3 METEN VAN SPANNING EN STROOM In de volgende oefeningen heb je een multimeter nodig om spanningen en stromen te meten. Om de werking van een multimeter te begrijpen en deze op een juiste wijze in te stellen lees je best eerst de bijlage over de multimeter bij dit lespakket en (of) de documentatie die bij je meettoestel werd geleverd. ZIE OOK HTTP://NL.WIKIPEDIA.ORG/WIKI/MULTIMETER Oefening 1: METEN VAN SPANNING Spanning kan je meten met een voltmeter. Een voltmeter meet het spanningsverschil tussen twee meetpunten. Benodigdheden: Multimeter 2 batterijen van 9V of een regelbare bron Meetopstellingen De spanningen waarmee we hier te maken hebben, zijn gelijkspanningen. Je stelt het meetbereik voor het meten van gelijkspanning in op V DC. De ingestelde spanning van het meetbereik moet groter zijn dan 18V bijvoorbeeld 30V. Meet de spanning voor de 3 opstellingen en vul deze in volgende tabel in Meetopstelling Gemeten spanning (V) 1 2 3 Besluit Je kan verschillende spanningen bekomen wanneer je batterijen “in serie” schakelt. Je moet er wel op letten dat de (+) pool van de ene batterij met de (-) minpool van de volgende batterij verbonden is. 1 Meettechniek Hoofdstuk 3 Vanbilsen Y. Oefening 2: METEN VAN STROOMSTERKTE Stroomsterkte kan je meten met een ampèremeter. Om de ampèremeter te schakelen moet je de elektrische stroomkring onderbreken en de ampèremeter in serie met de kring plaatsen (fig. 9a). Voor dit experiment heb je het volgende nodig: 2 batterijen van 9V of een regelbare voeding 2 lampjes van 24 V met een verschillend vermogen. I fitting voor het lampje enkele meetsnoeren. Meetopstelling 1 We gaan gelijkstroom meten, daarom wordt de meter ingesteld op A DC (van het Engels Direct Current). Kies een meetbereik van 0,1 A of 100 mA. 1-heeft je multimeter dit meetbereik niet dan kies je het juist hoger gelegen meetbereik. Let er op datje de juiste stekkerbussen gebruikt voor het meten van stroom. Meet de stroomsterkte voor lampje I en daarna voor lampje 2 in de stroomkring. Noteer het vermogen van het lampje en de gemeten waarde van de stroomsterkte in volgende tabel. Lampje Vermogen (W) Gemeten stroomsterkte (mA) 1 2 Besluit Hoe groter het vermogen van het lampje hoe groter de stroom door het lampje. Meettechniek Hoofdstuk 3 2 Vanbilsen Y. Meetopstelling 2 Meet de stroomsterkte voor lampje 1 en daarna voor lampje 2 maar nu met de A-meter op een andere plaats in de stroomkring. Noteer het vermogen van het lampje en de gemeten waarde van de stroomsterkte in volgende tabel. Lampje Vermogen (W) Gemeten stroomsterkte (mA) 1 2 Besluit: Als je de metingen vergelijkt met de resultaten van meetopstelling 1 dan kan je besluiten dat de plaats van de A-meter in de stroomkring niet van belang is. Meettechniek Hoofdstuk 3 3 Vanbilsen Y. Meetopstelling 3 Meet de stroomsterkte voor lampje 1 en daarna voor lampje 2 met twee spanningsbronnen in serie. Noteer het vermogen van het lampje en de gemeten waarde van de stroomsterkte in volgende tabel. Lampje Vermogen (W) Gemeten stroomsterkte (mA) 1 2 Besluit Als je de resultaten vergelijkt met deze van meetopstelling van fig 9b dan kan je besluiten dat de stroom die door de verbruiker loopt afhankelijk is van de spanning. Meettechniek Hoofdstuk 3 4 Vanbilsen Y.