HALFJAARLIJKSE ARBEIDSMARKTBALANS mei 2015

advertisement
HALFJAARLIJKSE
ARBEIDSMARKTBALANS
mei 2015
De start van een nieuwe groeicyclus?
Inhoudsopgave
De start van een nieuwe groeicyclus?
3
Langzaam herstel van de (Europese) arbeidsmarkt
4
Meer jobs, minder werklozen in de EU
4
Belgische werkzaamheid naar 70% tegen 2020
6
Vlaamse werkgelegenheid iets gegroeid
7
Vlaanderen vindt nog geen aansluiting met de EU-topregio’s
8
Kansengroepen blijven een structureel knelpunt
9
Evolutie van de vacatures
12
Wijziging registratie vacatures
12
Omslag op de vacaturemarkt?
12
Sectorale evoluties
13
Evoluties van de werkloosheid
17
Nog geen daling van NWWZ
17
Kengetallen en voornaamste trends
17
Evolutie volgens kenmerken van de NWWZ
19
Herstructureringen en collectieve ontslagen
24
Werkloosheid, in- en uitstroom bij de 50-plussers
25
Prognose van de evolutie van de werkloosheid
29
De totale werkloosheid neemt opnieuw toe
29
De jeugdwerkloosheid kan verder dalen
30
Besluit
31
De start van een nieuwe groeicyclus?
Sinds meerdere jaren is de Europese Unie de zwakste regio op wereldvlak. Terwijl in de meeste regio’s
groeicijfers van 3% en meer genoteerd worden, kampt de EU al enige tijd met een zeer lage groei.
Volgens de OESO-indicatoren (maart 2015) zou de eurozone begin 2015 eindelijk voor een economisch
herstel staan. Het is opnieuw Duitsland dat de motor is van de Europese groeidynamiek, maar ook de
‘risicolanden’ Frankrijk en Italië lijken aan de beterhand. De historisch lage (nul)rente, de massale
geldcreatie door de ECB, de sterk gedaalde euro en olieprijzen zorgen voor een opwaartse herziening
van de groeicijfers en voor een hernieuwd optimisme. Het einde van de vorige hoogconjunctuur dateert
van mei 2008, na zeven jaar staan we wellicht aan het begin van een nieuwe economische cyclus.
Intussen is de werkloosheid in de meeste EU-lidstaten al een tijdje aan het dalen. In februari 2015
bedraagt de EU-werkloosheidgraad 9,8%, het laagste niveau sinds september 2011. Ook de
jeugdwerkloosheid vertoont het laatste jaar een vrij sterk dalende tendens. Op een jaar tijd daalde het
totaal aantal werklozen in de EU met 1,55 miljoen, het aantal jonge werklozen met 494.000. De EU telt
momenteel 23,9 miljoen werklozen waarvan 4,85 miljoen jongeren. Het is ironisch dat de sterk gedaalde
werkloosheid in Duitsland de komende jaren een tweede maal leidt tot een collectief ontslag bij het
‘Agentur für Arbeit’, wegens gebrek aan werk voor vele duizenden bemiddelaars. Er zijn in Duitsland nu
ongeveer 2 miljoen werklozen minder dan in 2005, toen een piek van bijna 5 miljoen werklozen werd
bereikt.
Ook in België zou de groei aantrekken. Het Federaal Planbureau heeft in maart de raming voor 2015
opwaarts herzien, van 1% naar 1,2%. De werkgelegenheid zou toenemen met 0,5%, maar de Belgische
werkloosheidsgraad daalt in 2015 nauwelijks door een verdere toename van het arbeidsaanbod. De
recentste cijfers over de werkgelegenheid in Vlaanderen wijzen op een matig positieve evolutie.
Hetzelfde geldt voor de totale werkloosheid die nauwelijks beweegt, terwijl de jeugdwerkloosheid
verder daalt. De vacaturemarkt vertoont wel een heropleving, met een vrij sterke toename van het
aantal aan VDAB gemelde vacatures.
In deze ‘Arbeidsmarktbalans’ bekijken we eerst de opmerkelijke langetermijnevolutie (2006-2014) van
de Europese werkgelegenheid en werkloosheid. Het Federaal Planbureau publiceerde de vooruitzichten
tot 2020 voor de Belgische economie en arbeidsmarkt. De snelle ramingen van de RSZ geven de recente
evolutie van de Vlaamse werkgelegenheid.
Uit een nieuwe clusteranalyse van het Steunpunt WSE blijkt dat Vlaanderen ook de laatste jaren geen
vooruitgang geboekt heeft in de rangschikking van Europese regio’s. Knelpunt blijft de te lage
werkzaamheid van 55-plussers, maar uit een overzicht blijkt dat ook de andere kansengroepen hun
situatie nauwelijks kunnen verbeteren.
De vacaturemarkt vertoont een herstel maar het is nog te vroeg om van een trendbreuk te spreken. De
totale werkloosheid stabiliseert maar dit verbergt zeer uiteenlopende evoluties volgens leeftijd. De
daling van de jeugdwerkloosheid zet zich door, maar aan het andere uiteinde is er een stevige toename
bij de 55-plussers. Deze zou volgens de eigen projecties het komende jaar voor een nieuwe toename
zorgen van de totale werkloosheid, maar de jeugdwerkloosheid zou verder dalen. De bijzondere
evolutie van de werkloosheid bij de 50-plussers wordt in een afzonderlijk hoofdstuk uitgediept.
3
Langzaam herstel van de (Europese) arbeidsmarkt
Meer jobs, minder werklozen in de EU
In figuur 1 ziet men de evolutie van de werkgelegenheid in de EU-28 tussen eind 2006 en eind 2014.
Het betreft kwartaalgegevens van de geharmoniseerde Eurostat-enquêtes. De belangrijkste
vaststelling is dat de totale werkgelegenheid in de EU-28 over een periode van acht jaar vrijwel
gestabiliseerd is. Tussen eind 2006 en eind 2008 was er nog een vrij sterke toename, nadien heeft de
financiële crisis ongeveer 3% van de Europese werkgelegenheid ‘vernietigd’: tussen 2008 en 2011
gingen 6,5 miljoen arbeidsplaatsen verloren. Sindsdien blijft de EU-werkgelegenheid schommelen rond
het niveau van 2011, met toch een licht stijgende trend sinds midden 2013. Ook eind 2014 was er in
de meeste lidstaten een toename, waaronder ook de zuiderse landen.
Uiteraard zijn er grote verschillen tussen de lidstaten, met sterke afwijkingen van dit Europese
patroon. In sommige landen, zoals Zweden, Duitsland en ook België, ligt het niveau eind 2014 zelfs een
eind boven het aanvangsniveau van eind 2006. Opvallend is de vrij sterke daling in Denemarken,
terwijl Spanje 15% van de werkgelegenheid verloren zag gaan en pas recent een herstel kent.
Kenmerkend voor de meeste lidstaten is de daling van het aantal voltijdse jobs, terwijl deeltijdarbeid
verder toeneemt. Momenteel werkt bijna één op vijf EU-werknemers deeltijds, in België (en
Vlaanderen) is dit bijna één op vier. Dit hangt samen met de omwenteling van de sectorale
werkgelegenheidsstructuur: de afbouw van meestal voltijdse jobs in de industrie, een toename van
deeltijdarbeid in de dienstensectoren.
Figuur 1 Evolutie van de totale werkgelegenheid in de EU en enkele lidstaten tussen eind 2006 en eind 2014 (kwartaal
IV/2006 = index 100)
115
110
107,2
Zweden
106,4
105
104,8
102,8
100,9
100,0
100
97,5
Duitsland
België
Frankrijk
EU-28
95
Nederland
Denemarken
90
Spanje
87,0
85
80
IV
2006
I
II
III
2007
IV
I
II
III
2008
IV
I
II
III
2009
IV
I
II
III
2010
IV
I
II
III
IV
I
2011
II
III
2012
4
IV
I
II
III
2013
IV
I
II
III
2014
IV
Volgens het Internationaal Muntfonds zou de werkgelegenheidsgroei in de ontwikkelde landen ook de komende
jaren (2015-2020) eerder matig (kunnen) zijn. In een analyse (opgenomen in de ‘World Economic Outlook
2015’) met de veelzeggende titel ‘Lower potential growth: a new reality’, stelt het IMF dat de demografische
ontwikkelingen tot een lagere werkgelegenheidsgroei kunnen leiden. Volgens het IMF zorgt de vergrijzing voor
een lagere productiviteit en geringere innovatie hetgeen de levensstandaard bedreigt. In de ontwikkelde landen
zou het groeipotentieel dalen van 2,25% voor de crisis naar 1,6% voor de periode 2015-2020. Uiteraard kunnen
overheden hierop inspelen door in te zetten op innovatie via onderzoek en ontwikkeling, op productiviteit via
scholing en opleiding en op de verhoging van de arbeidsparticipatie.
In figuur 2 is nog beter af te lezen hoe groot de verschillen zijn tussen de lidstaten op vlak van
arbeidsmarktprestaties. Eind 2014 ligt de werkloosheid (op basis van het aantal ILO-werklozen, die effectief
werk zoeken en vlug beschikbaar zijn) in Spanje drie maal hoger dan eind 2006, in Duitsland is deze gehalveerd.
De werkloosheidsgraad bedraagt er momenteel respectievelijk 23,2% en 4,8%. Eind 2006 lag de werkloosheid in
Spanje (8,3%) zelfs iets lager dan in Duitsland (9,6%). Opnieuw toont de ‘lange termijn’ aan hoe snel en
ingrijpend –op een termijn van nauwelijks acht jaar- de arbeidsmarkt kan reageren op gewijzigde economische
omstandigheden.
Figuur 2 Evolutie van de totale werkloosheid in de EU en enkele lidstaten tussen eind 2006 en eind 2014 (kwartaaI
IV/2006=index 100)
400
350
300,0
300
Spanje
Nederland
250
Denemarken
200
Zweden
182,0
174,5
150
EU-28
België
100
131,9
126,9
113,9
113,3
50
50,0
Duitsland
Frankrijk
0
IV
2006
I
II
III
2007
IV
I
II
III
2008
IV
I
II
III
2009
IV
I
II
III
2010
IV
I
II
III
IV
2011
I
II
III
2012
IV
I
II
III
2013
IV
I
II
III
IV
2014
In de meeste lidstaten is de werkloosheid aan het dalen, maar het pre-crisis niveau van 2008 is nog heel veraf.
De eerder trage afbouw van de werkloosheid heeft niet enkel te maken met de geringe economische groei,
maar ook met de blijvend stijgende arbeidsmarktparticipatie. De EU-activiteitsgraad (20-64 jarigen) is lange tijd
stabiel gebleven rond 75%, maar sinds 2011 is ze toegenomen tot het huidige niveau van 77%. In een recente
analyse1 wijst de Commissie erop dat dit wel leidt naar een groeiende werkgelegenheid, maar anderzijds de
werkloosheid op een hoog niveau handhaaft.
In de EU werd begin 2013 een piek bereikt van 26,5 miljoen werkzoekenden. Op minder dan twee jaar is het
aantal werklozen met ongeveer 10% verminderd, tot 23,9 miljoen in februari 2015. België vormt echter een
1
European Commission, EU Employment and Social Situation. Quarterly Review, december 2014
5
zeldzame uitzondering binnen de EU: de werkloosheid is sinds midden 2012 opnieuw toegenomen, hetgeen
vooral te wijten is aan de forse toename van het aantal oudere werklozen. Met een ILO-werkloosheidsgraad van
8,5% blijft België wel nog beter doen dan het EU-gemiddelde (9,6%), maar midden 2012 bedroeg dit verschil nog
3 procentpunten.
Belgische werkzaamheid naar 70% tegen 2020
In de jongste projectie2 raamt het Federaal Planbureau de economische groei voor 2015 op 1,2%, hoger dan
eerder geraamd door de opwaartse herziening van de overheidsuitgaven. De groei zou de komende jaren
geleidelijk aantrekken en gemiddeld 1,6% bedragen over de periode 2017-2020. Zoals in de analyse van het IMF
over de potentiële groei in de ontwikkelde landen, blijkt er ook voor België geen sterke groei (>2%) in te zitten.
Deze zou maximaal 1,7% bedragen in 2018 en daarna weer afnemen naar 1,4% in 2020.
Ondanks
de
vrij
matige
groeivooruitzichten
verwacht
het
Planbureau
toch
een
behoorlijke
werkgelegenheidsgroei. Na de kleine daling in 2013 en de beperkte toename in 2014 zou de netto jobcreatie
geleidelijk toenemen tot gemiddeld 33.000 per jaar tussen 2017 en 2020. Dit jaar zouden er bijna 25.000 jobs
bijkomen, de toename zou maximaal zijn in 2017 (bijna 40.000). De werkzaamheidsgraad van de bevolking op
arbeidsleeftijd (het aandeel werkenden tussen 20 en 64 jaar) zou hierdoor eindelijk opnieuw stijgen, na een
lange periode van stilstand: tussen 2005 en 2013 nagenoeg onveranderd rond 67%. Met een jaarlijkse toename
van ongeveer 0,5 procentpunt zou de werkzaamheid tegen 2020 kunnen stijgen naar 70 %, nog steeds 3 pptn.
lager dan de doelstelling van 73,2 % uit de EU-2020 strategie.
De Belgische werkloosheidsgraad zou reeds dit jaar afnemen en deze daling zou gedurende de ganse
projectieperiode aanhouden. Het Planbureau ziet een geleidelijke afname van 8,5% in 2014 naar 7,7% in 2020.
De daling is eerder beperkt omdat het arbeidsaanbod nog steeds verder toeneemt, niet langer door
demografische veranderingen (toename van de bevolking tussen 15 en 64 jaar) maar door de sterke toename
van de (oudere) beroepsbevolking van werkenden en werkzoekenden.
In tegenstelling tot vorige perioden zou de bevolking op arbeidsleeftijd (15 tot 64 jaar) niet meer zo sterk
toenemen. De jaarlijkse groei verzwakt jaar na jaar en wordt vanaf 2018 zelfs licht negatief, hetgeen per saldo
resulteert in een toename met slechts 9.000 eenheden.
De beroepsbevolking (som van werkenden en werkzoekenden) zou niettemin tegen 2020 met 153.000 personen
toenemen, vooral als gevolg van de sterke stijging van de activiteitsgraden in de hogere leeftijdsklassen. Dit is
nog steeds het geval bij de vrouwen waar het cohorte-effect in de hogere leeftijdsklassen3 nog steeds een
stuwend effect heeft. Maar steeds meer spelen de veranderingen in het eindeloopbaanbeleid een belangrijke
rol: de verhoging van de instapleeftijd en/of verstrenging van de loopbaanvereisten voor vervroegd pensioen,
het ‘Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag’ (SWT, het vroegere brugpensioen) en het ‘Stelsel van
terbeschikkingstelling’ (TBS, vooral in het onderwijs).
2
Federaal Planbureau, Economische Vooruitzichten 2015-2020, maart 2015.
Het cohorte-effect houdt in dat de activiteitsgraad van vrouwen minder snel daalt dan vroeger naarmate ze ouder
worden. De relatief hoge activiteitsgraad van een cohorte tussen 30 en 39 jaar wordt ‘meegenomen’ wanneer deze
vrouwen 10 jaar later tussen 40 en 49 jaar zijn. Momenteel is meer dan de helft van de 50-64 jarige vrouwen nog
beroepsactief, 20 jaar geleden was dit slechts één op drie.
3
6
Deze ingrijpende institutionele aanpassingen zullen voor een sterke toename zorgen van het aantal 50-plussers
op de arbeidsmarkt. Het ‘aanbodverhogend’ effect van het nieuwe SWT is dubbel: de verstrenging van de
toegang zorgt voor een daling van het aantal personen in het stelsel, maar daarnaast moeten nieuwe instromers
in het stelsel voortaan beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. De langere beschikbaarheid van de oudere
werkzoekenden tekent zich momenteel af in sterk stijgende werkloosheidscijfers in deze leeftijdsgroep.
Volgens het Planbureau zou nagenoeg de gehele stock SWT’ers binnen zes jaar opgenomen zijn in de
beroepsbevolking. De sterke toename van de activiteitsgraden bij de 50/55-plussers zou ook gepaard kunnen
gaan met stabiele of zelfs aantrekkende activiteitsgraden in de overige leeftijdsklassen. De globale
activiteitsgraad (het aandeel werkenden en werkzoekenden tussen 20 en 64 jaar) zou hierdoor tegen 2020
kunnen stijgen van de huidige 72,8 % naar 74,8 %, waarmee België nog altijd een stuk lager scoort dan het EUgemiddelde (77% in 2014).
Vlaamse werkgelegenheid iets gegroeid
De ‘snelle kwartaalramingen’ van de RSZ geven een accuraat beeld van de recente evolutie van het aantal
tewerkgestelde werknemers in België en de regio’s. Het betreft zowel de arbeiders en bedienden uit de
privésector als de ambtenaren uit de overheidssector, met uitzondering van de werknemers tewerkgesteld
door de lokale besturen4. Naast het aantal loontrekkenden in ‘koppen’, publiceert de RSZ ook cijfers over het
arbeidsvolume door de voltijdse en deeltijdse arbeidstijd om te zetten in voltijdse equivalenten (VTE). We
bekijken in figuur 3 de evolutie (4/2010-4/2014) van het aantal werknemers en het arbeidsvolume. Begindatum
is het vierde kwartaal van 2010 (index 100), einddatum is het vierde kwartaal van 2014.
Figuur 3 De evolutie van het aantal tewerkgestelde werknemers en het arbeidsvolume in VTE (Vlaams Gewest; kwartaaI
IV/2010=index 100; aantallen x 1000)
103
102
2.102
102
101
2.077
1.757
101
100
100
1.738
99
99
98
98
97
IV
2010
I
II
III
2011
IV
I
II
III
IV
I
2012
arbeidsvolume (VTE)
II
III
2013
IV
I
II
III
IV
2014
tewerkgestelde werknemers
4
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, Snelle raming van de tewerkstelling. In deze ramingen zijn de werknemers
tewerkgesteld door de lokale overheden (RSZPPO) en de zeelieden ter koopvaardij (HVKZ) niet meegeteld. Door een
aanpassing in 2011 van de aangifte van het overheidspersoneel is er nu een accuratere telling van zowel het aantal
werknemers en arbeidsplaatsen als de berekening van het arbeidsvolume in voltijdse equivalenten. De gegevens van
vroegere jaren werden herraamd om aan te sluiten op de vernieuwde telling vanaf 2011.
7
Eind 2014 ligt zowel het aantal werknemers als het arbeidsvolume iets hoger (ongeveer 1%) dan eind 2010. Op
basis van de indexen voor het vierde kwartaal stelt men vast dat het niveau in de opeenvolgende jaren nooit
beneden het aanvangsniveau van 2010 is gedaald. Het arbeidsvolume vertoont sterke seizoenschommelingen,
met een dieptepunt in het derde kwartaal (zomervakantie) en een hoogtepunt in het tweede en vierde
kwartaal. De cijfers wijzen alleszins op een positieve evolutie van de tewerkstelling in het Vlaams Gewest: het
aantal werknemers ligt ieder kwartaal van 2014 iets boven het niveau van het overeenkomstige kwartaal van
20135. In 2013 was dit net omgekeerd, met een lager niveau dan in 2012 (cf. cijfers Federaal Planbureau voor
België). De toename is echter nog te gering om van een opleving van de arbeidsmarkt te spreken. De bijna
vlakke evolutie tussen 2011 en 2014 toont aan dat er nog geen sprake is van een werkgelegenheidsdynamiek
zoals tijdens de pre-crisis periode 2006-2008.
Uit de sectorale cijfers blijkt andermaal dat er nog steeds een verlies is van industriële jobs (in bijna alle
deelsectoren), terwijl ook de tewerkstelling in de bouwnijverheid verder krimpt. Er is wel een toename in de
commerciële dienstverlening, ondersteund door het herstel van de uitzendsector. De niet-commerciële
dienstverlening groeit eveneens in 2014, maar vertoont een gemengd beeld: een kleine toename in het
onderwijs, een vrij sterke groei in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening, maar een verder
dalende trend in de sector van het openbaar bestuur.
De verdeling volgens leeftijd bevestigt de eerder vastgestelde ontwikkelingen. Er is een continu stijgende trend
van het aantal werkende 50-plussers, een sterk dalende trend sinds eind 2011 bij de <25 jarigen en een
beperkte daling bij de 25-49 jarigen sinds half 2012.
Vlaanderen vindt nog geen aansluiting met de EU-topregio’s
In de ‘Lentenota 2013’ werd een samenvatting opgenomen van een dubbele clusteranalyse van 95 EU-regio’s
door het Steunpunt WSE6. In de eerste clusteranalyse, op basis van vijf ‘stockvariabelen’ met de scores in een
bepaald jaar (2011), werden zeven clusters samengesteld. Het Vlaams Gewest positioneerde zich in de vierde
cluster met 15 ‘early exit’ regio’s. Kenmerkend zijn de eerder lage totale werkzaamheid, alsook deze bij de
laaggeschoolden, de vrij hoge jeugdwerkloosheid maar vooral de zeer lage werkzaamheid bij de 55-plussers. In
de tweede clusteranalyse, met ook de evolutie 2006-2011 in de weerhouden indicatoren, werden vijf clusters
gerangschikt volgens hun evolutie in de totale werkzaamheid tussen 2006 en 2011. Opnieuw bevond het Vlaams
Gewest zich in de middelste cluster, gekenmerkt door weinig verschuivingen op de arbeidsmarkt: deze regio’s
hielden stand tijdens de crisis, met een werkzaamheid rond 70% en een vrij sterke vooruitgang voor de
werkzaamheid van 55-plussers.
Het Steunpunt WSE voerde een nieuwe analyse7 uit op basis van de waarden van 2013 voor de vijf weerhouden
variabelen: de totale werkzaamheid, de werkzaamheid van vrouwen, 55-plussers en laaggeschoolden en de
werkloosheidsgraad van jongeren. Een algemene conclusie is dat de grote verschillen tussen de Europese regio’s
nog verder uitgediept zijn, vooral wat betreft de jeugdwerkloosheid. Uit de evolutie van de totale werkzaamheid
(20-64 jarigen) tussen 2008 en 2013 blijkt dan weer dat deze in de meeste regio’s gedaald is, zo ook in beperkte
mate (-0,4 procentpunt) in het Vlaams Gewest. Niettemin bevindt Vlaanderen zich met een werkzaamheid van
71,9% in de middenmoot, met 40 van de 97 regio’s die beter scoren.
5
Dit is niet het geval voor het arbeidsvolume in VTE dat eind 2014 iets lager lag dan eind 2013. De RSZ wijst hierbij op de
impact van de stakingen eind vorig jaar.
6
L. Sels en W. Herremans (2012), Vlaanderen houdt (af)stand in een unie met verschillende snelheden. Een vergelijking van
Europese regionale arbeidsmarkten. Steunpunt WSE, WSE Report 13-2012
7
B. Neefs, W. Herremans en L. Sels (2014), Vlaanderen op de kaart van Europese regionale arbeidsmarkten. Steunpunt
WSE, WSE Report 7-2014
8
Zoals in de vorige analyse is het opnieuw vooral de lage werkzaamheid bij de 55-plussers, die Vlaanderen in de
middenmoot (cluster 3 van 6) doet belanden. Onze regio heeft de laatste jaren te weinig vooruitgang geboekt
waardoor het nog steeds geen aansluiting vindt met de Europese topregio’s. Ondanks een sterke toename
tussen 2008 en 2013 (+8,6 ppt. tegenover gemiddeld +5,8 ppt. voor de cluster van 15 regio’s ) blijft de
werkzaamheid van 42,9% nog een stuk lager dan de EU2020-doelstelling van 50%. Met het huidige stijgingsritme
en gezien de structurele ingrepen in het eindeloopbaanbeleid moet deze wel haalbaar zijn. In de topregio’s uit
cluster 1 (alle Zweedse en Nederlandse, de meerderheid van de Duitse en Deense regio’s) is gemiddeld bijna
65% van de 55-plussers aan het werk.
Voor de andere variabelen in de analyse boekt Vlaanderen geen of nauwelijks vooruitgang. Naast de kleine
daling van de totale werkzaamheid (-0,4 ppt.) is er een iets grotere daling bij de laaggeschoolden (-0,9 ppt.),
terwijl deze van de vrouwen licht toegenomen is (+0,8 ppt.). Uiteraard is de zeer sterke toename van de
jeugdwerkloosheid hét pijnpunt van de recente crisisperiode. Ook op dit vlak scoort Vlaanderen eerder zwak: de
jeugdwerkloosheid (16,6% in 2013) is sinds 2008 met 6,1 ppt. toegenomen, meer dan het clustergemiddelde
(+4,5 ppt.).
De topregio’s (cluster 1) slagen er in de jeugdwerkloosheid stabiel te houden (+0,4 ppt.), maar aan het andere
uiteinde is de jeugdwerkloosheid met een toename van gemiddeld 30,4 ppt. (cluster 6) ontspoord. Het betreft
hier, naast nieuwkomer Kroatië, uitsluitend zuiderse regio’s die een gemiddelde jeugdwerkloosheid van 58%
optekenen, naast een zeer lage totale werkzaamheid van 51%.
Hier past de bedenking dat Vlaanderen wel zeer goed scoort op vlak van de totale werkloosheidsgraad, met het
lage niveau (5,1% in 2014) van vele Duitse regio’s. Deze variabele is echter niet opgenomen omdat de
clusteranalyse focust op de drie EU2020-werkzaamheiddoelstellingen (totaal, vrouwen en 55-plussers). Het
opnemen van de totale werkloosheid zou de positie van Vlaanderen binnen de EU-regio’s kunnen verbeteren,
maar andere variabelen (bv. de lage werkzaamheid van allochtonen; de hoge inactiviteitsgraad) zouden deze
kunnen verslechteren.
Kansengroepen blijven een structureel knelpunt
Uit de clusteranalyses van het Steunpunt WSE blijkt dat Vlaanderen slechts matig scoort tussen de EU-regio’s
omwille van de mindere prestaties voor de kansengroepen: een lage werkzaamheid bij de laaggeschoolden en
de 55-plussers, een hoge werkloosheid bij de jongeren. Ook bij de niet-EU migranten en de
arbeidsgehandicapten blijft de werkzaamheid laag, ondanks enige vooruitgang de laatste jaren. De Hoge Raad
voor de Werkgelegenheid bestempelt de arbeidsmarktsituatie van de kansengroepen als de structurele zwakte
van de Belgische arbeidsmarkt, die alle regio’s treft maar waarbij er nog sterke interregionale verschillen
bestaan. In een overzicht van de ontwikkelingen op de Vlaamse arbeidsmarkt besteedt het Steunpunt WSE ook
veel aandacht aan de situatie van de kansengroepen8.
Steeds minder laaggeschoolden, de ‘onderwijskloof’ blijft groot
Eén van de meest opvallende ontwikkelingen van de afgelopen decennia is de omwenteling van de
kwalificatiestructuur, gemeten op basis van het behaalde onderwijsniveau. Op twintig jaar tijd (1993-2013) is het
aandeel laaggeschoolden in de bevolking (25-64 jaar) nagenoeg gehalveerd, van 48% naar 25%. Het aandeel
hooggeschoolden kende de sterkste groei (tot een aandeel van 36%), maar de middengeschoolden vormen nog
steeds de grootste groep (39%). Opvallend hierbij is de ‘feminisering’ van de studentenpopulatie die ervoor zorgt
dat nu meer vrouwen hooggeschoold zijn dan mannen: het aandeel hooggeschoolde vrouwen bedraagt 39%,
8
Steunpunt WSE, Terugblik op de Vlaamse arbeidsmarkt. Ontwikkelingen sinds de jaren tachtig. WSE-Report, 2015 nr. 1
9
tegenover 33% hooggeschoolde mannen. Het generatie-effect, waarbij nieuwe generaties jongeren steeds hoger
geschoold zijn9, zorgt ervoor dat het globale onderwijsniveau van de bevolking blijft toenemen.
Het onderwijsniveau bepaalt in zeer sterke mate de jobkansen en zorgt voor een grote kloof tussen laag- en
hooggeschoolden, die de afgelopen decennia nauwelijks veranderd is. In 1992 bedroeg het verschil in
werkzaamheid tussen laag- en hooggeschoolden 37 procentpunten, in 2013 is dit iets gedaald maar bedraagt
nog 34 pptn. Hoewel de sterk toegenomen scholarisatie zowel individuele als maatschappelijke voordelen
oplevert, wijst het Steunpunt WSE op het gevaar van overscholing en verdringing (van laaggeschoolden door
hoger geschoolden) indien er geen voldoende afstemming is tussen de aangeboden en gevraagde kwalificaties.
Naast overscholing kan de mismatch tussen aangeboden vaardigheden van schoolverlaters en jobvereisten in
vacatures ook leiden naar personeelstekorten in specifieke segmenten. Dit is zeker het geval voor alle soorten
technische profielen, eveneens een structureel probleem van de Vlaamse arbeidsmarkt.
Slechts één op drie jongeren is beroepsactief
De toenemende onderwijsparticipatie van jongeren leidt wel tot een sterk gedaalde activiteitsgraad. Momenteel
is nog slechts één op drie jongeren aanwezig op de arbeidsmarkt, veel lager dan het gemiddelde in de EU (45%
voor EU-15 in 2013). Hoewel de hoge onderwijsparticipatie positief is, wijst het Steunpunt WSE op de
toenemende druk op het loopbaaneinde: de steeds latere intrede van jongeren moet gecompenseerd worden
door een latere uittrede van oudere werknemers (55-plussers). In de middengroep (25-54 jaar) is er nauwelijks
nog groeimarge: Vlaanderen behoort met een werkzaamheid van 85% in deze groep tot de Europese top, op
hetzelfde niveau als Zweden.
De langetermijnevolutie van de jeugdwerkloosheid (op basis van ILO-criteria, actief zoeken en vlugge
beschikbaarheid) is opmerkelijk. Van een piekniveau in 1983 (23,4%) ging het een decennium later naar het
laagste niveau (7,5% in 1992) in dertig jaar. Sindsdien evolueerde de jeugdwerkloosheid met de conjunctuur
binnen een vrij nauwe bandbreedte (tussen 8% en 12%). De crisis van 2009 zorgde wel voor een ‘uitbraak’ tot
15,7%, een niveau dat sindsdien nog niet gedaald is (16,1% in 2014). Voor enkele verklaringen van de hoge
jeugdwerkloosheid wijst het Steunpunt WSE op het groot aandeel ‘instroomwerkloosheid’ van schoolverlaters
die pas na een tijdje werkloosheid een eerste job vinden, alsook het groot aandeel tijdelijke contracten met
minder stabiele tewerkstelling en een grotere dynamiek van in-en uitstroom.
Nog veel groeimarge voor de loopbanen
De sterke toename van de werkzaamheid bij de 50- en 55-plussers is in deze ‘Arbeidsmarktbalans’ al vaak aan
bod gekomen. Het dieptepunt van de werkzaamheid van oudere werknemers situeert zich in 1991 toen nog
slechts 21% van de 55-64 jarigen werkte. Door het herstel van de laatste twintig jaar is dit inmiddels meer dan
verdubbeld, tot 44% in 2014. De toename is vooral te wijten aan de sterk gestegen arbeidsparticipatie van
vrouwen, die zich ook doorzet in de oudere leeftijdsgroepen (cf. het cohorte-effect). Het is opmerkelijk dat de
werkzaamheid bij de 55-64 jarige mannen pas in 2014 terug de 50%-drempel heeft gehaald, bijna het niveau van
1983 (51%). Bij de 55-64 jarige vrouwen is de werkzaamheid bijna verviervoudigd, van 10% naar 38%.
Sinds enkele jaren zijn de vervroegde uittredestelsels op de terugweg. De geleidelijke verstrenging van de
voorwaarden voor voltijds brugpensioen (SWT) leidde reeds sinds midden de jaren ’90 tot een daling die nu
ongetwijfeld zal versnellen. In 2014 telt het stelsel nog 74.800 gerechtigden.
Vanaf 2015 moeten in principe alle oudere werklozen beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt en
9
In 1993 was 31% van de 25-29 jarigen hooggeschoold, in 2003 stijgt dit naar 41% en in 2013 is het reeds 45%. Het aandeel
laaggeschoolden evolueerde in die periode van 29% over 18% naar 14%.
10
loopt een ‘opvolgingsprocedure’ van het actief zoekgedrag. Het aantal oudere, vrijgestelde werklozen
daalde wel sterk, van 87.700 in 2002 naar 29.900 in 2014, maar in dezelfde periode steeg het aantal
oudere NWWZ van 14.400 naar 58.900. Het Steunpunt WSE wijst erop dat deze beide statuten werken
als communicerende vaten omdat de doorstroom naar werk voor deze doelgroep onvoldoende groot is
(cf. hoofdstuk 4). Ook in 2015 blijft de instroom in de werkloosheid nog enkel toenemen bij de 55plussers waardoor de totale werkloosheid voorlopig nog geen dalende tendens kent.
Hoewel de werkzaamheid bij de 50/55-plussers de laatste jaren sterk toegenomen is, is er nog veel groeimarge
om de loopbaan te verlengen. Vooreerst bedraagt de gemiddelde uittredeleeftijd nog steeds minder dan 60 jaar,
na een zeer beperkte toename tussen 2005 (58,8 jaar) en 2013 (59,6 jaar). Tot 2012 lag de verwachte
loopbaanduur van Belgische 50-jarigen met acht actieve loopbaanjaren het laagst binnen de EU. De
recente hervormingen van het eindeloopbaanbeleid zullen dit ongetwijfeld optrekken.
Vooruitgang voor personen met een herkomst buiten de EU
Het Departement WSE publiceerde onlangs de eerste ‘Herkomstmonitor’ waarin de arbeidsmarktpositie van
personen met een buitenlandse herkomst in kaart wordt gebracht10. De cijfers zijn gebaseerd op administratieve
gegevens uit het Datawarehouse ‘Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming’ van de KSZ en laten op basis van vier
criteria toe de personen met een buitenlandse herkomst te bepalen.
De analyse van de werkzaamheid voor de periode 2009-2013 toont aan dat er toch enige vooruitgang geboekt is
in de arbeidsmarktintegratie van niet-EU migranten. Terwijl de totale werkzaamheid (18-64 jarigen, ongeacht de
herkomst) stabiel gebleven is op 68%, is deze bij de groep met een niet-EU-herkomst toegenomen van 45,5%
naar 46,8%. Er is wel een groot verschil tussen de werkzaamheid van de 1 ste generatie (geboren in het
buitenland; 45,4%) en deze van de 2de generatie (geboren in België; 51,4%). Het zijn vooral de vrouwen van de
1ste generatie die hun werkzaamheid sterk hebben opgedreven. Bij de 2de generatie is er een daling van de
werkzaamheid bij zowel mannen als vrouwen.
Ondanks de lichte vooruitgang wijzen de cijfers op een blijvend grote kloof in de werkzaamheid tussen Belgen
(71,8%), de groep met een EU-herkomst (56,3%) en deze met een niet-EU-herkomst (46,8%) waar nog een
enorm groot arbeidspotentieel bestaat.
‘Doelstelling 2020’ dichtbij voor arbeidsgehandicapten
In een update van ‘Handicap en Arbeid’ analyseert het Departement WSE uitgebreid de arbeidsmarktsituatie van
personen met een handicap11. De jaarlijkse Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) peilt naar het “ervaren in de
dagelijkse bezigheden (op het werk of daarbuiten) van hinder door een handicap, een langdurige aandoening of
langdurige ziekte (al dan niet werkgerelateerd)”.
In 2013 rapporteert 13,7% van de respondenten hinder te ondervinden, ongeveer gelijk verdeeld over ‘erge
hinder’ (7,1%) en ‘in zekere mate hinder’ (6,6%). De werkzaamheidsgraad van de totale groep ‘met hinder’ (2064 jaar) bedraagt 40,4%, een verschil van 36,6 pptn. tegenover de totale groep ‘zonder hinder’ (werkzaamheid
van 77%). Na de sterke daling tussen 2007 en 2010 is er de jongste jaren een duidelijk stijgende trend in de
werkzaamheid van de arbeidsgehandicapten. In het ‘Vlaams Hervormingsprogramma Europa 2020’ is er een
werkzaamheid-doelstelling van 43% opgenomen tegen 2020, nauwelijks hoger dan het bereikte niveau in 2007.
Op basis van de recentste kwartaalcijfers voor 2014 blijkt deze norm nog slechts één procentpunt verwijderd.
10
Departement Werk & Sociale Economie (WSE), Herkomstmonitor 2015. Arbeidsmarktpositie van personen met een
buitenlandse herkomst op basis van administratieve gegevens. Maart 2015.
11
Departement Werk & Sociale Economie, Handicap en Arbeid. Deel I (Definities en Statistieken) en Deel II (Beleid). Maart
2015.
11
Evolutie van de vacatures
Wijziging registratie vacatures
In januari 2015 werden de vacatures uit het Normaal Economisch Circuit (zonder Uitzendopdrachten) opgedeeld
in de rechtstreeks aan VDAB gemelde vacatures enerzijds en de via wervings- en selectiekantoren gemelde
vacatures anderzijds. Vanaf nu gaat de vacaturerapportering van VDAB standaard over de vacatures uit het
Normaal Economisch Circuit (zonder Uitzendopdrachten) die rechtstreeks aan VDAB gemeld zijn.
Het aandeel van de sector ‘Werving en Selectie’ steeg, hoewel we de uitzendvacatures niet meetellen, de laatste
tien jaar van amper 3% naar meer dan 35% vandaag. Dit heeft meer met de doorgedreven samenwerking en
data-uitwisseling met bedrijven uit de sector te maken dan met reële arbeidsmarktevoluties. Om een zuiverder
beeld te krijgen van die reële arbeidsmarktevoluties tellen we de vacatures van de sector ‘Werving en Selectie’
vanaf nu apart. Dit wil niet zeggen dat we de sector van werving en selectie niet belangrijk achten. Integendeel,
het belang van deze sector groeit in Vlaanderen, maar niet in de mate die onze cijfers vandaag suggereren.
Omslag op de vacaturemarkt?
Figuur 4 Evolutie van het aantal ontvangen vacatures: rechtstreeks via VDAB en via ‘werving en selectie’ (maandcijfers
Vlaams gewest; 2005- maart 2015)
20.000
18.000
16.000
14.000
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
rechtstreeks via vdab
2012
2013
2014
2015
via werving en selectie
In 2014 werden, in vergelijking met 2013, 3,5% meer jobs ontvangen in het NECzU, rechtstreeks gemeld aan
VDAB. De maand-op-maand bewegingen van de laatste 12 maanden kennen een grillige evolutie met zowel
opvallende stijgingen (o.a. in juli: +22%) als dalingen (o.a. in november: -6%). In maart 2015 was er een
opmerkelijke toename: VDAB ontving 18% meer jobs dan in maart 2014. Cumulatief gezien ligt het aantal
ontvangen jobs het laatste jaar (april 2014-maart 2015) 4% hoger dan de cijfers van het jaar voordien.
12
Figuur 5 Evolutie van het aantal vacatures (maandcijfers) binnen het Normaal Economisch Circuit zonder
Uitzendopdrachten en rechtstreeks gemeld via VDAB (Vlaams gewest; 2005- maart 2015)
45.000
40.000
35.000
30.000
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
ontvangen - rechtstreeks via vdab
2012
2013
2014
2015
openstaand - rechtstreeks via vdab
In 2009 is het aantal ontvangen vacatures teruggevallen tot onder het niveau van 2006. Vanaf 2010 is er een
herstel te zien, maar in het najaar van 2011 komt er een kentering en het aantal ontvangen jobs stagneert begin
2012. We zien terug een daling vanaf eind 2012 en de eerste helft van 2013. De evolutie van het aantal
ontvangen jobs vanaf najaar 2013 is zeer wisselend. Ook begin 2015 geeft nog geen duidelijk beeld. De cijfers
van maart 2015 zijn hoopgevend maar het valt af te wachten of deze trend zich doorzet.
De evolutie van het aantal openstaande vacatures volgt een nog uitgesprokener patroon. Het dieptepunt van het
aantal openstaande vacatures in december 2013 wordt gevolgd door een beperkte toename in de
daaropvolgende maanden met een nieuw laagterecord in december 2014. De eerste maanden van 2015 tonen
weer een geleidelijke toename van het aantal openstaande jobs.
Sectorale evoluties
Figuur 6 toont de evolutie van het aantal ontvangen vacatures per hoofdsector met de evolutie over 1 jaar en
maart 2014 als referentiepunt. De kleine primaire sector is zeer onvoorspelbaar en sterk onderhevig aan
allerhande seizoenseffecten.
Het dieptepunt van het aantal ontvangen jobs in december 2014 deed zich voor in de drie hoofdsectoren.
Nadien volgde een herstel dat het grootst is voor de secundaire sector, die de laatste jaren wel het diepst
weggezakt was qua aantallen ontvangen jobs.
Over de laatste 12 maanden zijn er binnen de secundaire sector verschilcijfers die variëren van -37%
(vervaardiging van transportmiddelen) tot +29% (energie, water en afvalverwerking). Binnen de tertiaire
sectoren zien we alleen een daling bij ‘diensten aan personen’ (-9%) en ‘financiële diensten’ (-7,5%). De toename
van het aantal jobs is het grootst bij ‘Informatica, media en telecom’ (+16,8%). Binnen de quartaire sector
schommelen de verschilpercentages tussen +16% (gezondheidszorg) en -5% (maatschappelijke dienstverlening).
13
Figuur 6 Evolutie (maart 2014=100) van de ontvangen vacatures rechtstreeks gemeld aan VDAB, naar hoofdsector (Vlaams
gewest; maart 2014 - maart 2015)
140
130
120
110
100
90
80
70
60
mrt/14
apr/14
mei/14
jun/14
jul/14
secundaire sector
aug/14
sep/14
okt/14
tertiaire sector
nov/14
dec/14
jan/15
feb/15
mrt/15
quartaire sector
Figuur 7 toont de evolutie weer per hoofdsector over een langere referentieperiode, een vergelijking met als
referentiepunt maart 2008, dus vóór de crisis van 2009. Er is een groot verschil tussen de drie hoofdsectoren. Op
langere termijn springt vooral de sterke daling in de secundaire sector in het oog. Vanaf het najaar van 2013 lijkt
het aantal ontvangen jobs te stabiliseren, zij het op een veel lager niveau. Ook de tertiaire sector kende een
daling tot het najaar van 2013. Daarna volgt weer een geleidelijke toename. De quartaire sector is minder
conjunctuurgevoelig maar ook hier is er een afname vanaf eind 2011 tot eind 2013. Vanaf 2014 stabiliseert het
aantal ontvangen jobs uit de quartaire sector.
Figuur 7 Evolutie (maart 2008=100) van de ontvangen vacatures naar hoofdsector (Vlaams gewest; maart 2008 - maart
2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden)
130
120
110
100
90
80
70
60
50
2008
2009
2010
Secundaire sector
2011
2012
Tertiaire sector
2013
2014
2015
Quartaire sector
De grootste secundaire sectoren, in termen van aantal ontvangen jobs tijdens de laatste 12 maanden, zijn de
‘bouw’, ‘voeding’, ‘metaal’ en ‘vervaardiging van machines en toestellen’. De secundaire sector werd zwaar
getroffen door de crisis van 2009. In 2010 en de eerste helft van 2011 was er een fors herstel, maar het aantal
14
ontvangen jobs van de sectoren ‘metaal’ en ‘vervaardiging van machines en toestellen’ heeft nooit meer het
niveau gehaald van voor de crisis. Vanaf najaar 2011 is de afname van het aantal ontvangen jobs in deze vier
secundaire sectoren duidelijk te zien. De laatste maanden is er een voorzichtige toename van het aantal jobs,
vooral bij de voeding. De aantallen vacatures uit de metaalsector en ‘vervaardiging van machines en toestellen’
zijn nog steeds gehalveerd t.o.v. maart 2008.
Figuur 8 Evolutie (maart 2008=100) ontvangen vacatures in de belangrijkste secundaire sectoren (Vlaams gewest; maart
2008 - maart 2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden)
110
100
90
80
70
60
50
40
30
2008
2009
2010
Dranken, voeding en tabak
2011
Metaal
2012
2013
2014
Vervaardiging van machines en toestellen
2015
Bouw
Ook de tertiaire sector werd getroffen door de crisis van 2009. De sector ‘transport en logistiek’ had het het
zwaarst te verduren. Het dieptepunt leek in 2010 achter de rug maar sinds 2012 zakte deze sector terug weg.
Sinds maart 2013 lijkt deze sector zich te stabiliseren maar ook op een veel lager niveau qua aantallen
ontvangen jobs.
Figuur 9 Evolutie (maart 2008=100) ontvangen vacatures binnen de belangrijkste tertiaire sectoren (Vlaams gewest; maart
2008 - maart 2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden)
110
100
90
80
70
60
50
40
30
2008
2009
2010
2011
2012
Groot- en kleinhandel
Horeca en toerisme
Zakelijke dienstverlening
Transport, logistiek en post
15
2013
2014
Informatica, media en telecom
2015
Figuur 10 Evolutie (maart 2008=100) ontvangen vacatures binnen de belangrijkste quartaire sectoren (Vlaams gewest;
maart 2008 - maart 2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden)
180
160
140
120
100
80
60
40
2008
Onderwijs
2009
2010
Gezondheidszorg
2011
2012
2013
Maatschappelijke dienstverlening
2014
2015
Openbare besturen
De evolutie van het aantal ontvangen jobs in de quartaire sector verloopt anders dan bij de secundaire of
tertiaire sector. De sterke afname van de jobs voor ‘openbare besturen’ lijkt voorlopig gestopt. Het aantal jobs
voor gezondheidszorg kent opnieuw een toename maar zit ook nog onder het niveau van maart 2008.
Het aantal jobs binnen de sector ‘maatschappelijke dienstverlening’ nam gestaag toe tot 2011 en stabiliseerde
toen op dat hogere niveau. De laatste maanden blijkt het aantal jobs voor deze sector toch af te nemen.
16
Evoluties van de werkloosheid
Nog geen daling van NWWZ
Vlaanderen telt eind maart 2014 233.164 werkzoekenden, een stijging t.o.v. één jaar eerder met 1,1%. Het
beperkte economisch herstel zorgt voor een stabilisatie van de werkloosheidscijfers, al blijven de werkgevers
momenteel nog voorzichtig met aanwervingen. Het duurt traditioneel altijd even voor de arbeidsmarkt de
positieve economische signalen oppikt. Bovendien zorgt de nieuwe reglementering, waardoor werkzoekenden
langer beschikbaar moeten zijn op de arbeidsmarkt, voor een stijging van de werkzoekendencijfers.
Tabel 1 Evolutie jaarverschillen van NWWZ naar geslacht (Vlaams gewest; maart 2014 - maart 2015)
NWWZ - Jaarverschillen
Maand
Mannen
Vrouwen
Totaal
mrt 2014
+8,5%
+9,6%
+9,0%
apr 2014
+6,2%
+7,9%
+7,0%
mei 2014
+5,4%
+6,6%
+6,0%
jun 2014
+5,2%
+7,1%
+6,1%
jul 2014
+3,7%
+4,4%
+4,0%
aug 2014
+3,0%
+3,0%
+3,0%
sep 2014
+2,7%
+1,9%
+2,3%
okt 2014
+3,0%
+2,6%
+2,8%
nov 2014
+2,1%
+1,8%
+1,9%
dec 2014
+0,0%
+0,1%
+0,1%
jan 2015
+0,0%
-0,4%
-0,2%
feb 2015
+0,9%
-0,2%
+0,4%
mrt 2015
+1,8%
+0,2%
+1,1%
Kengetallen en voornaamste trends
De kengetallentabel vat de voornaamste evoluties samen:
 Tussen maart 2014 en maart 2015 stijgt de Vlaamse arbeidsreserve met 1,1%.
 De stijging van het aantal vrij ingeschreven werkzoekenden (+15,8%) en de daling van de BIT-categorie (11,4%) springen het meest in het oog.
 De mannelijke werkloosheid stijgt iets sneller dan de vrouwelijke (+1,8% vs. +0,2%).
 De jeugdwerkloosheid daalt in vrij sterke mate (-4,7%); alle leeftijdscategorieën onder de 25 jaar laten een
daling noteren.
 Het aantal werkzoekende 50-plussers klokt onverminderd hoger af (+12%); de gewijzigde reglementering
voor deze leeftijdsgroep heeft een grote impact.
 De verschillen tussen de evoluties qua studieniveau zijn relatief beperkt. Het aantal hooggeschoolde
NWWZ neemt toe met 2,4%, waar dit tussen maart 2013 en maart 2014 nog 14% bedroeg.
 De werkloosheid bij migranten van niet-EU-herkomst wijzigt nauwelijks.
17
Tabel 2 Evolutie NWWZ, aandeel en werkloosheidsgraad (Vlaams gewest; maart 2014 – maart 2015)
NWWZ
Categorie
WZUA
BIT
Vrij ingeschreven
Andere
Geslacht
Mannen
Vrouwen
Leeftijd
<25 jaar
25-50 jaar
>50 jaar
Studieniveau
Laag
Midden
Hoog
Werkloosheidsduur <1 jaar
1-2 jaar
>2 jaar
Origine
Allochtonen
Werkloosheidgraad
Geslacht
Mannen
Vrouwen
maart 2015
233.164
172.690
13.387
30.110
16.977
127.668
105.496
42.867
125.120
65.177
108.528
86.800
37.836
124.685
42.681
65.798
59.837
Jaarverschil
+1,1%
-0,5%
-11,4%
+15,8%
+6,3%
+1,8%
+0,2%
-4,7%
-1,9%
+12,0%
-0,1%
+1,9%
+2,4%
-4,1%
+2,3%
+11,6%
+0,1%
7,84%
8,00%
7,65%
+0,05
+0,13
-0,05
Aandeel
74,1%
5,7%
12,9%
7,3%
54,8%
45,2%
18,4%
63,7%
28,0%
46,5%
37,2%
16,2%
53,5%
18,3%
28,2%
25,7%
De NWWZ omvatten de werkzoekenden met werkloosheidsuitkeringsaanvraag (WZUA), de werkzoekenden
tijdens hun beroepsinschakelingstijd, de vrij ingeschrevenen en een reeks andere niet-werkende
werkzoekenden:
 De WZUA’s zijn met 172.690 de grootste subgroep binnen de NWWZ en dalen op jaarbasis met 0,5%.
 Het aantal jongeren in beroepsinschakelingstijd (BIT) daalt met 11,4%.
 De vrij ingeschreven werkzoekenden klimmen met 15,8%. De ‘vrije werkzoekenden’ groeperen de
herintreders, de werknemers in vooropzeg die tijdens de opzeg niet moeten werken en migranten die niet
in aanmerking komen voor een werkloosheidsuitkering of leefloon. De snelle activering van ontslagen
werknemers en de instroom van nieuwkomers die in trajectbegeleiding zitten of zich registreren als
werkzoekende stuwt het aantal vrij ingeschreven werkzoekenden omhoog. Ook de werkzoekende ex-Ford
werknemers die begeleid worden in de tewerkstellingscellen worden gerubriceerd bij de vrij ingeschreven
werkzoekenden.
 Bij de restgroep ‘Andere’ (+6,3%) is er eveneens een stijging. Deze groep omvat o.a. de werkzoekenden
ten laste van het OCMW, maar ook de deeltijds lerenden zonder baan.
Uiteraard is de conjunctuur verantwoordelijk voor het grootste deel van de evolutie van de werkloosheidscijfers.
Daarnaast speelt ook de demografische evolutie (wijzigingen in het arbeidsaanbod) een rol. Ook wijzigingen in
de RVA-reglementering kunnen een bepaalde invloed hebben op de werkloosheidscijfers.
De huidige forse groei bij de werkzoekende 50-plussers kan niet los gezien worden van het optrekken van de
leeftijdsgrens voor een maxivrijstelling van 55 jaar over 58 tot 60 jaar. Werkzoekenden die langer beschikbaar
blijven voor de arbeidsmarkt blijven immers ook langer zichtbaar in de werkzoekendencijfers. Ook de gewijzigde
reglementering rond SWT (Stelsel van Werkloosheid met Bedrijfstoeslag) drijft de werkloosheidscijfers omhoog.
18
Evolutie volgens kenmerken van de NWWZ
Meer mannen dan vrouwen
Sinds de crisis van 2008-2009 telt Vlaanderen meer mannelijke dan vrouwelijke werkzoekenden (127.668 vs.
105.496 NWWZ; figuur 11). In heel wat crisisgevoelige (secundaire) sectoren viel de werkgelegenheid in die
periode sterk terug. Het waren vooral de mannen die daar de dupe van waren, terwijl vrouwen meer
tewerkgesteld zijn in de alsmaar groeiende tertiaire en quartaire sectoren. Voor de (laaggeschoolde) vrouwen
zorgde het stelsel van de dienstencheques voor veel jobkansen, bij de mannen was er een continue neerwaartse
druk op de (industriële) tewerkstelling.
Bovendien blijkt uit de VDAB-schoolverlatersstudie dat meisjes ‘betere’ studiekeuzes maken, meer naar
richtingen en sectoren met een sterke arbeidsmarktpositie. Bij de vrouwen zijn er ook meer hooggeschoolden
dan bij de mannen.
Niet alleen in absolute cijfers doen de vrouwen het de laatste jaren beter dan de mannen, hetzelfde blijkt ook uit
de evolutie van de werkloosheidsgraad (figuur 12). Sinds 2013 is de werkloosheidsgraad bij de vrouwen lager
dan bij de mannen. Het contrast met de periode 2002-2007 is bijzonder groot. In 2015 is het verschil in
werkloosheidsgraad tussen mannen en vrouwen nog iets toegenomen. De mannelijke werkloosheidsgraad
bedraagt sinds lange tijd opnieuw 8%.
Figuur 11 Evolutie NWWZ, naar geslacht (Vlaams gewest; maart 2000 – maart 2015)
140
Duizenden
120
100
80
60
40
20
0
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Mannen 68.61 67.38 80.76 89.95 99.63 104.8 99.92 83.11 76.84 100.2 108.7 100.2 103.4 115.6 125.4 127.6
Vrouwen 97.07 88.12 94.27 100.4 109.8 122.3 112.6 94.98 85.07 91.31 97.03 92.42 92.48 96.06 105.2 105.4
Mannen
Vrouwen
19
Figuur 12 Werkloosheidsgraden naar geslacht, maart 2002 – maart 2015
12
10
8
6
4
2
0
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Mannen
5,34
5,87
6,48
6,75
6,42
5,32
4,89
6,35
6,85
6,28
6,48
7,22
7,87
8,00
Vrouwen
8,27
8,65
9,32
10,10
9,09
7,54
6,62
7,07
7,38
6,92
6,83
7,04
7,70
7,65
Mannen
Vrouwen
Jeugdwerkloosheid daalt voor het eerst sinds jaren
De evolutie van de werkloosheid varieert volgens leeftijd. De jeugdwerkloosheid daalt met bijna 4,7%. Eind
maart 2015 telde Vlaanderen 42.867 werkzoekenden jonger dan 25 jaar. Procentueel daalt de werkloosheid het
sterkst bij de <18-jarigen (-8,5%), al gaat het hier om een relatief klein aantal (1.666 NWWZ). Ook bij de 18-19jarigen en 20-24-jarigen is er een daling (resp. -7,2% en -3,9%).
De jaarlijkse instroom van ongekwalificeerde jongeren uit het onderwijs blijft een ‘structurele’ voedingsbodem
van de werkloosheid bij de jongeren. Het aantal en aandeel laaggeschoolden bij de werkzoekende jongeren is
zeer hoog: in 2014 telde VDAB (maand)gemiddeld 21.767 laaggeschoolde jonge NWWZ, een aandeel van 45% in
de totale jeugdwerkloosheid (48.284). Ondanks de nog steeds toenemende scholarisatie (en latere
arbeidsmarktintrede) van de jongeren ligt het aandeel laaggeschoolden bij de jonge NWWZ ongeveer even hoog
als bij de oudere leeftijdsgroepen (43% bij de 25-49 jarigen en 53% bij de ≥ 50 jarigen).
Bij een nadere analyse van het onderwijsniveau blijkt dat het zelfs meestal om ‘zeer lage scholing’ gaat (figuur
13). Bijna 40% van de jonge werkzoekenden is ‘ongekwalificeerd’ of ‘zeer laaggeschoold’. Een eerste subgroep
heeft hoogstens lager onderwijs of de 1ste graad van het secundair voltooid; een tweede, grotere subgroep heeft
enkel de 2de graad van het secundair achter de rug. Een kleine restgroep (5%) van de laaggeschoolden heeft de
leertijd of het deeltijds beroepssecundair doorlopen. Uit de figuur blijkt dat bij de oudere leeftijdsgroepen
ongeveer hetzelfde patroon voorkomt: een groot aandeel laaggeschoolden, waarvan de grote meerderheid
ongekwalificeerd is. Het onderwijsniveau van de jonge werkzoekenden ligt dus niet hoger dan bij de oudere
werkzoekenden en bovendien missen jongeren veelal de nodige werkervaring.
20
Figuur 13 De NWWZ volgens leeftijd en onderwijsniveau (Vlaams Gewest; jaargemiddelde 2014)
Ook bij de leeftijdsgroep 25-49 daalt de werkloosheid (-1,9%), maar minder dan bij de jongeren. Dit is wel een
hoopgevend signaal omdat de evolutie in deze grote middengroep niet of minder beïnvloed wordt door
‘uitzonderlijke’ factoren.
De 50-plussers daarentegen lieten het voorbije jaar een sterke groei optekenen (+11,9%). De langere
beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt tekent zich af in de oudste leeftijdscategorieën: het aantal NWWZ in de
leeftijdsgroep 55-59 jaar groeit met 4.446 eenheden of 14,4% en de 60-64 jarigen klimmen met 3.109 of
106,7%. Verdere aanpassingen in de reglementering zullen deze cijfers in de toekomst blijven
beïnvloeden. De leeftijdsgroep 50 tot 54 jaar daarentegen noteert wel lager (-2,4%).
Aandeel hooggeschoolden neemt toe
Bijna de helft (46,5%) van de Vlaamse werkzoekenden is laaggeschoold. Hun aantal bleef in de periode maart
2014-maart 2015 nagenoeg status quo, terwijl de midden- en hooggeschoolden hun aantal wél nog zagen
toenemen (resp. +1,9 en +2,4%).
Tabel 3 Evolutie aandeel in de NWWZ, naar studieniveau (Vlaams gewest; maart 2000 - maart 2015)
Maart
STUDIENIVEAU
2000
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Laag
59,1%
54,1%
53,4%
52,1%
51,9%
50,8%
49,1%
47,1%
46,5%
Midden
31,0%
32,3%
33,4%
33,6%
33,5%
34,6%
35,6%
36,9%
37,2%
9,9%
13,6%
13,2%
14,3%
14,6%
14,6%
15,3%
16,0%
16,2%
Hoog
Het aandeel van de werkzoekenden met een diploma hoger onderwijs stijgt sinds jaren en komt eind maart 2015
uit op 16,2%. Het aandeel van de laaggeschoolden daarentegen kent een omgekeerde evolutie. Dit illustreert de
omwenteling in de diplomastructuur, met een stijgend aandeel hooggeschoolden op de arbeidsmarkt. Uiteraard
blijft de vaststelling (o.a. de jaarlijkse VDAB Schoolverlatersstudie) dat een hoger diploma betere kansen biedt
op de arbeidsmarkt. Ook een ventilering naar werkloosheidsduur staaft de betere ‘uitstroomkansen’ van
hooggeschoolden: het aandeel langdurig werkzoekenden is bij de hooggeschoolden beduidend kleiner
dan bij de laaggeschoolden (21,6% vs. 33,4%).
21
Tabel 4 NWWZ naar werkloosheidsduur en studieniveau, maart 2015
Werkloosheidsduur
Studies
Laag
Midden
Hoog
Totaal
< 1 jaar
1 tot 2 jaar
2 jaar en
langer
Totaal
51.115
21.165
36.248
108.528
47,1%
19,5%
33,4%
50.066
15.348
21.386
57,7%
17,7%
24,6%
23.504
6.168
8.164
62,1%
16,3%
21,6%
124.685
42.681
65.798
86.800
37.836
233.164
Bijna de helft is langdurig werkloos
Sinds 2013 daalt het aandeel van de kortdurig werkzoekenden (<1 jaar). Eind maart 2015 bedroeg hun aandeel
53,5%, in 2009 was dit nog 61,1%. Het aandeel van de ‘1 tot 2 jaar’ werkzoekenden wijzigt nauwelijks, er is wel
een stijging van het aandeel zeer langdurig werkzoekenden.
Tabel 5 Evolutie NWWZ naar werkloosheidsduur (Vlaams Gewest; maart 2008 – maart 2015)
< 1 jaar
1 tot 2 jaar
2 jaar en meer
2008
55,1%
13,7%
31,3%
2009
61,1%
14,6%
24,3%
2010
56,6%
19,1%
24,3%
2011
54,7%
17,6%
27,6%
2012
56,3%
16,8%
27,0%
2013
57,7%
17,4%
24,9%
2014
56,4%
18,1%
25,5%
2015
53,5%
18,3%
28,2%
Eén op vier heeft migratieachtergrond
Werkzoekenden met een migratieachtergrond worden statistisch gedefinieerd als werkzoekenden die een
huidige of vorige nationaliteit hebben van buiten de EU-28 of EVA-landen. De VDAB krijgt deze gegevens uit het
Rijksregister. Hierdoor kunnen nieuwe Belgen als ‘persoon met een migratieachtergrond’ gedetecteerd worden.
De personen die als Belg geboren zijn, worden niet gevat door deze definitie.
Vlaanderen telt 59.837 allochtone werkzoekenden of 25,7% van de geregistreerde arbeidsreserve. De allochtone
werkloosheid is stabiel gebleven (+0,1%) door de kleinere inkomende migratie en een groeiende (als Belg
geboren) derde generatie.
Een verdere detaillering (tabel 6) geeft een idee van de snelle groei van werkzoekenden uit de nieuwe EU-13
lidstaten tussen 2008 en 2015. Voor de andere regio’s is er een stagnatie van het aantal NWWZ in de loop van
de periode maart 2014 - maart 2015.
Binnen de EU-13 (tabel 7) vormen de Polen de grootste groep (2.609 NWWZ), gevolgd door de Bulgaren (2.096)
en de Roemenen (1.558). Roemenië en Bulgarije werden op 1 januari 2007 lid van de EU. Sinds 1 januari 2014
geldt voor alle personen met een Bulgaarse en Roemeense nationaliteit het principe van vrij verkeer en kunnen
zij zonder arbeidskaart aan de slag bij een Belgische werkgever.
22
Tabel 6 Evolutie NWWZ naar origine (Vlaams Gewest; maart 2008 – maart 2015)
Maart
2008
EU-15
EU-13
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
126.061 146.921 154.932 141.268 140.372 150.405 163.472 165.325
1.851
2.309
3.299
3.694
4.093
5.258
7.411
7.930
57
73
77
67
58
56
69
72
Rest van Europa
4.919
5.745
7.114
7.563
7.997
8.298
7.158
7.330
Amerika
1.212
1.497
1.753
1.636
1.853
2.160
2.372
2.489
Azië
11.631
14.393
15.904
15.781
17.002
18.802
21.843
21.800
Afrika
15.845
20.206
22.211
22.042
23.875
25.924
27.635
27.380
338
419
526
633
728
798
743
838
EVA
Overige
TOTAAL
161.914 191.563 205.816 192.684 195.978 211.701 230.703 233.164
Tabel 7 Evolutie NWWZ naar gedetailleerde origine (Vlaams Gewest; maart 2014 – maart 2015)
Maart
ORIGINE
2014
2015
Polen
Bulgarije
Roemenië
Slovakije
Hongarije
Tsjechië
Litouwen
Letland
Kroatië
Slovenië
Estland
Cyprus
Malta
2.380
1.913
1.488
880
297
161
84
68
77
23
23
8
5
2.609
2.096
1.558
879
292
180
82
77
73
27
25
13
8
Werkloosheid concentreert zich in grootsteden
Via werkloosheidsgraden kunnen we de werkloosheidsdruk per gemeente vergelijken. De stad Antwerpen,
nochtans de belangrijkste Vlaamse tewerkstellingspool, kent de hoogste werkloosheidsgraad van alle 308
Vlaamse gemeenten. De paradox ‘veel tewerkstelling en toch veel werkzoekenden’ is te wijten aan de mismatch
tussen de grote laaggeschoolde werkzoekendenpopulatie, met een groot aandeel allochtonen, en de sterke
vraag naar midden- en hooggeschoolde arbeidskrachten in de dienstensectoren en de logistiek (vooral
havengebied).
Genk en Maasmechelen kampen eveneens met een hoge werkloosheidsgraad (meer dan 14%). Ook hier zijn de
beperkte talenkennis en het lage scholingsniveau veelal de oorzaak van de beperkte uitstroomkansen van een
deel van de allochtone werkzoekenden. Opvallend is dat heel wat centrumsteden voorkomen in de lijst van
zwakst scorende gemeenten op het vlak van werkloosheidsgraad: Turnhout, Oostende, Gent, Vilvoorde en
Mechelen kampen allen met een werkloosheidsgraad die zich duidelijk boven het Vlaams gemiddelde situeert.
De stadsvlucht van kansarmen speelt hierbij ook een rol.
23
Tabel 8 De gemeenten met de hoogste werkloosheidsgraad (Vlaams Gewest; maart 2015)
GESLACHT
GEMEENTE
TOTAAL
Mannen
Vrouwen
ANTWERPEN
16,91
15,55
16,31
GENK
15,59
13,30
14,56
MAASMECHELEN
15,03
13,51
14,34
TURNHOUT
13,77
13,28
13,54
OOSTENDE
14,41
11,68
13,16
RONSE
13,59
12,58
13,13
GENT
13,80
12,08
13,01
MESEN
10,58
14,98
12,68
BOOM
11,68
12,68
12,13
BLANKENBERGE
12,49
10,96
11,79
DE PANNE
12,80
9,40
11,21
HOUTHALEN-HELCHTEREN
11,10
9,95
10,58
VILVOORDE
9,05
11,11
10,03
BORSBEEK
10,81
8,86
9,89
MECHELEN
11,39
8,16
9,88
DILSEN-STOKKEM
9,78
9,81
9,79
WILLEBROEK
9,96
9,57
9,78
LANAKEN
9,85
9,12
9,51
MENEN
MACHELEN
9,59
8,50
9,17
10,28
9,39
9,35
De laagste werkloosheidsgraden vinden we veelal terug in plattelandsgemeenten, vaak gelegen in Oost- en West
-Vlaanderen. Een relatief groter aanbod aan jobs voor laaggeschoolden en een geringer aandeel van allochtone
NWWZ houdt de werkloosheid in deze kleinere gemeenten lager.
Herstructureringen en collectieve ontslagen
In een vroeg stadium melden bedrijven aan de VDAB hun intentie tot collectief ontslag, inclusief het aantal
werknemers dat het bedrijf verwacht te ontslaan. Via sociale onderhandelingen kan het aantal bedreigde jobs
dalen en werknemers kunnen ook zelf een nieuwe baan vinden. Het aantal werknemers dat later werkloos
wordt is dan ook meestal lager dan het initieel aangekondigde aantal. Uit tabel 9 blijkt dat het aantal bedrijven
met collectief ontslag in 2014 licht gedaald is tegenover 2013, maar het aantal betrokken werknemers is veel
sterker gedaald.
Tabel 9 Overzicht van de collectieve ontslagen (Vlaams Gewest; 2009 -2014)
Jaar
aantal bedrijven
aantal ontslagen
2009
167
13.446
2010
69
9.179
2011
61
3.749
2012
58
5.369
2013
79
9.767
2014
75
7.912
24
Werkloosheid, in- en uitstroom bij de 50-plussers
De opeenvolgende belangrijke wijzigingen in de reglementering van de inschrijving en de beschikbaarheid van
oudere werkzoekenden (vanaf 50 jaar) hebben ook ingrijpende gevolgen voor de evolutie van de werkloosheid12.
We zetten hier de belangrijkste wijzigingen op een rijtje en bekijken de bijzondere evolutie van de werkloosheid
en de dynamiek van instroom en uitstroom.
Figuur 14 De evolutie van de oudere (50+) werkzoekenden (Vlaams Gewest; 1982 – maart 2015)
70000
60000
50000
40000
30000
20000
10000
jan-15
jan-14
jan-13
jan-12
jan-11
jan-10
jan-09
jan-08
jan-07
jan-06
jan-05
jan-04
jan-03
jan-02
jan-01
jan-00
jan-99
jan-98
jan-97
jan-96
jan-95
jan-94
jan-93
jan-92
jan-91
jan-90
jan-89
jan-88
jan-87
jan-86
jan-85
jan-84
jan-83
jan-82
0
Figuur 14 toont de evolutie van de oudere niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) in Vlaanderen van januari
1982 tot maart 2015. Deze tijdreeks heeft geen seizoenspatroon, enkel een sterke trend en een aantal cyclische
componenten. Het opvallendste kenmerk is echter de duidelijke impact van opeenvolgende institutionele
aanpassingen:
1. de invoering van het stelsel van oudere vrijgestelde werkloze in 1985 die het aantal 50-plussers in de
NWWZ meer dan halveerde;
2. in 1995 werd de toegang tot dit stelsel vergemakkelijkt en werd ook een pseudo brugpensioen (Canada
Dry-regeling) uitgewerkt; deze combinatie zorgde opnieuw voor een reductie met 50% van het aantal
oudere NWWZ;
3. vanaf 2002 werd het stelsel van de vrijgestelde werklozen geleidelijk strenger en begint ook het aantal 50plussers in de NWWZ sterk aan te groeien tot medio 2006;
4. na de crisisjaren volgt in januari 2013 het verder optrekken van de leeftijdsgrens van de maxi-vrijstelling
tot 60, dat opnieuw leidt tot een forse aangroei van de oudere werkzoekenden;
5. Vanaf eind 2014 tenslotte, begint men mogelijks te anticiperen op de aangekondigde geleidelijke
verstrenging van het stelsel van werklozen met bedrijfstoeslag (SWT).
12
Op het moment van de redactie van deze ‘Arbeidsmarktbalans’ liggen 4 KB’s ter bespreking rond de beschikbaarheid van
oudere werkzoekenden en SWT’ers.
25
Na 30 jaar en een reeks wijzigingen aan de reglementering ligt het aantal oudere NWWZ nu opnieuw een flink
stuk hoger dan de vorige piek in januari 1985.
Na deze korte historiek bekijken we de instroom van 58-plussers in de tijdspanne tussen 2002 en nu. Het jaar
2002 is het omslagpunt waarin het aantal oudere NWWZ terug begint te stijgen. Vanaf 2003 wordt het ook
mogelijk om de uitstroom naar werk van werkzoekenden te betrekken in het verhaal. Intussen zijn ook de 58plussers gevat door de recentste beleidsbeslissingen.
Figuur 15 De evolutie van de instroom (in absolute aantallen) van 58-plussers (Vlaams Gewest; 2002 – maart 2015)
1200
1000
800
600
400
200
200201
200204
200207
200210
200301
200304
200307
200310
200401
200404
200407
200410
200501
200504
200507
200510
200601
200604
200607
200610
200701
200704
200707
200710
200801
200804
200807
200810
200901
200904
200907
200910
201001
201004
201007
201010
201101
201104
201107
201110
201201
201204
201207
201210
201301
201304
201307
201310
201401
201404
201407
201410
201501
0
instroom
trend
Figuur 15 toont de maandelijkse instroom13 in de werkloosheid van 58-plussers vanaf januari 2002 tot maart
2015. De 3 pieken in de figuur springen eruit: de hoogste tijdens de eerste maanden van 2015 en twee kleinere
in april en augustus 2004. Deze laatste hebben te maken met de mini-vrijstelling van oudere werkzoekenden die
vrijgesteld waren van stempelcontrole. Oorspronkelijk werden ze uitgeschreven, maar na een informatieuitwisseling tussen RVA en VDAB in 2004 werden de oudere werkzoekenden met een mini-vrijstelling in groep
terug ingeschreven als werkzoekende.
De opvallende piek in januari 2015 wijst op een drievoud van de normale maandelijkse instroom sinds 2013. Dit
zijn waarschijnlijk personen in SWT die zich opnieuw inschrijven als NWWZ in anticipatie of reactie op de door de
federale regering aangekondigde wijzigingen van de SWT. Vooralsnog is het onduidelijk hoe de definitieve
implementatie van deze wijzigingen er zal uitzien en wat de precieze consequenties zullen zijn voor de betrokken
personen.
13
Volgens de definitie van de VDAB beheersovereenkomst. Een persoon stroomt in de werkloosheid als hij/zij een nieuwe
datum eurostat krijgt in de loop van de maand en op het einde van de maand werkzoekend is.
26
Figuur 16 De evolutie van de uitstroom uit de werkloosheid (in %) van 50-57 jarigen en 58-plussers (Vlaams Gewest; 2003 maart 2015)
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
200301
200304
200307
200310
200401
200404
200407
200410
200501
200504
200507
200510
200601
200604
200607
200610
200701
200704
200707
200710
200801
200804
200807
200810
200901
200904
200907
200910
201001
201004
201007
201010
201101
201104
201107
201110
201201
201204
201207
201210
201301
201304
201307
201310
201401
201404
201407
201410
201501
0%
58 en +
50-57
58 en + trend
50-57 trend
Figuur 16 toont de evolutie van de maandelijkse14 ‘uitstroom uit de werkloosheid 12 maand na de instroom’,
voor zowel de 50 tot 57-jarigen als de 58-plussers.
Van 2002 tot medio 2010 vertonen de twee tijdreeksen min of meer dezelfde, geleidelijk stijgende trend en ligt
de uitstroom uit de werkloosheid van de 58-plussers zo’n 25 tot 30 procentpunten boven de uitstroom van de
50 tot 57-jarigen.
In de loop van 2010 begint de uitstroom van de 58-plussers licht te dalen terwijl die bij de 50 tot 57-jarigen
lichtjes blijft stijgen tot eind 2011 om dan pas te beginnen dalen. De echte breuk bevindt zich in januari 2014,
vanaf dan daalt de uitstroom van de 58-plussers heel sterk. Dit is het verwachte patroon. Tot eind 2012 konden
58-plussers een maxi-vrijstelling aan­vragen en gezien we de uitstroom 1 jaar later meten, kun je tot eind 2013
hoge uitstroompercentages verwachten. Vanaf januari 2013 is de leeftijdsgrens van de maxi-vrijstelling
opgeschoven en 1 jaar later ziet men het uitstroompercentage in enkele maanden abrupt dalen van rond de 80%
naar ongeveer 60%. Momenteel stabiliseert de uitstroom van de 58-plussers rond de 60%. Dat is nog enkele
procentpunten boven de uitstroom van de 50 tot 57-jarigen.
14
We gebruiken de maandelijkse uitstroompercentages i.p.v. het voortschrijdend gemiddelde over 12 maanden, omdat
omslagpunten dan duidelijker te merken zijn.
27
Figuur 17 De evolutie van de uitstroom naar werk 12 maand na de instroom (in %) van 50-57 jarigen en 58-plussers (Vlaams
Gewest; 2003 - maart 2015)
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
200301
200304
200307
200310
200401
200404
200407
200410
200501
200504
200507
200510
200601
200604
200607
200610
200701
200704
200707
200710
200801
200804
200807
200810
200901
200904
200907
200910
201001
201004
201007
201010
201101
201104
201107
201110
201201
201204
201207
201210
201301
201304
201307
201310
201401
201404
201407
201410
201501
0%
58 en +
50-57
58 en + trend
50-57 trend
Figuur 17 toont de evolutie van de maandelijkse ‘uitstroom naar werk 12 maand na de instroom’, voor zowel de
50 tot 57-jarigen als de 58-plussers. Een vlugge vergelijking tussen figuren 16 en 17 laat zien dat de uitstroom
naar werk duidelijk verschilt van de uitstroom uit de werkloosheid. Zo is de uitstroom naar werk bij de 58plussers duidelijk lager dan bij de 50 tot 57-jarigen en ook de evolutie van beide reeksen is verschillend.
Bij de 58-plussers is er een duidelijk stijgende trend tot medio 2006, gevolgd door een stabilisering rond 23%
gedurende ongeveer anderhalf jaar. Vanaf 2008 daalt de trend onafgebroken tegen een laag en constant tempo.
Bij de 50 tot 57-jarigen stijgt de uitstroom naar werk, weliswaar onregelmatig, tot midden 2011. Erna stabiliseert
de uitstroom in de buurt van 35% (trend), maar benadert de laatste maanden af en toe de 40%-drempel.
Anders dan bij de uitstroom uit de werkloosheid is er bij de uitstroom naar werk geen duidelijke impact van de
verhoging van de leeftijdsgrens van de maxi-vrijstelling. Bovendien vergroot het verschil in uitstroom naar werk
tussen de 58-plussers en de 50 tot 57-jarigen, in tegenstelling tot de uitstroom uit de werkloosheid waar de
kloof tussen beide groepen juist sterk is afgenomen.
De werkzaamheid van de 50-plussers is de afgelopen jaren vooral door het cohorte-effect sterk toegenomen.
Het brede activeringsbeleid zorgt er tevens voor dat ouderen langer beschikbaar (moeten) blijven voor de
arbeidsmarkt. De uitstroom naar werk van werkloze ouderen blijft echter een probleem. De positieve evolutie
uit het begin van de jaren 2000 heeft zich niet doorgezet. Vooral de licht dalende trend van de uitstroom bij de
werkzoekende 58-plussers is een belangrijk knipperlicht en dient aangepakt te worden.
28
Prognose van de evolutie van de werkloosheid
Ook in deze ‘Arbeidsmarktbalans’ is er een prognose opgenomen over de te verwachten evolutie van de totale
en de jeugdwerkloosheid (NWWZ), voor de periode april 2015 tot maart 2016.
De totale werkloosheid neemt opnieuw toe
Figuur 18 toont de evolutie van twee tijdreeksen:
1. de waargenomen niet werkende werkzoekenden (NWWZ) vanaf januari 2011 tot maart 2015 (blauwe lijn);
2. een projectie van de maandelijkse NWWZ-cijfers van april 2015 tot maart 2016 (rode lijn) met een 95%
betrouwbaarheidsinterval.
Figuur 18 Prognose van de evolutie van het totaal aantal NWWZ (Vlaams gewest; april 2015 – maart 2016)
310000
290000
270000
258455
250000
241831
230000
224299
210000
190000
170000
nwwz
prognose
Jan2016
Mar2016
Nov2015
Jul2015
Sep2015
May2015
Jan2015
Mar2015
Nov2014
Jul2014
Sep2014
May2014
Jan2014
ondergrens
Mar2014
Nov2013
Jul2013
Sep2013
May2013
Jan2013
Mar2013
Nov2012
Jul2012
Sep2012
May2012
Jan2012
Mar2012
Nov2011
Jul2011
Sep2011
May2011
Jan2011
Mar2011
150000
bovengrens
De projectie is gemaakt met behulp van een tijdreeksmodel15 gebaseerd op de waargenomen NWWZ
van januari 1982 tot maart 2015. De projectie voorziet een stijging op jaarbasis met 3,7%, wat minder
rooskleurig is dan de status quo van de vorige projectie16.
De macro economische situatie is niet verder verslechterd tijdens de voorbije maanden, er zijn integendeel net
een aantal positieve ontwikkelingen. Zo groeide de Duitse economie onver­wacht sterk in het laatste kwartaal
van 2014 (0,7%) en steeg het Belgische ondernemers­vertrouwen in de voorbije 2 maand. Het opkopen van
staatsobligaties door de ECB zorgt dan weer voor lagere rentes en een zwakkere euro, die de investeringen en
de export stimuleren.
15
Er is een ‘Unobserved Components Model’ gebruikt. Dergelijk model zoekt naar de karakteristieke kenmerken van een
tijdreeks en projecteert die naar de toekomst. Het model maakt dus gebruik van informatie die verborgen zit in de tijdreeks
zelf en steunt in hoofdzaak op signaal extractie. Als men korte termijn prognoses (6 tot maxi­mum 12 maand) wil maken
dan presteren dergelijke modellen vaak beter dan regressiemodellen.
16
Zie: ‘Arbeidsmarktbalans’, Herfstnota 2014 (RvB 141008b).
29
Niettemin lagen de werkelijke NWWZ-cijfers het voorbije half jaar systematisch boven de prognoses van
september en december 201417 en de afwijking neemt toe in de tijd. Deze ontwikkeling is te wijten aan de
stijgende werkloosheid bij de ouderen, gezien de jeugdwerkloosheid daalt en de werkloosheid bij de 25 tot 49jarigen stabiliseert. Vooral administratieve wijzigingen (stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag en de maxi
vrijstelling) sturen momenteel de evolutie van de NWWZ. Het is niet duidelijk hoelang het zal duren vooraleer dit
effect is uitgewerkt en de economische factoren opnieuw zwaarder zullen doorwegen.
De jeugdwerkloosheid kan verder dalen
Figuur 19 toont de evolutie van twee tijdreeksen:
1. de waargenomen niet-werkende werkzoekende jongeren (NWWZ < 25j) vanaf januari 2011 tot maart
2015 (blauwe lijn);
2. een projectie van de maandelijkse NWWZ-cijfers bij de jongeren van april 2015 tot maart 2016 (rode lijn)
met een 95% betrouwbaarheidsinterval.
De projectie is gemaakt met behulp van een tijdreeksmodel gebaseerd op de waargenomen jongere NWWZ van
januari 1982 tot maart 2015. De projectie resulteert in een daling op jaarbasis van de jeugdwerkloosheid met
4,3%.
De jeugdwerkloosheid daalt op jaarbasis sinds april 2014 en deze trend zou zich dus verder zetten tot begin
2016. Wat goed nieuws is voor de jongeren zelf maar ook voor de globale arbeidsmarkt. Want historisch gezien
kondigt een dalende jeugdwerkloosheid vaak een dalende globale werkloosheid aan. Door de specifieke situatie
bij de ouderen zou deze omslag nu wel iets langer op zich kunnen laten wachten.
Figuur 19 Prognose van de evolutie van de jeugdwerkloosheid (Vlaams gewest; april 2015 – maart 2016)
70000
60000
57591
50000
40000
41036
37158
30000
20000
10000
nwwz < 25j
prognose
ondergrens
17
Jan2016
Mar2016
Nov2015
Jul2015
Sep2015
May2015
Jan2015
Mar2015
Sep2014
Nov2014
Jul2014
Mar2014
May2014
Jan2014
Nov2013
Jul2013
Sep2013
May2013
Jan2013
Mar2013
Nov2012
Jul2012
Sep2012
Mar2012
May2012
Jan2012
Nov2011
Jul2011
Sep2011
May2011
Jan2011
Mar2011
0
bovengrens
Er wordt 4 keer per jaar (eind maart, eind juni, eind september en eind december) een prognose van de werkloosheid
gemaakt. Door de opeenvolgende prognoses onderling te vergelijken en te toetsen met de werkelijke NWWZ-cijfers krijgt
men een beter zicht op de ontwikkeling van trendomslagen.
30
Besluit
Deze ‘Arbeidsmarktbalans’ staat in het teken van de omslag van de conjunctuur en de eerste signalen van een
aantrekkende arbeidsmarkt. Zowel de Europese als de Belgische groeiprognoses worden opwaarts herzien, in de
meeste lidstaten groeit de werkgelegenheid maar de werkloosheid daalt nog te traag. De structurele zwakte van
onze arbeidsmarkt blijft de lage werkzaamheid van de kansengroepen.
In de EU is de werkloosheid sinds de piek van begin 2013 met 10% gedaald. Zolang de werkgelegenheid niet
sterker groeit, is de verhoging van de activiteitsgraad een rem op een stevige daling van de werkloosheid.
Volgens het Planbureau zou de Belgische werkloosheidsgraad pas vanaf dit jaar dalen. Ook voor België blijft de
verdere toename van de beroepsbevolking, via de verhoging van de activiteitsgraad bij de ouderen, wegen op de
werkloosheid.
Ondanks de toename van de werkgelegenheid in 2014, is er voorlopig nog (te) weinig vooruitgang op de
Vlaamse arbeidsmarkt. Uit een analyse van het Steunpunt WSE blijkt nogmaals dat, vooral door de lage
werkzaamheid van de 55-plussers, onze regio de aansluiting met de EU-topregio’s mist. Ook voor de andere
kansengroepen is de situatie weinig verbeterd. De onderwijsparticipatie van jongeren neemt nog verder toe,
maar de jeugdwerkloosheid is sinds 2008 sterker toegenomen dan in vergelijkbare regio’s. Er is wel enige
verbetering in de werkzaamheid van personen met een herkomst buiten de EU en van arbeidsgehandicapten.
Na de toename van het aantal ontvangen vacatures in 2014, blijkt deze positieve trend zich door te zetten in
2015. Er is zelfs een licht herstel in de industriële sectoren na de jarenlange achteruitgang. Enkel de quartaire
sector heeft zich hersteld tot op het niveau van 2008. In de secundaire en tertiaire sector ligt het huidige niveau
van ontvangen vacatures nog 40% respectievelijk 20% beneden het niveau van begin 2008.
Een rode draad doorheen de werkloosheidscijfers is de sterke toename van het aantal oudere niet-werkende
werkzoekenden. De langere beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt zorgt voor een forse toename bij de 55plussers. In de andere leeftijdsgroepen is er een daling die vooral sterk is bij de jongeren. De nog moeilijke
arbeidsmarktsituatie tekent zich ook af in de verder stijgende werkloosheid bij de hooggeschoolden die een
groeiend aandeel kennen in zowel de werkende als de werkzoekende beroepsbevolking.
Volgens eigen projecties zal de totale werkloosheid ook het komende jaar nog verder toenemen door de
opwaartse druk van de oudere werkzoekenden. De jeugdwerkloosheid zou de dalende trend, ingezet in april
2014, verder zetten.
Uit een gedetailleerde analyse van de werkloosheid en de in- en uitstroom van 50-plussers blijkt de uitstroom
naar werk (12 maand na de instroom in de werkloosheid) van de 50-57 jarigen al enige tijd te stabiliseren rond
35%. Bij de 58-plussers is er een dalende trend sinds 2008 en is de uitstroom naar werk beneden 20% gedaald. In
het licht van de langere beschikbaarheid van oudere werkzoekenden verdient dit zeker de nodige aanpak.
31
Download