Planten structuur en fysiologie Metabolisme en stofwisseling Assimilatie en Dissimilatie Assimilatie = opbouwstofwisseling o Verschillende kleine moleculen worden omgezet in een grootte molecule o Vergt energie ! o De nodige energie wordt meestal vrijgemaakt door afbraak van glucose. Gebeurt de afbraak van glucose in aanwezigheid van 02 dan spreken we van een aerobe, gebeurt dit er zonder, dan spreken we van een anaerobe dissimilatie. o Voorbeeld : 6 C02 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2 o In de Chloroplasten wordt lichtenergie omgezet in glucose Dissimilatie = afbraakstofwisseling o Een grote molecule wordt omgezet in verschillende kleine moleculen. o Energie komt vrij ! o De vrijgekomen energie kan worden gebruikt worden om de lichaamstemperatuur op peil te houden, om te groeien, te bewegen, … o Voorbeeld : C6H12O6 + 6 O2 → 6 H2O + 6 CO2 + E o Vindt plaats in de mitochondriën, hier wordt de energie die vrijkomt door verbranding van glucose vastgelegd in energie. Glucose speelt een belangrijke rol zowel bij het metabolisme van planten als van dieren. Planten en dieren hebben elk hun manier om aan glucose te geraken : Planten zijn autotroof Planten zijn zelf in staat om organische stoffen te produceren. Foto-autotroof halen door middel van fotosynthese. Dieren zijn heterotroof Dieren moeten organische stoffen opnemen om te kunnen overleven. De energie die een cel vrijgeeft wordt ATP (Adenosine-Tri-Fosfaat) Om reacties in levende wezens sneller the laten verlopen, beschikken planten en dieren over enzymen. Dit zijn biokatalysatoren, ze versnellen biologische reacties zonder daarin deel te nemen : Enzymen zijn eiwitten die een speciale “holte”(= reactief centrum) hebben om andere moleculen te binden en zo deze moleculen af te breken. Een enzym is een substantie die zoals een sleutel op een slot past en werkt optimaal bij een welbepaalde temperatuur en zuurtegraad (Ph). Metabolisme Bij planten Veel glucosemoleculen worden nadien aan elkaar geschakeld tot een zetmeelmolecule die dienst doet als reservestof. Bij de productie van glucose door de plant zijn verschillende stoffen belangrijk. Voor de aanmaak van zetmeel zijn de volgende componenten nodig : - CO2 Bladgroenkorrels Licht H2O Het proces waarbij de plant glucose aanmaakt uitgaande van CO2 uit de lucht en H2O uit de grond met behulp van zonlicht en bladgroen, noemt men fotosynthese. We kunnen dit proces ook weergeven met de chemische reactievergelijking : : 6 C02 + 6 H2O → C6H12O6 + 6 O2 Wat is fotosynthese ? Fotosynthese is het proces waarbij uit water, koolstofdioxide en lichtenergie, glucose en zuurstof ontstaan. Tijdens deze reactie worden water en koolstofdioxide verbruikt en glucose en zuurstof gevormd. Glucose is een organische stof, en bevat dus veel energie. Alleen planten kunnen fotosynthese uitvoeren, dat komt omdat zij beschikken over bladgroenkorrels. Waar komt deze energie van en hoe wordt deze vastgelegd ? Omzetting van lichtenergie naar chemische energie De energie die uit het zonlicht komt is groot genoeg om een elektron aan te slaan. Een aangeslagen elektron bevindt zich verder van de kern, dan een niet aangesloten elektron. Het kost veel energie om een elektron aan te slaan. Als de elektron weer terugvalt naar zijn oude positie, komt de energie die het elektron verder van de kern bewoog weer vrij. De vrijgekomen energie zorgt ervoor dat ATP (Adenosine-Tri-Fosfaat) kan gevormd worden. ATP is een energierijke stof. Uiteindelijk wordt deze energie gebruikt om glucose te vormen. Glucose wordt vervolgens omgezet in zetmeel. En opgeslagen in de plant. Wat is Dissimilatie Of verbranding Verbranding is de tegenovergestelde reactie van fotosynthese. Bij verbranding ontstaan uit glucose en zuurstof of vet, water koolstofdioxide en energie. Bij de mens, ademen we het water en de koolstofdioxide uit. De energie wordt gebruikt om te bewegen, ons wam te houden, en om weefsel te herstellen of laten groeien. Een plant zoals een mens verbruikt energie. Deze energie kan worden vrijgemaakt door bijvoorbeeld glucose te verbanden, waarbij de afvalstof koolstofdioxide vrij komt. Dit proces heet verbranding. Hierbij wordt zuurstof gebruikt. Transport van stoffen door de celmembraan Concentratie Een oplossing = homogeen mengsel van oplosmiddel en opgeloste stof Oplosmiddel = Water Opgeloste stof = Suiker Homogeen mengsel = een mengsel waarbij we de kleine deeltjes niet met het blote oog kunnen waarnemen Concentraties = hoeveelheid opgeloste stof per hoeveelheid oplossing Bv. 5,0g suiker in 1,0l H2O Diffusie → 5g/l Diffusie = evenredige verspreiding moleculen over de beschikbare ruimte (van hoge naar lage concentratie) Permeabel membraan = volledig doorlaatbaar Diffusie is een passief transport → kost geen energie Er ontstaat een verplaatsing van de opgeloste stof van plaats met hoge concentratie naar plaats met lage concentratie tot de concentratie gelijk is. Osmose Osmose = Diffusie van een semipermeabel membraan naar de kant met de grootste osmotische waarde. = Alleen water dat zich verplaatst. Semi permeabel membraan = Alleen water transport door de membraan. Gaten in de membraan te klein voor andere stoffen. Osmotische waarde = Aantal opgeloste deeltjes per volume eenheid. (let op: NaCl valt in water uiteen in de ionen Na+ en Cl- ) Osmose is een passief transport → kost geen energie. Er ontstaat een verplaatsing van de oplosmiddel doorheen een semipermeabel membraan (=gedeeltelijk doorlatend) van plaats met een lage concentratie neer een plaats met hooge concentratie, tot de concentratie overal gelijk is. Een celmembraan is semipermeabel : enkel water kan er doorheen. Actief transport Als stoffen getransporteerd worden van een plaats met lage concentratie naar een plaats met hoge concentratie, is er energie nodig, dan spreken we van een actief transport. Dit transport kan door middel van : Pompen Blaasjestransport Bouw celmembraan Transport via de celmembraan (is selectief permeabel) Diffusie → gassen (O2 en CO2) en vetoplosbare stoffen kunnen door de fosfolipiden laag heen. Via eiwitten in celmembraan : Actief transport → opname van stoffen in de cel van een lage nar hoge concentratie via transportenzymen. Dit kost energie (ATP). Passief transport → in water opgeloste stoffen van een hoge naar een lage concentratie via transporteiwitten/eiwitporie. Dit kost geen energie. Ook wel gefaciliteerde diffusie genoemd. Andere mogelijke opname van stoffen in een cel via blaasjes → endocytose (fagocytose) Afgifte van stoffen kan via exocytose → lysosoom die celproducten of afvalstoffen bevat versmelt met celmembraan. Een celmembraan is opgebouwd uit een dubbele laag fosfolipiden : De buitenkant is hydrofiel (houdt van water) De binnenkant is hydrofoob (bang van water) Hierdoor zullen er geen stoffen door het celmembraan kunnen gaan die niet oplosbaar zijn in vet waardoor er een selectief transport doorheen het celmembraan mogelijk is. Aanpassingen van plant om zo optimaal mogelijk aan fotosynthese Ik was die dag absent, het document zal een van de volgende dagen worden geüpdatet.