OVER KRANSWIEREN Kranswieren behoren biologisch gezien tot de groenwieren, het is dus een algensoort. Hoewel kranswieren worden gezien als voorlopers van de landplanten, hebben ze geen bladen, wortels of bloemen. Door kalkafzettingen aan de buitenzijde voelt de plant ruw aan. Kranswieren kunnen zich op vegetatieve of geslachtelijke manier voortplanten. Vegetatieve voortplanting vindt plaats door de vorming van een soort knolletjes aan de voet van de plant (bulbillen), die verspreid kunnen worden door waterbeweging of vogels, en waaruit weer nieuwe planten groeien. Geslachtelijke voortplanting vindt plaats door de vorming van sporen. Deze sporen ontstaan in de voortplantingsorganen in de oksels van de stengelvertakkingen. Met het blote oog zijn de mannelijke voortplantingsorganen als oranje bolletjes goed te zien. Sporen kunnen hun kiemkracht jarenlang behouden. Kranswieren kunnen grote 'onderwaterweiden' vormen met hoge biomassa's. Dit geldt met name voor Chara-soorten. Hierdoor kunnen ze grote concentraties voedingsstoffen opnemen. Deze voedingsstoffen houden ze lang vast doordat ze deze bij het afsterven slechts langzaam aan hun omgeving afgeven. Er is een duidelijk verband aangetoond tussen de waterhelderheid en aanwezigheid van kranswieren. Door de dichte bodembedekkende kranswiermatten wordt opwerveling van bodemmateriaal voorkomen. Een ander interessant aspect van kranswieren is, dat ze stoffen afscheiden, die remmend werken op de groei van andere waterplanten en algen (allelopathische stoffen). Kranswieren zijn typische pioniers, die massaal nieuw onstane wateren kunnen bezetten, zoals ook in de randmeren is gebeurd. In de eerste jaren van hun ontstaan werden de Veluwerandmeren gekenmerkt door helder water en een uitbundige groei van kranswieren, vooral van de soort Chara contraria (brokkelig kransblad). Omstreeks 1970 zijn de meren door toenemende voedselrijkdom troebel geworden en zijn de kranswieren verdwenen. Begin jaren negentig zijn de kranswieren weer teruggekeerd, vooral in het Veluwemeer en het Wolderwijd. De belangrijkste reden hiervoor is de afname van de nutriëntrenbelasting geweest en de aanwezigheid van ondiepe zones in het meer, van waaruit de her-kolonisatie heeft plaatsgevonden. De afname van benthivore (op de bodem-azende) vis, zoals brasem, en de toename van de driehoeksmosselen hebben dit proces mogelijk nog versneld. De belangrijkste soorten zijn nu Chara aspera (ruw kransblad) en Chara globularis var. globularis (breekbaar kransblad). Kranswieren trekken waterplanten-etende vogels aan, zoals kleine zwaan, meerkoet, pijlstaarteend, tafeleend, krooneend en knobbelzwaan. Het in grote aantallen voorkomen van de vier eerstgenoemde watervogels heeft geleid tot aanwijzing van het Veluwemeer als Speciale Beschermingszone in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. De helderheid van het Veluwemeer wordt op dit moment sterk bepaald door de hoge bedekkingsgraad met kranswieren. Om de helderheid van het water te kunnen blijven handhaven en zelfs enige weerstand te kunnen hebben tegen jaren met een hogere fosfaat-belasting is een hoge bedekking van kranswieren vereist (een minimale aanwezigheid op 70% van de bodem, met een absolute bedekkingsgraad van 30%). In het Drontermeer is de bedekking met kranswieren wel aan het toenemen, maar hier is eenzelfde stabiele heldere toestand nog niet bereikt. Kranswieren groeien in de Veluwerandmeren optimaal op een waterdiepte van 50 tot 100 cm. Sterke verdiepingen, zoals de uitbreiding van de vaargeul en zandwinningen zijn een bedreiging voor het areaal aan kranswieren. Bronnen: Biologische monitoring zoete rijkswateren, 1997 Stabiliteit Velwuwerandmeren, 1999 Verspreiding en Ecologie van Kranswieren in Nederland, 2001 www.kranswieren.nl KRANSWIEREN Onderwateropname kranswierveld Detail voortplantingsorgaan kranswier: links: oögonium (vrouwelijk) met spore en rechts: oranjekleurig antheridium (mannelijk) Detail kranswierplant