Wagenrennen als moderne sport avant la lettre?

advertisement
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Thijs Smet
Wagenrennen als moderne sport avant la lettre?
Een structurele en functionele vergelijking tussen het
wagenrennen en de Formule 1
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de geschiedenis
2013
Promotor: Prof. Dr. Jan Tolleneer
Leescommissarissen: Prof. Dr. Jeroen Deploige & Dr. Jelle De Rock
Universiteit Gent
Examencommissie Geschiedenis
Academiejaar 2012-2013
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Thijs Smet
afgestudeerd als master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2012-2013 en
auteur van de scriptie met als titel:
Wagenrennen als moderne sport avant la lettre? Een structurele en functionele vergelijking
tussen het wagenrennen en de Formule 1
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met
de consultatie van haar/zijn scriptie:

de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o
de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o
de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . .
jaar (maximum 10 jaar);
o
de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van
het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in
het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in
de tekst op te nemen.
Gent, 28.05.2013
………………………………………
iii
Dankwoord
Na een jaar inspanningen vormt deze thesis het slot van mijn opleiding geschiedenis aan de
Universiteit Gent. Het was een enorm leerrijk proces, maar zeker ook een werk van lange adem. In
dit dankwoord wens ik dan ook enkele personen te bedanken voor hun hulp bij deze masterproef.
In de eerste plaats wens ik mijn promotor Prof. Dr. Jan Tolleneer te bedanken voor het aanreiken
van dit unieke onderwerp. Het heeft een zeer boeiende wending gegeven aan mijn opleiding als
historicus. Bij deze dank ik hem dan ook voor deze kans en voor de vele raadgevingen.
Daarnaast ben ik Sophie Dralans zeer dankbaar voor het herhaaldelijk nalezen van de thesis en
de bruikbare aanwijzingen vanuit haar ervaringen in dit onderzoeksgebied. Verder wil ik zeker ook
Sofie Remijsen hartelijk danken voor de kritische beoordeling van mijn masterproef. Haar
toelichtingen hebben me tot nieuwe inzichten gebracht die een grote meerwaarde hebben gehad
voor het eindresultaat.
Ook Steven Proven verdient een plaats in dit dankwoord voor het beantwoorden van enkele
cruciale vragen vanuit zijn expertise als sportjournalist.
Ten slotte gaat nog een bijzondere dank uit naar mijn ouders die deze studie mogelijk hebben
gemaakt. Ook mijn broer, zus en vriendin wens ik hier te vermelden voor de steun en
aanmoedigingen.
Bedankt!
28.05.2013
iv
Lijst van Afbeeldingen
Figuur 1
Definitie sport: Guttmann (A.). Sports: the first five millennia. University of
Massachusetts Press, 2004, p. 2
Figuur 2 De begrafenisspelen van Patroklos op de Françoisvaas
Figuur 3 Mozaïek van het circus met markeringen
Figuur 4 Romeins reliëf met vier carceres
Figuur 5 Reliëf van een naufragium of crash bij het wagenrennen (1e eeuw n.C.)
Figuur 6 Piramidale structuur van het wagenrennen en de Formule 1
Figuur 7 Monumenten voor Porphyrius (links) en Ayrton Senna en Juan Manuel Fangio
(rechts)
Figuur 8 Formula One Driver’s Parade (links) en ‘pompa circensis’ (rechts)
Figuur 9 Semiologisch systeem van de mythe.
Figuur 10 Tifosi van de Scuderia Ferrari
8
11
15
16
41
62
73
76
82
99
v
Inhoudstafel
Inleiding
1
Deel 1: Vergelijking van structurele en formele kenmerken ........................................................................................ 6
Hoofdstuk 1
Grenzen stellen aan sport? ......................................................................................7
Hoofdstuk 2
Wagenrennen en Formule 1 .................................................................................. 10
2.1
2.2
2.3
Inleiding ....................................................................................................................................... 10
Geschiedenis ................................................................................................................................ 10
Accommodatie ............................................................................................................................. 13
2.3.1 Circus en circuit ............................................................................................................. 13
2.3.2 Tribunes.......................................................................................................................... 18
2.4
Organisatie en materiaal ............................................................................................................ 20
2.4.1 Renstallen ....................................................................................................................... 20
2.4.2 Paardenkracht................................................................................................................ 23
2.4.3 De wagens ....................................................................................................................... 25
2.4.4 Uitrusting ....................................................................................................................... 28
2.5
De race .......................................................................................................................................... 30
2.5.1 De aanloop ...................................................................................................................... 30
2.5.2 De race ............................................................................................................................ 33
2.6
Analyse van de formele kenmerken .......................................................................................... 43
Hoofdstuk 3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
3.8
3.9
Premoderne en moderne sporten .......................................................................... 45
Inleiding ....................................................................................................................................... 45
Secularisering .............................................................................................................................. 46
Gelijkheid ..................................................................................................................................... 48
Specialisering .............................................................................................................................. 49
Rationalisering ............................................................................................................................ 51
Bureaucratisering ....................................................................................................................... 52
Kwantificering ............................................................................................................................. 53
Obsessie met records .................................................................................................................. 55
Conclusie ...................................................................................................................................... 56
vi
Deel 2: Vergelijking van functies en betekenissen ...................................................................................................... 59
Hoofdstuk 1
Wagenrennen en Formule 1 als functioneel alternatief voor religie ...................... 60
1.1
1.2
1.3
De sociale cohesie ........................................................................................................................ 60
Sport en religie ............................................................................................................................ 64
Religie volgens Durkheim........................................................................................................... 65
1.3.1 Definities van religie ..................................................................................................... 65
1.3.2 De godsdienstsociologie van Durkheim ....................................................................... 66
1.4
Sport als religie............................................................................................................................ 69
1.4.1 Civil Religion en Cultural Religion ............................................................................... 69
1.4.2 Gelijkenissen tussen sport en religie ........................................................................... 71
1.4.3 Rituelen in de sport ....................................................................................................... 74
1.4.4 Rituelen in het wagenrennen en de Formule 1 ........................................................... 76
1.4.5 Sport als functioneel alternatief voor religie .............................................................. 77
Hoofdstuk 2
De sacrale helden van het wagenrennen en de Formule 1 ..................................... 79
2.1
Mythologische sporthelden ....................................................................................................... 79
2.1.1 Helden ............................................................................................................................. 79
2.1.2 Mythologiseren van de sport ........................................................................................ 80
2.2
De helden van het wagenrennen en de Formule 1 ................................................................... 84
2.2.1 Sociale status van de menners en F1-piloten .............................................................. 84
2.2.2 De loopbaan .................................................................................................................... 87
2.2.3 Prijzengeld ..................................................................................................................... 91
Hoofdstuk 3
Het publiek ............................................................................................................ 95
3.1
3.2
3.3
3.4
Het publiek als collectieve ‘aanbidders’ .................................................................................... 95
Het publiek bij het wagenrennen en de Formule 1 .................................................................. 96
Supportersgroepen ..................................................................................................................... 97
Het politieke aspect van het wagenrennen ............................................................................ 100
3.4.1 De prominentie van de circuspartijen in rellen ........................................................ 100
3.4.2 De functie van consensusvorming in het wagenrennen .......................................... 102
3.5
Analyse ....................................................................................................................................... 105
Conclusie
107
Bibliografie
111
vii
Inleiding
De Griekse en Romeinse beschavingen hebben de mens doorheen de eeuwen weten te fascineren.
Met een verwonderde blik kijken we vandaag nog steeds naar de verschillende aspecten van deze
rijke culturen. De erfenis van de Grieks-Romeinse oudheid is te zien in domeinen als architectuur en
politiek. De Grieken en Romeinen hebben echter ook een niet te onderschatten invloed gehad op de
sportwereld. De Olympische Spelen, die baron Pierre de Coubertin in 1896 nieuw leven inblies,
vormen elke vier jaar een levendige herinnering aan het klassieke sportfestival1. Het Olympische
festival werd rond 776 v.C. voor het eerst georganiseerd en symboliseerde de competitieve
mentaliteit die zowel de Grieken als de Romeinen hadden. De Romeinen gingen deze competitiviteit
centraal stellen in spektakels, die duizenden toeschouwers lokten en zo sterk vergelijkbaar zijn met
de moderne sportmanifestaties. In de stenen amfitheaters, die in de keizertijd in vele steden werden
opgetrokken, werden bloedige gevechten tussen gladiatoren georganiseerd of venationes waarbij
getrainde vechters het opnamen tegen wilde dieren2. De populairste spektakels in de keizertijd
waren echter de wagenraces in het circus.
Het wagenrennen (curricula equorum) in het Circus Maximus kon op een dag met circusspelen
(ludi circenses) 150.000 toeschouwers bekoren. Vanop de lange tribunes van het circus kon het
publiek zich een hele dag vergapen aan vierentwintig races. In de hoofdnummers met een vierspan
(quadriga) cirkelden de menners zevenmaal rond de rijkelijk versierde scheidingsmuur. Aan grote
snelheden trokken de vier paarden de wagen rond de keerpunten, waarbij de menner al zijn
vaardigheden moest aanwenden om zijn wankel evenwicht te bewaren. Bijgevolg was het een
ontzettend gevaarlijke sport en crashes zorgden regelmatig voor opwinding. De topmenners konden
een sterstatus verwerven en werden fanatiek toegejuicht door de supportersgroepen. Op die manier
vormde het wagenrennen het hoogtepunt van de Romeinse spektakels.
Door het entertainende karakter van de spektakels, maar vooral ook door het gevaar van de races
en de opwinding die ze opwekten bij de toeschouwers, wordt het wagenrennen ook wel de Formule
1 van de Romeinse oudheid genoemd. Ondanks de eeuwen verschil tussen beide sporten vormen
zowel het wagenrennen als de Formule 1 massaspektakels, waarbij races aan hoge snelheden
centraal staan.
De Formule 1 vormt de koningsklasse van de gemotoriseerde sport. Hoogtechnologische bolides
racen aan snelheden boven 300 km/h op de bochtige circuits. Aangemoedigd door duizenden
supporters trachten de F1-piloten de leiding te nemen en als eerste onder de zwart-witgeblokte vlag
1
Guttmann (A.). Sports: the first five millennia. University of Massachusetts Press, 2004, p. 260
2
Naerebout (F.G.) & Singor (H.W.). De Oudheid: Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis. Ambo, p. 399
1
te rijden. De inhaalmanoeuvres in de chicanes, de S-vormige bochten in het circuit, vereisen enorme
vaardigheden en durf van de racepiloten en veroorzaken regelmatig spectaculaire crashes. Een
overwinning in een Grand Prix kan een F1-piloot een heldenstatus bezorgen.
De gelijkenissen met het wagenrennen zijn op het eerste zicht treffend. Daarom lijkt het
interessant om de vergelijking tussen het wagenrennen en de Formule 1 grondiger uit te werken.
Een comparatieve benadering binnen de sportgeschiedenis is een gangbare methode. In het
keuzevak ‘Sportgeschiedenis en vergelijkende lichamelijke opvoeding’ van professor Tolleneer
werden verschillende studies en artikels besproken waarin een dergelijke methodologie werd
toegepast. Zo kwam bijvoorbeeld een vergelijking aan bod tussen de katholieke
gymnastenverenigingen in België en Frankrijk3. Een vergelijking binnen het onderzoeksgebied van
de sportgeschiedenis noodzaakt tot een interdisciplinaire aanpak. Dit werd in het voornoemde vak
in de praktijk omgezet met een interuniversitaire studie-uitstap rond ethiek, geschiedenis en
vergelijkende studies binnen de sport. Op 5 december 2012 bediscussieerden studenten van de
Universiteit Gent en de KU Leuven verschillende aspecten van de sport vanuit hun eigen opleiding
en ervaringen. De verworven competenties tracht ik toe te passen in een vergelijking tussen het
wagenrennen en de Formule 1.
In deze thesis wordt het wagenrennen systematisch tegenover de Formule 1 geplaatst. Het is de
bedoeling om oog te hebben voor de verschillen tussen beide sporten, maar daarbij zeker ook de
overeenkomsten niet te verwaarlozen. Men leert namelijk evenveel van de Romeinse sport uit de
verschillen als uit de gelijkenissen met de moderne sport. Met een vergelijking tussen het
wagenrennen en de Formule 1 kan een nieuw licht geworpen worden op de verhoudingen tussen
premoderne en moderne sporten.
Om deze vergelijking mogelijk te maken moet eerst een duidelijke afbakening gemaakt worden.
Het wagenrennen kent namelijk een geschiedenis van meer dan duizend jaar. Het Griekse
wagenrennen wijkt op vele punten af van de Romeinse variant, die veel professioneler was. Daarom
zal de focus enkel op het Romeinse wagenrennen liggen. Chronologisch moet dit nog verder
begrensd worden tot de grote bloeiperiode van de wagenraces. Vanaf de regeerperiode van keizer
Augustus (27 v.C.-14 n.C.) werden de circusspelen steeds populairder en werden ze frequenter
georganiseerd. In de vierde eeuw waaide het Romeinse wagenrennen over naar het Oosten van het
rijk, waar het zo mogelijk nog meer geliefd was bij het publiek. Terwijl de spektakels in Rome op het
einde van de vijfde eeuw aan verval onderhevig waren, kende het wagenrennen in Constantinopel
een laatste periode van succes4. In het midden van de 6e eeuw begonnen de ludi circenses ook in het
Oost-Romeinse rijk te vervagen. Chronologisch zal de vergelijking zich voor het wagenrennen
beperken tot de zes eeuwen van het keizerrijk. Hierbij zal zowel gekeken worden naar de
ontwikkelingen in het westen van het Romeinse rijk als in het oosten.
Het F1-kampioenschap werd voor het eerst georganiseerd in 1950. Er zal voornamelijk
toegespitst worden op de laatste drie decennia van de Formule 1, waarin de grootste veranderingen
werden doorgevoerd. Historische voorbeelden als ondersteuning van een casus kunnen uit een
vroegere periode komen. Aangezien het F1-seizoen van 2013 bestaat uit 19 Grands Prix die
3
Tolleneer (J.). ‘The catholic gymnastics and sports movement in Belgium and France (1879-1914)’. In: Stadion: International journal
of the history of sport. 28.1, 2002, p. 7-51
4
Junkelmann (M.). Die Reiter Roms. Teil 1, Reise, Jagd, Triumph und Circusrennen. von Zabern, 1990, p. 92
2
georganiseerd worden op vijf verschillende continenten, is een geografische begrenzing niet
aangeraden.
De vergelijking tussen het wagenrennen en de Formule 1 wordt opgesplitst in twee grote delen.
Enerzijds worden de formele en structurele kenmerken van het wagenrennen en de Formule 1
vergeleken en anderzijds wordt een vergelijking gemaakt van de functies en betekenissen.
In het eerste deel worden de structurele en formele kenmerken vergeleken. Daarin wordt ten
eerste gekeken of het wagenrennen en de Formule 1 kunnen ingepast worden in dezelfde definitie
van sport. Hiervoor wordt gesteund op de definitie van Allen Guttmann, die hij uitwerkte in het
werk From ritual to record5. In het tweede hoofdstuk wordt een groot deel van de vergelijking tussen
het wagenrennen en de Formule 1 uitgewerkt. Het wagenrennen en de Formule 1 worden naast
elkaar geplaatst op vlak van accommodatie, organisatie, materiaal en het verloop van de races. Bij
elk punt wordt gezocht naar de gelijkenissen en verschillen. Op het einde van het eerste deel wordt
dan gekeken naar de formele verschillen tussen premoderne en moderne sporten. Allen Guttmann
noemde zeven formele karakteristieken die voor een onderscheid zorgen tussen premoderne en
moderne sporten: secularisering, gelijkheid, specialisering, rationalisering, bureaucratisering,
kwantificering en een obsessie met records. Bij elk formeel kenmerk wordt gekeken of het
wagenrennen en de Formule 1 kunnen ingepast worden om te analyseren waar de gelijkenissen en
verschillen tussen beide sporten liggen.
In het tweede deel van de thesis wordt dieper ingegaan op de functies en betekenissen van het
wagenrennen en de Formule 1. Dit deel kan ingepast worden in het structureel-functionalisme.
Vertrekkend van de structuur van het wagenrennen en de Formule 1 wordt gezocht naar de functies
en betekenissen. Met het zoeken naar de functies van beide sporten wordt gekeken naar de
maatschappelijke effecten van het wagenrennen en de Formule 1. Bij de betekenissen is het de
bedoeling om te achterhalen wat de subjectieve waarde is van beide sporten voor het publiek en de
atleten. In het eerste hoofdstuk wordt gekeken naar de structurele opbouw van beide sporten. De
centrale vraag is wat de ongelijke verhouding tussen een grote groep supporters en een kleine top
van atleten in stand houdt. Om dit te kunnen beantwoorden zal de sportwereld vergeleken worden
met een sociale institutie die eveneens een ongelijke verhouding kent, namelijk religie. Vertrekkend
van de definitie van Emile Durkheim zullen de kenmerken van de sport vergeleken worden met de
kenmerken van religie om te achterhalen welke mechanismen deze systemen in stand houden. In de
twee volgende hoofdstukken komen dan de twee groepen aan bod die deel uitmaken van deze
ongelijke verhouding, namelijk de helden en de supporters. De supporters en atleten worden
behandeld in het tweede deel, aangezien zij de spilfiguren zijn wanneer men spreekt over functies
en betekenissen van sport. Het begrip ‘betekenis’ is subjectief aangezien het slaat op het individuele
gewicht dat men toekent aan de spektakels (microniveau). Het begrip ‘functie’ verwijst dan weer
naar de maatschappelijke effecten van de sport (macroniveau). Op beide niveaus staan de rijders en
toeschouwers centraal. Er wordt gekeken naar de interactie (zowel individueel als collectief) van het
publiek op de sportmanifestaties. Bij de vergelijking tussen de wagenmenners en F1-piloten wordt
ingegaan op hun sociale achtergrond en hun loopbaan, maar ook op hun financiële verdiensten. Ten
slotte worden ook de supportersgroepen van beide sporten vergeleken.
In deze thesis tracht ik met een comparatieve methodologie een vernieuwende blik te werpen op
het wagenrennen. In de wetenschappelijke literatuur is geen vergelijkbare studie te vinden die
5
Guttmann (A.). From ritual to record: the nature of modern sports. Columbia University Press, 1978, p. 3-7
3
gedetailleerd het wagenrennen gaat vergelijken met een moderne sport. Enkel het recente artikel
‘L’organisation des ludi circenses: les quatre factions (République, Haut-Empire)’ van Jean-Paul
Thuillier vertrekt vanuit een gelijkaardige aanpak6. Thuillier gaat bepaalde aspecten van het
Romeinse wagenrennen vergelijken met het moderne voetbal. Een dergelijke methode is vrij
vernieuwend te noemen en kan interessante bevindingen opleveren. Het plaatst de Romeinse sport
namelijk in een ander perspectief. Men moet echter ook voldoende aandacht besteden aan de
verschillen bij een vergelijking. Men mag zich niet enkel laten meevoeren door de interessante
gelijkenissen, aangezien de verschillen vaak even veel onthullen.
De belangrijkste bronnen die aan bod komen in deze thesis dienen hier kort vermeld te worden.
Een van de belangrijkste standaardwerken rond het wagenrennen is ‘Roman Circuses: Arenas for
Chariot Racing’ van John Humphrey7. Op basis van voornamelijk archeologische bronnen bespreekt
Humphrey de verschillende architecturale aspecten van het circus. Alan Cameron schreef een
baanbrekend werk rond de circuspartijen8, waarmee hij de traditionele visies weerlegde. Daarnaast
moet zeker ook Gerhard Horsmann vermeld worden die aan de hand van 229 bewaarde inscripties
een prosopografische studie verrichtte rond de sociale achtergrond van de wagenmenners9. Een
laatste belangrijke monografie rond de Romeinse ruiters werd geschreven door Marcus
Junkelmann10. Deze monografieën kunnen aangevuld worden met enkele belangrijke artikels en
overzichtswerken. Fik Meijer schreef op basis van deze standaardwerken een overzichtswerk rond
het wagenrennen in Rome en Constantinopel11. Francesca Garello ten slotte bracht in haar artikel
rond het wagenrennen enkele vernieuwende inzichten rond het politieke aspect van de spelen12.
Voor de Formule 1 werd de informatie voornamelijk gehaald van de officiële website van deze
raceklasse. Het reglement wijzigt namelijk elk seizoen, waardoor digitale bronnen vaak het meest
up to date zijn. Deze literaire en digitale bronnen werden aangevuld met de raadgevingen van
Sophie Dralans en Sofie Remijssen. Sophie Dralans, praktijkassistente archeologie aan de
Universiteit Gent, las herhaaldelijk deze thesis na en deed enkele belangrijke suggesties om het
onderzoek te verbeteren. Sofie Remijssen, doctorandus aan de KU Leuven, bracht nieuwe
perspectieven naar voor binnen de vergelijking tussen het wagenrennen en de Formule 1. Ten slotte
beantwoordde Steven Proven, sportjournalist bij de zender VIER, enkele vragen vanuit zijn
expertise in de Formule 1. Deze bronnen vormen de kern van deze thesis.
De vergelijking van het wagenrennen en de Formule 1 heeft tot doel om de specifieke
overeenkomsten en verschillen tussen het wagenrennen en de Formule 1 te analyseren. Aan de
hand van de overeenkomsten is het de bedoeling om de hypothese te ondersteunen dat het
wagenrennen een moderne sport ‘avant la lettre’ kan genoemd worden. Door het wagenrennen en
6
Thuillier (J-P.). ‘L’organisation des ludi circenses: les quatre factions (République, Haut-Empire)’. In: Coleman (K.), Nelis-Clément
(J.) & Ducrey (P.) (eds.). L’organisation des spectacles dans le monde Romain. Vandoeuvres, Fondation Hardt, 2012
7
Humphrey (J.H.). Roman Circuses: Arenas for Chariot Racing. Berkeley, Californië, University of California Press, 1986
8
Cameron (A.). Circus Factions: Blues and Greens in Rome and Byzantium. Oxford, Clarendon Press, 1976
9
Horsmann (G.). Die Wagenlenker der römischen Kaiserzeit: untersuchungen zu ihrer sozialen stellung. Stuttgart, Franz Steiner Verlag
Stuttgart, 1998
10
Junkelmann (M.). Die Reiter Roms. Teil I: Reise, Jagd, Triumph und Circusrennen. Mainz, Verlag Philipp von Zabern, 1990
11
Meijer (F.). Wagenrennen: spektakelshows in Rome en Constantinopel. Amsterdam, Athenaeum Pollak & Van Gennep, 2004
12
Garello (F.). ‘Circenses. Sports as a Vehicle of Popular Consensus and Control of the Masses in Imperial Rome.’ in: Krüger (A.) &
Teja (A.). La comune eredità dello sport in Europa. Atti del 1 Seminario Europeo di Storia dello Sport, 29.11.-1.12. 1996. Rome, Scuola dello
Sport - CONI, 1997, 100-106
4
de Formule 1 systematisch tegenover elkaar te plaatsen is het hopelijk mogelijk om de strikte
dichotomie tussen premoderne en moderne sporten te nuanceren en de professionalisering van de
Romeinse sport in een nieuw licht te plaatsen. Met de verschillen kan hopelijk gezocht worden naar
de kern van de Romeinse sport en de vraag beantwoord worden wat specifiek zorgt voor de
eigenheid van het wagenrennen.
5
Deel 1: Vergelijking van structurele en formele kenmerken
Hoofdstuk 1
Grenzen stellen aan sport?
Vooraleer het wagenrennen kan vergeleken worden met de Formule 1 is het noodzakelijk te
definiëren wat precies verstaan kan worden onder de brede term ‘sport’. Er moeten bepaalde
grenzen getrokken worden rond het begrip. De centrale vraag in dit hoofdstuk is dan of het
wagenrennen en de Formule 1 passen binnen de grenzen van de definitie. Kunnen het wagenrennen
en de Formule 1 onder dezelfde noemer ‘sport’ geplaatst worden?
Allen Guttmann stelt dat sport iets universeel menselijks is, dat voor komt in elke cultuur. Sport
en spel zijn een typische menselijke activiteit waarop Johan Huizinga zijn idee baseerde van de homo
ludens (de spelende mens). Dit is een mensbeeld waarbij de mens een spelend wezen is en er steeds
elementen van spel terug te vinden zijn in elke samenleving. De definitie van sport van Guttmann
wordt bepaald door de specifieke relatie van sport met spelen, games en wedstrijden1. Een
overeenkomst tussen sport en spel is dat ze beiden niet-utilitair zijn. Ze worden gedaan vanuit de
eigen wil2. Ze zijn met andere woorden ‘autotelisch’ en vormen dus een doel op zichzelf. De mensen
halen plezier uit het spelen en sporten zelf. Een spel kan spontaan tot stand komen, maar men kan
ook doelbewust spelen organiseren3. De georganiseerde spelen blijven niet-utilitair, maar zijn
gebonden aan bepaalde regels en worden met het Engelse woord ‘games’ aangeduid4. Deze ‘games’5
kunnen dankzij de regels uitgroeien tot wedstrijden, maar dit is niet noodzakelijk6. Volgens
Guttmann kunnen enkel de competitieve ‘games’ als sport worden aangeduid. Guttmann stelt ten
slotte dat er wedstrijden zijn die intellectuele vaardigheden vereisen en wedstrijden waar het
fysieke element doorslaggevend is. Het fysieke element in een wedstrijd maakt van een wedstrijd
een sport7. Sport is dus een wedstrijd die niet-utilitair is en een zekere graad van fysieke vaardigheid
vereist8.
1
Guttmann (A.). Sports: the first five millennia. University of Massachusetts Press, 2004, p. 1
2
Guttmann (A.). From ritual to record: the nature of modern sports. Columbia University Press, 1978, p. 3
3
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 4
4
Guttmann (A.). Op. Cit., 2004, p. 1
5
Er bestaat geen Nederlands synoniem voor ‘games’ dat dit specifiek onderscheid duidelijk maakt.
6
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 7
7
Guttmann (A.). Op. Cit., 2004, p. 2
8
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 7
7
De grenzen, die Guttmann stelt, vormen een noodzakelijke abstractie om het onderzoeksgebied
van de sportgeschiedenis mogelijk te maken. Het diagram geeft een duidelijk overzicht van de
definitie van Guttmann.
Figuur 1
Definitie sport: Guttmann (A.). Sports: the first five millennia. University of Massachusetts Press,
2004, p. 2
Is het nu mogelijk om het wagenrennen en de Formule 1 binnen deze grenzen van de definitie
van sport te plaatsen? De basis van Guttmann is dat sport en spel niet-utilitair zijn. Sport werd in de
oudheid verbonden met religieuze rituelen en ceremoniën9. Sportwedstrijden zijn ontstaan als een
onderdeel van een religieus festival. De Olympische Spelen waren een heilig festival waarin naast de
sportmanifestaties ook religieuze rituelen een belangrijke rol hadden10. Als de atletiekfestivals in de
oudheid een onderdeel vormen van een sacrale gebeurtenis, zijn ze utilitair en dus geen sport want
ze hebben een doel buiten de sport zelf. In de Griekse oudheid begon men zich echter steeds meer te
richten op het sportieve aspect dan op de heilige connotatie. Deze tendens zette zich verder in de
Romeinse periode. De Romeinse spektakels evolueerden tot seculiere evenementen, waarbij de
massa, gewend aan brood en spelen, de religieuze betekenis overschaduwde11. Deze tendens tot
secularisering wordt uitgebreid behandeld in hoofdstuk 3 van deel 1, waarin de kenmerken van
moderne sporten worden toegepast op premoderne sporten. In de Romeinse keizertijd was het
wagenrennen dus een niet-utilitaire sport, waar de massa in grote getale naar kwam kijken. De
Formule 1 is duidelijk niet-utilitair. De sport wordt beoefend en bekeken omwille van de sport.
De volgende punten in de definitie van Guttmann vormen minder een probleem. Het
wagenrennen in Rome werd georganiseerd in het Circus Maximus voor zo’n 150.000 toeschouwers.
Het is dus net als de Formule 1 een ‘game’. Er kan een duidelijke winnaar aangeduid worden
waardoor beide spektakels wedstrijden zijn. Ten slotte vallen de fysieke vaardigheden op, die zowel
de wagenmenners als de F1-piloten moeten hebben. Zowel het wagenrennen als de Formule 1
voldoen dus aan de grenzen die Guttmann plaatste rond het begrip sport. Het is bijgevolg mogelijk
om het wagenrennen en de Formule 1 te vergelijken binnen dezelfde categorie ‘sport’.
Sport is als categorie erg breed en omvat zeer uiteenlopende fysieke activiteiten. Het is dan ook
onvermijdelijk dat er verdere onderverdelingen gemaakt worden op basis van verschillende criteria.
Guttmann merkt zo een duidelijk onderscheid op tussen premoderne en moderne sporten. Dit
beargumenteert hij aan de hand van volgende kenmerken: secularisering, specialisering,
9
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 16
10
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 21
11
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 24
8
bureaucratisering, gelijkheid, rationalisering, kwantificering en obsessie met records. Deze zeven
criteria worden in hoofdstuk drie uitgebreid behandeld. Het wagenrennen zal als casus gebruikt
worden om deze strikte scheiding tussen premoderne en moderne sporten te nuanceren. Het
wagenrennen veroorzaakt een spanning tussen de categorieën premoderne en moderne sporten.
Deze spanning loopt als rode draad doorheen de thesis en daagt de onderzoeker uit om nieuwe
kenmerken te zoeken die het wagenrennen scheiden van de Formule 1. Kan het wagenrennen een
moderne sport avant la lettre genoemd worden?
9
Hoofdstuk 2
Wagenrennen en Formule 1
2.1
Inleiding
Wagenrennen wordt vaak de Formule 1 van de Romeinse Oudheid genoemd. De vierspannen, die in
de Romeinse keizertijd in het Circus Maximus raceten, zijn geëvolueerd tot hoogtechnologische
bolides, die wereldwijd op de F1-circuits te bewonderen zijn. De zanderige ondergrond van de
Romeinse renbaan heeft plaats moeten ruimen voor een geasfalteerd circuit met pitstraat en de
paardenkracht, die de menners met moeite wisten te controleren, zit nu verwerkt in een krachtige
V8-motor.
Ondanks deze technologische moderniseringen zijn er duidelijk comparatieve lijnen te trekken
tussen beide sporten. De wagenraces konden ongeveer 150.000 toeschouwers naar het Circus
Maximus lokken net zoals bij elke F1-race meer dan 120.000 supporters op de tribunes
samenproppen om de wedstrijd te volgen. Beide spektakels hebben de eigenschap dat ze een massa
uit alle lagen van de bevolking van begin tot einde in hun greep kunnen houden met beklijvende
races. In dit eerste deel worden de structurele en formele kenmerken van het wagenrennen en de
Formule 1 tegenover elkaar geplaatst. Er wordt gezocht naar de parallellen tussen beide sporten op
vlak van geschiedenis, accommodatie, organisatie, materiaal en de race.
2.2
Geschiedenis
Het wagenrennen kent een lange geschiedenis. De Egyptenaren maakten in het tweede millennium
v.C. al gebruik van een strijdwagen. Ook de Myceense vorsten pronkten met hun strijdwagens. Het is
echter niet duidelijk of deze wagens toen al werden ingezet in wagenraces1. De eerste bron die
verslag doet van een wagenren is Homeros’ boek de Ilias2. Tijdens de begrafenisspelen voor
1
Meijer (F.). Wagenrennen: spektakelshows in Rome en Constantinopel. Athenaeum Pollak & Van Gennep, 2004, p. 28-29
2
Homeros. Ilias. 23, 262-652
10
Patroklos werd er een wagenrace georganiseerd op een vlakte langs de kust van Troje3. Een
boomstronk werd gebruikt als keerpunt. De deelnemers moesten in één ronde zo snel mogelijk de
lengte tot de boomstronk in beide richtingen afleggen. Ondanks de minimale voorzieningen zouden
deze wagenraces enorm populair worden in de Romeinse oudheid4. In 680 v.C. werd het
wagenrennen geïntroduceerd op de Olympische Spelen5. Deze spektakels waren duur waardoor het
deelnemersveld zich beperkte tot de elite.
Figuur 2
De begrafenisspelen van Patroklos op de Françoisvaas6
Volgens de legende heeft Romulus het wagenrennen in de Romeinse hoofdstad binnengebracht
kort na de stichting van Rome in 753 v.C.7 Romulus kampte met een nijpend tekort aan vrouwen en
vreesde voor het voortbestaan van het Romeinse volk. Daarom organiseerde hij wagenrennen om
het naburige volk van de Sabijnen naar Rome te lokken8. Tijdens de rennen doken plots Romeinse
soldaten op die de vrouwen oppakten en meenamen9. De Romeinse koningen van Etruskische
afkomst bouwden het wagenrennen verder uit en organiseerden het enkel voor bijzondere
gebeurtenissen zoals een eerbetoon aan de goden of de viering van een overwinning. In de
Republiek won het wagenrennen snel aan populariteit. Het dankt deze bloei aan de uitbreiding van
3
Crowther (N.B.). Sport in Ancient times. Greenwood Publishing Group, 2007, p. 44
4
Humphrey (J.H.). Roman Circuses: Arenas for Chariot Racing. Berkeley & Los Angeles, 1986, p. 7
5
Crowther (N.B.). Op. Cit. p. 71
6
300000, Firenze, Museo Archeologico Etrusco, 4209. In: <http://www.artres.com/Doc/ART/Media/TR3/F/K/2/5/AA357884.jpg>
7
Livius. Ab Urbe Condita. 1.9.6
8
Weeber (K.). Circus Maximus: Wagenrennen im antiken Rom. Primus Verlag, 2010, p.11
9
Meijer (F.). Op. Cit. p. 45
11
de feestkalender. Er kwamen steeds meer ludi, meerdaagse festivals ter ere van een bepaalde
godheid zoals de Ludi Apollinares, Ludi Cereri en Ludi Florales10. Het wagenrennen was nagenoeg de hele
Republiek in handen van private eigenaars11. In de keizertijd groeiden deze festivals uit tot seculiere
spektakels, die het overgrote deel van de bevolking wisten te boeien. Het wagenrennen kende de
grootste bloeiperiode tijdens de keizertijd van het Romeinse rijk. Vanaf de regeerperiode van keizer
Augustus steeg de populariteit van de circusspelen sterk. In de vierde eeuw kende het Romeinse
wagenrennen ook zijn doorbraak in het oosten. In de late keizertijd werden deze spektakels zo
mogelijk nog populairder bij de bevolking.
Ook de Formule 1 kent binnen de motorsport een rijke voorgeschiedenis. Het eerste
gemotoriseerde voertuig werd uitgevonden in de 17e eeuw door de West-Vlaamse jezuïet Ferdinand
Verbiest12. De eerste officiële autorace vond plaats in Frankrijk in 1895. De autosport kreeg een
impuls van de bloeiende bourgeoiscultuur en een optimistisch vooruitgangsgeloof bij de hogere
klasse. Elk weekend zochten honderdduizenden mensen de opwinding van de snelheid door naar de
racebaan te gaan. Vroeger was dit voorbehouden geweest aan de elite, maar de nieuwe
racewedstrijden met auto’s brachten de opwinding van de snelle machines binnen het bereik van
een massaal publiek13. De Formule 1 heeft zijn wortels in de Grands Prix van de jaren ’20 en ’30 van
de 20e eeuw. De eerste Grand Prix werd in 1906 gehouden in Le Mans, Frankrijk14. Door de enorme
populariteit van deze race werden er steeds meer Grands Prix georganiseerd. Het verschil tussen de
kwaliteit van deze Grands Prix was echter groot, waardoor men steeds meer regels oplegde aan de
organisatoren. Het is juist de term ‘Formule’ die verwijst naar een standaard van regels waaraan de
wagens en circuits moesten voldoen. Zo kwam er het ontstaan van de Formule 1, de hoogste klasse
van de autosport. In 1950 werd het eerste wereldkampioenschap Formule 1 georganiseerd met zes
van de zeven races in Europa. De sport groeide enorm snel door enerzijds technologische stappen en
anderzijds de commerciële ontwikkeling door de introductie van sponsoring in 196815. De Formule 1
ging voort op dit elan en is vandaag één van de populairste sporten ter wereld.
Beide sporten kennen dus een rijke voorgeschiedenis. Het tijdskader is voor dit onderzoek
beperkt tot twee specifieke periodes. Bij de analyse van het wagenrennen wordt vooral ingegaan op
de grote bloeiperiode van de spektakels. De zes eeuwen van de keizertijd komen aan bod, waarbij
zowel aandacht geschonken wordt aan het wagenrennen in Rome als aan de ontwikkelingen in het
Oosten. Voor de Formule 1 ligt de nadruk voornamelijk op de laatste drie decennia van de sport,
waarin de belangrijkste veranderingen werden doorgevoerd. Historische voorbeelden als
ondersteuning van een casus kunnen uit een vroegere periode komen.
10
Junkelmann (M.). Die Reiter Roms. Teil I: Reise, Jagd, Triumph und Circusrennen. Verlag Philipp von Zabern, 1990, p. 95
11
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 11
12
Ameye (T.), Gils (B.) & Delheye (P.). ‘Daredevils and early birds: Belgian pioneers in automobile racing and aerial sports during
the Belle Epoque.’ In: International Journal of The History of Sport, 28: 2, 2011, p. 205,
13
Blomm (P.). De duizelingwekkende jaren: Europa 1900-1914. De bezige Bij, Amsterdam, 2008, p. 327
14
Hughes (M.) & Noble (J.). Formula One Racing for Dummies. John Wiley & Sons, 2004, p. 27
15
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 34
12
2.3
2.3.1
Accommodatie
Circus en circuit
Het circus is het grootste entertainmentgebouw uit de Romeinse oudheid, waar hoofdzakelijk het
wagenrennen werd georganiseerd. Het meest indrukwekkende circus was het Circus Maximus,
centraal in Rome op korte afstand van het Forum Romanum. Het Circus Maximus nam in de vallei
tussen de Palatijn en de Aventijn (Vallis Murcia) een oppervlakte in ongeveer gelijk aan drie keer de
oppervlakte van het Colosseum16. Het bood volgens schattingen plaats aan meer dan 150.000
toeschouwers17. In de antieke bronnen bevestigt Dionysius van Halicarnassus deze schatting18.
Vandaag de dag blijft niets meer over van dit enorme bouwwerk, behalve de vage contouren en
enkele stenen restanten van de tribunes. Het meest prestigieuze F1-circuit om hier tegenover te
plaatsen is het Autodromo Nazionale di Monza, toevallig of niet ook op het Italisch schiereiland. Het
circuit staat al vanaf het begin van de F1-geschiedenis in 1950 op de kalender. Het bijna 6 km lange
circuit ligt in een van de buitenwijken van Milaan19. Elk jaar trekken in september meer dan 100.000
supporters naar Monza voor de Grand Prix van Italië.
Circussen zijn elliptisch of ovaal van vorm. Dit is meteen één van de grootste verschillen met een
F1-circuit. Formule 1 staat bekend voor zijn bochtige, gespecialiseerde (straat)circuits. Hoewel het
circuit van Monza ongeveer een ovale vorm heeft, zijn de meeste circuits zeer verschillend. De F1bolides zijn dan ook ontworpen om snel, maar tevens erg wendbaar te zijn. In Formule 1 zijn
stuurvaardigheid, tactiek en controle minstens even belangrijk als snelheid. Op basis van het circuit
kan wagenrennen beter vergeleken worden met het Amerikaanse NASCAR. Daar wordt ook aan
waanzinnige snelheden rond een ovaal geracet. De stockcars van NASCAR zijn ontworpen om hoge
snelheden te halen en om daarbij voldoende gewapend te zijn tegen de zware crashes die dergelijke
races met zich meebrengen. Een F1-bolide zou niet bestand zijn tegen zo’n crashes. Omgekeerd zijn
de stockcars van NASCAR niet ontworpen voor de snelle en scherpe bochten van de Formule 1.
De bochtige F1-circuits kunnen we opdelen in vier grote categorieën. Ten eerste zijn er de
straatcircuits. Deze circuits fungeren buiten de Grand Prix gewoon als openbare weg. De tracks zijn
dan ook bochtig en smal, wat veel techniek vereist van de bestuurders. Het beste voorbeeld van een
straatcircuit is het Circuit de Monaco rond de haven van het prinsdom Monaco. Ten tweede zijn er
hoge snelheidstracks. Deze circuits vereisen een sterke motor en bieden voldoende gelegenheid om
een tegenstander in te halen (in tegenstelling tot de straatcircuits)20. Het circuit in Monza is één van
de bekendste voorbeelden van een hoge snelheidstrack. Een derde categorie zijn de tracks met hoge
downforce. Deze circuits hebben veel scherpe en trage bochten, waardoor de handling of wegligging
van de wagen zeer belangrijk wordt. De downforce is een neerwaartse kracht, gecreëerd door
vleugels, die een F1-wagen tegen de grond drukt en het zo mogelijk maakt sneller bochten te
nemen. De laatste categorie zijn de circuits met gemiddelde snelheid.
16
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 1
17
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 76
18
Dionysius van Halicarnassus. Roman Antiquities. Loeb Classical Library Vol. II. Harvard University Press, 1939, p. 243 (3.68)
19
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 202
20
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 176-178
13
De renbaan van het Circus Maximus was ongeveer 550 meter lang en net geen 80 meter breed,
wat een twaalfvoudige oppervlakte gaf van de arena van het Colosseum21. Door de hogere snelheden
zijn F1-circuits uiteraard veel langer. Eén ronde op het circuit van Monza bedraagt ongeveer 5,8 km.
De bodem van een Romeinse renbaan was bedekt met een dunne zandlaag bovenop een hardere
laag22. De bodem moest snelle races mogelijk maken en tegelijk een snelle absorptie van water
garanderen bij regenweer23. In de keizertijd werd veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de
ondergrond. Bij de opnames voor de film Ben Hur in 1958 deed men verschillende experimenten om
de ideale bodem te creëren. Eerst had men een grondlaag gelegd van kleine verbrijzelde stenen met
daarboven 25 cm lavagruis en ten slotte 20 cm geel zand24. De paarden zakten te veel weg in het
zand en konden geen snelheid maken. Daarom verwijderde men de zandlagen tot er maar 4 cm
lavazand overbleef op de grondlaag. Deze bodem garandeerde voldoende snelheid, maar men werd
geconfronteerd met opstuivend zand. Zo blijft het nog steeds de vraag hoe de wagenmenners zich
hier tegen konden beschermen.
Ook bij de Formule 1 is de bodem cruciaal, aangezien het voldoende grip moet bieden voor de
snelle wagens en het ook de levensduur van de banden beïnvloedt. De tracks worden met veel
expertise en laag per laag aangelegd om kwaliteit te garanderen. Eerst wordt er een dragende laag
(bearing layer) gelegd van grof, waterdicht asfalt25. Daarboven wordt een bindende laag (binding layer)
gegoten, die de oneffenheden van de dragende laag vervaagt en de bovenste slijtlaag beveiligt. De
slijtlaag (wearing layer) vormt het gladde oppervlak van een circuit. De stenen voor het asfalt worden
zorgvuldig uitgekozen en getest op hun kwaliteit in laboratoria. Dit alles zorgt voor een racebaan
die bestand is tegen hoge snelheden en hitte. Afhankelijk van de weersomstandigheden en het
onderhoud gaat het asfalt vijf tot tien jaar mee.
Een F1-circuit is voorzien van verschillende wegmarkeringen. De finishlijn is geblokt op het
asfalt geschilderd en ook de startposities en wegranden zijn in het wit gemarkeerd. Geen onbekend
fenomeen in de Grieks-Romeinse Oudheid want ook zij brachten met kalk en later met krijt lijnen
aan in het zand26. Men kan drie verschillende lijnen onderscheiden. Ten eerste waren er witte lijnen
die stroken van ongeveer 160 meter afbakenden vanaf de start. De wagenmenners moesten binnen
deze stroken blijven van de start tot de breaking line (breeklijn). Deze tweede volle lijn gaf aan dat de
menners vanaf dat punt de ideale baan mochten opzoeken. De derde lijn is dan de finishlijn. Er is
enige discussie over de precieze situering van de finish. Sommigen denken dat het de doorgetrokken
lijn vormde van de breeklijn. Anderen denken dat hij meer halverwege de renbaan lag om
voldoende remafstand te creëren27.
21
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 108
22
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 83
23
Meijer (F.). Op. Cit. p. 61
24
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 116
25
Official F1 website. Formula One circuits - layer by layer. In: < http://www.formula1.com/news/features/2006/11/5333.html>,
geraadpleegd op 18.02.2013.
26
Meijer (F.). Op. Cit. p. 61
27
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 85-86
14
Figuur 3
Mozaïek van het circus met markeringen28
Zowel in Formule 1 als het wagenrennen is alles erop gericht de deelnemers een gelijkwaardige
kans te geven om met de zege aan de haal te gaan. Zo is het ook de taak van de Romeinse architecten
om alles in het werk te stellen om een eerlijke wedstrijd mogelijk te maken. Een cruciaal moment is
dan ook de start. Om ervoor te zorgen dat elke wagenmenner op hetzelfde moment de race kon
aanvatten, werd er een ingenieus systeem van startboxen of carceres geïnstalleerd in het begin van
de baan.
In the Circus, the place from which the horses are let go at the start is now called the Carceres
‘Prison-stalls’, but Naevius called it the Town. Carceres was said, because the horses coercentur
are held in check, that they may not go out from there before the official has given the sign.
(Varro, de lingua latina, 5. 153)29
Individuele stallen stonden op het korte rechte eind en werden van elkaar gescheiden door
stenen pilaren of kolommen30. De carceres werden afgesloten door houten deuren (ostia), die de
opening volledig bedekten en zo de menners het zicht op de arena ontnamen 31. Deze deuren
stonden onder spanning van een torsiemechanisme van in elkaar gedraaide pezenkabels32. Toen het
startsein werd gegeven, trok men aan een koord waarmee de vergrendelingen (repagula) van de
deuren werden verwijderd en ze simultaan opensprongen33. Een valse start werd zo dus uitgesloten.
Verder zorgde men ervoor dat vanuit geometrisch en mathematisch standpunt elke menner
dezelfde afstand moest overbruggen van de startbox tot de breeklijn34. De startboxen lagen dus niet
28
Mozaïek van circusspelen, Archeologisch museum Lyon. In:
<http://www.musees-gallo-romains.com/fourviere/collection/virtuelle3_en.html>
29
Varro. On the Latin language. Translated by Roland G. Kent. Loeb Classical Library I. Harvard University Press, 1938, p. 145
30
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 138
31
Futrell (A.). The Roman Games: a sourcebook. Blackwell Publishing, 2006, p. 73
32
Meijer (F.). Op. Cit. p. 63
33
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 162
34
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 18
15
op een rechte lijn, maar eerder een gebogen curve. De menners moesten allen ongeveer 160m
afleggen binnen de opgelegde stroken tot aan de breeklijn, vanwaar de strijd kon losbarsten.
Figuur 4
Romeins reliëf met vier carceres35
De start is van cruciaal belang in Formule 1. De rechte lijn van de start tot de eerste bocht biedt
een ultieme kans voor inhaalmanoeuvres. Aangezien de koppositie moeilijk over te nemen is in de
bochtige F1-circuits, is een snelle start zeer belangrijk. De startplaatsen zijn geen boxen, maar in het
wit geschilderde vakken. De start wordt verzorgd door een lichtprocedure. Er gaan beurtelings vijf
rode lichten aan boven het startgrid. Wanneer de lichten uitgaan, kan de race beginnen. Tussen het
oplichten van het laatste licht en het uitgaan van de vijf lichten zit een tijdsverschil van 0,2 tot 3
seconden36. Het precieze tijdsverschil wordt vooraf door de organisatoren bepaald. De F1-piloten
weten dus niet precies wanneer de vijf rode lichten zullen doven. De start wordt geanalyseerd door
camera’s en computers zodat een eventuele valse start van een rijder bestraft kan worden.
Erg kenmerkend voor een Romeins circus is de spina. In het Circus Maximus was dit een acht
meter dikke muur die de arena in de lengte verdeelde37. In de oudheid werd niet gesproken van een
spina, maar van een euripus, wat kanaal of zee-engte betekent38. De term spina werd door
onderzoekers overgenomen uit een citaat van Cassiodorus39, waarin hij beschreef dat de Romeinse
triomfmonumenten de neerbuigendheid van de overwonnen volkeren voorstelden (ruggengraat
(spina) gebogen door onderwerping)40. In de Romeinse tijd gebruikte men echter de term euripus
voor deze stenen scheidingswand van de beide renbanen. Euripus (kanaal) verwees naar het
waterbassin dat tijdens de regering van keizer Trajanus (98-117 n.C.) was aangelegd in deze stenen
muur41. Aan beide uiteinden van de spina stonden de keerzuilen of metae. Deze drie kegelvormige
zuilen stonden op een voetstuk42 en vormden zo duidelijke herkenbare punten voor de menners en
toeschouwers43. Deze scheidingsmuur met keerzuilen kwam er vermoedelijk pas in het begin van de
35
Pryce (F.N.) & Smith (A.H.). Catalogue of Greek Sculpture in the British Museum, I-III. BMP, 1892
36
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 129
37
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 108
38
Futrell (A.). Op. Cit. p. 73 gebaseerd op Dionysius van Halicarnassus. Antiquitates Romanae. 3.68
39
Cassiodorus. Variae 3.51
40
Futrell (A.). Op. Cit. p. 236
41
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 176
42
Deze keerzuilen zijn duidelijk te zien op de mozaïek va n Lyon op de vorige pagina.
43
Meijer (F.). Op. Cit. p. 63
16
Romeinse keizertijd44. Oorspronkelijk werden er enkel houten stronken gebruikt als keerpunten,
maar zonder spina waren er soms frontale botsingen tussen elkaar kruisende menners. Om die reden
werd een stenen scheidingswand aangebracht in de circussen. De spina was een rijkelijk versierde
blikvanger in het Circus Maximus. In het midden stond een Egyptische obelisk, die door keizer
Augustus vanuit Heliopolis was meegenomen in 10 v.C.45
De obelisk die door de goddelijke Augustus in de Circus Maximus is opgericht, had Farao
Psemetnepserphreus laten uithakken, tijdens wiens regering Pythagoras in Egypte vertoefde.
Deze is 85 ¾ voet hoog, de basis die uit hetzelfde blok steen is gehouwen niet meegerekend;
(Plinius, Naturalis Historia, 36.71)46.
De 31-meter hoge obelisk is vandaag nog steeds te bezichtigen op het Piazza del Popolo, waar hij
door paus Sixtus V in de 16e eeuw naar werd overgebracht47. Verder stonden er op de spina zeven
houten of stenen eieren (ovae). Deze dienden als aanduiding van het aantal nog af te leggen rondes.
Telkens de leidende menner over de eindstreep denderde, liet men één van de zeven eieren zakken
zodat de toeschouwers het wedstrijdverloop duidelijk konden volgen48. Cassius Dio stelde dat er in
33 v.C. zeven dolfijnen werden geplaatst op de spina met hetzelfde doel als de eieren.
In de Circus kwam het voor dat er fouten werden gemaakt bij het tellen van het aantal
afgelegde ronden, daarom liet hij [Agrippa] dolfijnen en eivormige voorwerpen opstellen om
met behulp daarvan duidelijker het aantal ronden te kunnen bijhouden. (Cassius Dio, Romaïkè
historia, 49.43)49.
Deze dolfijnen dienden als verwijzing naar Neptunus, god van de zee en van de paarden. Per
afgelegde ronde zagen de toeschouwers een dolfijn in het waterbassin op de spina duiken50. Deze
eieren en dolfijnen zijn in de Formule 1 vervangen door digitale borden langs het circuit, maar hun
functie blijft dezelfde. De F1-piloot kan deze informatie ook volgen op een scherm op zijn stuur. Ten
slotte stonden naast de Egyptische obelisk drie beelden op de spina. Ten eerste was dit een beeld van
Victoria, de overwinningsgodin51. Daarnaast stond nog een beeld van de moedergodin Cybele (Magna
Mater) en een beeld van de landbouwgodin Messia52.
Het circus van de Romeinse keizertijd kan dus modern genoemd worden: startmechanismen,
gekalkte lijnen, een systeem om het aantal afgelegde rondes bij te houden, regelmatig onderhoud
van de ondergrond,… Dit alles zijn zaken die we ook in de hedendaagse Formule 1 aantreffen. Het is
een eerste voorbeeld van het spanningsveld tussen premoderne en moderne sporten dat door het
wagenrennen gecreëerd wordt.
44
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 11
45
Futrell (A.). Op. Cit. p. 74
46
Plinius. De wereld. Naturalis Historia. Vertaald door Joost van Gelder, Mark Nieuwenhuis en Ton Peters. Athenaeum – Polak & Van
Gennep, 2004, p. 692-693
47
Weeber (K.). Op. Cit. p. 25
48
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 289
49
Cassius Dio. Samenzwering en verraad. De strijd om de macht na de moord op Julius Caesar. Vertaald door G.H. de Vries. Athenaeum –
Pollak & Van Gennep, 2006, p. 257
50
Meijer (F.). Op. Cit. p. 66
51
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 268
52
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 114
17
2.3.2
Tribunes
De renbaan van het Circus Maximus werd op zijn hoogtepunt volledig omringd door een stenen
tribune. De natuurlijke langgerekte vallei (Vallis Murcia) tussen de heuvels Aventijn en Palatijn was
ideaal voor het organiseren van wagenrennen in Rome53. De literaire traditie stelt dat Romulus en de
koningen Tarquinius Priscus (ca. 616 – ca. 578 v.C.) en Tarquinius Superbus (534-507 v.C.) daar
wedstrijden organiseerden en zelfs vaste tribunes installeerden. Toen al was er een hiërarchische
verdeling van de zitplaatsen merkbaar waarbij de senatoren en ridders (equites) op de tribunes
plaatsnamen en de lagere klassen en slaven op de grond zaten54. In 494 v.C. kwam er zelfs een
platform waarop dictator Marcus Valerius Maximus en zijn familie konden plaatsnemen, gescheiden
van de andere toeschouwers. Er is erg weinig informatie over de verdere ontwikkeling van het
Circus Maximus in de Republiek (509 v.C.-27 v.C.). De eerste grote uitbreiding van de tribunes kwam
er onder Julius Caesar, die inzag dat de circusspelen een politieke stem konden geven aan de
Romeinse bevolking55. De capaciteit van het Circus Maximus bereikte ongeveer 150.000
toeschouwers met tribunes rond bijna de hele renbaan, behalve boven de carceres56. Omdat er ook
jachtspektakels op wilde dieren (venationes) werden gehouden in het circus liet Caesar een gracht
graven tussen de arena en de tribunes, die gevuld met water de bezoekers diende te beschermen57.
Oorspronkelijk gebruikte men hiervoor de term euripus (kanaal), maar zoals eerder vermeld
verschoof de betekenis van dit woord naar de spina. Tijdens de regering van keizer Augustus diende
een grondige reconstructie van de tribunes zich aan door een grote brand in het jaar 31 v.C.
Augustus liet de tribunes herstellen, waarbij de laagste zetels in steen voor senatoren en ridders
waren voorbestemd en de hogere houten tribunes voor de gewone bevolking. Onder keizer Trajanus
(98-117) kreeg het Circus Maximus zijn definitieve majestueuze vorm: een volledig stenen
bouwwerk van drie verdiepingen met rijkelijke versieringen58.
Zo’n 150.000 toeschouwers konden een dag van spelen bijwonen in het Circus Maximus. Elite en
de gewone bevolking van Rome konden een hele dag in de greep gehouden worden van de
wagenraces. Dit is op zijn minst vrij uitzonderlijk te noemen als men de kloof bekijkt die er in het
dagelijkse leven tussen beide groepen was (cfr. Deel 2). Hoewel men gezamenlijk naar de
wedstrijden keek, waren de zitplaatsen hiërarchisch verdeeld. De senatoren en andere leden van de
elite konden plaatsnemen op de beste plaatsen op de eerste rijen. Het gewone volk zat strikt
gescheiden van hen op de vele duizenden plaatsen daarboven59. Aan het hoofd van de hiërarchische
piramide stond de keizer, die dan ook een afgescheiden zitplaats kreeg. Keizer Augustus liet de
pulvinar bouwen, een keizerlijke loge aan de overzijde van de eindstreep60. Van hieruit kon de keizer
met zijn familie de actie op de renbaan volgen. Door hier plaats te nemen bevestigde de keizer zijn
53
Futrell (A.). Op. Cit. p. 68
54
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 64-65
55
Meijer (F.). Op. Cit. p. 52
56
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 73
57
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 175
58
Marcattili (F.). Circo Massimo. Architetture, funzioni, culti, ideologia. L’erma di Bretschneider, 2009, p.217-219
59
Meijer (F.). Op. Cit. p. 59
60
Futrell (A.). Op. Cit. p. 70 gebaseerd op: Augustus. Res Gestae. 19
18
verheven status61. Het startsein werd hoogstwaarschijnlijk vanuit de pulvinar gegeven. Recht
tegenover de pulvinar zat de wedstrijdjury die fouten bestrafte en voor een eerlijke race zorgde.
Hoewel de zitplaatsen hiërarchisch verdeeld waren, konden mannen en vrouwen in het Circus
Maximus naast elkaar plaatsnemen in tegenstelling tot in het Colosseum62. De accommodatie dwong
hen zelfs om dicht bij elkaar te zitten63. De dichter Ovidius zag in deze situatie de ideale gelegenheid
om het aan te leggen met een vrouw en beschreef dit in zijn Ars Amatoria, een handleiding tot
verleiden.
‘Maar ga ook naar de renbaan met een puik aan paarden. Daar, in het volgepakte Circus, ligt je
kans: Je hoeft er niet in vingertaal je hartsgeheimen te uiten, niet te wachten op een sluiks
gebaar. Je mag dicht naast je dame zitten – niets belet je – en lichaam tegen lichaam prangen
waar je kunt, meer nog: je moet wel prangen, dat zijn Circuswetten, je moet je buurvrouw
voelen, of zij wil of niet. (Ovidius, Ars Amatoria, 1.135-142)64.
Ook de Formule 1 kan bij elke Grand Prix meer dan 100.000 toeschouwers lokken. De zitplaatsen
zijn niet hiërarchisch verdeeld per stand, maar toch zijn er grote verschillen tussen de verschillende
toegangsprijzen en tribunes. Er kunnen vier categorieën onderscheiden worden. Ten eerste is er het
goedkoopste ticket in de vorm van een general admission pass. Dit ticket geeft de toeschouwers
toegang tot de delen aan de buitenzijde van het circuit. Men kan met deze toegangspas vrij rond het
circuit lopen. Vroege vogels kunnen de beste plaatsen wegkapen. Een tweede categorie omvat de
toeschouwers met een centre pass. Deze tickets zijn iets duurder, maar men heeft toegang tot de
gebieden binnen het circuit. De supporters kunnen dus ook vrij rondlopen, maar dan aan de
binnenzijde van de track. De prijzen lopen op als men een plaats wil bemachtigen op een tribune.
Deze tribunes of grandstands staan op strategische punten opgesteld en bieden een mooi uitzicht op
een bepaald deel van het circuit. Uiteraard betaalt men meer voor een plekje op de tribune aan de
finish. Men telt voor het hele raceweekend ongeveer 800 euro neer voor een ticket op de beste
tribune. De laatste categorie zijn de VIP-tickets. Met deze toegangspas mag men de paddock, de
ruimte achter de pitstraat, betreden en staat men in het centrum van de actie. Aan zo’n ticket hangt
een hoog prijskaartje. Het is niet uitzonderlijk dat men voor de race verschillende sterren met een
VIP-ticket in de paddock ziet.
In het wagenrennen komt er dus duidelijk een hiërarchische structuur naar voor in de verdeling
van de zitplaatsen. Hoewel er in de Formule 1 geen nadrukkelijke verdeling per stand is, kan men
wel een duidelijk getrapte structuur waarnemen als het gaat om toegangstickets. De prijzen
variëren tussen 100 en 4000 euro, wat naar mijn mening niet voor iedereen even toegankelijk is.
61
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 111
62
Meijer (F.). Op. Cit. p. 59
63
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 76
64
Vertaling van M. d’Hane-Scheltema, Amsterdam, 2004. In: Meijer (F.). Op. Cit. p. 59
19
2.4
2.4.1
Organisatie en materiaal
Renstallen
In het Romeinse wagenrennen gebruikte men een gelijkaardige organisatorische structuur als in de
Formule 1. Renstallen vormden in de Romeinse oudheid de ondernemingen die de spektakels
mogelijk maakten door paarden, wagens en menners te voorzien. Het blijft een discussiepunt bij
historici wanneer deze gesofisticeerde organisatiestructuur werd ingevoerd.
Elizabeth Rawson stelde dat het Romeinse wagenrennen in de vroege republiek het Griekse
patroon (The Greek pattern) volgde op vlak van organisatie en financiële middelen. Volgens het
Griekse patroon gaan rijke paardenbezitters op eigen kosten hun paarden en wagens inzetten in de
wagenraces. Ofwel ging men een menner inhuren om te strijden voor de overwinning of in
uitzonderlijke gevallen nam men zelf de teugels in handen65. Voor hen was het een erezaak om te
strijden in het circus. Dit systeem verviel vermoedelijk in het midden van de 5e eeuw v.C. aangezien
de Romeinse aristocraten de eer steeds meer gingen zoeken in de oorlogsvoering en in een politieke
carrière66. De organisatoren moesten op zoek naar andere manieren om aan menners en paarden te
raken67. Men vond een oplossing in het systeem van de renstallen. Iedere Romein kon een prijs
voorstellen om paarden en wagenmenners te leveren. Dit vereiste een zeker kapitaal zodat gewone
burgers samenwerkingsverbanden aangingen en gezamenlijk prijsafspraken maakten68. Dergelijke
samenwerkingen groeiden uit tot de renstallen van het Romeinse wagenrennen. Het werden
gespecialiseerde organisaties die zich richtten op het opleiden van beroepsmenners, het fokken en
trainen van paarden, het voorzien van stallen en een trainingscomplex en het bieden van
technische en medische ondersteuning.
Een vergelijkbare evolutie is te vinden in de Formule 1. Het racen was in het prille begin enkel
voorbestemd voor de rijken die zich een wagen konden aanschaffen. Naarmate er meer races
werden georganiseerd, kwamen teams op die zich specialiseerden in autoraces. Vanaf het begin van
de wereldkampioenschappen Formule 1 in 1950 werden de teams gerund door autofabrikanten zoals
Alfa Romeo en Ferrari. Er kwamen echter al snel gespecialiseerde privéteams bij, die hun motoren
van externe leveranciers verkregen. Zo ontstond bijvoorbeeld het McLaren-team in 1963. Vanaf de
jaren ’90 zag de Formule 1 een sterke technologische vooruitgang. Dit bracht stijgende kosten mee,
waardoor de kleinere teams in moeilijkheden kwamen. De gespecialiseerde raceteams met gekochte
motoren domineerden de Formule 1 lange tijd met teams als Williams, McLaren en Benetton. In 1985
kwamen de autofabrikanten terug op het voorplan met succesvolle teams als Mercedes-Benz en
Renault.
De renstallen van de Romeinse oudheid worden facties69 genoemd. Vier vaste teams namen het in
het Circus Maximus tegen elkaar op, duidelijk te onderscheiden door de kleur waarin ze
65
Rawson (E.). ‘Chariot-Racing in the Roman Republic’. In: Papers of the British School at Rome. 49, 1981, p. 2
66
Rawson (E.). Op. Cit. p. 16
67
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 136
68
Meijer (F.). Op. Cit. p. 75
69
Naar het Latijnse woord factiones, wat partijen betekent.
20
deelnamen70. Deze teams waren de Groenen (Factio prasina), de Blauwen (Factio veneta), de Roden
(Factio russata) en de Witten (Factio albata)71. Volgens Cameron bestonden deze vier kleuren reeds
voor de komst van de renstallen in het wagenrennen72. Vanaf de Republiek werden ze echter
verbonden met de renstallen en vormden ze zo een middel tot identificatie73. Verschillende
hypotheses zijn gesteld rond de opkomst van de renstallen, maar geen enkele bron kan uitsluitsel
geven. Humphrey ging de vernieuwing van de carceres in 174 v.C. verbinden met de opkomst van de
facties. Thuillier legde de focus eerder op het bewind van Agrippa (63 v.C.-12 v.C.), die grote
structurele verbeteringen doorvoerde in de voorzieningen voor het publieke entertainment. Zo liet
hij het systeem van eieren (ovae) en dolfijnen installeren om het aantal afgelegde rondes bij te
houden en zorgde hij voor een verbetering van het amfitheater. Thuillier veronderstelde dat men de
sterke opkomst van de renstallen dient te verbinden met deze structurele verbeteringen74. Een
definitief antwoord kan niet gegeven worden, maar het is wel zeker dat de circuspartijen een sterke
opkomst kennen in het verdere verloop van het Romeinse rijk. Ze bereiken een hoogtepunt in de 5e
eeuw n.C. wanneer de Romeinse vorm van het wagenrennen met renstallen dominant werd in het
volledige Romeinse rijk.
De facties werden geleid door een dominus factionis75. Ze stonden aan het hoofd van de organisatie
en verhuurden paarden en de noodzakelijke uitrusting aan de organisatoren van de spelen (editores
ludorum)76. Deze factieleider was meestal een lid van de ruiterstand (equites) aangezien die grote
handelsbelangen had en met geld wist om te gaan77. Ze hadden grote macht door de populariteit van
de spelen en konden zo druk zetten op de organisatoren van de wagenrennen om de gevraagde
bedragen betaald te krijgen.
De renstallen van de Formule 1 zijn minstens even belangrijk. Achter elke goede piloot staat een
goed team. In het afgelopen F1-seizoen van 2012 waren er twaalf competitieve teams, maar voor het
huidige seizoen is dat er één minder door het afhaken van een hoofdsponsor. In tegenstelling tot het
wagenrennen is er dus geen vast aantal teams. Een kleine nuancering is dat keizer Domitianus in de
1e eeuw n.C. twee nieuwe renstallen introduceerde (de Gouden of factio aurata en de Purperen of
factio purpurea), maar deze waren een kort leven beschoren78. De F1-teams staan onder leiding van
een teambaas, die zorgt voor de inkomsten en het team samenstelt79. Net als in het wagenrennen
moet een F1-teambaas zakelijk aangelegd zijn om het aanwerven van het beste personeel te kunnen
financieren. Vaak is de teameigenaar ook de baas van het team. Hij richtte het team op en riskeert
de eigen financiën om het team drijvende te houden. Het is echter ook mogelijk dat de teameigenaar
70
Cameron (A.). Circus Factions: Blues and Greens in Rome and Byzantium. Oxford, 1976, p. 45
71
Meijer (F.). Op. Cit. p. 76
72
Cameron (A.). Op. Cit. p. 60
73
Thuillier (J-P.). ‘L’organisation des ludi circenses: les quatre factions (République, Haut-Empire)’. In: Coleman (K.), Nelis-Clément
(J.) & Ducrey (P.) (eds.). L’organisation des spectacles dans le monde Romain. Fondation Hardt, 2012, p. 190
74
Thuillier (J-P). Op. Cit. p. 195
75
Futrell (A.). Op. Cit. p. 208
76
Cameron (A.). Op. Cit. p. 6
77
Meijer (F.). Op. Cit. p. 77
78
Golden (M.). Sport in the Ancient World from A to Z. Routledge, 2004, p. 38
79
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 12
21
een specialist aanwerft om het team te beheren80. Dit is meestal het geval wanneer het team een
autofabrikant is. Een bekend voorbeeld hiervan is Flavio Briatore die als teamleider werd aangesteld
van het team van autofabrikant Renault.
De Formule 1 kent één van de hoogste vormen van specialisering in de sportwereld. Een Formule
1 team dat strijdt aan de top stelt ongeveer 600 tot 900 mensen te werk in verschillende
departementen81. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de teambaas de belangrijke functie heeft om
dit alles in goede banen te leiden. De teambaas wordt ten eerste ondersteund door een commercieel
directeur, die de sponsoring verzorgt en voor de nodige budgetten zorgt. Een tweede belangrijke
ondersteunende functie oefent de technisch directeur uit. Hij is verantwoordelijk voor het design
van een competitieve F1-wagen. Aangezien een snelle en kwalitatieve wagen het verschil maakt
tussen winst en verlies, kan het belang van de technisch directeur niet genoeg benadrukt worden.
Een technisch directeur is verantwoordelijk voor verschillende departementen: aerodynamica,
design en research & development82. Maar een F1-team is nog veel omvangrijker en omvat onder
andere race-ingenieurs, een productiemanager, informatici, mecaniciens, testrijders… Al deze
teamleden werken samen om hun piloten strijdvaardig te maken in de races.
Een renstal in de Romeinse tijd was minder gespecialiseerd dan de Formule 1. Dit is niet
verwonderlijk want in de motorsport zijn er veel meer onderdelen die aandacht vereisen. Toch
waren de renstallen professionele organisaties met vele medewerkers die de menners op
verschillende terreinen ter zijde stonden83. De sellarii en conditores zorgden voor de goede gang van
zaken op het trainingscomplex. De conditor zorgde voor de uitrusting van de paarden en de
menners84. De moratores waren stalpersoneel die de paarden in de carceres kalmeerden85. Ze stonden
in voor de algemene verzorging van de paarden. Sparsores waren leden van de renstal, die de
paarden met water besprenkelden tijdens de race86. Omdat de paarden tijdens het wagenrennen
verschillende blessures konden oplopen, had elke renstal dierenartsen87. In vergelijking met de
Formule 1 hadden de medewerkers van een factie ook een duidelijk omlijnde functie. Specialisering
is dus niet enkel toepasbaar op de moderne sportwereld.
Een laatste opvallende gelijkenis tussen wagenrennen en Formule 1 zijn de machtsverhoudingen
tussen de teams. Elk F1-seizoen zijn er enkele teams die het circuit domineren. Zo was het team van
Ferrari in de jaren 2000-2004 niet te stoppen met Michael Schumacher in de cockpit. In het
wagenrennen ging de strijd om de eerste plaats meestal tussen de Groenen en de Blauwen88. Weeber
drukt deze verhouding uit met een modern metafoor: de Blauwen en de Groenen speelden in een
andere liga89.
80
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 78-80
81
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 77
82
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 84-85
83
Meijer (F.). Op. Cit. p. 78
84
Golden (M.). Op. Cit. p. 44
85
Golden (M.). Op. Cit. p. 104
86
Golden (M.). Op. Cit. p. 155
87
Weeber (K.). Op. Cit. p. 66
88
Futrell (A.). Op. Cit. p. 208
89
Weeber (K.). Op. Cit. p. 53
22
De dominantie van de Blauwen en de Groenen brengt meteen het grootste verschil naar voor
tussen de renstallen van het wagenrennen en de Formule 1. Er werden namelijk allianties gesloten
tussen de facties in het wagenrennen. Een alliantie werd in de bronnen aangeduid met de term
collega of het Griekse σύζυγος. Het bestaan van allianties werd afgeleid uit verschillende bronnen. Op
vloektabletten, die uitgebreid worden besproken in hoofdstuk 3 van deel 2, werden steeds twee
kleuren vermeld die vervloekt dienden te worden90. Dit wijst erop dat circuspartijen een
samenwerkingsverband sloten met elkaar. Ook iconografische bronnen lieten het bestaan van
allianties uitschijnen. Groen en Wit werkten meestal samen tegen Blauw en Rood, maar andere
combinaties waren mogelijk. Deze allianties hadden vermoedelijk sportieve, politieke en financiële
redenen91.
In de Formule 1 kocht Red Bull in 2004 het Jaguar F1-team op en vormde het om tot het
succesvolle Red Bull Racing. Een jaar later introduceerde het een tweede team op het startgrid
onder de naam Scuderia Toro Rosso, nadat ze het F1-team van Minardi overnamen. Red Bull heeft
het bezit over twee F1-teams, maar dit is niet te vergelijken met de allianties van het wagenrennen.
In het wagenrennen had men een sterkere samenwerking en streed men samen voor de
overwinning. Dit is in de Formule 1 niet het geval.
2.4.2
Paardenkracht
De kracht waarmee de twaalf vierspannen rond het Circus Maximus getrokken werden, moet voor
de toeschouwers indrukwekkend geweest zijn. Een vergelijkbare indruk laten de F1-bolides na,
aangedreven door een krachtige 2.4 liter V8 motor. Kracht en vermogen zijn één van de
belangrijkste elementen in beide sporten. Zowel in het wagenrennen als in de Formule 1 wordt
gebruik gemaakt van paardenkracht, maar toch is deze zo verschillend in beide sporten.
De wagenmenners werden in het hoofdnummer voortgetrokken door vier toppaarden. De
paarden van de renbanen waren de grootste en de snelste van hun tijd92. Men gebruikte
voornamelijk hengsten in het wagenrennen. Door het grote belang van de paarden was er een grote
markt om ze te verhandelen. Vooral de Noord-Afrikaanse en Spaanse paarden lagen goed in de
markt voor het wagenrennen93. Maar ook Cappadocië (Oost-Turkije) en Sicilië waren bekend om hun
renpaarden94. Gespecialiseerde fokkers werden in opdracht van de facties door handelaars bezocht
om de beste raspaarden te kopen95. Fokkers en trainers kenden de specifieke eigenschappen van
paarden uit een bepaalde regio en trachtten deze te kruisen met andere paarden96. Door de grote
vraag naar paarden raakten uiteindelijk ook de meer middelmatige paarden op de kleinere
renbanen97.
90
Cameron (A.). Op. Cit. p. 61
91
Thuillier (J-P.). Op. Cit. p. 197-203
92
Meijer (F.). Op. Cit. p. 80
93
Hyland (A.). Equus: the horse in the Roman world. Batsford Ltd, Londen, 1990, p. 207
94
Weeber (K.). Op. Cit. p. 101
95
Hyland (A.). Op. Cit. p. 208
96
Meijer (F.). Op. Cit. p. 81
97
Hyland (A.). Op. Cit. p. 214
23
De paardenkracht van F1-wagens zit in een hoogtechnologische motorblok geperst. De compacte
motor van 95 kg kan gemakkelijk 750 paardenkracht produceren, een sterke vooruitgang ten
opzichte van het wagenrennen98. De enorme kracht van een F1-motor zorgt voor het herkenbare
gebrul van de bolides dat het nekhaar van de fans tijdens de race doet rechtstaan. Net zoals bij het
wagenrennen de paarden worden verhandeld, kopen veel F1-teams de motoren voor hun wagens.
Voor het seizoen van 2013 zijn er vier motorproducenten, waarvan de teams de motoren gebruiken:
Mercedes-Benz (McLaren, Mercedes en Force India), Ferrari (Ferrari, Toro Rosso en Sauber), Renault
(Red Bull Racing, Lotus, Williams en Caterham) en Cosworth (Marussia). Deze motoren zijn buiten de
pistons, cilinders en kleppen niet te vergelijken met de motoren in een personenwagen. Een F1motor is vandaag de dag een 2.4 liter V8 motor, maar in 2014 worden dit 1.6 liter V6 motoren met
turbocharger99. Deze motoren met ongeveer 750 pk draaien gemiddeld 18.000 toeren per minuut en
halen zo topsnelheden van 350 km/h100. Deze krachtige motoren verbruiken 75 liter brandstof per
100 km.
De snelle evolutie van de technologie en de modernisering van de autosport zorgen ervoor dat de
paardenkracht van wagenrennen niet meer te vergelijken valt met die van de Formule 1. Het
grootste verschil is dat men in de Grieks-Romeinse oudheid gebruik maakt van dieren, die in de
huidige samenleving vervangen zijn door motoren. De facties konden paarden trainen en
verschillende rassen fokken en kruisen om de beste renpaarden te krijgen, maar dit kan niet
vergeleken worden met de ontwikkeling van F1-motoren.
In de renstallen werden de jonge hengsten onderworpen aan een intensief trainingsprogramma.
De paarden leerden eerst aan een lijn te lopen en te reageren op verschillende bevelen101. De
paarden werden gewoon gemaakt aan het dragen van het juk. Vervolgens werd bepaald op welke
positie het paard zou lopen in de vierspan. Het belangrijkste paard was de funalis, die aan de
linkerkant van de menner liep. Dit paard was niet vastgemaakt aan het juk, maar was enkel met een
teugel verbonden aan de paarden in het midden. De funalis moest kort rond de keerzuilen kunnen
draaien en vervolgens weer snel optrekken, waardoor het zijn wil moest kunnen opleggen aan de
andere renpaarden. Het liep ook het grootste risico bij een crash aangezien het zich het dichtst bij
de muur bevond. Het buitenste paard had meer snelheid nodig dan de andere paarden door de
wijdere bochten die het moest nemen. De twee middelste paarden moesten koershoudend en stabiel
zijn aangezien ze daadwerkelijk de wagen trokken102. Men keek naar de kwaliteiten van elk paard
voor de bepaling van de positie en paste de training specifiek aan aan de functie van het paard. De
renpaarden namen pas in hun vijfde jaar deel aan de races en als het niet werd uitgeschakeld door
blessures, kon het tien tot vijftien jaar uitkomen in het wagenrennen103.
Aan de introductie van een motor in een race gaat geen periode van training vooraf, maar wel
een periode van ontwikkeling en testen. Men probeert een motor te bouwen die het evenwicht
98
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 59
99
Racecar-engineering. The Parisian Powerhouse: Renault F1 2014 engine. In:
< http://gb.zinio.com/reader.jsp?issue=416241241&o=int&prev=sub&p=46> geraadpleegd op 27.02.2013
100
Official F1 website. Engine - Gearbox. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5280.html>,
geraadpleegd op 27.02.2013.
101
Hyland (A.). Op. Cit. p. 214
102
Hyland (A.). Op. Cit. p. 206-207
103
Meijer (F.). Op. Cit. p. 82
24
bewaart tussen kracht en duurzaamheid. Tijdens testritten kijkt men naar de verbrandings- en
slijtageprocessen en neemt men monsters104. De monsters worden geanalyseerd in laboratoria en zo
probeert men de ideale combinatie tussen motor, brandstof en smering te zoeken. Alle onderdelen
moeten optimaal op elkaar afgestemd zijn. Dit alles is cruciaal om motorproblemen te vermijden en
de finish te kunnen bereiken.
Net zoals experts de prestaties van een F1-motor analyseren om gebreken te vermijden, hielden
dierenartsen de paarden tijdens de trainingen in het oog om overbelasting te voorkomen. Ten eerste
keken ze naar de hoeven, aangezien de paarden geen hoefijzers kregen. Ten tweede hield men de
gewrichten en de pezen in de gaten omwille van de grote belasting die ze moesten verdragen in de
scherpe bochten105.
Duurzaamheid is een laatste punt waarop we het gebruik van paardenkracht kunnen vergelijken
tussen wagenrennen en Formule 1. Volgens schattingen had elke renstal ongeveer 150 tot 200
paarden ter beschikking106. Door de zware fysieke uitputting van een wagenrace kon elk paard maar
één wedstrijd per circusdag ingezet worden. Slechts uitzonderlijk werden de beste paarden een
tweede keer gebruikt bij een belangrijke race. In de Formule 1 zorgen de regelgevingen ervoor dat
de motoren steeds duurzamer worden. In 2005 werd bepaald dat men slechts één motor per twee
Grands Prix mocht gebruiken. Vanaf 2009 werd deze regel aangepast naar acht motoren per piloot
voor het hele seizoen. Dit betekent dat sommige motoren drie Grands Prix moeten overleven. Dit
vormde een nieuwe uitdaging voor de ingenieurs om de balans tussen duurzaamheid en kracht
verder te ontwikkelen. Indien men deze regel overtreedt, wordt de F1-rijder tien plaatsen achteruit
gezet op de startgrid. Een motor kan het tijdens een race begeven, maar ook in het wagenrennen
stierven regelmatig paarden op de baan of werden ze ernstig verwond107.
De enorme technologische brug tussen wagenrennen en Formule 1 bemoeilijkt de vergelijking
tussen de krachtbronnen van beide sporten. Toch zijn er enkele gelijkenissen naar voor gekomen.
De paardenkracht vormt een cruciaal onderdeel in beide sporten, hoewel in erg uiteenlopende
vormen. In de Romeinse oudheid was er een bloeiende markt om toppaarden te kopen, net zoals in
de Formule 1 verschillende motorproducenten verkoopcontracten kunnen afsluiten met de F1renstallen. Ten slotte probeert men zowel in het wagenrennen als de Formule 1 de krachtbronnen
zo duurzaam mogelijk te maken door respectievelijk in te zetten op training en ontwikkeling. Om de
duurzaamheid te verhogen stonden de paarden onder permanente controle van dierenartsen,
terwijl een team van mecaniciens het onderhoud van een F1 motor verzorgen.
2.4.3
De wagens
De technologische brug is zo mogelijk nog groter bij een vergelijking tussen de wagens. Een
renwagen uit het Circus Maximus heeft praktisch geen raakpunten met een F1-racewagen. Zowel in
het wagenrennen als de Formule 1 vormt de wagen de ‘cockpit’ van de rijder, maar behalve de
104
Werktuigbouw. Formule 1: prestatie en betrouwbaarheid. In: < http://www.werktuigbouw.nl/abc/formula1a.htm>
geraadpleegd op 27.02.2013
105
Meijer (F.). Op. Cit. p. 82
106
Meijer (F.). Op. Cit. p. 83
107
Hyland (A.). Op. Cit. p. 224
25
wielen zijn er geen overeenkomsten meer tussen de racewagens. Daarom zal er eerder snel over de
ingewikkelde structuur van een F1-bolide gegaan worden.
Er zijn geen renwagens op ware grootte bewaard gebleven, waardoor men zich bij een
reconstructie moet baseren op afbeeldingen, fresco’s, reliëfs, vazen en olielampjes108. Het is
belangrijk om meteen een onderscheid te maken tussen triomfwagens en renwagens (currus) uit het
circus. De triomfwagens, waarmee een Romeins generaal een overwinning vierde, waren zwaar en
rijkelijk versierd109. Renwagens moeten heel licht geweest zijn aangezien de moderne reconstructies
ongeveer 30 kilogram wegen. Ze werden vervaardigd van licht hout, vlechtwerk en leder110. De
renwagen moet in zijn geheel ongeveer 1,60 meter breed geweest zijn om te vermijden dat de wagen
omkantelde in de scherpe bochten. De wagenmenner stond achter een scherm van ongeveer 80 cm
hoog, waar hij zich schrap kon tegen zetten. De wielen met zes spaken waren met een diameter van
ongeveer 60 cm eerder aan de kleine kant111. De wagen wordt via een disselboom verbonden met het
juk. Het juk was verbonden aan de twee middelste paarden (iugales). De twee buitenste paarden
(funales) waren rechtstreeks met teugels verbonden aan de wagen112.
De werking van een F1 wagen is ingewikkeld door de vele onderdelen. De kern van een F1-wagen
wordt gevormd door het chassis. Dit is het dragende deel van de bolide waaraan alles wordt
gemonteerd. Het chassis moet enorm sterk en stijf zijn om de downforce te kunnen weerstaan
tijdens een race. Gemaakt van koolstofvezel weegt het amper dertig kilogram, vergelijkbaar met het
gewicht van een renwagen113. Het chassis wordt herkenbaar beschilderd met de teamkleuren en de
logo’s van de sponsors. Ook de renwagens van de menners waren geschilderd in de kleur van hun
circuspartij.
De motorblok werd reeds uitvoerig besproken. De vier eerdergenoemde motorproducenten
(Ferrari, Mercedes-Benz, Renault en Cosworth) leveren echter ook het versnellingssysteem. Het
schakelsysteem bestaat standaard uit zeven versnellingen, hoewel sommige rijders opteren voor zes
of acht versnellingen. Het schakelen gebeurt elektronisch via kleine pedalen aan het stuur.
Elektronisch schakelt men tussen twee versnellingen in 0,02 seconden114. Het versnellingssysteem
moet vijf opeenvolgende Grands Prix meegaan. Een ongeplande wissel van versnellingsbak kost de
rijder vijf plaatsen op het startgrid115.
Een van de meest herkenbare eigenschappen van een F1-wagen zijn de vleugels. Deze vleugels
beïnvloeden de luchtstroom op zo een manier dat de wagen tegen de grond wordt gedrukt en de
grip enorm toeneemt, wat downforce wordt genoemd116. De downforce is de sleutel tot het snelle
bochtenwerk in de Formule 1. De vleugels zorgen voor een downforce van 2500 kilogram op de
108
Meijer (F.). Op. Cit. p. 86
109
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 142
110
Weeber (K.). Op. Cit. p. 104
111
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 145
112
Meijer (F.). Op. Cit. p. 87
113
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 58
114
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 62
115
Official F1 website. Engine - Gearbox. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5280.html>,
geraadpleegd op 28.02.2013.
116
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 62
26
wagen117. De bochten kunnen sneller genomen worden, maar de wagen moet met deze
hulpmiddelen wel aan snelheid inboeten. De ingenieurs moeten dus een ideale balans zoeken tussen
downforce en snelheid. Bij het aanpassen van de aerodynamica let men niet alleen op downforce,
maar ook op het minimaliseren van de weerstand. De F1-wagen moet zo gestroomlijnd mogelijk zijn.
De vleugels dienen om de lucht te regelen die over het chassis blaast. Een diffuser is een apparaat dat
de lucht onder de wagen gelijk verdeelt en zo de weerstand vermindert 118. De aerodynamica is één
van de meest bepalende factoren op de prestaties van een F1-wagen. Er wordt dan ook sterk
geïnvesteerd in de ontwikkeling van beter gestroomlijnde onderdelen. Dit alles wordt veelvuldig
getest en geanalyseerd in windtunnels.
“We spenderen ongeveer 8000 à 9000 uur per jaar in de windtunnel.” (Mark Gillan, directeur
aerodynamica-afdeling Toyota F1) 119
De ophanging van een F1-wagen dient ten eerste om de zwaarste schokken op te vangen en de
piloot vlot te laten rijden. Ten tweede is het een belangrijke factor in de wegligging van de wagen en
dient het aangepast te worden aan het circuit en de weersomstandigheden. De ophanging bestaat
uit een systeem van veringen, dempers en verbindingsarmen120.
De remkracht is een indrukwekkend facet van een F1-wagen. In geen tijd zorgen remschijven
gemaakt van koolstofvezels voor een drastische snelheidsvermindering. Tijdens een bruusk
remmanoeuvre kan een F1-wagen 4,5 keer de kracht van de zwaartekracht ontwikkelen. Zo’n kracht
beïnvloedt de bloedstroom naar de ogen van de piloot en kan tijdelijk hun zicht vertroebelen.
Ondanks de hoge investeringen in de aerodynamica en de hoogtechnologische snufjes van een
wagen blijven de banden de grootste afzonderlijke variabele in de prestaties van een F1-bolide.
Nieuwe banden leveren een significant voordeel op versleten rubber. De banden worden geleverd
door Pirelli en zijn tegelijk licht en sterk. De racebanden zijn gemaakt van zacht rubber dat de beste
grip biedt op het circuit, maar snel verslijt tijdens een race. De banden houden het ongeveer 120
kilometer vol voor ze vervangen moeten worden121. Aangezien men voldoende grip heeft door de
vleugels worden banden zonder groeven gebruikt of slicks. Er zijn vier types slicks, die elk een aparte
kleurcode hebben. Het verschil tussen deze slicks is te vinden in de hardheid van de band. Hoe
zachter een band, hoe meer grip. Hoe harder een band, hoe langer de levensduur ervan. Supersoft
banden krijgen een rode kleurcode, Soft is geel, wit staat voor Medium en de harde banden krijgen
een oranje decoratie. Deze banden zonder profiel kunnen enkel bij droog weer gebruikt worden. Bij
regenweer zijn er intermediate (groen) en full wet (blauw) banden met groeven beschikbaar. Elke
Grand Prix worden twee soorten slicks ter beschikking gesteld door de bandenproducent. De
renstallen krijgen een beperkt aantal banden per weekend. Tijdens de race moeten alle wagens
beide bandenprofielen gebruiken. Men is dus verplicht tijdens de pitstop om de banden te
vervangen. Hierdoor wordt de bandenstrategie cruciaal in een Grand Prix. Men moet beslissen op
117
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 62
118
Official F1 website. Aerodynamics. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5281.html>,
geraadpleegd op 28.02.2013
119
GPpits magazine. F1 voor beginners: aerodynamica. In: < http://www.gppits.net/magazine/f1_voor_beginners_aerodynamica>
geraadpleegd op 28.02.2013
120
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 64-65
121
Een gewone autoband heeft een levensspanne van 16.000 kilometer.
27
welk bandenprofiel men zal starten en in welke ronde de piloot de pits moet binnenrijden om de
versleten slicks te vervangen122.
Al deze onderdelen vormen een F1-wagen. Het is net kenmerkend voor de Formule 1 dat de
renstallen zelf hun wagen bouwen. Dit zorgt ervoor dat de constructeurs een grote bijdrage leveren
aan de overwinning van hun rijders. Vandaar dat er veel belang wordt besteed aan research and
development. Elk seizoen proberen de teams de beste wagens op het startgrid te krijgen. Ook in het
wagenrennen had elke renstal wagenbouwers. Men heeft echter geen informatie of er
geëxperimenteerd werd met de opbouw en het model van de wagen123.
Elke F1-wagen wordt op maat gemaakt van de piloot. De cockpit wordt ten eerste aan hun
lichaamsmaten aangepast. Ten tweede hebben ze een grote inspraak in de uitwerking van de wagen.
De wagen moet voldoen aan de voorschriften van het FIA (Fédération Internationale de l’Automobile). Zo
moet de wagen in totaal met rijder inbegrepen 640 kilogram wegen124. De F1-wagen weegt vaak
minder, waardoor de constructeurs ballast toevoegen op strategische punten. Officiële controleurs
kunnen tijdens een Grand Prix onverwacht controleren of de wagen voldoet aan alle technische- en
veiligheidsvoorschriften.
2.4.4
Uitrusting
De uitrusting van een wagenmenner en een F1-piloot is levensbelangrijk om een crash te overleven.
In beide sporten zijn vele doden gevallen bij zware crashes. De huidige F1-uitrusting valt in termen
van effectiviteit en functionaliteit niet te vergelijken met de bescherming van wagenmenners. Maar
een terugblik op het begin van de F1-geschiedenis geeft een ander beeld.
De uitrusting van Romeinse wagenmenners valt ook niet te vergelijken met hun Griekse
voorgangers. De Griekse menner droeg een chiton, een lang kleed dat geen bescherming bood. De
Romeinse menners droegen in vergelijking daarmee een professioneel uitziende uitrusting, die een
kans bood op overleving bij een crash125. De menner droeg een dikke leren helm als
hoofdbescherming. Hij had een korte tuniek aan die omwikkeld was met fasciae, dikke leren banden
als bescherming van de torso126. Ook rond hun benen hadden de menners leren of linnen banden als
bescherming tegen het schuren van de wagen127. De menner bond de vier teugels hoog om zijn
middel en stuurde door zijn lichaamsgewicht te verplaatsen. Wanneer de menner uit de wagen werd
geslingerd, sleurden de paarden hem mee rond het circus. Daarom droeg hij een gebogen mes of falx
tussen de leren banden om zijn borst om de teugels los te kunnen snijden128.
122
Official F1 website. Tyres. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5283.html>,
geraadpleegd op 28.02.2013
123
Weeber (K.). Op. Cit. p. 65
124
Official F1 website. Scrutineering and weighing.
In: <http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8688/> geraadpleegd op 28.02.2013
125
Meijer (F.). Op. Cit. p. 90
126
Weeber (K.). Op. Cit. p. 89
127
Meijer (F.). Op. Cit. p. 90
128
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 148
28
De beschermende uitrusting in het begin van de Formule 1 sport in 1950 was te vergelijken met
die van de Romeinse wagenmenners. De F1-piloten droegen een lederen helm en katoenen kledij129.
Tussen 1950 en 1978 vielen er 41 dodelijke slachtoffers in de Formule 1. Men begon meer te letten op
de veiligheid van de piloten en te investeren in de ontwikkeling van betere bescherming. In 1968
komen de eerste helmen met volledig vizier130. De FIA ontwikkelde nieuwe regels rond veiligheid,
waar de teams verplicht waren zich aan te houden. Door de sterke innovaties op het gebied van
veiligheid was er een duidelijke kentering te zien in het aantal fatale crashes. In de jaren ’80 vielen
er nog vier dodelijke slachtoffers te betreuren en in de jaren ’90 nog twee. In 1994 stierf de
wereldberoemde Ayrton Senna door een crash tijdens de Grand Prix van San Marino. Hij is het
laatste dodelijke slachtoffer tijdens een Grand Prix van het wereldkampioenschap Formule 1131.
De huidige bescherming van een F1-piloot is van de beste kwaliteit. De helmen zijn van
hoogwaardig en sterk materiaal gemaakt132. De buitenste laag wordt gevormd door een vezelversterkte hars bovenop koolstofvezel. Daaronder zit een laag, gemaakt van hetzelfde materiaal als
kogelvrije vesten. Toch zijn de helmen zeer licht (ongeveer 1250 gram) om de belasting van de nek
laag te houden. Het vizier is gemaakt van een speciaal polycarbonaat, dat een combinatie biedt van
bescherming tegen een impact, vuurbestendigheid en uitstekend zicht133. De helmen worden aan
verschillende crashtests onderworpen. Ze zijn op maat gemaakt van de piloot om ervoor te zorgen
dat ze niet uitvliegen bij een crash. Onder de helm wordt nog een vuurvaste balaclava of bivakmuts
gedragen134.
De overalls van de F1-piloten zijn gemaakt van de vuurvaste stof Nomex. Deze kunstmatige
vezels zorgen ervoor dat de pakken gedurende twaalf seconden tegen temperaturen tussen 600 en
800 graden kunnen135. Zelfs de rits moet vuurvast zijn. De handschoenen zijn van dezelfde stof
gemaakt met suède handpalmen zodat de piloot voldoende voeling heeft met het stuur136. De botten
hebben een dunne rubberen zool om grip en voeling met de pedalen te verhogen.
Ten slotte wordt sinds 2003 een speciaal veiligheidssysteem op de schouders en de nek van de
piloot vastgemaakt. Het Head and Neck Support systeem (HANS) is één van de grote doorbraken op
gebied van veiligheid van de piloten137. HANS is bedoeld om het strekken van de wervels te
voorkomen bij een crash en te verhinderen dat het hoofd van de piloot op het stuurwiel botst138.
129
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 161
130
Official F1 website. History of F1 safety: 1950’s and 1960’s. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/safety/history_of_f1_safety/7423.html> geraadpleegd op: 01.03.2013
131
Wikipedia. List of fatal Formula One accidents. In: http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_fatal_Formula_One_accidents
Geraadpleegd op: 01.03.2013
132
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 162
133
Official F1 website. Helmets. In: <http://www.formula1.com/inside_f1/safety/helmets_hans_clothing/7438.html> geraadpleegd
op: 01.03.2013
134
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 162
135
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 164
136
Official F1 website. Clothing. In: <http://www.formula1.com/inside_f1/safety/helmets_hans_clothing/7436.html> geraadpleegd
op: 01.03.2013
137
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 165
138
Official F1 website. HANS. In: <http://www.formula1.com/inside_f1/safety/helmets_hans_clothing/7437.html> geraadpleegd
op: 01.03.2013
29
Op vlak van uitrusting is zowel bij het wagenrennen als de Formule 1 een duidelijke evolutie te
zien. De Romeinse uitrusting kan een professionele uitrusting genoemd worden ten opzichte van de
bescherming van de Griekse wagenmenners. In de Formule 1 is nog een duidelijkere evolutie te zien
in de beschermende kledij. Verder kan de uitrusting van Romeinse wagenmenners vergeleken
worden met F1-piloten in de jaren ’50. Een laatste gelijkenis is dat de uitrusting in beide sporten de
kleuren heeft van de renstal, zodat ze duidelijk herkenbaar zijn voor de supporters.
2.5
2.5.1
De race
De aanloop
Reikhalzend keken 150.000 toeschouwers uit naar een feestdag waarop wagenrennen werden
georganiseerd. Tijdens het bewind van keizer Augustus waren er 17 dagen waarop er wagenrennen
werden georganiseerd. Drie eeuwen later kon het publiek al op 66 dagen naar het circus trekken139.
Met eenzelfde spanning kijken de F1-supporters uit naar de volgende Grand Prix van het Formule 1seizoen. In het huidige seizoen van 2013 zijn er twintig Grote Prijzen. Net zoals men in de Formule 1
voor de flitsende bolides komt, keken de Romeinse toeschouwers het meest uit naar de races met de
vierspan. In het begin van de keizertijd waren er twaalf races op een dag, waarvan sommigen met
een tweespan (biga) of een driespan (triga), maar het hoofdnummer van de dag waren de races met
een vierspan (quadriga)140. Later werden er vierentwintig races op een dag georganiseerd.
De dag voor de rennen trainden de menners nog een laatste keer met de paarden in het
trainingscentrum. Men deed de laatste aanpassingen zoals de stand van het juk of de lengte van de
teugels bijstellen. De wagens werden nog eens gecontroleerd met bijzondere aandacht voor de
wielen en assen. Ten slotte keken de dierenartsen de paarden een laatste keer na. De volgende dag
werden de paarden vlak voor de race naar stallen in de omgeving van het Circus Maximus
overgebracht141. In de Formule 1 trekt een konvooi per team enkele dagen voor het Grand Prixweekend naar het circuit om zich te installeren en voor te bereiden142. Net als in het wagenrennen
worden nog enkele oefensessies ingelast. Traditioneel worden de vrijdag van het raceweekend twee
oefensessies van anderhalf uur gepland. Ook de zaterdagochtend is er nog een oefensessie van een
uur143. Deze oefenrondes moet men goed besteden om het circuit te leren kennen. De rijders
concentreren zich op de kleinste details als grip, moeilijke bochten, cruciale delen om in te halen144.
Op basis van de oefensessies weet men hoe de F1-wagen afgesteld moet worden op vlak van
139
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 92
140
Futrell (A.). Op. Cit. p. 191
141
Meijer (F.). Op. Cit. p. 92
142
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 111
143
Official F1 website. Practice and qualifying.
< http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/6838/> geraadpleegd op: 03.03.2013
144
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 112
30
aerodynamica, bandenkeuze…145 De rijders kunnen er zelf voor kiezen deze oefensessies te benutten
of een testrijder van het team in te schakelen.
De ludi circenses werden officieel geopend met een lange stoet in plechtige processie. Deze
openingsstoet werd de pompa circensis genoemd. De pompa is te vergelijken met de triomftocht van
een generaal, die in omgekeerde volgorde werd gelopen146. De stoet vertrok op het oorspronkelijke
eindpunt van de triomftocht: het Capitool. Op de Capitolinus, de kleinste maar belangrijkste van de
heuvels van Rome, stond de grote tempel van de hoofdgod Jupiter147. Daar werd een eerste offer
gebracht. Via de clivus Capitolinus, de hoofdweg van het Capitool, en de Via Sacra trok de stoet door
het Forum Romanum. Ten slotte namen ze de vicus Tuscus om via het zuidwesten het Forum te
verlaten en het Circus Maximus te bereiken148. In de keizertijd werd de route soms gewijzigd om
andere sacrale plaatsen aan te doen. Ook de opstelling en volgorde van de pompa werd in de
keizertijd gewijzigd. Oorspronkelijk reden jongens van adel te paard voorop, gevolgd door jongens
te voet149. Hierna volgden de menners in hun twee- of vierspannen. Achter de wagenmenners liepen
de acrobaten en atleten die tijdens de pauzes de toeschouwers entertainden. Ter begeleiding liepen
er muzikanten en een koor verkleed als saters mee. De stoet werd gesloten door personen die
beelden van de goden droegen met op het einde de organisator of keizer in een vierspan. In de
keizertijd werd de pompa circensis dus aangepast met het doel de dynastieke waarden van de keizers
te doen uitschijnen. Men liet de stoet nu vooraan begeleiden door personen die beelden van de
keizers droegen, gevolgd door de beelden van de tempelgoden150. Dit had tot doel het in de verf
zetten van de verhoogde status van de keizers. Zo werd er een beeld van Caesar in een renwagen aan
de stoet toegevoegd. Tijdens de regering van Augustus en Tiberius werden er nog grondigere
veranderingen aangebracht in de structuur van de stoet en plaatste men er nog beelden bij van
Marcellus, Germanicus en Drusus, verdienstelijke personen die voorbestemd waren voor de troon,
maar te vroeg stierven. Steeds meer beelden werden in de stoet gebracht en deze moesten net als de
beelden van de goden in de keizerlijke box (pulvinar) van het circus geplaatst worden151. Na deze
rituele opening van de ludi circenses konden de wagenrennen gestart worden.
De Formule 1 kent niet zo’n uitgebreide stoet, maar heeft wel de Formula One Driver’s Parade. De
ochtend van de race kruipen de F1-sterren na hun opwarming op de trailer van een truck. De truck
rijdt een volledige ronde rond het circuit zodat de rijders een kans krijgen om erkentelijk te zijn
voor hun vele fans op de tribunes. Het is tevens het ideale moment voor reporters op de truck om
een interview af te nemen en te polsen naar de verwachtingen van de race152.
Zowel op een dag in het circus als op een F1-circuit valt er veel te beleven en is het
dagprogramma goed gevuld. Bij het wagenrennen bestond het dagprogramma uit de wagenraces
145
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 115
146
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 94
147
Naerebout (F.G.) & Singor (H.W.). De Oudheid: Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis. Ambo, 1995, p. 119
148
Arena (P.). ‘The pompa circensis and the domus Augusta (1st – 2nd c. A.D.).’ in: Hekster (E.), Schmidt-Hofner (S.) & Witschel (C.)
(Eds.). Ritual dynamics and religious change in the Roman Empire: proceedings of the eight workshop of the International Network Impact of
Empire (Heidelberg, July 5-7, 2007). Brill, 2009, p. 86
149
Dionysius van Halicarnassus. Antiquitates Romanae. 7.72
150
Arena (P.). Op. Cit. p. 83-85
151
Arena (P.). Op. Cit. p. 78-79
152
O’Keefe (T.C.). Notes from the F1 underground: A fan’s guide to a day at the races.
In: < http://atlasf1.autosport.com/98/ita/okeefe.html> geraadpleegd op 03.03.2013
31
met daarnaast enkele bijnummers zoals acrobaten, dansers en atletiekwedstrijden. Bij de
wagenraces keek men het meest uit naar de nummers met een vierspan. Uit de 6e eeuw n.C. is er een
papyrus uit Oxyrhynchos bewaard met daarop een programma van een dag in het circus.
For good fortune!
Victories
1st race
procession
Singing tight-rope walkers
2nd race
Singing tight-rope walkers
3rd race
Gazelle and hounds
4th race
Mime-players
5th race
Team of athletes
6th race153
De Romeinse toeschouwers konden naast de belangrijke races met vierspannen ook kijken naar
races met driespannen en tweespannen. Deze races dienden als omlijsting van de vierspanraces,
maar gaven ook de kans aan jonge menners om hun talenten te tonen aan het grote publiek154. Dit is
sterk vergelijkbaar met de GP2-series op de Formule 1-circuits. Naast de Formule 1-races wordt het
publiek verwend met races van de GP2-series. De GP2-series is de kweekvijver voor aanstormend
talent in de wereld van de motorsport. De jonge talenten rijden tijdens een Grand Prix-weekend op
de beste circuits ter wereld met een identieke chassis, motor en banden. Dit zorgt ervoor dat het
echt draait rond de rijkunsten van de piloten. Op deze circuits kunnen ze zich tonen aan de
topteams van de Formule-1. Zo konden Pastor Maldonado en Sergio Perez, respectievelijk kampioen
en runner-up van de GP2-series in 2010, de stap zetten naar de Formule 1155. De twee- en
driespanraces en de GP2-series vormen dus in beide sporten de brug naar het hoogst bereikbare
niveau.
Zowel in het wagenrennen als de Formule 1 worden nog andere vormen van ontspanning
aangeboden naast de races. In het Circus Maximus mochten desultores het publiek vermaken. Dit
waren acrobaten, die heen en weer sprongen tussen twee lopende paarden of op de rug van het dier
balanceerden156. Tijdens een Grand Prix wordt er ook acrobatisch vermaak voorzien, maar dan op
een modernere manier. Op vaste momenten kan het publiek namelijk genieten van een luchtshow,
waarbij piloten halsbrekende stunts doen met hun vliegtuigen.
Een laatste voorbeeld van een bijnummer tijdens het wagenrennen was het diversium. In een
diversium namen de winnaar en de runner-up het tegen elkaar op in een race van twee manches. In
de tweede manche wisselden de menners van paarden en wagen, zodat ze hun rijkunsten konden
153
P. Oxy. XXXIV 2707. In: < http://papyri.info/ddbdp/p.oxy;34;2707> geraadpleegd op: 04.05.2013
154
Meijer (F.). Op. Cit. p. 102
155
GP2-series. Guide to the series. In: < http://www.gp2series.com/Guide-to/The-series/> geraadpleegd op: 04.03.2013
156
Golden (M.). Op. Cit. p. 51
32
bewijzen157. Ook de F1-toeschouwers krijgen nog verschillende shows voorgeschoteld. Zo zijn er
races uit andere reeksen van de FIA, onder andere met V8 supercars. Soms organiseert men
bijzondere races zoals de Celebrity Challenge, waarbij twintig internationale sterren het tegen elkaar
opnemen op het circuit van Melbourne.
2.5.2
De race
Ondanks alle ontspanningen en bijnummers kijken de toeschouwers in beide sporten uit naar het
hoofdnummer. De eerste race na de openingsceremonie was in het Circus Maximus een van de
hoofdnummers met topmenners uit de vier renstallen. Dit nummer werd zo vroeg geprogrammeerd
zodat de beste paarden later nog eens ingezet konden worden158. In de Formule 1 is het
culminatiepunt van het raceweekend op zondag geprogrammeerd.
Door het grote belang van deze nummers staat een eerlijk verloop zowel bij wagenrennen als bij
Formule 1 hoog aangeschreven. De startboxen van het circus werden reeds uitvoerig beschreven.
Ondanks dat deze carceres vanuit geometrisch standpunt een gelijke afstand hadden tot de breaking
line geloofden de deelnemers en toeschouwers niet dat elke startbox even voordelig was159. Daarom
werden de startplaatsen volgens loting vastgesteld. Een beambte deed loten in de kleuren van de
vier renstallen in een urn. De urn werd bevestigd aan een dwarsbalk die ronddraaide. Door dit
mechanisme viel er een gekleurd balletje uit de urn dat de kans gaf aan een wagenmenner uit die
renstal om een startbox te kiezen. Verschillende teksten160 wijzen erop dat dit geen evidente keuze
was omdat geen enkele carcer een duidelijk voordeel opleverde (logischerwijs)161. Deze procedure
bleven ze herhalen tot alle startplaatsen ingenomen waren. Het aantal deelnemers varieerde tussen
acht en twaalf. Een belangrijk verschil tussen wagenrennen en Formule 1 is dat de startplaatsen van
de F1 niet gelijk zijn. Het vertrekken vanaf de eerste plaats (polepositie) op het startgrid levert een
enorm voordeel op omdat het op sommige circuits zeer moeilijk is om in te halen162. Het bepalen van
de startplaatsen gebeurt niet volgens een loting zoals in het Romeinse wagenrennen, maar volgens
een kwalificatiesysteem. De kwalificaties van een Grand Prix zijn steeds de zaterdag van het
raceweekend gepland. Deze kwalificatiesessie van een uur is opgedeeld in drie verschillende delen.
De eerste sessie (Q1) neemt de eerste twintig minuten in van het uur. Tijdens deze periode mogen
alle 22 wagens zoveel rondes rijden als ze willen. De zes traagste bolides vallen uit de
kwalificatiesessie en vullen de laatste zes plaatsen op het startgrid. De startposities worden bepaald
aan de hand van hun tijden in Q1. Na een pauze van zeven minuten wordt de tweede sessie (Q2)
aangevat. De zestien overgebleven wagens krijgen 15 minuten om zoveel rondes te rijden als ze
willen. Op het einde van Q2 vallen opnieuw de traagste zes wagens af. Deze wagens vullen
afhankelijk van hun tijden in Q2 de plaatsen elf tot zestien in op het startgrid. De plaatsen van de
top tien worden bepaald na een pauze van acht minuten in Q3. Deze derde sessie duurt tien
157
Cameron (A.). Op. Cit. p. 50-53
158
Meijer (F.). Op. Cit. p. 105-106
159
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 18
160
Bijvoorbeeld: Symmachus, Relationes, 9.6
161
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 154-155
162
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 120
33
minuten, waarin de rijders de snelste rondetijd moeten presteren. De rijder met de beste tijd
verovert de polepositie en maakt een goede kans op de winst in de race163. De plaatsen van de top
tien worden bepaald aan de hand van de tijden van de derde oefensessie (Q3).
Nu de startplaatsen in beide sporten gekend zijn, kunnen de menners en F1-piloten zich
voorbereiden op de start. Meteen na de verdeling van de carceres namen de menners plaats met hun
paarden en wagens in de startbox. Nu was het nerveus afwachten tot de ostia of poorten van de
carceres openzwaaiden164. Ook de paarden wachtten koortsachtig op de start en de moratores hadden
de grootste moeite om de renpaarden te kalmeren zoals blijkt uit volgend citaat:
Servants’ hands hold mouth and reins and with knotted cords force the twisted manes to hide
themselves, and all the while they incite the steeds, eagerly cheering them with encouraging
pats and instilling a rapturous frenzy. There behind the barriers chafe those beasts, pressing
against the fastenings, while a vapoury blast comes forth between the wooden bars and even
before the race, the arena they have not yet entered filled with their panting breath. They
push, they bustle, they drag, they struggle, they rage, they jump, they fear and are feared;
never are their feet still, but restlessly they last the hardened timber. (Sidonius Apollinaris, To
Consentius, 23.323-330)165
Terwijl de menners heel geconcentreerd de start afwachtten, moeten de F1-rijders wat meer
geduld hebben. De race wordt immers pas een dag na de kwalificatie afgewerkt. Op de racedag is er
in de ochtend een opwarming voorzien en daarna de Driver’s Parade. Ongeveer een half uur voor de
start gaat de pitstraat open en kunnen de wagens naar het startgrid gebracht worden166. Een
kwartier voor de start moeten alle wagens klaarstaan op hun startplaats. Wanneer men de laatste
tien minuten begint af te tellen moeten de media en een deel van het personeel het tarmac
verlaten167. Deze laatste minuten zullen de ingenieurs en mecaniciens gebruiken om de wagen voor
te bereiden. De F1 motor moet zo dicht mogelijk tegen de start aangezet worden, aangezien de
koeling hoofdzakelijk komt van de luchtstroom als de wagen in beweging is en de motor dus snel
oververhit kan raken bij stilstand. Een minuut voor de officieuze start wordt een signaal gegeven
zodat het personeel van de renstallen weet dat ze 45 seconden hebben om het startgrid te verlaten.
15 seconden later gaat een groen licht branden op het startportaal. Dit betekent dat de
opwarmronde van start gaat168. Tijdens de opwarmronde gaan de rijders de banden opwarmen door
over het circuit te slalommen en de remmen opwarmen aan de hand van bruuske remmanoeuvres.
Het is verboden in te halen tijdens de opwarming 169. De piloot, die vanaf de polepositie vertrekt,
bepaalt dus het tempo. Ze nemen na een lap weer plaats op het startgrid.
163
Official F1 website. Practice and qualifying.
In: < http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/6838/default.html> geraadpleegd op
04.03.2013
164
Jackson (R.) (Ed.). Gladiators and Caesars: The power of spectacle in Ancient Rome. University of California Press, Berkeley, 2000, p. 99
165
Futrell (A.). Op. Cit. p. 196 (vertaling uit Loeb editie van W.B. Anderson)
166
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 129
167
Official F1 website. The race start. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5299.html>
geraadpleegd op: 05.032013
168
Official F1 website. The race start. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5299.html>
geraadpleegd op: 05.032013
169
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 129
34
De menners, de F1-piloten en de toeschouwers wachten in volle spanning de start af. Een citaat
van drievoudig wereldkampioen Jack Brabham is van toepassing op beide sporten: “When the flag
drops, the bullshit stops!”. Het startsignaal wordt zowel in het wagenrennen als in de Formule 1
gegeven door een vlag. De meest specifieke term voor het startsein bij het wagenrennen is mappam
mittere, wat het laten vallen van de mappa betekent170. De mappa was een witte doek die men vlak
boven de startboxen neerliet als teken dat de race kon beginnen171. Cassiodorus vermeldt dat het
laten vallen van een witte doek een gewoonte was geworden wanneer keizer Nero tijdens zijn
maaltijd zijn servet uit de pulvinar liet vallen als startsein om het ongeduldige publiek tevreden te
stellen172. Met het startsein gegeven, stelde men het startmechanisme in werking. De spanning van
het torsiemechanisme werd losgelaten en de deuren klapten onverwacht voor de menners open. De
wagenrace kon beginnen. Ook een Grand Prix wordt gestart met een vlagsignaal. Wanneer de F1bolides weer plaats hebben genomen in het startgrid na de opwarmronde, controleert een official of
alle wagens klaar zijn en of de medische ploeg paraat staat173. Vervolgens geeft hij met een groene
vlag een sein dat de startprocedure geactiveerd mag worden174. De startprocedure werd eerder al
uitgelegd. Er gaan beurtelings vijf rode lichten aan, die op een onverwacht moment doven en zo de
start aangeven. Het vlagsignaal is dus een belangrijke gelijkenis tussen wagenrennen en Formule 1.
Een verschil is dat een valse start bij de Formule 1 mogelijk is en de carceres van het wagenrennen
dit onmogelijk maakten.
Onder een overweldigend gejuich stoven de wagenrenners uit hun carcer voor een race van zeven
rondes rond de spina. Ook de F1-piloten razen er vandoor voor een race van ongeveer 305 kilometer.
Men moet het aantal rondes afleggen waarmee men boven de afstand van 305 kilometer komt. Maar
ondanks de vele belangrijke momenten in een wagen- en F1-race is de eerste rechte lijn een cruciaal
deel voor beide sporten. De eerste 160 meter tot de breaking line vereisten een enorme
zelfbeheersing van de menners175. Ze moesten de vier furieuze paarden binnen de witte lijnen
houden tot aan de eerste keerzuil om ongelukken te vermijden. Een wedstrijdjury controleerde
nauwlettend of de menners geen fouten maakten. Vanaf de breaking line kon elke menner een ideale
baan zoeken. Uiteraard trachtten ze zo dicht mogelijk bij de spina te rijden om de eerste bocht kort
te kunnen nemen176. De eerste schifting tekende zich al snel af. De mindere menners werden in het
enorme gedrang naar de buitenkant van de bocht gedwongen. Een gelijkaardig scenario is te zien in
de Formule 1. Als de wagens wegstuiven van het startgrid richting de eerste bocht is er een enorme
drukte wanneer de piloten ofwel hun positie verdedigen ofwel plaatsen proberen te winnen. Vooral
voor de rijder die vertrokken is vanaf de polepositie is het cruciaal om voorop te blijven. Het moet
tactisch aangepakt worden want er is een one move rule. Deze regel stelt dat men slechts eenmaal van
lijn mag veranderen en dus maar één blokkerende beweging mag maken177. Deze beweging moet
170
Humphrey (J.H.). Op. Cit. p. 153
171
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 151
172
Cassiodorus, Variae, 3.51.9
173
Official F1 website. The race start. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5299.html>
geraadpleegd op: 05.032013
174
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 129
175
Meijer (F.). Op. Cit. p. 108
176
Jackson (R.) (Ed.). Op. Cit. p. 100
177
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 131
35
perfect getimed zijn want als men het manoeuvre te vroeg uitvoert, kan de achtervolger nog van lijn
veranderen en zo inhalen. De eerste rechte lijn is dus in beide sporten zeer belangrijk om een positie
te bemachtigen en de eerste schifting te overleven.
De race is vertrokken en elke menner en elke piloot heeft een positie ingenomen. Uiteraard
tracht elke atleet tot het uiterste te gaan om de perfecte race te rijden. Om te winnen moest men
logischerwijs de eerste plaats bemachtigen. Inhalen is dus een sleutelwoord in het wagenrennen en
de Formule 1. Het is duidelijk dat de eerste rechte lijn een mogelijkheid biedt in beide sporten om in
te halen. Men kan profiteren van het gedrang in het begin van de race om enkele tegenstanders in te
halen. Maar een race duurde lang en het stond bepaald niet vast dat de wagen die na de eerste ronde
op kop lag ook als eerste de finish zou passeren178. Een inhaalmanoeuvre is in beide sporten enkel
mogelijk bij een snelheidsverschil. Hoe hoger het verschil in snelheid is, hoe gemakkelijker men een
tegenstander kan inhalen. De menners konden een hogere snelheid halen door de paarden nog meer
aan te sporen met de zweep. De teams konden tijdelijk snelheden tot 75 km/h halen in de rechte
stukken. Ze moesten vermoedelijk vertragen tot ongeveer 25 km/h voor een keerzuil179. Uiteraard
moest men ervoor zorgen dat men de paarden niet te veel uitputte zodat men op het einde niet nog
werd ingehaald. In het wagenrennen racete men vaak nek aan nek. Dit is bijna niet te zien in de
Formule 1. Inhalen is daarentegen één van de grote sensaties in de sport aangezien het erg moeilijk
is en bijgevolg veel kunde en durf vereist van de rijders. De rijders kunnen ten eerste op een recht
stuk proberen een tragere wagen in te halen. Dit manoeuvre moeten ze uitvoeren voor de volgende
bocht, aangezien er maar één juiste lijn is in een bocht. Een tweede mogelijkheid is dat een F1-piloot
de remafstand van de wagen voor een bocht beter inschat dan een tegenstander en er zo voorbij kan
glippen. Dit is zeer moeilijk aangezien de moderne technologie de remafstanden in de Formule 1
veel korter maakt dan in elke andere racesport. Ten slotte kan men ook gebruik maken van de
slipstream, waarbij een achtervolger profiteert van de mindere weerstand. De voorste wagen vangt
namelijk de meeste wind op en gaat dan ook trager180.
Dit alles bekeken is het erg moeilijk om in te halen tijdens een Grand Prix. Om die reden werden
er twee innovaties aan de wagen toegevoegd, die de rijders zouden moeten helpen bij inhalen en die
de race dus spannender maken. Een eerste hulpmiddel wordt KERS genoemd, wat staat voor Kinetic
Energy Recovery System. Het systeem recupereert de kinetische energie die aanwezig is in het
hitteverlies bij het remmen. Het slaat deze energie op en zet het om in kracht die later gebruikt kan
worden voor een boost. Volgens het huidige regelement kunnen de piloten met KERS elke ronde een
boost van 80 pk gebruiken gedurende 6,67 seconden181. Zo kan men KERS gebruiken om een
voorligger in te halen of om verder uit te lopen op een nabije belager. Een tweede hulpmiddel, dat
specifiek voor het inhalen ontwikkeld is, is DRS (Drag Reduction System). DRS is een systeem dat het
hoofdonderdeel van de achtervleugel van de wagen doet draaien. Hierdoor is er minder
aerodynamische weerstand en kan de wagen versnellen. DRS kan enkel geactiveerd worden
wanneer een achtervolger op minder dan één seconde van zijn voorganger rijdt op een bepaald
detectiepunt. Er zijn een of twee DRS-zones waar het systeem kan geactiveerd worden met daarvoor
178
Meijer (F.). Op. Cit. p. 112
179
Jackson (R.) (Ed.). Op. Cit. p. 100
180
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 133-134
181
Official F1 website. Kinetic Energy Recovery System (KERS).
In: <http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/8763.html> geraadpleegd op 07.03.2013
36
een detectiepunt. De DRS-zones zijn rechte stukken op het circuit, aangezien het wegklappen van de
achtervleugel zorgt voor minder grip en dus gevaarlijk is in de bochten182.
Niet alleen snelheid is bepalend in een overwinning, maar ook tactiek kan leiden tot een
podiumplaats in beide sporten. Zowel in het wagenrennen als de Formule 1 moet men met
verschillende factoren rekening houden en een opportuniteit correct inschatten. Voor men een
strategie bepaalt, moet men haalbare doelen vooropstellen. De renstallen van het wagenrennen
hadden allen een gelijke kans om een overwinning binnen te halen. Toch was er een opvallende
dominantie van de Blauwen en de Groenen, vermoedelijk door hun grotere financiële
mogelijkheden en betere faciliteiten. In de Formule 1 kan er een onderscheid gemaakt worden
tussen topteams, die strijden voor de overwinning en het wereldkampioenschap, middelmatige
teams en laag gerangschikte teams. De strategie wordt door de F1-teams bepaald volgens hun
doelen en meestal om de beste te worden in de eigen sectie183.
Een eerste tactiek, die gelijkaardig is bij het wagenrennen en de Formule 1, is de samenwerking
tussen de atleten van hetzelfde team. In het wagenrennen mocht elke renstal drie menners per
wedstrijd inzetten (in een gemiddelde race van twaalf wagens). In elke renstal was er een kopman,
waar men de tactiek op instelde. De menners van elke renstal spraken af dat twee menners vooral de
wagens van de concurrenten zouden hinderen om de overwinningskans van de kopman te
vergroten. Men ging de tegenstander blokkeren en wegdringen waardoor het tactische samenspel
binnen de teams een belangrijke rol speelde in het verloop van de races184. Ook in de Formule 1 zet
men in op een kopman. Elke renstal kan tot vier piloten inzetten per seizoen, maar meestal heeft
men twee vaste rijders om de twee beschikbare plaatsen op het startgrid in te vullen. Net zoals in
het wagenrennen kan het gebeuren dat een piloot de tegenstanders afstopt en hindert om zijn
teamgenoot zijn voorsprong te laten vergroten. Een uitzonderlijk geval was de Oostenrijkse Grand
Prix van 2002 waarin Ferrari-rijder Rubens Barrichello met de finish in zicht zijn kopman Michael
Schumacher liet voorgaan om zijn positie in het wereldkampioenschap te verstevigen. Dit was een
extreem geval van teamtactiek, maar het wegschenken van een zege is echter moeilijk te
verkroppen voor publiek noch rijder185.
Een tweede tactiek die het wagenrennen en de Formule 1 delen is het inschatten van de nog
beschikbare energie. Bij het wagenrennen werd van de menners echt vakmanschap vereist bij het
inschatten hoeveel kracht de paarden nog hadden. De menners moesten zeven rondes rond de spina
afleggen wat ongeveer een afstand van 4570 meter was186. Een menner kon de krachten van zijn
paarden overschatten en zo toch de zege nog mislopen187. Het volgende stuk uit een gedicht van
Silius Italicus (1e eeuw n.C.) toont dat deskundige toeschouwers zagen welke menners de kracht van
de paarden juist inschatten:
At the start, Lampon, bred in Gallicia, left the rest behind ; he rushed through the air with the
flying car, galloping over the course with huge strides and leaving the winds behind him. The
182
Official F1 website. Overtaking and the DRS. In: <http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5293.html>
Geraadpleegd op 07.03.2013
183
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 133
184
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 152
185
Allen (J.). Michael Schumacher: de biografie. Vip, 2007, p 265
186
Jackson (R.) (Ed.). Op. Cit. p. 100
187
Meijer (F.). Op. Cit. p. 112
37
crowd roared with applause, thinking that with such a start their favourite had as good as
won. But those who looked deeper and had more experience of the race-course, blamed the
driver for putting forth all his strength at the beginning : from a distance they uttered vain
protests, that he was tiring out his team with his efforts and keeping no reserve of power.
"Whither are you careering too eagerly, Cyrnus ? "—Cyrnus was the charioteer—"Be prudent!
Put down your whip and tighten your reins ! " But alas, his ears were deaf : on he sped,
unsparing of his horses, and forgetting how much ground had still to be covered. (Silius
Italicus, Punica, 16, 332-345)188
Ook in de Formule 1 speelt het inschatten van de brandstof een grote rol. Vanaf 2010 mag men niet
meer bijtanken in de pits, waardoor de wagens moeten vertrekken met voldoende brandstof om de
race te beëindigen189. De teams moeten dus kunnen inschatten hoeveel brandstof men nodig zal
hebben. Als men te veel tankt, weegt de wagen meer en als men minder tankt, loopt men het risico
om de streep niet te halen. Ook de piloot moet tijdens de race zijn brandstofniveau in de gaten
houden en zo nodig het rijgedrag aanpassen. Het wagenrennen en de Formule 1 lopen dus gelijk op
vlak van teamtactiek en het inschatten van de krachtbronnen.
Door het hoogtechnologische profiel van een F1-wagen zijn er nog factoren die aan bod komen
bij het bepalen van de tactiek. Zo is de bandenstrategie, die reeds aan bod kwam, zeer bepalend in
een race. Sinds 2007 rijden de wagens immers op de banden van dezelfde leverancier: Pirelli. Ze
moeten afhankelijk van de weersvoorspellingen en de testrondes bepalen op welke set banden ze
zullen starten en in welke ronde men deze zal vervangen door banden met een ander profiel. Het
wisselen van de banden gebeurt tijdens een pitstop. Een pitstop tijdens de race is een heus
fenomeen, waarbij het hele team minutieus moet samenwerken. De wagen staat ongeveer drie
seconden stil. In deze korte tijdspanne moeten de vier banden verwisseld worden. De lollypop man
wijst met een bord aan waar de wagen precies tot stilstand moet komen. Eén personeelslid tilt de
voorkant van de wagen op en één iemand de achterkant. Drie mecaniciens zijn betrokken bij het
vervangen van een wiel: iemand verwijdert en monteert de moer met een luchtpistool, iemand
verwijdert het oude wiel en de laatste plaatst de nieuwe band. Soms worden ondertussen nog kleine
aanpassingen gedaan aan de vleugels of worden beschadigde onderdelen vervangen. Als de
mecaniciens klaar zijn, zetten ze een stap achteruit met de handen in de lucht. Zo kan de lollypop
man alles controleren en op het juiste moment de wagen weer laten vertrekken door het bord (in de
vorm van een grote lolly) op te heffen190. De pitstops maken een deel uit van de algemene tactiek
omdat ze, als ze correct gepland zijn, kunnen leiden tot het inhalen van een voorligger. De
snelheidslimiet in de pitstraat is namelijk 80 km/h en de wagen staat er enkele seconden stil191. Men
kan ervoor opteren om eerder de pitstraat in te rijden dan een tegenstander in de hoop dat de
pitstop sneller is dan die van de voorligger of men kan langer doorrijden192. Bij deze laatste optie
moet men wel in het achterhoofd houden dat hoe langer men doorrijdt, hoe meer de banden
188
Duff (J.D.). Silius Italicus: Punica Vol. II. Harvard University Press, 1934, p. 411
189
Official F1 website. Race strategy. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5290.html>
geraadpleegd op 07.03.2013.
190
Official F1 website. Pit stops. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5289.html>
geraadpleegd op 07.03.2013
191
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 141
192
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 148
38
verslijten en hoe trager men dus wordt. Tactiek is dus zowel in het wagenrennen als de Formule 1
cruciaal om successen te boeken.
De tactiek wordt in beide sporten grotendeels op voorhand bepaald, maar ook tijdens de race
moeten soms onverwacht beslissingen genomen worden of doet zich een opportuniteit voor waarop
de rijders snel moeten reageren. In dergelijke gevallen staan de wagenmenners en F1-piloten er niet
alleen voor. De prestaties van de F1-piloten worden nauwlettend in de gaten gehouden door het
team vanaf de pitmuur, een controlecentrum voor de teamleiding. Via computerschermen kan men
alles volgen en op basis daarvan teamorders doorgeven via de radio. Met het voorval van 2002 met
Barichello en Schumacher indachtig kondigde de FIA aan dat teamorders die de uitkomst van een
race beïnvloeden verboden waren. Deze regel was echter weinig efficiënt en werd in 2011
geschrapt193. De teamleiding speelt een belangrijke rol in de Formule 1. Dit was evenveel het geval
bij het wagenrennen. De stalleiders volgden nauwlettend het verloop van de wedstrijd en gaven
instructies om de overwinning te behalen. Aangezien men niet over een radio beschikte zoals in de
Formule 1 schakelden de stalleiders hortatores in. De hortatores reden op hun paarden tussen de
menners en hun vierspannen door en gaven zo de instructies door194. Ze informeerden de menners
over de status van de wedstrijd.
Naast de uitgebreide tactieken en de verschillende inhaalmogelijkheden, konden de rijders nog
naar andere middelen grijpen om een wedstrijd naar hun hand te zetten. De algemene tendens die
opvalt is dat de wagenmenners veel meer mochten dan de F1-rijders, maar dat de straffen ook
zwaarder waren bij een overtreding dan in de Formule 1. De wagenmenners moesten tot aan de
breaking line tussen de wit gemarkeerde banen blijven om ongelukken te vermijden. Een overtreding
van deze regel werd bestraft met een uitsluiting van de menner195. Een valse start van een F1-piloot
wordt daarentegen bestraft met een drive-through penalty, waarbij hij de pitstraat verplicht moet
doorrijden aan de opgelegde snelheidslimiet196. Vanaf de breaking line was in het wagenrennen bijna
alles geoorloofd. De menners gingen blokkerende manoeuvres uitvoeren en elkaar van de ideale lijn
wegdringen. Hier komen de samenwerkingsverbanden binnen de renstal aan bod197. Ook de F1piloten kunnen dit doen, maar slechts eenmaal per aanval. De rijders kunnen dus een blokkerende
beweging maken over de volle breedte van de baan, maar ze mogen maar één keer hun lijn
veranderen, in tegenstelling tot de menners. Verder moet men in de Formule 1 ervoor zorgen dat ze
dit verdedigend manoeuvre enkel uitvoeren wanneer de achtervolger nog niet aan het inhalen is. Zo
worden de F1-piloten nog veel meer regels opgelegd met als sanctie een drive-through penalty of een
strengere stop-go penalty. Bij een ‘stop-go penalty’ moet de rijder opnieuw door de pitstraat, maar
moet hij er ook tien seconden stilstaan198. De blokkerende bewegingen in beide sporten zijn dus vrij
gelijkaardig, maar de wagenmenners gingen nog verder. Ze reden soms doelbewust op een andere
193
Official F1 website. 2011 season changes.
In: <http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8692/default.html>
07.03.2013
194
Meijer (F.). Op. Cit. p. 113
195
Jackson (R.). Op. Cit. p. 100
196
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 131
197
Junkelmann (M.). Op. Cit. P. 152
geraadpleegd
op
198
Official F1 website. Driving protocol and penalties.
In: <http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8683/> geraadpleegd op 07.03.2013
39
wagen in199. In het teamsysteem, waarbij twee helpers de kopman aan de zege hielpen, gebeurde het
dus dat een tegenstander moedwillig werd aangereden. In de Formule 1 is dit ontoelaatbaar. In 1997
reden Michael Schumacher en Jacques Villeneuve voor de wereldtitel, waarbij Schumacher
wereldkampioen zou worden als geen van de twee de finish haalde200. Op 22 ronden van het einde
deed Jacques Villeneuve een verrassingsaanval in een bocht. Schumacher was verrast en draaide
instinctief zijn stuur naar buiten, weg van de wagen, om een botsing te vermijden. Een fractie later
veranderde hij van gedachten en stuurde naar binnen, regelrecht op een botsing met Villeneuve af.
Als beide wagens immers uitgeschakeld waren, was Schumacher wereldkampioen. Schumacher
faalde echter in zijn opzet. Villeneuve reed door en werd wereldkampioen, terwijl hij zelf crashte201.
Schumacher werd voor deze actie geschrapt van de tabellen van het wereldkampioenschap 1997 en
werd gedemoniseerd voor onsportief gedrag. In de Formule 1 ontstaat grote ophef voor een
dergelijke actie, terwijl het in het wagenrennen een normale praktijk was en zelfs door de
toeschouwers werd toegejuicht. De wagenmenners veroorzaakten niet alleen bewust botsingen,
maar ze gingen ook over tot handtastelijkheden tegen de paarden van hun tegenstanders. Ze
sloegen de paarden van een rivaal met hun zweep, zodat ze van hun baan afweken. Het slaan van
een tegenstander werd wel bestraft door de wedstrijdjury met onmiddellijke uitsluiting. De paarden
kregen het hard te verduren en liepen vaak oogletsels op door de zweepslagen van een
tegenstander. De menners konden dus veel verder gaan dan de F1-piloten in hun soms letterlijke
strijd om de overwinning. Bij het overtreden van de regels werden ze wel meteen uitgesloten,
terwijl in de Formule 1 de straffen minder zwaar zijn.
Gedrang in de eerste rechte lijn, gewaagde inhaalmanoeuvres, hoge snelheden, tot zelfs bewuste
botsingen vormen een deel van beide sporten, waardoor ook crashes een gemeenschappelijk
onderdeel vormen. Zowel in het wagenrennen als de Formule 1 zijn botsingen geen uitzondering.
Soms blijft het beperkt tot materiële schade. In het wagenrennen werden de brokstukken zo snel
mogelijk naar de kant gesleept. De wedstrijd kon gewoon doorgaan, maar de menners moesten toch
opletten voor brokstukken202. Ook in de Formule 1 gebeurt er elke Grand Prix wel een crash met
vooral materiële schade. Ook hier zal men de brokstukken zo snel mogelijk verwijderen. De andere
rijders worden gewaarschuwd dat er een crash is gebeurd aan de hand van vlagsignalen. Een gele
vlag geeft aan dat de piloten moeten vertragen en een dubbele gele vlag waarschuwt om in staat te
zijn te stoppen indien nodig. Men mag niet inhalen tijdens een gele vlag. De groene vlag duidt dan
aan dat men weer normaal mag racen203. Deze vlaggen worden enkel gebruikt bij lichte schade. Als
een crash te ernstig is om de brokstukken te verwijderen tijdens een gele vlag wordt een safety car
gebruikt om de race onder controle te krijgen. De safety car zorgt voor veilige
circuitomstandigheden voor de marshalls die de brokstukken van de crash opruimen. Alle F1bolides moeten achter de safety car met oranje zwaailichten blijven204.
199
Meijer (F.). Op. Cit. p. 108
200
Allen (J.). Op. Cit. p. 197
201
Allen (J.). Op. Cit. p. 203
202
Meijer (F.). Op. Cit. p. 109-110
203
Official F1 website. Flags. In: < http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5282.html> geraadpleegd op
07.03.2013
204
Official F1 website. Safety car.
40
Een crash kon in het wagenrennen ook veel zwaardere gevolgen hebben. De hele zware
ongelukken werden door de Romeinse toeschouwers naufragia genoemd of scheepswrakken205. Bij
een crash was het grootste gevaar voor de wagenmenner dat de teugels rond zijn lichaam waren
gebonden en hij meegesleurd kon worden door de paarden. In zo’n geval kon hij zich nog proberen
lossnijden, maar lang niet altijd slaagde hij daarin. Op die manier lieten vele menners het leven in
het circus en men moest het geluk aan zijn zijde hebben om een dergelijk ongeval te overleven206.
Vele wagenmenners stierven op jonge leeftijd. Soms overleefde een menner een zwaar ongeluk,
maar waren de verwondingen zo ernstig dat hij er een blijvend letsel aan overhield en zijn carrière
moest beëindigen207. Vaak had men dan te kampen met botbreuken, spierscheuren en rugletsels208.
Figuur 5
Reliëf van een naufragium of crash bij het wagenrennen (1e eeuw n.C.)209
Ook in de Formule 1 kunnen de gevolgen van een crash veel zwaarder zijn dan materiële schade.
Zoals reeds besproken werd, is de veiligheid sterk toegenomen waardoor het aantal dodelijke
slachtoffers sterk verminderd is in de laatste decennia. Ayrton Senna in 1994 was het laatste
dodelijke slachtoffer tijdens een Grand Prix. Maar de piloten kunnen net zoals de menners zware
verwondingen oplopen. Nekblessures komen tijdens een race vaak voor door de enorme g-krachten
die erop uitgeoefend worden, maar de nek krijgt het vooral zwaar te verduren tijdens een crash
ondanks de uitvinding van HANS. De wagens kunnen bij een crash ook vuur vatten. De piloten
dragen dan wel pakken van Nomex, maar men kan toch ernstige brandwonden oplopen. Niki Lauda
liep ernstige brandwonden op aan het gezicht nadat zijn helm was afgevlogen na een crash in de
In: < http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8687/default.html>
07.03.2013
geraadpleegd op
205
Futrell (A.). Op. Cit. p. 191
206
Weeber (K.). Op. Cit. p. 86-87
207
Meijer (F.). Op. Cit. p. 111
208
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 148
209
Campanareliëf van een naufragium, Wenen, Kunsthistorisch Museum. In: http://bilddatenbank.khm.at/viewArtefact?id=64020
41
Grand Prix van Duitsland in 1976. Het wagenrennen en de Formule 1 kunnen dus duidelijk
vergeleken worden op vlak van ongelukken en verwondingen. Maar een groot verschil tussen beide
sporten is dat het in het wagenrennen ook voor de paarden slecht kon aflopen. De paarden konden
botsen tegen andere wagens, hun benen breken of verzwikken op brokstukken… Het binnenste
paard liep het meeste gevaar omdat het vlakbij de spina liep en ertegen kon gedrukt worden210.
De menner die uiteindelijk de beste tactiek had, gespaard bleef van materiaalpech of zware
crashes en zijn tegenstanders kon afhouden, won verdiend met zijn vierspan. Dit is juist hetzelfde
scenario bij de Formule 1-rijder die als eerste de zwart-wit geruite vlag te zien krijgt. Deze
zegevierende rijders worden toegejuicht door de toeschouwers. Zowel in het wagenrennen als de
Formule 1 rijdt de winnaar nog een ereronde om van de overwinning te genieten. De wagenmenner
deed een ereronde rond de spina en hoorde zijn naam weergalmen in het circus211. In de Formule 1
wordt dit de slowing down lap genoemd, waarbij de piloot zijn fans toezwaait en soms spectaculaire
manoeuvres uitvoert212. Tijdens deze ronde gaan de rijders over de marbles rijden. Marbles zijn
stukken rubber die tijdens de race van de banden zijn gevlogen. Men rijdt erover zodat het rubber
aan de warme banden blijft plakken en de wagen uiteindelijk meer gaat wegen. Elke kilo telt
namelijk bij de uiteindelijke weging na de race. De F1-piloot rijdt na deze ereronde de pitstraat in
om de zege te vieren met zijn team, die een grote bijdrage heeft geleverd. Voor de ceremonie kan
beginnen, moet de piloot nog gewogen worden om te controleren of de wagen het gewettigde
gewicht had213. De wagenmenner mag na een saluut te brengen aan de keizer de trappen oplopen
naar de pulvinar om er zijn prijs in ontvangst te nemen214. De winnende F1-piloot klimt net zoals de
wagenmenner het podium op boven de pits, maar dan samen met zijn twee achtervolgers. Het
podium heeft drie trappen, waarvan de middelste de hoogste is. De piloten nemen plaats op hun
respectievelijke plaats. Het volkslied van de winnaar wordt gespeeld en daarna dat van het
winnende team215. Pas na deze strikte ceremonie kan men ook in de Formule 1 de prijzen uitdelen. In
het Romeinse circus kreeg de winnaar een palmtak, een lauwerkrans en prijzengeld uit handen van
de keizer of de organisator216. Het prijzengeld varieerde afhankelijk van het belang van de race
tussen 30.000 en 60.000 sestertiën217, een enorm bedrag218. De Formule 1-piloten krijgen een trofee
van een VIP. Om af te sluiten krijgen de drie rijders een fles champagne, die ze vol overgave
leegspuiten op elkaar en op het publiek beneden in de pitstraat. De Romeinse toeschouwers konden
twaalf tot vierentwintig races aanschouwen tijdens een dag in het Circus Maximus. Voor de F1-fans
is deze race de culminatie van een Grand Prix-weekend, hoewel er nog belangrijke races volgen in
het wereldkampioenschap.
210
Meijer (F.). Op. Cit. p. 111
211
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 154
212
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 151
213
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 152
214
Meijer (F.). Op. Cit. p. 114
215
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 153
216
Jackson (R.) (Ed.). Op. Cit. p. 100
217
Hyland (A.). Op. Cit. p. 227
218
De relatieve waarde van dit bedrag in termen van levensonderhoud wordt in deel 2 besproken
42
2.6
Analyse van de formele kenmerken
Bij een vergelijking van de formele kenmerken van het wagenrennen en de Formule 1 zijn enkele
interessante punten naar voor gekomen. Een analyse van de formele gelijkenissen en verschillen
tussen deze sporten kan een licht werpen op de diepere kern van de Romeinse en hedendaagse
sport.
Een eerste opvallend punt dat naar voor komt uit de vergelijking tussen wagenrennen en
Formule 1 zijn de sterke formele gelijkenissen. De formele kenmerken op vlak van accommodatie,
organisatie en raceverloop zijn grotendeels gelijklopend. Een analyse van de accommodatie leverde
de inzichten op dat men zowel in het wagenrennen als de Formule 1 een grote zorg besteedde aan
de ondergrond en markeringen aanbracht op de baan. Beide sporten kennen een systeem om het
aantal afgelegde rondes bij te houden en een mechanisme dat een eerlijke start garandeert
(carceres). Op vlak van organisatie kennen zowel het wagenrennen als de Formule 1 een systeem van
renstallen met een teambaas aan het hoofd en een sterke specialisering binnen het team. Ten slotte
sprongen ook in het raceverloop enkele gelijkenissen in het oog. Het wagenrennen werd geopend
met de pompa circensis, vergelijkbaar met de Driver’s Parade in de Formule 1. In het wagenrennen
vormden de races met een twee- of driespan de springplank voor talenten naar de belangrijkste
races met een vierspan, net zoals men in de racesport de GP2-series kan zien als kweekvijver voor
opkomend F1-talent. Het belang van een eerlijk verloop toont zich in het wagenrennen met een
loting voor de keuze van de startboxen en in de Formule 1 met de kwalificatiesessies. Het
startsignaal wordt in beide sporten gegeven met een vlag, hoewel dit in de Formule 1 gevolgd wordt
door een lichtprocedure. Tijdens de race komt het belang van inhalen en tactiek naar voor. De
menners en F1-piloten worden in hun tactische keuzes respectievelijk gesteund door hortatores en
het team vanaf de pitmuur. Ten slotte zijn crashes een kenmerkend fenomeen in beide sporten. Een
ereronde en podiumritueel sloten de race af in het Romeinse circus, net zoals het vandaag het geval
is in de Formule 1.
Deze vele formele gelijkenissen wijzen voornamelijk op de hoge graad van professionalisering en
sofisticatie van het wagenrennen in de Romeinse oudheid. De hoge competitiviteit in de Romeinse
sport en het symbolische kapitaal dat te winnen viel met de races zorgde ervoor dat het
wagenrennen heel ernstig werd genomen, zowel door het publiek als door de organisatoren en
deelnemers. In de koningstijd en de vroege republiek waren de voorzieningen nog minimaal, maar
naarmate het wagenrennen een belangrijkere rol ging spelen in de ludi werden de voorzieningen
aangepast. Men installeerde startboxen, tribunes en een telsysteem. Renstallen vormden de
professionele organisaties die menners en paarden gingen opleiden. Het wagenrennen nam een
belangrijke plaats in in de ontspanningscultuur van de Romeinse bevolking. Dit grote belang en de
nadruk op een eerlijk verloop van de wedstrijden leidde tot een professionalisering van het
Romeinse wagenrennen, waardoor het formeel dicht aanleunt bij de moderne racesport.
Een tweede punt dat naar voor springt is de technologische brug tussen het wagenrennen en de
Formule 1. De enorme technologische vooruitgang in de 19e en 20e eeuw veranderde de moderne
racesport drastisch. Dit bemoeilijkt een vergelijking tussen de Romeinse en moderne racesport op
vlak van wagens, paardenkracht en uitrusting. Wanneer deze verschillen echter in perspectief
worden bekeken, kunnen enkele belangrijke parallellen getrokken worden. De paardenkracht in het
wagenrennen is sterk verschillend van die in de Formule 1. Toch was er in het wagenrennen een
bloeiende handel in paarden, net zoals men in de Formule 1 motoren koopt en verkoopt. Daarnaast
43
zet men zowel in het wagenrennen als in de Formule 1 in op training en ontwikkeling om de
duurzaamheid van de krachtbronnen te verhogen. De technologische brug is het duidelijkst bij een
vergelijking tussen de wagens. De uitrusting daarentegen biedt een ander beeld. De uitrusting van
de Romeinse wagenmenners is sterk vergelijkbaar met de beschermende kledij van de F1-piloten in
de jaren ’50. De uitrusting van de F1-piloten veranderde sterk om een grotere veiligheid te
garanderen. Deze tendens van professionalisering is echter ook te zien in het wagenrennen,
aangezien de uitrusting van Romeinse wagenmenners een enorme stap vooruit was in vergelijking
met de Griekse uitrusting. De technologische verschillen lijken dus onoverbrugbaar, maar als men
deze in perspectief plaatst komen duidelijke parallellen naar voor.
Een laatste opvallend discussiepunt is het verschil tussen wagenrennen en Formule 1 in termen
van civilisering. Civilisering is een term van de socioloog Norbert Elias. Elias ontwikkelde de theorie
dat er een duidelijke tendens is in de geschiedenis waarin het interpersoonlijk geweld afneemt, wat
hij the Civilising Process noemde. Deze stelling ging hij onder andere toepassen op de sportwereld in
het werk Quest for Excitement: Sport and Leisure in the Civilising Process219. Kort samengevat ziet Elias in
de evolutie van de sport de tendens naar minder gewelddadige, maar toch zeer competitieve spelen.
Concreet toegepast op de evolutie van het wagenrennen en de Formule 1 klopt deze stelling
voorlopig. In het wagenrennen mocht men brutalere manoeuvres uitvoeren dan in de Formule 1.
Het werd toegestaan dat menners doelbewust op elkaar inreden. Daarnaast mochten de menners
ook met hun zweep op de paarden van de tegenstanders slaan om hen te laten afwijken van hun
koers. Dit werkte zware crashes met een dodelijke afloop in de hand. In de Formule 1 tracht men de
gevaren en brutaliteit net in te perken. Verbeteringen in uitrusting, accommodatie en medische
bijstand hebben het aantal dodelijke slachtoffers herleid tot een minimum. Daarnaast heeft een
uitgebreide regelgeving de grenzen van het toelaatbare in de Formule 1 sterk ingeperkt. Michael
Schumacher werd gedemoniseerd voor zijn actie in 1997 tegen Villeneuve. In het wagenrennen zijn
er dus formeel brutalere elementen aanwezig dan in de Formule 1.
Het grote verschil tussen wagenrennen kan voorlopig gezien worden in de civilisering. Dit
element zal opnieuw aan bod komen bij de bespreking van de functies en betekenissen van het
wagenrennen en de Formule 1. Toch vallen de formele gelijkenissen tussen het wagenrennen en de
Formule 1 sterk op. De spektakels in het Romeinse circus tasten de grenzen tussen de premoderne
sporten en moderne sporten aan. Het wagenrennen kan op die manier een ‘moderne sport avant la
lettre’ genoemd worden. Deze stelling wordt in het volgende hoofdstuk van naderbij onderzocht.
219
Elias (N.) & Dunning (E.). The quest for excitement: sport and leisure in the Civilising Process. University College Dublin Press, 2008
44
Hoofdstuk 3
Premoderne en moderne sporten
3.1
Inleiding
In het eerste hoofdstuk werd de term sport afgebakend in navolging van de studie van Allen
Guttmann. Ondanks het grote tijdsverschil waren zowel het wagenrennen als de Formule 1 onder
deze noemer te plaatsen. Toch moet het tijdsverschil tussen wagenrennen en Formule 1 kritisch
bekeken worden. Sport moet men namelijk steeds verbinden met de politieke, economische, sociale,
religieuze en culturele context. De karakteristieken van sport worden sterk beïnvloed door deze
factoren. “Tempora mutantur, mutantur ludi in illis” (tijden veranderen en de sport verandert er
samen mee)1. Ook Johan Huizinga benadrukte dat spel binnen de eigen grenzen van tijd en ruimte
voorkomt2.
Guttmann bestudeerde het tijdsverschil tussen premoderne en moderne sporten. Zijn bemerking
is vanuit een Weberiaanse rationalisering dat de formeel-structurele karakteristieken van de
moderne sport sterk verschillen van die van de premoderne sport. Verder merkt hij op vanuit de
civilisatietheorie van Norbert Elias dat er steeds minder expressief interpersoonlijk geweld in sport
voorkomt in vergelijking met de premoderne periode, wat in het vorige hoofdstuk aan bod kwam.
Op basis van dit kaderwerk stelt Guttmann zeven formeel-structurele karakteristieken op die de
moderne sport definiëren en dus doen verschillen van premoderne sport3. Deze karakteristieken
zijn secularisering, gelijkheid, specialisering, rationalisering, bureaucratie, kwantificering en
obsessie met records.
In het vorige hoofdstuk kon het wagenrennen op verschillende vlakken een spanning opwekken
tussen de strikte scheiding van premoderne en moderne sporten. Daarom is het interessant om het
wagenrennen te toetsen aan de criteria van Guttmann. Ten eerste is het mogelijk te kijken waar het
grote verschil ligt tussen beide sporten. Ten tweede kan de dichotomie tussen premoderne en
moderne sporten eventueel genuanceerd worden. Kan het wagenrennen een moderne sport avant la
lettre genoemd worden op basis van de formeel-structurele karakteristieken?
1
Guttmann (A.). Op. Cit., 2004, p. 4
2
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 13
3
Guttmann (A.). Op. Cit., 2004, p. 4
45
3.2
Secularisering
Moderne sporten zijn niet verbonden met het transcendentale rijk van het heilige. Premoderne
sporten kwamen daarentegen voort als onderdeel van religieuze festivals4. Premoderne sport was
verbonden met religieuze rituelen en ceremonieën5. De eerste karakteristiek is volgens Guttmann
dus dat moderne sport losgekomen is van religieuze connotaties en de sacrale sfeer overstijgt. In
welke mate is dit toepasbaar op het wagenrennen en de Formule 1?
In de premoderne tijd is er daadwerkelijk een samenloop van sport en religie. Een uitstekend
voorbeeld hiervan is de Panathenaia, een meerdaags festival als eerbetoon aan Athena Polias, de
beschermgodin van de stad Athene. Het festival werd gevuld met muziek- en atletiekcompetities en
zelfs wagenraces met een vierspan. De sportwedstrijden werden echter overschaduwd door de
religieuze betekenis van het festival. Er was bijvoorbeeld een processie naar de tempel op de
Acropolis, waar honderd runderen werden geofferd (de hekatombe). De atletiekwedstrijden dienden
dus nog een ander doel dan het louter sportieve. De religieuze factor is sterk aanwezig bij deze
sportmanifestaties. Ook de Olympische spelen vormden bij de Grieken een onderdeel van een groot
heilig festival. Het werd dan ook georganiseerd in Olympia, een heilige plek met vele altaren en
tempels. Ondanks de correcte vaststelling dat premoderne sport overwegend verbonden was met
religieuze rituelen, moet Guttmann opmerken dat de Olympische spelen deels seculiere
evenementen waren omdat men zich steeds meer begon te concentreren op de sportieve essentie6.
Het sportieve karakter van de klassieke spelen kreeg na verloop van tijd meer aandacht dan de
oorspronkelijke religieuze connotaties.
In de Romeinse periode gaat men deze seculariserende tendens in de sport verderzetten en zelfs
versnellen7. De Olympische spelen bleven georganiseerd worden in de Romeinse oudheid en het
eerste Griekse atletiekfestival werd in Rome geïntroduceerd in de 2e eeuw v.C. Ondanks de enorme
populariteit van deze wedstrijden bij de Grieken, werden ze nooit met hetzelfde enthousiasme
ontvangen door de Romeinse bevolking. De Romeinen introduceerden hun eigen ludi of spelen, die
eerder de nadruk legden op spektakel en entertainment8. Er waren nog steeds jaarlijkse festivals ter
ere van een bepaalde godheid, maar in de keizertijd organiseerde men steeds meer spelen voor
speciale gelegenheden zoals een overwinning van een generaal of een politieke campagne9. Er lag
dus niet altijd een religieuze viering meer aan de basis van een sportevenement. Er waren nog
religieuze elementen (cfr. pompa), maar deze werden overschaduwd door het sportspektakel in de
ogen van de massa, gewend aan de circusspelen10. De toeschouwers kwamen niet naar het circus om
religieuze redenen, maar om hun helden in een vierspan aan het werk te zien. In hun secularisme
staan de moderne sporten dicht bij het Romeinse model, waar religie aan de zijlijn staat.
4
Guttmann (A.). Op. Cit., 2004, p. 4
5
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 16
6
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 23
7
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 24
8
Crowther (N.B.). Op. Cit. p. 84-86
9
Naerebout (F.G.) & Singor (H.W.). Op. Cit.. p. 398
10
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 24
46
Een tekenend voorbeeld van deze seculariserende tendens in de Romeinse sport is het voorbeeld
van de Panathenaia. Het volksfeest werd elk jaar gevierd in de eerste maand. De periode van een
religieus feest had een sacrale betekenis en werd daarom als onaantastbaar gezien. In de 2e eeuw
n.C. werden de Panathenaia echter veranderd van datum om beter in de jaarlijkse wedstrijdkalender
te passen11. Het religieuze aspect van de festivals werd naar de achtergrond gedrongen.
Men kan zich dan de vraag stellen waarom men in deze seculiere evenementen nog religieuze
elementen aanwezig laat. Dit komt omdat de Romeinse religie wordt getypeerd door een sterke
vorm van formalisme en conformisme. Het gebruik van de juiste formules en rituelen staat centraal.
Men zal nooit oude rituelen verwerpen, maar ze net innoveren om ze te kunnen gebruiken. Men
geloofde sterk in een pax deorum (vrede met de goden), waarbij de goden gunstig gezind bleven
zolang de traditionele rites uitgevoerd werden. De Romeinen gaan het religieuze element dus in de
circusspelen aanwezig laten om deze pax deorum niet te verstoren. Vaak ging het echter om lege
daden, waarbij men de oorspronkelijke religieuze boodschap erachter was vergeten. Soms
introduceerde men zelfs ludi publici (publieke spelen) onder het mom van religieuze belangen, maar
waar in feite de politiek de belangrijkste drijfveer vormde. Een voorbeeld zijn de ludi Apollinares,
spelen ter ere van Apollo. Het ontstaan van deze spelen in 212 v.C. moet verbonden worden met de
Tweede Punische oorlog, die toen woedde. In Cannae hadden de Romeinen een smadelijke nederlaag
opgelopen tegen de troepen van Hannibal. Deze nederlaag was voorspeld door de ziener Marcius.
Rond 212 v.C. was de dreiging van Hannibal nog niet verdwenen, waardoor de voorspellingen van
Marcius weer werden bovengehaald. Hij stelde dat er een festival moest komen ter ere van Apollo.
Het oprakelen van deze voorspelling was echter een politieke zet om met spelen de aandacht van de
bevolking af te leiden van het gevaar dat Hannibal vormde. Dit alles konden ze verbergen achter het
terugwinnen van de gratie van de goden12. Het religieuze element in de festivals kon dus een
politieke drijfveer hebben.
Concreet toegepast op het wagenrennen kan de seculariseringstendens duidelijk gezien worden.
De ludi circenses konden ter ere van een bepaalde godheid georganiseerd worden, maar ook voor de
viering van een succesvolle politieke of militaire campagne. Rituelen zoals de pompa bleven intact,
maar kregen een ‘keizerlijke’ invulling toen de keizers beelden van zichzelf in de optocht lieten
dragen. Het beste bewijs van de secularisering in het wagenrennen is dat de opkomst van het
Christendom de populariteit ervan niet aantastte13. Het wagenrennen werd zelfs nog populairder na
de 4e eeuw.
In de Formule 1 zijn er net zoals in elke sport rituelen, zoals bijvoorbeeld het podiumritueel,
maar deze hebben geen religieuze achtergrond meer. De toeschouwers kunnen de F1-piloten een
schietgebedje zien doen voor de race, maar dit is individuele religiositeit. De secularisering is dus in
navolging van Guttmann een karakteristiek van de moderne F1-sport.
Zowel het wagenrennen als de Formule 1 kunnen dus in grote mate gezien worden als seculiere
evenementen. De circusspelen konden een religieuze achtergrond hebben, maar werden in het
Circus Maximus in de keizertijd overschaduwd door het op spektakel beluste publiek. Verder was er
de mogelijkheid dat er achter de religieuze betekenis een politieke drijfveer zat, zoals bij de Ludi
Apollinares. Hoewel er nog een verschil is in gradatie van secularisering, komt dit niet naar voor als
11
Remijsen (S.). Commentaar op thesis.
12
Van Nuffelen (P.). Cursus cultuurgeschiedenis: partim oudheid. p. 17
13
Remijsen (S.). Commentaar op thesis.
47
het grote breekpunt tussen het wagenrennen als premoderne sport en de Formule 1 als moderne
sport.
3.3
Gelijkheid
Moderne sport moet ten eerste in theorie openstaan voor iedereen en ten tweede moeten de
voorwaarden van de competitie voor alle deelnemers gelijk zijn. Dit grondbeginsel van gelijkheid is
volgens Guttmann de tweede karakteristiek van de moderne sport.
Gelijkheid is inderdaad geen term die van toepassing is op sport in de Grieks-Romeinse oudheid.
In de Griekse festivals was geen plaats voor vrouwen, slaven en barbaroi (niet-Grieken)14. De Griekse
mannen waren ongeacht hun sociale rang allemaal toegelaten om deel te nemen aan de festivals.
Toch was er één discipline in de Olympische spelen, waar vrouwen een overwinning konden halen:
het wagenrennen. Bij het wagenrennen was het namelijk de eigenaar en niet de menner die de eer
van de overwinning kreeg. Zo kon Cynisca, de dochter van de Spartaanse koning Archidamus II, als
eigenares vier zeges boeken op de Olympische spelen en zo als eerste vrouw met winst op de Spelen
in de geschiedenisboeken komen15. Toch is ongelijkheid de algemene tendens. Ook in de Romeinse
sport was er uitsluiting op basis van ras of klasse. Vrouwen konden niet deelnemen aan het
wagenrennen. Slaven waren nu hoofdzakelijk menners, aangezien het roemloos was voor burgers
om aan deze spektakels deel te nemen. De wagenmenners hadden geen politieke rechten en gewone
burgers werden ontmoedigd door de regering om menner te worden16. Guttmann heeft het dus bij
het rechte eind dat ongelijkheid kenmerkend was voor de premoderne sporten en dus ook voor het
wagenrennen.
In moderne sporten zou dit principe van gelijkheid net wel aanwezig moeten zijn volgens
Guttmann. Toch is de F1-sport één van de grootste mannenbastions in de sportwereld. Slechts vijf
vrouwelijke piloten hebben zich ingeschreven in een Grand Prix sinds het begin van het
wereldkampioenschap in 1950. Van die vijf vrouwen hebben er maar twee zich ooit gekwalificeerd
en deelgenomen aan de race. Lella Lombardi is de meest succesvolle vrouwelijke piloot met
zeventien deelnames en twaalf starts tussen 1974 en 1976. Sinds Giovanna Amati in 1992 heeft geen
enkele vrouw zich nog ingeschreven voor een Grand Prix17. Zelfs bij de renstallen zijn er amper
vrouwen te vinden. Onlangs tekende Susie Wolff een contract bij Williams als ontwikkelingsrijder18
en werd Monisha Kaltenborn de eerste vrouwelijke teambaas in de Formule 1 bij Sauber. Gelijkheid
is op vlak van gender geen term waar de F1-sport mee kan pronken. Velen argumenteren dat het
louter vooroordelen zijn die vrouwelijke piloten verhinderen om succesvol te zijn in de Formule 1.
14
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 26-28
15
Crowther (N.B.). Op. Cit. p. 148
16
Meijer (F.). Op. Cit. p. 117
17
Wikipedia. List of female Formula One drivers. In: < http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_female_Formula_One_drivers>
geraadpleegd op 14.03.2013
18
Official F1 website. Susie Wolff joins Williams as development driver.
In: < http://www.formula1.com/news/headlines/2012/4/13201.html> geraadpleegd op 14.03.2013
48
Een andere verklaring is dat het besturen van een F1-wagen enorme kracht vereist van het
bovenlichaam, waar een vrouwenlichaam niet voor gemaakt is. Ten slotte stelt men dat de
koelbloedige agressie die nodig is op het hoogste niveau van de sport sterk geholpen wordt door
mannelijk testosteron19. In theorie staat de Formule 1 voor iedereen open, maar in de praktijk is het
een totaal ander verhaal. Het bevestigt een stereotype verhouding tussen mannen en vrouwen,
waarbij de mannelijke atleten uitblinken in sportieve prestaties en knappe pit girls bewonderend
naast de F1-wagens staan om de rijders met een paraplu te beschermen tegen de zon.
Daarnaast hebben F1-piloten van een rijke afkomst een grotere kans om de Formule 1 te
bereiken, zoals in het tweede deel zal worden besproken. Het is namelijk een zeer dure sport en de
teams moeten voldoende kapitaal hebben om een wagen te ontwikkelen en mee te dingen in de
races. Daarom zal men eerder een rijder aannemen die zelf kapitaal of grote sponsors meebrengt20.
Het wagenrennen laat bepaalde groepen van de bevolking niet deelnemen en past daarom niet
binnen de karakteristiek gelijkheid van de moderne sport. In theorie staat de Formule 1 open voor
iedereen, maar in de praktijk is het een echte mannenwereld en hebben rijke F1-piloten een
voordeel. In theorie kan men hier dus een verschil opmerken, maar het is weinig doorslaggevend als
dit verschil in de praktijk niet duidelijk wordt. Binnen het criterium van gelijkheid is het naar mijn
mening dus eerder mogelijk om de Formule 1 bij de premoderne sporten te rekenen.
3.4
Specialisering
Een derde kenmerk van de moderne sport ziet Allen Guttmann in de specialisering21. De Formule 1 is
misschien wel het beste voorbeeld van specialisering op alle gebieden. Een teambaas verzorgt de
controle over verschillende teams, waar telkens een expert aan het hoofd staat. Voor elk onderdeel
van de F1-wagen is er een afzonderlijk team met specialisten: specialisten in aerodynamica,
informatica, stuurbekrachtiging… Deze specialisten zorgen dat elk seizoen een waardige en
hoogtechnologische wagen op het startgrid kan verschijnen. Zelfs in de pitstraat heeft elke
mecanicien een specifieke functie om alles vlot te laten verlopen. Daarnaast is er een commercieel
directeur, die verantwoordelijk is voor de sponsors, een productiemanager, een modelbouwer, …
Elke renstal heeft honderden medewerkers, juist omdat er zoveel specialisatie wordt vereist. Ook de
F1-piloten zijn echte professionelen, die de verschillende raceniveaus hebben doorlopen om
uiteindelijk aan de top mee te dingen. Ze zijn dagelijks bezig met testen, racen, overleggen met de
constructeurs en het op peil houden van de lichamelijke conditie. De F1-sport kan dus gezien
worden als een hoogtepunt van specialisering in de sportwereld.
Guttmann beweert niet dat er geen specialisering was in de premoderne sport. Want de Grieken
en Romeinen vertonen in hun sporten een opmerkelijk hoge graad van specialisering ten opzichte
van de sporten van andere premoderne gemeenschappen22. De Griekse atleten hadden snel door dat
19
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 95
20
Het sociale aspect van de wagenmenners en F1-piloten wordt ruim besproken in deel 2
21
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 36
22
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 36
49
een bepaalde discipline beter geschikt was voor hen dan een andere. De Romeinen gaan deze
specialisering verderzetten. Het wagenrennen is op dit gebied een opvallend voorbeeld van
specialisering in de premoderne sport.
Ten eerste waren de wagenmenners professionelen geworden. In de Romeinse koningstijd waren
het nog de paarden bezittende aristocraten die tijdens de festivals op eigen kosten tegen elkaar in
het strijdperk traden. Het was voor de rijken een erezaak om een overwinning te behalen op de
renbaan23. De aristocraten gingen echter steeds meer de ware roem zoeken in de politiek en
oorlogsvoering, waardoor in het midden van de derde eeuw v.C. het aanbod van menners en
paarden sterk achterbleef op de vraag. Als oplossing kwamen de renstallen op. Deze organisaties
waren belast met het trainen, onderhouden en verzorgen van de menners en paarden24. Het
wagenmennen werd zo opengesteld als professionele carrière voor de lagere klassen van de
samenleving; voornamelijk slaven en vrijgelatenen25. Ze trainden elke dag van jongs af aan met een
tweespan en later een vierspan. Deze menners waren in vergelijking met hun aristocratische
voorgangers echte professionelen.
Ten tweede is er specialisering te zien bij de paarden. Handelaren werden uitgestuurd over het
Romeinse rijk om de beste paarden te kopen voor de renstallen van het Circus Maximus26. In de
mediterrane wereld was er een eeuwenlange traditie van paarden fokken en men had een expertise
opgebouwd. Men schreef traktaten over de hoogte van het paard, de oogopslag, de typische
gedragingen, de vertrouwensband met de oppassers, de dagelijkse oefeningen, de verzorging, de
stallen en het voer27.
For those whose pleasure it is to rear horses it is of the utmost importance to provide a
painstaking overseer and plenty of fodder; both these points can be neglected up to a certain
point in dealing with other domestic animals. A stud of horses, however, requires the most
assiduous attention and generous diet. Horses themselves fall into three classes. There is the
noble stock which supplies horses for the circus and the Sacred Games; … (Columella, De Re
Rustica. 6, XXVII)28
Ook de paarden werden getraind met het oog op de functie die ze later gingen hebben in het
vierspan. De funalis, het paard dat het dichtst tegen de spina aan liep, moest kort kunnen draaien en
snel optrekken. De middelste paarden moesten het meest koershoudend zijn en van het buitenste
paard werden de hoogste snelheden vereist29. De paarden stonden tijdens de trainingen onder
controle van gespecialiseerde dierenartsen30.
Ten slotte was er ook een sterke specialisering in de renstallen, net zoals bij de Formule 1. Op
verschillende inscripties worden de functies opgesomd binnen de facties. De renstallen stonden
23
Meijer (F.). Op. Cit. p. 74-75
24
Futrell (A.). Op. Cit. p. 208
25
Horsmann (G.). Die wagenlenker der Römischen kaiserzeit: untersuchungen zu ihrer sozialen stellung. Franz Steiner Verlag Stuttgart,
1998, p. 25
26
Weeber (K.). Op. Cit. p. 101
27
Meijer (F.). Op. Cit. p. 79
28
Columella. On Agriculture II 5-9. Translated by Forster (E.S.) & Heffner (E.H.).Loeb Classical Library. Harvard University Press, 1954, p.
189-191
29
Hyland (A.). Op. Cit. p. 207
30
Meijer (F.). Op. Cit. p. 82
50
onder controle van een dominus factionis31. Er waren stalknechten, trainers en paardenverzorgers.
Administratief personeel verzorgde de financiën en de boekhouding van de circuspartijen.
Daarnaast waren er handwerkers die instonden voor het vervaardigen van de wagens en de zadels.
Tentores bedienden de startmechanismes en hortatores informeerden de menners tijdens de race over
de stand van zaken32.
De Formule 1 kent dus een doorgedreven vorm van specialisering. Het wagenrennen kent echter
een uitzonderlijk niveau van specialisering en professionalisering voor een premoderne sport. Deze
specialisering was zoals aangetoond te vinden bij de menners, paarden en de functies binnen de
renstallen. Het derde criterium van de moderne sport wordt dus genuanceerd door het
wagenrennen. Er is wel nog een gradueel verschil te vinden tussen de specialisering in het
wagenrennen en de Formule 1. Door de technologische kloof tussen beide sporten zijn er veel meer
specialisten vereist in een F1-renstal. Specialisering is echter naar mijn mening niet het beslissende
verschil tussen het wagenrennen en de Formule 1.
3.5
Rationalisering
Guttmann stelt dat elke sport regels kent. Sport is namelijk volgens de eerder besproken definitie
een georganiseerde wedstrijd, die gebonden is aan regels. Ook de premoderne sporten kenden
regels. Het is echter de oorsprong en de status van de regels die verschillen volgens Guttmann33. Bij
de moderne regels is er een logisch verband tussen middelen en doel. Dit wordt duidelijk als er
enkele voorbeelden uit de Formule 1 worden gehaald. Het DRS-systeem werd ingevoerd om meer
inhaalmanoeuvres mogelijk te maken en dus de race spannender te maken. Alle banden komen
sinds 2011 van Pirelli om iedereen dezelfde middelen te bieden en zo de bandenstrategie een hogere
prioriteit te geven.
In het wagenrennen kan men echter ook regels terugvinden, waar een duidelijk verband is
tussen middel en doel. De witte lijnen vanaf de startboxen werden ingevoerd om te voorkomen dat
de menners direct hun baan verlieten en de kortste weg naar het midden kozen. Dit verhinderde
dan weer zware crashes in de eerste rechte lijn34. De installatie van de spina diende om botsingen te
vermijden tussen menners die elkaar kruisten. Tijdens de race mocht men met de zweep enkel op de
paarden van de tegenstander slaan en niet op de tegenstander zelf. Er waren echter beduidend
minder regels in het wagenrennen dan er vandaag zijn in de Formule 1. In de Formule 1 heeft men
regelgevingen voor het wedstrijdverloop, de wagens, gedrag in de pitstraat… Door de enorme
technologische mogelijkheden in de F1 is men verplicht om een uitgebreide regelgeving in te voeren
om een duidelijke begrenzing te hebben. Maar Guttmann stelt zelf dat het niet de kwantiteit is van
31
Cameron (A.). Op. Cit. p. 6
32
Weeber (K.). Op. Cit. p. 65
33
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 40
34
Meijer (F.). Op. Cit. p. 61
51
de regels die het verschil maakt, maar de aard van de regels. Op vlak van rationalisering van de
regels is er dus geen groot verschil te bemerken tussen wagenrennen en Formule 135.
Guttmann spreekt echter nog over rationalisering van de wedstrijden door middel van
standaardisering. De F1-wagens moeten aan bepaalde standaarden voldoen om ingezet te mogen
worden in een race. De wagens moeten met rijder inbegrepen minimum 640 kg wegen. Ook de
motoren, versnellingssystemen en vleugels moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen om een
eerlijke race te garanderen. Over de bouw van een Romeinse renwagen is zeer weinig informatie
bewaard gebleven. De reconstructie van renwagens is gebaseerd op afbeeldingen, vazen… aangezien
er geen wagens op ware grootte bewaard zijn gebleven36. Hoewel de renwagens allen ongeveer
dezelfde karakteristieken hadden, is het dus niet geweten of er bepaalde standaarden werden
opgelegd. Op vlak van standaardisering kan dus geen beslissend oordeel worden gegeven.
Een laatste overeenkomst tussen het wagenrennen en de Formule 1 is de rationalisering door het
bestuderen van techniek en fysiologie. De Grieken en Romeinen bestudeerden de technieken van de
atleten en de fysiologie van de paarden om tot betere resultaten te komen37. Ook in de Formule 1
wordt veel aandacht besteed aan techniek en fysiologie. De rijders volgen een strikt dieet en
trainingsschema om met een goede conditie in de wagen te stappen.
Zowel in het wagenrennen als de Formule 1 is dus een rationalisering op te merken op vlak van
regelgeving en het bestuderen van techniek en fysiologie. Een bronnen schaarste maakt het
onmogelijk om te weten of het Romeinse wagenrennen een vorm van standaardisering kende. Het
wagenrennen sluit binnen het criterium van rationalisering opnieuw dichter aan bij de moderne
sporten dan bij de premoderne sporten.
3.6
Bureaucratisering
Volgens Guttmann worden de moderne sporten gekenmerkt door bureaucratisering. Elke sporttak
heeft een federatie die regels opstelt. Voor de Formule 1 stelt de FIA (Fédération Internationale de
l’Automobile) de regels op. De FIA is een internationale federatie die verschillende motorsporten
onder zijn hoede heeft. Ze zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het organiseren van de Grands
Prix in de Formule 138. Een overkoepelend bestuursorgaan kan men niet vinden in de premoderne
sporten met uitzondering van de Romeinse sporten39.
De kiemen van de sportbureaucratie liggen in de Grieks-Romeinse periode. Rond 450-400 v.C.
ontstond het fenomeen van de professionele atleten. Men had problemen om de trainingen en de
reizen te bekostigen, waardoor men gilden ging vormen40. De atleten organiseerden overkoepelende
35
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 40
36
Meijer (F.). Op. Cit. p. 86
37
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 43
38
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 45-46
39
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 46
40
Pleket (H.W.). ‘Some aspects of the history of the athletic guilds’. In: Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik. 10, 1973, p. 197-199
52
internationale verenigingen41. Deze verenigingen worden voor het eerst vermeld op een inscriptie
uit Erythrea uit de 1e eeuw v.C.42 Ze behartigden de belangen van de atleten en organiseerden zelf
spelen. Deze gilden werden geleid door directeurs, voorzitters en een secretaris43. Dit was
uitzonderlijk voor een premoderne sport44.
Het wagenrennen kende via het systeem van renstallen een vorm van bureaucratisering. Tijdens
de republiek en het vroege keizerrijk stonden aristocraten als domini aan het hoofd van de
circusfacties. Aangezien zij de paarden en noodzakelijke uitrusting verhuurden aan de
organisatoren van de spelen (editores ludorum), kon men zonder deze aristocraten niets aanvangen.
De domini begonnen zich bewust te worden van deze macht en weigerden om hun paarden te
verhuren voor minder dan een volledige dag spelen, wat voor sommige organisatoren financieel
niet haalbaar was. Het monopolie van de domini factionum was niet langer houdbaar en het bestuur
van de facties verschoof. De renstallen werden nu centraal geleid vanuit de overheid om de controle
te bewaren. De paarden kwamen nu hoofdzakelijk uit de grote keizerlijke stallen45.
Guttmann noemt bureaucratisering een opmerkelijk verschil tussen premoderne en moderne
sporten, aangezien tegenwoordig elke moderne sport een overkoepelend bestuursorgaan kent. In de
Grieks-Romeinse oudheid bestonden echter al verenigingen van atleten. Het wagenrennen vormt
één van deze uitzonderingen. Ze werden in de late keizertijd centraal geleid en creëren zo een
spanningsveld tussen de premoderne en moderne sporten. Bureaucratisering vormt dus geen
opmerkelijk verschil tussen het wagenrennen en de Formule 1.
3.7
Kwantificering
Kwantificering en tellen is een typisch modern fenomeen in de sportwereld. Tegenwoordig kan elke
atletische prestatie worden gemeten of gekwantificeerd46. Men verzamelt allerhande statistische
gegevens over elk aspect van een wedstrijd. Deze kwantificering is geëvolueerd vanuit de
ontwikkeling van precieze meetinstrumenten zoals de stopwatch. Computers verwerken in een
fractie van een seconde de gegevens. De kwantificering maakt een sport tastbaarder voor atleten en
toeschouwers47.
In de Formule 1 kan de kwantificering niet weggedacht worden. Alle prestaties en factoren
worden gemeten: snelheid, rondetijden, tijdsverschillen, sectortijden, brandstofverbruik,
bandenslijtage, … Voor het seizoen van 2013 is Rolex de officiële tijdwaarnemer van de F1. Op elke
41
Ancient Olympics. De atletenvakbond. In: <http://ancientolympics.arts.kuleuven.be/nl/TD021NL.html> geraadpleegd op:
05.05.2013
42
Pleket (H.W.). Op. Cit. p. 200
43
Ancient Olympics. De atletenvakbond. In: <http://ancientolympics.arts.kuleuven.be/nl/TD021NL.html> geraadpleegd op:
05.05.2013
44
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 45
45
Cameron (A.). Op. Cit. p. 6-9
46
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 47
47
Delaney (T.) & Madigan (T.). The Sociology of Sports: an introduction. McFarland, 2009, p. 52
53
wagen zit een transponder, waarmee de rondetijden tot op een honderdste van een seconde kunnen
worden bijgehouden. Het wedstrijdverloop is goed te volgen dankzij de tijdsverschillen die
voortdurend worden doorgegeven. Daarnaast worden voor elke renstal en piloot verschillende
cijfergegevens bijgehouden om interessante statistieken te ontwikkelen. Zo gaan de media voor de
start van een F1-seizoen deze statistieken gebruiken om voorspellingen te doen over de komende
races. Red Bull wordt als grote favoriet naar voor geschoven voor het seizoen van 2013 omdat ze
drie keer op rij de wereldtitel bij de piloten en de constructeurs wisten te veroveren en er in het
vorige seizoen 62% van de rondes een wagen van Red Bull Racing aan de leiding reed. Fernando
Alonso wordt de grootste bedreiging, aangezien hij al drie keer pas in de beslissende race naast de
titel greep48. Alles wordt gekwantificeerd: langste race, aantal geleverde banden, hoogste
baantemperatuur…49.
Guttmann stelt dat de premoderne beschavingen zoals de Grieken zich niet bezighielden met
kwantificeren. Ze hadden niet de correcte meetapparatuur om prestaties om te zetten in
cijfergegevens50. Het klopt inderdaad dat de Grieken en Romeinen geen precieze metingen konden
uitvoeren. Snelheden en tijdsverschillen lagen buiten hun mogelijkheden en sommige sporten
konden niet gekwantificeerd worden zoals worstelen en boksen. Dit weerhield hen echter niet om
kwantitatieve gegevens bij te houden. Ze gingen de prestaties van atleten uitdrukken in het aantal
overwinningen op de festivals51.
De kwantificering van prestaties was een karakteristiek die de Romeinen nog sterker aangrepen.
Ze ontwikkelden het bijna in de geest van de moderne sport52. Het wagenrennen werd niet getimed
en ook de snelheden werden niet opgemeten, aangezien dit buiten hun technologische
mogelijkheden lag. Ze hadden echter een obsessie met het kwantificeren van het aantal
overwinningen, tweede plaatsen…
‘Marcus Aurelius Polyneices, als slaaf geboren, leefde 29 jaar, 9 maanden en 2 dagen. Hij
behaalde 739 overwinningen: voor de Roden 655, voor de Groenen 55, voor de Blauwen 12,
voor de Witten 17. Drie overwinningen behaalde hij met zesspannen, acht met achtspannen en
negen met tienspannen53.’
Gaius Appuleius Diocles was één van de meest succesvolle wagenmenners met 4257 deelnames in
een race met de vierspan, waarvan hij er 1462 won, 861 keer tweede werd en 576 keer derde54. In de
keizertijd worden deze prestaties frequent gepubliceerd in epigrafische vorm55. Op de
grafmonumenten van de wagenmenners stonden deze kwantitatieve gegevens vaak vermeld.
Hoewel het nog ver verwijderd is van de vele statistische gegevens van de Formule 1, wordt in het
48
Brants (G.). Het nieuwe F1-seizoen anders bekeken. In:
< http://www.hln.be/hln/nl/954/Formule-1/article/detail/1594986/2013/03/14/Het-nieuwe-F1-seizoen-anders-bekeken.dhtml>
geraadpleegd op 22.03.2013
49
Een voorbeeld van de kwantificering is: < http://www.gpupdate.net/nl/f1-nieuws/288890/het-formule-1-seizoen-2012-incijfers/>
50
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 48-49
51
Tod (M.N). ‘Greek Record-keeping and Record-Breaking’. In: The Classical Quarterly. 43, n.3/4, 1949, p. 105-106
52
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 50
53
Meijer (F.). Op. Cit. p. 123 vertaling van Grafinschrift CIL 10049=ILS 5286
54
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 50
55
Tod (M.N.). Op. Cit. p. 109
54
wagenrennen de eerste stap van kwantificering gezet. Op vlak van kwantificering kan het
wagenrennen een moderne sport avant la lettre genoemd worden.
3.8
Obsessie met records
Het laatste criterium van de moderne sporten is een uitloper van de kwantificering, namelijk de
obsessie met records. Atleten gaan op zoek naar de beste prestatie in een wedstrijd. Hoogspringers
proberen de lat zo hoog mogelijk te leggen en sprinters proberen de snelste tijd neer te zetten op de
100 meter. Records zijn een fenomeen van de moderne sportwereld en houden ook vele
toeschouwers in de ban56.
Guttmann is van mening dat een obsessie met records niet gevonden kan worden in de
premoderne sporten. Specifiek toegepast op de Grieks-Romeinse oudheid wordt hij in deze mening
ondersteund door E. Norman Gardiner57. “The Greek did not care for records and he kept no
records”58. Deze stelling is echter verouderd en moderne onderzoekers zoals Marcus N. Tod hebben
aangetoond dat er in de Grieks-Romeinse oudheid wel een interesse was in records. Tod stelt dat er
een sterke competitieve sfeer heerste bij de Grieken en Romeinen (cfr. Olympisch Spelen) en het
daarom verwonderlijk zou zijn dat men geen interesse zou tonen in records59. Men hield zoals bij het
vorige punt besproken werd wel kwantitatieve gegevens bij. De prestaties werden in aantal
overwinningen uitgedrukt. Op dit prestatieniveau kon men zich wel bezighouden met records60.
In het wagenrennen hield men zich dus in zekere mate bezig met het aantal overwinningen van
de topmenners. Pompeius Musclosus van de Groene renstal zou maar liefst 3559 overwinningen op
zijn palmares gehad hebben. Met deze prestatie liet hij Flavius Scorpus met 2048 overwinningen en
Diocles met 1462 zeges ver achter zich61. Diocles gaf toe dat Flavius Scorpus meer overwinningen
had behaald dan hem, maar met trots voegde hij eraan toe dat zijn prijzengeld hoger was dan dat
van al zijn voorgangers62. Door de wetenschappelijke en technologische beperkingen ging het
zoeken naar records niet verder dan een vergelijking van het aantal overwinningen. Men had
namelijk niet de meetapparatuur om te kijken wie de snelste tijd reed in het Circus Maximus.
In de Formule 1 houdt men zich meer bezig met records. Dit gebeurt niet op dezelfde obsessieve
manier als tijdens een kampioenschap atletiek, maar men heeft er wel een sterke interesse in.
Michael Schumacher is de grootste recordhouder op de F1-erelijst met o.a. de meeste wereldtitels,
de meeste overwinningen, de meeste podiumplaatsen, de meeste poleposities, …63 Net voor het
56
Guttmann (A.). Op. Cit., 1978, p. 52
57
Gardiner (E.N.). Greek Athletic sports and festivals. Macmillan, 1910
58
Tod (M.N.). Op. Cit. p. 105
59
Tod (M.N.). Op. Cit. p. 105
60
Tod (M.N.). Op. Cit. p. 106
61
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 255
62
Meijer (F.). Op. Cit. p. 127
63
Een volledige lijst van F1-records kan bekeken worden op: < http://f1-grandprix.com/?page_id=3158>
55
afsluiten van zijn F1-carrière behaalde Schumacher nog het record van het meeste
wedstrijdkilometers.
Hoewel het behalen van records naar mijn mening niet zwaar doorweegt in de Formule 1, is het
toch het eerste verschil tussen wagenrennen en F1 binnen de zeven criteria van Allen Guttmann. De
Romeinen hadden niet de technologische mogelijkheden om op een even doorgedreven manier
records vast te stellen. Tod stelt wel dat de interesse in records bij de Grieken en Romeinen beter tot
expressie zou komen zonder het onvermogen om precieze tijdsmetingen te doen64.
3.9
Conclusie
Allen Guttmann schoof dus zeven karakteristieken naar voor die voor een duidelijk onderscheid
zorgen tussen premoderne en moderne sporten. Met het wagenrennen als casus is het echter
mogelijk om verschillende punten te nuanceren.
Secularisering is een fenomeen dat verbonden wordt met de moderne sportwereld, maar er was
reeds een tendens tot secularisering aanwezig in de Romeinse sport. De religieuze factoren
verdwenen of werden ondergeschikt aan het spektakel. Op vlak van gelijkheid kan het wagenrennen
geen moderne sport genoemd worden. Vrouwen werden uitgesloten en het deelnemersveld
beperkte zich grotendeels tot slaven en vrijgelatenen, wat in het volgende deel uitgebreid aan bod
komt. Maar gelijkheid kan ook niet toegepast worden op de Formule 1, dat een echt mannenbastion
vormt en de stereotype man-vrouwverhouding in stand houdt. De Formule 1 kan dus eerder als
premoderne sport beschouwd worden wanneer men over gelijkheid spreekt. Specialisering is een
uitgesproken kenmerk van de Formule 1, maar ook in het wagenrennen kan een duidelijke
specialisering gevonden worden in de renstallen. Door de technologische brug is er wel een gradueel
verschil in specialisering tussen het wagenrennen en de Formule 1. Rationalisering is een
karakteristiek die duidelijk in de Formule 1 aanwezig is met doelgerichte regelgeving, bestudering
van de techniek en standaardisering van de sport. In het wagenrennen waren er echter ook
duidelijke en doelgerichte regels en bestudeerde men de techniek en fysiologie van de paarden.
Enkel over standaardisering kan geen oordeel gegeven worden door een gebrek aan bronnen.
Guttmann zag bureaucratisering als vijfde karakteristiek van de moderne sport, maar de kiemen van
de bureaucratisering lagen in de Grieks-Romeinse oudheid. Er waren atletengilden en het
wagenrennen werd in de late keizertijd centraal geleid. Kwantificering lijkt een kenmerk die men
uitsluitend op de moderne sport kan toepassen, maar een eerste vorm was al aanwezig in het
wagenrennen. Men ging nauwkeurig het aantal overwinningen bijhouden van elke menner. Er is
een duidelijk gradueel verschil tussen de kwantificering in de Formule 1 en in het wagenrennen,
maar het vormt geen breuk tussen de premoderne en moderne sport. Ten slotte wordt een obsessie
met records aangegrepen als kenmerk van de Formule 1. Tod toonde echter aan dat de Grieken en
Romeinen wel interesse toonden voor records, maar de technologische middelen niet hadden om
deze karakteristiek sterk te ontwikkelen.
64
Tod (M.N.). Op. Cit. p. 112
56
Het wagenrennen kan bij vijf van de zeven karakteristieken ingepast worden bij de moderne
sporten. Bij gelijkheid voldoen zowel het wagenrennen als de Formule 1 niet aan de criteria, die
opgesteld worden door Guttmann. Enkel een obsessie met records vormt een duidelijk verschil
tussen het wagenrennen en de Formule 1, hoewel dit grotendeels toegeschreven kan worden aan de
technologische gebreken in de Romeinse oudheid.
Door het wagenrennen te gebruiken als casus binnen het onderscheid tussen premoderne en
moderne sporten kunnen de zeven karakteristieken van Guttmann sterk genuanceerd worden. Hier
moeten echter enkele opmerkingen bij gemaakt worden. Guttmann bracht het werk From Ritual to
Record uit in 1978. De professionele organisatie van de Grieks-Romeinse sport werd pas later
uitgebreid bestudeerd. Op basis van de recente studies in dit vakgebied had hij eventueel zijn sterke
dichotomie tussen premoderne en moderne sporten gewijzigd en geopteerd voor het minder strikte
primitieve en professionele sporten65. Dit zou de tijdsdimensie sterker nuanceren. Daarnaast
nuanceert Guttmann soms zelf zijn karakteristieken met een Romeins voorbeeld. Dit is bijvoorbeeld
het geval bij specialisering. Guttmann beoogde echter een overzicht te geven van de volledige
sportwereld waardoor een uitzondering mogelijk is, terwijl de focus in deze thesis net op een
specifieke casus ligt.
Desondanks blijft het een feit dat de meeste kenmerken, die men hoofdzakelijk verbindt met
moderne sporten, toepasbaar zijn op het Romeinse wagenrennen. Op formeel en structureel vlak
kan het wagenrennen een moderne sport avant la lettre genoemd worden.
65
Remijsen (S.). Commentaar op thesis.
57
Deel 2: Vergelijking van functies en betekenissen
Hoofdstuk 1
Wagenrennen en Formule 1 als functioneel
alternatief voor religie
In het eerste deel werden de formele en structurele kenmerken van het wagenrennen en de Formule
1 vergeleken. Zo kwamen er enkele interessante gelijkenissen naar voor op vlak van organisatie,
wedstrijdverloop en accommodatie. Deze vergelijking bleef echter beperkt tot de oppervlakte van
beide sporten. In het tweede deel wordt dieper ingegaan op de functies en betekenissen van het
wagenrennen en Formule 1 in hun respectievelijke tijdsperiodes. Er wordt ten eerste gefocust op de
onderliggende mechanisme waarmee beide sporten een enorme massa aanhangers in hun greep
weten te houden. Verder in dit deel wordt er gekeken naar de sportsterren en hun status, sociale
klasse, financieel gewin en maatschappelijke rol. Ten slotte worden ook de supporters onder de loep
genomen. Kan het wagenrennen op vlak van betekenis en functie een moderne sport avant la lettre
genoemd worden?
1.1
De sociale cohesie
Een opvallende gelijkenis tussen het wagenrennen en de Formule 1 is dat beide sporten een grote
massa toeschouwers kunnen aantrekken. De wagenraces in het Circus Maximus hielden nagenoeg
de hele bevolking in hun greep, zoals Fik Meijer in zijn inleiding beschrijft.
Op hoogtijdagen passeerden zo’n 150.000 belangstellenden uit alle lagen van de bevolking de
toegangspoorten. Keizers, senatoren, ridders en bestuurders van provinciesteden keken daar
een hele dag samen met gewone burgers, vrijgelatenen en slaven enthousiast naar wat gerust
dé Romeinse passie genoemd mag worden1.
Ook de Formule 1 heeft de eigenschap om op elke race van de F1-kalender tussen de 100.000 en
200.000 toeschouwers te lokken, afhankelijk van de capaciteit van het circuit2. Daarnaast volgen nog
eens miljoenen fans de race rechtstreeks op televisie of via internet. Sinds het F1-seizoen van 2008
1
Meijer (F.). Op. Cit. p. 13
2
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 9
60
bekijken meer dan 500 miljoen mensen elke race live via het beeldscherm3. De Formule 1 trekt een
groot publiek omdat het een internationaal circus is, waar vele nationaliteiten vertegenwoordigd
zijn.
De massa toeschouwers in de Romeinse oudheid is uniek door zijn samenstelling, aangezien de
elite en het volk van Rome gezamenlijk naar de wagenrennen keken in het Circus Maximus. In het
dagelijkse leven was er een enorme kloof tussen beide bevolkingslagen. De elite beschouwde de
gewone bevolking als minderwaardig4. Daarom is het op het eerste zicht verwonderlijk dat de elite
samen met het plebs van het wagenrennen ging genieten. Bovendien keken mannen en vrouwen
samen naar de spektakels, wat in het Colosseum zelfs onmogelijk was. Zo kan het Circus Maximus als
een microkosmos van de samenleving gezien worden. Alle klassen waren er vertegenwoordigd, van
de elite tot de vrijgelatenen en slaven, allen verenigd in hun fascinatie voor het wagenrennen5. In
het Romeinse wagenrennen is dus een verrassende vorm van sociale cohesie waar te nemen, wat op
zijn minst uitzonderlijk te noemen is voor die periode.
Voor even was Rome verenigd, voor even vielen de standsverschillen weg. Maar als de avond
viel en de show was afgelopen, werden de oude scheidslijnen weer getrokken en de
traditionele verhoudingen hersteld6.
Ook in de Formule 1 kan een gelijkaardige vaststelling worden gemaakt. In de tribunes van een
F1-circuit kan een microkosmos van de wereld gezien worden. Fans uit alle lagen van de bevolking
en van diverse nationaliteiten komen samen tijdens een raceweekend om de F1-piloten aan het
werk te zien.
In beide sporten trekt een massa toeschouwers naar het spektakel in het circus of op het circuit
om slechts enkele topatleten een symbolische strijd te zien leveren om de overwinning. In het
wagenrennen namen gemiddeld twaalf menners, drie wagens per renstal, het tegen elkaar op in de
hoofdnummers met een vierspan. Duizenden supporters keken met ontzag naar het hoogtepunt van
een dag in het Circus Maximus. Enkel de beste menners konden aantreden in deze wagenraces. De
jonge menners probeerden hun kwaliteiten te tonen in de minder belangrijke wedstrijden met een
twee- of driespan7. Deze menners droomden ervan om te kunnen deelnemen in de topraces met het
vierspan. Er is dus een piramidale structuur te ontwaren met een brede basis van toeschouwers en
fanatieke supporters. Daarboven is er een grote kern van talenten die hopen te kunnen doorbreken
in het Circus Maximus. Helemaal aan de top staan de enkele menners die strijden op het hoogste
niveau. Zij worden omringd door een niet te verwaarlozen entourage van hun circusfactie.
3
NDTV Sports. F1 TV viewership and its plunge in 2012. In: <http://sports.ndtv.com/formula-1/news/203694-f1-tv-viewership-andits-plunge-in-2012-season> geraadpleegd op 11.04.2013
4
Meijer (F.). Op. Cit. p. 13
5
Meijer (F.). Op. Cit. p. 133
6
Meijer (F.). Op. Cit. p. 16
7
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 136
61
Een gelijkaardige structuur kan in de Formule 1 gezien worden. Meer dan honderdduizend
toeschouwers komen tijdens een Grand Prix de 22 F1-piloten toejuichen. Formule 1 vormt het
hoogtepunt van de racesport. Vele jonge talenten in de lagere GP2 en GP3-series dromen ervan om
door te breken op het hoogste niveau8. Aan de top staan 22 steratleten die het F1-circuit mogen
betreden. De rijders van de kleinere teams vechten voor het behoud van hun zitje, terwijl de beste
rijders van de grote renstallen strijden voor het wereldkampioenschap. Ook in de Formule 1 worden
de rijders omringd door een uitgebreid team van specialisten, ingenieurs en medewerkers.
Figuur 6
Piramidale structuur van het wagenrennen en de Formule 1
Deze piramidale structuur is kenmerkend voor de sportwereld. Binnen de sportsociologie ging men
onderzoeken welke factoren zorgden voor het in stand houden van deze structuur. Sportsociologie
is pas beginnen ontwikkelen vanaf de jaren ’60. Daarvoor werd sport altijd gezien als een lagere
cultuurvorm. De sociaalwetenschappelijke benadering van sport levert niet alleen een beter begrip
op van de werking van de sport, maar ook die van de maatschappij zelf. Sport is namelijk
functioneel in die zin dat het bijdraagt tot de instandhouding van de maatschappij en zo vormt het
één van de belangrijkste sociale instituties van de hedendaagse samenleving9.
In het tweede deel van de thesis wordt ingegaan op de sociale betekenissen en functies van beide
sporten in hun respectievelijke tijdsperiodes. Het begrip ‘betekenis’ is subjectief aangezien het slaat
8
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 9
9
De Knop (P.), Vanreusel (B.) & Scheerder (J.) (eds.). ‘Sportsociologie: het spel en de spelers.’ Elsevier, 2002, p.25
62
op het individuele gewicht dat men toekent aan de spektakels. Hier bevindt men zich dus op het
microniveau. Het begrip ‘functie’ verwijst dan weer naar de maatschappelijke effecten van de sport.
Wanneer de functies van sport worden bekeken, bevindt men zich op het macroniveau.
Een eerste verklaring die Tolleneer aanreikt voor de aantrekkingskracht van sport is de
compensatierol die ze spelen. Sport biedt compensatie aan de mens voor de eentonigheid van de
samenleving en de routine van het moderne productieproces10. Sport biedt de mogelijkheid aan de
toeschouwers even de realiteit te ontvluchten, wat escapisme wordt genoemd11. In de keizertijd
trachtte men in de sportmanifestaties te vluchten uit het ‘struggle for life-bestaan’12. Het overgrote
deel van de Romeinse bevolking behoorde tot het plebs. Deze groep werd in de keizertijd opgesplitst
in vrijgeborenen (ingenui), onvrijen (servi) en vrijgelatenen (liberti)13. In deze periode was er een
tendens tot nivellering, waarbij de slaven en de vrijen naar elkaar toegroeiden14. Deze lagere klassen
van de Romeinse samenleving streden dagelijks voor hun positie en hun bestaansmiddelen. Men
zocht verstrooiing in de spektakels, die hoofdzakelijk werden aangeboden door de keizer in het
circus of het amfitheater. Ook in de moderne samenleving gebruikt men sport als
ontsnappingsroute uit de dagelijkse sleur. De sport wekt gevoelens van spanning en opwinding op
die kunnen dienen als compensatie voor de routine15.
Maar het hoeft niet per se een escapistisch motief te zijn dat een massa toeschouwers naar een
sportevenement doet trekken. Plezier en ontspanning vormen de meer voor de hand liggende
redenen om een sportmanifestatie bij te wonen. Het genieten van een vertoning wordt niet alleen
bepaald door de uitstekende motorische en strategische vaardigheden van de topatleten, maar ook
door de dispositie van de waarnemer ten opzichte van de menner of F1-piloot16. Verder gaat het
plezier verhoogd worden bij de waarneming van wreedheid en heftigheid. Hieraan ontbreekt het
niet in het wagenrennen en de Formule 1. De ernstige crashes in beide sporten werden enerzijds
met ontzag aanschouwd door de supporters, maar anderzijds verhoogden ze de suspense en het
kijkgenot. Sewart stelt dat sport een demonstratie is geworden waarbij eigenschappen als afleiding,
sensatie en spektakel centraal staan17. Sport vormt zo een uitstekend middel van entertainment om
het publiek te behagen18.
Hoewel plezier en ontspanning vrij vanzelfsprekende aantrekkingsmiddelen zijn van het
wagenrennen en de Formule 1, zijn het oppervlakkige verklaringen voor de diepere sociale functies
van de sporten. Het biedt geen verklaring voor de grote emotionele impact van de wedstrijd op de
supporters. Het geeft geen duiding bij het speciale gevoel dat wedstrijden kunnen oproepen en
verklaart niet waarom toeschouwers volledig opgaan in de race. Er zullen wel degelijk mensen in
het publiek zitten, die louter voor de ontspanning in de tribunes zitten. Maar voor de fanatieke
10
Tolleneer (J.). De sportscène en de popscène: een comparatieve struktureel-funktionele analyse. Leuven, KULeuven;
licentiaatsverhandeling lichamelijke opvoeding, 1981, p. 88
11
De Knop (P.), Vanreusel (B.) & Scheerder (J.) (eds.). Op. Cit. p. 85
12
Tolleneer (J.). Op. Cit. p. 90
13
Naerebout (F.G.) & Singor (H.W.). Op. Cit.. p. 380
14
Naerebout (F.G.) & Singor (H.W.). Op. Cit.. p. 381
15
Tolleneer (J.). Op. Cit. p. 90
16
De Knop (P.), Vanreusel (B.) & Scheerder (J.) (eds.). Op. Cit. p. 82
17
Sewart (J.). ‘The commodification of sport’. In : International review for sociology of sport. 22, 1987, pp. 171-191
18
De Knop (P.), Vanreusel (B.) & Scheerder (J.) (eds.). Op. Cit. p. 82
63
supporters kan de wedstrijd niet gezien worden als ontspanning aangezien ze emotioneel volledig
opgaan in het wedstrijdverloop. Bij winst van hun favoriet kan hun geluk niet op, maar bij een
nederlaag zijn de fans zwaar terneergeslagen.
De sterke emoties die de fans tonen tijdens een sportmanifestatie kunnen vergeleken worden
met de inleving van gelovigen in hun religie. Deze treffende gelijkenis zal in dit hoofdstuk dieper
worden uitgewerkt. Het is de bedoeling om aan te tonen dat sport op een gelijkaardige manier
opgebouwd is als religie en ze er een zelfde doel mee bereiken, namelijk sociale cohesie.
1.2
Sport en religie
Sport kan volgens Janet Lever in haar werk ‘Soccer Madness: Brazil's Passion for the World's Most
Popular Sport’19 beschouwd worden als een institutie die er toe bijdraagt dat de bevolking van een
metropool bij elkaar gehouden wordt en die het gevoel van verbondenheid met de plaatselijke
omgeving verhoogt20. Dit zijn de fenomenen van sociale cohesie die zichtbaar zijn in het
wagenrennen en de Formule 1. Op die manier doen sportspektakels hetzelfde als religieuze
ceremonieën trachten te doen bij traditionele samenlevingen. Zowel sport als religie proberen
mensen samen te binden in een samenhorige groep.
Religie en sport zijn beiden sociale instituties. Religie kan gezien worden als de fundamentele
sociale instelling die verschillende maatschappelijke functies heeft21. Religie voorziet orde en
betekenis in het leven en helpt zo om de rollen van de individuen te verklaren in de sociale wereld22.
Verder speelt een institutie zoals religie een belangrijke rol in de socialisering23. Zo vormt het een
groep in een gemeenschappelijke manier van denken. Deze kenmerken kunnen ook toegepast
worden op de institutie sport. Daarom wordt sport vaak een religie genoemd24. Wanneer mensen
dan een uitzonderlijke betrokkenheid tonen voor sport worden vaak religieuze termen gebruikt als
devotie, heilig en transcendent25. De stadia worden tempels genoemd en de topatleten worden soms
als ‘goden’ vereerd.
De sociale functies van het wagenrennen en de Formule 1 kunnen uitgeklaard worden door sport
te vergelijken met religie. Er wordt niet gekeken of het ene conceptuele construct gelijk is aan het
ander, aangezien dit te essentialistisch zou zijn. De benadering van sport in termen van religie heeft
de bedoeling om inzicht te krijgen in de sociale functies en de mechanismen ervan. Door sport en
religie te vergelijken in opbouw kan men dus kijken of ze een gelijkaardige functie hebben binnen
de samenleving.
19
Lever (J.). Soccer Madness: Brazil's Passion for the World's Most Popular Sport. Waveland Press, 1995
20
Stokvis (R.). ‘Sport als substituut voor religie in Nederland’. In: Leidschrift, historisch tijdschrift. Jaargang 23.3 (20/06/2012)
21
Weis (K.). Religion and sport: the social connection. In: Landry (F.), Landry (M.), Yerlès (M.). ‘Sport... the Third Millennium:
Proceedings of the International Symposium, Quebec... May 21-25, 1990’. Presses Université Laval, 1991, p. 208
22
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 260
23
Weis (K.). Op. Cit. p. 209
24
Van Beek (W.). Ritualisering van de sport. In: Jaarboek voor Liturgieonderzoek, 26, 2010 p. 21
25
Hoffman (S.J.) (ed.). Sport and Religion. Human Kinetics, 1992, p. 1
64
1.3
1.3.1
Religie volgens Durkheim
Definities van religie
Religie is geen eenvoudig te definiëren begrip, aangezien er verschillende elementen aan bod
komen26. Religie is ontwikkeld als een bron van verklaring voor de onzekerheden in het leven. Het
steunt op geloof en op spirituele gevoelens. Men is overtuigd van de zekerheid van specifieke
materie zonder een bewijs van de waarheid27.
Het verband tussen sport en religie is sterk afhankelijk van de definitie die men hanteert.
Verschillende wetenschappers hebben geprobeerd om een coherente definitie te formuleren van
het fenomeen religie. Deze definities kunnen worden opgedeeld volgens de benadering die wordt
gebruikt. Theologen en filosofen poneren een essentialistische definitie, waarbij ze zich toespitsen
op de inhoud en de kern van religie. Zo benaderen ze religie via een rigoureuze, intellectuele
analyse van religieuze doctrines en geloofsregels. De essentialistische definities geven kernachtig
weer hoe de ideale religie eruit ziet28. Deze benadering brengt weinig bij in een verduidelijking van
de maatschappelijke rol van religie en sport.
Veel interessanter is de benadering van de sociologen, die als functionalistisch kan omschreven
worden. Zij kijken naar hoe een religie functioneert in een maatschappij. De sociologen gaan religie
definiëren in concrete objectieve termen, waardoor het mogelijk wordt om religie in elke
sociologische onderneming te zien waarin mensen een sterke interesse tonen en een diepe
persoonlijke toewijding29. Binnen deze benadering kan sport vergeleken worden met religie.
De voornaamste socioloog die binnen deze benadering kan geplaatst worden is Emile Durkheim
(1858-1917). Durkheim beoogde als socioloog een wetenschap van de samenleving te scheppen in
overeenstemming met de werkwijze van de natuurwetenschappen. De samenleving was volgens
Durkheim meer dan het aggregaat van de individuen die deze maatschappij vormen:
“De samenleving is geen veld van onpersoonlijke krachten en evenmin een verzameling losse
individuen. Mensen zijn met elkaar verbonden op manieren die zich ten dele aan de greep van
elk van hen afzonderlijk onttrekken: ze vormen met elkaar een sociale werkelijkheid die geen
van hen ooit heeft ontworpen. De sociale werkelijkheid heeft op grond hiervan een
eigensoortige werkelijkheid, die niet kan worden herleid tot de som van individuele
eigenschappen, behoeften of neigingen30.”
De maatschappij kan volgens Durkheim dus niet herleid worden tot de individuele leden. Zo wou de
Franse socioloog bestuderen wat een verband zoals een groep of samenleving samenhoudt. Het
uitgangspunt van Durkheim was dus hetzelfde als het uitgangspunt in dit hoofdstuk: hoe komt het
26
Reich (B.). Gospel on the mound: Our national pastime and the culture of religion. In:
<http://www.stadiummouse.com/religion/ReligionandSports.pdf> geraadpleegd op 14.04.2013, p. 3
27
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 260
28
Hoffman (S.J.) (ed.). Op. Cit. p. 3
29
Hoffman (S.J.) (ed.). Op. Cit. p. 5
30
Vranken (J.). Het speelveld en de spelregels. Een inleiding in de sociologie. Acco, 2001, p. 237
65
dat er een verbondenheid tussen de mensen tot stand komt (in casu: de supporters) en wat zorgt
voor de sociale cohesie?
1.3.2
De godsdienstsociologie van Durkheim
Durkheim zag in religie de bron van solidariteit en kameraadschap, die de bindingslaag vormt in de
gemeenschap. Dit beargumenteerde hij in zijn belangrijkste werk ‘Les formes élémentaires de la vie
religieuse’ uit 191231. De essentie van zijn godsdienstsociologie is dat religie een ‘natuurlijke’
expressie is van de samenleving. Religies zijn op die manier functioneel omdat ze zorgen voor
sociale cohesie.
Voor de studie van het verschijnsel religie vertrok Durkheim van de meest primitieve vorm om
nadien ook de werking in de hoogst ontwikkelde samenlevingen te doorgronden. De primitieve
religies hebben namelijk dezelfde functies en vervullen dezelfde noden en ontstaan uit dezelfde
vragen als de meer moderne religies32.
In this book we propose to study the most primitive and simple religion currently known, to
analyse it and attempt to explain it. We call a religious system the most primitive we have
been able to observe when it fulfils the two following conditions : first, when it is found in
societies whose organization is of the utmost simplicity ; and second, when it can be explained
without introducing any element borrowed from an earlier religion33.
Durkheim bestudeerde de primitieve religie van de Aboriginals om de functionele benadering uit
te werken. Hij splitste religieuze fenomenen op in de elementen geloof en riten. Hij legt dus de
nadruk op religie als gedachte enerzijds en op religie als actie anderzijds. Religie als actie vloeit uit
religie als gedachte, aangezien het uitingen zijn van het geloof. Daarom dient eerst religie als
gedachte besproken te worden. Religie als gedachte uit zich in verschillende geloofsregels waar de
gemeenschap zich aan hecht. Religieuze geloven zijn gebaseerd op concrete (sociale) ervaringen34.
Religie is een sociaal gegeven aangezien het een collectieve voorstelling is die een collectieve
realiteit uitdrukt. Zo drukt een religieuze kalender bijvoorbeeld een collectief ritme uit. Religieuze
concepten hebben dus een sociale oorsprong, waardoor religie kan gezien worden als een
collectieve voorstelling van een samenleving.
Het geloof kan duidelijk gezien worden in het dagelijkse leven in het onderscheid dat gemaakt
wordt tussen profane en sacrale zaken. Mensen gaan reële en ideële zaken opsplitsen in enerzijds
het sacrale of heilige en anderzijds het profane, alledaagse. Sacrale voorwerpen, personen en ruimte
krijgen een betekenis opgelegd35. Sacrale objecten (de basis van collectieve ideeën en riten) krijgen
hun betekenis doordat zij symbolisch verwijzen naar een morele en fysieke macht die aan het
31
Allen (N.J.), Pickering (W.S.F.) & Miller (W.W.) (Eds.). On Durkheim’s Elementary Forms of Religious Life. Routledge, 1998, p. 5
32
Lambek (M) (ed.). A reader in the anthropology of religion. Blackwell, 2002, p. 38
33
Durkheim (E.). The elementary forms of religious life: a new translation by Carol Cosman. Oxford University Press, 2001, p. 3
34
Jones (R.A.). ‘Religion and science in ‘The elementary forms’. In: Allen (N.J.), Pickering (W.S.F.) & Miller (W.W.) (Eds.). On
Durkheim’s Elementary Forms of Religious Life. Routledge, 1998, p. 39
35
Birrell (S.). ‘Sport as Ritual: Interpretations from Durkheim to Goffman.’ In: Social Forces, 60.2, 1981, p. 357
66
individu te boven gaat en als zodanig respect afdwingt36. Het zijn bijgevolg zaken waar men eerbied
voor toont in een samenleving en die worden opzijgezet van alledaagse zaken37. Ze worden als
superieur geacht in waardigheid en in kracht aan het profane. Het sacrale wordt uitgedrukt in
mythes en legendes. Het profane daarentegen vormt de tegenovergestelde wereld van het sacrale.
Ruwweg kunnen het profane en het sacrale gezien worden als twee vijandige, jaloerse rivalen, die
strikt gescheiden moeten worden van elkaar. Door de vijandigheid tussen deze twee heterogene
werelden gaan sommigen zich volledig terugtrekken uit het profane om sacraal te worden, wat
bijvoorbeeld te zien is in het monastieke ideaal van het Christendom38. Durkheim vatte zijn
onderscheid tussen sacraal en profaan als volgt samen:
All known religious beliefs, whether simple or complex, present a common quality: they
presuppose a classification of things – the real or ideal things that men represent for
themselves – into two classes, two opposite kinds, generally designated by two distinct terms
effectively translated by the words profane and sacred. The division of the world into two
comprehensive domains, one sacred, the other profane, is the hallmark of religious thought39.
Het onderscheid tussen het begrippenpaar sacraal en profaan vormt dus de kern van het geloof
in religie volgens Durkheim. Er wordt een buitengewone macht toegeschreven aan profane
objecten, waardoor men een geïdealiseerde wereld creëert met sacrale voorwerpen40. Aangezien het
sacrale buiten de waarneembare realiteit van de samenleving ligt, ging men op zoek naar een
intelligente manier om over de gewijde voorwerpen te spreken. Zo ontstond een symbolische taal
om de speculatieve ideeën tastbaar te maken. Een symbool is een literair, verbaal, visueel of
suggestief hulpmiddel dat wijst naar iets dat empirisch niet gerepresenteerd is41.
Durkheim splitste religieuze fenomenen zoals eerder gesteld op in enerzijds het geloof (religie als
gedachte) en anderzijds de rituelen (religie als actie). De symbolische taal wordt aangewend in het
tweede onderdeel, namelijk de rituelen. Religieuze rituelen zijn de concrete uitvoeringen en
voorschriften over hoe men zich dient te gedragen ten opzichte van het sacrale. Rituelen zijn dus de
manifestaties en uitingen van het geloof42. Durkheim ziet rituelen als een set van praktijken
waarmee deelnemers hun relatie tot het sacrale reguleren43. De acties zijn sterk geformaliseerd en
toelaatbaar gedrag wordt onderscheiden van ontoelaatbaar gedrag44. De eerbied die men toont voor
het sacrale brengt de gelovigen tot houdingen en acties waarin de individuele, utilitaire motieven
plaats maken voor non-rationele, religieuze houdingen. Deze rituelen zijn noodzakelijk om de
voortdurende spanning tussen de individuele en collectieve belangen en motieven te regelen. Een
36
Van Binsbergen (W.M.J.). Het begrippenpaar ‘sacré/profane’ van Émile Durkheim (een verkenning). Scriptie Universiteit Amsterdam
(begeleider: Dr. J. Berting), 1967, p. 3
37
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 262
38
Lambek (M.). Op. Cit. p. 41
39
Durkheim (E.). Op. Cit. p. 36
40
Jones (R.A.). Op. Cit. p. 39
41
Prebish (C.S.). Religion and sport: the meeting of sacred and profane. Greenwood Press, 1993, p. 14
42
Lambek (M.). Op. Cit. p. 42
43
Womack (M.). Why athletes need ritual. In: Hoffman (S.J.) (ed.). Sport and Religion. Human Kinetics, 1992, p. 192
44
Reich (B.). Op. Cit. p. 12
67
gelovige wordt door de riten als het ware tot de orde geroepen45. Via de rituelen trachten de
gelovigen hun band met het goddelijke te verstevigen, maar onbewust verstevigen ze hun band met
de maatschappij.
Voorlopig kan de definitie van religie van Durkheim samengevat worden als sacrale zaken die in
relatie staan tot elkaar en zo een coherent systeem vormen dat tot uiting komt in de riten. Deze
definitie is echter niet specifiek genoeg, aangezien magie perfect voldoet aan deze voorwaarden.
Ook magie maakt gebruik van geloof en rituelen, zoals ceremonies, gebeden, dans, gezang,
zuiveringen… Dit brengt Durkheim ertoe om een laatste cruciaal kenmerk van religie te duiden
(naast het onderscheid tussen profaan en sacraal en de manifestaties van het geloof in rituelen). Een
religieus geloof wordt gedeeld door een groep die het geloof actief beoefent en de overeenkomstige
riten uitvoert. Het groepselement en het element van verbondenheid is hier doorslaggevend. Magie
bindt individuen niet in een collectieve groep met dezelfde levenswijze. Religie is dus verweven met
de gedachte van een kerk, een morele gemeenschap van leken en priesters46. Durkheim stelt dus als
laatste criterium vast dat religies altijd gedragen worden door specifieke groeperingen. Het geloof is
een collectieve aangelegenheid die eenheid aan een groep geeft47.
Religious beliefs proper are always held by a defined collectivity that professes them and
practises the rites that go with them. These beliefs are not only embraced by all the members
of this collectivity as individuals, they belong to the group and unite it. (…) Now historically,
we find no religion without a church. (…) But wherever we observe religious life, its foundation
is a defined group48.
Samengevat wijst Durkheim op drie cruciale kenmerken van religie in zijn functionele
benadering. Ten eerste maakt de mens op basis van sociale ervaringen een onderscheid tussen
sacrale en profane objecten. Dit zijn twee heterogene werelden die geïsoleerd van elkaar worden.
Ten tweede bestaat religie uit rituelen of concrete regels van gedrag in het bijzijn van sacrale
voorwerpen of personen. Het rituele proces zelf dient om het individu en de gemeenschap samen te
brengen in een morele orde49. Ten slotte steunt een religie volledig op een groep aanhangers. De
groep legitimeert de religieuze ervaringen van individuen door hen te incorporeren in de sociale
constructie van de realiteit van de cultuur waarin ze leven50.
Durkheim gaat religie dus concreet definiëren als een systeem van geloof en praktijken
gerelateerd aan sacrale zaken. De geloofsopvattingen en praktijken verenigen zich in één morele
gemeenschap die we een kerk noemen, met al degenen die haar aanhangen51.
A religion is a unified system of beliefs and practices relative to sacred things, that is to say,
things set apart and surrounded by prohibitions – beliefs and practices that unite its adherents
in a single moral community called a church52.
45
Van Binsbergen (W.M.J.). Op. Cit. p. 3
46
Lambek (M.). Op. Cit. p. 43-44
47
Stokvis (R.). ‘Sport als substituut voor religie in Nederland’. In: Leidschrift, historisch tijdschrift. Jaargang 23.3 (20/06/2012)
48
Durkheim (E.). Op. Cit. p. 42-43
49
Birrell (S.). Op. Cit. p. 357-358
50
Prebish (C.S.). Op. Cit. p. 11
51
Lambek (M.). Op. Cit. p. 45
68
Vanuit de functionele benadering van Durkheim heeft religie een grote impact op de
gemeenschapsvorming. Door gemeenschappelijke actie in de vorm van rituelen, door collectieve
ideeën en collectieve gevoelens zal een gemeenschap zichzelf erkennen en bevestigen. Religie vormt
zo de ziel van de samenleving 53. Het is een natuurlijk product van een gemeenschap die zelfbewust
wordt54. Interessant voor het theoretisch kader is dat Durkheim sterk de gemeenschappelijke,
expressieve functie van religie benadrukt, vooral in de versterking van de groepsidentiteit55. Dit
nodigt een conceptuele vergelijking met sport uit. De sociale cohesie die in religie aanwezig is,
wordt bewerkstelligd door de collectieve rituelen en geloofsbelijdenissen.
By shouting the same cry, pronouncing the same words, making the same gesture to the same
object, they become and feel as one56.
Durkheim zag religie dus als een sociaal fenomeen, eerder dan een psychologisch fenomeen, door
het ritualistisch gedrag en de sterke toewijding van de aanhangers57. Het focust op en bevestigt de
collectieve gevoelens en ideeën die de groep samenhouden. Deze sociale benadering van religie
zorgde ervoor dat onderzoekers de definitie van Durkheim gingen toepassen op andere sociale
domeinen, waar een gelijkaardige vorm van toewijding te vinden was. Enkele voorbeelden worden
in de volgende paragraaf besproken.
1.4
1.4.1
Sport als religie
Civil Religion en Cultural Religion
Durkheim realiseerde zich dat de principes die zijn definitie van religie vormden niet beperkt waren
tot het verklaren van strikt religieuze fenomenen58. Omdat Durkheim religie beschouwt als de
sacralisering van de meest waardevolle waarden en voorwerpen in een samenleving, waarover een
groep in symbolische taal gaat spreken en er rituelen voor uitvoert, kunnen ook seculiere sociale
instituties als religieus beschouwd worden59.
Ondanks de toenemende secularisering blijft de sociale cohesie bestaan. Sociologen zagen dat
andere sociale instituties gingen optreden als functionele deelalternatieven voor religie. Ze passen
binnen de definitie van Durkheim, maar kunnen als seculier bestempeld worden.
52
Durkheim (E.). Op. Cit. p. 46
53
Lambek (M.). Op. Cit. p. 46
54
Jones (R.A.). Op. Cit. p. 39
55
Stedman-Jones (S.). The concept of belief in ‘The Elementary Forms’. In: Allen (N.J.), Pickering (W.S.F.) & Miller (W.W.) (Eds.). On
Durkheim’s Elementary Forms of Religious Life. Routledge, 1998, p. 53
56
Durkheim (E.). Op. Cit. p. 175
57
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 262
58
Birrell (S.). Op. Cit. p. 358
59
Allan (K.). Explorations in classical sociological theory: seeing the social world. Pine Forge Press, 2009, p. 139
69
De Amerikaanse socioloog Robert Neelly Bellah stelde in een baanbrekend artikel uit 1967 dat er
naast de traditionele religie een civil religion kon waargenomen worden60. De term civil religion leende
hij van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau. Rousseau zag in Frankrijk het deïsme als nieuwe
civil religion. Het deïsme is een religieus-filosofische opvatting die stelt dat God de schepper is van
het universum, maar verder op geen enkele manier ingrijpt in het proces van de natuurwetten61. De
eenvoudige dogma’s van Rousseau’s deïstische civil religion zijn het bestaan van God, het
hiernamaals, beloning van deugd en bestraffing van kwaad en het uitsluiten van religieuze
intolerantie. Deze civil religion past nog steeds binnen de grenzen van Durkheim’s definitie aangezien
er een collectie geloven, symbolen en rituelen geïnstitutionaliseerd zijn in een collectiviteit. Robert
Bellah ging het concept van civil religion uit de religieuze sfeer halen en toepassen op de
Amerikaanse natie. In de Verenigde Staten van Amerika is er een transcendente universele religie
van de natie. Amerikanen delen gemeenschappelijke religieuze geloofsuitdrukkingen over de staat
die tot uitdrukking komen in symbolen en rituelen. Dit leidt tot de verering van de grondwet, de
standbeelden van de presidenten… Men eert de gesneuvelde soldaten op de nationale
begraafplaatsen en men heeft rituele feestdagen zoals Veterans Day (11 november) en Memorial Day
(laatste maandag in mei)62. Er worden dus voorwerpen, zoals begraafplaatsen en standbeelden, en
personen gesacraliseerd in Amerika. Hier gaat men krachtige nationale symbolen en rituelen voor
ontwikkelen, die bijdragen tot de sociale cohesie en het Amerikaanse groepsgevoel. Dit is een
uitstekend voorbeeld van hoe de functionele definitie van Durkheim kan gebruikt worden voor
seculiere instituties. Het nationale geloof houdt de gemeenschap samen en vormt zo een functioneel
alternatief voor religie.
Catherine Albanese, professor Religious Studies aan de Universiteit van Chicago, beweert dat er
populaire vormen van religie ontwikkelen zoals sport die sterk verwant zijn met het concept civil
religion63. Ze ontwikkelt hiervoor de term cultural religion. In een cultural religion worden culturele
geloofsbelijdenissen en gedragscodes van een gemeenschap getoond of gedramatiseerd in cultische
rituelen. De elementen die een religie vormen bestaan dus volgens Albanese ook in de publieke sfeer
zonder specifieke religieuze leerstellingen64.
Catherine Albanese slaat dus een duidelijke brug tussen religie en sport. Een sportevenement kan
gezien worden als een cultural religion aangezien rituele elementen sterk aanwezig zijn en deze de
toewijding tot de kernwaarden van de gemeenschap versterken. In sport komen vele waarden terug,
die door de gemeenschap als belangrijk worden geacht, waardoor het vereren van de sport
gelijkstaat aan het vereren van de samenleving. Sportevenementen zouden dus net zoals religieuze
bijeenkomsten de sociale cohesie versterken.
If sport can bring its advocates to an experience of the ultimate, and this (pursuit of)
experience is expressed through a formal series of public and private rituals requiring a
60
Bellah (N.B.). ‘Civil Religion in America.’ In: Journal of the American Academy of Arts and Sciences. 96.1, 1967, p. 1
61
Wikipedia. Deïsme. In: <http://nl.wikipedia.org/wiki/De%C3%AFsme> geraadpleegd op: 17.04.2013
62
Bellah (N.B.). Op. Cit. p. 4-6
63
Albanese (C.). ‘America, religions and religion.’ Wadsworth, 1981
64
Reich (B.). Op. Cit. p. 4-5
70
symbolic language and space deemed sacred by its worshippers, then it is both proper and
necessary to call sport itself a religion65.
1.4.2
Gelijkenissen tussen sport en religie
Wat een vergelijking tussen sport en religie onder andere zo aantrekkelijk maakt voor deze thesis is
de intensiteit en uitbundigheid van de fans tijdens een wedstrijd. Dit is namelijk sterk vergelijkbaar
met het enthousiasme en de opwinding van gelovigen tijdens religieuze ceremonieën. Maar er zijn
nog meer interessante gelijkenissen tussen beide sociale instituties.
Zowel sport als religie hebben een geheel van formeel verklaarde overtuigingen. Deze credo’s
worden geaccepteerd door een groot deel van de massa aanhangers66. Sport en religie kunnen niet
bestaan zonder ware volgelingen of gelovigen. Deze fans en gelovigen vormen de basis waarop beide
instituties steunen. Sport wekt een zelfde graad van fanatisme en sensatie op bij de fans als religie
bij de gelovigen doet67. Deze aanhangers worden op geregelde tijdstippen samengebracht. Van
gelovigen wordt verwacht dat ze op regelmatige basis de religieuze diensten bijwonen. Ook de
fanatieke sportfans zullen geen enkele wedstrijd missen. In de Romeinse oudheid waren de
wagenraces in het Circus Maximus een niet te missen evenement. Gekleed in de kleuren van hun
factie gingen de Romeinse burgers trouw hun favorieten aanmoedigen68. Vergelijkbaar zijn er vele
fans die naar elke F1-race gaan over de hele wereld. Dit vereist een enorme mate van toewijding
aangezien er ongeveer 173.000 kilometer69 gevlogen moet worden om alle negentien races bij te
wonen van het F1-seizoen van 2013. Dit is bijna vier en een half keer rond de wereld en staat gelijk
aan ongeveer 192 vlieguren70. Er moet dus een sterke bezieling bij de fans zijn om deze inspanningen
te doen.
Zowel in religie als in sport worden goden en heiligen aanbeden. Een godheid is een
bovennatuurlijk wezen die bovenmenselijke kwaliteiten of krachten heeft en sterk wordt vereerd71.
In de monotheïstische tradities wordt één transcendente God geëerd, in tegensteling tot het
polytheïsme en het pantheïsme. In de sportwereld worden supersterren als goden vereerd. Diocles
werd door de Romeinen als het ware vereerd als een god van het wagenrennen. Hij begon in 122 n.C.
op achttienjarige leeftijd met races in het Circus Maximus en behaalde 1462 overwinningen72. Ook in
de Formule 1 worden de supersterren gezien als goden. Sebastian Vettel werd door de Duitse pers
als een ‘racegod’ bestempeld nadat hij op 25-jarige leeftijd voor de derde keer op rij wereldkampioen
werd73. Gelovigen gaan hun god(en) eren met offergaven en op alle mogelijke manieren aanbidden.
65
Prebish (C.S.). Op. Cit. p. 74
66
Hoffman (S.J.) (ed.). Op. Cit. p. 7
67
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 262
68
Futrell (A.). Op. Cit. p. 210
69
Deze 173.000 kilometer is berekend door Parijs of Londen als vertrekbasis te nemen
70
Saward (J.). So you want to travel the world with F1… In: < http://joesaward.wordpress.com/2012/10/30/so-you-want-to-travel-theworld-with-f1/> geraadpleegd op: 18.04.2013
71
Wikipedia. Deity. In: <en.wikipedia.org/wiki/deity> geraadpleegd op 18.04.2013
72
Horsmann (G.). Op. Cit. 195-197
73
Agence France Press. German Press hails ‘racing God’ Vettel. In: < http://www.abs-cbnnews.com/sports/11/27/12/german-presshails-racing-god-vettel> geraadpleegd op: 18.04.2013
71
Ook sportfans demonstreren hun toewijding aan hun aardse goden door dagelijks de sportkranten
te lezen, de wedstrijden bij te wonen en verschillende memorabilia te verzamelen, die symbolen zijn
van hun geloof74. Behalve de goden, hebben religie en sport ook heiligen die vereerd worden. Een
heilige is een overleden persoon die door de gelovigen en fans erkend wordt doordat ze tijdens hun
leven heldhaftige en rechtschapen personen waren op aarde75. In het christendom is er een canon
van heiligen, die op verschillende dagen in het jaar vereerd worden. In het wagenrennen herdacht
men de topmenners die tijdens de races stierven. Flavius Scorpus was een bekend Romeins
wagenmenner die reeds op 27-jarige leeftijd overleed. Hij had dan al 2048 overwinningen op zijn
naam staan en werd beschouwd als één van de beste menners die ooit achter het vierspan had
gestaan76. De bekendste ‘martelaar’ van de Formule 1 is ongetwijfeld Ayrton Senna. Senna was een
drievoudig Braziliaans wereldkampioen met 41 overwinningen op zijn naam. Hij stierf een tragische
dood tijdens de Italiaanse Grand Prix van Imola in 1994 toen zijn wagen door een oneffenheid in het
asfalt alle grip verloor en tegen de vangrail crashte77. Na zijn dood werden drie dagen van nationale
rouw afgekondigd in Brazilië en zijn begrafenis werd overal ter wereld gevolgd. Op 1 mei 2004 werd
een herdenking gehouden voor de ‘heilige’ Ayrton Senna.
Sport heeft net als religie altaren voor de verering van de sportgoden78. In Alabama vindt men de
‘International Motorsports Hall of Fame’ waar personen die een grote bijdrage hebben geleverd aan
de gemotoriseerde sport worden vereeuwigd. F1-fans vinden er onder andere een monument voor
Ayrton Senna, Juan Manuel Fangio en Jacky Ickx79. Verder is er nog een Hall of Fame in Indianapolis,
waar F1-fans nostalgisch de rijke geschiedenis van de hoogste klasse van de racesport kunnen
bewonderen80. Er staan klassieke F1-wagens en trofeeën en de muren zijn versierd met afbeeldingen
en posters. Trofeeën kunnen gezien worden als symbolen van het geloof81. In de Romeinse oudheid
richtte men grafmonumenten op voor topmenners. Meestal wordt de zegevierende wagenmenner
afgebeeld in zijn wagen, getrokken door vier paarden, met een palmtak en een krans in zijn handen,
als symbolen voor de overwinning82. Deze grafmonumenten dienden om de wagenmenner te eren,
zoals duidelijk te zien is op het monument voor Porphyrius (cfr. fig. 7)83. Op dit monument wordt
Porphyrius achter het vierspan afgebeeld met de symbolen van de overwinning in zijn hand. Een
inscriptie op het monument geeft gedetailleerd het aantal deelgenomen races, overwinningen en
andere podiumplaatsen weer van de menner. Daarnaast wordt ook weergegeven voor welke facties
de menner is uitgekomen.
74
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 263
75
Het woordenboek van de Skepticus. Heilige. In: <http://nederlands.skepdic.com/dict_heilige.htm> geraadpleegd op 18.04.2013
76
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 286-288
77
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 260-261
78
Reich (B.). Op. Cit. p. 10
79
Wikipedia. International Motorsports Hall of Fame. In: < http://en.wikipedia.org/wiki/International_Motorsports_Hall_of_Fame>
geraadpleegd op: 18.04.2013
80
Garton (N.). The Indianapolis Hall of Fame. In: <http://www.grandprix.com/ft/ftng006.html> geraadpleegd op: 18.04.2013
81
Reich (B.). Op. Cit. p. 10
82
Dunbabin (K.M.D.). ‘The victorious charioteer on Mosaics and Related Monuments’. In: American Journal of Archaeology. 86.1, 1982,
p. 66
83
Dunbabin (K.M.D.). Op. Cit. p. 82
72
Figuur 7
Monumenten voor Porphyrius84 (links) en Ayrton Senna en Juan Manuel Fangio85 (rechts)
Ten slotte is het laatste gemeenschappelijk kenmerk tussen sport en religie dat ze beiden plaatsen
van aanbidding hebben. Het sacraal gebouw speelt een centrale rol in religie aangezien het een
plaats is voor samenkomst waar de gelovigen kunnen bidden en hun devotie tonen aan de godheid.
Stadia kunnen gezien worden als de sacrale plaatsen van de sportwereld waar de fanatieke
supporters samenkomen om hun sporthelden te vereren. Het is een site voor herhaaldelijke
samenkomsten van spirituele betekenis86. Het Circus Maximus was een verzamelplaats voor de meer
dan 150.000 supporters die de menners kwamen toejuichen. De Romeinse bevolking zag in het circus
zelfs een verkleind model van de kosmos door de verbinding van religie met architectuur. De obelisk
op de spina was de zon, de arena stond voor de aarde, twaalf startboxen symboliseerden de
dierenriem, het waterbassin verwees naar de zee…87 Het F1-circuit wordt door de fans met evenveel
ontzag bekeken. Het vormt een sacrale plaats waar herinneringen aan de meest heroïsche
momenten van de F1-races en aan de helden die erbij betrokken waren vorm krijgen88. Johan
Huizinga wees in het begin van de 20e eeuw reeds op de speciale functie van het sportveld.
De renbaan, het tenniscourt, de hinkebaan, het schaakbord verschillen functioneel niet van
den tempel of den toovercirkel89.
84
Monument van Porphyrius in het Archeologisch museum van Istanbul, Turkije.
In: < http://www.flickr.com/photos/69716881@N02/7195568304/> geraadpleegd op: 18.04.2013
85
Monument voor Senna en Fangio aan het Donington Park in Groot-Brittannië
In: < http://www.flickr.com/photos/tiktok-africa/4841074595/> geraadpleegd op: 18.04.2013
86
Reich (B.). Op. Cit. p. 15
87
Futrell (A.). Op. Cit. p. 77 gebaseerd op Cassiodorus, Variae, 3.51
88
Reich (B.). Op. Cit. p. 16
89
Huizinga (J.). Homo Ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur. Amsterdam University Press, 2008, p. 48
73
Sport en religie hebben dus goden, heiligen, formele geloofsovertuigingen, een groep gelovigen,
altaren en tempels. Deze overeenkomsten bewijzen dat sport op dezelfde manier georganiseerd en
gedramatiseerd wordt als religie90. Zowel in het wagenrennen als de Formule 1 is er een
sacralisering van personen, voorwerpen en plaatsen. Deze sacrale objecten worden gesteund door
een grote groep aanhangers, die samen een morele gemeenschap vormen. Op die manier voldoet
sport aan twee voorwaarden van de definitie van religie van Durkheim: het onderscheid tussen
sacrale en profane voorwerpen, personen en plaatsen en een groep gelovigen die het geloof
steunen. Durkheim stelde dat er naast het geloof en de groep gelovigen een ritueel proces moest zijn
die het individu en de gemeenschap samenbrengt in een morele orde. De rituelen spelen bijgevolg
een cruciale rol in de versterking van de sociale cohesie.
Om te kijken of sport daadwerkelijk een functioneel alternatief is voor religie en dus op dezelfde
wijze sociale cohesie bewerkstelligt, moet het rituelen hebben om de ideeën die de gemeenschap
waardeert te bevestigen.
1.4.3
Rituelen in de sport
Rituelen worden op verschillende manieren gedefinieerd. Bij Durkheim zijn rituelen een set van
praktijken waarmee men zijn relatie tot het sacrale reguleert. Het zijn bepaalde voorschriften over
hoe men zich dient te gedragen in het bijzijn van het sacrale91. Victor Turner, een Brits antropoloog,
ziet rituelen als voorgeschreven formeel gedrag voor gelegenheden die te maken hebben met
mystieke wezens of machten92. Algemeen gesteld kunnen rituelen gezien worden als reeksen acties
die herhaaldelijk uitgevoerd worden en individuen samen brengen in een display van
gemeenschappelijke eenheid.
Een ritueel bestaat uit verschillende hoofdconcepten, die bijdragen tot de inherente waarden van
het ritueel93.
1. Repetitief: de rituelen dienen te worden herhaald in een vaste context. Het zijn geen
eenmalige evenementen.
2. Geformaliseerd: het verloop van de rituelen kent een sterke graad van formalisering.
3. Sequentieel: elk onderdeel van het ritueel dient in een vaste volgorde te gebeuren. Het
verplaatsen van een element kan de efficiëntie van een ritueel schaden.
4. Ongewoon: de rituelen zijn afgescheiden van gewone activiteiten.
5. Krachtig: de rituelen kunnen een grote impact hebben op de gelovigen (en fans).
Antropologen hebben de impact van rituelen op de menselijke handelingen bewezen in zowel de
psychologische als de sociologische sferen. Rituelen kunnen een middel zijn om de verwachtingen
van de gemeenschap te communiceren94.
Rituelen zijn ook in de sport terug te vinden95. Een wedstrijd heeft inderdaad een liturgische
orde. Er is een ceremonie in het begin en op het einde van elke sportmanifestatie96. Er zijn duidelijke
90
Reich (B.). Op. Cit. p. 11
91
Lambek (M.). Op. Cit. p. 42
92
Turner (V.W.). The forest of symbols: Aspects of Ndembu ritual. Cornell University Press, 1967, p. 19
93
Womack (M.). Op. Cit. p. 192
94
Womack (M.). Op. Cit. p. 193
74
verwachtingen over hoe de supporters zich dienen te gedragen in het bijzijn van het sacrale. Dit
zorgt voor een speciale stemming bij de fans, die talrijk naar het sportevenement trekken. Deze
stemming wordt tot stand gebracht door de gemeenschappelijke kleuren waarin de supporters
gekleed zijn, de geluiden die ze voortbrengen, de liederen die ze zingen en de attributen die ze
meetorsen97.
Deze rituelen zorgen met een gemeenschappelijk gedeelde betekenis en sociale significantie voor
een gevoel van eenheid98. De sportspektakels en rituelen wekken een gemeenschappelijke
hartstocht en opwinding op bij de fans, waardoor ze hun onderlinge betrokkenheid gaan ervaren en
zo de sociale cohesie versterken.
Het ritueel virtualiseert de sociale werkelijkheid, scheidt deze af door een eigen context, taal
en symboliek, en geeft juist door een aparte taalvoering en aankleding de participanten de
gelegenheid zich in eenheid te wijden aan de communicatie met de andere wereld en elkaar.
De uiteindelijke bodem van de betekenis, van alle betekenis, ligt echter in het dagelijkse,
gewone sociale leven99.
Wouter Van Beek gaat het ritueel beschrijven als een virtuele wereld, waarin een normale
dagelijkse handeling ongewoon wordt gemaakt. Een openingsstoet wordt pas een ritueel wanneer er
sacrale figuren meelopen. Het ritueel is dus een ongewoon gemaakte wereld. Van Beek stelt dat de
semantische leegte van de rituele handelingen de ruimte schept voor creatieve
betekenistoekenning. Op dezelfde manier is sport een strijd om symbolisch kapitaal, wat het
mogelijk maakt voor de fans om er zoveel emotie aan te hechten100.
De speciale sfeer bij de fans en de symbolische handelingen van de rituelen zijn dus twee
belangrijke bouwstenen van de rituelen. Susan Birrell gaat echter het meeste gewicht toekennen
aan de laatste bouwsteen: de sacrale helden. Ze stelt dat de atleten vanuit hun belangrijke sociale
rollen steeds de ideale kwaliteiten naar voor proberen te brengen. Gebaseerd op Durkheim stelt ze
dat een sportevenement daden omvat, die de waarden affirmeren die de gemeenschap verenigen.
Daarin gaan sacrale helden optreden in geïdealiseerde rollen en dienen ze als voorbeeld voor de
gemeenschap. Door hun charisma gaan de sportfiguren als bemiddelaar gezien worden tussen de
individuen, die hulde aan hen brengen, en de morele orde101. Sport heeft dus volgens Birrell een
rituele betekenis wanneer een karakter wordt gedemonstreerd door een atleet, dat gebaseerd is op
de gewaardeerde sociale eigenschappen. De atleet fungeert dan als voorbeeldfiguur, die de morele
waarden van de gemeenschap in zich draagt en bijgevolg dient als symbool van deze waarden102.
Deze betekenisvolle rol van de atleten wordt uitgebreid behandeld in het volgende hoofdstuk. Eerst
kijken we nog naar de rituelen in het wagenrennen en de Formule 1 om te kunnen besluiten of deze
sporten als functioneel alternatief optreden voor religie.
95
Reich (B.). Op. Cit. p. 12
96
Van Beek (W.). Op. Cit. p. 24
97
Stokvis (R.). ‘Sport als substituut voor religie in Nederland’. In: Leidschrift, historisch tijdschrift. Jaargang 23.3 (20/06/2012)
98
Weis (K.). Op. Cit. p. 210
99
Van Beek (W.). Op. Cit. p. 25
100
Van Beek (W.). Op. Cit. p. 25-31
101
Birrell (S.). Op. Cit. p. 360-363
102
Birrell (S.). Op. Cit. p. 373
75
1.4.4
Rituelen in het wagenrennen en de Formule 1
Rituelen in het wagenrennen en de Formule 1 moeten samengevat een reeks acties zijn, die elke
wedstrijd herhaald worden, waarbij symbolische handelingen worden uitgevoerd en de fans voor
een speciale stemming zorgen. Centraal staan de menners en F1-piloten als sacrale figuren die de
belangrijke morele waarden uitdragen van de gemeenschap en zo zorgen voor een versterking van
de sociale cohesie.
De belangrijkste rituelen in het wagenrennen en de Formule 1 zijn de ceremoniën in het begin en
op het einde van elke wedstrijd. Dit zijn vaste, repetitieve rituelen, waarin de sacrale figuren de
hoofdrol spelen en ondersteund worden door hun grote groep aanhangers.
De openingsstoet van het wagenrennen werd reeds uitgebreid besproken in het eerste deel. Deze
openingsstoet werd de pompa circensis genoemd. In deze optocht reden jongens uit de hoogste
kringen, gevolgd door de menners in hun twee- en vierspannen en dienaren die beelden van de
tempelgoden droegen103. Op de rechterafbeelding (fig. 8) staat een wandpaneel van een Romeinse
basiliek waarop duidelijk de organisator van de spelen te zien is in een tweespan gevolgd door de
jongeren uit de adelstand. Dit ritueel bracht sterk de idee van een verenigde stad naar voor en
moest het veralgemenen door de interesse van de hele stad te trekken104. De ceremoniële kwaliteiten
van de pompa circensis werden versterkt door de gemeenschappelijke kleuren, die men droeg, en de
muziek van het koor105. Net zoals in de religieuze rituelen symboliseert de ‘religieuze kracht’ niets
anders dan de collectieve en anonieme kracht van de gemeenschap.
Op een gelijkaardige manier kan de openingsstoet van de Formule 1 bekeken worden. De F1piloten beklimmen voor de race een open truck, die een volledige ronde rond het circuit rijdt (zie
links op fig. 8). Zoals Wouter Van Beek stelt wordt dit pas een ritueel wanneer sacrale figuren
centraal staan. De Driver’s Parade van de Formule 1 is dus een uitstekend voorbeeld van een
ongewoon gemaakte wereld106. De fans gaan met veel ontzag hun sporthelden groeten en eren.
Figuur 8
Formula One Driver’s Parade107 (links) en ‘pompa circensis’108 (rechts)
103
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 94
104
Rupke (J.). Religion in Republican Rome: rationalization and ritual change. University of Pennsylvania Press, 2012, p. 39
105
Rupke (J.). Op. Cit. p. 41
106
Van Beek (W.). Op. Cit. p. 25
107
Flickriver. F1 Drivers Parade Silverstone 2010. In: < http://www.flickriver.com/photos/f1dave/4818465387/> geraadpleegd op:
19.04.2013
76
Iedere race van het wagenrennen eindigde met een vaste ceremonie, die uitsluitend in het teken
stond van de winnaar. De winnaar deed nog een ereronde tot aan de pulvinar. Daar kreeg hij zijn
prijs uit handen van de keizer of de organisator. Dit bestond uit een palmtak en een laurierkrans als
symbolen van de overwinning en ook een grote geldprijs109. Deze ceremonie diende om de winnaar
van de strijd te eren, die de morele waarden van de gemeenschap het best ten toon had gespreid. De
menner had moed getoond, maar ook doorzettingsvermogen, zelfdiscipline en de bedaardheid om
zijn concentratie te bewaren in een volle arena110.
Ook in de Formule 1 wordt de winnaar geëerd, maar wel samen met de tweede en de derde
plaats. Men speelt het volkslied van de winnaar en van het team. Tijdens dit ceremoniële moment
kijkt de winnaar in stilte over de massa die zich beneden aan de pitstraat verzameld heeft. Ze zingen
uit volle borst het volkslied mee of scanderen de naam van de winnaar. Na het uitreiken van de
prijzen spuiten de drie F1-piloten een fles champagne leeg op elkaar en op het publiek. Deze flessen
worden soms achteraf gesigneerd en verkocht aan de fans111. Zo dient het als een sacraal symbool
voor hun geloof.
1.4.5
Sport als functioneel alternatief voor religie
De begrenzing van het concept ‘religie’ door Emile Durkheim bestond uit drie hoofdonderdelen.
Men heeft ten eerste als basis van het geloof een onderscheid tussen sacrale en profane voorwerpen,
personen en ruimtes. Deze sacralisering is gebaseerd op concrete sociale ervaringen, waardoor de
sacrale personen en voorwerpen een afspiegeling vormen van de belangrijkste waarden van de
samenleving. Het vereren van het sacrale staat bijgevolg gelijk aan het ophemelen van de
samenleving. Ten tweede wordt dit geloof volgens Durkheim steeds gesteund door een collectiviteit
van aanhangers. In regelmatige bijeenkomsten gaan de gelovigen hun toewijding tonen. Het geloof
is geen individuele, maar een collectieve aangelegenheid, die eenheid aan de groep geeft112. Een
religie bestaat naast het geloof in het sacrale ten derde nog uit een systeem van symbolen en
rituelen, die tot doel hebben de ideeën die de gemeenschap waardeert te bevestigen. De rituelen zijn
repetitieve acties die individuen samenbrengen in een display van gemeenschappelijke eenheid. Het
rituele proces brengt de samenleving samen om het sacrale, wat gelijkstaat aan de samenleving, te
vereren. Op die manier versterkt religie de sociale cohesie in een samenleving.
Het wagenrennen en de Formule 1 kunnen volledig ingepast worden in deze functionele
benadering van Durkheim. Zowel in het wagenrennen als de Formule 1 zijn er zoals eerder
besproken sacrale figuren, plaatsen en voorwerpen. De supersterren worden behandeld als goden,
de sterren die naar het hiernamaals zijn, fungeren als heiligen en het circus wordt beschouwd als
een tempel. In beide sporten zijn er rituelen te vinden zoals de openingsceremonie en het
podiumritueel. Ten slotte heeft het wagenrennen in het Circus Maximus op zijn minst 150.000
108
Flickriver. Pompa circensis, Museo Nazionale Romano (Palazzo Massimo alle Terme), Roma.
In: < http://www.flickriver.com/photos/sebastiagiralt/4347485998/> geraadpleegd op 19.04.2013
109
Meijer (F.). Op. Cit. p. 113-114
110
Birrell (S.). Op. Cit. p. 366-370
111
Grand Prix. Podium Ceremonies. In: <http://www.grandprix.com/ft/ft00274.html> geraadpleegd op: 19.04.2013
112
Stokvis (R.). ‘Sport als substituut voor religie in Nederland’. In: Leidschrift, historisch tijdschrift. Jaargang 23.3 (20/06/2012)
77
supporters als basis. De Formule 1 wordt door miljoenen mensen rechtstreeks gevolgd via het
beeldscherm.
Het wagenrennen en de Formule 1 vormen als sport een virtuele wereld aangezien ze autotelisch
zijn (‘Sport exists for itself’). Het vormt een afgescheiden wereld in een culturele omgeving, waar
een strijd wordt geleverd om de overwinning. Er wordt gestreden in een beperkte arena, met vaste
regels, tijden en een duidelijke scheiding tussen toeschouwers en deelnemers. Aangezien men zich
na een nederlaag weer terug kan trekken in de ‘echte’ wereld, kan men zijn emoties de vrije loop
laten tijdens een wedstrijd113. De gemeenschappelijke hartstocht en opwinding die bij de supporters
worden opgewekt tijdens het spektakel zorgen voor een sterk gevoel van groepsverbondenheid114.
Men gaat zich identificeren met de prestaties van de sacrale atleten, waardoor men zich betrokken
voelt bij de groep supporters. Identificatie met een team, zoals de renstallen in het wagenrennen en
de Formule 1, kan leiden tot een groter gevoel van eigenwaarde en een verhoogde frequentie van
positieve emoties115.
Op die manier gaat sport net als religie orde en betekenis voorzien in het leven van de
aanhangers. Sport gaat de groep in een gemeenschappelijke manier van denken vormen en gaat zo
een wij-gevoel creëren116. Sport gaat dus op dezelfde manier als religie zorgen voor sociale
integratie. Het bevordert het samenkomen van de leden van een gemeenschap. De rituelen en
ceremonieën dienen om de basisgewoontes en waarden van de gemeenschap te herbevestigen. Door
samen mee te doen aan rituelen en dezelfde geloven te delen wordt de groep dichter bij elkaar
gebracht.
Er kan dus besloten worden dat sport een functioneel alternatief vormt voor religie, zoals het
gedefinieerd werd door Emile Durkheim. Sport ontstond als onderdeel van de religieuze ceremonies
van de traditionele maatschappijen en is uitgegroeid tot een sociale institutie, die de specifieke
functies van religie heeft overgenomen.
De benadering van sport in termen van religie heeft een verklaring geboden voor de vraag hoe de
sociale cohesie wordt bewerkstelligd in de piramidale structuur van de sportwereld. Door het
toekennen van een bijzondere waarde en betekenis aan de wagenmenners en de F1-piloten gaan
deze in een virtuele wereld optreden als voorbeeldfiguren. Via een ritueel proces gaat men de
sacrale figuren eren en daarmee ook de gemeenschappelijke waarden van de samenleving. De sport
gaat op die manier de gevoelens van de grote groep fans kanaliseren. Op die manier kan men in een
sportwedstrijd, waar men geen controle heeft over het verloop, sterke emoties vertonen en zich als
groep achter de helden van de sport scharen. Het wagenrennen en de Formule 1 zijn dus op dezelfde
manier opgebouwd en gedramatiseerd als een religie en dragen daardoor een gelijkaardige functie,
namelijk het versterken van de sociale cohesie en het vormen van een groepsgevoel.
For some devoted fans, following Formula One is more like a religion than just a normal sport.
Such a special atmosphere exists at a Formula One race that it can totally overwhelm some
people, leaving them absolutely hooked and wanting to go to more and more races117.
113
Van Beek (W.). Op. Cit. p. 23-24
114
Stokvis (R.). ‘Sport als substituut voor religie in Nederland’. In: Leidschrift, historisch tijdschrift. Jaargang 23.3 (20/06/2012)
115
De Knop (P.), Vanreusel (B.) & Scheerder (J.) (eds.). Op. Cit. p. 83
116
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 260
117
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 223
78
Hoofdstuk 2
De sacrale helden van het wagenrennen en de
Formule 1
2.1
2.1.1
Mythologische sporthelden
Helden
The ordinary man is involved in action, the hero acts. An immense difference1.
Centraal in het wagenrennen en de Formule 1 staan uiteraard de menners en F1-piloten. Binnen de
theorie van Emile Durkheim kunnen zij bestempeld worden als sacrale figuren. Ze worden als
superieur geacht in waardigheid en in kracht aan normale (profane) personen. Met veel overgave
gaan de fans in de tribunes van het circus en het F1-circuit hun eerbied voor deze helden tonen. Ze
verlangen ernaar om zich verbonden te voelen met hun idolen en willen net zoals hen zijn2.
De wagenmenners en F1-piloten worden vaak omschreven als helden. Een held is iemand die
bewonderd wordt voor zijn prestaties, moed, toewijding of vaardigheden3. De held wordt beladen
met bovenmenselijke vaardigheden en kwaliteiten. Op die manier kan men hem op gelijke voet
stellen met de goden. In de Grieks-Romeinse Oudheid werden helden gesitueerd in een sfeer tussen
de mensen en de goden. Bij de Grieken waren ze meestal ook nakomelingen van een god en een
sterveling4. Achilles en Heracles zijn uitstekende voorbeelden van stereotiepe helden. Deze helden
blonken uit in de strijd en werden daarom vereerd. In de werken van Homeros verwees het woord
‘heros’ (ἥρως) dan ook naar een man die streed in de Trojaanse Oorlog5. Deze klassieke helden
werden vereerd aan hun graftombe en men bracht op vaste feestdagen offers voor de halfgoden6. Zo
1
Miller (H.). Mémoires, Plaidoiries et documents. New Directions Publishing, 1969, p. 167
2
Teitelbaum (S.H.). Sports heroes, fallen idols. University of Nebraska Press, 2008, p. 1
3
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 67
4
Reid (H.L.). ‘Athletic Heroes’. In: Sport, Ethics and Philosophy. 4.2, 2010, p. 126
5
Julius Charles Hare heeft een hoofdstuk gewijd aan het Homerische gebruik van het woord ‘heros’.
Hare (J.C.). The philological museum. Smith, 1833, p. 72-92
6
Parker (R.). ‘Greek Religion’. In: Boardman (J.), Griffin (J.) & Murray (O.). Oxford History of Greece and the Hellenistic World. Oxford
University Press, 2001, p. 308
79
kunnen helden eenvoudig als sacrale figuren worden ingepast binnen het theoretisch kader van
Durkheim.
Men kon echter ook uitblinken in andere domeinen dan de oorlog. Aangezien een held een
persoon met uitzonderlijke moed of bekwaamheid is, die bewonderd wordt voor zijn dappere daden,
nobele kwaliteiten, prestaties, toewijding, integriteit of kunde7, kan het arsenaal helden veel sterker
uitgebreid worden dan de Griekse en Romeinse oorlogshelden. In de sportwereld tonen de atleten
ook grote moed en zelfopoffering om te strijden voor de overwinning. Zeker in gevaarlijke sporten
zoals de Formule 1 of het wagenrennen, waarbij de menners in een wankel evenwicht vier paarden
moesten bedwingen8, is er een sterk verband tussen de atleten en het heldendom. De heroïsche
associatie van atletisch vermogen met goddelijkheid, deugd en leiderschap bestaat al sinds de
vroegste samenlevingen. Sterke sportprestaties werden in deze vroege samenlevingen net gezien als
een bewijs van goddelijke gunst en van de waardigheid om te regeren. Daarom gingen vorsten zich
vaak bewijzen in sportmanifestaties9.
Vele atleten demonstreren heroïsche kwaliteiten en worden daardoor bewonderde en vereerde
personen in de samenleving. De sportheld tast de eigen grenzen af ten behoeve van duizenden die
hem ervoor willen belonen met bewondering en imitatie10. De relatie tussen de held en zijn
aanbidders is echter eenzijdig. De sportheld opereert namelijk in een zodanig groot sociaal systeem
dat iedereen hem kent, maar hij praktisch niemand. De atleet ziet het publiek slechts als een
collectiviteit11.
De gemeenschap gaat zichzelf spiegelen in de individuen die symbolische waarde hebben12. De
helden dragen namelijk de dominante waarden van een samenleving. De menners en F1-piloten
worden dus terecht als helden bestempeld en fungeren als sacrale figuren in de sportwereld als
cultural religion. Deze sacrale figuren worden de protagonisten in mythes, die gestalte geven aan hun
symbolische waarde en ‘heldendaden’.
2.1.2
2.1.2.1
Mythologiseren van de sport
Archetypen
De mens gaat aan de hand van bepaalde kwaliteiten zoals prestatie, dapperheid en toewijding
iemand bestempelen als een held. Men heeft dus al een bepaald beeld in het achterhoofd van de
specifieke kenmerken van een held. Er is als het ware een ‘oermodel’ in het onderbewustzijn dat de
verschillende aspecten van een zaak (in casu: de held) in een begrip giet. Deze ‘oermodellen’ werden
in de theorieën van Carl Gustav Jung als archetypen bestempeld.
7
Delaney (T.) & Madigan (T.). Op. Cit. p. 68
8
Meijer (F.). Op. Cit. p. 90
9
Reid (H.L.). Op. Cit. p. 126-127
10
Whannel (G.). Media Sport stars: masculinities and moralities. Routledge, 2002, p. 44
11
Alberoni (F.). ‘The powerless elite: theory and sociological research on the phenomenon of the stars’. In: Redmond (S.) &
Holmes (S.) (eds.). Stardom and Celebrity: a reader. Sage Publications, 2007, p. 66
12
Alberoni (F.). Op. Cit. p. 75
80
Jung verrichtte baanbrekend werk in de analytische psychologie. Net als Freud maakte hij een
onderscheid in de menselijke geest tussen een bovenbewustzijn en een onderbewustzijn13. Het
bovenbewustzijn kan niet alle menselijke gedragingen verklaren, wat wijst op het bestaan van een
onderbewustzijn dat een invloed heeft op emoties en menselijke acties. Vernieuwend aan het
denkkader van Jung is zijn verdere opdeling van het onderbewustzijn in een persoonlijk onbewuste
en een collectief onbewuste14. Het persoonlijke onbewuste is een verzameling van persoonlijke
herinneringen en ervaringen, die verdrongen zijn, maar in een bepaalde situatie weer opgeroepen
kunnen worden. Naast dit persoonlijke onbewuste plaatst Jung dus een collectief onbewuste. Het
collectief onbewuste is een verzameling van beelden, die we geërfd hebben van onze voorouders.
Het zijn krachtige beelden of ‘oermodellen’ die door Jung archetypen worden genoemd.
Het collectieve onbewuste is een deel van de psyche dat van een persoonlijk onbewuste
negatief onderscheiden kan worden door het feit dat het zijn bestaan niet aan persoonlijke
ervaring dankt en daarom ook geen persoonlijke verworvenheid is. Terwijl het persoonlijk
onbewuste essentieel uit inhouden bestaat die ooit bewust waren, maar uit het bewustzijn
verdwenen zijn omdat ze of vergeten of verdrongen werden, waren de inhouden van het
collectieve onbewuste nooit bewust en werden ze ook niet individueel verworven. Hun
bestaan danken ze uitsluitend aan erfelijkheid. Terwijl het persoonlijk onbewuste
hoofdzakelijk uit complexen bestaat, wordt de inhoud van het collectieve onbewuste in feite
gevormd door archetypen15.
Deze archetypen kunnen niet waargenomen worden, maar vinden enkel hun uitdrukking in
dromen, beelden en mythen. Op die manier wordt er uitdrukking gegeven aan de archetypische
modellen. De held kan gezien worden als een archetype die tot uiting komt in mythes. De
mythologie, waar de helden een hoofdrol gaan spelen, vormt dus de verbeelding van deze
archetypen. Ook de sporthelden vormen een archetypische projectie en zijn in deze hoedanigheid in
staat om de mensen, die het collectieve onbewuste delen, te binden.
2.1.2.2
Mythes
Een mythe kan gezien worden als een typisch traditioneel sacraal verhaal van archetypische
betekenis dat wordt doorgegeven in een samenleving16. Het is een collectieve, min of meer bewuste
en geformuleerde ervaring en geloof, voorstelling en verheldering betreffende de oorsprong en het
einde, het goede en het kwade. Deze mythische ervaringen en voorstellingen worden geactualiseerd
in riten en vinden hun belichaming in helden17. Het vertelt dus over de daden van helden en goden,
die een projectie vormen van de archetypen van het collectieve onderbewuste. De helden drukken
als sacrale figuren de basiswaarden van de samenleving uit en via het vertellen van mythes en het
uitvoeren van de rituelen wordt de sociale cohesie versterkt, zoals in het vorige hoofdstuk werd
besproken.
13
Lawson (T.T.) Carl Jung, Darwin of the mind. Karnac Books, 2008, p. 11
14
Lawson (T.T.). Op. Cit. p. 12
15
Jung (C.G.). Archetypen. Lemniscaat Publishers, 2003, p. 144-145
16
Coupe (L.). Myth. Routledge, 2008, p. 6
17
Vansina (F.). Oude symbolen en nieuwe mythen. Acco, 1986, p. 82
81
In de sportwereld gaat men helden vinden die een invulling geven aan het archetypische model.
Tolleneer stelt dat de amusementsindustrie een uitstekende voedingsbodem vormt voor het
ontstaan van mythen, waarin de sporthelden (in casu: de wagenmenners en F1-piloten) gaan
optreden als protagonisten. De sportwereld is een moderne mythe die niet meer dezelfde plaats
inneemt in de samenleving als de archaïsche mythes, maar wel nog steeds een zingevende functie
vervult. Volgens Tolleneer zorgt een mythologische interpretatie van de sportscène ervoor dat men
sport gaat beschouwen als een systeem dat zin en betekenis gaat constitueren en bemiddelen18.
Sport vormt dus een middel dat door middel van de rites en helden een betekenis heeft. Men gaat
een teken hangen aan de archetypen om zo een betekenis te vormen. Deze betekenisfunctie van de
mythe werd op een vernieuwende manier aangepakt door Roland Barthes in zijn werk
‘mythologies’19. Roland Barthes ging mythologie onder de loep nemen en had daarbij ook aandacht
voor de moderne mythes zoals die van de sportwereld. Barthes vertrekt van een semiologisch
systeem dat een relatie veronderstelt tussen een betekenaar en een betekenis. Het teken is dan de
associatieve som van de betekenaar en de betekenis. Zo wordt aan de betekenaar rozen de betekenis
liefde gegeven, waardoor een teken ontstaat van rozen die een uitdrukking zijn van liefde20. Aan de
palmtak, die de wagenmenner ontving na een overwinning, wordt de betekenis van winst gegeven,
waardoor het teken ontstaan van een palmtak die de uitdrukking is van een overwinning. Zowel de
betekenaar palmtak als de betekenis overwinning bestaan los van elkaar, maar worden verenigd in
een teken. Ook de mythe kan gezien worden als een semiologisch systeem. Het is echter een
semiologisch systeem van een tweede rang aangezien het gebaseerd is op een reeds bestaande
semiologische keten. Deze bestaande semiologische keten kan bijvoorbeeld sport zijn. Bij een mythe
wordt het teken in de eerste keten de betekenaar in de tweede.
Figuur 9
Semiologisch systeem van de mythe21.
18
Tolleneer (J.). Op. Cit. p. 97-100
19
Barthes (R.). Mythologies. Farrar, Straus & Giroux, 1957
20
Barthes (R.). ‘Myth today’. In: Redmond (S.) & Holmes (S.) (eds.). Stardom and Celebrity: a reader. Sage Publications, 2007, p. 44
21
Barthes (R.). Op. Cit. p. 45
82
Een voorbeeld van een semiologische keten van een tweede rang kan gevonden worden in het
wagenrennen. Het teken van een wagenmenner uit de slavenstand die een overwinning behaalt
wordt de betekenaar in een mythe. Er wordt een betekenis aan gekoppeld van de mogelijkheden tot
sociale mobiliteit. Zo ontstaat het teken van de overwinning van een slaaf in het wagenrennen dat
de mogelijkheden tot sociale mobiliteit toont.
De zingevende betekenissen die sport draagt, zorgen ervoor dat het beschouwd kan worden als
een mythe. Strijd is een voorbeeld van een betekenis in sport die het mogelijk maakt om het tot een
mythe te verheffen22. Zowel in het wagenrennen als in de Formule 1 wordt een symbolische strijd
geleverd om de winst. De menners gaan het uiterste vergen van hun paarden om als eerste over de
witgekalkte lijn te raken. Ook in de Formule 1 strijdt men tegen zijn tegenstanders om de Grand Prix
te winnen met het uiteindelijke doel om wereldkampioen te worden.
2.1.2.3
De sportheld
In deze betekenisvolle sportscène gaat de atleet optreden als held. Birrell ziet de sportwedstrijd als
een risicovolle situatie, waarin de held zijn ware karakter naar voor komt. In deze situaties dient de
held als voorbeeldige actor die in sociale ceremonies zoals het sportevenement de waarden van de
samenleving belichaamt. Hij toont de kwaliteiten die we zelf willen bezitten en de ambities die we
willen bereiken23. De held vormt zo een inspirerend model voor het publiek. Ze kunnen zich aan de
helden optrekken en er zich mee identificeren24.
De helden gaan volgens Birrell vier karakteristieken tonen in een wedstrijd: moed, gameness,
integriteit en bedaardheid. Door de fysieke aard van het wagenrennen en de Formule 1 is het niet
verwonderlijk dat een demonstratie van moed het eerste kenmerk van een sportheld is. Het racen is
een wereld waarin moed noodzakelijk is om aan waanzinnige snelheden elkaar te bekampen en
daarom ook geprezen wordt. Gameness is een karakteristiek die betrekking heeft op het
doorzettingsvermogen van de atleten. Een held, die ondanks tegenslagen toch blijft doorzetten,
wordt door het publiek gewaardeerd met sympathie en aanmoedigingen. Een treffend voorbeeld is
Niki Lauda die een zware crash overleefde tijdens het F1-seizoen van 1976. Ondanks de zware
brandwonden stond Lauda zes weken later weer op het circuit om James Hunt uit te dagen voor de
leiderspositie in het kampioenschap. Integriteit is het derde kenmerk van een sportheld. Hiermee
doelt men op een zekere zelfdiscipline, zowel op moreel als fysiek gebied. Fysieke zelfdiscipline in
de vorm van dieet en training is een vanzelfsprekende eigenschap voor atleten die de top willen
bereiken. Morele zelfdiscipline toont zich bij de held in het kunnen aanvaarden van een nederlaag
en in het respecteren van de regels. Ten slotte verwacht men van de helden bedaardheid. Dit wordt
als de belangrijkste eigenschap gezien omdat het de held test op zijn competentie in moeilijke
omstandigheden. Het is vaak moeilijk om te presteren onder druk en bedaardheid is net de
eigenschap om het competitieve zelf onder controle te houden tijdens de wedstrijd25.
Door deze eigenschappen te tonen tijdens een sportmanifestatie kan de atleet als een
voorbeeldfiguur worden gezien. Hij voldoet aan de archetypische vorm die in het onderbewustzijn
22
Tolleneer (J.). Op. Cit. p. 100-102
23
Birrell (S.). Op. Cit. p. 362-364
24
Vansina (F.). Op. Cit. p. 88
25
Birrel (S.). Op. Cit. p. 366-370
83
aanwezig is. Hij draagt de belangrijke waarden van de gemeenschap in zich en dient als een symbool
ervan. Atleten die erin slagen om deze eigenschappen te manifesteren worden beloond met
verering, bewondering en respect. Atleten die hier niet in slagen worden behandeld met verachting.
Kimi Raïkkonen wordt bewonderd voor zijn sterke bedaardheid tijdens de race. Hij krijgt de
bijnaam Iceman omdat hij zijn emoties sterk onder controle heeft. David Coulthard werd
daarentegen door het publiek uitgescholden voor ‘moordenaar’ nadat hij Schumacher van het
circuit had gereden en hem zo een zekere zege uit handen had genomen26.
Zowel de wagenmenners als de F1-piloten nemen met deze kwaliteiten de rol van een
voorbeeldfiguur op. Zo dragen ze bij tot de functies en betekenissen van de sport. Ze versterken de
sociale cohesie door in een publiek display hun voorbeeldig karakter te tonen. De menners namen
dus een belangrijke plaats in in de samenleving, net als de F1-piloten vandaag. Men kan zich dan
afvragen hoe ze deze heldenstatus bereiken, welke sociale achtergrond ze hebben en welke beloning
ze ervoor ontvangen. Deze vragen worden in de volgende paragrafen behandeld.
2.2
2.2.1
De helden van het wagenrennen en de Formule 1
Sociale status van de menners en F1-piloten
De absolute topmenners werden vereerd door praktisch alle lagen van de maatschappij. Het publiek
in het Circus Maximus hemelde hen op tot halfgoden. De ervaren menners, die de vierspannen
menden, werden aangeduid met de term agitator27. Een agitator kon tijdens een succesvolle carrière
een enorme hoeveelheid prijzengeld vergaren (cfr. infra)28. Op een gelijkaardige wijze worden de
sterren van de Formule 1 verheerlijkt als ‘racegoden’. Zowel de menners als de F1-piloten staan dus
verheven tot helden aan de top van de samenleving. Daarom is het interessant om te kijken wat de
sociale status was van de rijders en uit welke lagen van de bevolking men de talenten putte.
De architecturale kenmerken van het circus en de structuur van de facties hebben uitgebreide
aandacht gekregen in de studies van archeologen en historici. Men heeft zelfs onderzoek verricht
naar de impact van het wagenrennen en het gedrag van de supporters. Het is dan ook op zijn minst
verwonderlijk te noemen dat er weinig aandacht is uitgegaan naar de menners van de Romeinse
wereld. Het werk van Gerhard Horsmann vult deze leemte en levert een belangrijke bijdrage in een
beter begrip van het wagenrennen. ‘Die Wagenlenker der römischen Kaiserzeit’ is een
prosopografische studie die een overzicht probeert te geven van de afkomst van de wagenmenners.
Horsmann analyseerde 229 bewaarde inscripties om zich een beeld te vormen van de sociale klasse
van de wagenmenners in de eerste vier eeuwen van onze tijdrekening.
De materiaalbasis van de studie is beperkt en geeft maar een fractie weer van de vele menners
die in het Romeinse wagenrennen actief moeten zijn geweest. De weinige gegevens zijn echter
zowel in tijd als in ruimte mooi gespreid en kunnen daarom als representatief beschouwd worden.
26
Allen (J.). Op. Cit. p 36
27
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 25
28
Futrell (A.). Op. Cit. p. 198
84
Hij heeft 1 inscriptie uit de 1e eeuw v.C. ter beschikking, 52 komen uit de 1e-2e eeuw, 72 uit de 2e-3e
eeuw en 104 inscripties kunnen in de vierde eeuw gedateerd worden. Deze inscripties zijn
grotendeels afkomstig uit Rome door het belang van het wagenrennen in het Circus Maximus, maar
er zijn ook gegevens voor menners uit Afrika, Spanje, en Keulen/Trier29.
Uit deze inscripties trachtte Horsmann belangrijke informatie te puren over de wagenmenners
van het Romeinse rijk. Ten eerste probeert hij de persoonlijke rechtspositie van de wagenmenners
te achterhalen. De menners worden volgens de bekende driedeling onderverdeeld in ingenui
(vrijgeborenen), liberti (vrijgelatenen) of servi (slaven). Dit is niet voor alle inscripties evident,
waardoor bij velen de vermelding incerti of onzeker komt te staan30. Ten tweede zocht Horsmann uit
in welk Circus de menners actief waren en in welke periode. Ten slotte vermeldt hij voor welke
factie de menners uitkwamen. Op die manier biedt hij een onmisbaar overzicht van het profiel van
de helden van de arena31.
De resultaten geven een ander beeld dan de vroegere veronderstelling dat de menners uit alle
lagen van de bevolking kwamen32. Van de 229 bewaarde grafinscripties en eremonumenten kunnen
93 menners als slaven (servi) of vrijgelatenen (liberti) geklasseerd worden. Daarnaast zijn er vrij veel
inscripties die niet met voldoende bewijs binnen een bepaalde klasse kunnen geplaatst worden33.
Eenentwintig inscripties beschrijven menners met drie Romeinse namen, wat wijst op het hebben
van het burgerrecht34. Maar van deze 21 menners waren er twaalf liberti (vrijgelatenen). Deze 12
menners werden dus geboren als slaaf, maar werden vrijgelaten en kregen later het Romeinse
burgerrecht. De groep van vrijgeboren wagenmenners (ingenui) is dus opvallend klein. Rekening
houdend met de schattingen en onzekerheden poneert Horsmann de stelling dat het grootste deel
van de wagenmenners binnen de klasse van de slaven en vrijgelatenen kan geplaatst worden35. De
beperkte materiaalbasis moet in het achterhoofd gehouden worden, maar de tendens is opvallend.
Er zijn verschillende argumenten op te noemen die de stelling ondersteunen dat men voor het
wagenrennen hoofdzakelijk rekruteerde uit de klasse van de slaven. Het eerste argument dat
Horsmann aanhaalt is te vinden binnen de structuur en de organisatie van het wagenrennen. In de
eerste eeuwen van het keizerrijk waren de facties de eigendom van private zakenlieden, meestal
leden van de ruiterstand (equites). Slaven konden niet (meteen) beschikken over het prijzengeld van
de wedstrijden, waardoor de domini factionis meer winst konden maken door menners uit deze klasse
te nemen36. Het tweede argument van Horsmann is sterker en vertrekt vanuit een senaatsbesluit uit
het jaar 11 en 19 n.C. In dit senaatsbesluit werd aan vrijgeborenen (ingenui) met het Romeinse
burgerrecht onder de 25 jaar verboden om een ars ludicra of afkeurenswaardige kunst te
beoefenen37. Het wagenrennen werd gezien als een ars ludicra en was daarom niet toegankelijk voor
burgers. Ondanks de enorme populariteit van sommige menners, lag het imago van het beroep van
29
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 16-17
30
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 172
31
Zie: Horsmann (G.). Op. Cit. p.175-306
32
Meijer (F.). Op. Cit. p. 116
33
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 19-20
34
Meijer (F.). Op. Cit. p. 116
35
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 20-21
36
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 30-31
37
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 39
85
de wagenmenner zeer laag. Ze waren infamis of roemloos. Een Romeins burger zette zijn sociale
status op het spel door deel te nemen aan het wagenrennen38. Ondanks de grote winsten die men als
menner kon halen, wilden Romeinse burgers hun status niet vergooien. Daarnaast zorgde het
senaatsbesluit ervoor dat men een te grote achterstand had op de ervaren menners als men pas op
25-jarige leeftijd kon toetreden tot het wagenrennen.
Het is dus duidelijk dat de wagenmenners grotendeels uit de slavenstand kwamen of
vrijgelatenen waren. Dit is een zeer uitzonderlijk aspect van het Romeinse wagenrennen. Ondanks
dat de menners uit de onderste lagen van de Romeinse bevolking kwamen, werden ze door hun
uitzonderlijke prestaties op de renbaan opgehemeld tot helden. Het is ondenkbaar dat men ergens
anders dan in het circus zoveel eerbied zou tonen voor slaven en vrijgelatenen in de Romeinse
oudheid.
Zowel het wagenrennen als de Formule 1 zijn erg dure sporten. De renstallen moesten over grote
bedragen beschikken om de paarden te kopen, menners op te leiden en wagens te bouwen. De
dominus factionis was dan meestal een lid van de rijke ruiterstand. De facties werden betaald door de
organisatoren van de spelen om hun optreden te maken in de races en het geld kwam hoofdzakelijk
uit de keizerlijke kas. Ook de F1-teams dienen over een enorm budget te beschikken om een
racewaardige wagen op het circuit te brengen. Dit budget is vaak een combinatie van een rijke
eigenaar en lucratieve sponsordeals. Toch is het voor de kleinere teams vaak moeilijk om het
minimum benodigde budget van 31.000.000 euro te verzamelen39.
Geld speelt bijgevolg een doorslaggevende rol in het gemiddelde profiel van een F1-rijder. Een
analyse van F1-piloten brengt twee middelen naar voor die een rijder binnen de hoogste klasse van
de autosport kunnen krijgen: talent en geld. In het huidige F1-seizoen zitten verschillende rijders
die dankzij hun talent zijn doorgebroken op het hoogste niveau. Meestal zijn deze talenten via
familieleden betrokken geraakt in de racewereld. Zo is Fernando Alonso de zoon van een amateur
karter en werd hij zo geïntroduceerd tot het racen. Jean-Eric Vergne is de zoon van een eigenaar
van een kartbaan en Jules Bianchi erfde het racetalent van zijn grootvader, die drievoudig
wereldkampioen was in het GT-racen. Het beste voorbeeld is Michaël Schumacher, die uit een zeer
arm gezin kwam. Zijn vader beheerde een kartbaan in Kerpen Mannheim en Schumacher hielp
regelmatig bij het sleutelen aan de wagens. Hij kreeg zijn eerste kart van zijn vader, die een motor
had gemonteerd op zijn go-cart. Al gauw bleek Michael Schumacher een enorm talent en kon hij
doorbreken in de Formule 1. Toch speelt geld bij al deze voorbeelden nog steeds een belangrijke rol.
Deze talenten hadden namelijk nooit een doorbraak kunnen verwezenlijken zonder sponsors, die
ten volle geloofden in hun kunnen. Michael Schumacher werd financieel gesteund door zijn mentor
en zakenman Willi Weber. Het talent van Lewis Hamilton zorgde ervoor dat zijn carrière volledig
werd gesponsord door McLaren en ook huidig wereldkampioen Sebastian Vettel was nooit zo ver
geraakt zonder de steun van Red Bull als sponsor.
Het eerste profiel van de F1-rijder is dus dat van een talentvol racer, die via familieleden in de
racewereld betrokken raakt en dankzij het geld van sponsors zich kan opwerken tot in de Formule 1.
Naast deze talenten zijn er de pay drivers van rijke afkomst. Bij pay drivers betaalt het team de rijder
niet om voor hen te racen, maar koopt de rijder zich een plaatsje binnen het team. De kleinere F1-
38
Meijer (F.). Op. Cit. p. 117
39
Saward (J.). Finding a budget in Formula 1. In: <http://joesaward.wordpress.com/2012/01/19/finding-a-budget-in-formula-1/>
Geraadpleegd op: 26.04.2013
86
teams gaan vlugger deze pay drivers contracteren om het benodigde budget bijeen te krijgen voor
het seizoen. Joe Saward, een gerenommeerd F1-journalist, schat in zijn blog dat een rijder ongeveer
8.000.000 euro moet bijdragen aan het team om zich een plaats te verzekeren in de Formule 140. F1debutant Max Chilton is de zoon van de multimiljonaire voorzitter van een
verzekeringsmaatschappij en kon zich met zijn financiële achtergrond binnenwerken in zijn huidige
team Marussia. Ook de Venezolaan Pastor Maldonado is een bekend voorbeeld van een pay driver, die
zich een plaats binnen de F1 kocht met het geld van verschillende oliesponsors.
Er kunnen dus enkele interessante gelijkenissen gezien worden tussen de afkomst van de
wagenmenners en de F1-piloten, maar ook enkele duidelijke verschillen. In het wagenrennen
rekruteerde men de menners hoofdzakelijk uit de slavenstand wegens het slechte imago van dit
beroep en de grotere winsten die de dominus factionis kon opstrijken. Het beroep van de F1-piloot
heeft daarentegen geen slecht imago. Deze rijders weten zich ofwel dankzij hun talent of dankzij
financiële bijdrages een plaats te verwerven binnen de koningsklasse van de racesport. De grote
teams gaan grote talenten onder hun hoede nemen en een contract aanbieden, terwijl de kleinere
teams eerder geneigd gaan zijn om talentvolle pay drivers als piloten in te zetten om het budget te
spijzen. In het wagenrennen haalt men de rijders dus uit de lagere klassen van de bevolking, terwijl
men in de formule 1 enkel grote talenten uit de onderste lagen zal contracteren, maar vaak ook
teruggrijpt naar rijke piloten uit de hogere klassen.
Een opvallende gelijkenis is dat de grote talenten van de formule 1 vaak verwant zijn met iemand
die betrokken is in de wereld van het racen. Ook veel wagenmenners waren de zoon van een
menner, stalknecht, verzorger, masseur of schoonmaker, die verbonden was met één van de vier
facties41.
2.2.2
De loopbaan
Zoals in de meeste topsporten begonnen ook de wagenmenners en de F1-piloten zo vroeg mogelijk
ervaring op te doen in hun sporttak. Op jonge leeftijd kwamen de menners in contact met het
wagenrennen op het trainingscomplex van één van de facties42. De talenten begonnen in een
tweespan het vakmanschap te leren en bouwden zo op naar trainingen met een vierspan. De eerste
wedstrijden van de jongeren waren ook in bigae of tweespannen. Fik Meijer stelt dat de goede
menners reeds op jonge leeftijd al te onderscheiden waren van de minder getalenteerde43. Een
treffend voorbeeld van een jeugdig talent was de slaaf Crescens. Hij was een menner van de blauwe
factie die al op 13-jarige leeftijd betrokken was in het wagenrennen in Rome. Een jaar later had hij
zijn eerste zege al te pakken en in totaal zou hij in 47 van de 686 gestarte races zegevieren. De
carrière van Crescens was ondanks zijn grote succes maar een kort leven beschoren (115-124 n.C.).
Hij verongelukte op 22-jarige leeftijd vermoedelijk na een ongeval tijdens een wagenrace44. Crescens
40
Saward (J.). Finding a budget in Formula 1. In: <http://joesaward.wordpress.com/2012/01/19/finding-a-budget-in-formula-1/>
Geraadpleegd op: 26.04.2013
41
Meijer (F.). Op. Cit. p. 117
42
Junkelmann (M.). Op. Cit, p. 136
43
Meijer (F.). Op. Cit. p. 119
44
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 193-194
87
was een uitzonderlijk geval, aangezien jonge menners in hun eerste races vaak werden ingezet om
de kopman te dienen.
Ook de rijders van de Formule 1 worden op zeer jonge leeftijd geïntroduceerd in de wereld van
het racen. Bijna alle F1-piloten zijn begonnen met ervaring op te doen in het karten. Men kan reeds
op vijf- en zesjarige leeftijd beginnen met karten, waardoor het de ideale inleiding is in de autosport.
Lewis Hamilton begon vanaf zijn acht jaar te karten en wordt gezien als één van de grootste talenten
van zijn generatie45. Hij won verschillende kartingkampioenschappen en kon zo een contract
afdwingen bij McLaren. Net zoals de topmenners begonnen in een tweespan, beginnen de F1-sterren
in het karten. Zo hebben naast Lewis Hamilton ook Sebastian Vettel, Michael Schumacher, Ayrton
Senna, Kimi Raikkönen, Alain Prost, Fernando Alonso… kampioenschappen gewonnen in het karten
in het prille begin van hun racecarrière. Wanneer de talenten in het karten oud genoeg zijn maken
ze de overstap naar races met wagens. In het wagenrennen volgden de menners een vaste volgorde
van de tweespan, naar de driespan om uiteindelijk in wedstrijden met een vierspan te kunnen
uitkomen. In de moderne racesport zijn er veel meer mogelijke raceklassementen die als opstap
kunnen dienen naar de Formule 1. Men noemt dit de feeder series46. De Formule 3 is een eerste
voorbeeld van zo een feeder series. De wagens lijken op F1-bolides, maar hebben minder kracht en
snelheid. Toch ligt deze klasse qua rijstijl en gripverhouding dicht bij de Formule 1, waardoor het
een goede voorbereiding is op de hoogste klasse47. Onder andere Michael Schumacher en Sebastian
Vettel hebben een verleden in de Formule 3. Tegenwoordig worden de GP2-series echter als de beste
opstap gezien naar de Formule 1. Sinds 2005 geldt deze raceklasse als de kweekvijver voor
opkomende F1-talenten en de renstallen houden de prestaties in de GP2 dan ook nauwlettend in de
gaten48. Alle recente F1-debutanten komen uit de GP2-series: Nico Rosberg, Lewis Hamilton, Pastor
Maldonado, Sergio Perez… Een derde feeder series is de DTM (‘Deutsche Tourenwagen-Masters’), wat
ook wel de F1 van de toerwagens wordt genoemd49. Deze serie met krachtige wagens vormden
bijvoorbeeld de opstap voor Paul di Resta en Mika Häkkinen naar de Formule 1. Zo zijn er nog
verschillende andere feeder series, waarvan alle deelnemers uiteindelijk hopen om een plaats in de
Formule 1 te kunnen veroveren.
Zowel in de moderne racesport als in het klassieke wagenrennen verlangen velen ernaar om te
kunnen deelnemen op het hoogste niveau. In de Formule 1 zijn er echter maar 22 plaatsen in het
seizoen van 2013, waardoor velen teleurgesteld achterblijven. Ze blijven racen in de lagere Formuleseries of richten zich op een andere klasse van racesport zoals het rallyrijden of het Amerikaanse
NASCAR. In de Romeinse tijd was de kans groter dat men in de wedstrijden met een vierspan kon
uitkomen, maar toch moest men hiervoor sterke prestaties neerzetten. Middelmatige menners
moesten zich tevreden stellen met optredens in de bijnummers van het Circus Maximus of konden
zich wenden tot de provinciale circussen, waar beduidend minder roem en geld te winnen was50.
45
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 285
46
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 21
47
FIA F3 European Championship. The history of the Formula Three. In: < http://www.fiaf3europe.com/en/history/indes.html>
geraadpleegd op: 26.04.2013
48
GP2-series. Guide to the series. In: < http://www.gp2series.com/Guide-to/The-series/> geraadpleegd op: 26.04.2013
49
DTM. History of DTM. In: <http://www.dtm.com/en/History/index.html> geraadpleegd op 26.04.2013
50
Meijer (F.). Op. Cit. p. 120
88
De F1-piloten en topmenners die er wel in geslaagd waren om door te breken op het hoogste
niveau konden strijden voor prestigieuze overwinningen en uitgroeien tot ware sporthelden51. Voor
de Romeinse wagenmenners vormde hun sociale status van slaaf nog een drempel. Men kon zelf niet
beschikken over het prijzengeld omdat dat zoals gezegd werd uitbetaald aan hun eigenaars. Het was
dus belangrijk om zich zo snel mogelijk vrij te kopen. Men moest een vooraf overeengekomen
bedrag betalen aan de eigenaar voor een manumissio of vrijlating52. Door de hoge geldprijzen voor
een overwinning in het Circus Maximus moeten sommige slaven zich vrij snel vrijgekocht kunnen
hebben. Het bronnenmateriaal is echter niet toereikend genoeg om een percentage te schatten van
menners die erin slaagden om zich vrij te kopen53. De agitator Epaphroditus is een interessante casus,
aangezien op zijn grafschrift de statuswissel van slaaf naar vrijgelatene (libertus) uitdrukkelijk
vermeld wordt. Als slaaf kwam hij uit voor de rode factie, waarvoor hij 178 overwinningen behaalde.
Na zijn vrijlating reed hij voor de purperen factie, die door keizer Domitianus was opgericht54. Na
zijn vrijlating kon een wagenmenner onderhandelen met zijn factie over de verdeling van het
prijzengeld. Fik Meijer vermoedt dat er een verdeelsleutel werd afgesproken tussen de menner en
de dominus factionis, hoewel bronnen hier niets over vermelden, 55.
Eenmaal men doorgebroken was op het hoogste niveau, konden de wagenmenners en F1-piloten
hun carrière verder uitbouwen. Topmenners konden meer dan duizend overwinningen behalen en
werden bekroond met de titel milliarius56. Flavius Scorpus en Pompeius Musclosus overschreden
deze limiet ruimschoots met respectievelijk 2048 en 3599 overwinningen57. Dit was uitzonderlijk en
voor vele wagenmenners een wens die vaak niet in vervulling ging. Voor velen was de carrière
namelijk een kort leven beschoren door de grote risico’s die de wagenmenners liepen tijdens de
race. De korte bochten aan de metae waren vaak de oorzaak van zware crashes, die door het publiek
naufragia of schipbreuken werden genoemd58. Vele menners verongelukten tijdens het wagenrennen
of hielden zware verwondingen over aan een crash, die een einde maakten aan hun carrière. Hyla
was een succesvol wagenmenner van de blauwe factie met 21 zeges in de wedstrijden met een
vierspan. Hij verongelukte op amper 25-jarige leeftijd in het circus59. Ook de F1-piloten trachten een
succesvolle loopbaan uit te bouwen. Michael Schumacher kan gezien worden als één van de
succesvolste rijders met 91 overwinningen en 68 poleposities op zijn naam. Dat men lang op het
hoogste niveau kan meedraaien bewijst Rubens Barrichello met 322 starts tussen 1993 en 2011. Toch
kon ook de loopbaan van een F1-piloot vroeg eindigen met een fataal ongeluk. De reeds besproken
Ayrton Senna is hier het bekendste voorbeeld.
Men probeerde de topmenners zo gunstig mogelijke voorwaarden te stellen, maar het was soms
onvermijdelijk dat ze werden weggekocht door een andere factie. Dit is een opvallende
overeenkomst tussen het wagenrennen en de Formule 1. In de Formule 1 gebeurt het namelijk ook
51
Futrell (A.). Op. Cit. p. 198
52
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 155
53
Meijer (F.). Op. Cit. p. 122
54
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 202. Zie de bespreking van de renstallen in Deel 1.
55
Meijer (F.). Op. Cit. p. 122
56
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 140
57
Weeber (K.). Op. Cit. p. 77
58
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 148
59
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 236
89
dat men een F1-piloot gaat wegkapen bij een concurrerende renstal. Zowel de wagenmenners als de
F1-rijders gingen in op deze voorstellen om zich financieel te verbeteren60. De beroemde
wagenmenner Teres uit de 2e eeuw behaalde meer dan duizend overwinningen voor de rode factie61.
In 110 n.C. werd de held van de Rode factie echter gekocht door de Groene renstal62. Musclosus
kwam in zijn carrière zelfs uit voor alle vier de renstallen63. Uiteraard waren er ook menners die één
renstal trouw bleven zoals Scirtus die zijn hele carrière (13-25 n.C.) bij de factio albata (de Witten)
bleef64. In de Formule 1 verhuizen de toppiloten regelmatig van team. Meestal beginnen de rijders
hun carrière in een kleiner team, dat niet meestrijdt voor het wereldkampioenschap. Zo hebben ze
de mogelijkheid om hun vaardigheden te tonen aan het grote publiek en aan de meer competitieve
renstallen in de hoop zo een transfer te bekomen. Fernando Alonso maakte zijn debuut in 2001 bij
het bescheiden Minardi. In 2003 wordt hij vervolgens binnengehaald door het team van Renault,
waar hij twee keer wereldkampioen wordt. In 2007 zoekt hij een nieuwe uitdaging in het McLarenteam, maar keert een jaar later terug naar Renault. In 2010 maakt hij dan de overstap naar Ferrari65.
Uiteraard zijn er zoals Scirtus in het wagenrennen ook F1-piloten te vinden die één team trouw
blijven. Jim Clark was een tweevoudig wereldkampioen, die zijn hele carrière was uitgekomen voor
het Lotus F1-team66. Ook Lewis Hamilton werd gezien als een boegbeeld van het McLaren-team, waar
hij zijn opleiding had genoten en zes seizoenen voor had gereden, tot hij in 2013 een contract
tekende bij Mercedes67.
De wagenmenners konden na hun loopbaan nog een rol spelen binnen een renstal. Ze konden als
adviseur of trainer optreden. Sommigen veroverden zelfs een plaats binnen de leiding van het
team68. Aurelius Heraclida was een zeer ervaren wagenmenner van de Blauwe factie, waardoor hij de
functie van doctor factionis kon opnemen. Als trainer van jonge menners kon hij zijn ervaring en
kennis doorgeven69. Ook in de Formule 1 gebeurt het regelmatig dat een piloot na zijn actieve
racecarrière achter de schermen voortwerkt binnen een renstal. Niki Lauda kon bouwen op zijn
ervaring als drievoudig wereldkampioen om nog een betekenis te spelen binnen de Formule 1. Hij
was eerst adviseur van Ferrari en van 2001 tot 2002 beheerde hij het Jaguar F1-team. In 2012 werd
Lauda voorzitter van het F1-team van Mercedes70.
De loopbanen van de wagenmenners en F1-piloten zijn opvallend gelijklopend. Beiden worden op
zeer jonge leeftijd geïntroduceerd tot het racen en beginnen vanaf de laagste klassen op te klimmen
60
Meijer (F.). Op. Cit. p. 123
61
Golden (M.). Op. Cit. p. 24
62
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 295
63
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 256
64
Meijer (F.). Op. Cit. p. 123
65
Official F1 website. Fernando Alonso. In: <http://www.formula1.com/teams_and_drivers/drivers/30/> geraadpleegd op:
28.04.2013
66
Official F1 website. Jim Clark. In: < http://www.formula1.com/teams_and_drivers/hall_of_fame/125/> geraadpleegd op:
28.04.2013
67
Official F1 website. Lewis Hamilton. In: < http://www.formula1.com/teams_and_drivers/drivers/828/> geraadpleegd op:
28.04.2013
68
Meijer (F.). Op. Cit. p. 132
69
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 231
70
Official F1 website. Niki Lauda. In: <http://www.formula1.com/teams_and_drivers/hall_of_fame/221/> geraadpleegd op:
28.04.2013
90
tot het hoogste niveau. Dit hoogste niveau is slechts voor weinigen bereikbaar en velen blijven
ontgoocheld achter. De topmenners en F1-piloten bouwen hun carrière sterk uit en proberen zoveel
mogelijk zeges te halen. Succesvolle menners kunnen zich proberen vrij te kopen. Zowel de
wagenmenners als de F1-piloten wisselen regelmatig van renstal om zich financieel en sportief te
verbeteren. Na hun loopbaan kunnen beiden actief blijven achter de schermen van hun renstal. Zo
groeien de wagenmenners en F1-piloten uit tot ware helden.
2.2.3
Prijzengeld
De menners en F1-rijders leggen een vergelijkbare loopbaan af en kunnen een heldenstatus
verwerven, waardoor het publiek hen fanatiek gaat eren. Een laatste overeenkomst tussen de helden
van het circus en de F1-sterren is het prijzengeld dat men kan verdienen. Een drijfveer voor de
wagenmenners en F1-piloten zijn de enorme financiële winsten die behaald kunnen worden met een
overwinning.
2.2.3.1
Prijzengeld in het wagenrennen
Naast een palmtak en een lauwerkrans kreeg de winnaar in het wagenrennen een geldprijs uit
handen van de keizer of organisator van de spelen71. Aangezien de menners aan meerdere races
konden deelnemen per dag van de spelen (ludi), kon men enorme winsten vergaren72. De
hoofdprijzen in wedstrijden met een vierspan werden praemia maiora genoemd, die bedragen
opleverden tussen 15.000 en 60.000 sestertiën73. Daarnaast streken de menners een
overwinningspremie op bij wedstrijden met een driespan of tweespan, waardoor het totale
prijzengeld hoog kon oplopen. Op het grafschrift van Diocles wordt verteld dat hij tijdens zijn
succesvolle carrière met 1462 overwinningen maar liefst 35.863.120 sestertiën had verdiend74.
Om deze astronomische bedragen meer vatbaar te maken ging Fik Meijer het prijzengeld
vergelijken met de inkomsten van de verschillende lagen van de Romeinse bevolking75. Hij baseerde
zich hiervoor op het cijfermateriaal uit het standaardwerk van Duncan-Jones76. Deze cijfergegevens
moeten voorzichtig benaderd worden, aangezien er schommelingen waren in de Romeinse
economie en men te kampen had met inflatie op het einde van de 3e eeuw en het begin van de 4e
eeuw.
Een jaarinkomen van 100 tot 125 sestertiën was noodzakelijk om te overleven in het begin van de
keizertijd. Een soldaat in één van de vele regimenten van het Romeinse leger verdiende ongeveer
900 tot 1200 sestertiën. Succesvolle handwerklieden haalden tussen de 900 en 2300 sestertiën op.
Een praemia maiora van 15.000 sestertiën in het wagenrennen was een verzesvoudiging van het
hoogste jaarinkomen van handwerklieden. De hoogste geldprijs van 60.000 sestertiën was een
bedrag dat een soldaat niet zou verdienen in zijn hele leven.
71
Meijer (F.). Op. Cit. p. 114
72
Futrell (A.). Op. Cit. p. 198
73
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 136
74
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 140
75
Meijer (F.). Op. Cit. p. 129
76
Duncan-Jones (R.). The Economy of the Roman Empire. Cambridge University Press, 1982
91
De wagenmenners kregen zulke enorme bedragen dat ze ook het jaarinkomen van sommige
leden van de elite overstegen. Het jaarinkomen van een hoge officier binnen het leger werd
geëvenaard met één overwinning van een topmenner (60.000 sestertiën). Sommige menners
verdienden in enkele weken of maanden het jaarinkomen van een procurator. Deze Romeinse
ambtenaren uit de ridderstand verdienden ongeveer 100.000 – 300.000 sestertiën per jaar. Zelfs de
senatoren werden soms overtroffen door de verdiensten van de wagenmenners. Een ‘minimale’
senator vergaarde jaarlijks namelijk 480.000 tot 700.000 sestertiën en een modale senator een
miljoen. Als hier het kapitaal van Diocles van 35.863.120 sestertiën nog eens naast gelegd wordt, kan
een duidelijk beeld gevormd worden van de enorme inkomsten van sommige topmenners.
Niet elke wagenmenner kon het uitzonderlijk hoge prijzengeld van Diocles verwerven, maar over
het algemeen lagen de inkomsten van de topmenners hoog. Zo verdiende Crescens 1.558.346
sestertiën in zijn korte carrière van 115 tot 124 n.C.77 Deze hoge inkomsten stootten de elite soms
tegen de borst. Martialis vertelt met enige rancune dat hij als dichter slechts 100 quadrantes78
verdient terwijl Scorpus met een overwinning ongeveer 15.000 sestertiën verdient79.
Spare at length the weary congratulator, Rome, the weary client. How long shall I be a caller,
earning a hundred coppers in a whole day, among escorts and petty clients, when Scorpus in a
single hour carries off as winner fifteen heavy bags of gold hot from the mint? (Martialis,
Epigrammen, 10.74)80
Ook Juvenalis hekelt de enorme bedragen die de wagenmenners verdienen met het
wagenrennen. Hij maakt een vergelijking tussen het inkomen van de wagenmenner Lacerta en
enkele advocaten.
Nou, wat brengt een drukke forumpraktijk met grote stapels stukken aan advocaten op? Zelf
klinken zij vaak heel erg rijk, zeker als hun bankier hen horen kan, of als veel dringender
iemand hen met een lijst vol debiteuren aanklampt over een dubieuze schuld. Dan staan hun
longen bol van koeieleugens die zij met spuug besproeien. Wil je echter hun ware oogst
bepalen, neem dan maar zo’n honderd advocaten-kapitalen tegen het ene van een
Circusjockey, zoals Lacerta van de Rooie Club… (Juvenalis, Satiren, 7.112-114)81
Ondanks deze kritiek bleef men de wagenmenners vereren. Men zou nog eerder snoeien in het
aantal races dan het prijzengeld te verlagen. Sommige menners hadden namelijk zo een
heldenstatus opgebouwd dat de organisatoren wel verplicht waren om deze prijzen uit te betalen82.
Naast het prijzengeld van de wedstrijden konden de menners nog steunen op andere inkomsten.
Ze kregen namelijk een deel van de winsten die men had verdiend bij de weddenschappen. Het
publiek kon namelijk gokken op de uitslagen van de wedstrijden en een deel van de opbrengst ging
naar de renstallen en ook naar de menners.
77
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 194
78
Kleine koperen munten met 1/16 waarde van een sestertius. 100 quadrantes is dus gelijk aan ongeveer 6 sestertiën.
79
Horsmann (G.). Op. Cit. p. 148
80
Futrell (A.). Op. Cit. p. 199
81
Juvenalis. De Satiren. Vertaald door M. d’Hane-Scheltema. Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1984, p. 98
82
Meijer (F.). Op. Cit. p. 131
92
2.2.3.2
Inkomsten in de Formule 1
In de Formule 1 kan er niet gesproken worden van prijzengeld aangezien de F1-piloten betaald
worden volgens de bepalingen in hun contract. De inkomsten worden dus betaald door de renstal.
De pay drivers investeren zelf in het budget van hun team om te kunnen deelnemen aan de Grands
Prix. De inkomsten van de F1-rijders worden dus niet zo sterk bepaald door hun prestaties als bij de
wagenmenners. Uiteraard hebben de prestaties wel een invloed op het contract en bijgevolg ook op
het loon van de piloot, maar er is geen rechtstreeks verband tussen een overwinning en prijzengeld
zoals bij het wagenrennen.
Toch zijn er vele gelijkenissen te vinden in de inkomsten van de wagenmenners en F1-piloten.
Ten eerste liggen de bedragen die men kan verdienen in de Formule 1 minstens even hoog als in het
wagenrennen. In het ‘Business Book GP 2012’ werd een schatting gemaakt van de inkomsten van de
F1-piloten83. Fernando Alonso zou in het afgelopen seizoen 30.000.000 euro gekregen hebben van de
Scuderia Ferrari. Lewis Hamilton, de tweede best betaalde F1-piloot in 2012, verdiende net als
Jenson Button ‘slechts’ de helft van Alonso met 16.000.000 euro. Sebastian Vettel, Felipe Massa, Mark
Webber en Nico Rosberg verdienden elk ongeveer 10.000.000 euro. In de kleinere teams kregen de
F1-piloten beduidend minder met bedragen die variëren tussen 150.000 en 400.000 euro.
Deze inkomsten liggen enorm hoog als er een vergelijking wordt gemaakt met de gemiddelde
lonen van de Belgische bevolking. De Tijd deed een doorlichting van de lonen in België in 201284. Het
brutoloon van een arbeider ligt jaarlijks tussen 22.000 en 32.000 euro85. Voor een bediende kan dit
afhankelijk van het bedrijf of de instantie variëren tussen 27.000 en 125.000 euro. Een zelfstandig
bedrijfsleider verdient bruto ongeveer 125.000 euro per jaar. Een vergelijking met de lonen van de
Formule 1 levert interessante resultaten op. Charles Pic, de minst betaalde F1-piloot, verdient in een
jaar het vijfvoudige van een gemiddelde arbeider. Het riante bedrag van 30.000.000 euro dat
Fernando Alonso in een jaar opstrijkt, is zelfs in een heel leven onbereikbaar voor elke werknemer
in België. De inkomsten van de F1-piloten zijn dus vergelijkbaar met het prijzengeld van
topmenners in de Romeinse circussen.
Een tweede gelijkenis tussen de inkomsten van het wagenrennen en de Formule 1 is de verdeelde
reactie van de bevolking op deze hoge bedragen. Enerzijds vindt men de verdiensten van deze
atleten zeer hoog, maar anderzijds worden ze bewonderd voor hun sportprestaties en de grote
risico’s die ze lopen. De renstallen zullen deze lonen blijven betalen om de beste menners aan zich te
binden en te schitteren in het kampioenschap.
Ten slotte steunen ook de F1-piloten op andere inkomsten. De F1-piloten krijgen geen deel van
de opbrengsten van de weddenschappen zoals de wagenmenners, maar ze sluiten lucratieve
sponsordeals. F1-sterren gaan optreden in reclameboodschappen of worden het gezicht van een
bepaald product.
Afgezien van de duidelijke overeenkomsten tussen de inkomsten van de wagenmenners en F1rijders kan nog een nuance aangebracht worden. Terwijl de wagenmenners met veel trots hun
totale prijzengeld gaan verkondigen, moet men voor de inkomsten van de F1-piloten steunen op
83
Formule 1 Nieuws. Alonso verdient het meest. In: <http://www.formule1nieuws.nl/modules/news/article.php?storyid=36367>
geraadpleegd op: 29.04.2013
84
De Tijd. De Belgische lonen doorgelicht. In: <http://www.tijd.be/dossier/loonstudie> geraadpleegd op: 29.04.2013
85
Deze cijfergegevens zijn afgerond om de bevattelijkheid te vergroten.
93
schattingen. In de Romeinse maatschappij ging men prat op de financiële successen en maakte men
er dan ook geen geheim van86. De F1-sterren zullen echter niet publiek hun inkomsten vermelden en
beschouwen de inhoud van hun contract als een zaak die enkel de renstal aanbelangt.
In dit hoofdstuk werd aangetoond dat de wagenmenners en F1-piloten optreden als sacrale
helden in de sportwereld. Ze worden geëerd voor hun acties door een grote groep toeschouwers.
Beide soorten sporthelden kennen een gelijkaardige loopbaan. Ze beginnen op jonge leeftijd en
proberen via de lagere wedstrijdklassen op te klimmen tot het hoogste niveau. Tijdens hun
succesvolle carrière kunnen ze enorme geldbedragen verdienen. Na hun loopbaan hebben velen nog
een belangrijke functie binnen een renstal. Terwijl de wagenmenners hoofdzakelijk uit de onderste
lagen van de samenleving gerekruteerd werden, komen F1-piloten voornamelijk uit de hogere
klassen. Dit heeft echter geen invloed op de heldenstatus die zowel de wagenmenners als F1-piloten
kunnen bereiken.
De helden van het wagenrennen en de Formule 1 zijn dus op vele vlakken sterk vergelijkbaar. Via
hun optreden in een publiek display gaan ze bijdragen tot een versterking van de sociale cohesie.
Het publiek speelt in deze functionele benadering van de sport een even belangrijke rol als de
deelnemers. In het volgende hoofdstuk wordt het publiek onder de loep genomen. Er wordt gekeken
naar hun reacties op deze spektakels en de functies van deze sporten voor hen.
86
Meijer (F.). Op. Cit. p. 127
94
Hoofdstuk 3
Het publiek
3.1
Het publiek als collectieve ‘aanbidders’
Binnen het theoretisch kader van Emile Durkheim kan het publiek van het wagenrennen en de
Formule 1 beschouwd worden als de collectiviteit die de cultural religion van de sport gaan
aanhangen. Durkheim was van mening dat een religieus geloof wordt gedeeld door een groep die
het geloof actief beoefent en de overeenkomstige riten uitvoert1. Het groepselement en het element
van verbondenheid is hier doorslaggevend. Het groepselement is erg sterk aanwezig in
sportmanifestaties. Zowel in het wagenrennen als in de Formule 1 gaan duizenden toeschouwers op
regelmatige basis samenkomen en de sacrale helden vereren in een publiek display. De menners en
F1-piloten symboliseren de belangrijke waarden van de samenleving zoals moed, integriteit,
gameness en bedaardheid. Het publiek gaat de helden vereren die deze waarden ten toon spreiden
tijdens de wedstrijd, zoals in het vorige hoofdstuk werd besproken. Vanuit hun status als idool of
held gaan de menners en F1-piloten dus bepaalde waarden voordragen, die de fans vanuit
identificatie gaan overnemen, waardoor de morele orde wordt bevestigd en de sociale cohesie
toeneemt.
De identificatie met voorbeeldige helden brengt niet alleen sociale cohesie met zich mee, maar
zorgt ook voor een verhoogd gevoel van eigenwaarde en een hogere frequentie van positieve
emoties. Het zorgt voor een opkrikken van de zelfwaardering2. De identificatie met een renstal zorgt
voor een sterke inleving met hun prestaties. Bij een overwinning zal dit resulteren in positieve
emoties van blijdschap en geluk, maar een negatieve afloop kan zich uiten bij de toeschouwers in
gevoelens van teleurstelling en zelfs woede en agressie. Deze agressie kan ten slotte uitmonden in
rellen tussen de supporters.
1
Lambek (M.). Op. Cit. p. 43
2
De Knop (P.), Vanreusel (B.) & Scheerder (J.) (eds.). Op. Cit. p. 83
95
3.2
Het publiek bij het wagenrennen en de Formule 1
Het wagenrennen in het Circus Maximus was een vorm van massa-entertainment geworden in de
keizertijd. De populariteit van de sport kende een enorme bloei tijdens het bewind van de Romeinse
keizers. De 77 dagen van officiële spelen tijdens de regering van Augustus waren drie eeuwen later
uitgegroeid tot 177 dagen. De meeste dagen waren voorbehouden voor ludi scaenici of theaterspelen.
Toch steeg het aantal dagen met ludi circenses fors van 17 dagen in de 1e eeuw naar 66 dagen in de 4e
eeuw3. Naast de populariteit van de circusspelen had het Circus Maximus het voordeel dat het een
drie- tot vierdubbele capaciteit had in vergelijking met het Colosseum4.
De Formule 1 kent een gelijkaardige evolutie. Het is sinds de start van het wereldkampioenschap
uitgegroeid tot een globaal circus dat miljoenen mensen over de hele wereld weet te boeien. Het is
een miljardenindustrie geworden wat grote sponsors heeft aangetrokken. Het
wereldkampioenschap begon in 1950 met zeven Grands Prix5, maar telt in het seizoen van 2013 al
negentien Grote Prijzen.
Zowel het wagenrennen als de Formule 1 kunnen gezien worden als een massa-spektakel.
Volgens schattingen trokken minstens 150.000 Romeinen naar het Circus Maximus wanneer er ludi
circenses georganiseerd waren. Een gelijkaardig aantal toeschouwers vullen de tribunes tijdens een
Grand Prix in het F1-seizoen. Deze toeschouwers komen uit alle rangen en standen van de
samenleving. In het wagenrennen zaten zowel de keizer en de senatoren van de races te genieten als
de laagste proletariërs, vrijgelatenen en slaven6. Op een vergelijkbare wijze kan men, zoals reeds
behandeld, in de Formule 1 alle lagen van de samenleving aantreffen.
Het publiek vormt het kloppend hart van de sport. Duizenden toeschouwers gaan hun helden
fanatiek toejuichen en naar de overwinning schreeuwen. Op de dag van de wagenrennen trok de
massa toeschouwers naar het Circus Maximus en veranderde de stad in een heksenketel. De toegang
was vermoedelijk gratis, maar geen enkele bron kan uitsluitsel brengen7. Men moest dus vroeg op de
been zijn om het spektakel in het circus te kunnen bewonderen. De lagere plaatsen waren
voorbehouden voor de senatoren en equites, waardoor de andere toeschouwers vermoedelijk lang
moesten aanschuiven om een plaats te bemachtigen op de hogere rijen van het circus8. Een
vergelijkbare heisa kan men waarnemen tijdens een raceweekend in de Formule 1. De toeschouwers
die zich een duurder ticket in de tribunes hebben aangeschaft hebben een vaste plaats en hoeven
zich geen zorgen te maken. Vele supporters verkiezen echter de goedkopere General Admission Pass
of centre pass waarmee men vrij rond het circuit kan lopen9. De beste plaatsen met een goed zicht op
het circuit zijn snel ingenomen waardoor men reeds in de vroege uren staat aan te schuiven om in
de beste omstandigheden de spanning te kunnen volgen.
3
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 92
4
Guttmann (A.). Sports Spectators. Columbia University Press, 2012, p. 29
5
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 27
6
Meijer (F.). Op. Cit. p. 133
7
Weeber (K.). Op. Cit. p. 110-111
8
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 92
9
Hughes (M.) & Noble (J.). Op. Cit. p. 226
96
De F1-supporters kunnen voor de race terecht in verschillende etablissementen om nog iets te
eten en of te drinken. Vaak is er ook een fanshop waar men artikelen zoals vlaggen, truitjes en
andere merchandise kan kopen, die hun voorkeur voor een bepaalde renstal of rijder uitdrukken. In
het Circus Maximus had men deze mogelijkheid ook. Verschillende kraampjes boden eten en
drinken aan zoals brood, worst, groenten en wijn. Daarnaast waren er souvenirwinkeltjes met
beeldjes van de favoriete wagenmenners in de kleuren van hun factie en schaalmodellen van
wagens10. Prostituees konden klanten werven tussen de toeschouwers en meelokken naar de
bordelen in de zuilengang van het circus11. Zowel in het wagenrennen en de Formule 1 ziet men dus
de commerciële mogelijkheden van deze massaspektakels.
3.3
Supportersgroepen
De duizenden toeschouwers in het Circus Maximus en op de tribunes tijdens een Grand Prix komen
hoofdzakelijk om hun helden aan te moedigen. Met veel fanatisme gaan de supporters zich laten
horen en de rijders naar de overwinning schreeuwen.
Voor elke renstal was er een supportersgroep die zijn naam ontleende aan de kleur van het team
dat ze aanmoedigden. Zo werden de supporters van de factio prasina of de groene renstal prasiniani of
de Groenen genoemd. Onderzoekers gingen de term factio gebruiken voor een supportersgroep.
Aangezien dezelfde term gebruikt wordt voor de renstallen zelf kan dit voor verwarring zorgen.
Cameron is verwonderd dat men in het hedendaagse onderzoek factio koos om de
supportersgroepen mee aan te duiden omdat men in de oudheid hier enkel de renstallen mee
bedoelde12.
Ook in de Formule 1 heeft elke renstal een supportersgroep. Het bekendste voorbeeld zijn de
tifosi die supporteren voor het team van Ferrari (scuderia Ferrari). Tifosi is het Italiaanse woord voor
een groep supporters of fans en wordt voornamelijk gebruikt in de sportwereld13. De term wordt ook
specifiek gebruikt om de supporters van de renstal van Ferrari te benoemen. De Ferrari-gekte
barstte los bij de Italiaanse supporters met de komst van Michael Schumacher naar het team in
1996. De Duitse F1-piloot werd vijf keer wereldkampioen met Ferrari en bezorgde zo de Italiaanse
renstal de status van een topteam.
De supporters van de renstallen in het wagenrennen waren gekleed in de kleuren van hun factie.
Ze zongen uitbundig voor hun team, riepen verwensingen naar de menners van een andere renstal
en applaudisseerden voor de winnaar. Vooral jongeren waren lid van deze supportersgroepen en
lieten zich kenmerken door een extravagante haarstijl en klederdracht14. De fanclubs zaten in
speciaal gereserveerde stukken van het circus en vormden zo een harde kern15. Opvallend is dat de
10
Meijer (F.). Op. Cit. p. 93
11
Guttmann (A.). Op. Cit. 2012, p. 30
12
Cameron (A.). Op. Cit. p. 13-14
13
Wikipedia. Tifosi. In: <http://en.wikipedia.org/wiki/Tifosi> geraadpleegd op: 02.05.2013
14
Cameron (A.). Op. Cit. p. 77
15
Guttmann (A.). Op. Cit. 2012, p. 29
97
loyauteit van de supporters bij de renstal lag en niet bij de menners. Zoals eerder werd verklaard
wisselden de topmenners regelmatig van renstal om zich financieel te verbeteren en zoveel
mogelijk prijzengeld te winnen. De supporters zouden de menners, hoe geliefd ze ook waren, niet
volgen naar een rivaliserende renstal. Ze voelden zich thuis in hun supportersgroep, waar ze hun
frustraties de vrije loop konden laten. Ze bleven dus hun renstal trouw en supporterden fanatiek
voor hun menners. Plinius de Jongere verwonderde zich in de 1e eeuw al over deze speciale houding
van de supporters ten opzichte van hun renstal. Vanuit de ogen van Plinius leek het wel alsof ze
enkel de kleuren vereerden en niet de menners.
Het verbaast me dat duizenden en duizenden volwassen mensen zich als kinderen gedragen.
Ze willen alleen maar kijken naar paarden die rennen en naar mannen die in wagens staan, en
dat steeds weer opnieuw. Het zou nog te begrijpen zijn als het de snelheid van de paarden was
of de kunde van de wagenmenners die hen aantrekt, maar in feite gaat het hun alleen maar om
de kleur. Daar gaat hun steun naar uit, die fascineert hen. Stel nu eens dat de wagenmenners
halverwege de race voor een andere kleur zouden gaan rijden, ik ben er zeker van dat ook de
supporters dan hun steun zouden intrekken en meteen de menners en de paarden zouden
laten vallen waarvan ze nu de namen door de arena schreeuwen en die ze al van verre
herkennen. Zo groot is de overweldigende invloed van een enkel waardeloos shirt, en niet
alleen op het gepeupel maar ook op vele eerbiedwaardige mannen. (Plinius de Jongere,
Brieven, 9, 6)
In de Formule 1 is een gelijkaardig beeld voor de geest te halen. Duizenden supporters gekleed in
de kleuren van hun favoriete F1-team zitten verzameld op de tribunes. Ze scanderen de namen van
de F1-piloten en zwaaien met vlaggen en spandoeken. De trouw van de F1-supporters is meer
variabel dan bij de supporters van het wagenrennen. Ten eerste zijn er supportersgroepen die één
team gaan steunen, onafhankelijk van de piloten die rijden voor het team. De Italiaanse tifosi zullen
steeds achter het F1-team van Ferrari staan. Daarnaast speelt de nationaliteit van de rijders een
belangrijke rol voor de supporters. Vele fanatiekelingen zullen enkel voor hun nationale held
supporteren. De Brazilianen hadden Ayrton Senna in de armen gesloten en zagen hem als een
positief symbool voor hun land op internationaal vlak. Volgens Bruce Jones, redacteur van het
Autosport magazine, F1-journalist en uitgever van een encyclopedie rond de Formule 1, gaf Senna
een menselijk gezicht aan de internationale prestaties van Brazilië en verdiende zo de
onvoorwaardelijke steun van zijn landgenoten16. Voor de begrafenis van deze nationale held was er
een rouwstoet van miljoenen supporters. Het nationale gevoel speelt een cruciale rol bij het
opwekken van passie bij de supporters. Dit is duidelijk te zien bij de supporters uit Groot-Brittannië.
Met de komst van James Hunt in de jaren ’70 groeide de inleving van de Britse fans in de F1. Hij was
een held uit de arbeidersklasse en werd in 1976 wereldkampioen met McLaren17. Toen Hunt uit de
sport stapte op het einde van de jaren ’70 daalde ook de interesse van Groot-Brittannië. Met de
komst van Nigel Mansell barstte het fanatisme weer los bij de Britse fans en was er zelfs sprake van
een ware Mansell-mania18.
16
Jones (B.) (ed.). The ultimate encylcopedia of Formula One. Motorbooks International, 1996, p. 236
17
Official F1 website. James Hunt. In: < http://www.formula1.com/teams_and_drivers/hall_of_fame/326/> geraadpleegd op:
03.05.2013
18
Jones (B.) (ed.). Op. Cit. p. 235
98
Figuur 10
Tifosi van de Scuderia Ferrari19
De F1-supporters kunnen erg fanatiek zijn. Ze kopen in de fanshops de kleren van hun favoriet
F1-team en bediscussiëren uitvoerig met andere fans de bandenstrategie, de tactiek en de prestaties
van hun favoriete F1-piloten. De supporters in het wagenrennen gingen soms nog verder in hun
passie. Ze gingen zich zelfs identificeren met de menners en gaven zichzelf soms de naam Scorpus of
Diocles20. De toeschouwers gingen net als de F1-fans de tactieken bespreken.
De supporters van het wagenrennen grepen zelfs naar magische hulpmiddelen om hun favoriete
renstal aan de overwinning te helpen. Ze gebruikten een vervloekingstablet (defixio) waarop ze aan
de goden vroegen om de menners of de paarden van de tegenstander te gronde te richten21. Een
vervloekingstablet was een klein metalen tablet met een tekst ingekrast. Men gebruikte ook andere
materialen zoals potscherven of papyrus, maar allen hadden ze de bedoeling om een
bovennatuurlijke kracht tegen een persoon te gebruiken22. Op de defixiones stond een specifieke
wens zoals het ontwrichten van ledematen, het wegnemen van de moed van de menners of het
scheuren van de pezen. Deze defixiones werden begraven of in een rivier of waterput gegooid23. Een
uitstekend voorbeeld is een vervloekingstablet gevonden in Hadrumetum, een Fenicische
havenstad.
19
BBC. Ferrari fans. In: < http://news.bbc.co.uk/media/images/49937000/jpg/_49937895_ferrari_fans_reuters.jpg> geraadpleegd
op: 03.05.2013
20
Meijer (F.). Op. Cit. p. 139
21
Gager (J.G.). Curse tablets and binding spells from the ancient world. Oxford University Press, 1992, p. 44
22
Gager (J.G.). Op. Cit. p. 3-4
23
Gager (J.G.). Op. Cit. p. 18
99
Ik roep u aan, demon, wie u ook bent, en verlang van u dat u de paarden van de Groenen en de
Witten pijnigt en doodt en de wagenmenners Clarus, Felix, Romulus en Romanus laat
verongelukken en dat er in hen geen levensadem meer overblijft24.
Men geloofde de effectiviteit van deze defixiones, waardoor het een veel uitgevoerde praktijk
werd. Het geloof in de werking van de vervloekingstabletten wordt bevestigd wanneer de staat in de
4e eeuw maatregelen gaat nemen om het gebruik van magie voor sociale of politieke doeleinden te
voorkomen25. De defixiones tonen hoe groot het belang was van een overwinning voor de
supportersgroep.
Een laatste en uitzonderlijk voorbeeld van de fanatieke verering van de menners wordt
besproken door Plinius de Oudere. Een fan zou zich tijdens de begrafenis van Felix, een
wagenmenner van de Rode factie, naast hem op de brandstapel hebben geworpen.
In de Akten is te vinden dat bij de begrafenis van Felix, een wagenmenner van de roden, een
van zijn supporters zich op zijn brandstapel wierp – een sterk verhaal – waarna vele rivalen
hun best deden om de schuld te schuiven op het vele reukwerk dat de man naar het hoofd zou
zijn gestegen, om te voorkomen dat dit voorval de roem van de wagenmenner zou vergroten.
(Plinius, Naturalis Historia, 7.186)26
Bij een vergelijking van de supportersgroepen van het wagenrennen en de Formule 1 valt een
enorm fanatisme op. De fans gaan zich kleden in de kleuren van hun renstal, de rijders aanmoedigen
en verwensingen roepen naar de tegenstanders. De supporters bleven trouw aan één factie, terwijl
in de Formule 1 ook toeschouwers gevonden kunnen worden die een piloot onvoorwaardelijke steun
tonen, onafhankelijk van de renstal waarvoor hij uitkomt.
3.4
Het politieke aspect van het wagenrennen
3.4.1
De prominentie van de circuspartijen in rellen
De negatieve en agressieve gevoelens, die opgewekt kunnen worden door een ongunstig
wedstrijdverloop, kunnen in de sportwereld regelmatig leiden tot rellen en ongeregeldheden tussen
supporters van rivaliserende teams. Net zoals in het voetbal vandaag hooligans slaags raken na een
wedstrijd, kon het in de Romeinse oudheid tot een treffen komen tussen supporters van
rivaliserende renstallen. Opvallend is dat ongeregeldheden tussen fans praktisch onbestaande zijn
in de Formule 1. Geen enkele bron doet verslag van supportersgeweld in de F1. Steven Proven,
sportjournalist bij VIER, verzekerde me dat supportersrellen uitzonderlijk zijn in de Formule 1 en
het er in de tribunes amicaal aan toe gaat27.
24
Meijer (F.). Op. Cit. p. 140. Oorspronkelijk uit: Audollent (A.). Defixionum Tabellae. 1904, nr. 286
25
Futrell (A.). Op. Cit. p. 204
26
Plinius. De wereld. Naturalis Historia. Vertaald door Joost van Gelder, Mark Nieuwenhuis en Ton Peters. Athenaeum – Polak & Van
Gennep, 2004, p. 180
27
Proven (S.). Commentaar op thesis.
100
De supporters van het wagenrennen konden heel fanatiek zijn in hun inleving met hun favoriete
renstallen. Dat hierbij regelmatig gevechten uitbraken tussen de supportersgroepen komt dan ook
niet als een verrassing. De bekendste circusopstand was het zogenaamde ‘Nika-oproer’. In januari
532 kwam het regelmatig tot opstanden tussen de Groenen en Blauwen. Toen enkele leden van beide
partijen werden geëxecuteerd spanden de renstallen samen tegen keizer Justinianus. Ze stichtten
brand en zorgden overal voor chaos. Ondanks de onrust liet Justinianus de geplande circusspelen
doorgaan. Op 19 januari kwam het tot een climax in het hippodroom toen de keizerlijke troepen de
opstandelingen van de renstallen hardhandig gingen neerslaan. Dit resulteerde in een enorm
bloedbad waarbij meer dan 30.000 slachtoffers vielen28. Geweld was niet uitzonderlijk in de
Romeinse oudheid en ook circusopstanden maakten er deel van uit. Opmerkelijk is echter dat vanaf
de vijfde eeuw bijna elke opstand werd toegeschreven aan de supporters van de Groene en Blauwe
circuspartijen.
Heeft zich werkelijk een fundamentele verandering voorgedaan bij de supportersgroepen?
Traditionele historici zagen een duidelijk verschil tussen de facties in het vroege en late
keizerrijk. Men beargumenteerde dat de facties politieke partijen van het volk waren geworden die
genoten van verschillende privileges en machten. Ten eerste verbond men de facties in het Oosten
van het Romeinse rijk met demoi of residentiële wijken, waardoor de hele bevolking dus verdeeld
was tussen de verschillende facties. Ten tweede gaf men de supportersgroepen een militaire rol en
bestempelde men hen als een urban militia. Ten slotte had de sterke polarisering tussen de Groenen
en de Blauwen een religieuze grond. De Blauwen zouden hierbij verdedigers van de orthodoxie zijn,
terwijl de groenen als dragers van de monofysitische stroming zouden optreden29. De transformatie
van de facties naar politieke, militaire en religieuze organisaties werd het uitvoerigst beschreven in
het werk van G. Manojlovic uit 190430.
Alan Cameron, een van de invloedrijkste klassieke historici, bracht in 1976 het baanbrekende
werk ‘Circus Factions. The Blues and Greens at Rome and Byzantium’ uit. Hierin gaat hij stelselmatig
de traditionele visies op de circuspartijen en hun aanhangers verwerpen. In het eerste deel van zijn
werk (p. 1-153) gaat hij de vroegere theses ondermijnen aan de hand van een sterke bronnenkritiek
en het etymologisch analyseren van enkele termen, die aan de basis liggen van enkele dwalingen.
Cameron werkt in het tweede deel van zijn werk (p. 155-311) zijn visie uit op deze verandering
van de facties in de 5e eeuw. De transformatie van de supportersgroepen tussen de regeerperiode
van keizer Augustus (27 v.C. – 14 n.C.) en keizer Justinianus (527 n.C. – 565 n.C.) is onomstotelijk. De
Blauwen en Groenen die in het Byzantijnse rijk voor ongeregeldheden zorgden waren niet meer te
vergelijken met de eerder bescheiden supportersgroepen van de eerste vier eeuwen van het
Romeinse rijk31. Deze veranderingen hebben echter een andere aard en oorzaak dan de traditionele
onderzoekers stelden.
De dominantie van de Blauwe en Groene circuspartijen was geen ontwikkeling van het late
keizerrijk. De keizerlijke voorkeur ging steeds uit naar een van deze twee facties. Zo waren Vitellius
en Caracalla aanhangers van de Blauwe factie, terwijl Gaius, Nero, Domitianus, Verus, Commodus en
28
Bury (J.B.). ‘The Nika Riot’. In: The Journal of Hellenistic Studies. 17, 1897, p. 106-109
29
Cameron (A.). Op. Cit. p. 1-3
30
Manojlovic (G.M.). Carigradski Narod. 1904. Vertaald door Grégoire (H.). Le Peuple de Constantinople ou les Bleus et les Verts.
Byzantion, 1936
31
Cameron (A.). Op. Cit. p. 3
101
Elagabalus een duidelijke voorkeur hadden voor de Groenen32. De opvallende prominentie van de
Groenen en Blauwen in rellen vanaf de vijfde eeuw moet verklaard worden vanuit een grondige
wijziging van het karakter en de organisatie van publieke spektakels33. Ten eerste was er de
verdwijning van de gymnasia in de Griekse steden omdat atletiek een spektakelsport was geworden
in de Romeinse samenleving. Ten tweede waren ook de gladiatorenspelen verdwenen rond de vierde
eeuw, vermoedelijk om financiële redenen. Dit zorgde voor een vacuüm in het sociale leven ,
waardoor er ruimte was voor een sterke opkomst van het wagenrennen in het Byzantijnse rijk.
Bijgevolg ontstonden er facties, aangezien men professionele organisaties nodig had om de vraag
naar paarden, menners en materieel te kunnen beantwoorden. De verklaring van de prominentie
van de supportersgroepen is te vinden in een sterke aangroei van de leden. De staat nam veel
goederen en inkomsten over van de burgers en moest ook veel uitgaven overnemen, die normaal
werden ondersteund door de steden. Het publieke entertainment onderging een fase van
centralisering en uniformering. Het theater en het circus werden nu gefinancierd door de
keizerlijke regering, waardoor er een versmelting kwam van het publiek van het circus en het
theater34. De circuskleuren verspreidden zich dus ook over het theater.
Het theaterpubliek stond bekend om zijn gewelddadig karakter. Regelmatig verloren de
toeschouwers hun zelfbeheersing en braken rellen uit, die hardhandig werden neergeslagen door de
ordehandhavers van de keizerlijke garde. De rellen werden vaak veroorzaakt door claqueurs,
ingehuurde handenklappers. Zij werden ingehuurd door toneelspelers om onopvallend het applaus
te starten. Zo trachtte men de jury te beïnvloeden die de winnaar aanduidde. Deze
stemmingsmakers hitsten het publiek op en zorgden zo voor gewelddadige reacties van de
toeschouwers. Deze claqueurs waaiden over naar het circus en de facties namen deze functie over
zonder verborgen te moeten blijven. Het geweld dat in het theater gekend was, kwam door de
versmelting van het publiek ook naar het circus. In de 5e eeuw waren de Blauwen en Groenen
claqueurs, die aan de basis lagen van de opstanden in het circus35. Ze gingen elkaar sterk uitdagen,
waardoor het regelmatiger tot gevechten kwam.
Het belang van de studie van Cameron is dat ze aantoont dat de Blauwen en Groenen
hoofdzakelijk circusfacties bleven en dus geen politieke, religieuze of militaire rol op zich namen. De
meeste rellen waren louter gevechten tussen de facties. Door een sterke aangroei van het aantal
leden van de supportersgroepen en het overwaaien van de gewelddadige ingesteldheid van het
theater kwam het vaker tot rellen.
3.4.2
De functie van consensusvorming in het wagenrennen
Het model van Cameron heeft een niet te onderschatten invloed gehad op de studies rond het
wagenrennen en de circuspartijen. Toch bleven nog enkele vragen onbeantwoord. Michael Whitby
stelde zich de vraag waarom de autoriteiten geen actie ondernamen tegen het geweld van de
32
Cameron (A.). Op. Cit. p. 54
33
Cameron (A.). Op. Cit. p. 214-215
34
Cameron (A.). Op. Cit. p. 215-219
35
Cameron (A.). Op. Cit. p. 234-237
102
circuspartijen, als het toch enkel verbonden was met sport36. Whitby beargumenteert dat men meer
belang moet hechten aan het politieke aspect van de supportersgroepen.
De traditionele visie op de ludi circenses was dat ze bedoeld waren om het volk stil te houden en
hen weg te houden van politieke inspraak. Het samenkomen in het circus had louter ontspanning
tot doel. Juvenalis schept een beeld van het volk dat zich slechts in twee zaken meer interesseert;
namelijk brood en spelen (panem et circenses).
Want al zolang, sinds wij als volk ons kiesrecht voor niets hebben verkocht, laat het ons koud
om net als vroeger alle hoge posten in staat of leger te verdelen – nee, men houdt zich koest en
vraagt alleen nog maar twee dingen: brood en spelen! (Juvenalis, Satiren, 10. 77-81)37.
Juvenalis laat uitschijnen dat het volk leefde van de voedseluitdelingen en de ontspanning in het
circus. Traditioneel werd dit geïnterpreteerd alsof het volk in een staat van onwetendheid werd
gehouden over hun politieke en burgerlijke rechten. Het tegendeel is echter waar. De circusspelen
hadden een duidelijke politieke dimensie. Het circus was een plaats waar de keizer en het volk tijd
en ervaringen deelden. Het circus was de plek waar de keizer het meest aan zijn volk verscheen38. Zo
werd het circus een arena waar de keizer en zijn volk, de twee belangrijkste machten in de politieke
verhouding, elkaar confronteerden39. Aangezien alle lagen van de samenleving aanwezig waren op
de spektakels in het circus vormde het een instrument voor consensus.
Van het publiek werd verwacht dat ze een toga droegen en dat ze de keizer toejuichten bij zijn
intrede in het circus40. Dit was een belangrijk ceremonieel moment en gold voor de keizer als een
politieke waardemeter. De keizer kon aan de intensiteit van het applaus zijn populariteit bij het volk
inschatten41. Martialis vermeldt met enige overdrijving dat keizer Domitianus zo geliefd was dat het
begin van de races aan de aandacht van het publiek ontsnapte.
Toen in de renbaan pas duizenden mensen uw aankomst begroetten met heilrijke wensen,
merkte geen mens dat de jury de paarden vier keer opnieuw naar de start toe gebaarde. Rome
heeft zo nooit een leider bemind en, Caesar, ook u was het zo nooit gezind: nog meer te geven
aan liefde en trouw zou Rome niet kunnen, hoe graag het ook wou. (Martialis, Epigrammen,
8.11)42.
Van de keizer werd verwacht dat hij aanwezig was op de spelen en beschikbaar was voor het
volk. In het Circus ging de bevolking namelijk ook aan de keizer communiceren als ze ergens
ontevreden over waren43. In 15 n.C. had de Romeinse bevolking het recht verloren om consuls en
praetors te verkiezen omdat deze functies nu door de keizer werden benoemd44. Volgens Cameron
36
Whitby (M.). ‘The violence of the circus factions’. In: Hopwood (K.) (ed.). Organised crime in Antiquity. Duckworth, 1999, p. 231
37
Juvenalis. De Satiren. Vertaald door M. d’Hane-Scheltema. Athenaeum – Polak & Van Gennep, 1984, p. 133
38
Whitby (M.). Op. Cit. p. 235
39
Garello (F.). ‘Circenses. Sports as a Vehicle of Popular Consensus and Control fo the Masses in Imperial Rome.’ in: Krüger (A.) &
Teja (A.). La comune eredità dello sport in Europa. Atti del 1 Seminario Europeo di Storia dello Sport, 29.11.-1.12. 1996. Scuola dello Sport CONI, 1997, p. 102
40
Guttmann (A.). Op. Cit. 2012, p. 31
41
Meijer (F.). Op. Cit. p. 134
42
Martialis. Epigrammen. Vertaling van Frans Van Dooren. Bussum, 1975, p. 56
43
Garello (F.). Op. Cit. p. 102
44
Cameron (A.). Op. Cit. p. 157
103
had de bevolking geen nood aan deze stem, maar hadden ze wel de nood om klachten te uiten rond
zaken die een belangrijke rol speelden in hun dagelijkse leven zoals graanprijzen en belastingen45.
Marcus Tullius Cicero had de politieke functie van de spelen reeds in 56 v.C. opgemerkt.
There are three places above all where the will of the people makes itself known: public
assemblies, elections and the games (Cicero, Pro Sestio, 106)46.
De volksvergadering en verkiezingen waren in het keizerrijk weggevallen als plaatsen waar de
bevolking hun grieven kon uiten. Het circus bood als populair entertainment de ideale gelegenheid
voor de toeschouwers om met de keizer te communiceren.
In die tijd waren er wagenrennen. Dat schouwspel is bij de Romeinen ongemeen populair. De
mensen komen enthousiast in dichte drommen naar de renbaan, en wanneer ze daar massaal
verzameld zijn, maken ze tegenover de keizer hun verlangens kenbaar inzake onderwerpen
die ze onder de aandacht willen brengen. Keizers die zich op het standpunt stellen dat die
verlangens niet geweigerd kunnen worden, weten zich verzekerd van de gunst van het volk.
(Flavius Josephus, De oude geschiedenis van de Joden, 19, 24)47
De meeste keizers begrepen dat de gevolgen van deze protesten uit de hand konden lopen en
reageerden overwegend positief op de petities van het volk48. Als het niet uit de hand liep kon zo’n
demonstratie een moeilijke situatie oplossen. Eenmaal de frustraties gelucht waren, was er minder
kans op een gewelddadige demonstratie49. Verder was het een kans voor de keizer om de belangrijke
kwaliteit van civilitas of wellevendheid te tonen. Het maakte deel uit van een goed bestuur om
aanwezig te zijn tijdens het wagenrennen en te luisteren naar de klachten van de bevolking50.
Wanneer de bevolking echter geen gehoor vond bij de keizer was er de kans dat er rellen
uitbraken. Het grootste deel van de supportersrellen was het gevolg van rivaliteit tussen de facties
zelf, maar er konden ook ongeregeldheden uitbarsten wanneer het volk niet terecht kon bij de
keizer met zijn grieven.
Het Circus vormt dus een ontmoetingsplaats tussen de keizer en zijn bevolking waar geen van
beiden de bovenhand kan nemen. De spelen creëren een relatie tussen de machthebbers en de
gewone bevolking, waar beiden de vruchten van plukken. De keizer en andere leden van de elite
stellen zich open voor contact met de bevolking. Door de organisatie van spektakels kan het volk
deel zijn van de rijkdom en de luxe van de elite51. Daarnaast hebben ze de gelegenheid om hun
grieven te uiten, een zekere politieke inspraak. Als tegenprestatie gaat de bevolking uit
dankbaarheid reageren met publieke acclamaties die de elite weer bevestigen in hun machtspositie.
Deze acclamaties behoren tot de etiquette in het circus. De politieke rol die circusspelen hebben
zorgen bijgevolg voor een versteviging van de sociale cohesie. De keizer bouwt via zijn publieke
45
Junkelmann (M.). Op. Cit. p. 99
46
Cameron (A.). Op. Cit. p. 158
47
Wes (M.A.). & Meijer (F.). Flavius Josephus, de oude geschiedenis van de joden. Ambo, 1998,
48
Meijer (F.). Op. Cit. p. 134
49
Cameron (A.). Op. Cit. p. 173
50
Cameron (A.). Op. Cit. p. 175
51
Garello (F.). Op. Cit. p. 100
104
vertoning in het circus een relatie op affectie en niet op oppressie52. Als de relatie tussen de elite en
de bevolking echter troebel verloopt, kunnen er rellen uitbreken.
3.5
Analyse
Bij een vergelijking van het publiek van het wagenrennen en de Formule 1 zijn enkele opvallende
gelijkenissen naar voor gekomen. Ten eerste viel het sterke fanatisme op bij de supportersgroepen
van beide sporten. Vol overgave gingen de Romeinse supporters de menners van hun favoriete
renstal naar de overwinning schreeuwen en verwensingen roepen naar de tegenstanders. Een
gelijkaardig tafereel treft men aan in de tribunes van het F1-circuit. Net zoals de supporters van de
Formule 1 uitgedost zijn in de kleuren van hun favoriete renstal, kon men de supportersgroepen van
de verschillende circuspartijen in het Circus Maximus duidelijk onderscheiden aan de hand van hun
kledij. Voor de race kon men zowel in het wagenrennen als in de Formule 1 supportersartikelen
kopen die hun onvoorwaardelijke steun voor de renstal uitdrukken. Ten tweede is er een
gelijkaardige drukte opgevallen in beide sporten. In het wagenrennen kon de situatie in aanloop van
de races het best omschreven worden als een heksenketel. De fans maakten een enorm rumoer, wat
in de Latijnse teksten aangeduid werd met de term furor circi53. Ook de circuits worden gevuld met
kreten van de fans, die de piloten door hun helm en boven het gebrul van de motoren uit blijken te
kunnen horen. Het sfeerbeeld dat verbonden is met hedendaagse sportmanifestaties kan dus ook
geprojecteerd worden op het wagenrennen.
Bij een comparatieve analyse van het publiek zijn echter ook twee grote verschillen in het oog
gesprongen. Ten eerste was het publiek veel gewelddadiger in de Romeinse oudheid. Regelmatig
braken rellen uit tussen de verschillende supportersgroepen van de circuspartijen. Cameron stelde
dat het geweld in de eerste twee eeuwen van het keizerrijk beperkt bleef tot korte opstoten tussen
gefrustreerde en machteloze supporters54. In de late keizertijd nam het supportersgeweld echter toe
en waren de circuspartijen steeds meer betrokken bij rellen. De evolutie van het geweld in dit soort
sporten kan opnieuw gepast worden in de civilisatietheorie van Norbert Elias. In de vergelijking van
formele kenmerken van het wagenrennen en de Formule 1 kwam deze theorie reeds aan bod,
aangezien de circusspektakels formeel brutaler waren dan de Formule 1. Nu blijkt dat ook de
supporters gewelddadiger waren dan de toeschouwers van de Formule 1. Volgens de theorie van
Elias was sport een uitlaatklep voor het publiek in een wereld die gekenmerkt wordt door routine en
gebrek aan risico55. Een mogelijke betekenis van het wagenrennen voor de toeschouwers is dus die
van een uitlaatklep. Elias zag een duidelijke tendens binnen de sportgeschiedenis waarin het publiek
steeds minder agressief werd tijdens sportevenementen en steeds gedisciplineerder naar een
wedstrijd begon te kijken. Dit wordt duidelijk weerspiegeld in de vergelijking tussen het
wagenrennen en de Formule 1. In de Formule 1 is namelijk geen sprake meer van supportersgeweld
52
Garello (F.). Op. Cit. p. 103-105
53
Weeber (K.). Op. Cit. p. 111
54
Cameron (A.). Op. Cit. p. 272
55
Elias (N.). & Dunning (E.). Op. Cit. p. 90
105
en al zeker niet van rellen. Hoewel de lineaire en evolutionaire aanpak van Norbert Elias heel wat
kritiek heeft moeten slikken, klopt de civilisatietheorie binnen deze vergelijking. Dit moet echter
genuanceerd worden vanuit een meer algemeen blikveld. In het hedendaagse voetbal zijn er
namelijk wel nog supportersrellen. De moderne sportwereld kent wel degelijk nog geweld bij de
toeschouwers. De civilisatietheorie van Norbert Elias kan dus enkel toegepast worden in een
exclusieve vergelijking tussen het wagenrennen en de Formule 1.
Een tweede belangrijk verschil tussen het wagenrennen en de Formule 1 is het politieke aspect
van de circusspelen. Het circus vormde in de keizertijd een belangrijke ontmoetingsplaats voor de
keizer met zijn volk en biedt een mogelijkheid tot consensusvorming. Het volk verwacht dat de
keizer aanwezig is zodat ze hun ontevredenheden kunnen uiten. In ruil daarvoor gaan de
toeschouwers de keizer toejuichen bij zijn intrede in het circus en zo zijn machtspositie bevestigen.
De relatie tussen machthebbers en de bevolking wordt dus versterkt bij de spelen. Het circus
vormde zo een politieke arena. Indien de balans onevenwichtig was, konden collectieve protesten
uitbreken.
Het politieke aspect dat een belangrijke rol speelt in het wagenrennen vindt men niet terug in de
Formule 1. De antieke wereld had een totaal andere structuur dan de hedendaagse samenleving en
de sportspektakels namen daarin een veel belangrijkere plaats in. Het wagenrennen had door het
politieke aspect een veel groter potentieel om bij te dragen tot de sociale cohesie. Dit is naar mijn
mening de grootste breuklijn tussen het wagenrennen en de Formule 1.
106
Conclusie
De Romeinse sport heeft steeds een relatief grote fascinatie opgewekt bij onderzoekers. Het beeld
van 150.000 toeschouwers op de tribunes in het Circus Maximus die fanatiek de wagenmenners van
hun favoriete renstal toejuichten doet denken aan de hedendaagse sportmanifestaties. Toch wordt
een duidelijk onderscheid gemaakt tussen premoderne en moderne sporten. Allen Guttmann wees
op zeven formele karakteristieken die moderne sporten duidelijk scheiden van premoderne sporten.
Het wagenrennen werd in deze thesis als casus gebruikt om deze strikte dichotomie tussen
premoderne en moderne sporten te onderzoeken en eventueel te nuanceren.
Centraal stond de vraag of het wagenrennen een moderne sport avant la lettre kan genoemd
worden. Om dit te beantwoorden werd een vergelijking gemaakt tussen het Romeinse wagenrennen
in de keizertijd en de Formule 1. Deze comparatieve studie werd uitgewerkt in twee delen, waarbij
eerst de formele en structurele kenmerken werden vergeleken en in het tweede deel de
betekenissen en functies tegenover elkaar werden geplaatst. Met de overeenkomsten tussen het
wagenrennen en de Formule 1 zou het onderscheid premodern-modern eventueel genuanceerd
kunnen worden. De verschillen zouden daarentegen kunnen wijzen op de kenmerken die zorgen
voor de intrinsieke eigenheid van het wagenrennen.
Om het wagenrennen een moderne sport avant la lettre te kunnen noemen moest eerst gekeken
worden of het wagenrennen en de Formule 1 binnen dezelfde definitie van sport konden gepast
worden. Op basis van de definitie van Allen Guttmann was het mogelijk om zowel het wagenrennen
als de Formule 1 als sport te zien, aangezien het beiden wedstrijden zijn die niet utilitair zijn en een
zekere fysieke vaardigheid vereisen.
Vervolgens werden de formele kenmerken van beide sporten vergeleken op vlak van
accommodatie, organisatie, materiaal en de race. De formele gelijkenissen tussen het wagenrennen
en de Formule 1 zijn verbluffend. Bij een vergelijking van de accommodatie werd voor het
wagenrennen voornamelijk gesteund op het standaardwerk van John Humphrey. Men vindt in beide
sporten tribunes, markeringen op de ondergrond, een grote zorg voor de ondergrond, een systeem
om het aantal afgelegde rondes bij te houden en een startsysteem. Ook op vlak van organisatie
waren er enkele duidelijke overeenkomsten. Zowel het wagenrennen als de Formule kenden een
systeem van renstallen met een teambaas aan het hoofd van een groep specialisten. In het
wagenrennen was er wel een systeem van allianties, waarbij telkens twee circuspartijen een
samenwerkingsverband sloten. Deze allianties worden uitgebreid besproken in het recente artikel
van Jean-Paul Thuillier. Daarnaast maken beide sporten gebruik van paardenkracht, maar in een
heel verschillende vorm. Ten slotte waren er ook enkele interessante gelijkenissen in de uitrusting
van de menners en F1-piloten. In beide sporten is er een duidelijke tendens van professionalisering
te zien in de uitrusting. Daarnaast was de uitrusting van een Romeins wagenmenner sterk
vergelijkbaar met de uitrusting van de F1-piloten in de jaren ’50. Een vergelijking van het verloop
107
van het volledige evenement tussen het wagenrennen en de Formule 1 bracht nog meer
gelijkenissen aan het licht. Beide sporten werden geopend met een openingsstoet. In afwachting van
de hoofdnummers werd het publiek geëntertaind door bijnummers of minder belangrijke races,
waar talenten zich konden bewijzen. Vanaf de start was de eerste rechte lijn zeer bepalend
aangezien men hier veel posities kon winnen of verliezen. Verder werden beide sporten getekend
door het belang van tactiek, crashes en inhaalmanoeuvres. Een podiumritueel vormde in beide
sporten de afsluiting, waar de winnaar zijn prijs kon in ontvangst nemen.
Formeel kan het wagenrennen voorlopig een moderne sport avant la lettre genoemd worden.
Toch moeten hier ook de twee grootste verschillen genoemd worden. Ten eerste is er een grote
technologische brug tussen het wagenrennen en de Formule 1. Ten tweede is het wagenrennen
formeel brutaler. De menners mochten tegenstanders bewust aanrijden en met hun zwepen op de
paarden van de rivaal slaan. De evolutie naar de meer beschaafde en vredelievende Formule 1 kon
ingepast worden in de civilisatietheorie van Norbert Elias.
De benadering in het tweede hoofdstuk beperkte zich echter tot een oppervlakkige vergelijking
van beide sporten. In het derde hoofdstuk werden het wagenrennen en de Formule 1 grondiger
vergeleken door de zeven formele karakteristieken van moderne sport te gebruiken uit het werk
‘From ritual to record’ van Allen Guttmann. Volgens Guttmann vormden deze zeven kenmerken de
scheidingslijn tussen premoderne en moderne sporten. Bij elke karakteristiek werd gekeken of deze
van toepassing was op het wagenrennen en de Formule 1. Hieruit bleek dat het wagenrennen
volgende vijf kenmerken wel bezat: secularisering, specialisering, rationalisering, bureaucratisering
en kwantificering. Het wagenrennen kende geen gelijkheid, maar dit is evenmin het geval bij de
Formule 1. Uiteindelijk bleek enkel een obsessie met records een verschil tussen beide sporten. Dit is
voor het wagenrennen grotendeels toe te schrijven aan de technologische beperkingen. Deze
bevindingen vereisen een zekere nuancering van de strikte scheiding tussen premoderne en
moderne sporten. Uit het eerste deel kan dus besloten worden dat het wagenrennen formeel een
moderne sport avant la lettre was.
In het tweede deel werd de vergelijking tussen het wagenrennen en de Formule 1 dieper
uitgewerkt door te kijken naar de betekenissen en de functies van beide sporten. Er werd eerst
gezocht naar de structuur en de mechanismes in het wagenrennen en de Formule, die voor de
duidelijke sociale cohesie zorgden. Vanuit de definitie van Emile Durkheim werd sport vergeleken
met religie, waaruit bleek dat sport een functioneel alternatief vormt voor religie. Net zoals religie
bestaat sport ten eerste uit rituelen, die de spanningen tussen het individuele en het collectieve
regelen. Sport wordt ten tweede gekenmerkt door een onderscheid tussen sacraal en profaan, wat
ook terug te vinden is in religie. Ten slotte kennen zowel religie als sport een grote groep
aanhangers. In regelmatige bijenkomsten gaan het wagenrennen en de Formule 1 de sociale cohesie
verstevigen door speciale waarden toe te kennen aan de rijders. Zij gaan in een publiek display als
voorbeeldfiguren belangrijke waarden van de samenleving weerspiegelen, zoals integriteit en moed.
Sport en religie zijn dus op dezelfde manier opgebouwd en gedramatiseerd, waarmee de sociale
cohesie wordt verstevigd.
In het volgende hoofdstuk werden de helden van de arena onder de loep genomen. Aangezien de
menners en F1-piloten als voorbeeldfiguren optreden in publieke displays dragen ze bij tot een
versterking van de sociale cohesie. Zo nemen ze een centrale plaats in in de functies van de
sportspektakels. Bijgevolg was het interessant om te kijken naar de sociale achtergrond, loopbaan
en beloningen van deze voorbeeldfiguren. De wagenmenners en F1-piloten hebben een andere
sociale achtergrond. Op basis van het werk van Gerhard Horsmann werd duidelijk dat de
108
wagenmenners hoofdzakelijk slaven en vrijgelatenen waren. De F1-piloten zijn daarentegen eerder
welgesteld. Toch bereikten de meeste menners een sterstatus, kenden ze een gelijkaardige loopbaan
en verdienden ze enorme financiële winsten tijdens hun carrière. De overeenkomsten tussen
wagenmenners en F1-piloten zijn bijgevolg treffend.
Bij een nader onderzoek van het publiek kwamen ook enkele duidelijke gelijkenissen naar voor.
Beide sporten kennen supportersgroepen die fanatiek hun helden gaan aanmoedigen. Gekleed in de
kleuren van hun renstal gaan de toeschouwers hun favorieten naar de overwinning schreeuwen. De
sfeer bij het wagenrennen was dus sterk vergelijkbaar met die van de Formule 1. Toch konden ook
twee duidelijke verschillen aangeduid worden. Ten eerste werd vastgesteld dat de supporters van
het wagenrennen gewelddadiger waren dan hun tegenhangers in de Formule 1. Regelmatig braken
rellen uit tussen de supportersgroepen; een tendens die versterkte op het einde van de keizertijd. De
studie van Alan Cameron toonde aan dat het hier voornamelijk om supportersgeweld ging en de
circuspartijen geen militaire, religieuze of politieke rol hadden, zoals men vroeger dacht.
Ten tweede vormde het circus in de keizertijd een belangrijke ontmoetingsplaats voor de keizer
met zijn volk en bood het een mogelijkheid tot consensusvorming. Het volk verwachtte dat de
keizer aanwezig was zodat ze hun ontevredenheden konden uiten. In ruil daarvoor gingen de
toeschouwers de keizer toejuichen bij zijn intrede in het circus en zo zijn machtspositie bevestigen.
De relatie tussen machthebbers en de bevolking werd dus versterkt bij de spelen. Het circus vormde
zo een politieke arena, waar de sociale cohesie versterkt werd. De politieke functie van het circus
werd gehaald uit het artikel van Francesca Garello.
Met deze inzichten kan men het wagenrennen als een moderne sport avant la lettre zien. De
gelijkenissen op vlak van accommodatie, organisatie, materiaal en raceverloop zijn overtuigend.
Daarnaast kan het wagenrennen bij vijf van de zeven formele karakteristieken geplaatst worden die
Guttmann als modern beschouwd. Bij een nader onderzoek van de functies en betekenissen van
beide sporten werd duidelijk dat het wagenrennen en de Formule 1 op een vergelijkbare manier
opgebouwd zijn als religie. Zo vormen ze een functioneel alternatief voor religie en verstevigen ze
de sociale cohesie. De overeenkomsten tussen de wagenmenners en F1-piloten waren groot en ook
bij het publiek waren er vele gelijkenissen. Dit alles maakt het mogelijk om het wagenrennen bijna
als een moderne sport te zien. Zo kan de strikte dichotomie tussen het premoderne en moderne
sporten enigszins genuanceerd worden. Verder onderzoek kan eventueel uitwijzen of het
wagenrennen een uitzondering vormt op de premoderne sporten of dat het misschien minder
opportuun is om te spreken van premoderne en moderne sporten.
Met de verschillen is het daarentegen mogelijk om op de specifieke eigenheid van de
circusspelen te wijzen. Het politieke aspect van het wagenrennen zorgt ervoor dat de spelen een
belangrijkere rol spelen in de Romeinse samenleving dan de Formule 1 in de hedendaagse
samenleving. De consensusvorming in het circus zorgde voor een groter potentieel tot sociale
cohesie en het wagenrennen nam daardoor een betekenisvollere plaats in dan de Formule 1
vandaag. Het artikel van Francesca Garello biedt vernieuwende inzichten op dit gebied, maar de
politieke rol van de spelen kan nog grondiger onderzocht worden.
Verder was de vergelijking tussen het wagenrennen en de Formule 1 een bevestiging van de
civilisatietheorie van Norbert Elias. Het Romeinse wagenrennen was veel brutaler dan de Formule 1.
Ook de supporters waren gewelddadiger en waren regelmatig betrokken bij rellen.
Het wagenrennen is een interessante casus gebleken om op een andere manier naar de Romeinse
sport te kijken. Het biedt als ‘moderne sport avant la lettre’ de mogelijkheid om nuance aan te
brengen in de traditionele scheiding tussen premoderne en moderne sporten. De vergelijking met
109
de Formule 1 heeft een nieuw licht geworpen op het wagenrennen. Het daagt uit om los te komen
van de conventionele classificaties binnen de geschiedenis van de sport.
110
Bibliografie
Primaire bronnen
Cassiodorus. Variae 3.51
Cassius Dio. Samenzwering en verraad. De strijd om de macht na de moord op Julius Caesar. Vertaald door
G.H. de Vries. Amsterdam, Athenaeum – Pollak & Van Gennep, 2006
Columella. On Agriculture II 5-9. Translated by Forster (E.S.) & Heffner (E.H.).Loeb Classical Library. Harvard;
Harvard University Press, 1954
Dionysius van Halicarnassus. Roman Antiquities. Loeb Classical Library Vol. II. Harvard, Harvard
University Press, 1939
Duff (J.D.). Silius Italicus: Punica Vol. II. Harvard, Harvard University Press, 1934
Homeros. Ilias. 23, 262-652
Juvenalis. De Satiren. Vertaald door M. d’Hane-Scheltema. Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van
Gennep, 1984
Livius. Ab Urbe Condita. 1.9.6
Martialis. Epigrammen. Vertaling van Frans Van Dooren. Bussum, 1975
Plinius. De wereld. Naturalis Historia. Vertaald door Joost van Gelder, Mark Nieuwenhuis en Ton Peters.
Amsterdam, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2004
P. Oxy. XXXIV 2707. In: <http://papyri.info/ddbdp/p.oxy;34;2707>, geraadpleegd op: 04.05.2013
Varro. On the Latin language. Translated by Roland G. Kent. Loeb Classical Library I. Harvard, Harvard
University Press, 1938
Secundaire bronnen
Albanese (C.). America, religions and religion. Belmont, Californië, Wadsworth, 1981
Alberoni (F.). ‘The powerless elite: theory and sociological research on the phenomenon of the
stars’. In: Redmond (S.) & Holmes (S.) (eds.). Stardom and Celebrity: a reader. Londen, Sage Publications,
2007, p. 65-77
111
Allan (K.). Explorations in classical sociological theory: seeing the social world. Newbury Park, Californië,
Pine Forge Press, 2009
Allen (J.). Michael Schumacher: de biografie. Utrecht, Vip, 2007
Allen (N.J.), Pickering (W.S.F.) & Miller (W.W.) (Eds.). On Durkheim’s Elementary Forms of Religious Life.
New York, Routledge, 1998
Ameye (T.), Gils (B.) & Delheye (P.). ‘Daredevils and early birds: Belgian pioneers in automobile
racing and aerial sports during the Belle Epoque.’ In: International Journal of The History of Sport, 28: 2,
2011, p. 205-239
Arena (P.). ‘The pompa circensis and the domus Augusta (1st – 2nd c. A.D.).’ in: Hekster (E.), SchmidtHofner (S.) & Witschel (C.) (Eds.). Ritual dynamics and religious change in the Roman Empire: proceedings
of the eight workshop of the International Network Impact of Empire (Heidelberg, July 5-7, 2007). Leiden, Brill,
2009, p. 77-93
Barthes (R.). ‘Myth today’. In: Redmond (S.) & Holmes (S.) (eds.). Stardom and Celebrity: a reader.
Londen, Sage Publications, 2007, p. 44-48
Bellah (N.B.). ‘Civil Religion in America.’ In: Journal of the American Academy of Arts and Sciences. 96.1,
1967, p. 1-21
Birrell (S.). ‘Sport as Ritual: Interpretations from Durkheim to Goffman.’ In: Social Forces, 60.2, 1981,
p. 354-376
Blomm (P.). De duizelingwekkende jaren: Europa 1900-1914. Amsterdam, De bezige Bij, 2008
Burggraeve (R.). Van madonna tot Madonna: in de ban van beelden, idolen en afgoden. Leuven,
Davidsfonds, 2002
Bury (J.B.). ‘The Nika Riot’. In: The Journal of Hellenistic Studies. 17, 1897, p. 92-119
Cameron (A.). Circus Factions: Blues and Greens in Rome and Byzantium. Oxford, Clarendon Press, 1976
Coupe (L.). Myth. New York, Routledge, 2008
Crowther (N.B.). Sport in Ancient times. Westport, Connecticut, Greenwood Publishing Group, 2007
De Knop (P.), Vanreusel (B.) & Scheerder (J.) (eds.). Sportsociologie: het spel en de spelers. Amsterdam,
Elsevier, 2002
Delaney (T.) & Madigan (T.). The Sociology of Sports: an introduction. Jefferson, North Carolina,
McFarland, 2009
Dunbabin (K.M.D.). ‘The victorious charioteer on Mosaics and Related Monuments’. In: American
Journal of Archaeology. 86.1, 1982, p. 65-89
Durkheim (E.). The elementary forms of religious life: a new translation by Carol Cosman. Oxford, Oxford
University Press, 2001
Elias (N.) & Dunning (E.). Quest for Excitement: Sport and Leisure in the Civilising Process. Dublin,
University College Dublin Press, 2008
112
Futrell (A.). The Roman Games: a sourcebook. Oxford, Blackwell Publishing, 2006
Gager (J.G.). Curse tablets and binding spells from the ancient world. Oxford, Oxford University Press, 1992
Garello (F.). ‘Circenses. Sports as a Vehicle of Popular Consensus and Control fo the Masses in
Imperial Rome.’ in: Krüger (A.) & Teja (A.). La comune eredità dello sport in Europa. Atti del 1 Seminario
Europeo di Storia dello Sport, 29.11.-1.12. 1996. Rome, Scuola dello Sport - CONI, 1997, 100-106
Golden (M.). Sport in the Ancient World from A to Z. Londen, Routledge, 2004
Guttmann (A.). From ritual to record: the nature of modern sports. New York, Columbia University Press,
1978
Guttmann (A.). Sports: the first five millennia. Amherst, Massachusetts, University of Massachusetts
Press, 2004
Guttmann (A.). Sports Spectators. New York, Columbia University Press, 2012
Hoffman (S.J.) (ed.). Sport and Religion. Champaign, Illinois, Human Kinetics, 1992
Horsmann (G.). Die Wagenlenker der römischen Kaiserzeit: untersuchungen zu ihrer sozialen stellung.
Stuttgart, Franz Steiner Verlag Stuttgart, 1998
Hughes-Hallett (L.). Helden: verlossers, verraders, supermensen: een geschiedenis van heldenverering.
Amsterdam, Uitgeverij de Arbeiderspers, 2004
Hughes (M.) & Noble (J.). Formula One Racing for Dummies. Hoboken, New Jersey, John Wiley & Sons,
2004
Humphrey (J.H.). Roman Circuses: Arenas for Chariot Racing. Berkeley, Californië, University of
California Press, 1986
Huizinga (J.). Homo Ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur. Amsterdam,
Amsterdam University Press, 2008
Hyland (A.). Equus: the horse in the Roman world. Londen, Batsford Ltd, 1990
Jackson (R.) (Ed.). Gladiators and Caesars: The power of spectacle in Ancient Rome. Berkeley, Californië,
University of California Press, 2000
Jones (B.) (ed.). The ultimate encylcopedia of Formula One. Osceola, Wisconsin, Motorbooks
International, 1996
Jones (R.A.). ‘Religion and science in ‘The elementary forms’. In: Allen (N.J.), Pickering (W.S.F.) &
Miller (W.W.) (Eds.). On Durkheim’s Elementary Forms of Religious Life. Londen, Routledge, 1998, p. 39-52
Jung (C.G.). Archetypen. Rotterdam, Lemniscaat Publishers, 2003
Junkelmann (M.). Die Reiter Roms. Teil I: Reise, Jagd, Triumph und Circusrennen. Mainz, Verlag Philipp
von Zabern, 1990
Lambek (M) (ed.). A reader in the anthropology of religion. Oxford, Blackwell, 2002
Lawson (T.T.) Carl Jung, Darwin of the mind. Londen, Karnac Books, 2008
113
Marcattili (F.). Circo Massimo. Architetture, funzioni, culti, ideologia. Rome, L’erma di Bretschneider, 2009
Meijer (F.). Wagenrennen: spektakelshows in Rome en Constantinopel. Amsterdam, Athenaeum Pollak &
Van Gennep, 2004
Naerebout (F.G.) & Singor (H.W.). De Oudheid: Grieken en Romeinen in de context van de
wereldgeschiedenis. Amsterdam, Ambo, 1995
Parker (R.). ‘Greek Religion’. In: Boardman (J.), Griffin (J.) & Murray (O.). Oxford History of Greece and
the Hellenistic World. Oxford, Oxford University Press, 2001, p. 248-268
Prebish (C.S.). Religion and sport: the meeting of sacred and profane. Westport, Connecticut, Greenwood
Press, 1993
Pleket (H.W.). ‘Some aspects of the history of the athletic guilds’. In: Zeitschrift für Papyrologie und
Epigraphik. 10, 1973, p. 197-227
Rawson (E.). ‘Chariot-Racing in the Roman Republic’. In: Papers of the British School at Rome. 49, 1981,
p. 1-16
Reid (H.L.). ‘Athletic Heroes’. In: Sport, Ethics and Philosophy. 4.2, 2010, p. 125-135
Rupke (J.). Religion in Republican Rome: rationalization and ritual change. Philadelphia, Pennsylvania,
University of Pennsylvania Press, 2012
Sewart (J.). ‘The commodification of sport’. In : International review for sociology of sport. 22, 1987, pp.
171-191
Stedman-Jones (S.). The concept of belief in ‘The Elementary Forms’. In: Allen (N.J.), Pickering (W.S.F.) &
Miller (W.W.) (Eds.). On Durkheim’s Elementary Forms of Religious Life. Londen, Routledge, 1998, p. 53-65
Stokvis (R.). ‘Sport als substituut voor religie in Nederland’. In: Leidschrift, historisch tijdschrift.
Jaargang 23.3, 20.06.2012
Teitelbaum (S.H.). Sports heroes, fallen idols. Lincoln, Nebraska, University of Nebraska Press, 2008
Thuillier (J-P.). ‘L’organisation des ludi circenses: les quatre factions (République, Haut-Empire)’. In:
Coleman (K.), Nelis-Clément (J.) & Ducrey (P.) (eds.). L’organisation des spectacles dans le monde Romain.
Vandoeuvres, Fondation Hardt, 2012
Tod (M.N). ‘Greek Record-keeping and Record-Breaking’. In: The Classical Quarterly. 43, n.3/4, 1949, p.
105-112
Tolleneer (J.). De sportscène en de popscène: een comparatieve struktureel-funktionele analyse. Leuven,
KULeuven, licentiaatsverhandeling lichamelijke opvoeding, 1981
Van Beek (W.). Ritualisering van de sport. In: Jaarboek voor Liturgieonderzoek, 26, 2010
Van Binsbergen (W.M.J.). Het begrippenpaar ‘sacré/profane’ van Émile Durkheim (een verkenning). Scriptie
Universiteit Amsterdam (begeleider: Dr. J. Berting), 1967
Vansina (F.). Oude symbolen en nieuwe mythen. Acco, 1986
114
Vranken (J.). Het speelveld en de spelregels. Een inleiding in de sociologie. Leuven, Acco, 2001
Weeber (K.). Circus Maximus: Wagenrennen im antiken Rom. Darmstadt, Primus Verlag, 2010
Weis (K.). ‘Religion and sport: the social connection’. In: Landry (F.), Landry (M.), Yerlès (M.). Sport...
the Third Millennium: Proceedings of the International Symposium, Quebec... May 21-25, 1990. Québec,
Presses Université Laval, 1991
Whannel (G.). Media Sport stars: masculinities and moralities. Londen, Routledge, 2002
Whitby (M.). ‘The violence of the circus factions’. In: Hopwood (K.) (ed.). Organised crime in Antiquity.
Londen, Duckworth, 1999
Womack (M.). Why athletes need ritual. In: Hoffman (S.J.) (ed.). Sport and Religion. Champaign, Illinois,
Human Kinetics, 1992, p. 191-200
Digitale bronnen
Agence France Press. German Press hails ‘racing God’ Vettel. In: <http://www.abscbnnews.com/sports/11/27/12/german-press-hails-racing-god-vettel>, geraadpleegd op: 18.04.2013
Ancient Olympics. De atletenvakbond. In:
<http://ancientolympics.arts.kuleuven.be/nl/TD021NL.html> geraadpleegd op: 05.05.2013
Brants (G.). Het nieuwe F1-seizoen anders bekeken. In: <http://www.hln.be/hln/nl/954/Formule1/article/detail/1594986/2013/03/14/Het-nieuwe-F1-seizoen-anders-bekeken.dhtml>,
geraadpleegd op 22.03.2013
De Tijd. De Belgische lonen doorgelicht. In: <http://www.tijd.be/dossier/loonstudie>, geraadpleegd op:
29.04.2013
DTM. History of DTM. In: <http://www.dtm.com/en/History/index.html>, geraadpleegd op 26.04.2013
FIA F3 European Championship. The history of the Formula Three. In:
<http://www.fiaf3europe.com/en/history/indes.html>, geraadpleegd op: 26.04.2013
Formule 1 Nieuws. Alonso verdient het meest. In:
<http://www.formule1nieuws.nl/modules/news/article.php?storyid=36367>, geraadpleegd op:
29.04.2013
Garton (N.). The Indianapolis Hall of Fame. In: <http://www.grandprix.com/ft/ftng006.html>,
geraadpleegd op: 18.04.2013
GP2-series. Guide to the series. In: <http://www.gp2series.com/Guide-to/The-series/>, geraadpleegd
op: 04.03.2013
GPpits magazine. F1 voor beginners: aerodynamica. In:
<http://www.gppits.net/magazine/f1_voor_beginners_aerodynamica> geraadpleegd op 28.02.2013
Grand Prix. Podium Ceremonies. In: <http://www.grandprix.com/ft/ft00274.html>, geraadpleegd op:
19.04.2013
115
Het woordenboek van de Skepticus. Heilige. In: <http://nederlands.skepdic.com/dict_heilige.htm>,
geraadpleegd op 18.04.2013
NDTV Sports. F1 TV viewership and its plunge in 2012. In: <http://sports.ndtv.com/formula1/news/203694-f1-tv-viewership-and-its-plunge-in-2012-season>, geraadpleegd op 11.04.2013
Official F1 website. 2011 season changes. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8692/default.ht
ml>, geraadpleegd op 07.03.2013
Official F1 website. Aerodynamics. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5281.html>, geraadpleegd op
28.02.2013
Official F1 website. Driving protocol and penalties. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8683/>
geraadpleegd op 07.03.2013
Official F1 website. Engine - Gearbox. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5280.html>, geraadpleegd op
28.02.2013
Official F1 website. Fernando Alonso. In:
<http://www.formula1.com/teams_and_drivers/drivers/30/>, geraadpleegd op: 28.04.2013
Official F1 website. Flags. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5282.html>, geraadpleegd op
07.03.2013
Official F1 website. Formula One circuits - layer by layer. In:
<http://www.formula1.com/news/features/2006/11/5333.html>, geraadpleegd op 18.02.2013
Official F1 website. Helmets. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/safety/helmets_hans_clothing/7438.html> geraadpleegd op:
01.03.2013
Official F1 website. History of F1 safety: 1950’s and 1960’s. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/safety/history_of_f1_safety/7423.html> geraadpleegd op:
01.03.2013
Official F1 website. James Hunt. In:
<http://www.formula1.com/teams_and_drivers/hall_of_fame/326/> geraadpleegd op: 03.05.2013
Official F1 website. Jim Clark. In:
<http://www.formula1.com/teams_and_drivers/hall_of_fame/125/>, geraadpleegd op: 28.04.2013
Official F1 website. Kinetic Energy Recovery System (KERS). In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/8763.html>, geraadpleegd op
07.03.2013
Official F1 website. Lewis Hamilton. In:
<http://www.formula1.com/teams_and_drivers/drivers/828/>, geraadpleegd op: 28.04.2013
116
Official F1 website. Niki Lauda. In:
<http://www.formula1.com/teams_and_drivers/hall_of_fame/221/>, geraadpleegd op: 28.04.2013
Official F1 website. Overtaking and the DRS. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5293.html>, geraadpleegd op
07.03.2013
Official F1 website. Pit stops. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5289.html>, geraadpleegd op
07.03.2013
Official F1 website. Practice and qualifying. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/6838/default.ht
ml>, geraadpleegd op 04.03.2013
Official F1 website. Race strategy. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5290.html>, geraadpleegd op
07.03.2013
Official F1 website. Safety car. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8687/default.ht
ml>, geraadpleegd op 07.03.2013
Official F1 website. Scrutineering and weighing. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/rules_and_regulations/sporting_regulations/8688/>
geraadpleegd op 28.02.2013
Official F1 website. Susie Wolff joins Williams as development driver. In:
<http://www.formula1.com/news/headlines/2012/4/13201.html>, geraadpleegd op 14.03.2013
Official F1 website. The race start. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5299.html>, geraadpleegd op:
05.032013
Official F1 website. Tyres. In:
<http://www.formula1.com/inside_f1/understanding_the_sport/5283.html>, geraadpleegd op
28.02.2013
O’Keefe (T.C.). Notes from the F1 underground: A fan’s guide to a day at the races. In:
<http://atlasf1.autosport.com/98/ita/okeefe.html>, geraadpleegd op 03.03.2013
Racecar-engineering. The Parisian Powerhouse: Renault F1 2014 engine. In:
<http://gb.zinio.com/reader.jsp?issue=416241241&o=int&prev=sub&p=46> geraadpleegd op
27.02.2013
Reich (B.). Gospel on the mound: Our national pastime and the culture of religion. In:
<http://www.stadiummouse.com/religion/ReligionandSports.pdf>, geraadpleegd op 14.04.2013
Saward (J.). Finding a budget in Formula 1. In: <http://joesaward.wordpress.com/2012/01/19/findinga-budget-in-formula-1/>, geraadpleegd op: 26.04.2013
117
Saward (J.). So you want to travel the world with F1… In:
<http://joesaward.wordpress.com/2012/10/30/so-you-want-to-travel-the-world-with-f1/>,
geraadpleegd op: 18.04.2013
Werktuigbouw. Formule 1: prestatie en betrouwbaarheid. In: <
http://www.werktuigbouw.nl/abc/formula1a.htm> geraadpleegd op 27.02.2013
Wikipedia. Deïsme. In: <http://nl.wikipedia.org/wiki/De%C3%AFsme> geraadpleegd op: 17.04.2013
Wikipedia. International Motorsports Hall of Fame. In:
<http://en.wikipedia.org/wiki/International_Motorsports_Hall_of_Fame>, geraadpleegd op:
18.04.2013
Wikipedia. List of fatal Formula One accidents. In:
<http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_fatal_Formula_One_accidents>, geraadpleegd op: 01.03.2013
Wikipedia. List of female Formula One drivers. In:
<http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_female_Formula_One_drivers>, geraadpleegd op 14.03.2013
Wikipedia. Tifosi. In: <http://en.wikipedia.org/wiki/Tifosi> geraadpleegd op: 02.05.2013
118
Download