HALFJAARLIJKSE ARBEIDSMARKTBALANS mei 2015 De start van een nieuwe groeicyclus? Inhoudsopgave De start van een nieuwe groeicyclus? 3 Langzaam herstel van de (Europese) arbeidsmarkt 4 Meer jobs, minder werklozen in de EU 4 Belgische werkzaamheid naar 70% tegen 2020 6 Vlaamse werkgelegenheid iets gegroeid 7 Vlaanderen vindt nog geen aansluiting met de EU-topregio’s 8 Kansengroepen blijven een structureel knelpunt 9 Evolutie van de vacatures 12 Wijziging registratie vacatures 12 Omslag op de vacaturemarkt? 12 Sectorale evoluties 13 Evoluties van de werkloosheid 17 Nog geen daling van NWWZ 17 Kengetallen en voornaamste trends 17 Evolutie volgens kenmerken van de NWWZ 19 Herstructureringen en collectieve ontslagen 24 Werkloosheid, in- en uitstroom bij de 50-plussers 25 Prognose van de evolutie van de werkloosheid 29 De totale werkloosheid neemt opnieuw toe 29 De jeugdwerkloosheid kan verder dalen 30 Besluit 31 De start van een nieuwe groeicyclus? Sinds meerdere jaren is de Europese Unie de zwakste regio op wereldvlak. Terwijl in de meeste regio’s groeicijfers van 3% en meer genoteerd worden, kampt de EU al enige tijd met een zeer lage groei. Volgens de OESO-indicatoren (maart 2015) zou de eurozone begin 2015 eindelijk voor een economisch herstel staan. Het is opnieuw Duitsland dat de motor is van de Europese groeidynamiek, maar ook de ‘risicolanden’ Frankrijk en Italië lijken aan de beterhand. De historisch lage (nul)rente, de massale geldcreatie door de ECB, de sterk gedaalde euro en olieprijzen zorgen voor een opwaartse herziening van de groeicijfers en voor een hernieuwd optimisme. Het einde van de vorige hoogconjunctuur dateert van mei 2008, na zeven jaar staan we wellicht aan het begin van een nieuwe economische cyclus. Intussen is de werkloosheid in de meeste EU-lidstaten al een tijdje aan het dalen. In februari 2015 bedraagt de EU-werkloosheidgraad 9,8%, het laagste niveau sinds september 2011. Ook de jeugdwerkloosheid vertoont het laatste jaar een vrij sterk dalende tendens. Op een jaar tijd daalde het totaal aantal werklozen in de EU met 1,55 miljoen, het aantal jonge werklozen met 494.000. De EU telt momenteel 23,9 miljoen werklozen waarvan 4,85 miljoen jongeren. Het is ironisch dat de sterk gedaalde werkloosheid in Duitsland de komende jaren een tweede maal leidt tot een collectief ontslag bij het ‘Agentur für Arbeit’, wegens gebrek aan werk voor vele duizenden bemiddelaars. Er zijn in Duitsland nu ongeveer 2 miljoen werklozen minder dan in 2005, toen een piek van bijna 5 miljoen werklozen werd bereikt. Ook in België zou de groei aantrekken. Het Federaal Planbureau heeft in maart de raming voor 2015 opwaarts herzien, van 1% naar 1,2%. De werkgelegenheid zou toenemen met 0,5%, maar de Belgische werkloosheidsgraad daalt in 2015 nauwelijks door een verdere toename van het arbeidsaanbod. De recentste cijfers over de werkgelegenheid in Vlaanderen wijzen op een matig positieve evolutie. Hetzelfde geldt voor de totale werkloosheid die nauwelijks beweegt, terwijl de jeugdwerkloosheid verder daalt. De vacaturemarkt vertoont wel een heropleving, met een vrij sterke toename van het aantal aan VDAB gemelde vacatures. In deze ‘Arbeidsmarktbalans’ bekijken we eerst de opmerkelijke langetermijnevolutie (2006-2014) van de Europese werkgelegenheid en werkloosheid. Het Federaal Planbureau publiceerde de vooruitzichten tot 2020 voor de Belgische economie en arbeidsmarkt. De snelle ramingen van de RSZ geven de recente evolutie van de Vlaamse werkgelegenheid. Uit een nieuwe clusteranalyse van het Steunpunt WSE blijkt dat Vlaanderen ook de laatste jaren geen vooruitgang geboekt heeft in de rangschikking van Europese regio’s. Knelpunt blijft de te lage werkzaamheid van 55-plussers, maar uit een overzicht blijkt dat ook de andere kansengroepen hun situatie nauwelijks kunnen verbeteren. De vacaturemarkt vertoont een herstel maar het is nog te vroeg om van een trendbreuk te spreken. De totale werkloosheid stabiliseert maar dit verbergt zeer uiteenlopende evoluties volgens leeftijd. De daling van de jeugdwerkloosheid zet zich door, maar aan het andere uiteinde is er een stevige toename bij de 55-plussers. Deze zou volgens de eigen projecties het komende jaar voor een nieuwe toename zorgen van de totale werkloosheid, maar de jeugdwerkloosheid zou verder dalen. De bijzondere evolutie van de werkloosheid bij de 50-plussers wordt in een afzonderlijk hoofdstuk uitgediept. 3 Langzaam herstel van de (Europese) arbeidsmarkt Meer jobs, minder werklozen in de EU In figuur 1 ziet men de evolutie van de werkgelegenheid in de EU-28 tussen eind 2006 en eind 2014. Het betreft kwartaalgegevens van de geharmoniseerde Eurostat-enquêtes. De belangrijkste vaststelling is dat de totale werkgelegenheid in de EU-28 over een periode van acht jaar vrijwel gestabiliseerd is. Tussen eind 2006 en eind 2008 was er nog een vrij sterke toename, nadien heeft de financiële crisis ongeveer 3% van de Europese werkgelegenheid ‘vernietigd’: tussen 2008 en 2011 gingen 6,5 miljoen arbeidsplaatsen verloren. Sindsdien blijft de EU-werkgelegenheid schommelen rond het niveau van 2011, met toch een licht stijgende trend sinds midden 2013. Ook eind 2014 was er in de meeste lidstaten een toename, waaronder ook de zuiderse landen. Uiteraard zijn er grote verschillen tussen de lidstaten, met sterke afwijkingen van dit Europese patroon. In sommige landen, zoals Zweden, Duitsland en ook België, ligt het niveau eind 2014 zelfs een eind boven het aanvangsniveau van eind 2006. Opvallend is de vrij sterke daling in Denemarken, terwijl Spanje 15% van de werkgelegenheid verloren zag gaan en pas recent een herstel kent. Kenmerkend voor de meeste lidstaten is de daling van het aantal voltijdse jobs, terwijl deeltijdarbeid verder toeneemt. Momenteel werkt bijna één op vijf EU-werknemers deeltijds, in België (en Vlaanderen) is dit bijna één op vier. Dit hangt samen met de omwenteling van de sectorale werkgelegenheidsstructuur: de afbouw van meestal voltijdse jobs in de industrie, een toename van deeltijdarbeid in de dienstensectoren. Figuur 1 Evolutie van de totale werkgelegenheid in de EU en enkele lidstaten tussen eind 2006 en eind 2014 (kwartaal IV/2006 = index 100) 115 110 107,2 Zweden 106,4 105 104,8 102,8 100,9 100,0 100 97,5 Duitsland België Frankrijk EU-28 95 Nederland Denemarken 90 Spanje 87,0 85 80 IV 2006 I II III 2007 IV I II III 2008 IV I II III 2009 IV I II III 2010 IV I II III IV I 2011 II III 2012 4 IV I II III 2013 IV I II III 2014 IV Volgens het Internationaal Muntfonds zou de werkgelegenheidsgroei in de ontwikkelde landen ook de komende jaren (2015-2020) eerder matig (kunnen) zijn. In een analyse (opgenomen in de ‘World Economic Outlook 2015’) met de veelzeggende titel ‘Lower potential growth: a new reality’, stelt het IMF dat de demografische ontwikkelingen tot een lagere werkgelegenheidsgroei kunnen leiden. Volgens het IMF zorgt de vergrijzing voor een lagere productiviteit en geringere innovatie hetgeen de levensstandaard bedreigt. In de ontwikkelde landen zou het groeipotentieel dalen van 2,25% voor de crisis naar 1,6% voor de periode 2015-2020. Uiteraard kunnen overheden hierop inspelen door in te zetten op innovatie via onderzoek en ontwikkeling, op productiviteit via scholing en opleiding en op de verhoging van de arbeidsparticipatie. In figuur 2 is nog beter af te lezen hoe groot de verschillen zijn tussen de lidstaten op vlak van arbeidsmarktprestaties. Eind 2014 ligt de werkloosheid (op basis van het aantal ILO-werklozen, die effectief werk zoeken en vlug beschikbaar zijn) in Spanje drie maal hoger dan eind 2006, in Duitsland is deze gehalveerd. De werkloosheidsgraad bedraagt er momenteel respectievelijk 23,2% en 4,8%. Eind 2006 lag de werkloosheid in Spanje (8,3%) zelfs iets lager dan in Duitsland (9,6%). Opnieuw toont de ‘lange termijn’ aan hoe snel en ingrijpend –op een termijn van nauwelijks acht jaar- de arbeidsmarkt kan reageren op gewijzigde economische omstandigheden. Figuur 2 Evolutie van de totale werkloosheid in de EU en enkele lidstaten tussen eind 2006 en eind 2014 (kwartaaI IV/2006=index 100) 400 350 300,0 300 Spanje Nederland 250 Denemarken 200 Zweden 182,0 174,5 150 EU-28 België 100 131,9 126,9 113,9 113,3 50 50,0 Duitsland Frankrijk 0 IV 2006 I II III 2007 IV I II III 2008 IV I II III 2009 IV I II III 2010 IV I II III IV 2011 I II III 2012 IV I II III 2013 IV I II III IV 2014 In de meeste lidstaten is de werkloosheid aan het dalen, maar het pre-crisis niveau van 2008 is nog heel veraf. De eerder trage afbouw van de werkloosheid heeft niet enkel te maken met de geringe economische groei, maar ook met de blijvend stijgende arbeidsmarktparticipatie. De EU-activiteitsgraad (20-64 jarigen) is lange tijd stabiel gebleven rond 75%, maar sinds 2011 is ze toegenomen tot het huidige niveau van 77%. In een recente analyse1 wijst de Commissie erop dat dit wel leidt naar een groeiende werkgelegenheid, maar anderzijds de werkloosheid op een hoog niveau handhaaft. In de EU werd begin 2013 een piek bereikt van 26,5 miljoen werkzoekenden. Op minder dan twee jaar is het aantal werklozen met ongeveer 10% verminderd, tot 23,9 miljoen in februari 2015. België vormt echter een 1 European Commission, EU Employment and Social Situation. Quarterly Review, december 2014 5 zeldzame uitzondering binnen de EU: de werkloosheid is sinds midden 2012 opnieuw toegenomen, hetgeen vooral te wijten is aan de forse toename van het aantal oudere werklozen. Met een ILO-werkloosheidsgraad van 8,5% blijft België wel nog beter doen dan het EU-gemiddelde (9,6%), maar midden 2012 bedroeg dit verschil nog 3 procentpunten. Belgische werkzaamheid naar 70% tegen 2020 In de jongste projectie2 raamt het Federaal Planbureau de economische groei voor 2015 op 1,2%, hoger dan eerder geraamd door de opwaartse herziening van de overheidsuitgaven. De groei zou de komende jaren geleidelijk aantrekken en gemiddeld 1,6% bedragen over de periode 2017-2020. Zoals in de analyse van het IMF over de potentiële groei in de ontwikkelde landen, blijkt er ook voor België geen sterke groei (>2%) in te zitten. Deze zou maximaal 1,7% bedragen in 2018 en daarna weer afnemen naar 1,4% in 2020. Ondanks de vrij matige groeivooruitzichten verwacht het Planbureau toch een behoorlijke werkgelegenheidsgroei. Na de kleine daling in 2013 en de beperkte toename in 2014 zou de netto jobcreatie geleidelijk toenemen tot gemiddeld 33.000 per jaar tussen 2017 en 2020. Dit jaar zouden er bijna 25.000 jobs bijkomen, de toename zou maximaal zijn in 2017 (bijna 40.000). De werkzaamheidsgraad van de bevolking op arbeidsleeftijd (het aandeel werkenden tussen 20 en 64 jaar) zou hierdoor eindelijk opnieuw stijgen, na een lange periode van stilstand: tussen 2005 en 2013 nagenoeg onveranderd rond 67%. Met een jaarlijkse toename van ongeveer 0,5 procentpunt zou de werkzaamheid tegen 2020 kunnen stijgen naar 70 %, nog steeds 3 pptn. lager dan de doelstelling van 73,2 % uit de EU-2020 strategie. De Belgische werkloosheidsgraad zou reeds dit jaar afnemen en deze daling zou gedurende de ganse projectieperiode aanhouden. Het Planbureau ziet een geleidelijke afname van 8,5% in 2014 naar 7,7% in 2020. De daling is eerder beperkt omdat het arbeidsaanbod nog steeds verder toeneemt, niet langer door demografische veranderingen (toename van de bevolking tussen 15 en 64 jaar) maar door de sterke toename van de (oudere) beroepsbevolking van werkenden en werkzoekenden. In tegenstelling tot vorige perioden zou de bevolking op arbeidsleeftijd (15 tot 64 jaar) niet meer zo sterk toenemen. De jaarlijkse groei verzwakt jaar na jaar en wordt vanaf 2018 zelfs licht negatief, hetgeen per saldo resulteert in een toename met slechts 9.000 eenheden. De beroepsbevolking (som van werkenden en werkzoekenden) zou niettemin tegen 2020 met 153.000 personen toenemen, vooral als gevolg van de sterke stijging van de activiteitsgraden in de hogere leeftijdsklassen. Dit is nog steeds het geval bij de vrouwen waar het cohorte-effect in de hogere leeftijdsklassen3 nog steeds een stuwend effect heeft. Maar steeds meer spelen de veranderingen in het eindeloopbaanbeleid een belangrijke rol: de verhoging van de instapleeftijd en/of verstrenging van de loopbaanvereisten voor vervroegd pensioen, het ‘Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag’ (SWT, het vroegere brugpensioen) en het ‘Stelsel van terbeschikkingstelling’ (TBS, vooral in het onderwijs). 2 Federaal Planbureau, Economische Vooruitzichten 2015-2020, maart 2015. Het cohorte-effect houdt in dat de activiteitsgraad van vrouwen minder snel daalt dan vroeger naarmate ze ouder worden. De relatief hoge activiteitsgraad van een cohorte tussen 30 en 39 jaar wordt ‘meegenomen’ wanneer deze vrouwen 10 jaar later tussen 40 en 49 jaar zijn. Momenteel is meer dan de helft van de 50-64 jarige vrouwen nog beroepsactief, 20 jaar geleden was dit slechts één op drie. 3 6 Deze ingrijpende institutionele aanpassingen zullen voor een sterke toename zorgen van het aantal 50-plussers op de arbeidsmarkt. Het ‘aanbodverhogend’ effect van het nieuwe SWT is dubbel: de verstrenging van de toegang zorgt voor een daling van het aantal personen in het stelsel, maar daarnaast moeten nieuwe instromers in het stelsel voortaan beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. De langere beschikbaarheid van de oudere werkzoekenden tekent zich momenteel af in sterk stijgende werkloosheidscijfers in deze leeftijdsgroep. Volgens het Planbureau zou nagenoeg de gehele stock SWT’ers binnen zes jaar opgenomen zijn in de beroepsbevolking. De sterke toename van de activiteitsgraden bij de 50/55-plussers zou ook gepaard kunnen gaan met stabiele of zelfs aantrekkende activiteitsgraden in de overige leeftijdsklassen. De globale activiteitsgraad (het aandeel werkenden en werkzoekenden tussen 20 en 64 jaar) zou hierdoor tegen 2020 kunnen stijgen van de huidige 72,8 % naar 74,8 %, waarmee België nog altijd een stuk lager scoort dan het EUgemiddelde (77% in 2014). Vlaamse werkgelegenheid iets gegroeid De ‘snelle kwartaalramingen’ van de RSZ geven een accuraat beeld van de recente evolutie van het aantal tewerkgestelde werknemers in België en de regio’s. Het betreft zowel de arbeiders en bedienden uit de privésector als de ambtenaren uit de overheidssector, met uitzondering van de werknemers tewerkgesteld door de lokale besturen4. Naast het aantal loontrekkenden in ‘koppen’, publiceert de RSZ ook cijfers over het arbeidsvolume door de voltijdse en deeltijdse arbeidstijd om te zetten in voltijdse equivalenten (VTE). We bekijken in figuur 3 de evolutie (4/2010-4/2014) van het aantal werknemers en het arbeidsvolume. Begindatum is het vierde kwartaal van 2010 (index 100), einddatum is het vierde kwartaal van 2014. Figuur 3 De evolutie van het aantal tewerkgestelde werknemers en het arbeidsvolume in VTE (Vlaams Gewest; kwartaaI IV/2010=index 100; aantallen x 1000) 103 102 2.102 102 101 2.077 1.757 101 100 100 1.738 99 99 98 98 97 IV 2010 I II III 2011 IV I II III IV I 2012 arbeidsvolume (VTE) II III 2013 IV I II III IV 2014 tewerkgestelde werknemers 4 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, Snelle raming van de tewerkstelling. In deze ramingen zijn de werknemers tewerkgesteld door de lokale overheden (RSZPPO) en de zeelieden ter koopvaardij (HVKZ) niet meegeteld. Door een aanpassing in 2011 van de aangifte van het overheidspersoneel is er nu een accuratere telling van zowel het aantal werknemers en arbeidsplaatsen als de berekening van het arbeidsvolume in voltijdse equivalenten. De gegevens van vroegere jaren werden herraamd om aan te sluiten op de vernieuwde telling vanaf 2011. 7 Eind 2014 ligt zowel het aantal werknemers als het arbeidsvolume iets hoger (ongeveer 1%) dan eind 2010. Op basis van de indexen voor het vierde kwartaal stelt men vast dat het niveau in de opeenvolgende jaren nooit beneden het aanvangsniveau van 2010 is gedaald. Het arbeidsvolume vertoont sterke seizoenschommelingen, met een dieptepunt in het derde kwartaal (zomervakantie) en een hoogtepunt in het tweede en vierde kwartaal. De cijfers wijzen alleszins op een positieve evolutie van de tewerkstelling in het Vlaams Gewest: het aantal werknemers ligt ieder kwartaal van 2014 iets boven het niveau van het overeenkomstige kwartaal van 20135. In 2013 was dit net omgekeerd, met een lager niveau dan in 2012 (cf. cijfers Federaal Planbureau voor België). De toename is echter nog te gering om van een opleving van de arbeidsmarkt te spreken. De bijna vlakke evolutie tussen 2011 en 2014 toont aan dat er nog geen sprake is van een werkgelegenheidsdynamiek zoals tijdens de pre-crisis periode 2006-2008. Uit de sectorale cijfers blijkt andermaal dat er nog steeds een verlies is van industriële jobs (in bijna alle deelsectoren), terwijl ook de tewerkstelling in de bouwnijverheid verder krimpt. Er is wel een toename in de commerciële dienstverlening, ondersteund door het herstel van de uitzendsector. De niet-commerciële dienstverlening groeit eveneens in 2014, maar vertoont een gemengd beeld: een kleine toename in het onderwijs, een vrij sterke groei in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening, maar een verder dalende trend in de sector van het openbaar bestuur. De verdeling volgens leeftijd bevestigt de eerder vastgestelde ontwikkelingen. Er is een continu stijgende trend van het aantal werkende 50-plussers, een sterk dalende trend sinds eind 2011 bij de <25 jarigen en een beperkte daling bij de 25-49 jarigen sinds half 2012. Vlaanderen vindt nog geen aansluiting met de EU-topregio’s In de ‘Lentenota 2013’ werd een samenvatting opgenomen van een dubbele clusteranalyse van 95 EU-regio’s door het Steunpunt WSE6. In de eerste clusteranalyse, op basis van vijf ‘stockvariabelen’ met de scores in een bepaald jaar (2011), werden zeven clusters samengesteld. Het Vlaams Gewest positioneerde zich in de vierde cluster met 15 ‘early exit’ regio’s. Kenmerkend zijn de eerder lage totale werkzaamheid, alsook deze bij de laaggeschoolden, de vrij hoge jeugdwerkloosheid maar vooral de zeer lage werkzaamheid bij de 55-plussers. In de tweede clusteranalyse, met ook de evolutie 2006-2011 in de weerhouden indicatoren, werden vijf clusters gerangschikt volgens hun evolutie in de totale werkzaamheid tussen 2006 en 2011. Opnieuw bevond het Vlaams Gewest zich in de middelste cluster, gekenmerkt door weinig verschuivingen op de arbeidsmarkt: deze regio’s hielden stand tijdens de crisis, met een werkzaamheid rond 70% en een vrij sterke vooruitgang voor de werkzaamheid van 55-plussers. Het Steunpunt WSE voerde een nieuwe analyse7 uit op basis van de waarden van 2013 voor de vijf weerhouden variabelen: de totale werkzaamheid, de werkzaamheid van vrouwen, 55-plussers en laaggeschoolden en de werkloosheidsgraad van jongeren. Een algemene conclusie is dat de grote verschillen tussen de Europese regio’s nog verder uitgediept zijn, vooral wat betreft de jeugdwerkloosheid. Uit de evolutie van de totale werkzaamheid (20-64 jarigen) tussen 2008 en 2013 blijkt dan weer dat deze in de meeste regio’s gedaald is, zo ook in beperkte mate (-0,4 procentpunt) in het Vlaams Gewest. Niettemin bevindt Vlaanderen zich met een werkzaamheid van 71,9% in de middenmoot, met 40 van de 97 regio’s die beter scoren. 5 Dit is niet het geval voor het arbeidsvolume in VTE dat eind 2014 iets lager lag dan eind 2013. De RSZ wijst hierbij op de impact van de stakingen eind vorig jaar. 6 L. Sels en W. Herremans (2012), Vlaanderen houdt (af)stand in een unie met verschillende snelheden. Een vergelijking van Europese regionale arbeidsmarkten. Steunpunt WSE, WSE Report 13-2012 7 B. Neefs, W. Herremans en L. Sels (2014), Vlaanderen op de kaart van Europese regionale arbeidsmarkten. Steunpunt WSE, WSE Report 7-2014 8 Zoals in de vorige analyse is het opnieuw vooral de lage werkzaamheid bij de 55-plussers, die Vlaanderen in de middenmoot (cluster 3 van 6) doet belanden. Onze regio heeft de laatste jaren te weinig vooruitgang geboekt waardoor het nog steeds geen aansluiting vindt met de Europese topregio’s. Ondanks een sterke toename tussen 2008 en 2013 (+8,6 ppt. tegenover gemiddeld +5,8 ppt. voor de cluster van 15 regio’s ) blijft de werkzaamheid van 42,9% nog een stuk lager dan de EU2020-doelstelling van 50%. Met het huidige stijgingsritme en gezien de structurele ingrepen in het eindeloopbaanbeleid moet deze wel haalbaar zijn. In de topregio’s uit cluster 1 (alle Zweedse en Nederlandse, de meerderheid van de Duitse en Deense regio’s) is gemiddeld bijna 65% van de 55-plussers aan het werk. Voor de andere variabelen in de analyse boekt Vlaanderen geen of nauwelijks vooruitgang. Naast de kleine daling van de totale werkzaamheid (-0,4 ppt.) is er een iets grotere daling bij de laaggeschoolden (-0,9 ppt.), terwijl deze van de vrouwen licht toegenomen is (+0,8 ppt.). Uiteraard is de zeer sterke toename van de jeugdwerkloosheid hét pijnpunt van de recente crisisperiode. Ook op dit vlak scoort Vlaanderen eerder zwak: de jeugdwerkloosheid (16,6% in 2013) is sinds 2008 met 6,1 ppt. toegenomen, meer dan het clustergemiddelde (+4,5 ppt.). De topregio’s (cluster 1) slagen er in de jeugdwerkloosheid stabiel te houden (+0,4 ppt.), maar aan het andere uiteinde is de jeugdwerkloosheid met een toename van gemiddeld 30,4 ppt. (cluster 6) ontspoord. Het betreft hier, naast nieuwkomer Kroatië, uitsluitend zuiderse regio’s die een gemiddelde jeugdwerkloosheid van 58% optekenen, naast een zeer lage totale werkzaamheid van 51%. Hier past de bedenking dat Vlaanderen wel zeer goed scoort op vlak van de totale werkloosheidsgraad, met het lage niveau (5,1% in 2014) van vele Duitse regio’s. Deze variabele is echter niet opgenomen omdat de clusteranalyse focust op de drie EU2020-werkzaamheiddoelstellingen (totaal, vrouwen en 55-plussers). Het opnemen van de totale werkloosheid zou de positie van Vlaanderen binnen de EU-regio’s kunnen verbeteren, maar andere variabelen (bv. de lage werkzaamheid van allochtonen; de hoge inactiviteitsgraad) zouden deze kunnen verslechteren. Kansengroepen blijven een structureel knelpunt Uit de clusteranalyses van het Steunpunt WSE blijkt dat Vlaanderen slechts matig scoort tussen de EU-regio’s omwille van de mindere prestaties voor de kansengroepen: een lage werkzaamheid bij de laaggeschoolden en de 55-plussers, een hoge werkloosheid bij de jongeren. Ook bij de niet-EU migranten en de arbeidsgehandicapten blijft de werkzaamheid laag, ondanks enige vooruitgang de laatste jaren. De Hoge Raad voor de Werkgelegenheid bestempelt de arbeidsmarktsituatie van de kansengroepen als de structurele zwakte van de Belgische arbeidsmarkt, die alle regio’s treft maar waarbij er nog sterke interregionale verschillen bestaan. In een overzicht van de ontwikkelingen op de Vlaamse arbeidsmarkt besteedt het Steunpunt WSE ook veel aandacht aan de situatie van de kansengroepen8. Steeds minder laaggeschoolden, de ‘onderwijskloof’ blijft groot Eén van de meest opvallende ontwikkelingen van de afgelopen decennia is de omwenteling van de kwalificatiestructuur, gemeten op basis van het behaalde onderwijsniveau. Op twintig jaar tijd (1993-2013) is het aandeel laaggeschoolden in de bevolking (25-64 jaar) nagenoeg gehalveerd, van 48% naar 25%. Het aandeel hooggeschoolden kende de sterkste groei (tot een aandeel van 36%), maar de middengeschoolden vormen nog steeds de grootste groep (39%). Opvallend hierbij is de ‘feminisering’ van de studentenpopulatie die ervoor zorgt dat nu meer vrouwen hooggeschoold zijn dan mannen: het aandeel hooggeschoolde vrouwen bedraagt 39%, 8 Steunpunt WSE, Terugblik op de Vlaamse arbeidsmarkt. Ontwikkelingen sinds de jaren tachtig. WSE-Report, 2015 nr. 1 9 tegenover 33% hooggeschoolde mannen. Het generatie-effect, waarbij nieuwe generaties jongeren steeds hoger geschoold zijn9, zorgt ervoor dat het globale onderwijsniveau van de bevolking blijft toenemen. Het onderwijsniveau bepaalt in zeer sterke mate de jobkansen en zorgt voor een grote kloof tussen laag- en hooggeschoolden, die de afgelopen decennia nauwelijks veranderd is. In 1992 bedroeg het verschil in werkzaamheid tussen laag- en hooggeschoolden 37 procentpunten, in 2013 is dit iets gedaald maar bedraagt nog 34 pptn. Hoewel de sterk toegenomen scholarisatie zowel individuele als maatschappelijke voordelen oplevert, wijst het Steunpunt WSE op het gevaar van overscholing en verdringing (van laaggeschoolden door hoger geschoolden) indien er geen voldoende afstemming is tussen de aangeboden en gevraagde kwalificaties. Naast overscholing kan de mismatch tussen aangeboden vaardigheden van schoolverlaters en jobvereisten in vacatures ook leiden naar personeelstekorten in specifieke segmenten. Dit is zeker het geval voor alle soorten technische profielen, eveneens een structureel probleem van de Vlaamse arbeidsmarkt. Slechts één op drie jongeren is beroepsactief De toenemende onderwijsparticipatie van jongeren leidt wel tot een sterk gedaalde activiteitsgraad. Momenteel is nog slechts één op drie jongeren aanwezig op de arbeidsmarkt, veel lager dan het gemiddelde in de EU (45% voor EU-15 in 2013). Hoewel de hoge onderwijsparticipatie positief is, wijst het Steunpunt WSE op de toenemende druk op het loopbaaneinde: de steeds latere intrede van jongeren moet gecompenseerd worden door een latere uittrede van oudere werknemers (55-plussers). In de middengroep (25-54 jaar) is er nauwelijks nog groeimarge: Vlaanderen behoort met een werkzaamheid van 85% in deze groep tot de Europese top, op hetzelfde niveau als Zweden. De langetermijnevolutie van de jeugdwerkloosheid (op basis van ILO-criteria, actief zoeken en vlugge beschikbaarheid) is opmerkelijk. Van een piekniveau in 1983 (23,4%) ging het een decennium later naar het laagste niveau (7,5% in 1992) in dertig jaar. Sindsdien evolueerde de jeugdwerkloosheid met de conjunctuur binnen een vrij nauwe bandbreedte (tussen 8% en 12%). De crisis van 2009 zorgde wel voor een ‘uitbraak’ tot 15,7%, een niveau dat sindsdien nog niet gedaald is (16,1% in 2014). Voor enkele verklaringen van de hoge jeugdwerkloosheid wijst het Steunpunt WSE op het groot aandeel ‘instroomwerkloosheid’ van schoolverlaters die pas na een tijdje werkloosheid een eerste job vinden, alsook het groot aandeel tijdelijke contracten met minder stabiele tewerkstelling en een grotere dynamiek van in-en uitstroom. Nog veel groeimarge voor de loopbanen De sterke toename van de werkzaamheid bij de 50- en 55-plussers is in deze ‘Arbeidsmarktbalans’ al vaak aan bod gekomen. Het dieptepunt van de werkzaamheid van oudere werknemers situeert zich in 1991 toen nog slechts 21% van de 55-64 jarigen werkte. Door het herstel van de laatste twintig jaar is dit inmiddels meer dan verdubbeld, tot 44% in 2014. De toename is vooral te wijten aan de sterk gestegen arbeidsparticipatie van vrouwen, die zich ook doorzet in de oudere leeftijdsgroepen (cf. het cohorte-effect). Het is opmerkelijk dat de werkzaamheid bij de 55-64 jarige mannen pas in 2014 terug de 50%-drempel heeft gehaald, bijna het niveau van 1983 (51%). Bij de 55-64 jarige vrouwen is de werkzaamheid bijna verviervoudigd, van 10% naar 38%. Sinds enkele jaren zijn de vervroegde uittredestelsels op de terugweg. De geleidelijke verstrenging van de voorwaarden voor voltijds brugpensioen (SWT) leidde reeds sinds midden de jaren ’90 tot een daling die nu ongetwijfeld zal versnellen. In 2014 telt het stelsel nog 74.800 gerechtigden. Vanaf 2015 moeten in principe alle oudere werklozen beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt en 9 In 1993 was 31% van de 25-29 jarigen hooggeschoold, in 2003 stijgt dit naar 41% en in 2013 is het reeds 45%. Het aandeel laaggeschoolden evolueerde in die periode van 29% over 18% naar 14%. 10 loopt een ‘opvolgingsprocedure’ van het actief zoekgedrag. Het aantal oudere, vrijgestelde werklozen daalde wel sterk, van 87.700 in 2002 naar 29.900 in 2014, maar in dezelfde periode steeg het aantal oudere NWWZ van 14.400 naar 58.900. Het Steunpunt WSE wijst erop dat deze beide statuten werken als communicerende vaten omdat de doorstroom naar werk voor deze doelgroep onvoldoende groot is (cf. hoofdstuk 4). Ook in 2015 blijft de instroom in de werkloosheid nog enkel toenemen bij de 55plussers waardoor de totale werkloosheid voorlopig nog geen dalende tendens kent. Hoewel de werkzaamheid bij de 50/55-plussers de laatste jaren sterk toegenomen is, is er nog veel groeimarge om de loopbaan te verlengen. Vooreerst bedraagt de gemiddelde uittredeleeftijd nog steeds minder dan 60 jaar, na een zeer beperkte toename tussen 2005 (58,8 jaar) en 2013 (59,6 jaar). Tot 2012 lag de verwachte loopbaanduur van Belgische 50-jarigen met acht actieve loopbaanjaren het laagst binnen de EU. De recente hervormingen van het eindeloopbaanbeleid zullen dit ongetwijfeld optrekken. Vooruitgang voor personen met een herkomst buiten de EU Het Departement WSE publiceerde onlangs de eerste ‘Herkomstmonitor’ waarin de arbeidsmarktpositie van personen met een buitenlandse herkomst in kaart wordt gebracht10. De cijfers zijn gebaseerd op administratieve gegevens uit het Datawarehouse ‘Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming’ van de KSZ en laten op basis van vier criteria toe de personen met een buitenlandse herkomst te bepalen. De analyse van de werkzaamheid voor de periode 2009-2013 toont aan dat er toch enige vooruitgang geboekt is in de arbeidsmarktintegratie van niet-EU migranten. Terwijl de totale werkzaamheid (18-64 jarigen, ongeacht de herkomst) stabiel gebleven is op 68%, is deze bij de groep met een niet-EU-herkomst toegenomen van 45,5% naar 46,8%. Er is wel een groot verschil tussen de werkzaamheid van de 1 ste generatie (geboren in het buitenland; 45,4%) en deze van de 2de generatie (geboren in België; 51,4%). Het zijn vooral de vrouwen van de 1ste generatie die hun werkzaamheid sterk hebben opgedreven. Bij de 2de generatie is er een daling van de werkzaamheid bij zowel mannen als vrouwen. Ondanks de lichte vooruitgang wijzen de cijfers op een blijvend grote kloof in de werkzaamheid tussen Belgen (71,8%), de groep met een EU-herkomst (56,3%) en deze met een niet-EU-herkomst (46,8%) waar nog een enorm groot arbeidspotentieel bestaat. ‘Doelstelling 2020’ dichtbij voor arbeidsgehandicapten In een update van ‘Handicap en Arbeid’ analyseert het Departement WSE uitgebreid de arbeidsmarktsituatie van personen met een handicap11. De jaarlijkse Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK) peilt naar het “ervaren in de dagelijkse bezigheden (op het werk of daarbuiten) van hinder door een handicap, een langdurige aandoening of langdurige ziekte (al dan niet werkgerelateerd)”. In 2013 rapporteert 13,7% van de respondenten hinder te ondervinden, ongeveer gelijk verdeeld over ‘erge hinder’ (7,1%) en ‘in zekere mate hinder’ (6,6%). De werkzaamheidsgraad van de totale groep ‘met hinder’ (2064 jaar) bedraagt 40,4%, een verschil van 36,6 pptn. tegenover de totale groep ‘zonder hinder’ (werkzaamheid van 77%). Na de sterke daling tussen 2007 en 2010 is er de jongste jaren een duidelijk stijgende trend in de werkzaamheid van de arbeidsgehandicapten. In het ‘Vlaams Hervormingsprogramma Europa 2020’ is er een werkzaamheid-doelstelling van 43% opgenomen tegen 2020, nauwelijks hoger dan het bereikte niveau in 2007. Op basis van de recentste kwartaalcijfers voor 2014 blijkt deze norm nog slechts één procentpunt verwijderd. 10 Departement Werk & Sociale Economie (WSE), Herkomstmonitor 2015. Arbeidsmarktpositie van personen met een buitenlandse herkomst op basis van administratieve gegevens. Maart 2015. 11 Departement Werk & Sociale Economie, Handicap en Arbeid. Deel I (Definities en Statistieken) en Deel II (Beleid). Maart 2015. 11 Evolutie van de vacatures Wijziging registratie vacatures In januari 2015 werden de vacatures uit het Normaal Economisch Circuit (zonder Uitzendopdrachten) opgedeeld in de rechtstreeks aan VDAB gemelde vacatures enerzijds en de via wervings- en selectiekantoren gemelde vacatures anderzijds. Vanaf nu gaat de vacaturerapportering van VDAB standaard over de vacatures uit het Normaal Economisch Circuit (zonder Uitzendopdrachten) die rechtstreeks aan VDAB gemeld zijn. Het aandeel van de sector ‘Werving en Selectie’ steeg, hoewel we de uitzendvacatures niet meetellen, de laatste tien jaar van amper 3% naar meer dan 35% vandaag. Dit heeft meer met de doorgedreven samenwerking en data-uitwisseling met bedrijven uit de sector te maken dan met reële arbeidsmarktevoluties. Om een zuiverder beeld te krijgen van die reële arbeidsmarktevoluties tellen we de vacatures van de sector ‘Werving en Selectie’ vanaf nu apart. Dit wil niet zeggen dat we de sector van werving en selectie niet belangrijk achten. Integendeel, het belang van deze sector groeit in Vlaanderen, maar niet in de mate die onze cijfers vandaag suggereren. Omslag op de vacaturemarkt? Figuur 4 Evolutie van het aantal ontvangen vacatures: rechtstreeks via VDAB en via ‘werving en selectie’ (maandcijfers Vlaams gewest; 2005- maart 2015) 20.000 18.000 16.000 14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 rechtstreeks via vdab 2012 2013 2014 2015 via werving en selectie In 2014 werden, in vergelijking met 2013, 3,5% meer jobs ontvangen in het NECzU, rechtstreeks gemeld aan VDAB. De maand-op-maand bewegingen van de laatste 12 maanden kennen een grillige evolutie met zowel opvallende stijgingen (o.a. in juli: +22%) als dalingen (o.a. in november: -6%). In maart 2015 was er een opmerkelijke toename: VDAB ontving 18% meer jobs dan in maart 2014. Cumulatief gezien ligt het aantal ontvangen jobs het laatste jaar (april 2014-maart 2015) 4% hoger dan de cijfers van het jaar voordien. 12 Figuur 5 Evolutie van het aantal vacatures (maandcijfers) binnen het Normaal Economisch Circuit zonder Uitzendopdrachten en rechtstreeks gemeld via VDAB (Vlaams gewest; 2005- maart 2015) 45.000 40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 ontvangen - rechtstreeks via vdab 2012 2013 2014 2015 openstaand - rechtstreeks via vdab In 2009 is het aantal ontvangen vacatures teruggevallen tot onder het niveau van 2006. Vanaf 2010 is er een herstel te zien, maar in het najaar van 2011 komt er een kentering en het aantal ontvangen jobs stagneert begin 2012. We zien terug een daling vanaf eind 2012 en de eerste helft van 2013. De evolutie van het aantal ontvangen jobs vanaf najaar 2013 is zeer wisselend. Ook begin 2015 geeft nog geen duidelijk beeld. De cijfers van maart 2015 zijn hoopgevend maar het valt af te wachten of deze trend zich doorzet. De evolutie van het aantal openstaande vacatures volgt een nog uitgesprokener patroon. Het dieptepunt van het aantal openstaande vacatures in december 2013 wordt gevolgd door een beperkte toename in de daaropvolgende maanden met een nieuw laagterecord in december 2014. De eerste maanden van 2015 tonen weer een geleidelijke toename van het aantal openstaande jobs. Sectorale evoluties Figuur 6 toont de evolutie van het aantal ontvangen vacatures per hoofdsector met de evolutie over 1 jaar en maart 2014 als referentiepunt. De kleine primaire sector is zeer onvoorspelbaar en sterk onderhevig aan allerhande seizoenseffecten. Het dieptepunt van het aantal ontvangen jobs in december 2014 deed zich voor in de drie hoofdsectoren. Nadien volgde een herstel dat het grootst is voor de secundaire sector, die de laatste jaren wel het diepst weggezakt was qua aantallen ontvangen jobs. Over de laatste 12 maanden zijn er binnen de secundaire sector verschilcijfers die variëren van -37% (vervaardiging van transportmiddelen) tot +29% (energie, water en afvalverwerking). Binnen de tertiaire sectoren zien we alleen een daling bij ‘diensten aan personen’ (-9%) en ‘financiële diensten’ (-7,5%). De toename van het aantal jobs is het grootst bij ‘Informatica, media en telecom’ (+16,8%). Binnen de quartaire sector schommelen de verschilpercentages tussen +16% (gezondheidszorg) en -5% (maatschappelijke dienstverlening). 13 Figuur 6 Evolutie (maart 2014=100) van de ontvangen vacatures rechtstreeks gemeld aan VDAB, naar hoofdsector (Vlaams gewest; maart 2014 - maart 2015) 140 130 120 110 100 90 80 70 60 mrt/14 apr/14 mei/14 jun/14 jul/14 secundaire sector aug/14 sep/14 okt/14 tertiaire sector nov/14 dec/14 jan/15 feb/15 mrt/15 quartaire sector Figuur 7 toont de evolutie weer per hoofdsector over een langere referentieperiode, een vergelijking met als referentiepunt maart 2008, dus vóór de crisis van 2009. Er is een groot verschil tussen de drie hoofdsectoren. Op langere termijn springt vooral de sterke daling in de secundaire sector in het oog. Vanaf het najaar van 2013 lijkt het aantal ontvangen jobs te stabiliseren, zij het op een veel lager niveau. Ook de tertiaire sector kende een daling tot het najaar van 2013. Daarna volgt weer een geleidelijke toename. De quartaire sector is minder conjunctuurgevoelig maar ook hier is er een afname vanaf eind 2011 tot eind 2013. Vanaf 2014 stabiliseert het aantal ontvangen jobs uit de quartaire sector. Figuur 7 Evolutie (maart 2008=100) van de ontvangen vacatures naar hoofdsector (Vlaams gewest; maart 2008 - maart 2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden) 130 120 110 100 90 80 70 60 50 2008 2009 2010 Secundaire sector 2011 2012 Tertiaire sector 2013 2014 2015 Quartaire sector De grootste secundaire sectoren, in termen van aantal ontvangen jobs tijdens de laatste 12 maanden, zijn de ‘bouw’, ‘voeding’, ‘metaal’ en ‘vervaardiging van machines en toestellen’. De secundaire sector werd zwaar getroffen door de crisis van 2009. In 2010 en de eerste helft van 2011 was er een fors herstel, maar het aantal 14 ontvangen jobs van de sectoren ‘metaal’ en ‘vervaardiging van machines en toestellen’ heeft nooit meer het niveau gehaald van voor de crisis. Vanaf najaar 2011 is de afname van het aantal ontvangen jobs in deze vier secundaire sectoren duidelijk te zien. De laatste maanden is er een voorzichtige toename van het aantal jobs, vooral bij de voeding. De aantallen vacatures uit de metaalsector en ‘vervaardiging van machines en toestellen’ zijn nog steeds gehalveerd t.o.v. maart 2008. Figuur 8 Evolutie (maart 2008=100) ontvangen vacatures in de belangrijkste secundaire sectoren (Vlaams gewest; maart 2008 - maart 2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden) 110 100 90 80 70 60 50 40 30 2008 2009 2010 Dranken, voeding en tabak 2011 Metaal 2012 2013 2014 Vervaardiging van machines en toestellen 2015 Bouw Ook de tertiaire sector werd getroffen door de crisis van 2009. De sector ‘transport en logistiek’ had het het zwaarst te verduren. Het dieptepunt leek in 2010 achter de rug maar sinds 2012 zakte deze sector terug weg. Sinds maart 2013 lijkt deze sector zich te stabiliseren maar ook op een veel lager niveau qua aantallen ontvangen jobs. Figuur 9 Evolutie (maart 2008=100) ontvangen vacatures binnen de belangrijkste tertiaire sectoren (Vlaams gewest; maart 2008 - maart 2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden) 110 100 90 80 70 60 50 40 30 2008 2009 2010 2011 2012 Groot- en kleinhandel Horeca en toerisme Zakelijke dienstverlening Transport, logistiek en post 15 2013 2014 Informatica, media en telecom 2015 Figuur 10 Evolutie (maart 2008=100) ontvangen vacatures binnen de belangrijkste quartaire sectoren (Vlaams gewest; maart 2008 - maart 2015; voortschrijdende gemiddelden laatste 12 maanden) 180 160 140 120 100 80 60 40 2008 Onderwijs 2009 2010 Gezondheidszorg 2011 2012 2013 Maatschappelijke dienstverlening 2014 2015 Openbare besturen De evolutie van het aantal ontvangen jobs in de quartaire sector verloopt anders dan bij de secundaire of tertiaire sector. De sterke afname van de jobs voor ‘openbare besturen’ lijkt voorlopig gestopt. Het aantal jobs voor gezondheidszorg kent opnieuw een toename maar zit ook nog onder het niveau van maart 2008. Het aantal jobs binnen de sector ‘maatschappelijke dienstverlening’ nam gestaag toe tot 2011 en stabiliseerde toen op dat hogere niveau. De laatste maanden blijkt het aantal jobs voor deze sector toch af te nemen. 16 Evoluties van de werkloosheid Nog geen daling van NWWZ Vlaanderen telt eind maart 2014 233.164 werkzoekenden, een stijging t.o.v. één jaar eerder met 1,1%. Het beperkte economisch herstel zorgt voor een stabilisatie van de werkloosheidscijfers, al blijven de werkgevers momenteel nog voorzichtig met aanwervingen. Het duurt traditioneel altijd even voor de arbeidsmarkt de positieve economische signalen oppikt. Bovendien zorgt de nieuwe reglementering, waardoor werkzoekenden langer beschikbaar moeten zijn op de arbeidsmarkt, voor een stijging van de werkzoekendencijfers. Tabel 1 Evolutie jaarverschillen van NWWZ naar geslacht (Vlaams gewest; maart 2014 - maart 2015) NWWZ - Jaarverschillen Maand Mannen Vrouwen Totaal mrt 2014 +8,5% +9,6% +9,0% apr 2014 +6,2% +7,9% +7,0% mei 2014 +5,4% +6,6% +6,0% jun 2014 +5,2% +7,1% +6,1% jul 2014 +3,7% +4,4% +4,0% aug 2014 +3,0% +3,0% +3,0% sep 2014 +2,7% +1,9% +2,3% okt 2014 +3,0% +2,6% +2,8% nov 2014 +2,1% +1,8% +1,9% dec 2014 +0,0% +0,1% +0,1% jan 2015 +0,0% -0,4% -0,2% feb 2015 +0,9% -0,2% +0,4% mrt 2015 +1,8% +0,2% +1,1% Kengetallen en voornaamste trends De kengetallentabel vat de voornaamste evoluties samen: Tussen maart 2014 en maart 2015 stijgt de Vlaamse arbeidsreserve met 1,1%. De stijging van het aantal vrij ingeschreven werkzoekenden (+15,8%) en de daling van de BIT-categorie (11,4%) springen het meest in het oog. De mannelijke werkloosheid stijgt iets sneller dan de vrouwelijke (+1,8% vs. +0,2%). De jeugdwerkloosheid daalt in vrij sterke mate (-4,7%); alle leeftijdscategorieën onder de 25 jaar laten een daling noteren. Het aantal werkzoekende 50-plussers klokt onverminderd hoger af (+12%); de gewijzigde reglementering voor deze leeftijdsgroep heeft een grote impact. De verschillen tussen de evoluties qua studieniveau zijn relatief beperkt. Het aantal hooggeschoolde NWWZ neemt toe met 2,4%, waar dit tussen maart 2013 en maart 2014 nog 14% bedroeg. De werkloosheid bij migranten van niet-EU-herkomst wijzigt nauwelijks. 17 Tabel 2 Evolutie NWWZ, aandeel en werkloosheidsgraad (Vlaams gewest; maart 2014 – maart 2015) NWWZ Categorie WZUA BIT Vrij ingeschreven Andere Geslacht Mannen Vrouwen Leeftijd <25 jaar 25-50 jaar >50 jaar Studieniveau Laag Midden Hoog Werkloosheidsduur <1 jaar 1-2 jaar >2 jaar Origine Allochtonen Werkloosheidgraad Geslacht Mannen Vrouwen maart 2015 233.164 172.690 13.387 30.110 16.977 127.668 105.496 42.867 125.120 65.177 108.528 86.800 37.836 124.685 42.681 65.798 59.837 Jaarverschil +1,1% -0,5% -11,4% +15,8% +6,3% +1,8% +0,2% -4,7% -1,9% +12,0% -0,1% +1,9% +2,4% -4,1% +2,3% +11,6% +0,1% 7,84% 8,00% 7,65% +0,05 +0,13 -0,05 Aandeel 74,1% 5,7% 12,9% 7,3% 54,8% 45,2% 18,4% 63,7% 28,0% 46,5% 37,2% 16,2% 53,5% 18,3% 28,2% 25,7% De NWWZ omvatten de werkzoekenden met werkloosheidsuitkeringsaanvraag (WZUA), de werkzoekenden tijdens hun beroepsinschakelingstijd, de vrij ingeschrevenen en een reeks andere niet-werkende werkzoekenden: De WZUA’s zijn met 172.690 de grootste subgroep binnen de NWWZ en dalen op jaarbasis met 0,5%. Het aantal jongeren in beroepsinschakelingstijd (BIT) daalt met 11,4%. De vrij ingeschreven werkzoekenden klimmen met 15,8%. De ‘vrije werkzoekenden’ groeperen de herintreders, de werknemers in vooropzeg die tijdens de opzeg niet moeten werken en migranten die niet in aanmerking komen voor een werkloosheidsuitkering of leefloon. De snelle activering van ontslagen werknemers en de instroom van nieuwkomers die in trajectbegeleiding zitten of zich registreren als werkzoekende stuwt het aantal vrij ingeschreven werkzoekenden omhoog. Ook de werkzoekende ex-Ford werknemers die begeleid worden in de tewerkstellingscellen worden gerubriceerd bij de vrij ingeschreven werkzoekenden. Bij de restgroep ‘Andere’ (+6,3%) is er eveneens een stijging. Deze groep omvat o.a. de werkzoekenden ten laste van het OCMW, maar ook de deeltijds lerenden zonder baan. Uiteraard is de conjunctuur verantwoordelijk voor het grootste deel van de evolutie van de werkloosheidscijfers. Daarnaast speelt ook de demografische evolutie (wijzigingen in het arbeidsaanbod) een rol. Ook wijzigingen in de RVA-reglementering kunnen een bepaalde invloed hebben op de werkloosheidscijfers. De huidige forse groei bij de werkzoekende 50-plussers kan niet los gezien worden van het optrekken van de leeftijdsgrens voor een maxivrijstelling van 55 jaar over 58 tot 60 jaar. Werkzoekenden die langer beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt blijven immers ook langer zichtbaar in de werkzoekendencijfers. Ook de gewijzigde reglementering rond SWT (Stelsel van Werkloosheid met Bedrijfstoeslag) drijft de werkloosheidscijfers omhoog. 18 Evolutie volgens kenmerken van de NWWZ Meer mannen dan vrouwen Sinds de crisis van 2008-2009 telt Vlaanderen meer mannelijke dan vrouwelijke werkzoekenden (127.668 vs. 105.496 NWWZ; figuur 11). In heel wat crisisgevoelige (secundaire) sectoren viel de werkgelegenheid in die periode sterk terug. Het waren vooral de mannen die daar de dupe van waren, terwijl vrouwen meer tewerkgesteld zijn in de alsmaar groeiende tertiaire en quartaire sectoren. Voor de (laaggeschoolde) vrouwen zorgde het stelsel van de dienstencheques voor veel jobkansen, bij de mannen was er een continue neerwaartse druk op de (industriële) tewerkstelling. Bovendien blijkt uit de VDAB-schoolverlatersstudie dat meisjes ‘betere’ studiekeuzes maken, meer naar richtingen en sectoren met een sterke arbeidsmarktpositie. Bij de vrouwen zijn er ook meer hooggeschoolden dan bij de mannen. Niet alleen in absolute cijfers doen de vrouwen het de laatste jaren beter dan de mannen, hetzelfde blijkt ook uit de evolutie van de werkloosheidsgraad (figuur 12). Sinds 2013 is de werkloosheidsgraad bij de vrouwen lager dan bij de mannen. Het contrast met de periode 2002-2007 is bijzonder groot. In 2015 is het verschil in werkloosheidsgraad tussen mannen en vrouwen nog iets toegenomen. De mannelijke werkloosheidsgraad bedraagt sinds lange tijd opnieuw 8%. Figuur 11 Evolutie NWWZ, naar geslacht (Vlaams gewest; maart 2000 – maart 2015) 140 Duizenden 120 100 80 60 40 20 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Mannen 68.61 67.38 80.76 89.95 99.63 104.8 99.92 83.11 76.84 100.2 108.7 100.2 103.4 115.6 125.4 127.6 Vrouwen 97.07 88.12 94.27 100.4 109.8 122.3 112.6 94.98 85.07 91.31 97.03 92.42 92.48 96.06 105.2 105.4 Mannen Vrouwen 19 Figuur 12 Werkloosheidsgraden naar geslacht, maart 2002 – maart 2015 12 10 8 6 4 2 0 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Mannen 5,34 5,87 6,48 6,75 6,42 5,32 4,89 6,35 6,85 6,28 6,48 7,22 7,87 8,00 Vrouwen 8,27 8,65 9,32 10,10 9,09 7,54 6,62 7,07 7,38 6,92 6,83 7,04 7,70 7,65 Mannen Vrouwen Jeugdwerkloosheid daalt voor het eerst sinds jaren De evolutie van de werkloosheid varieert volgens leeftijd. De jeugdwerkloosheid daalt met bijna 4,7%. Eind maart 2015 telde Vlaanderen 42.867 werkzoekenden jonger dan 25 jaar. Procentueel daalt de werkloosheid het sterkst bij de <18-jarigen (-8,5%), al gaat het hier om een relatief klein aantal (1.666 NWWZ). Ook bij de 18-19jarigen en 20-24-jarigen is er een daling (resp. -7,2% en -3,9%). De jaarlijkse instroom van ongekwalificeerde jongeren uit het onderwijs blijft een ‘structurele’ voedingsbodem van de werkloosheid bij de jongeren. Het aantal en aandeel laaggeschoolden bij de werkzoekende jongeren is zeer hoog: in 2014 telde VDAB (maand)gemiddeld 21.767 laaggeschoolde jonge NWWZ, een aandeel van 45% in de totale jeugdwerkloosheid (48.284). Ondanks de nog steeds toenemende scholarisatie (en latere arbeidsmarktintrede) van de jongeren ligt het aandeel laaggeschoolden bij de jonge NWWZ ongeveer even hoog als bij de oudere leeftijdsgroepen (43% bij de 25-49 jarigen en 53% bij de ≥ 50 jarigen). Bij een nadere analyse van het onderwijsniveau blijkt dat het zelfs meestal om ‘zeer lage scholing’ gaat (figuur 13). Bijna 40% van de jonge werkzoekenden is ‘ongekwalificeerd’ of ‘zeer laaggeschoold’. Een eerste subgroep heeft hoogstens lager onderwijs of de 1ste graad van het secundair voltooid; een tweede, grotere subgroep heeft enkel de 2de graad van het secundair achter de rug. Een kleine restgroep (5%) van de laaggeschoolden heeft de leertijd of het deeltijds beroepssecundair doorlopen. Uit de figuur blijkt dat bij de oudere leeftijdsgroepen ongeveer hetzelfde patroon voorkomt: een groot aandeel laaggeschoolden, waarvan de grote meerderheid ongekwalificeerd is. Het onderwijsniveau van de jonge werkzoekenden ligt dus niet hoger dan bij de oudere werkzoekenden en bovendien missen jongeren veelal de nodige werkervaring. 20 Figuur 13 De NWWZ volgens leeftijd en onderwijsniveau (Vlaams Gewest; jaargemiddelde 2014) Ook bij de leeftijdsgroep 25-49 daalt de werkloosheid (-1,9%), maar minder dan bij de jongeren. Dit is wel een hoopgevend signaal omdat de evolutie in deze grote middengroep niet of minder beïnvloed wordt door ‘uitzonderlijke’ factoren. De 50-plussers daarentegen lieten het voorbije jaar een sterke groei optekenen (+11,9%). De langere beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt tekent zich af in de oudste leeftijdscategorieën: het aantal NWWZ in de leeftijdsgroep 55-59 jaar groeit met 4.446 eenheden of 14,4% en de 60-64 jarigen klimmen met 3.109 of 106,7%. Verdere aanpassingen in de reglementering zullen deze cijfers in de toekomst blijven beïnvloeden. De leeftijdsgroep 50 tot 54 jaar daarentegen noteert wel lager (-2,4%). Aandeel hooggeschoolden neemt toe Bijna de helft (46,5%) van de Vlaamse werkzoekenden is laaggeschoold. Hun aantal bleef in de periode maart 2014-maart 2015 nagenoeg status quo, terwijl de midden- en hooggeschoolden hun aantal wél nog zagen toenemen (resp. +1,9 en +2,4%). Tabel 3 Evolutie aandeel in de NWWZ, naar studieniveau (Vlaams gewest; maart 2000 - maart 2015) Maart STUDIENIVEAU 2000 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Laag 59,1% 54,1% 53,4% 52,1% 51,9% 50,8% 49,1% 47,1% 46,5% Midden 31,0% 32,3% 33,4% 33,6% 33,5% 34,6% 35,6% 36,9% 37,2% 9,9% 13,6% 13,2% 14,3% 14,6% 14,6% 15,3% 16,0% 16,2% Hoog Het aandeel van de werkzoekenden met een diploma hoger onderwijs stijgt sinds jaren en komt eind maart 2015 uit op 16,2%. Het aandeel van de laaggeschoolden daarentegen kent een omgekeerde evolutie. Dit illustreert de omwenteling in de diplomastructuur, met een stijgend aandeel hooggeschoolden op de arbeidsmarkt. Uiteraard blijft de vaststelling (o.a. de jaarlijkse VDAB Schoolverlatersstudie) dat een hoger diploma betere kansen biedt op de arbeidsmarkt. Ook een ventilering naar werkloosheidsduur staaft de betere ‘uitstroomkansen’ van hooggeschoolden: het aandeel langdurig werkzoekenden is bij de hooggeschoolden beduidend kleiner dan bij de laaggeschoolden (21,6% vs. 33,4%). 21 Tabel 4 NWWZ naar werkloosheidsduur en studieniveau, maart 2015 Werkloosheidsduur Studies Laag Midden Hoog Totaal < 1 jaar 1 tot 2 jaar 2 jaar en langer Totaal 51.115 21.165 36.248 108.528 47,1% 19,5% 33,4% 50.066 15.348 21.386 57,7% 17,7% 24,6% 23.504 6.168 8.164 62,1% 16,3% 21,6% 124.685 42.681 65.798 86.800 37.836 233.164 Bijna de helft is langdurig werkloos Sinds 2013 daalt het aandeel van de kortdurig werkzoekenden (<1 jaar). Eind maart 2015 bedroeg hun aandeel 53,5%, in 2009 was dit nog 61,1%. Het aandeel van de ‘1 tot 2 jaar’ werkzoekenden wijzigt nauwelijks, er is wel een stijging van het aandeel zeer langdurig werkzoekenden. Tabel 5 Evolutie NWWZ naar werkloosheidsduur (Vlaams Gewest; maart 2008 – maart 2015) < 1 jaar 1 tot 2 jaar 2 jaar en meer 2008 55,1% 13,7% 31,3% 2009 61,1% 14,6% 24,3% 2010 56,6% 19,1% 24,3% 2011 54,7% 17,6% 27,6% 2012 56,3% 16,8% 27,0% 2013 57,7% 17,4% 24,9% 2014 56,4% 18,1% 25,5% 2015 53,5% 18,3% 28,2% Eén op vier heeft migratieachtergrond Werkzoekenden met een migratieachtergrond worden statistisch gedefinieerd als werkzoekenden die een huidige of vorige nationaliteit hebben van buiten de EU-28 of EVA-landen. De VDAB krijgt deze gegevens uit het Rijksregister. Hierdoor kunnen nieuwe Belgen als ‘persoon met een migratieachtergrond’ gedetecteerd worden. De personen die als Belg geboren zijn, worden niet gevat door deze definitie. Vlaanderen telt 59.837 allochtone werkzoekenden of 25,7% van de geregistreerde arbeidsreserve. De allochtone werkloosheid is stabiel gebleven (+0,1%) door de kleinere inkomende migratie en een groeiende (als Belg geboren) derde generatie. Een verdere detaillering (tabel 6) geeft een idee van de snelle groei van werkzoekenden uit de nieuwe EU-13 lidstaten tussen 2008 en 2015. Voor de andere regio’s is er een stagnatie van het aantal NWWZ in de loop van de periode maart 2014 - maart 2015. Binnen de EU-13 (tabel 7) vormen de Polen de grootste groep (2.609 NWWZ), gevolgd door de Bulgaren (2.096) en de Roemenen (1.558). Roemenië en Bulgarije werden op 1 januari 2007 lid van de EU. Sinds 1 januari 2014 geldt voor alle personen met een Bulgaarse en Roemeense nationaliteit het principe van vrij verkeer en kunnen zij zonder arbeidskaart aan de slag bij een Belgische werkgever. 22 Tabel 6 Evolutie NWWZ naar origine (Vlaams Gewest; maart 2008 – maart 2015) Maart 2008 EU-15 EU-13 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 126.061 146.921 154.932 141.268 140.372 150.405 163.472 165.325 1.851 2.309 3.299 3.694 4.093 5.258 7.411 7.930 57 73 77 67 58 56 69 72 Rest van Europa 4.919 5.745 7.114 7.563 7.997 8.298 7.158 7.330 Amerika 1.212 1.497 1.753 1.636 1.853 2.160 2.372 2.489 Azië 11.631 14.393 15.904 15.781 17.002 18.802 21.843 21.800 Afrika 15.845 20.206 22.211 22.042 23.875 25.924 27.635 27.380 338 419 526 633 728 798 743 838 EVA Overige TOTAAL 161.914 191.563 205.816 192.684 195.978 211.701 230.703 233.164 Tabel 7 Evolutie NWWZ naar gedetailleerde origine (Vlaams Gewest; maart 2014 – maart 2015) Maart ORIGINE 2014 2015 Polen Bulgarije Roemenië Slovakije Hongarije Tsjechië Litouwen Letland Kroatië Slovenië Estland Cyprus Malta 2.380 1.913 1.488 880 297 161 84 68 77 23 23 8 5 2.609 2.096 1.558 879 292 180 82 77 73 27 25 13 8 Werkloosheid concentreert zich in grootsteden Via werkloosheidsgraden kunnen we de werkloosheidsdruk per gemeente vergelijken. De stad Antwerpen, nochtans de belangrijkste Vlaamse tewerkstellingspool, kent de hoogste werkloosheidsgraad van alle 308 Vlaamse gemeenten. De paradox ‘veel tewerkstelling en toch veel werkzoekenden’ is te wijten aan de mismatch tussen de grote laaggeschoolde werkzoekendenpopulatie, met een groot aandeel allochtonen, en de sterke vraag naar midden- en hooggeschoolde arbeidskrachten in de dienstensectoren en de logistiek (vooral havengebied). Genk en Maasmechelen kampen eveneens met een hoge werkloosheidsgraad (meer dan 14%). Ook hier zijn de beperkte talenkennis en het lage scholingsniveau veelal de oorzaak van de beperkte uitstroomkansen van een deel van de allochtone werkzoekenden. Opvallend is dat heel wat centrumsteden voorkomen in de lijst van zwakst scorende gemeenten op het vlak van werkloosheidsgraad: Turnhout, Oostende, Gent, Vilvoorde en Mechelen kampen allen met een werkloosheidsgraad die zich duidelijk boven het Vlaams gemiddelde situeert. De stadsvlucht van kansarmen speelt hierbij ook een rol. 23 Tabel 8 De gemeenten met de hoogste werkloosheidsgraad (Vlaams Gewest; maart 2015) GESLACHT GEMEENTE TOTAAL Mannen Vrouwen ANTWERPEN 16,91 15,55 16,31 GENK 15,59 13,30 14,56 MAASMECHELEN 15,03 13,51 14,34 TURNHOUT 13,77 13,28 13,54 OOSTENDE 14,41 11,68 13,16 RONSE 13,59 12,58 13,13 GENT 13,80 12,08 13,01 MESEN 10,58 14,98 12,68 BOOM 11,68 12,68 12,13 BLANKENBERGE 12,49 10,96 11,79 DE PANNE 12,80 9,40 11,21 HOUTHALEN-HELCHTEREN 11,10 9,95 10,58 VILVOORDE 9,05 11,11 10,03 BORSBEEK 10,81 8,86 9,89 MECHELEN 11,39 8,16 9,88 DILSEN-STOKKEM 9,78 9,81 9,79 WILLEBROEK 9,96 9,57 9,78 LANAKEN 9,85 9,12 9,51 MENEN MACHELEN 9,59 8,50 9,17 10,28 9,39 9,35 De laagste werkloosheidsgraden vinden we veelal terug in plattelandsgemeenten, vaak gelegen in Oost- en West -Vlaanderen. Een relatief groter aanbod aan jobs voor laaggeschoolden en een geringer aandeel van allochtone NWWZ houdt de werkloosheid in deze kleinere gemeenten lager. Herstructureringen en collectieve ontslagen In een vroeg stadium melden bedrijven aan de VDAB hun intentie tot collectief ontslag, inclusief het aantal werknemers dat het bedrijf verwacht te ontslaan. Via sociale onderhandelingen kan het aantal bedreigde jobs dalen en werknemers kunnen ook zelf een nieuwe baan vinden. Het aantal werknemers dat later werkloos wordt is dan ook meestal lager dan het initieel aangekondigde aantal. Uit tabel 9 blijkt dat het aantal bedrijven met collectief ontslag in 2014 licht gedaald is tegenover 2013, maar het aantal betrokken werknemers is veel sterker gedaald. Tabel 9 Overzicht van de collectieve ontslagen (Vlaams Gewest; 2009 -2014) Jaar aantal bedrijven aantal ontslagen 2009 167 13.446 2010 69 9.179 2011 61 3.749 2012 58 5.369 2013 79 9.767 2014 75 7.912 24 Werkloosheid, in- en uitstroom bij de 50-plussers De opeenvolgende belangrijke wijzigingen in de reglementering van de inschrijving en de beschikbaarheid van oudere werkzoekenden (vanaf 50 jaar) hebben ook ingrijpende gevolgen voor de evolutie van de werkloosheid12. We zetten hier de belangrijkste wijzigingen op een rijtje en bekijken de bijzondere evolutie van de werkloosheid en de dynamiek van instroom en uitstroom. Figuur 14 De evolutie van de oudere (50+) werkzoekenden (Vlaams Gewest; 1982 – maart 2015) 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 jan-15 jan-14 jan-13 jan-12 jan-11 jan-10 jan-09 jan-08 jan-07 jan-06 jan-05 jan-04 jan-03 jan-02 jan-01 jan-00 jan-99 jan-98 jan-97 jan-96 jan-95 jan-94 jan-93 jan-92 jan-91 jan-90 jan-89 jan-88 jan-87 jan-86 jan-85 jan-84 jan-83 jan-82 0 Figuur 14 toont de evolutie van de oudere niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) in Vlaanderen van januari 1982 tot maart 2015. Deze tijdreeks heeft geen seizoenspatroon, enkel een sterke trend en een aantal cyclische componenten. Het opvallendste kenmerk is echter de duidelijke impact van opeenvolgende institutionele aanpassingen: 1. de invoering van het stelsel van oudere vrijgestelde werkloze in 1985 die het aantal 50-plussers in de NWWZ meer dan halveerde; 2. in 1995 werd de toegang tot dit stelsel vergemakkelijkt en werd ook een pseudo brugpensioen (Canada Dry-regeling) uitgewerkt; deze combinatie zorgde opnieuw voor een reductie met 50% van het aantal oudere NWWZ; 3. vanaf 2002 werd het stelsel van de vrijgestelde werklozen geleidelijk strenger en begint ook het aantal 50plussers in de NWWZ sterk aan te groeien tot medio 2006; 4. na de crisisjaren volgt in januari 2013 het verder optrekken van de leeftijdsgrens van de maxi-vrijstelling tot 60, dat opnieuw leidt tot een forse aangroei van de oudere werkzoekenden; 5. Vanaf eind 2014 tenslotte, begint men mogelijks te anticiperen op de aangekondigde geleidelijke verstrenging van het stelsel van werklozen met bedrijfstoeslag (SWT). 12 Op het moment van de redactie van deze ‘Arbeidsmarktbalans’ liggen 4 KB’s ter bespreking rond de beschikbaarheid van oudere werkzoekenden en SWT’ers. 25 Na 30 jaar en een reeks wijzigingen aan de reglementering ligt het aantal oudere NWWZ nu opnieuw een flink stuk hoger dan de vorige piek in januari 1985. Na deze korte historiek bekijken we de instroom van 58-plussers in de tijdspanne tussen 2002 en nu. Het jaar 2002 is het omslagpunt waarin het aantal oudere NWWZ terug begint te stijgen. Vanaf 2003 wordt het ook mogelijk om de uitstroom naar werk van werkzoekenden te betrekken in het verhaal. Intussen zijn ook de 58plussers gevat door de recentste beleidsbeslissingen. Figuur 15 De evolutie van de instroom (in absolute aantallen) van 58-plussers (Vlaams Gewest; 2002 – maart 2015) 1200 1000 800 600 400 200 200201 200204 200207 200210 200301 200304 200307 200310 200401 200404 200407 200410 200501 200504 200507 200510 200601 200604 200607 200610 200701 200704 200707 200710 200801 200804 200807 200810 200901 200904 200907 200910 201001 201004 201007 201010 201101 201104 201107 201110 201201 201204 201207 201210 201301 201304 201307 201310 201401 201404 201407 201410 201501 0 instroom trend Figuur 15 toont de maandelijkse instroom13 in de werkloosheid van 58-plussers vanaf januari 2002 tot maart 2015. De 3 pieken in de figuur springen eruit: de hoogste tijdens de eerste maanden van 2015 en twee kleinere in april en augustus 2004. Deze laatste hebben te maken met de mini-vrijstelling van oudere werkzoekenden die vrijgesteld waren van stempelcontrole. Oorspronkelijk werden ze uitgeschreven, maar na een informatieuitwisseling tussen RVA en VDAB in 2004 werden de oudere werkzoekenden met een mini-vrijstelling in groep terug ingeschreven als werkzoekende. De opvallende piek in januari 2015 wijst op een drievoud van de normale maandelijkse instroom sinds 2013. Dit zijn waarschijnlijk personen in SWT die zich opnieuw inschrijven als NWWZ in anticipatie of reactie op de door de federale regering aangekondigde wijzigingen van de SWT. Vooralsnog is het onduidelijk hoe de definitieve implementatie van deze wijzigingen er zal uitzien en wat de precieze consequenties zullen zijn voor de betrokken personen. 13 Volgens de definitie van de VDAB beheersovereenkomst. Een persoon stroomt in de werkloosheid als hij/zij een nieuwe datum eurostat krijgt in de loop van de maand en op het einde van de maand werkzoekend is. 26 Figuur 16 De evolutie van de uitstroom uit de werkloosheid (in %) van 50-57 jarigen en 58-plussers (Vlaams Gewest; 2003 maart 2015) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 200301 200304 200307 200310 200401 200404 200407 200410 200501 200504 200507 200510 200601 200604 200607 200610 200701 200704 200707 200710 200801 200804 200807 200810 200901 200904 200907 200910 201001 201004 201007 201010 201101 201104 201107 201110 201201 201204 201207 201210 201301 201304 201307 201310 201401 201404 201407 201410 201501 0% 58 en + 50-57 58 en + trend 50-57 trend Figuur 16 toont de evolutie van de maandelijkse14 ‘uitstroom uit de werkloosheid 12 maand na de instroom’, voor zowel de 50 tot 57-jarigen als de 58-plussers. Van 2002 tot medio 2010 vertonen de twee tijdreeksen min of meer dezelfde, geleidelijk stijgende trend en ligt de uitstroom uit de werkloosheid van de 58-plussers zo’n 25 tot 30 procentpunten boven de uitstroom van de 50 tot 57-jarigen. In de loop van 2010 begint de uitstroom van de 58-plussers licht te dalen terwijl die bij de 50 tot 57-jarigen lichtjes blijft stijgen tot eind 2011 om dan pas te beginnen dalen. De echte breuk bevindt zich in januari 2014, vanaf dan daalt de uitstroom van de 58-plussers heel sterk. Dit is het verwachte patroon. Tot eind 2012 konden 58-plussers een maxi-vrijstelling aan­vragen en gezien we de uitstroom 1 jaar later meten, kun je tot eind 2013 hoge uitstroompercentages verwachten. Vanaf januari 2013 is de leeftijdsgrens van de maxi-vrijstelling opgeschoven en 1 jaar later ziet men het uitstroompercentage in enkele maanden abrupt dalen van rond de 80% naar ongeveer 60%. Momenteel stabiliseert de uitstroom van de 58-plussers rond de 60%. Dat is nog enkele procentpunten boven de uitstroom van de 50 tot 57-jarigen. 14 We gebruiken de maandelijkse uitstroompercentages i.p.v. het voortschrijdend gemiddelde over 12 maanden, omdat omslagpunten dan duidelijker te merken zijn. 27 Figuur 17 De evolutie van de uitstroom naar werk 12 maand na de instroom (in %) van 50-57 jarigen en 58-plussers (Vlaams Gewest; 2003 - maart 2015) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 200301 200304 200307 200310 200401 200404 200407 200410 200501 200504 200507 200510 200601 200604 200607 200610 200701 200704 200707 200710 200801 200804 200807 200810 200901 200904 200907 200910 201001 201004 201007 201010 201101 201104 201107 201110 201201 201204 201207 201210 201301 201304 201307 201310 201401 201404 201407 201410 201501 0% 58 en + 50-57 58 en + trend 50-57 trend Figuur 17 toont de evolutie van de maandelijkse ‘uitstroom naar werk 12 maand na de instroom’, voor zowel de 50 tot 57-jarigen als de 58-plussers. Een vlugge vergelijking tussen figuren 16 en 17 laat zien dat de uitstroom naar werk duidelijk verschilt van de uitstroom uit de werkloosheid. Zo is de uitstroom naar werk bij de 58plussers duidelijk lager dan bij de 50 tot 57-jarigen en ook de evolutie van beide reeksen is verschillend. Bij de 58-plussers is er een duidelijk stijgende trend tot medio 2006, gevolgd door een stabilisering rond 23% gedurende ongeveer anderhalf jaar. Vanaf 2008 daalt de trend onafgebroken tegen een laag en constant tempo. Bij de 50 tot 57-jarigen stijgt de uitstroom naar werk, weliswaar onregelmatig, tot midden 2011. Erna stabiliseert de uitstroom in de buurt van 35% (trend), maar benadert de laatste maanden af en toe de 40%-drempel. Anders dan bij de uitstroom uit de werkloosheid is er bij de uitstroom naar werk geen duidelijke impact van de verhoging van de leeftijdsgrens van de maxi-vrijstelling. Bovendien vergroot het verschil in uitstroom naar werk tussen de 58-plussers en de 50 tot 57-jarigen, in tegenstelling tot de uitstroom uit de werkloosheid waar de kloof tussen beide groepen juist sterk is afgenomen. De werkzaamheid van de 50-plussers is de afgelopen jaren vooral door het cohorte-effect sterk toegenomen. Het brede activeringsbeleid zorgt er tevens voor dat ouderen langer beschikbaar (moeten) blijven voor de arbeidsmarkt. De uitstroom naar werk van werkloze ouderen blijft echter een probleem. De positieve evolutie uit het begin van de jaren 2000 heeft zich niet doorgezet. Vooral de licht dalende trend van de uitstroom bij de werkzoekende 58-plussers is een belangrijk knipperlicht en dient aangepakt te worden. 28 Prognose van de evolutie van de werkloosheid Ook in deze ‘Arbeidsmarktbalans’ is er een prognose opgenomen over de te verwachten evolutie van de totale en de jeugdwerkloosheid (NWWZ), voor de periode april 2015 tot maart 2016. De totale werkloosheid neemt opnieuw toe Figuur 18 toont de evolutie van twee tijdreeksen: 1. de waargenomen niet werkende werkzoekenden (NWWZ) vanaf januari 2011 tot maart 2015 (blauwe lijn); 2. een projectie van de maandelijkse NWWZ-cijfers van april 2015 tot maart 2016 (rode lijn) met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Figuur 18 Prognose van de evolutie van het totaal aantal NWWZ (Vlaams gewest; april 2015 – maart 2016) 310000 290000 270000 258455 250000 241831 230000 224299 210000 190000 170000 nwwz prognose Jan2016 Mar2016 Nov2015 Jul2015 Sep2015 May2015 Jan2015 Mar2015 Nov2014 Jul2014 Sep2014 May2014 Jan2014 ondergrens Mar2014 Nov2013 Jul2013 Sep2013 May2013 Jan2013 Mar2013 Nov2012 Jul2012 Sep2012 May2012 Jan2012 Mar2012 Nov2011 Jul2011 Sep2011 May2011 Jan2011 Mar2011 150000 bovengrens De projectie is gemaakt met behulp van een tijdreeksmodel15 gebaseerd op de waargenomen NWWZ van januari 1982 tot maart 2015. De projectie voorziet een stijging op jaarbasis met 3,7%, wat minder rooskleurig is dan de status quo van de vorige projectie16. De macro economische situatie is niet verder verslechterd tijdens de voorbije maanden, er zijn integendeel net een aantal positieve ontwikkelingen. Zo groeide de Duitse economie onver­wacht sterk in het laatste kwartaal van 2014 (0,7%) en steeg het Belgische ondernemers­vertrouwen in de voorbije 2 maand. Het opkopen van staatsobligaties door de ECB zorgt dan weer voor lagere rentes en een zwakkere euro, die de investeringen en de export stimuleren. 15 Er is een ‘Unobserved Components Model’ gebruikt. Dergelijk model zoekt naar de karakteristieke kenmerken van een tijdreeks en projecteert die naar de toekomst. Het model maakt dus gebruik van informatie die verborgen zit in de tijdreeks zelf en steunt in hoofdzaak op signaal extractie. Als men korte termijn prognoses (6 tot maxi­mum 12 maand) wil maken dan presteren dergelijke modellen vaak beter dan regressiemodellen. 16 Zie: ‘Arbeidsmarktbalans’, Herfstnota 2014 (RvB 141008b). 29 Niettemin lagen de werkelijke NWWZ-cijfers het voorbije half jaar systematisch boven de prognoses van september en december 201417 en de afwijking neemt toe in de tijd. Deze ontwikkeling is te wijten aan de stijgende werkloosheid bij de ouderen, gezien de jeugdwerkloosheid daalt en de werkloosheid bij de 25 tot 49jarigen stabiliseert. Vooral administratieve wijzigingen (stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag en de maxi vrijstelling) sturen momenteel de evolutie van de NWWZ. Het is niet duidelijk hoelang het zal duren vooraleer dit effect is uitgewerkt en de economische factoren opnieuw zwaarder zullen doorwegen. De jeugdwerkloosheid kan verder dalen Figuur 19 toont de evolutie van twee tijdreeksen: 1. de waargenomen niet-werkende werkzoekende jongeren (NWWZ < 25j) vanaf januari 2011 tot maart 2015 (blauwe lijn); 2. een projectie van de maandelijkse NWWZ-cijfers bij de jongeren van april 2015 tot maart 2016 (rode lijn) met een 95% betrouwbaarheidsinterval. De projectie is gemaakt met behulp van een tijdreeksmodel gebaseerd op de waargenomen jongere NWWZ van januari 1982 tot maart 2015. De projectie resulteert in een daling op jaarbasis van de jeugdwerkloosheid met 4,3%. De jeugdwerkloosheid daalt op jaarbasis sinds april 2014 en deze trend zou zich dus verder zetten tot begin 2016. Wat goed nieuws is voor de jongeren zelf maar ook voor de globale arbeidsmarkt. Want historisch gezien kondigt een dalende jeugdwerkloosheid vaak een dalende globale werkloosheid aan. Door de specifieke situatie bij de ouderen zou deze omslag nu wel iets langer op zich kunnen laten wachten. Figuur 19 Prognose van de evolutie van de jeugdwerkloosheid (Vlaams gewest; april 2015 – maart 2016) 70000 60000 57591 50000 40000 41036 37158 30000 20000 10000 nwwz < 25j prognose ondergrens 17 Jan2016 Mar2016 Nov2015 Jul2015 Sep2015 May2015 Jan2015 Mar2015 Sep2014 Nov2014 Jul2014 Mar2014 May2014 Jan2014 Nov2013 Jul2013 Sep2013 May2013 Jan2013 Mar2013 Nov2012 Jul2012 Sep2012 Mar2012 May2012 Jan2012 Nov2011 Jul2011 Sep2011 May2011 Jan2011 Mar2011 0 bovengrens Er wordt 4 keer per jaar (eind maart, eind juni, eind september en eind december) een prognose van de werkloosheid gemaakt. Door de opeenvolgende prognoses onderling te vergelijken en te toetsen met de werkelijke NWWZ-cijfers krijgt men een beter zicht op de ontwikkeling van trendomslagen. 30 Besluit Deze ‘Arbeidsmarktbalans’ staat in het teken van de omslag van de conjunctuur en de eerste signalen van een aantrekkende arbeidsmarkt. Zowel de Europese als de Belgische groeiprognoses worden opwaarts herzien, in de meeste lidstaten groeit de werkgelegenheid maar de werkloosheid daalt nog te traag. De structurele zwakte van onze arbeidsmarkt blijft de lage werkzaamheid van de kansengroepen. In de EU is de werkloosheid sinds de piek van begin 2013 met 10% gedaald. Zolang de werkgelegenheid niet sterker groeit, is de verhoging van de activiteitsgraad een rem op een stevige daling van de werkloosheid. Volgens het Planbureau zou de Belgische werkloosheidsgraad pas vanaf dit jaar dalen. Ook voor België blijft de verdere toename van de beroepsbevolking, via de verhoging van de activiteitsgraad bij de ouderen, wegen op de werkloosheid. Ondanks de toename van de werkgelegenheid in 2014, is er voorlopig nog (te) weinig vooruitgang op de Vlaamse arbeidsmarkt. Uit een analyse van het Steunpunt WSE blijkt nogmaals dat, vooral door de lage werkzaamheid van de 55-plussers, onze regio de aansluiting met de EU-topregio’s mist. Ook voor de andere kansengroepen is de situatie weinig verbeterd. De onderwijsparticipatie van jongeren neemt nog verder toe, maar de jeugdwerkloosheid is sinds 2008 sterker toegenomen dan in vergelijkbare regio’s. Er is wel enige verbetering in de werkzaamheid van personen met een herkomst buiten de EU en van arbeidsgehandicapten. Na de toename van het aantal ontvangen vacatures in 2014, blijkt deze positieve trend zich door te zetten in 2015. Er is zelfs een licht herstel in de industriële sectoren na de jarenlange achteruitgang. Enkel de quartaire sector heeft zich hersteld tot op het niveau van 2008. In de secundaire en tertiaire sector ligt het huidige niveau van ontvangen vacatures nog 40% respectievelijk 20% beneden het niveau van begin 2008. Een rode draad doorheen de werkloosheidscijfers is de sterke toename van het aantal oudere niet-werkende werkzoekenden. De langere beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt zorgt voor een forse toename bij de 55plussers. In de andere leeftijdsgroepen is er een daling die vooral sterk is bij de jongeren. De nog moeilijke arbeidsmarktsituatie tekent zich ook af in de verder stijgende werkloosheid bij de hooggeschoolden die een groeiend aandeel kennen in zowel de werkende als de werkzoekende beroepsbevolking. Volgens eigen projecties zal de totale werkloosheid ook het komende jaar nog verder toenemen door de opwaartse druk van de oudere werkzoekenden. De jeugdwerkloosheid zou de dalende trend, ingezet in april 2014, verder zetten. Uit een gedetailleerde analyse van de werkloosheid en de in- en uitstroom van 50-plussers blijkt de uitstroom naar werk (12 maand na de instroom in de werkloosheid) van de 50-57 jarigen al enige tijd te stabiliseren rond 35%. Bij de 58-plussers is er een dalende trend sinds 2008 en is de uitstroom naar werk beneden 20% gedaald. In het licht van de langere beschikbaarheid van oudere werkzoekenden verdient dit zeker de nodige aanpak. 31