diabetes mellitus

advertisement
DIABETES MELLITUS
- Patiëntinformatie -
Deze brochure werd door het diabetesteam samengesteld om u
kennis te laten maken met diabetes. We beseffen dat dit een lange
en moeilijke tekst is, maar we vinden het erg belangrijk dat u de
zaken die erin staan begrijpt en eigen maakt. Uiteraard geeft het
diabetesteam u graag uitleg over moeilijke passages of
onduidelijkheden.
Wat is diabetes?
Bij diabetes is er een te hoge bloedsuiker in het bloed. Bloedsuiker of
glucose is voor elke mens de belangrijkste brandstof die in het bloed
circuleert. Vooral onze hersenen zijn volledig aangewezen op een
voortdurende aanvoer van glucose. Onze spieren gebruiken de suiker
als energie om samen te trekken. De hoeveelheid glucose in het
bloed wordt tussen welbepaalde grenzen gehouden. Bij personen
zonder suikerziekte is het suikergehalte voor de maaltijden ongeveer
tussen 60 à 110 mg glucose per 100 ml bloed. Na de maaltijden stijgt
het suikergehalte in het bloed, doch overschrijdt nooit de grens van
140 mg per 100 ml.
We spreken van suikerziekte als de suiker in het bloed in nuchtere
toestand hoger is dan 126 mg per 100 ml, of na de maaltijd meer dan
200 mg per 100 ml is. Dit suikergehalte in het bloed noemen we de
glycaemie.
De regeling van het bloedsuikergehalte berust vooral op de
wisselende afscheiding van insuline door de alvleesklier, ook
pancreas genaamd. De pancreas is een orgaan met de grootte van
een kleine banaan, dat achter de maag ligt. Bepaalde cellen in dit
orgaan scheiden insuline af. Dat is een stof die de organen nodig
hebben om de suiker uit het bloed te kunnen opnemen. Zonder
insuline kunnen de cellen van de organen de suiker niet als brandstof
binnenhalen en gebruiken, zodat het suikergehalte in het bloed blijft
staan en stijgt.
1
Na de maaltijd wordt het voedsel verteerd in de darm en vervolgens
opgenomen in het bloed, waardoor het suikergehalte in het bloed
stijgt. Van zodra dit gebeurt, scheidt de pancreas meer insuline af,
waardoor het bloedsuiker versneld wordt opgenomen in de
verschillende weefsels, bv. de spieren, de lever, het vetweefsel enz..
Die weefsels kunnen de suiker verbruiken of verbranden, bv. voor
een spierbeweging, of kunnen de suiker opslaan als reserve. Buiten
de maaltijden, bv. ’s nachts, is het bloedsuikergehalte laag en spreekt
het lichaam deze reserves aan. De afscheiding van insuline is dan
laag.
Diabetes betekent een tekort aan insuline. Hierdoor kunnen de
weefsels onvoldoende suiker uit het bloed opnemen en het
bloedsuikergehalte stijgt. Vanaf een gehalte van ongeveer 180 mg
per 100 ml begint de nier de overtollige suiker uit te scheiden. Hoe
hoger het suikergehalte in het bloed, hoe meer suiker er verloren
gaat met de urine, hoe meer urine door de patiënt gemaakt wordt en
hoe meer hij dan ook zal moeten plassen. Het lichaam zal water
verliezen en de suikerzieke krijgt grote dorst. Door het verlies van
glucose in de urine gaat brandstof verloren en zal de patiënt
vermageren. Omdat het lichaam de suiker minder als brandstof kan
gebruiken, voelt de patiënt zich futloos en moe. Dit heeft een invloed
op de afweer tegen ziektes. Microben houden van suiker, vandaar
een verhoogde kans op ontstekingen. Dit uit zich in een vertraagde
genezing van wondjes, en bij vrouwen in
blaasontstekingen en infecties van de uitwendige geslachtsorganen
en schede (wat met hevige jeuk kan gepaard gaan).
Te onthouden :
 de bloedsuiker in nuchtere toestand is ongeveer tussen 60 en
110 mg per dl.
 vanaf 126 mg per dl (nuchter) spreken we van diabetes.
 bij diabetes is er een tekort aan insuline
 de tekens van suikerziekte zijn vermagering, grote dorst, veel
drinken, moeheid en verhoogde infectieneiging.
2
Soorten suikerziekte
Er zijn twee hoofdgroepen van suikerziekte: een type 1 en type 2, die
men voor de eenvoud ook wel eens jeugddiabetes en ouderdomsdiabetes noemt.
Type 1
Deze vorm treedt meestal op voor de leeftijd van 40 jaar, vooral rond
de puberteit.
De ziekte ontstaat vrij plots bij een voorheen perfect gezonde
persoon en veroorzaakt dorst, vermageren, veelvuldig urineren enz.
over een periode van enkele weken. Deze groep wordt ook
gekenmerkt door het risico op ontwikkelen van een gevaarlijke
situatie, namelijk de zogenaamde ketoacidosis, die verder wordt
beschreven.
Bij type 1 diabetes worden de insulineproducerende cellen van de
pancreas (quasi) volledig vernietigd, zodat er (quasi) geen insuline
meer gemaakt wordt. Dit betekent dat type 1 suikerzieken levenslang
afhankelijk zijn van spuitjes van dagelijks toegediende insuline, en dat
die toediening onder geen beding gestaakt mag worden.
Er zijn in België een 30.000-tal type 1 patiënten, het is zeker de minst
frequente vorm. Door het ontstaan op jonge leeftijd en door zijn
ernstig en absoluut tekort aan insuline is type 1 wel de meest
ernstige vorm van diabetes.
Type 2
Deze vorm treedt vooral op na de leeftijd van 40 jaar en komt 10
maal meer voor dan Type 1.
De insulineproducerende cellen van de pancreas worden hier luier en
uitgeput over verloop van jaren. Kenmerkend is ook de verminderde
werking van de insuline. Er is méér insuline nodig om dezelfde
3
hoeveelheid suiker te laten opnemen in de weefsels. In het begin van
de ziekte zien we dat de pancreas zelfs méér insuline produceert,
maar na een zekere tijd geeft de pancreas er de brui aan.
De frequentste oorzaak van de verminderde insulinewerking en de
verhoogde behoefte aan insuline is overgewicht. 80 % van de type 2
patiënten zijn te zwaar op het ogenblik van de diagnose. Dikwijls
vinden we ook andere problemen zoals hoge bloeddruk, verhoogde
cholesterol en vetten in het bloed en een verhoogd urinezuur. Type 2
is een echte welvaartsziekte en neemt jaarlijks in frequentie toe,
veroorzaakt door overvloedig eten en het gebrek aan
lichaamsbeweging in onze maatschappij.
Er blijft bij type 2 steeds voldoende insuline over om wat suiker als
brandstof te blijven gebruiken, zodat ketoacidose (zie verder) zeer
zelden optreedt en insuline niet zo obligaat moet worden
toegediend. Vaak volstaan pillen om de suiker te doen dalen.
De factor erfelijkheid is in het ontstaan van type 2 belangrijker dan bij
type 1, doch het is momenteel nog niet mogelijk te voorspellen wie in
een “aangetaste” familie de ziekte zal krijgen en wie niet. De
zwaarlijvigen uit de familie lopen meer risico.
Een zwangerschap verhoogt de behoefte aan insuline. Zwangere
vrouwen met een “zwakke” pancreas kunnen aan die verhoogde
behoefte niet voldoen en kunnen dus tijdelijk ‘zwangerschapsdiabetes’ krijgen. Na de bevalling herstelt de oude situatie zich
meestal. Zwangerschapsdiabetes houdt wel het risico in om later
type 2 diabetes te ontwikkelen.
Waarom moet diabetes behandeld worden?
De behandeling van diabetes moet ernaar streven de situatie van de
niet-diabeteslijder zo goed mogelijk te benaderen. Dit wil zeggen
grosso modo een bloedsuikerwaarde van 60 à 100 mg/100 ml voor
de maaltijden en onder de 180 na de maaltijden, en dit zonder al te
4
grote schommelingen en zonder dat de suiker te laag wordt ( =
hypo’s – zie later).
Het is belangrijk om te weten dat de belangrijkste symptomen zoals
dorst, veelvuldig plassen, vermagering, moeheid en infecties, reeds
verdwijnen bij bloedsuikerwaarden onder de 250 à 300 mg/100ml.
Veel mensen die aan diabetes lijden, zijn dan ook tevreden met
dergelijke suikerwaarden. Ze voelen er niets van, “Waarom zouden
we dan meer moeten doen?”. Dit is echter totaal verkeerd!
Suikerziekte is een sluipend vergif! Uit verschillende studies blijkt
namelijk dat suikerziekte aanleiding kan geven tot ernstige
complicaties.
Hoe beter men de “normale” suikerwaarden in het bloed kan
benaderen, hoe beter men deze verwikkelingen op lange termijn
kan voorkomen.
Welke complicaties?
1. Aantasting van de grote bloedvaten
= MACRO-ANGIOPATHIE.
De aantasting van de grote bloedvaten wordt in de volksmond
aderverkalking genoemd. Wij spreken van atherosclerose, waarbij de
grote bloedvaten dichtslibben.
De aantasting van de bloedvaten naar de benen kan een krampachtige pijn veroorzaken, eerst bij het stappen(“etalageziekte”), later
bij rust. Bij stappen hebben de spieren meer bloed nodig, doch door
de vernauwde bloedvaten kan er onvoldoende bloed worden
aangevoerd. Zonder bloed kunnen de weefsels zelfs afsterven, en in
dat geval eindigt het proces soms in een amputatie.
De bloedvaten die de hartspier van bloed voorzien, noemen we de
kransslagaders. Aantasting van deze slagaders uit zich net zoals in de
benen meestal eerst als een krampachtige pijn achter het borstbeen,
5
wanneer de persoon een inspanning levert. Dit heet “angor pectoris”
of “angine de poitrine”. Het afsterven van de hartspier is het bekende
hartinfarct.
De aantasting van de bloedvaten naar de hersenen uit zich als een
uitval van zenuwfuncties, zoals een verlamming van arm of been,
gevoelsverlies, spraakstoornissen, een scheve mond, gezichtsuitval
enz. Dit is de zogenaamde beroerte of CVA (cerebrovasculair
accident).
2. Aantasting van de kleine bloedvaten = MICROANGIOPATHIE
Hieronder rekenen we de aantasting van de ogen, de nieren en de
zenuwen.
a) Ogen
Het achterste deel van het oog, waar het licht opvalt, is het netvlies.
Daarin lopen kleine bloedvaatjes die door de suikerziekte kunnen
worden aangetast. Er worden nieuwe bloedvaatjes gevormd, maar
dit gebeurt op een chaotische wijze. Zo kan plots een bloeding
ontstaan in de oogbol, met blindheid als mogelijk gevolg. De
frequentste oorzaak van blindheid in België is diabetes! Het is uiterst
belangrijk dat elke diabetespatiënt minstens één maal per jaar een
oogarts raadpleegt, gezien het bovenstaand proces kan ingedijkt
worden door zogenaamde laserbehandeling, ook fotocoagulatie
genoemd. Een beginnende aantasting voelt men helemaal niet en het
geeft geen slechter zicht. Ook hier is diabetes een sluipend gevaar.
b) Nieren
De nier bevat een uitgebreid netwerk van kleine bloedvaatjes die
kleine filtertjes vormen. De urine is datgene wat uit het bloed
gefilterd wordt. Wanneer de kleine bloedvaatjes aangetast worden,
functioneert de nier minder goed en op de duur onvoldoende om de
afvalstoffen uit het bloed te verwijderen: er ontstaat dan
6
nierinsufficiëntie. In een dergelijk geval moet de kunstnier
ingeschakeld worden om de afvalstoffen uit het bloed te verwijderen.
Het eerste teken van de nieraantasting is het verschijnen van een
beetje eiwit in de urine: de zogenaamde micro-albuminurie. Een
jaarlijks urineonderzoek is daarom noodzakelijk bij elke
diabetespatiënt. Een beginnende aantasting kan immers nog
herstellen mits een aangepaste behandeling. Een nieraantasting voelt
men pas als het te laat is.
c) Zenuwen
Suikerziekte kan de zenuwen aantasten, wat kan leiden tot een
tintelend of brandend gevoel, een ongevoeligheid (vooral in de
voeten) of een spierzwakte. Ook stoornissen in de bezenuwing van
de blaas en maag kunnen optreden. Impotentie treedt zeer dikwijls
op. Een zenuwaantasting is erg moeilijk te behandelen.
Men voelt de versnelde aantasting van de bloedvaten niet, tenzij bij
een “accident” zoals een infarct of een oogbloeding.
Deze oplijstingen van mogelijke verwikkelingen duidt het belang van
een goede suikerregeling. Een goede behandeling vergt een
inspanning die zeker de moeite loont. Een goede behandeling
vermindert zeer duidelijk de kans tot het optreden van deze
complicaties of stelt het ontstaan ervan met vele jaren uit.
De pijlers van de diabetesbehandeling
De pijlers waarop de behandeling steunt zijn
1) het dieet
2) insuline-injecties of soms tabletten
3) een aangepaste levenswijze
4) de zelfcontrole
5) de controle van de behandeling door de arts en het opsporen
van vroegtijdige verwikkelingen en andere risico’s.
7
Het diabetesdieet
Het dieet heeft de laatste jaren aan belang verloren. Het
diabetesdieet is in feite gewoon een erg gezonde voeding. Nochtans
blijven enkele punten van kapitaal belang:
1. Behoud of herstel van het normaal lichaamsgewicht.
Vermageren is bij vele type 2 diabetici de belangrijkste, zo niet de
enige maatregel. Om te vermageren bestaan er geen
wondermiddelen. Het verminderen van de calorie-inname en het
opdrijven van de lichaamsbeweging gedurende meerdere maanden
is de enige mogelijkheid. Dit vergt een verandering in
voedingsgewoontes die voor de rest van het leven moet kunnen
worden volgehouden. Drastische diëten met een snelle
gewichtsdaling zijn af te raden. De meeste calorieën zitten in vet.
2. Regelmaat brengen in de voedselinname van dag tot dag en van
maaltijd tot maaltijd. Deze regelmaat is vooral van belang voor type 1
patiënten. Het is wenselijk de aanvoer van suikers zo goed mogelijk
te spreiden in de loop van de dag en daarom zijn tussenmaaltijden
soms aanbevolen (een snack in de voormiddag, in de namiddag en
voor het slapen gaan).
3. Minder vet en de inname van de juiste vetten.
Hard vet, dat bestaat uit verzadigde vetzuren, verhoogt de kans op
atherosclerose. Vet bestaande uit poly-onverzadigde vetzuren heeft
een beschermende rol. Ook olijfolie (mono-onverzadigd vet) is
gunstig. Concreet wil dit zeggen dat echte boter moet vermeden
worden en beter Becel®, Vitelma®, Minelma®, Bertolli®,… worden
gebruikt. Rundsvlees en vooral varkensvlees moet sterk beperkt
worden, vis en gevogelte zijn veel gezonder. Eén eierdooier per week
is toegelaten (bevat veel cholesterol).
De voeding zal in detail besproken worden met de diëtiste.
8
4. Vermijden van snel-resorbeerbare koolhydraten ( ”zoetigheden”) buiten de maaltijden. Verhoogde inname van complexe
koolhydraten.
In de voeding zijn er drie soorten voedingsbestanddelen.
1. Vet
2. Eiwitten, ook proteïnen genoemd, vooral aanwezig in melk
en vlees
3. koolhydraten, ook wel suikers genoemd.
Deze koolhydraten bestaan uit snel-resorbeerbare en complexe (dus
traag-resorbeerbare) koolhydraten.
De snel-resorbeerbare zijn eenvoudige suikers die snel verteerd
worden en hierdoor ook snel in het bloed terechtkomen. Het snelst is
glucose zelf, dit is in feite druivensuiker.
Het best gekend is sucrose of klontjessuiker (bietsuiker, rietsuiker).
Andere suikers zijn lactose of melksuiker, fructose of vruchtensuiker.
Het gebruik van deze suikers moet worden beperkt omdat ze snelle
schommelingen in het bloed kunnen veroorzaken.
De traag-resorbeerbare of complexe koolhydraten hebben een
ingewikkelder opbouw, waardoor ze trager worden verteerd. Het zijn
lange kettingen die door het spijsverteringsstelsel worden
afgebroken tot “kleine” suikers, zodat die het bloed kunnen
binnentreden. Het best gekende is zetmeel. Dit vinden we in
aardappelen, granen (brood!), en in vele groenten en fruit. Deze
“suikers” smaken dus niet zoet en doen het suiker slechts geleidelijk
stijgen. Deze complexe koolhydraten zitten daarenboven ingepakt in
vezels die niet verteerbaar zijn en de opname van de suikers nog
meer afremmen. Hoe meer onverteerbare vezels het voedsel bevat,
hoe trager dus de opname van het suiker uit de darm.
9
Snel opneembare suikers werden tot voor enkele jaren verboden. Nu
zeggen we dat ze wel kunnen met mate en bij de hoofdmaaltijden.
Men zag namelijk dat de vezels, de vetten en de eiwitten in een
maaltijd de opname van deze suikers vertragen.
Insuline
Voor de ontdekking van insuline en het gebruik ervan (1928) was
type 1 diabetes op korte termijn een dodelijke ziekte.
Insuline kan niet via de mond worden toegediend, omdat het snel
wordt verteerd in het spijsverteringsstelsel. Insuline wordt
ingespoten. Klassiek gebeurt dit in het onderhuids vetweefsel, tussen
de huid en de spierlaag.
Welke soorten insuline zijn er?
Zeer snel werkende insuline : NOVORAPID® (van de firma Novo) of
HUMALOG® (van de firma Lilly) en APIDRA® (van de firma Novartis).
Na een onderhuidse injectie is de werking quasi onmiddellijk, een
maximale opname na 1 uur en na 2 à 3 uur is de werking beëindigd.
Snelwerkende insuline : ACTRAPID® (van de firma Novo) of
REGULAR® (van de firma Lilly).
Na een onderhuidse injectie zien we een begin van werking na 20 à
30 minuten, een maximale opname na 1 à 3 uur en na 6 uur is de
werking beëindigd.
Traagwerkende insuline of retard-insulines : INSULATARD® (Novo) of
N.P.H.(r) (Lily).
Bij deze insuline is een stof gevoegd die de opname vanuit het depot
onder de huid vertraagt. Die stof maakt de insuline troebel en voor
de inspuiting moet de insuline goed gemengd worden (zie later).
Deze insulines werken pas na ongeveer 3 uur, met een maximaal
effect 7 à 12 uur na de inspuiting. Ze werken 16 à 24 uur.
10
Mengvormen. Dit zijn insulines die een mengsel bevatten met een
vaste verhouding kortwerkende en langwerkende.
Bv. NOVOMIX 30 = 30 % novorapid en 70 % langwerkende
NOVOMIX 50 = 50 % novorapid en 50 % langwerkende
NOVOMIX 70 = 70 % novorapid en 30 % langwerkende
Humalog 25 en 50
Humuline 30/70
Zeer langwerkende insulines : LANTUS® (van de firma Aventis) en
LEVEMIR® (van de firma Novo).
Deze insulines werken nagenoeg 24 uur.
De hoeveelheid insuline en het soort insuline hangt af van tal van
factoren en is vooraf nooit te voorspellen. De insulinedosis is zeer
individueel en moet steeds aangepast worden aan de evolutie van de
persoon in kwestie en aan zijn reactie op de ingestelde behandeling.
Daarvoor dient de zelfcontrole (zie later). Het uiteindelijke doel is het
suikergehalte zo normaal mogelijk te maken. Is het insulinetekort
beperkt, zoals bij vele type 2 diabetici ( het lichaam beschikt hier nog
over een zekere insulinereserve), dan kan één injectie per dag met
een langwerkend preparaat volstaan, meestal zijn 2 injecties per dag
nodig.
Bij een type 1 patiënt beschikt het lichaam niet over een eigen
insulinereserve en een meer complexe manier van insulinetoediening
is hier noodzakelijk. De standaard bij type 1 patiënten is 4
inspuitingen per dag: een langwerkend preparaat voor het slapen
gaan en telkens een kortwerkend preparaat voor de maaltijden.
De arts zal met u bespreken welk schema voor u optimaal is.
De dosis insuline wordt uitgedrukt in eenheden. Meestal ligt de
dagdosis tussen 10 en 100 eenheden.
11
Hoe insuline inspuiten ?
Insuline is beschikbaar in flesjes of flacons van 10 ml om in te spuiten
met een spuitje. Er zijn ook buisjes of cartouches van 3 ml om in te
spuiten met een insulinepen. Elke milliliter bevat 100 E (eenheden)
insuline.
Meestal wordt gewerkt met de insulinepen. De diabetesverpleegkundige zal u aanleren hoe deze pen wordt gebruikt.
Het inspuiten gebeurt in het onderhuids vetweefsel, de ruimte tussen
huid en spierlaag. De injecties kunnen gegeven worden in de dijen
(boven en buitenzijde) en in de buikwand. De opname van de
insuline is iets sneller uit de buikwand en daarom wordt deze plaats
verkozen voor de snelwerkende insulines. Het is aan te bevelen
steeds op hetzelfde tijdstip in dezelfde regio te prikken, bv. elke
morgen in de buik, en ’s avonds in de dij. In diezelfde regio gaat men
elke dag op een andere plaats prikken, telkens een 3-tal cm naast de
vorige steekplaats.
Met de duim en wijsvinger maakt men een beperkte huidplooi en
men prikt loodrecht in deze plooi. Men duwt de insuline uit de pen
en wacht 5 seconden vooraleer de pen uit te trekken. De naaldjes zijn
5 à 6 mm (Bv. Novofine® genaamd). Als de injectie erg pijnlijk is heeft
men waarschijnlijk in de spier gespoten.
Het bewaren van insuline.
De insuline die men gebruikt (bv. die in de pen zit), bewaart u op
kamertemperatuur. Insuline gaat stuk bij het bevriezen of bij zeer
hoge temperaturen. De reserve bewaart men in de groentebak van
de frigo.
Tijdstip van injectie.
Bij snelwerkende insuline (actrapid, regular) geldt de regel dat men
inspuit 20 à 30 minuten voor de maaltijd. Met Novorapid® en
Humalog® kan men onmiddellijk voor de maaltijd inspuiten.
12
De bloedsuikerverlagende tabletten of orale
antidiabetica
Deze tabletten hebben alleen waarde voor type 2 patiënten met een
zekere eigen insulinereserve. Er zijn 3 soorten tabletten:
1. de pancreasstimulerende middelen:
Dit zijn tabletten die de pancreas stimuleren tot het produceren van
méér insuline. De meest gebruikte zijn (Uni-)Diamicron®, Minidiab®,
Glurenorm®, Amarylle®, Novonorm®, …
Ze zijn niet steeds werkzaam en bij vrijwel iedereen zien we dat de
werkzaamheid na enkele jaren vermindert. Ze kunnen de suiker ook
te laag doen zakken, net als insuline.
2. Metformin (Glucophage® 500 en 850 mg, Metformax®)
Dit medicament verbetert de werking van insuline en is het
voorkeursproduct voor de type 2 patiënt. Het geeft bij sommigen wel
maagdarmstoornissen, maar geeft minder aanleiding tot een te laag
suiker en draagt bij tot gewichtsdaling.
3. de glitazones (Actos®).
Deze medicatie verbetert de opname van suiker in de lever, spieren
en vetweefsel.
4. de incretines (Januvia® – Onglyza® – Galvus®- Trajenta® )
Doen insuline stijgen na de maaltijd.
PS. Er bestaat ook Byetta®, met ongeveer dezelfde werking, dat
wordt ingespoten 2 x per dag, en Victoza®, 1 x per dag in te spuiten.
Deze inspuitingen komen bij de Metformine en sulfonylurea en doen
vermageren.
Een aangepaste levenswijze
Het is zeer belangrijk te weten dat elke vorm van fysische inspanning
het bloedsuiker doet dalen op een natuurlijke wijze, zonder
13
tussenkomst van insuline. Om dit resultaat te bereiken, vinden niet
enkel de insuline-injecties en de maaltijden op geregelde tijdstippen
plaats, maar ook de fysische inspanningen moeten gedoseerd
worden en best van dag tot dag gelijkaardig verlopen. Patiënten met
ervaring in de behandeling zullen de insuline aanpassen aan de
inspanning die wordt geleverd, of de koolhydraatinname verhogen
bij toegenomen lichaamsbeweging.
De diabetesregeling wordt een onderdeel van het dagelijkse leven.
Roken is een grote boosdoener voor de bloedvaten en is absoluut af
te raden voor diabetespatiënten!
De ontdekking van diabetes bij een voorheen gezonde persoon kan
een crisisperiode veroorzaken, een verwerkingsproces omwille van
het verlies van de vroegere gezondheid en lichamelijke
zorgeloosheid, een periode van angst voor het onbekende. Dit
evolueert naar een periode van aanvaarding met als leidraad dat
diabetes niet het einde van het leven betekent, maar bijna alle
levens- en gelukskansen openlaat voor wie de ziekte ten gronde leert
kennen en aanvaarden en de mogelijkheden optimaal leert
aanwenden. Een goede diabetesregeling vergt de nodige
zelfdiscipline en zorgvuldig-heid.
De zelfcontrole
De pancreas gaat bij een niet-diabetespatiënt continu de suiker in het
bloed meten en scheidt de aangepaste dosis insuline af. Bij vasten of
bij een fysische inspanning is de bloedsuiker laag en produceert de
pancreas weinig insuline. Na een maaltijd maakt de pancreas veel
insuline en regelt zo van minuut tot minuut het suikergehalte, zonder
dat we het merken. Een diabetespatiënt heeft eveneens een
voortdurende veranderende behoefte aan insuline, maar de zieke
pancreas kan deze aanpassingen niet aan.
14
Het zo goed mogelijk nabootsen van de natuurlijke toestand vergt
het overnemen van twee functies van de pancreas, namelijk het
meten van de bloedsuiker én het toedienen van de gepaste
hoeveelheid insuline. Het meten van de bloedsuiker kan nog niet
continu gebeuren, zoals de pancreas dat normaal doet. Dit is echter
niet noodzakelijk. Om een idee te hebben over de hoeveelheid suiker
in het bloed is zelfcontrole een absolute noodzaak. Dit betekent dat
de meeste diabetespatiënten thuis zelf het suikergehalte moeten
kunnen meten. Er bestaan hiervoor apparaatjes, die gemakkelijk te
bedienen zijn. Het meten van de bloedsuiker vergt natuurlijk (nog)
een prik in de vingertop.
Het testmateriaal is niet goedkoop. Wanneer iemand twee of meer
injecties insuline per dag nodig heeft, heeft die persoon recht op
gratis testmateriaal, geleverd door het ziekenhuis. Dit is de
zogenaamde “conventie”, waarover u uitleg kan krijgen. Informeer
eveneens bij uw ziekenfonds welke tegemoetkoming deze voorziet
voor zelfcontrole.
De meetfrequentie varieert van persoon tot persoon, volgens de
stabiliteit van de suikerregeling. De arts zal u wellicht vragen af en
toe een dagkurve bij te houden. Dit is het meten van de suiker vóór
het ontbijt, vóór het middageten, vóór het avondeten en vóór het
slapen gaan, dus 4 maal per dag.
De resultaten van de metingen worden zorgvuldig genoteerd in een
diabetesdagboek. Het bijhouden van een dergelijk dagboek, waarin
naast de suikerwaarden, ook andere gegevens zoals gewicht,
bloeddruk, optreden van hypo’s (te lage suikerwaarden, met
vermelding van uur en evt. uitlokkende factor), ongewone
omstandigheden (koorts, feestje.. )enz. worden genoteerd, is een
absolute vereiste en zou door geen enkele diabetespatiënt mogen
verwaarloosd worden. Enkel door dit dagboek kan uw arts de juiste
adviezen geven om uw behandeling te verbeteren. Dit dagboek moet
u dus steeds bijhebben op de raadpleging.
15
De diabetesontregeling
1. De hypoglycaemie
We spreken van een hypoglycaemie, kortweg “hypo” genoemd, als
de suiker daalt onder de 50 mg per 100 ml. Van een echte hypo
spreken we slechts wanneer er ook klachten bijkomen. Deze klachten
zijn te wijten aan 2 factoren:
1. als de hersenen te weinig suiker krijgen, ontstaat er een
hongergevoel, concentratie- en geheugenstoornissen, hoofdpijn
en soms een abnormaal gedrag bij ergere hypo’s (agitatie,
verwardheid, agressie) en bij nog ergere situaties
bewustzijnsverlies.
2. als de suiker te laag wordt, maakt het lichaam hormonen die
insuline tegenwerken. Adrenaline is daar één van. Dit is het
hormoon dat in stresssituaties gemaakt wordt, vandaar zweten,
beven, hartkloppingen, bleek worden…
Gezien het gevaar van een bewustzijnsverlies, is het erg belangrijk
het gevoel van een beginnende hypo te kennen. De meeste
diabetespatiënten kennen dat gevoel heel goed en voelen dus een
hypo aankomen. Naarmate de ziekte vordert, kan dit
waarschuwingsgevoel echter vervlakken. Ook als iemand over een
lange periode lage suikers heeft, is een nog lagere suiker niet steeds
te voelen.
16
Wat te doen bij een hypo?
Bij het eerste teken van een hypo dient men onverwijld suiker in te
nemen en het liefst druivensuiker (DEXTRO ENERGY®) in te nemen, 4
klontjes ineens. Deze druivensuiker treedt het snelst in de
bloedbaan. Als dit niet voorradig is, zijn 2 klontjes gewone suiker ook
goed. Men wacht dan 10 minuten tot de “snelle” suiker is
opgenomen in het bloed, waarna men een traag resorbeerbare
suiker inneemt, bv. een koek, een boterham, een stuk fruit…
Een diabetespatiënt moet dus steeds druivensuiker bij de hand
hebben (in de tas, in de auto, op het werk, in het nachtkastje…)
Het is wenselijk dat de omgeving van de diabetespatiënt op de
hoogte is van zijn/haar ziekte. Bijvoorbeeld op school, op het werk, in
de sportclub… Bij de eerste tekens van bewustzijnsverandering moet
iemand anders in staat zijn suiker toe te dienen, als de patiënt het
zelf niet doet. Wanneer de patiënt bewusteloos is en niet meer kan
slikken zijn er 2 mogelijkheden:
1. Een arts wordt opgeroepen om suiker rechtstreeks in het
bloed in te spuiten.
2. Iemand uit de omgeving spuit GLUCAGEN in. Glucagen is een
stof die het suiker in het bloed snel doet stijgen. Het kan door
een leek gemakkelijk in de spier of onder de huid worden
ingespoten. Een speciale set kan in de apotheek aangekocht
worden. Een dergelijke set zou bij elke diabetespatiënt in de
koelkast aanwezig moeten zijn (3 jaar houdbaar). Leer uw
directe omgeving (ouders, partner, collega…) hoe ze de
oplossing moeten klaarmaken en inspuiten. Glucagen is een
beetje zoals het blusapparaat in de wagen: bijna niemand
gebruikt het, maar als het nodig is, is het goed dat het er is.
Het is nuttig om een diabetesidentificatiekaart op zak te hebben, bv.
in de portefeuille, zodat ook onbekenden u kunnen helpen om snel
de juiste behandeling te krijgen. Zo’n kaart is te verkrijgen bij de arts,
17
de diabetesverpleegkundige of bij de Vlaamse Diabetesvereniging
(zie verder).
Al bij al zijn de hypoglycaemies meestal vrij onschuldig en wijzen erop
dat de diabetesregeling vrij scherp is en zo hoort het. Als ze te vaak
voorkomen, moet de insuline verminderd worden. Hypo’s zijn slechts
onschuldig als de persoon ze op tijd kan herkennen en er op gepaste
wijze op reageert.
2. De Ketoacidose
We hebben het reeds gehad over de ketoacidose, een tweede vorm
van ontregeling die ook onbehandeld tot coma kan leiden, al is dit
tegenwoordig erg zeldzaam. Als bij een type 1 patiënt te weinig
insuline gegeven wordt, stijgt het suikergehalte en het lichaam begint
het vet af te breken op zoek naar andere energiebronnen. Deze
vetafbraak gaat gepaard met de vorming van schadelijke afvalstoffen,
de ketonen. Eén van die ketonen is aceton, die iedereen kent als
product om nagellak te verwijderen. Deze stoffen verzuren het bloed.
Meer insuline is dringend nodig. De eerste tekens zijn uitgesproken
dorst, uitdroging, braken (soms buikpijn) en sneller ademen. De
adem ruikt naar aceton. Ketoacidose treedt veel trager op dan een
hypo. De ketonen kunnen opgespoord worden in de urine, met
behulp van KETO-STIX®, een strookje dat ondergedompeld wordt in
de urine en paars verkleurt bij aanwezigheid van ketonen. Er is ook
een meetapparaatje dat de ketonen meet in het bloed door een
vingerprik. Elke type 1 patiënt moet bij een hoge suiker (meer dan
300 ) en ziektegevoel de ketonen opsporen. Bij hoge ketonen (++ of
+++) is een dringend bezoek aan uw arts noodzakelijk!
Een grote vergissing die vaak aanleiding geeft tot ketoacidose is de
volgende: een diabeticus voelt zich ziek, bv. door een griep, en kan
niet eten. Elke ziektetoestand, vooral die met koorts, verhoogt de
behoefte aan insuline, doch de persoon in kwestie weet dit niet en
gezien hij niet eet, meent hij geen insuline nodig te hebben en hij
spuit niet. Dit is een kapitale fout! Een type 1 patiënt mag nooit op
18
eigen houtje stoppen met insuline. Door de ketoacidose gaat de
persoon braken, spuit nog steeds geen of voldoende insuline, droogt
door het braken verder uit …
Een praktische vuistregel is de insulinedosis met één derde te
verminderen wanneer geen voedsel kan worden ingenomen. Een
strikte zelfcontrole en een bezoek aan de arts zijn hier op hun plaats.
Controle door de arts
De arts zal u op de eerste plaats helpen een goede suikerregeling te
bekomen. Daarenboven dienen sommige zaken regelmatig gevolgd
te worden.
1. Hemoglobine A1c
Het hemoglobine is een stof die de rode bloedcellen hun kleur geeft.
Deze stof wordt voor een deel “versuikerd”, dit deel noemen we het
hemoglobine A1c, afgekort HbA1c. Deze HbA1c maakt bij normale
personen ongeveer 4 à 6 % van het totale Hemoglobine uit.
Als er méér suiker over een periode in het bloed aanwezig was, zal er
ook meer HbA1c gemaakt worden. Hoe slechter de diabetes over de
laatste 2 maand geregeld is, hoe hoger het HbA1c.
We spreken van een goede diabetesregeling als het HbA1c kleiner is
dan 7 %. Uit studies bij type 1 is gebleken dat elke stijging van het
HbA1c met 1 % gelijk staat aan een stijging van de kans op
verwikkelingen van 25 %!!
2. Bloeddruk
Net als diabetes is een verhoogde bloeddruk een sluipend gevaar
voor de bloedvaten. Diabetes én hoge bloeddruk tezamen versterken
het schadelijk effect. Een hoge bloeddruk komt echter meer voor bij
diabetespatiënten, dan bij de gewone bevolking. Vooral bij type 2
patiënten wijzen de studies erop dat het even belangrijk is de
bloeddruk onder controle te houden, dan het regelen van de suiker
19
op zich. Streefdoel is een bloeddruk onder de 130 mmHg als
bovendruk (systolisch) en 80 mmHg als onderdruk (diastolisch).
3. De “vetten” in het bloed
De arts zal jaarlijks een controle doen van de “vetten” in het bloed,
dit zijn het cholesterol en de triglyceriden. Het cholesterol bestaat uit
een goede soort, namelijk het HDL-cholesterol (high density
lipoproteïne), die beschermend werkt op de bloedvaten, en een
slechte soort, namelijk het LDL-cholesterol (low density lipoproteïne),
dat aderverkalking in de hand werkt. Het LDL-cholesterol moet lager
zijn dan 100 mg/dl. Indien er reeds aantasting is van bloedvaten kan
vastgesteld worden of wanneer er een andere risicofactor voor harten bloedvaten aanwezig is, zoals roken, moet die LDL- cholesterol
lager zijn dan 70 mg%.
4. Jaarlijks bilan van de mogelijke complicaties.
Jaarlijks noodzakelijk:
 een oogonderzoek (zie hoger)
 een onderzoek naar micro-albuminurie (zie hoger)
 een controle van de voeten (bloedvaten te voelen? tekens van
zenuwaantasting? eeltvorming?..).
Nuttige adressen
Elke diabetespatiënt kan lid worden van de Vlaamse Diabetes
Vereniging. Voor een jaarlijkse bijdrage van 25 euro ontvangt u
reductie bij de aanschaf van testmateriaal, een tweemaandelijks
tijdschrift over diabetes en de vereniging verdedigt op vele fronten
de belangen van de diabetespatiënten.
V.D.V. = Vlaamse Diabetes Vereniging
Ottergemsesteenweg 456, 9000 Gent
Tel: 09/220 05 20
20
Fax: 09/221 00 82
Website: http://www.diabetes-vdv.be
Er is ook een plaatselijke afdeling Oudenaarde-Ronse
Diabetes-infolijn: 088/96 333
Hier kan u altijd gratis terecht met al uw vragen over diabetes.
21
Voor meer info raadpleeg:
Dr. Wim Maes
*In het ziekenhuis op telefoon 055/33.67.73
(voor afspraken op het nummer 055/33.66.38)
*privé: 055/31.92.88
Mevr. Nadine Van Cauwenberghe
diabetesverpleegkundige:
T 055 33.63.89
AZO/END/174
V2.0
Te bereiken op maandag van 14 tot 16 uur
en donderdag van 16 tot 18 uur.
Download