3.5. Conclusie over Hobbes` bijdrage tot de geschiedenis van het

advertisement
1
3: Hobbes 1588-1679
3.1. Context
Thomas Hobbes leefde een eeuw na Machiavelli (voor een biografie, zie Martinich 1999). Hij
was in de eerste plaats een intellectueel, geen politicus. Als lid van de middenklasse (hij was
zoon van een geestelijke) studeerde hij te Oxford, en verwierf vervolgens een positie als
huisleraar bij een belangrijke aristocratische familie. Hij kwam in de daaropvolgende periode
in Londen en Parijs in contact met enkele van zijn meest prominente intellectuele tijdgenoten
(Francis Bacon in Londen, Mersenne in Parijs, en Galilei in Florence)1, en was op de hoogte
van veel van de meest recente ontwikkelingen in de filosofie en de exacte wetenschappen.
Hobbes’ oeuvre is getekend door de ervaring van de Engelse Burgeroorlog, een reeks
gewapende conflicten tussen aanhangers van de koning (Karel I en na diens onthoofding
Karel II) en die van het parlement (onder leiding van Oliver Cromwell). Die burgeroorlog was
zelf de uitkomst van een langdurig conflict tussen de koning en het parlement, zowel over
belastingen als over respectieve bevoegdheden. Onmiskenbaar neigde Karel I naar politiek
absolutisme en verlangde hij tevens zijn verschillende bezittingen (Engeland, Schotland,
Ierland) ook politiek te verenigen, terwijl het Engelse parlement hier wantrouwig tegenover
stond en de macht van de vorst aan banden wenste te leggen. Dit conflict was gekoppeld aan
een religieus conflict, tussen de koning als hoofd en verdediger van de Anglikaanse kerk
(maar verdacht van Katholieke sympathieën), en veel parlementairen met puriteinse
sympathieën die de Anglikaanse kerk ervan verdachten te sterk bij het Katholicisme aan te
leunen. In hun oppositie tegen de Anglikaanse kerk konden ze rekenen op de steun van de
overwegend Presbyteriaanse Schotten, die Anglikaanse inmenging in hun religieuze
aangelegenheden afwezen. De parlementaire partij haalde tenslotte de overhand, maar de
militaire leider van de parlementaire partij, Oliver Cromwell, beschikte de facto over absolute
macht tot zijn overlijden in 1658. Daarna viel het republikeinse regime (de Commonwealth)
snel uit elkaar, wat leidde tot de restauratie van de monarchie in 1660.
1
Francis Bacon (1561-1626) verdedigde de inductieve logica; en de noodzaak zich te bevrijden van valse noties
(idolen). Tevens auteur van het utopische New Atlantis. Marin Mersenne (1588-1648), geestelijke en
muziektheoreticus, vooral bekend gebleven als wiskundige. Galileo Galilei (1564-1642), vooral bekend als
astronoom (zowel door een aantal ontdekkingen en zijn theoretische bijdrage), speelde ook een belangrijke rol in
de wetenschappelijke analyse van bewegingen, en de ontwikkeling van wetenschappelijke methodologieën.
2
Reeds in de jaren voor de Engelse Burgeroorlog geraakte Hobbes door zijn geschriften in de
politiek verwikkeld. Als aanhanger van de koningsgezinde partij werd hij tijdelijk (16401651) gedwongen naar Frankrijk te vluchten (waar hij een tijdlang leraar wiskunde was van
de troonpretendent, de latere Karel II). Zijn oeuvre plaatst zich in die context: hij wenst te
monarchie te verdedigen, en tegelijk die verdediging op solide wetenschappelijke grondvesten
te baseren. De verschillende teksten die Hobbes (in het Latijn en het Engels) schreef, hebben
dit thema gemeen: The Elements of Law, Natural and Politic (1640), De Cive (in het Latijn,
eerste editie in 1642, tweede editie in 1647) en Leviathan (1651). Leviathan biedt de meest
ontwikkelde versie van Hobbes’ wetenschappelijk en politiek denken, en blijft ook zijn meest
gelezen werk. Sommige onorthodoxe ideeën in Leviathan brachten hem in conflict met de
royalistische partij en vooral met de Katholieke kerk, en hij keerde terug naar zijn vaderland.
Na de restauratie in 1660 leefde hij in goede verstandhouding met de vorst, maar
herhaaldelijke publieke aanvallen op zijn als atheïstisch gebrandmerkte geschriften noopten
hem tot voorzichtigheid en discretie.
Hobbes’ oeuvre dient vanzelfsprekend gesitueerd te worden in de context van de levendige
politieke en religieuze polemieken die de Burgeroorlog voorafgingen, maar die ook de
komende decennia zouden worden voortgezet. Als aanhanger van de absolute monarchie
plaatst hij zich duidelijk in het conservatieve kamp. Hij onderscheidt zich radicaal van de
aanhangers van het Parlement die de absolute macht van koning Karel I in vraag stelden, en
nog meer van de radicale revolutionaire vleugel die ook de gevestigde politieke en
maatschappelijke orde bekritiseerde. Ook latere liberale denkers, zoals John Locke, die de
grondslagen leggen voor de constitutionale monarchie die na 1688 tot stand kwamen,
onderscheiden zich drastisch van Hobbes. Tegelijkertijd is Hobbes echter ook intellectueel ver
verwijderd van zijn politieke medestanders. De meeste apologeten van de absolute monarchie,
zoals Sir Robert Filmer (1588-1653), auteur van Patriarcha, or the Natural Power of Kings
(postuum gepubliceerd in 1680) baseren hun visie op traditie en religie. Hobbes negeert dit
uitgangspunt. Traditie is voor hem van geen tel om de absolute monarchie te rechtvaardigen
(hoewel zijn oppositie tegen rechtvaardigingen gebaseerd op traditie zich vooral keerde tegen
politieke radicalen, die de opstand tegen de monarchie wensten te rechtvaardigen door te
verwijzen naar de Oude Engelse vrijheden die beschermd dienden te worden tegen de
despotische koning). Godsdienst speelt voor hem in de eerste plaats een rol als ondersteuning
van het gezag. Hij probeert daartegenover een wetenschappelijke en daardoor ook universele
legitimatie te geven aan absolute monarchie. De exacte wetenschappen, die juist in de periode
3
waarin hij schreef belangrijke ontwikkelingen kenden, dienen hem daarbij tot model. Heel
zijn leven lang legde hij een levendige wetenschappelijke belangstelling aan de dag, vooral
voor de meetkunde.
Als auteur is Hobbes in veel aspecten een tegenpool van Machiavelli. Hij onderscheidt zich
om te beginnen door zijn methodologie. Hij brak drastisch met de antieke traditie om over
politiek te denken, de traditie die Machiavelli nog probleemloos aanvaardde, en verwierp
meer algemeen de autoriteit van geschiedenis. Hij interesseerde zich voor het formuleren van
algemene, suprahistorische verklaringen van het menselijke gedrag, inclusief het politieke
handelen, dat hij in zijn belangrijkste werk, de Leviathan (verschenen in 1651), analyseerde.
De Leviathan heeft dan ook weinig historische referenties, waardoor het zeer sterk
contrasteert met Machiavelli. Nochtans is zijn werk ook historisch getekend: de ervaring van
de Engelse burgeroorlog vormt een cruciale achtergrond van Hobbes’ schrijven, en hij wijdde
er trouwens een ander boek aan, de Behemoth (waarschijnlijk geschreven tussen 1666 en
1668). Centraal staat bij Hobbes immers het idee van de vrede, verstaan als civiele vrede.
Vooral wil hij burgeroorlogen vermijden die (zoals in Groot-Brittannië) een samenleving
ontwrichten. Ook op dat punt onderscheidt hij zich dus van Machiavelli, die zulke conflicten
eerder positief had ingeschat.
3.2. Hobbes’ methodologie
Hobbes’ aanpak betekent ten eerste het verwerpen van de methode die gebruik maakt van
historische voorbeelden, de methode van klassieke denkers en van Machiavelli. Voorbeelden
ontleend aan de geschiedenis volstaan niet om de regels te ontdekken waarop de kunst om
staten op te richten berust (Leviathan, hoofdstuk 20). Om algemene wetten te formuleren
inspireert Hobbes zich liever op de meetkunde, en hij is daarmee een van de eerste auteurs die
in het schrijven over menselijk gedrag probeert methoden uit de exacte wetenschappen toe te
passen. Zoals in de meetkunde is politieke theorie voor Hobbes abstract, universeel en
eeuwig. Hij ontleende aan de natuurwetenschappen zijn methodiek om die regels en
wetmatigheden te ontdekken, door het toepassen van de toen (onder andere door Galilei)
gebruikte resolutief-compositorische methode. Die gaat ervan uit dat een complex gebeuren
geanalyseerd dient te worden door ze eerst te ontbinden tot de kleinste elementen (de
resolutieve stap). Daarna probeert men te ontdekken hoe die deelelementen het geheel
bepalen. Men kan het voorbeeld van het uurwerk gebruiken om dit proces uit te leggen: door
4
dat uit elkaar te halen en naar de beweging van de afzonderlijke radertjes te kijken kun je zien
hoe een uurwerk werkt. Om het functioneren van de maatschappij te begrijpen neemt hij dus
als beginpunt de mens, en nog meer specifiek de menselijke fysiologie. Zijn startpunt is de
mens als biologische, materiële entiteit, als individu zonder sociale banden, en dus geheel en
al geabstraheerd van elke maatschappelijke en historische context.
Hobbes deduceert dus zijn stellingen over het functioneren van de maatschappij vanuit een
analyse van de individuele mens en zijn gedragingen. In navolging van Galilei legt hij de
nadruk op bewegingen, “motions”. Stap voor stap bouwt hij door middel van deductie een
theorie over menselijk gedrag op, te beginnen met de eenvoudigste bewegingen en
gewaarwordingen, tot veel complexere sociale handelingen. De Leviathan is ook volgens die
logica opgebouwd: het eerste deel handelt over de mens (‘Of Man’), het tweede over
gemeenschappen (‘Of Common-Wealth’). De specifieke context van de burgeroorlog in
Groot-Brittannië, waarin religieuze polemieken zulk een grote rol speelden, verklaart waarom
Hobbes aan religieuze thema’s veel aandacht besteedt: deel 3 van de Leviathan handelt over
Christelijke gemeenschappen (‘Of a Christian Common-Wealth’), en deel vier heeft als titel
‘Of the Kingdom of Darkness’).2 Maar het uitgangspunt is wel degelijk een analyse van
menselijk gedrag, die de betrachting heeft universeel te zijn. Hij start van zintuiglijke
ervaringen, zijn uitgangspunt om verbeelding en rede te verklaren, maar ook de menselijke
passies en het gebruik van taal. Daaruit leidt hij meer sociale gedragingen af, moraal, religie,
zeden en gewoonten. Hij argumenteert dat de mens in staat is redelijk na te denken, en dat die
eigenschap door opvoeding kan worden verworven (Leviathan, hoofdstuk 5):
By this it appears that reason is not, as sense and memory, born with us; nor
gotten by experience only, as prudence is; but attained by industry: first in apt
imposing of names; and secondly by getting a good and orderly method in
proceeding from the elements, which are names, to assertions made by connexion
of one of them to another; and so to syllogisms, which are the connexions of one
assertion to another, till we come to a knowledge of all the consequences of names
appertaining to the subject in hand; and that is it, men call science. And whereas
Hobbes’ religieuze opvattingen blijven een bron van controversies. We dienen natuurlijk rekeing te houden met
de context, en de gevaren verbonden met het uiten van heterodoxe opinies. Hobbes wenste duidelijk de kerk aan
het gezag van de soeverein te onderwerpen, en wenste bovendien Bijbelse teksten aan een rationele analyse te
onderwerpen, en beide gegevens verklaren dat hij van atheïsme werd verdacht. Moderne lezingen van Leviathan
2
5
sense and memory are but knowledge of fact, which is a thing past and
irrevocable, science is the knowledge of consequences, and dependence of one
fact upon another; by which, out of that we can presently do, we know how to do
something else when we will, or the like, another time: because when we see how
anything comes about, upon what causes, and by what manner; when the like
causes come into our power, we see how to make it produce the like effects.
Overigens wijst hij er ook op dat taal, noodzakelijk om te redeneren, misleidend kan zijn,
vooral als taal onnauwkeurig gebruikt wordt, bijvoorbeeld door het gebruik van metaforen.
Vandaar de gewild droge stijl van het boek, dat vooral ordelijk en logisch wil zijn (hoewel
Hobbes natuurlijk ook van beelden en retorische spitsvondigheden gebruik maakt om zijn
argumenten kracht bij te zetten!).
3.3. Hobbes’ natuurtoestand
Na een analyse van de menselijke fysiologie komt hij tot de conclusie – het basisaxioma van
Hobbes’ wereldbeeld - dat de belangrijkste eigenschap van mensen hun drang tot zelfbehoud
is. Die eigenschap heeft echter tot gevolg dat mensen in de natuurstaat, om hun zelfbehoud te
verzekeren, een strijd van allen tegen allen zullen voeren, waarbij ze zullen proberen de
anderen te domineren (hoofdstuk 13). Het resultaat hiervan is een samenleving zonder
productieve arbeid en handel, een staat gekenmerkt door “continual fear, and danger of
violent death; and the life of man, solitary, poor, nasty, brutish and short” (idem). Hobbes
creëert met zijn beschrijving van de natuurstaat een fictie van een voormaatschappelijke
toestand die veel navolging zou kennen (zie bv. Rousseau). Het concept verdient dan ook
nadere aandacht. Zelfs al heeft Hobbes duidelijk gemaakt dat deze natuurstaat een
theoretische constructie is, en geen historische fase, verwijst hij ook naar de indianen in
Amerika als toelichting van die natuurstaat (een eerder oppervlakkige en stereotype lezing
van die samenleving, die de maatschappelijke structuren die de indiaanse samenleving bezat
ontkent).3 Maar het concept heeft een meer principiële functie (die het ook bij latere auteurs
die dit concept beschrijven behoudt): het wordt gebruikt in contrast met de huidige
besteden meestal minder aandacht aan de twee laatste boeken van Leviathan, die onmiskenbaar gedateerd zijn.
Voor een goede bondige analyse van de religieuze ideeën in Leviathan, zie Martinich 1999, pp. 235-252.
3
Hobbes nam zelf deel aan het beheer van een koloniale onderneming, de Virginia Company (Martinich 199, pp.
60-64). Onmiskenbaar zijn de stereotypen die Hobbes gebruikt typisch voor het koloniale denken, dat zijn
6
samenleving, om te tonen dat het bestaan van een samenleving geen vanzelfsprekendheid is de visie waarvan vroegere auteurs uitgingen - maar iets dat verklaard dient te worden.
3.4. Het Sociaal Contract en de soeverein
De overgang van de natuurstaat naar de civitas gebeurt (fictief en symbolisch) door het sluiten
van een contract (covenant) tussen individuen. Die zijn er zich van bewust dat de gevaren van
de natuurstaat hun overleven bedreigen. Redelijke individuen komen er immers toe de
natuurwetten te ontdekken, algemene regels die mensen verbieden dat te doen wat hen
schaadt, in de praktijk regels van wederkerigheid, die een vreedzaam en harmonieus leven
zouden moeten waarborgen. In hoofdstuk XIV definieert Hobbes ten eerste het natuurrecht als
volgt: “the liberty each man hath to use his own power as he will himself for the preservation
of his own nature (…)”. Hobbes definieert in deze context vrijheid negatief als “the absence
of external impediments; which impediments may oft take away part of a man's power to do
what he would, but cannot hinder him from using the power left him according as his
judgement and reason shall dictate to him.” Daaruit leidt Hobbes zijn definitie van een
natuurwet af: “A law of nature, lex naturalis, is a precept, or general rule, found out by reason,
by which a man is forbidden to do that which is destructive of his life, or taketh away the
means of preserving the same, and to omit that by which he thinketh it may be best
preserved.” De eerste en meest fundamentele natuurwet is voor Hobbes dan ook “to seek
peace and follow it”. Daaruit leidt hij een tweede wet af, “that a man be willing, when others
are so too, as far forth as for peace and defence of himself he shall think it necessary, to lay
down this right to all things; and be contented with so much liberty against other men as he
would allow other men against himself.” Hoewel Hobbes nog een reeks andere natuurwetten
formuleert, vormen deze twee wetten de basis van zijn politiek denken.
Hobbes’ denken valt echter te situeren in discussies over natuurrecht, te verstaan als
universele individuele rechten die de vorming van een staat voorafgaan. Hobbes’ tijdgenoot
Hugo Grotius (1583-1645) had dit thema geïntroduceerd, dat zowel in de 17de en 18de eeuw
een belangrijke rol speelde in het intellectuele debat. Hobbes onderscheidt zich doordat hij die
natuurrechten beperkt (en de natuurwetten vooral aanziet als een beperking van dit recht).
Ook weigert hij het natuurrecht (zoals andere auteurs) te associëren met universele elementen
“beschavende missie” legitimeert door te verwijzen naar de vermeende primitiviteit van de volkeren die de
kolonialen wensen te overheersen.
7
uit het gewoonterecht, en opteert hij voor een rationele definitie ervan, gebaseerd op de
volgens hem universele karakteristieken van menselijk gedrag.
Hobbes argumenteert dat in de natuurstaat individuen er niet op kunnen rekenen dat de
natuurwetten worden nagevolgd. Dus gaan ze ertoe over om door middel van een contract al
hun rechten behalve dat op zelfbehoud af te staan aan een hogere autoriteit, de Leviathan, de
staat. Hobbes gebruikt bewust een fictie, de fictie van het sociaal contract, om het ontstaan
van politieke instellingen te verklaren (die fictie zelf kreeg overigens vorm in een intellectuele
context waar de contractuele aard van politieke verplichtingen een belangrijk onderwerp van
debat was). Zijn voorbeeld zou door veel auteurs van de 17de en 18de eeuw worden nagevolgd
(zie bv. Rousseau). Het belang van de fictie van het sociaal contract ligt erin dat ze politieke
instellingen wil interpreteren als het resultaat van een redelijke beslissing, zelf gebaseerd op
kennis van de menselijke natuur. De fictie van het sociaal contract combineert elementen van
reflectie over de samenleving en de menselijke natuur met een speculatie over ideale politieke
systemen. Even belangrijk is echter dat deze fictie in feite traditionele rechtvaardigingen van
gezag, bijvoorbeeld gebaseerd op religieuze motieven, van de hand wijst.
Voor Hobbes verleent het sociaal contract de hogere soevereine autoriteit absolute en
ongedeelde macht, geen enkele autoriteit kan boven de soeverein staan of hem controleren.
Enkel als de soeverein absoluut is, kan hij vrede en rechtvaardigheid waarborgen. Hobbes’
visie op het absolutisme is radicaal: hij gaat ervan uit dat alle macht – de wereldlijke én de
geestelijke - aan de soeverein ondergeschikt dient te zijn. Daarmee bekritiseert hij in de eerste
plaats de Engelse monarchie, waar kerk en parlement de macht van de vorst beperken.
Hobbes’ verdediging van de absolute soevereiniteit is dus vergaand (hoofdstuk 18). Het
sluiten van een sociaal contract heeft tot gevolg dat de onderdanen achteraf geen wijzigingen
kunnen aanbrengen aan de regeringsvorm. Soevereine macht kan niet worden afgestaan. Men
mag niet tegen de instelling van de soeverein protesteren. De handelingen van de soeverein
kunnen niet in vraag worden gesteld, noch kan hij gestraft worden. Het is enkel aan de
soeverein om te beslissen wat noodzakelijk is om de vrede en veiligheid van zijn onderdanen
te waarborgen. Bovendien oordeelt hij welke doctrines aangeleerd mogen worden. Hij kiest
raadgevers en ministers, beloont en straft, en verdeelt eretitels. Hij heeft het recht regels op te
stellen en om als rechter op te treden, en om naar eigen goeddunken over oorlog en vrede te
beslissen. Wat betreft dit laatste: Hobbes’ oeuvre is essentieel betrokken met interne stabiliteit
en besteedt nauwelijks aandacht aan internationale betrekkingen. Doorgaans gaat men ervan
8
uit dat hij internationale betrekkingen interpreteerde als een “natuurstaat”, met andere
woorden als een strijd van iedereen tegen iedereen, waarin geen regels golden (en in die
optiek past hij zoals Machiavelli duidelijk binnen de “realistische” theoretische traditie van
internationale betrekkingen).
Cruciaal voor Hobbes is dat soevereiniteit ondeelbaar is. Gedeelde soevereiniteit betekent in
de praktijk een voortzetten van de natuurstaat, omdat die onvermijdelijk tot een confrontatie
tussen soevereinen leidt, en in feite de absolute soevereiniteit in vraag stelt. Om dezelfde
reden kan geen enkele wet, gewoonte, of religieuze regel de soevereiniteit beperken. Hobbes
pleit heel expliciet tegen de scheiding van machten (zie bv. hoofdstukken 18 en 29), of tegen
elke beperking van de macht van de soeverein, of die nu politiek of religieus is (argumenten
gebruikt door de tegenstanders van de absolute monarchie in Groot-Brittannië). Omdat hij de
nadruk op soevereiniteit legt, heeft Hobbes ook betrekkelijk weinig interesse in de
instellingen van de staat: die zijn immers afhankelijk van de wil van de soeverein.
Hobbes besteedt toch aandacht aan de functionering en de wetgeving van de staat. In zijn
beschouwingen over dit onderwerp gaat hij ervan uit dat die wetgeving aan regels
onderworpen is – die van de Rede - die dus impliciet boven de soeverein staan. Hij spreekt
ook kort op belastingen, waarbij hij argumenteert dat de gelijkheid van burgers in de staat in
principe zou impliceren dat ieder burger exact dezelfde som aan belastingen zouden dienen te
betalen, maar hij begrijpt dat dit in de praktijk ondoenbaar is, en stelt daarom als alternatief
belasting op consumptiegoederen voor (hoofdstuk 30). Eerder dan de instellingen van de staat
benadrukt hij echter de plichten van de burgers, in de eerste plaats gehoorzaamheid aan de
soeverein, maar hij vermeldt ook de plicht tot arbeid (idem). In de logica van Hobbes volgen
die wetten uit de natuur van het sociale contract die de staat vorm geeft: omdat het sociale
contract de veiligheid van de contractanten tot doel heeft, is ook de soeverein verplicht in zijn
wetgeving dit doel na te streven. Dit gegeven introduceert overigens een element van
spanning binnen Hobbes’ theoretisch model: als contractant heeft de soeverein verplichtingen
die hij in principe ook dient te vervullen zelfs als zijn macht absoluut is, maar dit roept de
vraag op (die Hobbes systematisch uit de weg gaat) wat er dient te gebeuren als de vorst zijn
contractuele verplichtingen niet nakomt.
In principe stelt Hobbes dat hij geen onderscheid maakt tussen staten waar de soevereiniteit in
handen van één persoon of van een groep personen ligt. Toch gaat zijn voorkeur duidelijk uit
9
naar het eerste model, een voorkeur die expliciet wordt beargumenteerd in hoofdstuk 19. Hij
gelooft dat een monarchie praktischer is. Hij wijst er eerst op dat iedere persoon zal trachten
zowel zijn eigenbelang als het algemene belang te dienen. Hij gelooft dat een conflict tussen
beide zich echter veel minder stelt voor monarchen, omdat hun macht berust op de welvaart
van de natie. Tevens is een collectief soeverein orgaan ook gemakkelijk onderhevig aan
interne verdeeldheid, wat tot burgeroorlog kan leiden. Monarchen kunnen weliswaar het
slachtoffer zijn van vleierij, maar een collectief orgaan evenzeer. Tenslotte zijn de risico’s
verbonden aan een minderjarige monarch relatief beperkt, zoals de historische ervaring
volgens Hobbes heeft uitgewezen.
De Leviathan is dus in de eerste plaats een pleidooi voor het absolutisme: de titel zelf verwijst
naar een Bijbels monster dat de absolute macht symboliseert. Het vermijden van een
burgeroorlog is enkel mogelijk door de overdracht van de macht aan een heerser. Zelfs al sluit
hij die overdracht van macht aan een collectief orgaan niet a priori uit, gaat zijn voorkeur toch
duidelijk naar de monarchie (hoofdstuk 17). Politiek zou Hobbes dus eerder als een
conservatief kunnen worden omschreven, maar de wijze waarop hij de absolute macht
legitimeert is intellectueel gezien revolutionair. De religieuze argumenten die de monarchie
legitimeren (‘koning bij gods genade’) zijn aan hem niet besteed. Hij wenst het absolutisme
met redelijke argumenten te ondersteunen.
Hobbes en Machiavelli hebben gemeen dat ze religie willen onderschikken aan politiek.
Machiavelli schreef echter in een context waar in de praktijk religieuze aangelegenheden een
relatief ondergeschikte rol speelden in de politiek (met uitzondering van de aanhangers van
Savonarola), Hobbes daarentegen in een context waar religieuze argumenten en polemieken
(als gevolg van de Reformatie, maar ook van de specifiek Britse constellatie waar het
staatshoofd ook hoofd van de Kerk was) een centrale plaats innamen. Het is daarom dat de
Leviathan zoveel aandacht (ongeveer de helft van het boek) aan dit thema besteedt, vooral om
te argumenteren dat de Bijbel zelf toelaat dat godsdienst aan het vorstelijk gezag kan worden
onderworpen. In de praktijk opteert hij voor een privatisering van de religie, waarbij iedereen
(inclusief Moslisms!) gewetensvrijheid krijgt, op voorwaarde dat die vrijheid geen praktische
consequenties heeft.
Hobbes’ verdediging van het absolutisme heeft de intentie redelijk te zijn, gebaseerd op
redelijke argumenten. Hij gelooft dat redelijke mensen niet anders kunnen dan zijn conclusies
10
te delen, gezien ze het resultaat zijn van een wetenschappelijke analyse. Waarom worden zijn
ideeën dan niet algemeen toegepast? Hij wijst er ten eerste op dat de kunst van politiek met
vallen en opstaan dient te worden geleerd, en dat de onvolkomenheden van bestaande staten
gecorrigeerd kunnen worden dank zij de nieuwe wetenschap waaraan hij vorm geeft. Ten
tweede wijst hij op de rol van slechte voorbeelden. Hij bekritiseert scherp de antieke auteurs
die de lezers gevaarlijke noties meegeven, zoals het recht om tirannen te doden (hoofdstuk
29). Ook wijst hij naar de rol van religieuze fanatici, die in naam van de godsdienst de macht
van de koning in vraag stellen. Daarom is hij een voorstander van controle op onderwijs en
godsdienst. Hij hecht in het bijzonder belang aan de controle over de universiteiten, waarin de
intelligentsia gevormd wordt (hoofdstuk 30), enigszins paradoxaal gezien zijn geschriften zelf
vervolgd zijn geweest.
Volgens de logica van Hobbes’ denksysteem is absolute monarchie inderdaad de ideale
oplossing. Maar die keuze verplicht Hobbes de absolute monarchie te idealiseren. De liberale
kritiek op het absolutisme, dat absolute macht absoluut corrumpeert, zou niet aan hem besteed
zijn. Hij spreekt zich uit tegen tirannie, maar schijnt tirannie uitsluitend te vereenzelvigen met
tegenstanders van het absolutisme! Hij gaat de discussie over de problematische aspecten van
absolute monarchie (tirannie maar ook incompetentie) feitelijk uit de weg, voornamelijk door
erop te wijzen hoe andere regeringsvormen (volgens hem) ernstiger gebreken vertonen. Op
dezelfde wijze weigert hij in Behemoth de verantwoordelijkheden van koning Karel I te
erkennen. Ongehoorzaamheid van de onderdanen, opgehitst door valse politieke en religieuze
doctrines, verklaart de burgeroorlog. Slechts hier en daar vertoont hij in zijn geschriften een
zeker bewustzijn van de gevaren van absolute macht, bijvoorbeeld als hij kritiek uit op Karel
I’s anti-Presbyteriaans beleid (maar die kritiek gaat in tegen de logica van Hobbes’ politiek
denken!). Over het algemeen verkiest hij echter te geloven dat een absolute monarch redelijk
zal zijn, en volgens redelijke wetten (die ook de negatieve vrijheid van de burgers
waarborgen) zal heersen.
Hobbes’ pleidooi voor absoluut gezag is gebaseerd op zijn geloof dat elk ander politiek
systeem tot een vernietigende burgeroorlog, een oorlog van allen tegen allen gaat leiden. Hij
gaat ervan uit dat enkel zulk een absolute soevereiniteit een tegengewicht kan vormen voor de
natuurlijke neiging van mensen enkel hun eigenbelangen te verdedigen. Zijn visie op de
menselijke natuur is hier duidelijk negatiever dan die van Machiavelli, die ondanks zijn
pessimistische beschouwingen over die natuur toch geloofde dat goede instellingen, zoals die
11
van de Romeinse Republiek, burgers deugdzaam konden maken, met andere woorden hen
ertoe konden brengen het belang van het vaderland boven hun eigenbelang te stellen.
Hobbes gaat er dus van uit dat het absolutisme een functie moet vervullen, voor vrede en
rechtvaardigheid zorgen, anders verliest de Leviathan zijn rechtvaardiging. Hobbes’
verdediging van het absolutisme is utilitair, op basis van het eigenbelang van de
contractanten. Ook gaat hij ervan uit dat de macht van de soeverein niet alle terreinen
bestrijkt. Het Sociale Contract is afgesloten om het zelfbehoud van de burgers te waarborgen,
en niemand kan ertoe verplicht worden daden te ondernemen die dit zelfbehoud in vraag
stellen. Hij wijst er eveneens expliciet op dat burgers alle vrijheid behouden economische
activiteiten te verrichten, handel te voeren, te ondernemen, kortom voor hun eigen materieel
voortbestaan te zorgen. In dit opzicht is er bij Hobbes wel degelijk sprake van een vorm van
vrijheid, een negatieve vrijheid die zich uitdrukt in de afwezigheid van externe
belemmeringen om die activiteiten uit te voeren die niet vervat waren in het contract dat zijn
rechten aan de Leviathan overdroeg: een burger behoudt immers steeds het recht op
zelfbehoud, en het voeren van economische activiteiten is in dit recht vervat. Daarnaast is
Hobbes’ apologie van het absolutisme egalitair. Ze staat daardoor haaks op de reëel bestaande
absolutistische regimes uit zijn tijd, gebaseerd op een meestal erg rigide sociale hiërarchie (en
deze dimensie van het boek werd dan ook door veel tijdgenoten bekritiseerd). Maar ze gaat
ook in tegen de politieke filosofie van de Antieken, die ervan uitgingen dat maatschappelijke
ongelijkheid een natuurlijk gegeven is. Hobbes’ basisuitgangspunt is de gelijkheid van
individuen in de natuurtoestand, waaruit hij afleidt dat het gelijken zijn die hun rechten
afstaan aan de soeverein. Een interessante vraag betreft hier de positie van vrouwen. Het kan
geargumenteerd worden dat Hobbes’ visie op gelijkheid ook vrouwen omvat. Tegelijk lijkt
Hobbes de gelijkheid van mannen en vrouwen te associëren met de natuurstaat (en dus
negatief in te schatten) (cf. Martinich 1999, pp. 157-158).
Hobbes’ visie op menselijk gedrag en vooral zijn beeld van een natuurstaat als een oorlog van
allen tegen allen kan dus verstaan worden als een weerspiegeling van de competitieve cultuur
van handelaars en ondernemers, kortom de bourgeoisie. Soms wordt zijn tekst zelfs opgevat
als een apologie voor het kapitalisme, in een systeem dat de vrije markt en absolutisme
combineert. In een briljant en controversieel boek heeft C.B. Macpherson (1962)
geargumenteerd dat Hobbes dient te worden gelezen tegen de achtergrond van het zich
ontwikkellende Britse kapitalisme, het verzwakken van sociale banden en de opkomst van een
12
nieuw possessief individualisme, berustend op het verdedigen van eigen belangen. In
bepaalde opzichten kan de Leviathan inderdaad zo gelezen worden: het boek is gebaseerd op
een utilitaristisch ethos, het verdedigt onmiskenbaar het recht op het vrije ondernemen, één
van de weinige vrijheden waar veel belang aan wordt gehecht, en ook het vooropstellen van
de gelijkheid van mensen en van een arbeidsethiek passen in dit kader. Maar het boek kan
evenzeer gelezen worden als Hobbes’ verontruste reactie tegenover dit ontstaande
kapitalisme: de soeverein dient immers ervoor te zorgen dat privé-belangen ondergeschikt
blijven aan het gemeenschapsbelang, en hij beklemtoont zelfs dat het eigendomsrecht
ondergeschikt blijft aan de soeverein (een argument dat latere liberale denkers zoals John
Locke geheel en al verwerpen). Hobbes’ houding tegenover de ontwikkeling van het
kapitalisme is complex en ambivalent – zijn steun aan sterk gezag vloeit immers voort uit zijn
geloof dat het noodzakelijk is om een samenleving waar iedereen zijn eigenbelang nastreeft
cohesie te verlenen. Zijn werk weerspiegelt echter onmiskenbaar de ontwikkeling van een
utiliaristisch en individualistisch ethos. Zijn utilitarisme leidt tot een visie op de mensheid
waarin controlemechanismen over dit utilitarisme cruciaal zijn. Op dit punt kan men echter
een zwakte van Hobbes’ individualistische methodiek vaststellen. Doordat hij de samenleving
uitsluitend ziet in als een aggregaat van individuen, ziet hij geheel en al het vermogen van
mensen over het hoofd om met anderen samen te werken en samen te leven. Het is omdat
Hobbes met zijn individualistisch uitgangspunt die collectieve dimensie van het sociale leven
onderschat, dat hij op een absolute en absolutistische soevereiniteit beroep moet doen om het
menselijk samenleven mogelijk te maken. Dit thema zal ook door veel latere denkers worden
behandeld, de meeste onder hen delen echter Hobbes’ pessimistische conclusie niet.
3.5. Conclusie over Hobbes’ bijdrage tot de geschiedenis van het politiek denken
1) Hobbes vernieuwt methodologisch. Hij betracht systematiek in het bestuderen van politiek
te brengen. Als eerste tracht hij methoden uit de exacte wetenschappen in de
menswetenschappen en in de politiek in het bijzonder toe te passen. Zelfs al zijn de
resultaten van zijn methode niet altijd overtuigend, heeft hij toch latere politieke denkers
verplicht systematischer te werk te gaan.
2) De methodiek van Hobbes is a-historisch. Algemene wetmatigheden hebben voorrang op
historische empirie, hoewel Hobbes waar het hem van pas komt graag historische (en ook
vaak Bijbelse) voorbeelden gebruikt. Hobbes’ werk opent de tweestrijd tussen
13
benaderingen die algemene wetten van menselijk gedrag benadrukken vs. aanhangers van
de historische empirie. Hobbes is systematischer dan Machiavelli, maar mist diens scherpe
zin voor historische realiteiten. Geschiedenis interesseert hem enkel als ze zijn ideeën
bevestigt (bijvoorbeeld zijn interesse in Thucydides als een vermeende tegenstander van
democratie). Zijn visie op de natuurstaat is eveneens bepaald door een weinig kritische
lezing van teksten over het Amerikaanse continent. Hobbes’ denken is universalistisch, in
die zin dat hij ervan uitgaat dat hij universele wetten over menselijk gedrag en daaruit
afgeleid over samenlevingen formeert. Hij houdt echter weinig of geen rekening met de
concrete sociale en politieke systemen die in verschillende geografische en historische
contexten vorm nemen, gezien hij die systemen negatief beoordeelt en enkel het
absolutisme positief inschat.
3) De individualistische methodiek van Hobbes is a-sociaal. Hobbes’ visie impliceert een
geloof in het feitelijke onvermogen van mensen om sociaal verantwoord te handelen,
tenzij dit wordt opgelegd door een autoriteit. Latere auteurs gaan tegen Hobbes postuleren
dat individuen door het handelen voor hun eigenbelang eveneens het algemene belang
dienen (een cruciaal axioma van het liberalisme).
4) Hobbes wijst op het artificiële karakter van maatschappijen, die geen natuurlijk gegeven
zijn maar sociale constructies. Hij brengt hiermee een belangrijke breuk met de Antieke
denkers en hun moderne navolgers, zoals Machiavelli, die zich hierover weinig vragen
hadden gesteld.
5) Hobbes beschouwt de maatschappelijke orde dus niet als een gegeven, maar als iets
waarvan de oorsprong moet verklaard worden. Hij doet dit door middel van een fictie van
het oorspronkelijke sociale pakt dat tot de stichting van een samenleving leidt. Voor hem
legitimeert dat pakt de soevereiniteit en het gezag van de soeverein, en legt het de
onderdanen een verplichting tot gehoorzamen op. Waar zijn visie op gezag in veel
opzichten traditioneel is, zijn de argumenten die hij gebruikt om gezag te legitimeren
modern. Zijn model is gebaseerd op de rede en op een utilitaristische visie op mensen, en
het veronderstelt tevens de vrijheid (binnen duidelijke grenzen, de negatieve vrijheid om
voor het eigen levensonderhoud te zorgen) en gelijkheid van onderdanen. Dit
gelijkheidsidee is gebaseerd op het postulaat van de natuurlijke gelijkheid van mensen,
een revolutionair idee waar het geloof in de natuurlijke superioriteit van de hogere standen
14
dominant was (en tijdens de Engelse Burgeroorlog enkel door de radicale tegenstanders
van de absolute monarchie in vraag werd gesteld).
6) Een apart probleem betreft Hobbes’ ideeën over godsdienst. Hij schreef in een context
waarin schrijven over godsdienst uiterst gevaarlijk kon zijn, en het valt dan ook moeilijk
met zekerheid vast te stellen welke zijn echte godsdienstige ideeën waren. We kunnen
echter met zekerheid twee opinies vastleggen. Hij geloofde enerzijds dat ook de
godsdienst aan het gezag van de absolute heerser dient te worden onderworpen enerzijds.
Anderzijds was het duidelijk zijn betrachting om ook de Bijbel aan een rationeel
onderzoek te onderzoeken. Hij heeft onmiskenbaar een rol gespeeld in de ontwikkeling
van een kritische traditie van Bijbelinterpretatie, en zijn interesse hierin contrasteert met
zijn eerder onverschillige houding tegenover geschiedschrijving.
7) Terwijl Hobbes’ absolutisme door latere liberale denkers in vraag wordt gesteld, nemen ze
vaak zijn fictie van het sociaal contract over. Aldus verdedigt de Joods-Nederlandse
filosoof Baruch Spinoza (1632-1677) een democratische versie ervan, waarin de termen
van het contract steeds opnieuw kunnen worden onderhandeld, en waar in alle
omstandigheden
individuen
bepaalde
positieve
vrijheden
behouden
(bv.
gewetensvrijheid). John Locke (1632-1704), de belangrijkste denker van de antiabsolutistische oppositie in Engeland in de late 17de eeuw, biedt een alternatieve versie
van dit sociaal contract aan. Hij benadrukt veel meer dan Hobbes de natuurrechten, en in
de eerste plaats het recht op eigendom, en neemt die natuurrechten als uitgangspunt om
een regeringsmodel te bepleiten waarin absolute macht gecontroleerd wordt door de
scheiding van machten, een model dat gerealiseerd zou worden in de Britse constitutionele
monarchie na de Glorious Revolution van 1688.
Download