De gevolgen van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel voor de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 1,5 tot 3,5 jaar Anke Geraads ANR 505009 Begeleider: J.C. Glimmerveen MSc. Tweede beoordelaar: Dr. J.G.M. Scheirs Universiteit van Tilburg Faculteit der Sociale Wetenschappen Departement Ontwikkelingspsychologie Augustus 2012 2 Abstract Vanuit verschillende onderzoeken is naar voren gekomen dat een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel van invloed kan zijn op de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen. Echter, de effecten van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel zijn grotendeels onbekend en worden tot op heden niet goed begrepen. Het doel van dit onderzoek is meer inzicht te verkrijgen in de neuropsychologische gevolgen voor Nederlandse kinderen na een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel op de kinderleeftijd. De studiepopulatie bestaat uit 56 kinderen, waarvan 14 kinderen met een entero- of parechovirale infectie in het centrale zenuwstelsel, 17 kinderen met een entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam en 25 kinderen zonder een entero- of parechovirale infectie. Er wordt gebruik gemaakt van de Mentale schaal van de Bayley Scales of Infant Development (BSID-II-NL) en de Child Behavior Checklist 1½-5 (CBCL 1½-5) om te kijken naar de neuro-psychologische ontwikkeling van het kind en om eventuele gedragsproblemen bij de kinderen in kaart te brengen. Uit het huidige onderzoek blijkt dat het hebben van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel bij kinderen tussen 1,5 en 3,5 jaar geen gevolgen heeft voor hun neuropsychologische ontwikkeling. Het hebben van een enterovirus of parechovirus op zichzelf blijkt tevens geen invloed te hebben op de neuropsychologische ontwikkeling bij kinderen in de leeftijd van 1,5 tot 3,5 jaar. Keywords enterovirus, parechovirus, neuropsychologische ontwikkeling, kinderen, centrale zenuwstelsel 3 Introductie Het enterovirus behoort tot de familie van de picornavirussen. Enterovirale infecties zijn een belangrijke oorzaak van virale infecties bij kinderen (Zaoutis & Klein, 1998). Een enterovirale infectie komt voor op alle leeftijden, maar met name bij jonge kinderen onder de leeftijd van een jaar (Huang et al., 1999; Khetsuriani, Lamonte-Fowlkes, Oberts, & Pallansch, 2006). Kinderen jonger dan vijf jaar zijn het meest vatbaar voor het virus en hebben vaker te maken met zwaardere complicaties (Yi, Lu, Kung, & He, 2011). De incidentie van neonatale enterovirale infecties wordt geschat op 25 per 100.000 pasgeborenen (Hoepelman, Kroes, Sauerwein, & Verbrugh, 2011). Het enterovirus is zeer besmettelijk en wordt overgedragen van persoon tot persoon via de feco-orale route, aanhoesten, direct contact met neus- en/of keelslijm of via vocht uit blaren (Yi, Lu, Kung, & He, 2011). Enterovirale infecties verlopen vaak asymptomatisch (Rittichier et al., 2005; Sawyer, 1999) en kunnen een breed spectrum van klinische symptomen veroorzaken, variërend van non-specifieke koorts, hoofdpijn, gastro-intestinale infecties en luchtweginfecties tot keelinfecties, meningitis (hersenvliesontsteking), encefalitis (hersenontsteking), myocarditis (ontsteking van het hartspierweefsel) en hand-, voet- en mondziekte (Rittichier et al., 2005; Zaoutis & Klein, 1998). Het humaan parechovirus is een andere belangrijke verwekker van virale infecties bij jonge kinderen. Net als het enterovirus behoort het parechovirus tot de familie van de picornavirussen (Verboon-Maciolek et al., 2008). De incidentie van een entero- of parechovirale infectie is het hoogst tijdens de zomer en herfst (Khetsuriani, LamonteFowlkes, Oberts, & Pallansch, 2006; Sawyer, 1999; Wolthers et al., 2008). Parechovirussen zijn voornamelijk geassocieerd met milde gastro-intestinale, respiratoire en soms neurologische symptomen. Echter, ernstige condities zoals paralyse, neonatale sepsis (bloedvergiftiging) en meningitis zijn ook gerapporteerd (Benschop et al., 2006). De ernstige condities die een gevolg kunnen zijn van het enterovirus of het parechovirus kunnen leiden tot 4 neurale verwondingen, een ernstige lange nasleep van de ziekte of zelfs tot de dood (Choi et al., 2011; Verboon-Maciolek et al., 2008). De neurologische en cognitieve ontwikkeling van kinderen kan beïnvloed worden door infecties aan het centrale zenuwstelsel (Gau et al., 2008). De klinische ernst van de betrokkenheid van het centrale zenuwstelsel in een entero- of parechovirale infectie is volgens Chang et al. (2007) significant geassocieerd met gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen. Door infecties van het centrale zenuwstelsel kunnen verschillende delen van de hersenen een blijvende beschadiging oplopen. Zo kunnen er problemen in de motorische functies ontstaan, zoals in de fijne en grove motoriek. Daarnaast kunnen er moeilijkheden in de geheugenprocessen ontstaan. Ten slotte kan een beschadiging aan de hersenen zorgen voor een problematische interactie met de omgeving. Er kunnen zich problemen in bewuste cognitieve processen, zoals taal, geheugen, denken en sociaal-emotionele aanpassingen ontwikkelen (Kievit, Tak, & Bosch, 2009). Er is al een aantal onderzoeken gedaan naar het effect van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel op de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen. Uit het onderzoek van Chang et al. (2007) blijkt dat het hebben van een enterovirale infectie met betrokkenheid van het centrale zenuwstelsel en cardiopulmonair falen geassocieerd kan worden met neurologische gevolgen, een vertraagde neurologische ontwikkeling en verminderd cognitief functioneren. Dit zijn condities die leer- en gedragsproblematiek kunnen veroorzaken wanneer kinderen naar school beginnen te gaan. Bij het follow-up onderzoek van Huang et al. (1999) hadden vijf van de zevenendertig patiënten met de door het enterovirus ontstane hersenontsteking van de hersenstam persistente neurologische tekortkomingen. Sells, Carpenter en Ray (1975) concludeerden naar aanleiding van hun onderzoek dat er bij kinderen met een enterovirale infectie van het centrale zenuwstelsel neurologische degradatie kan optreden wanneer kinderen gedurende het eerste levensjaar de infectie oplopen. Verder blijkt 5 uit hun onderzoek dat deze kinderen een significant kleinere hoofdomvang, een lager IQ en vertraagde taal- en spraakontwikkeling hebben in vergelijking met de controlegroep. Daarnaast kan volgens Gau et al. (2008) een enterovirale infectie van het centrale zenuwstelsel effect hebben op de lange termijn regulatie van aandacht en emoties bij kinderen met het virus. In tegenstelling tot voorgaande resultaten blijkt uit ander onderzoek dat het cognitief functioneren van kinderen met een enterovirale infectie van het centrale zenuwstelsel op lange termijn over het algemeen nog vrij goed is en vergelijkbaar is met leeftijdsgenoten (Bergman et al., 1987; Huang et al., 2006; Wilfert et al., 1981). Wel hebben deze kinderen volgens Huang et al. (2006), met name wanneer het een ernstigere vorm van infectie betreft, bepaalde gebreken zoals een verminderd bewustzijn of motorische gebreken. Het hebben van een centrale zenuwstelselinfectie lijkt gevolgen te hebben voor de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen, maar de effecten van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel zijn grotendeels onbekend (Rhoades, Tabor-Godwin, Tsueng, & Feuer, 2011) en worden tot op heden niet goed begrepen (Chang et al., 2007). Verder hebben de bovengenoemde eerder uitgevoerde studies een aantal belangrijke beperkingen. Allereerst zijn de onderzoeken uitgevoerd met Canadese en Amerikaanse proefpersonen (Bergman et al., 1987; Sells et al., 1975; Wilfert et al., 1981) en Taiwanese proefpersonen (Chang et al., 2007; Gau et al., 2008; Huang et al., 2006). Er zijn nog geen onderzoeken met Nederlandse of Europese patiënten uitgevoerd, waardoor het onduidelijk is of de gevonden effecten ook voor hen gelden. Daarnaast maken niet alle onderzoeken gebruik van een controlegroep (Chang et al., 2007; Huang et al., 2006). Dit maakt dat de gevonden resultaten moeilijk vergelijkbaar zijn met die van gezonde leeftijdsgenoten. Ten slotte maken alle genoemde onderzoeken gebruik van slechts één follow-up moment (Bergman et al., 1987; 6 Chang et al., 2007; Gau et al., 2008; Huang et al., 2006; Sells et al., 1975; Wilfert et al., 1981). Hierdoor is het niet duidelijk hoe kinderen met een virusinfectie zich ontwikkelen. Wellicht dat een eventuele achterstand in ontwikkelingsniveau van kinderen met een centrale zenuwstelselinfectie ten opzichte van leeftijdgenoten slechts tijdelijk is. Gezien de beperkingen van bestaande studies is het van belang dat toekomstige onderzoeken gebruik zullen maken van een Nederlandse studiepopulatie, een controlegroep en meerdere follow-up momenten. Het doel van dit onderzoek is meer inzicht te verkrijgen in de neuropsychologische gevolgen voor Nederlandse kinderen na een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel op de kinderleeftijd. Dit onderzoek maakt deel uit van een overkoepelend onderzoek naar de epidemiologie, diagnostiek en prognose van Nederlandse kinderen van 0 tot 16 jaar met een entero- of parechovirale infectie. Er wordt gebruik gemaakt van een controlegroep en er zijn verschillende follow-up momenten gepland om kinderen te onderzoeken (6, 12, 24 en 60 maanden na de virusinfectie). De huidige studie zal zich enkel richten op de eerste meting van de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen. Wellicht dat deze studie tevens bijdraagt aan een snellere, doelmatigere diagnostiek en management van kinderen met een entero- of parechovirale infectie. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Wat zijn de gevolgen van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel voor de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 1,5 tot 3,5 jaar? Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van twee subvragen: - Hoe zien eventuele verschillen in ontwikkelingsniveau van kinderen met een enteroof parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel en kinderen zonder een dergelijke infectie van het centrale zenuwstelsel, maar met een entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam eruit? 7 Op deze manier kan bepaald worden of het hebben van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel invloed heeft op de neuropsychologische ontwikkeling van het kind. - Hoe zien eventuele verschillen in ontwikkelingsniveau van kinderen met een enteroof parechovirale infectie elders in het lichaam en kinderen zonder een entero- of parechovirale infectie of andere bewezen virale of bacteriële infectie eruit? Op deze manier kan bepaald worden of het hebben van een enterovirus of parechovirus op zichzelf een invloed heeft op de neuropsychologische ontwikkeling van het kind. 8 Methode Participanten De studiepopulatie bestaat uit 56 kinderen, waarvan 14 kinderen met een entero- of parechovirale infectie in het centrale zenuwstelsel, 17 kinderen met een entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam en 25 kinderen zonder een dergelijke infectie. De kinderen zijn tussen de 18 en 42 maanden oud (M = 29,21; SD = 7,04) en de studiepopulatie bestaat uit 26 meisjes en 30 jongens. Voor verdere patiëntkarakteristieken wordt er verwezen naar Tabel 1. Deelnemers aan de studie zijn kinderen die de kinderafdeling van het ziekenhuis bezoeken met symptomen die een entero- of parechovirale infectie doen vermoeden. De inclusie- en exclusiecriteria van het overkoepelend onderzoek zijn weergegeven in Tabel 2. Voor dit onderzoek is er gekozen om kinderen binnen een leeftijdsrange van 18 en 42 maanden te onderzoeken, omdat de gedachte is dat wanneer een kind op jonge leeftijd een hersenvliesontsteking doormaakt dit meer en/of ernstigere gevolgen heeft voor de ontwikkeling dan wanneer het kind dit op oudere leeftijd doormaakt. 9 Tabel 1 Patiëntkarakteristieken Patiëntkarakteristieken Virusinfectie van het centrale zenuwstelsel (n=14) Virusinfectie elders in lichaam (n=17) Geen virusinfectie (n=25) Geslacht Jongens N Meisjes N 10 (71%) 4 (29%) 10 (59%) 7 (41%) 10 (40%) 15 (60%) 26.93 (6.40) 18-39 33.41 (6.63) 19-42 27.20 (6.51) 18-38 Leeftijd (in maanden) Gemiddelde (SD) Range Tabel 2 Inclusie- en exclusiecriteria Inclusiecriteria - - Alle kinderen < 16 jaar met een klinische verdenking op een enterovirus of parechovirus: 1. Koorts (temperatuur ≥ 38,0°C) OF 2. Meningeale prikkeling (bij de anamnese of bij lichamelijk onderzoek minimaal 2 van de volgende: hoofdpijn, fotofobie, nekstijf, luierpijn, sufheid, positief teken van Kering of Brudzinsky) OF 3. Minimaal 3 van de volgende: hypothermie, hoofdpijn, verminderd bewustzijn, nekstijfheid, prikkelbaar, fotofobie, braken, diarree, verminderde eetlust, hoesten, myalgie, huidafwijkingen (rash) OF 4. Sepsis: Klinische aanwijzingen voor infectie, plus: - Temperatuur > 38,5°C of < 36°C rectaal of oraal - Tachyardie: hartfrequentie >2 SD voor de leeftijd OF voor kinderen < 1 jaar bradycardie: hartfrequentie < 2 SD voor de leeftijd - Tachypneu: ademfrequentie > 2 SD voor de leeftijd Schriftelijke toestemming van de ouders of voogd Exclusiecriteria - Andere bewezen infectieuze oorzaak van de kliniek: positieve bacteriële, virale, parasitaire of schimmel/gisten kweek, PCR (liquor, feces, keel, serum, urine) Andere bewezen ziektebeeld als oorzaak van de klachten: maligniteit, auto-immuun, reumatisch, endrocrinologisch, gastro-oesofageale reflux, of anders Bekende ernstige psychomotore retardatie, metabole ziekten met neuromusculaire of cognitieve afwijkingen Geen toestemming van ouders of voogd 10 Instrumenten Bayley Scales of Infant Development Er wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Nederlandse versie van de Bayley Scales of Infant Development (BSID-II-NL) om te kijken naar de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen. Deze test is ontwikkeld om de algemene mentale en motorische ontwikkeling vast te stellen en is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 1 t/m 42 maanden. De ontwikkelaars van de BSID-II-NL onderzochten de betrouwbaarheid en de validiteit van de test. Dit gaf positieve resultaten voor de test-hertest betrouwbaarheid en de begripsvaliditeit. De commissie testaangelegenheden Nederland (COTAN) beoordeelde op basis van dit onderzoek de betrouwbaarheid en de begripsvaliditeit als voldoende (Evers, Van VlietMulder, & Groot, 2000). De BSID-II-NL bestaat uit drie schalen, namelijk een Mentale schaal, een Motorische schaal en een Gedragsobservatieschaal. Gezien de doeleinden van dit onderzoek wordt enkel gebruik gemaakt van de Mentale schaal. De Mentale schaal bestaat uit 178 items die vaardigheden meten die een beroep doen op de cognitie van het kind. Hierbij gaat het om visuele en auditieve informatieverwerking, oog-handcoördinatie, imitatie, taalontwikkeling, geheugen en probleemoplossend vermogen (Van der Meulen, Ruiter, Lutje Spelberg, & Smrkovský, 2002). De ruwe score op de Mentale schaal kan worden omgezet in een indexscore, waarbij de range van indexscores ligt van 50 tot 150 (M = 100; SD = 15). Een score lager dan 69 geeft een sterk vertraagde ontwikkeling aan, een score tussen de 70 en 84 duidt op een vertraagde ontwikkeling, een score tussen de 84 en 114 geeft een normale ontwikkeling aan en een score hoger dan 115 duidt op een versnelde ontwikkeling van het kind ten opzichte van leeftijdgenoten (Van der Meulen et al., 2002). 11 Child Behavior Checklist 1½-5 Verder wordt er gebruik gemaakt van de Child Behavior Checklist 1½-5 (CBCL 1½-5) om te kijken naar de neuropsychologische ontwikkeling en om eventuele gedragsproblemen bij kinderen in kaart te brengen. De CBCL 1½-5 is een gedragsvragenlijst die door de ouders van kinderen tussen de 1,5 en 5 jaar oud ingevuld kan worden. De COTAN-beoordeling van de CBCL 1½-5 is nog niet bekend. Op een verzoek van de COTAN om informatie te verstrekken over dit instrument heeft de uitgever aangegeven dat momenteel nog niet voldoende gegevens beschikbaar zijn om het instrument ter beoordeling aan de COTAN aan te bieden. De kwaliteit kan daarom (nog) niet worden vastgesteld. Wel is er informatie over de kwaliteit van de verouderde versie van de CBCL 4-18. In 1999 is de CBCL 4-18 vrij goed beoordeeld door de COTAN. De uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal, kwaliteit van de handleiding, normen en begripsvaliditeit werden als goed beoordeeld en de betrouwbaarheid en criteriumvaliditeit als voldoende (Evers, Van Vliet-Mulder, Groot, 2000). De vragenlijst bestaat uit 99 specifieke vragen over de emoties en het gedrag van het kind gedurende de afgelopen twee maanden. Ouders kunnen aangeven hoe goed een vraag bij hun kind past door een score 0 (helemaal niet), 1 (een beetje of soms) of 2 (duidelijk of vaak) aan te kruisen. Uit deze vragen kunnen de volgende probleemschalen gevormd worden: Emotioneel reagerend, Angstig/ depressief, Lichamelijke klachten, Teruggetrokken, Slaapproblemen, Aandachtsproblemen en Agressief gedrag. De eerste vier probleemschalen vormen samen de schaal Internaliserende Problemen en de laatste twee probleemschalen vormen de schaal Externaliserende Problemen. In de huidige studie worden zowel de scores van de Internaliserende schaal en de scores van de Externaliserende schaal als de onderliggende probleemschalen gebruikt om het neuropsychologisch functioneren van kinderen in kaart te brengen. 12 De ruwe scores die behaald worden op de CBCL 1½-5 worden opgeteld en omgezet in T-scores. De scores van het kind worden vergeleken met de normgroep, waarbij de behaalde score in het normaal gebied, grensgebied of in het klinische gebied valt. Een T-score onder de 60 valt in het normale gebied, een T-score tussen de 60 en 63 in het grensgebied en een Tscore groter dan 63 valt in het klinische gebied. Als de score in het normale gebied valt geeft dat aan dat het kind niet meer probleemgedrag laat zien dan het gemiddelde kind van zijn leeftijd. Wanneer de score in het grensgebied valt dan betekent dit dat het kind een enigszins hogere score heeft behaald dan het gemiddelde kind van zijn leeftijd. Het gedrag van het kind verdient in zo’n geval aandacht. Als de score in het klinische gebied valt, kan men het gedrag van het kind als zorgelijk zien (Achenbach & Rescorla, 2000). Procedure Dit onderzoek maakt deel uit van een groter, overkoepelend onderzoek naar de epidemiologie, diagnostiek en prognose van een entero- of parechovirale infectie dat plaatsvindt in het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg. Tijdens een eerste contact worden kinderen en hun ouders of verzorgers die bij de kinderarts komen met klachten die een virus doen vermoeden en voldoen aan de inclusiecriteria door de arts geïnformeerd over dit onderzoek. Daarnaast wordt er tijdens dit eerste contact een informatiebrief uitgereikt aan de ouders of verzorgers en wordt toestemming aan hen gevraagd voor deelname aan dit onderzoek. Wanneer zij mee willen doen met dit onderzoek, wordt aan de ouders of verzorgers van het kind gevraagd het formulier ‘toestemming voor deelname’ te ondertekenen. Bij de kinderen wordt vervolgens materiaal afgenomen waaronder feces, urine, keelmateriaal, bloed en eventueel liquor welke op een gestandaardiseerde wijze wordt onderzocht met behulp van virale kweek, PCR en serologie. 13 Afhankelijk van de diagnose worden kinderen ingedeeld in de onderzoeksgroep of één van de controlegroepen: 1. Onderzoeksgroep: De groep kinderen met een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel, dus bewezen entero- of parechovirale infectie in liquor, vormt de onderzoeksgroep. 2. Controlegroep 1: De groep kinderen zonder een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel, maar wel bewezen entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam, wordt beschreven als controlegroep 1. 3. Controlegroep 2: De groep kinderen zonder een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel en zonder een entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam wordt beschreven als controlegroep 2. De kinderen komen enkele maanden na de diagnose voor het neuropsychologische onderzoek naar het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg. Ouders krijgen hiervoor een uitnodiging thuisgestuurd alsmede een exemplaar van de CBCL 1½-5. De ouders wordt verzocht deze vragenlijst in te vullen en mee te nemen naar het onderzoeksmoment. Tijdens dit onderzoeksmoment wordt de BSID-II-NL afgenomen om de neuropsychologische ontwikkeling te bepalen. Voor een zo objectief mogelijk resultaat is voor de onderzoeker op voorhand niet bekend tot welke groep het kind behoort. Statistische analyses Alle statistische analyses voor dit onderzoek worden uitgevoerd met het programma SPSS, versie 18.0, waarbij een significantieniveau van α = 0.05 wordt gehanteerd. 14 Om na te gaan of er verschillen zijn in de neuropsychologische ontwikkeling, zoals gemeten door de BSID-II-NL en CBCL 1½-5, tussen kinderen met een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel (onderzoeksgroep), kinderen met een entero- of parechovirus elders in het lichaam (controlegroep 1) en kinderen zonder een dergelijk infectie (controlegroep 2) is gebruik gemaakt van een multivariate covariantieanalyse (MANCOVA), met als afhankelijke variabelen de indexscore op de Mentale schaal van de BSID-II-NL, de Internaliserende schaal van de CBCL en Externaliserende schaal van de CBCL en als onafhankelijke variabele Groep met drie niveaus bestaande uit de onderzoeksgroep, controlegroep 1 en controlegroep 2. Geslacht is meegenomen als covariaat binnen de MANCOVA, omdat er uit de patiëntkarakteristieken blijkt dat de verdeling jongens en meisjes binnen de groepen nogal scheef is. Verder wordt er tevens een MANCOVA uitgevoerd met de indexscore op de Mentale schaal van de BSID-II-NL en de onderliggende probleemschalen van de CBCL 1½-5, zijnde Emotioneel reagerend, Angstig/ depressief, Lichamelijke klachten, Teruggetrokken, Slaapproblemen, Aandachtsproblemen en Agressief gedrag, als afhankelijke variabelen en als onafhankelijke variabele Groep met drie niveaus. Dit om meer inzicht te krijgen op waar eventuele problemen zich precies bevinden. Geslacht is wederom meegenomen als covariaat. De MANCOVA is uitgevoerd om de scores van de drie groepen op de schalen met elkaar te vergelijken en om na te gaan of er een significant verschil tussen de scores van deze groepen bestaat. Wanneer er een significant effect van Groep op één van de afhankelijke variabelen wordt gevonden zullen voor de betreffende variabelen Tukey post hoc toetsen worden uitgevoerd. Dit om na te gaan welke van de drie groepen significant van elkaar verschillen. 15 Ten slotte zijn effect sizes berekend (partial eta squared) om een beter beeld te kunnen schetsen van de effecten. Een effect size verwijst naar de sterkte van de associatie tussen variabelen. Voor de interpretatie van de effect size zijn er volgens Cohen (1988) drie indicaties voor effectgroottes, namelijk een klein effect (.01), een middelmatig effect (.06) en een groot effect (.138). 16 Resultaten De beschrijvende statistieken van de data zijn weergegeven in Tabel 3. Uit de gegevens van de steekproef blijkt dat kinderen met een virusinfectie van het centrale zenuwstelsel gemiddeld de hoogste score behalen wat betreft mentaal ontwikkelingsniveau en de kinderen met het virus elders in het lichaam behalen gemiddeld de laagste score. Alle groepen behalen gemiddeld een score die geïnterpreteerd kan worden als een normaal ontwikkelingsniveau. De kinderen met een centrale zenuwstelselinfectie laten gemiddeld zowel de meeste internaliserende als externaliserende problemen zien in vergelijking met de andere twee groepen. Alle groepen behalen gemiddeld scores binnen het normale gebied wat betekent dat de kinderen binnen de groepen niet meer probleemgedrag laten zien dan het gemiddelde kind van hun leeftijd. Er is een vrij grote spreiding zichtbaar binnen de scores op zowel de internaliserende als de externaliserende schaal van CBCL 1½-5, oplopend van normale scores tot scores in het klinische gebied. Bij kinderen met een virusinfectie van het centrale zenuwstelsel zijn op het gebied van zowel internaliserende problematiek als externaliserende problematiek scores gerapporteerd die binnen het klinische gebied vallen. Dergelijke scores wat betreft externaliserende problematiek zijn tevens gevonden bij kinderen met een virusinfectie elders in het lichaam. Kinderen zonder een virusinfectie behalen enkel scores beneden het grensgebied. Als men kijkt naar de onderliggende probleemschalen van de CBCL 1½-5 kan men concluderen dat gemiddeld genomen alle behaalde scores binnen het normale gebied vallen. De kinderen met een centrale zenuwstelselinfectie laten gemiddeld de meeste problemen zien op het gebied van emotioneel reagerend, angstig/ depressief, teruggetrokken en agressief gedrag en ervaren gemiddeld genomen de meeste slaapproblemen in vergelijking met de andere twee groepen. De scores wat betreft lichamelijke klachten liggen zeer dicht bij elkaar, 17 waarbij kinderen met een virusinfectie elders in het lichaam gemiddeld de hoogste score behalen. Deze kinderen ervaren gemiddeld genomen tevens de meeste aandachtsproblemen. Binnen een aantal onderliggende probleemschalen van de CBCL 1½-5 is er een vrij grote spreiding aanwezig, oplopend van normale scores tot scores in het klinische gebied. De meeste scores binnen het klinische gebied zijn gevonden bij kinderen met een virusinfectie van het centrale zenuwstelsel, namelijk wat betreft emotioneel reagerend, teruggetrokken en agressief gedrag en op het gebied van lichamelijke klachten, slaapproblemen en aandachtsproblemen. Kinderen met een virusinfectie elders in het lichaam behalen scores binnen het klinische gebied wat betreft emotioneel reagerend en agressief gedrag en aandachtsproblemen. Kinderen zonder een dergelijke infectie laten scores binnen het klinische gebied zien met betrekking tot teruggetrokken gedrag en lichamelijke klachten. 18 Tabel 3 Gemiddelden,standaarddeviaties en ranges van de scores op de afhankelijke variabelen per groep Virusinfectie van het centrale zenuwstelsel (n=14) BSID-II-NL Mentaal ontwikkelingsniveau* M (SD) Range CBCL 1 ½ -5 # Virusinfectie elders in lichaam (n=17) Geen virusinfectie (n=25) 113.57 (8.93) 91-129 107.53 (10.38) 86-126 110.16 (9.89) 89-131 45.71 (12.67) 33-73 44.00 (9.89) 29-62 43.36 (8.49) 29-62 48.07 (11.86) 35-79 45.35 (10.11) 32-66 44.44 (7.33) 28-59 M (SD) Range 54.50 (10.78) 50-90 53.18 (4.90) 50-65 52.00 (3.58) 50-62 M (SD) Range 51.79 (2.99) 50-59 50.35 (0.60) 50-52 50.56 (1.29) 50-56 M (SD) Range 53.57 (6.79) 50-70 53.65 (4.08) 50-62 53.24 (5.23) 50-70 M (SD) Range 54.43 (5.96) 50-67 52.24 (4.31) 50-63 51.44 (3.79) 50-67 M (SD) Range 53.29 (5.29) 50-67 50.59 (1.18) 50-53 51.88 (3.17) 50-62 M (SD) Range 53.35 (4.78) 50-67 54.35 (7.16) 50-70 51.36 (2.75) 50-62 M (SD) Range 54.14 (9.63) 50-84 52.00 (3.89) 50-64 51.32 (2.46) 50-60 Internaliserende problematiek M (SD) Range Externaliserende problematiek M (SD) Range Emotioneel reagerend Angstig/ depressief Lichamelijke klachten Teruggetrokken Slaapproblemen Aandachtsproblemen Agressief gedrag *: range tussen 50-150; hoe hoger de score, hoe sneller de ontwikkeling van het kind verloopt. #: 60 =normaal, 60-63 = grensgebied, >63 =klinisch gebied 19 Allereerst blijkt uit de statistische analyses dat er geen significant verschil wordt gevonden wat betreft de verhouding jongens en meisjes binnen de groepen. Daarnaast is er geen significant verschil gevonden tussen de groepen op de combinatie van de drie afhankelijke variabelen, de indexscore op de Mentale schaal van de BSID-II-NL, de Internaliserende schaal van de CBCL en Externaliserende schaal van de CBCL (F (6,100) = .72, p = .638; Wilks’ Lambda = .92, partial eta squared = .04). De effect sizes tonen aan dat de gevonden effecten van Groep op de afhankelijke variabelen in de steekproef klein tot middelmatig zijn (Mentaal ontwikkelingsniveau partial eta squared = .06; Internaliserende problematiek partial eta squared = .01; Externaliserende problematiek partial eta squared = .03). Er is een trend tot significantie waarneembaar in het verschil tussen de groepen op de combinatie van de indexscore op de Mentale schaal van de BSID-II-NL en de onderliggende subschalen van de CBCL 1½-5 als afhankelijke variabelen (F (16,90) = 1.73, p = .054; Wilks’ Lambda = .58, partial eta squared = .24). De effect sizes tonen aan dat de gevonden effecten van Groep op de afhankelijke variabelen in de steekproef klein tot groot zijn (Mentaal ontwikkelingsniveau partial eta squared = .06; Emotioneel reagerend partial eta squared = .04; Angstig/ depressief partial eta squared = .14; Lichamelijke klachten partial eta squared = .03, Teruggetrokken partial eta squared = .07, Slaapproblemen partial eta squared = .08, Aandachtsproblemen partial eta squared = .08; Agressief gedrag partial eta squared = .05). De gerapporteerde efect sizes dienen met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden, vanwege het gegeven dat het verschil tussen de groepen niet significant is. Er is een groot effect gevonden van Groep op de onderliggende subschaal Angstig/ depressief. Dit geeft aan dat binnen de steekproef een grote hoeveelheid variantie binnen de subschaal Angstig/ depressief verklaard kan worden door de onafhankelijke variabele Groep. 20 Concluderend kan gesteld worden dat er geen significant verschil gevonden is in de neuropsychologische ontwikkeling, zoals gemeten door de BSID-II-NL en CBCL 1½-5, tussen kinderen met een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel, kinderen met een entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam en kinderen zonder een dergelijke infectie. 21 Discussie Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te verkrijgen in de gevolgen van een enteroof parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel voor de neuropsychologische ontwikkeling van Nederlandse kinderen in de leeftijd van 1,5 tot 3,5 jaar. Vanuit het onderzoek komt naar voren dat zowel kinderen met een entero- of parechovirale infectie in het centrale zenuwstelsel, kinderen met een entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam als kinderen zonder een infectie een normale neuropsychologische ontwikkeling doorlopen. Ondanks dat er geen significant verschil wordt waargenomen, blijkt er op steekproefniveau een verschil aanwezig te zijn wat betreft neuropsychologische ontwikkeling tussen kinderen met een entero- of parechovirale infectie in het centrale zenuwstelsel, kinderen met een dergelijke infectie elders in het lichaam en kinderen zonder een infectie. Kinderen met een virusinfectie in het centrale zenuwstelsel behalen gemiddeld de hoogste score wat betreft mentaal ontwikkelingsniveau en de kinderen met het virus elders in het lichaam behalen gemiddeld de laagste score. Verder laat het huidige onderzoek zien dat zowel kinderen met een entero- of parechovirale infectie in het centrale zenuwstelsel, kinderen met een entero- of parechovirale infectie elders in het lichaam als kinderen zonder een infectie niet meer probleemgedrag laten zien dan het gemiddelde kind van hun leeftijd. Wel blijkt dat kinderen met een centrale zenuwstelselinfectie gemiddeld zowel de meeste internaliserende als externaliserende problemen laten zien in vergelijking met de andere twee groepen. Echter, dit verschil is niet significant. Er is sprake van een trend tot significantie wanneer men kijkt naar de onderliggende subschalen van de CBCL 1½-5. In het huidige onderzoek is het niet mogelijk om dit verder te onderzoeken. Het gegeven dat er een trend tot significantie is gevonden geeft aan dat het van 22 belang is dat er vervolgstudies zullen plaatsvinden en dat de onderliggende subschalen van de CBCL 1½-5 meegenomen worden in toekomstige analyses. De meeste scores binnen het klinische gebied zijn gevonden bij kinderen met een virusinfectie van het centrale zenuwstelsel, namelijk wat betreft emotioneel reagerend, teruggetrokken en agressief gedrag en op het gebied van lichamelijke klachten, slaapproblemen en aandachtsproblemen. Tevens worden de hoogst gerapporteerde scores wat betreft gedragsproblematiek gevonden binnen deze onderzoeksgroep. In tegenstelling tot de gevonden resultaten van de huidige studie komen bijvoorbeeld in het onderzoek van Taylor, Schatschneider, & Minich (zoals geciteerd in Chang et al., 2007) wel duidelijk meer gedragsproblemen naar voren bij kinderen met een centrale zenuwstelselinfectie dan bij kinderen zonder een dergelijke infectie. Een verklaring voor deze bevinding kan zijn dat er in het genoemde onderzoek een andere bacteriële oorzaak achter de centrale zenuwstelselinfectie ligt. Daarnaast kan het zo zijn dat er in het huidige onderzoek geen betekenisvol verschil gevonden is in de mate van gedragsproblemen tussen de drie groepen vanwege het feit dat het onderzoek afgenomen is op een relatief jonge leeftijd, waardoor er moeilijk iets te zeggen valt over eventuele gedragsproblematiek. Ietwat koppiger of drukker gedrag bij een kind hoeft op deze leeftijd nog geen indicatie te zijn voor gedragsproblematiek en kan passend zijn bij de leeftijd. Een andere verklaring kan zijn dat ouders in dit huidige onderzoek de vragenlijst bewust op een zodanige manier ingevuld hebben dat er geen probleemgedrag bij hun kind naar voren zou komen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat een enterovirale infectie van het centrale zenuwstelsel negatieve gevolgen kan hebben op cognitief gebied en op de gedragsprocessen van het kind (Chang et al., 2007; Gau et al., 2008; Huang et al., 2006; Sells et al, 1975). Een verklaring voor het gegeven dat deze resultaten tegenstrijdig zijn met de bevindingen van de 23 huidige studie kan liggen in de onderzoekspopulatie van de genoemde studies. Zo is er het eerdergenoemde verschil in nationaliteit, er wordt gebruik gemaakt van een variërende leeftijdsrange, vaak is er sprake van een kleine steekproefgrootte en wellicht kan een verschil in aangeboden medische zorg tevens een effect hebben op de gevonden resultaten. Daarnaast is er in sommige studies een onderscheid gemaakt in ernst van de infectie (Chang et al., 2007; Huang et al., 2006) wat ervoor kan zorgen dat de verdeling van de studiepopulatie zodanig verschilt dat er hierdoor betekenisvolle resultaten gevonden worden. Ten slotte kunnen de tegenstrijdige bevindingen wellicht verklaard worden doordat kinderen in de leeftijd van 18 tot en met 42 maanden zich nog zo snel aan het ontwikkelen zijn dat men nog geen duidelijk verschil kan vinden tussen de drie onderzoeksgroepen. Een verschil in de neuropsychologische ontwikkeling zal dan pas gevonden kunnen worden op latere leeftijd wanneer het ontwikkelingsniveau van het kind stabieler is. Het overkoepelend onderzoek heeft beschikking over een studiepopulatie van kinderen van 0 tot 16 jaar. Aanbevolen wordt dat vanaf heden de neuropsychologische ontwikkeling tevens gemeten wordt op latere leeftijd. Men zou hierbij gebruik kunnen maken van de Nederlandse versie van de Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC-III-NL) om te kijken naar het ontwikkelingsniveau en men zou de CBCL 6-18 jaar kunnen gebruiken om eventuele gedragsproblemen in kaart te brengen. De nog relatief kleine onderzoeksgroep kan ervoor gezorgd hebben dat er geen significante resultaten gevonden zijn in dit onderzoek. Daarnaast is er in deze studie enkel gekeken naar de eerste meting van de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen. Wellicht dat er betekenisvolle verschillen worden waargenomen in de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen wanneer de verdere metingen in de toekomst tevens meegenomen kunnen worden in de analyses. Dergelijke gegevens kunnen meer inzicht creëren in hoe de kinderen met een virusinfectie zich ontwikkelen. Het is van belang dat dit onderzoek wordt 24 voortgezet, zodat er gekeken kan worden of een studie met een grotere studiepopulatie, een grotere leeftijdsrange en waarin tevens alle metingen meegenomen worden wel tot betekenisvolle resultaten zal leiden. Uit dit onderzoek blijkt dat het hebben van een entero- of parechovirale infectie van het centrale zenuwstelsel bij kinderen in de leeftijd van 1,5 tot 3,5 jaar geen gevolgen heeft voor de neuropsychologische ontwikkeling van kinderen. Dit betekent dat de primaire zorg enkel medisch van aard hoeft te zijn, aangezien er geen duidelijke behoefte is aan psychologische zorg. 25 Literatuur Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2000). Manual for the ASEBA preschool forms and profiles. University of Vermont Department of Psychiatry, Burlington. Benschop, K. S. M., Schinkel, J., Minnaar, R. P., Pajkrt, D., Spanjerberg, L., Kraakman, H. C., Berkhout, B., Zaaijer, H. L., Beld, M. G. H. M., & Wolthers, K. C. (2006). Human parechovirus infections in dutch children and the association between serotype and disease severity. Clinical Infectious Diseases, 42, 204-210. Bergman, I., Painter, M. J., Wald, E. R., Chiponis, D., Holland, A. L., & Taylor, H. G. (1987). Outcome in children with enteroviral meningitis during the first year of life. The Journal of Pediatrics, 110, 705-709. Chang, L. Y., Huang, L. M., Gau, S. S. F., Wu, Y. Y., Hsia, S. H., Fan, T. Y., Lin, K. L., Huang, Y. C., Lu, C. Y., & Lin, T. Y. (2007). Neurodevelopment and cognition in children after enterovirus 71 infection. The New England Journal of Medicine, 356, 1226-1234. Choi, C. S., Choi, Y. J., Choi, U. Y., Han, J. W., Jeong, D. C., Kim, H. H., Kim, J. H., Kang, J. H. (2011). Clinical manifestations of CNS infections caused by enterovirus type 71. Korean Journal of Pediatrics, 54, 11-16. Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioural sciences. New Jersey: Publishers. Evers, A., Van Vliet-Mulder, J. C., Groot, C. J., (2000). Documentatie van tests en testresearch in Nederland. Deel I Testbeschrijvingen. Assen: Van Gorcum. Gau, S. S. F., Chang, L. Y., Huang, L. M., Fan, T. Y., Wu, Y. Y., & Lin, T. Y. (2008). Attention- deficit/hyperactivity – related symptoms among children with enterovirus 71 infection of the central nervous system. Pediatrics, 122, e452-e458. 26 Hoepelman, A. I. M., Kroes, A. C. M., Sauerwein, R.W., & Verbrugh, H.A. (2011). Microbiologie en infectieziekten (3nd ed.). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Huang, C. C., Liu, C. C., Chang, Y. C., Chen, C. Y., Wang, S. T., & Yeh, T. F. (1999). Neurologic complications in children with enterovirus 71 infection. The New England Journal of Medicine, 341, 936-942. Huang, M. C., Wang, S. M., Hsu, Y. W., Lin, H. C., Chi, C. Y., & Liu, C. C. (2006). Long-term cognitive and motor deficits after enterovirus 71 brainstem encephalitis in children. Pediatrics, 118, e1785- e1788. Khetsuriani, N., Lamonte-Fowlkes, A., Oberts, S., & Pallansch, M. A. (2006). Enterovirus surveillance United States 1970-2005. Centers for Disease Control and Prevention. MMWR Surveill Summaries, 55, 1-20. Kievit, T., Tak, J. A., & Bosch, J. D. (2009). Handboek psychodiagnostiek voor de hulpverlening aan kinderen. Utrecht: De Tijdstroom Uitgeverij. Rhoades, R. E., Tabor-Godwin, J. M., Tsueng, G., & Feuer, R. (2011). Enterovirus infections of the central nervous system. Virology, 411, 288-305. Rittichier, K. R., Bryan, P. A., Bassett, K. E., Taggart, E. W., Enriquez F. R., Hillyard, D. R., & Byington, C. L. (2005). Diagnosis and outcomes of enterovirus infections in young infants. The Pediatric Infectious Disease Journal, 24, 546-550. Sawyer, M. H. (1999). Enterovirus infections: Diagnosis and treatment. Pediatric Infectious Disease Journal, 18, 1033-1040. Sells, C. J., Carpenter, R. L., & Ray, C. G. (1975). Sequelae of central-nervoussystem enterovirus infections. The New England Journal of Medicine, 293, 1-4. Van der Meulen, B. F., Ruiter, S. A. J., Lutje Spelberg, H. C., & Smrkovský, M. (2002). BSID-II-NL, deel II: Handleiding. Amsterdam: Harcourt Testpublishers. 27 Verboon-Maciolek, M. A., Krediet, T. G., Gerards, L. J., Vries de, L. S., Groenendaal, F., & van Loon, A. M. (2008). Severe neonatal parechovirus infection and similarity with enterovirus infection. The Pediatric Infectious Disease Journal, 27, 241-245. Wilfert, C. M., Thompson, R. J. Jr, Sunder, T. R., O’Quinn, A., Zeller, J., & Blacharsh, J. (1981). Longitudinal assessment of children with enterovirale meningitis during the first three months of life. Pediatrics, 67, 811-815. Wolthers, K. C., Benschop, K. S., Schinkel, J., Molenkamp, R., Bergevoet, R. M., Spijkerman, I. J., Kraakman, H. C., & Pajkrt, D. (2008). Human parechoviruses as an important viral cause of sepsislike illness and meningitis in young children. Clinical Infectious Diseases, 47, 358-363. Yi, L., Lu, J., Kung, H., & He, M. (2011). The virology and developments toward control of human enterovirus 71. Critical Reviews in Microbiology, 37, 313-327. Zaoutis, T. & Klein, J. D. (1998). Enterovirus infections. Pediatrics in Review, 19, 183-191.