Aangenomen amendementen en motie bij de Novelle (voor zover relevant voor de gemeenten) Aangenomen amendementen Nr. 62 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID MONASCH C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 47 De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: Na artikel I, onderdeel AC, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: ACa In artikel I, onderdeel B, worden aan artikel 44 van de Woningwet drie leden toegevoegd, luidende: 4. Indien het overleg, bedoeld in het tweede lid, niet binnen zes maanden na aanvang daarvan tot afspraken als bedoeld in dat lid leidt, leggen het college van burgemeester en wethouders, de toegelaten instelling of de organisaties en commissies, bedoeld in het tweede lid, het geschil dat aan het tot stand komen van die afspraken in de weg staat binnen vier weken na het ontstaan van het geschil schriftelijk en onderbouwd ter behandeling voor aan Onze Minister, die vervolgens een bindende uitspraak doet. 5. Onze Minister betrekt bij de behandeling, bedoeld in het vierde lid, het in de betrokken gemeente geldende volkshuisvestingsbeleid, de financiële mogelijkheden van de toegelaten instelling en de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, en stelt het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten instelling en de betrokken organisaties en commissies binnen zes weken in kennis van zijn bindende uitspraak over het geschil, bedoeld in het vierde lid. 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het vierde en vijfde lid. Toelichting Gemeenten, huurders en de TI gaan in onderhandeling om tot prestatieafspraken te komen (artikel 44 lid 2). Binnen 6 maanden dienen die prestatieafspraken gereed te zijn en ook te worden toegezonden aan de minister (art. 44a lid 2). Indien er een geschil ontstaat, bestaat er voor de partijen de mogelijkheid om bij de minister schriftelijk en onderbouwd het geschil voor te leggen. Dit is nu al opgenomen in artikel 42 lid 2. Om te komen tot een bindende uitspraak neemt de minister de volgende drie zaken in aanmerking: 1) de wet, 2) de gemeentelijke woonvisie en 3) de financiële mogelijkheden van de toegelaten instelling. Met dit amendement is de procedure rond de geschilbeslechting bij prestatieafspraken nader vormgegeven. Het artikel is verplaatst naar artikel 44 waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de geschillen samenhangen met de prestatieafspraken tussen toegelaten instellingen, gemeente en huurdersorganisaties. Het aantal partijen dat geschillen kan voorleggen aan de minister en de bijbehorende complexiteit aan belangen maakt het wenselijk om de mogelijkheid op te nemen om nadere regels te stellen aan de wijze waarop de minister geschillen tussen verschillende partijen behandelt. Daarin is met deze aanvulling voorzien. De minister doet dan binnen 6 weken na ontvangst van het geschilpunt een bindende uitspraak. Bij het voorleggen van het geschil binden de betrokken partijen zich bij voorbaat aan de uitspraak. Indien de toegelaten instelling weigert te tekenen, dan vinden de betrokken partijen het geoorloofd dat de gemeente extra eisen gaat stellen aan de achtervang die zij geeft aan het WSW inzake de leningen van de betreffende toegelaten instelling. Indien de huurders weigeren te tekenen, dan kunnen gemeente en toegelaten instelling alsnog tot prestatieafspraken komen, met inachtneming van de bindende uitspraak van de minister. Monasch Karabulut Verhoeven Nr. 33 AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER LINDE C.S. Artikel I, onderdeel G, wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef wordt “vier” vervangen door: vijf. 2. Er wordt een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 21e Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de borgingsvoorziening in compensatie voorziet en de governance van de borgingsvoorziening, alsmede omtrent toezicht door Onze Minister op de naleving van die voorschriften. Toelichting De indieners beogen met dit amendement een opening te bieden om de rol van de borgstellers bij het WSW te versterken. Het borgingsstelsel is op privaatrechtelijke basis georganiseerd via de statuten van het WSW en de achtervangovereenkomsten met Rijk en gemeenten. Het gaat daarbij om zowel een sterkere informatie- en monitoringpositie als om meer goedkeuringsvereisten ten aanzien van de risicobereidheid van de achtervangers en het daaruit volgende risicobeleid binnen de randvoorwaarde van geen gevolgen voor EMU-saldo en -schuld. Het voornemen is deze aanpassingen van de achtervangovereenkomst gelijktijdig met de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel – naar 02/12 verwachting 1 juli 2015 – van kracht te laten worden. De Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties heeft aanbevolen tevens een vorm van publiekrechtelijke regulering en toezicht voor het WSW in te stellen. Door middel van bijgaand wetsartikel wordt alvast de mogelijkheid geschapen om – wanneer de uitkomsten van het nadere onderzoek naar de consequenties en vormgeving daar aanleiding toe geven – nadere voorschriften aan het WSW te kunnen geven. Het kan hierbij enerzijds gaan om voorschriften voor de eisen die het WSW stelt aan de deelnemende toegelaten instellingen op het gebied van financiële eisen voor de borging en anderzijds om voorschriften voor de financiële soliditeit en kwaliteit van het WSW zelf. In het wetsartikel worden deze aangeduid als het beleid en het beheer van het WSW. De minister krijgt de bevoegdheid toe te zien op de naleving van deze voorschriften. Van der Linde Monasch Verhoeven Nr. 23 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID BISSCHOP TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 17 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: In artikel I, onderdeel AE, wordt artikel 44c als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, aanhef, vervalt: op een daartoe strekkend verzoek van de toegelaten instelling of samenwerkingsvennootschap. 2. In het eerste lid, onderdeel e, wordt na «die anderen» ingevoegd: , indien zij zodanige werkzaamheden wensen te verrichten,. 3. In het eerste lid vervalt onderdeel f. 4. In het eerste lid, onderdeel g, vervalt «nadat die colleges toepassing hebben gegeven aan onderdeel e, wegens het niet voldoen aan artikel 45, vierde lid, of het ten aanzien van dat lid bepaalde krachtens artikel 45, zesde lid of», en wordt na «de toegelaten instelling» ingevoegd «en de colleges». 5. In het eerste lid komt onderdeel i te luiden:1. zij van de borgingsvoorziening de zienswijze op die werkzaamheden heeft ontvangen. 6. In het vierde lid wordt «Onze Minister degenen die een belang hebben bij de goedkeuring, bedoeld in die aanhef, daarbij betrekt en de gronden waarop Onze Minister werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan goedkeuren dan wel zijn goedkeuring daaraan kan onthouden» vervangen door: de bezwaren, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kenbaar dienen te worden gemaakt en de gronden waarop Onze Minister zijn goedkeuring kan onthouden aan werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e. Toelichting De indiener is van mening dat de procedure voor toetsing van activiteiten die geen diensten van algemeen economisch belang betreffen efficiënter ingericht kan worden. Dit amendement brengt de 03/12 volgende inhoudelijke wijzigingen aan: 1. Partijen die bezwaar willen maken tegen het toewijzen van werkzaamheden aan een corporatie of samenwerkingsvennootschap dienen hierbij daadwerkelijk belang te hebben. Dit amendement bepaalt daarom dat zij de wens moeten hebben deze werkzaamheden te verrichten. 2. De verplichting voor corporaties en samenwerkingsvennootschappen om te melden dat zij de werkzaamheden wil verrichten is overbodig en wordt daarom geschrapt. 3. Het is onnodig om ook in de loop van de procedure een afzonderlijke termijn van acht weken te hanteren voor de Minister om zijn bezwaren kenbaar te maken. De Minister heeft na de mededeling van de colleges immers reeds ten minste vier weken de tijd om te reageren. Dit amendement beperkt de betrokkenheid van de Minister gedurende de procedure tot situaties waarin door andere belanghebbenden bezwaren kenbaar zijn gemaakt. 4. Het wetsvoorstel suggereert dat corporaties of samenwerkingsvennootschappen slechts gehouden zijn de borgingsvoorziening vier weken gelegenheid te bieden om te reageren, terwijl uit de toelichting blijkt dat de zienswijze van de borgingsvoorziening een noodzakelijke voorwaarde voor de beoordeling door de Minister vormt. Dit amendement bepaalt daarom dat een verzoek tot goedkeuring pas aan de Minister wordt voorgelegd wanneer een zienswijze van de borgingsvoorziening ontvangen is. 5. Dit amendement verduidelijkt dat de nadere voorschriften betrekking hebben op de wijze waarop bezwaren kenbaar moeten worden gemaakt en de gronden waarop de Minister zijn goedkeuring uitsluitend kan onthouden. Bisschop Nr. 55 AMENDEMENT VAN HET LID KNOPS De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: In artikel I, onderdeel AE, wordt artikel 44c, eerste lid, als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel b wordt na “verricht,” ingevoegd: behoudens in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen,. 2. In onderdeel c wordt na “die colleges” ingevoegd: , behoudens in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen,. 3. In onderdeel e wordt na “die colleges” ingevoegd “, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen,” en na “onderdeel b,” ingevoegd: , of binnen een andere bij algemene maatregel van bestuur bepaalde termijn. 4. In onderdeel f wordt “zij aan degenen” vervangen door: zij, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, aan degenen. 04/12 5. In onderdeel g wordt na “aan onderdeel e,” ingevoegd: of binnen een andere bij algemene maatregel van bestuur bepaalde termijn,. Toelichting Volgens de huidige wetstekst (artikel 44c) wordt een markttoets uitgevoerd wanneer grond in herstructureringsgebieden al in bezit is van de toegelaten instelling en de toegelaten instelling woningen sloopt om daar niet DAEB woningen terug te bouwen. In deze gevallen is het niet waarschijnlijk dat marktpartijen interesse zullen hebben in niet DAEB activiteiten omdat zijn geen eigenaar zijn van de grond. Ook is er geen verplichting voor de toegelaten instelling grond af te stoten. In deze gevallen is de markttoets daarom niet nodig en zou een markttoets tot extra administratieve lasten leiden. Dit amendement regelt dat bij AMvB deze gevallen worden benoemd waarbij de markttoets niet hoeft te worden doorlopen. Het gaat dan om het uitsluiten van de markttoets bij herstructurering wanneer de grond reeds in bezit van de toegelaten instelling is. De overige eisen (o.a. rendementstoets) blijven wel gelden. Knops Nr. 45 AMENDEMENT VAN HET LID SCHOUTEN C.S. De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: In artikel I, onderdeel AF, onderdeel 2, wordt onder vervanging van “en” aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel ingevoegd, luidende: ca. in onderdeel f na “leefbaarheid” ingevoegd: in de directe nabijheid van woongelegenheden of andere onroerende zaken van de toegelaten instelling of ten behoeve van de huurders van die woongelegenheden, voor zover: 1º. dat bijdragen als zodanig onderdeel uitmaakt van afspraken als bedoeld in artikel 44, tweede lid; 2º. met dat bijdragen per woongelegenheid als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel b, ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag is gemoeid”;. Toelichting Door middel van dit amendement wordt ook in de toekomst geborgd dat woningcorporaties actief kunnen blijven op het terrein van leefbaarheid. Leefbaarheidswerkzaamheden kunnen ervoor zorgen dat het aanzien van wijken op peil blijft. In de Novelle wordt in Artikel 45 lid 2 onder f voorzien in de mogelijkheid om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid. In de concept AMvB wordt dit verder uitgewerkt in (onder meer) artikel 3.5. Daarin wordt echter gesteld dat bijdragen aan de leefbaarheid uitsluitend kunnen worden ingezet ten behoeve van de huurders van woongelegenheden van de 05/12 toegelaten instelling. De indieners voorzien echter situaties waarin de verhuurder de plicht heeft om te voorzien in het huurgenot van een huurder, ook in complexen waarin bijvoorbeeld een aantal woningen zijn verkocht aan de bewoners. Voor dergelijke gemengde complexen zou een bijdrage aan de leefbaarheid gedaan moeten kunnen worden. Dit bijvoorbeeld ter bestrijding van overlast vanuit een verkochte woning ten behoeve van het huurgenot van een huurder of omgekeerd. Voorts maakt deze afbakening het mogelijk dat corporaties in een samenwerkingsverband met andere corporaties en de gemeente kunnen werken aan de leefbaarheid in een wijk waarbij iedere partij zijn aandeel kan leveren in verhouding tot het eigen bezit en de eigen verantwoordelijkheid. Door de beoordeling van leefbaarheidswerkzaamheden op lokaal niveau te beleggen, wordt maatwerk gecreëerd. De gemeente toetst of de werkzaamheden aan de volgende drie eisen voldoen: (1) werkzaamheden zijn conform de prestatieafspraken, (2) werkzaamheden vinden uitsluitend plaats in de gebieden waar het bezit van de corporatie gelegen is en (3) werkzaamheden passen binnen een verantwoorde omvang. Schouten Bisschop Knops Nr. 65 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER LINDE C.S. TER VERVANGING VAN NR. 36 De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: In artikel I, onderdeel AE, wordt in artikel 44c, eerste lid, na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende: ca. die colleges schriftelijk hebben verklaard dat er geen anderen dan toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, tegen de daartoe door de gemeente vooraf gestelde voorwaarden willen verrichten;. Toelichting De indieners beogen met dit amendement een gat in de wetgeving te dichten. De wettekst biedt nu een mogelijke uitweg voor creatieve gemeenten om ondanks een bod van een marktpartij toch voor een corporatie te kiezen. Met de toevoeging van een onderdeel ca aan artikel 44c, eerste lid, wordt dit gerepareerd. Van der Linde Monasch Verhoeven 06/12 Nr. 48 AMENDEMENT VAN HET LID MONASCH C.S. De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: In artikel I, onderdeel V, onder 1, onder b, wordt “en aan Onze Minister” vervangen door: , aan Onze Minister en aan de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder,. In artikel I wordt na onderdeel AB een onderdeel ingevoegd, luidende: ABa In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet na “werkzaam is” ingevoegd “, en de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder,”. In artikel I wordt na onderdeel AC een onderdeel ingevoegd, luidende: ACa In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 44, tweede lid, van de Woningwet “de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f onderscheidenlijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder” vervangen door: de organisaties en commissies, bedoeld in het eerste lid. In artikel I, onderdeel AD, onder 1, onder b, wordt “en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is” vervangen door: , aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is, en aan de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder,. In artikel I, onderdeel AE, wordt artikel 44b, eerste lid, als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef wordt na “werkzaam is” ingevoegd: , en aan de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder. 2. In onderdeel b wordt na “die colleges” ingevoegd: , organisaties of commissies. 07/12 Toelichting Huurdersorganisaties krijgen een volwaardige rol bij de totstandkoming van de prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties. Huurders krijgen een gelijkwaardige informatiepositie ten aanzien van de financiën en investeringskracht van de TI’s, identiek aan die van gemeenten. Monasch Karabulut Verhoeven Nr. 27 AMENDEMENT VAN HET LID VERHOEVEN C.S. De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: IIn artikel I, onderdeel C, onder 1, komt onderdeel a te luiden: a. komt de begripsomschrijving van «autoriteit» te luiden: – autoriteit: Autoriteit woningcorporaties, bedoeld in artikel 60, eerste lid;. IIArtikel I, onderdeel AY, komt te luiden: AYIn artikel I, onderdeel B, wordt artikel 61c van de Woningwet vervangen door vijf artikelen, luidende: Artikel 60 1. Er is een Autoriteit woningcorporaties, die onder Onze Minister ressorteert. 2. Onze Minister geeft met betrekking tot de uitoefening van de ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde aan de autoriteit toekomende bevoegdheden uitsluitend in schriftelijke vorm zijn aanwijzingen, onder mededeling daarvan aan beide kamers der Staten-Generaal. 3. Het tweede lid is niet van toepassing op aanwijzingen die betrekking hebben op beheersmatige aspecten van de autoriteit. Artikel 61 1. Het toezicht op de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen is opgedragen aan de autoriteit. 2. Het toezicht richt zich op de volgende onderwerpen: a. de rechtmatigheid van het handelen en nalaten van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen; b. de governance en de integriteit van beleid en beheer van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen; c. het behoud van de financiële continuïteit van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen; d. het beschermen van het maatschappelijk bestemd vermogen van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen; e. de solvabiliteit en de liquiditeit van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen; f. de kwaliteit van het financieel risicomanagement, het financieel beheer, de financiële aansturing en 08/12 de financiële verantwoording van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen; g. de compensatie, waaronder mede is begrepen de naleving van artikel 48, alsmede artikel 49, eerste en tweede lid, dan wel van de artikelen 49, eerste lid, 25b, eerste lid, van de Mededingingswet, en de andere situaties waarin toegelaten instellingen of samenwerkingsvennootschappen meer compensatie zouden kunnen ontvangen dan hen toekomt. 3. Het toezicht omvat de volgende taken: a. het risicogericht beoordelen van het beleid en beheer van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen, en het aan hen doen toekomen van dat oordeel; b. het risicogericht beoordelen van het functioneren van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen in het algemeen en c. het desgevraagd en uit eigen beweging informeren van Onze Minister over ontwikkelingen omtrent de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen die in het belang van het toezicht zijn, en het op grond daarvan doen van voorstellen. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan de autoriteit andere onderwerpen en taken worden opgedragen in het kader van het toezicht op toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen. 5. Onze Minister verleent de autoriteit mandaat om de aanwijzingen te geven en de maatregelen te nemen, bedoeld in de artikelen 48, zevende lid, 61d tot en met 61g, 104a, eerste lid, 105, eerste lid, en 120b. 6. Indien een college van burgemeester en wethouders Onze Minister of de autoriteit verzoekt maatregelen te nemen of te bevorderen waartoe hij of zij ingevolge deze afdeling bevoegd is, is hij of zij gehouden naar aanleiding van dat verzoek een besluit te nemen. Artikel 61a 1. De autoriteit stelt jaarlijks een jaarwerkplan vast. Het jaarwerkplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. 2. Onze Minister zendt het jaarwerkplan aan de beide kamers der Staten-Generaal. Artikel 61b 1. De autoriteit oefent het toezicht onafhankelijk van de ontwikkeling en de uitvoering van het rijksbeleid op het terrein van de toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen uit. 2. De autoriteit bepaalt zelfstandig de gegevens en inlichtingen van toegelaten instellingen en de dochtermaatschappijen die voor de uitoefening van haar taken noodzakelijk zijn. 3. Onze Minister geeft geen aanwijzingen met betrekking tot de oordelen, bedoeld in artikel 61, derde lid. 4. De autoriteit maakt de oordelen, bedoeld in artikel 61, derde lid onderdeel a openbaar. De oordelen, bedoeld in artikel 61, derde lid onderdeel b, worden aan Onze Minister aangeboden en door hem onverwijld en in ongewijzigde vorm, in voorkomend geval voorzien van zijn bevindingen, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden of door de autoriteit zelf openbaar gemaakt. Artikel 61c De kosten die gemoeid zijn met de uitoefening van het toezicht en met de ingevolge de artikelen 48, zevende lid, 61d tot en met 61h, 104a, eerste lid, 105, eerste lid, en 120b gegeven aanwijzingen en genomen maatregelen, komen, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur 09/12 daaromtrent te geven voorschriften, voor rekening van de toegelaten instellingen. IIIIn artikel I, onderdeel BN, onderdeel Da, onder 1, wordt in het eerste lid na «aangewezen» ingevoegd: bij de autoriteit werkzame. Toelichting Het amendement strekt ertoe bij wet een Autoriteit Woningcorporaties in te stellen. Deze autoriteit heeft als taak toezicht te houden op de toegelaten instellingen volkshuisvesting en hun dochtermaatschappijen. In artikel 61 worden de onderwerpen genoemd waarop het toezicht zich richt en de taken die het toezicht omvat. Onder governance wordt daarbij ook begrepen de wijze waarop de corporatie samenwerkt met stakeholders, waaronder bijvoorbeeld de gemeente. Bij de toezichtbeoordelingen kan worden onderscheiden tussen beoordelingen van individuele toegelaten instellingen (artikel 61, derde lid sub a) en beoordelingen van het beeld of de risico’s van de corporatie-sector als geheel (artikel 61, derde lid sub b). De autoriteit krijgt handhavingsbevoegdheden richting individuele toegelaten instellingen gemandateerd. Het betreft hier onder meer het kunnen geven van een aanwijzing, het opleggen van voorafgaande goedkeuring van bepaalde handelingen, het aanstellen van een externe toezichthouder, en het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. De autoriteit stelt zelf een inhoudelijk jaarwerkplan voor het toezicht op, dat wordt goedgekeurd door de Minister. De Minister blokkeert daarbij geen onderzoeksvoorstellen van de autoriteit. Wel kan hij de autoriteit aanvullend opdracht geven onderzoeken uit te voeren, bijvoorbeeld ter uitvoering van verzoeken van het parlement. Het jaarwerkplan wordt door de Minister naar de Staten-Generaal gezonden. Met het oog op de onafhankelijke positionering en taakuitoefening van de autoriteit zijn verschillende waarborgen in het amendement opgenomen:− De autoriteit oefent het toezicht onafhankelijk van de ontwikkeling en uitvoering van rijksbeleid op het terrein van toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen uit. Dit betekent dat de autoriteit in organisatie en aansturing gescheiden wordt gepositioneerd van het beleidsonderdeel van het departement en rechtstreeks toegang heeft tot de Minister.− De autoriteit bepaalt zelfstandig de informatiebehoefte die nodig is voor de uitoefening van haar taken. Nut en noodzaak van de gegevensopvraag worden hierbij onderbouwd en de opvraag dient te geschieden met zo min mogelijk administratieve lasten voor toegelaten instellingen.− Indien de Minister aanwijzingen wil geven aan de autoriteit doet hij dit slechts in schriftelijke vorm onder mededeling daarvan aan beide kamers der Staten-Generaal. Deze vereisten gelden niet voor aanwijzingen die betrekking hebben op beheersmatige aspecten van de autoriteit (i.c. de inrichting van de PIOFACH bedrijfsvoeringsfuncties). − De aanwijzingen kunnen in geen geval betrekking hebben op de toezichtbeoordelingen van de autoriteit, noch op de wijze waarop en de methoden waarmee deze oordelen tot stand komen.− Rapporten betreffende individuele toegelaten instellingen worden door de autoriteit openbaar gemaakt. Algemene rapporten betreffende de sector worden door de autoriteit aangeboden aan de Minister. Die zendt deze – al dan niet voorzien van zijn bevindingen – onverwijld en in ongewijzigde vorm naar de Tweede Kamer, of worden door de autoriteit zelf openbaar gemaakt. Indien de Kamer dit wenst kan de directie van de autoriteit via de Minister worden uitgenodigd om toelichting en uitleg 10/12 te geven bij toezichtbevindingen, bijvoorbeeld in een hoorzitting. De kosten van het toezicht en van de inzet handhavingsbevoegdheden worden gedragen door de toegelaten instellingen. De capaciteit van het toezicht dient voldoende te zijn toegesneden op de taken van de autoriteit. In de begroting zal worden opgenomen welke capaciteit voor het komende jaar beschikbaar is, zodat hierover ook het overleg met de Tweede Kamer kan plaatsvinden. Verhoeven Van der Linde Monasch Knops Karabulut Schouten Bisschop Aangenomen moties Nr. 56 MOTIE VAN HET LID MONASCH De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat gemeenten voor 45 miljard euro achtervang vormen voor de leningen van corporaties; overwegende dat gemeenten nu al voorwaarden kunnen stellen aan elke WSW-lening die verstrekt wordt inzake deze achtervang; constaterende dat veel gemeenten momenteel kiezen voor een algemene achtervangfaciliteit die niet direct is gekoppeld aan afzonderlijke leningen; overwegende dat het wenselijk is dat gemeenten kritischer worden op de prestaties van de toegelaten instellingen waarvoor zij garant staan; roept de regering op om bij gemeenten inzichtelijk te maken op welke wijze zij via de achtervangpositie meer kunnen sturen op de prestaties van toegelaten instellingen waarvoor zij garant staan, en gaat over tot de orde van de dag. Monasch Nr. 43 MOTIE VAN DE LEDEN KNOPS EN SCHOUTEN De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat basisscholen en Centra voor Jeugd en Gezin in de regel als niet-DAEB worden aangemerkt, terwijl het maatschappelijk belang voor kernen en wijken al dan niet in combinaties erg groot is; verzoekt de regering, de lijst van toegelaten DAEB-activiteiten met betrekking tot maatschappelijk vastgoed aan te vullen met basisscholen en Centra voor Jeugd en Gezin onder de voorwaarde dat hieraan renderende plannen ten grondslag liggen, en gaat over tot de orde van de dag. Knops Schouten Nr. 49 MOTIE VAN DE LEDEN SCHOUTEN EN KNOPS 11/12 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat een begrenzing in Rotterdam-Zuid en de krimpgebieden van het in de DAEB mogen verwerken door een toegelaten instelling van bepaalde kosten van activiteiten gericht op de herstructurering van DAEB-bezit in niet-DAEB-bezit tot 10% van de WOZ-waarde van de in de herstructureringswijk aanwezige DAEB-woningen van de betreffende toegelaten instelling, kan leiden tot een ongewenste beperking van maatschappelijk noodzakelijk te achten herstructureringsactiviteiten in deze gebieden; constaterende dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw reeds een toets uitvoert op het financiële effect op de toegelaten instelling van voorgenomen niet-DAEB-investeringen; verzoekt de regering om, de voorgenomen genoemde begrenzing voor het in de DAEB achterlaten van kosten van dergelijke herstructureringsactiviteiten in Rotterdam-Zuid en de krimpgebieden, te laten vervallen, en gaat over tot de orde van de dag. Schouten Knops Nr. 41 MOTIE VAN HET LID VAN DER LINDE De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat volgens het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties door het achterwege blijven van grenzen en te ruim geformuleerde prestatievelden de corporaties te lang de «pinautomaat» van de gemeente zijn geweest; constaterende dat in de huidige zekerheidsstructuur het met name alle corporaties in de sector zijn die via de saneringsheffing en het weerstandsvermogen van het WSW opdraaien voor lokale financiële problemen van een corporatie, ook als die zijn veroorzaakt door te uitbundige gemeentelijke volkshuisvestelijke ambities; verzoekt de regering, bij haar lopende onderzoek naar de werking van het borgingsstelsel te bezien op welke wijze, zonder bijkomende financiële consequenties voor het Rijk, de prikkel voor gemeenten tot effectief risicomanagement van corporaties kan worden versterkt; verzoekt de regering tevens, bij haar lopende onderzoek te bezien of het mogelijk is om de premie naar risicoprofiel van een woningcorporatie te differentiëren om zo de prikkel tot verantwoorde beheersing van risico’s in te bouwen voor corporaties, en gaat over tot de orde van de dag. Van der Linde Nr. 40 MOTIE VAN HET LID VAN DER LINDE C.S. De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties adviseert de verslaggeving van corporaties verregaand te uniformeren; overwegende dat transparantie van de financiële gegevens bijdraagt aan kostenbeheersing en doelmatigheid bij woningcorporaties; verzoekt de regering, de aanbeveling van de parlementaire enquêtecommissie uit te voeren; verzoekt de regering voorts, deze financiële gegevens openbaar te maken zodanig dat deze open data voor iedere geïnteresseerde toegankelijk, verwerkbaar en vergelijkbaar zijn, en gaat over tot de orde van de dag. Van der Linde Monasch Verhoeven 12/12