Introductie tot de kranswieren Kranswieren (Characeae) behoren tot de qua structuur meest complexe Groenwieren (Chlorophyceae). De hoofdassen - die met primitieve wortels (rhizoïden) in de bodem zijn verankerd - vertonen op regelmatige afstand kransen die bestaan uit korte takken, waarop de voortplantingsorganen (kunnen) staan (zie foto 1). De bouw lijkt enigszins op die van Vederkruid (Myriophyllum) of Hoornblad (Ceratophyllum) waarmee ze soms worden verward. Kranswieren bereiken doorgaans een lengte van 10-50 cm. In sommige gevallen, met name in diep water, kunnen lengten tot 2 m bereikt worden. De oudste bekende fossiele kranswieren dateren van het Boven Siluur (ca. 330 miljoen jaren geleden). De periode Laat Jura tot het Vroege Krijt (150 tot 135 miljoen jaren geleden) is cruciaal voor de evolutie van de zoetwaterflora. Immers, in deze periode vindt de omslag plaats van waterplantengemeenschappen die ondubbelzinnig werden gedomineerd door kranswieren naar gemeenschappen sindsdien worden gedomineerd door de Bloemplanten (Angiospermen). Deze overgang moet niet als abrupt worden opgevat. Zelfs tijdens het Tertiair, dat ca. 70 miljoen jaren geleden begon, werden vele zoetwaterhabitats door de vaatplanten ‘genegeerd’. Kranswieren en andere groepen zonder vaatbundels zoals mossen - en vooral de veenmossen bleven competitief en dominant in een groot aantal meren, poelen en moerassen, m.n. in voedselarm (oligotroof) zoetwater. Dat is een situatie die we ook nu nog herkennen. De ruim 300 thans nog levende soorten kranswieren zijn de laatste vertegenwoordigers van een groep algen die in oudere tijden een zeer grote diversiteit had. Slechts één familie is hiervan overgebleven: de Characeae met 6 genera, waarvan er 4 in Nederland voorkomen. In ons land worden thans 25 soorten onderscheiden. Dit aantal is vergelijkbaar met dat in grotere Europese landen als Engeland en Ierland (samen 25 soorten), Noorwegen (20 soorten) en Zweden (29 soorten). Het totaal aantal soorten in Europa bedraagt 46. Wellicht is het relatief grote aantal Nederlandse soorten in verband te brengen met veel geschikte habitats: Veel ondiepe wateren, waar gauw voldoende licht op de bodem komt voor de ontwikkeling van kiemplanten, en veel minerale en kalkrijke sedimenten. De situatie lijkt recent nog te verbeteren doordat het waterbeheer successen begint te boeken met verbeterde waterkwaliteit. Ook het creëren van nieuwe natte biotopen bij natuurontwikkeling draagt er aan bij. Processen, waarin de waterschappen een belangrijk aandeel leveren. Drie soorten van de Nederlandse kranswieren kunnen als algemeen worden opgevat, vijf soorten zijn vrij zeldzaam en de rest is (zeer) zeldzaam. Tot de eerste groep behoort b.v. Gewoon Kransblad (Chara vulgaris). De soort die bij het kantoor van HHNK is gevonden. Zoals vaak te lezen is in de literatuur, zijn kranswiervegetaties optimaal ontwikkeld in heldere, mesotrofe meren en plassen met toevoer van schoon grondwater. Qua ecologie zijn de volgende factoren van groot belang: De rol van bulbillen (zetmeelknolletjes waaruit, ongeslachtelijk, nieuwe planten kunnen groeien) en sporenecologie bij handhaving en verspreiding. Differentiërende factoren bij de soortensamenstelling zijn: Zoutgehalte, hard of zacht water, stromend of stilstaand water, sedimentstructuur en sedimentsamenstelling. Ook reageren soorten niet allemaal gelijk op de concentratie van voedingsstoffen als fosfaat en nitraat. Zo zijn bij de relatief algemene soorten Breekbaar kransblad (Chara globularis) , Gewoon kransblad (C. vulgaris) en Buigzaam glanswier (Nitella flexilis), alsook Puntdragend glanswier (N. mucronata) meer eutrofiëringstolerant dan de andere soorten. Recent onderzoek heeft aangetoond dat het verband tussen waterhelderheid en de aanwezigheid van kranswieren vooral ligt in de zogenaamde ‘sediment-immobilisatie’. Door de dichte bodembedekkende kranswiermatten, wordt opwerveling van het sediment en detritusdeeltjes tegengegaan. Hierdoor hebben eenmaal gevestigde kranswiervegetaties ook een stabiliserende werking op de waterkwaliteit. Dit heeft belangrijke gevolgen voor het overige waterleven. Kranswierenmassa’s (ook wel kranswierweiden genoemd) blijken niet alleen veel waterdiertjes (macrofauna) te herbergen, maar ook veel plantenetende watervogels aan te trekken, zoals de Kleine zwaan, Pijlstaarteend, Tafeleend, Meerkoet en Krooneend. Kranswieren vormen een bijzondere en interessante groep van waterplanten. Ze behoren tot de algen maar ze zijn nauw verwant aan de hogere waterplanten. Nederland herbergt, onder andere door de verbeterde waterkwaliteit van de laatste jaren, (weer) een rijkdom aan kranswiersoorten en -vegetaties, met name in de laagveenplassen, de overgangszone van veen naar Pleistocene dekzanden en het IJsselmeergebied. Het Vechtplassengebied, dat onder beheer van Waternet valt, is een van de hotspots voor kranswieren van Nederland. Maar liefst 20 van de in totaal 25 soorten van Nederland worden gevonden in het Waternetgebied. De soortenrijkdom van b.v. het Naardermeer en de Vinkeveense Plassen is beroemd tot in het buitenland. Voor het beheergebied van HHNK ligt het zwaartepunt op Texel en in de duinen. Mede uit het oogpunt van hun positieve effecten op de waterkwaliteit en de biodiversiteit van aquatische ecosystemen is het alleszins de moeite waard om deze oude en boeiende soortengroep te beschermen, te bevorderen en te bestuderen. Meer informatie: [email protected]