Begrippenkader Annet KENMERKEN VAN HUIDIGE LEERLINGEN Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1 Multipele intelligentie: De theorie van de multipele intelligentie gaat ervan uit dat iemand niet slim of dom is, maar op verschillende gebieden meer of minder getalenteerd. 2 Cognitieve vaardigheden Cognitieve vaardigheden zijn bedrevenheden in een bepaalde manier van denken gericht op het opnemen, verwerken, beoordelen, toepassen en (re)produceren van informatie. 3 Metacognitieve vaardigheden Metacognitieve/zelf regulatieve vaardigheden zijn bedrevenheden in het reflecteren op de uitvoering van studietaken en de vaardigheden die daarvoor zijn vereist. 4 Affectieve vaardigheden Affectieve vaardigheden zijn bedrevenheden in het hanteren van de eigen gevoelens die te maken hebben met het uitvoeren van studie taken 5 De toekomst van het onderwijs voor onze leerlingen Het is de vraag hoe het onderwijs in de toekomst op deze toenemende individualisatie van de leerling zal inspelen. Voordat op deze vraag een antwoord kan worden gegeven, zal eerst duidelijk moeten worden wat het onderwijs in de toekomst precies onder het begrijp ‘leren’ gaat verstaan. Er zijn momenteel twee toonaangevende benaderingen met betrekking tot de inhoud van het begrip ‘leren’. 6 Leren als objectief proces Bij het leren de nadruk ligt op het overdragen van kennis. Volgens deze opvatting is ‘leren’ datgene wat zich in de hersenen afspeelt als er informatie door een leerling wordt verwerkt. Deze benadering van leren staat bekend onder het begrip cognitivisme. In dit geval staat het ontwerp van de informatie die geleerd moet of kan worden centraal en kan de leerling gezien worden als een consument van deze informatie. 7 Leren als subjectief proces Deze benadering gaat er van uit dat leerlingen zelf betekenis geven aan hun omgeving en dat het leren pas betekenis krijgt als zij samen met hun medeleerlingen een eigen werkelijkheid construeren. Deze benadering staat bekend onder de term sociaal constructivisme. In dit geval staat de ontwikkeling van een leerling centraal en kan de leerling gezien worden als een prosumer: waarbij de leerling zowel een producent van informatie is als een consument van de informatie van zijn medeleerlingen en leraar. 8 De leerling als prosumer Deze benadering gaat er van uit dat leerlingen zelf betekenis geven aan hun omgeving en dat het leren pas betekenis krijgt als zij samen met hun medeleerlingen een eigen werkelijkheid construeren. Deze benadering staat bekend onder de term sociaal constructivisme. In dit geval staat de ontwikkeling van een leerling centraal en kan de leerling gezien worden als een prosumer: waarbij de leerling zowel een producent van informatie is als een consument van de informatie van zijn medeleerlingen en leraar. 9. Het internet Waar een jongere in het verleden zich moest schikken in een consumptieve rol in het onderwijs, zullen jongeren steeds meer de mogelijkheden gaan ontdekken in een rol als onafhankelijke producent van informatie en daarmee zeker invloed gaan uitoefenen op het onderwijs. 10. Homo zappians Zijn ze echt die multitaskende eenzaten achter hun computer? Hebben ze echt geen zin meer in school? Is een taak voor hen gewoon knip- en plakwerk? Is kennis voor hen iets dat je op google opzoekt? Ouders, opvoeders en onderwijsmensen maken zich zorgen. Het lijkt alsof de jongeren in een andere wereld leven in een ander tempo. Hoe praat je met je kinderen als ze zelf liever lijken te chatten? Hoe kan je als leerkracht je leerlingen of studenten boeien met bord en krijt als ze zelf de hele tijd 3D-games zitten te spelen? Kortom, hoe bereik je deze generatie? 11. De individualisatie van de leerling. De ontwikkelingen in de ICT maken het steeds meer mogelijk om het leren flexibel en In waar in het verleden de leerling, noodgedwongen door de beperkingen van de schoolorganisatie, samen met leeftijdsgenoten als onderdeel van een klas werd gezien, zijn er steeds meer mogelijkheden om de leerling als individu met eigen leerwensen en een eigen studieroute te benaderen en klinkt overal de stem om scholen in toenemende mate “onderwijs op maat” te laten aanbieden. 12. Het puberbrein In de periode dat de prefrontale cortex (PVC) van pubers nog te onrijp zijn zorgen de ouders voor de planning, organisatie, de morele kaders en de grenzen van het kind. DE PEERGROUP Voor mij zijn de nieuwe begrippen: 1.De peergroup: Een peergroup is een groep mensen uit de samenleving, die een vergelijkbare leeftijd, status, belang of belangstelling hebben. Dit wordt ook wel vriendengroep genoemd. 2. Groepsdruk: Groepsdruk is de benaming voor de druk die een peergroup uitoefent op een bepaald persoon of kleinere groep om diens gedrag te veranderen zodat het overeenkomt met het gedrag van die peergroup. 3. Peergroupeducatie: Peergroup educatie is het overbrengen van kennis en informatie door leden van de peergroup aan leden van de peergroup, naast de rolmodelfunctie die peergroupeducatie heeft. 4.Metacognitie Metacognitie betekent dat je na kunt denken over de eigen manier van denken en leren. Je weet wat je sterke en zwakke punten zijn voor wat betreft je wijze van leren. MORELE ONTWIKKELING, NORMEN, WAARDEN EN REGELS Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1.Morele ontwikkeling De morele ontwikkeling is de ontwikkeling van wat we goed of verkeerd vinden van normen en waarden. Onder morele ontwikkeling verstaan we de ontwikkeling van een eigen geweten dat als leidraad kan dienen bij het maken van keuzes. 2.Normen Normen zijn gedragsregels; opvattingen over hoe mensen zich in bepaalde situaties wel en niet dienen te gedragen, het zijn ongeschreven wetten. 3.Waarden Waarden zijn idealen en motieven die in een samenleving of groep als nastrevenswaardig worden beschouwd. Waarden zijn opvattingen over wat wenselijk is. 4.Drie stadia moreel denken van Kohlberg: 1. Preconventioneel stadium. 2. Conventioneel stadium. 3. Postconventioneel stadium. 5.Preconventioneel stadium. Dit stadium loopt van ongeveer 0 tot +/-10-12 jaar. In dit stadium moet een kind het morele denken voelen en handelen nog leren. Het ontwikkelt hier een primitieve vorm van besef. Het laat iets na omdat het anders straf krijgt en doet iets goeds omdat je dan een beloning krijgt. 6.Conventioneel stadium. Dit stadium loopt van ongeveer 10 tot +/-18 jaar. Het jonge kind in deze periode wil graag een goede relatie met de mensen om hem heen onderhouden, hij probeert dan ook aan hun verwachtingen te voldoen. Het oudere kind in deze fase zoekt meer waardering in zijn peergroup. 7.Postconventioneel stadium Dit stadium loopt van ongeveer het 18e jaar. Hier denken jongere/volwassenen na over de waarden en normen die ze aangereikt hebben gekregen in de opvoeding. Waarden en normen worden in dit stadium heroverwogen 8.Regels Komen voort uit normen en normen komen voort uit waarde. Een norm is een richtlijn. Volgens deze manier zou je je moeten gedragen. Regels zijn praktische richtlijnen, je houd je er aan of niet. Regels geven invulling aan normen. 9.Het morele gedrag: Moreel gedrag is goed of deugdzaam gedrag. Het heeft te maken met de waarden die je mee wilt geven, zoals eerlijkheid, vertrouwen en zorgzaamheid voor elkaar. Respect is hier het kernwoord. 10 Het onbewuste morele gedrag Het aanleren van moreel gedrag gebeurt op jonge leeftijd ook instinctief. Jonge kinderen troosten hun familieleden die pijn hebben al voor ze de taal hebben ontwikkeld en over morele normen hebben kunnen nadenken, net zoals mensenapen elkaar troosten. 11.Het morele besef: Het gevoel voor waarden en normen, weten wat je moet doen of juist moet laten, noemen we het moreel besef 12.Het moreel denken Hiermee wordt bedoeld gevoelens van jezelf en anderen leren benoemen. 12.De morele emoties: Morele emoties zijn verontwaardiging bij slachtoffers van moreel gedrag, maar ook schuld en schaamte bij de daders. Morele empathie, meeleven en meevoelen met wat anderen overkomt, is zeker de belangrijkste morele emotie. 13.Het moreel klimaat: De sfeer die in een omgeving die met bepaalde waarden en normen als uitgangspunt wordt gekozen bepalen het moreel klimaat. De sfeer in een groep of op de school, de wijze waarop men met elkaar omgaat, is mede bepalend voor het moreel denken en voelen. SEKSUALITEIT Voor mij zijn de nieuwe begrippen: 1. Seksualiteit: Bepaalde menselijke gevoelens (zie ook geslachtsdrift) en handelingen van lichamelijke aard gericht op een ander, die gepaard gaan met lust en opwinding 2.Seksuele vorming: Wanneer geef je seksuele voorlichting aan een groep? Aan welke leerlingen geef je voorlichting? 3. Wie moet de voorlichter zijn?: Moet het een vrouw of een man, een allochtoon of autochtoon zijn? 4. Regels maken: Het belangrijk om regels en andere afspraken van tevoren kenbaar te maken. 5. Wat zijn de werkvormen? Werken in kleine groepjes, filmpjes, in de kring etc. 6. Bij welke vakken geef je voorlichting? 7. Hoe breng je het over? Manier van brengen: leuk, gezellig, niet te saai, goed uitgelegd, veilig en vertrouwd zodat iedereen kan zeggen wat hij/zij wil, niet worden uitgelachen DE KLAS ALS SYSTEEM EN SOCIAALPSYCHOLOGISCHE PROCESSEN(GROEPSPROCES) Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1 The big five De theorie van de Big Five geeft vijf verschillende dimensies aan waarmee de persoonlijkheid en karakters van personen beschreven kunnen worden. Een persoon heeft van elke dimensie óf een heel sterke óf een heel zwakke karaktereigenschap. Wij beschrijven de persoonlijkheid van mensen in woorden en deze zijn de hoofdcategorieën van de vijf dimensies. Hieronder bevinden zich de karaktereigenschappen verdeeld in vijf dimensies volgens de theorie van de Big Five. Dimensie 1: Introversie tegenover Extraversie Dimensie 2: Rust tegenover Onrust Dimensie 3: Behoudend tegenover Vernieuwend Dimensie 4: Wanordelijk tegenover Ordelijk Dimensie 5: Meegaand tegenover Dominant 2. Vijf negatieve consequenties Vijf negatieve consequenties die Buys beschrijft zijn: 1. Social loafing Verminderde individuele inzet in groepsverband in vergelijking met de inzet wanneer er individueel gewerkt wordt. In de volkstaal wordt het ook wel “meeliften op de groepssituatie” genoemd. 2. Zelfdeceptie Groepsleden zijn geneigd om hun groepsleden, processen en producten te overwaarderen en die van een andere groep onderwaarderen. 3. Conformiteit In een groep wordt er conform een aantal regels, standaards en percepties geleefd. Dit kan zo ver gaan, dat iedereen conform de groep leeft, terwijl er niet meer na wordt gedacht over de eigen inbreng. 4.Groepsdenken. Een bepaalde manier van denken die voorkomt onder groepen met een sterke groepscohesie die erg gemotiveerd zijn om een unanieme groep te blijven. Hierdoor zouden beslissingen van een groep niet meer gebaseerd zijn op kritisch denken, maar staat alles in het teken van “een hechte groep blijven”. 5. De individuatie Verliezen van persoonlijke identiteit, zelfbewustzijn en innerlijke bezwaren doordat iemand zich bij een groep voegt. Als gevolg van de individuatie kunnen personen zich gedragen op een manier die niet bij ze hoort. Dit gedrag laten ze dan ook niet zien als ze alleen zijn. GEDRAGSMODIFICATIE Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1.Gedragsmodificatie Gedragsmodificatie is een therapie waarbij ervan uit wordt gegaan, dat gedrag in belangrijke mate door leren en ervaring tot stand komt. Met behulp van bepaalde technieken kunnen leerlingen daarom bepaalde gedragingen worden aangeleerd. (gedragstherapie) 2. Behaviorisme Behaviorisme is gebaseerd op gedragsverandering door stimuli van buitenaf. Bij behaviorisme wordt het observeerbare, respectievelijk registreerbare, gedrag als enige geldige onderzoeksobject voor psychologische theorievorming beschouwd. Het is een theorie waarin de gedragsreacties verklaard worden door leerprocessen. 3.Conditioneren Conditioneren (gedragsmodificatie) is het net zolang belonen van gewenst gedrag en afkeuren (straffen) van ongewenst gedrag, totdat alleen het gewenste gedrag nog overblijft. Dit kan in het onderwijs tot op zekere hoogte zeer toepasselijk zijn. 4. Observeren bij gedrag Observeren is waarnemen met een doel. Het doel bij gedrag is: - kijken wat er vóór het gedrag gebeurt ( stimulus); - kijken wat er gebeurt ( het gedrag zelf); - kijken wat erna gebeurt (consequenties). Door te tellen kunnen we een reële kijk krijgen over hoe vaak een bepaald gedrag nu eigenlijk echt voorkomt. Om dit overzichtelijk te maken kan je de gegevens het beste in een grafiek zetten 5. Soorten beloningen Beloningen zijn er in soorten. Een gebruikelijk indeling is de volgende: - kennis van resultaten (feedback) o belangrijk is dat feedback snel volgt. - sociale consequenties o complimenten, aandacht, straf, boosheid - materiële consequenties o krijgen van geld, snoep of juist het afnemen hiervan. - Activiteiten o Lezen, vrije tijd, strafwerk maken 6. Hoe belonen? - Belonen/straffen heeft de meeste zin wanneer ze meteen volgt op het gedrag. Wees consequent Let vooral op positief gedrag (beloon meer dan dat je straft) Overvraag leerlingen niet (wees tevreden met kleine veranderingen) 7 Zelfmodificatie Het doel van de opvoeding is zelf opvoeding. Het doel van gedragmodificatie is zelfmodificatie. Om minder afhankelijk te worden van zin of geen zin hebben kun je een gedragverandering programma voor jezelf opstellen. Dat het werkt is vaak genoeg bewezen in programma’s zoals super nanny. GEDRAGSREPERTOIRE Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1.Gedragsrepertoire Je gedragsrepertoire is het geheel aan handelingen en vaardigheden in de omgang met andere mensen. Repertoire is wat je aan handelingen en vaardigheden beheerst. 2.Cognitie; kennis van zaken. Je leert je eigen denkpatronen herkennen en kennen. Je leert de betrekkelijkheid van je opvattingen kennen. Door kennis van (je eigen) zaken leer je je gedrag optimaal te maken in elke situatie. 3.4G-schema Een handige manier oom je gedachten over jezelf te beïnvloeden gaat via een controleschema; dit is het 4G-schema. Gebeurtenis Waar was ik, wat gebeurde er? Gedachte Wat ging er door mijn hoofd? Welk gesprek voerde ik met mezelf? Welke gedachten had ik? Gevoel Wat voelde ik? Hoe voelde ik me? Gedrag Wat deed ik? Wat liet ik achterwege? Wat ging ik uit de weg? 4.Gedrag in de les Tips voor gedrag in de les KLASSEN MANAGEMENT EN ORDE Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1. Klassenmanagement Onder klassenmanagement verstaan we een verzameling organisatorische vaardigheden van de leerkracht met het doel dié voorwaarden te vestigen en te handhaven waardoor instructies van de leerkracht en leeractiviteiten van de leerlingen succesvol zijn. Kortom: "Klassenmanagement is het scheppen van voorwaarden voor succesvol onderwijs" De preventie van probleemsituaties In de klas kunnen allerlei probleemsituaties vooraf overdacht worden, waardoor de leerkracht bij het optreden van zo'n situatie een betere beslissing kan nemen. Bovendien is de kans dat de leerkracht consequent optreedt groter, wat meer duidelijkheid voor de leerling schept. Didactische vaardigheden Didactiek is de wetenschapsdiscipline die zich bezig houdt met de vraag hoe kennis, vaardigheden en leerhoudingen of attitudes door een leerkracht kunnen worden onderwezen aan leerlingen/studenten. Regels en afspraken Het ontwerpen van regels kan worden gezien als een overeenkomst tussen de leerkracht en de hele klas. Afspraken hebben meer te maken met een overeenkomst tussen de leerkracht en één of meer leerlingen. De inrichting van de klas De inrichting van het klaslokaal kan een belangrijke bijdrage leveren aan de werksfeer in de klas. Het lokaal is werk- en verblijfruimte voor ongeveer vijf uren per dag. 2. Orde Onder orde verstaan we in dit kader ‘structuur’. Het gaat bijvoorbeeld om regels, gebruiken, de dagindeling en de afwisseling van drukkere en rustige activiteiten, het is belangrijk dat de basis een vaste structuur is die het kind zekerheid, duidelijkheid en veiligheid geeft. Vanuit die veiligheid en duidelijkheid krijgt het dan de rust en energie die nodig is om met de morele ontwikkeling bezig te zijn. 3. Paradoxaal gedrag Leerlingen verwachten een bepaald beeld van een leerkracht die eigenlijk tegenstrijdig is, namelijk - De verwachting van de aardige, menselijke en vriendelijke kant van een leraar. De verwachting van een functionele, zakelijke en sterke leraar, van wie je kunt verwachten dat hij welke situatie dan ook op een humane, volwassen en adequate manier te lijf kan. 4. Grenzen van de leerkracht Het is belangrijk onderscheid te maken tussen persoonlijke grenzen en professionele grenzen. Beginnende leraren weten nog niet goed waar de grenzen liggen. De energie gaat zitten in het verdedigen van grenzen nadat ze zijn overschreden. Als een persoonlijke grens wordt overschreden, dan zal dat een emotionele reactie teweegbrengen of vermoeidheid veroorzaken. Het is dus beter professionele grenzen te hanteren zodat je als leraar niet persoonlijk wordt ‘geraakt’. REGELS HANTEREN IN DE KLAS Voor mij zijn de nieuwe begrippen . 1 Regels Conflicten op school zullen meestal voortvloeien uit het overtreden van regels. Schoolregels zullen vaak heel eenzijdig door de school worden vastgesteld. Hoe redelijk en verdedigbaar dat ook is, het blijven voor de leerlingen toch slechts door anderen opgelegde voorschriften. OMGAAN MET ORDE PROBLEMEN Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1 Preventie Ordeproblemen voorkomen ligt voor een groot deel binnen het bereik van de leerkracht. Hierbij moet je denken aan de volgende fysieke elementen: Zorg als leerkracht voor een goed klassenklimaat Maak afspraken over zitten en lopen, uitdelen en opbergen,regels en procedures 2 Betrek de leerling bij de les Als een leerling beseft dat de gang van zaken in de klas ook door hen bepaald wordt, vormt dit een belangrijke bijdrage aan het voorkomen van onordelijkheden. Je kunt bijvoorbeeld samen met een klas bepaalde regels bedenken. Dan heeft iedereen meegewerkt aan het vormen van de regels, en zal het dus ook makkelijker voor ze zijn om zich hier aan te houden. 3 Luisteren naar leerlingen Luisteren is met name aan de orde wanneer leerlingen een probleem hebben. De kunst is om te reageren op het gevoel dat de leerling met zijn mededeling tot uitdrukking probeert te brengen. Wanneer het gevoel is herkend en door de leraar is verwoord, werkt dat ontspannend en is er met de leerling eerder te praten, dan wanneer er met tegen agressie gereageerd zou zijn. Veel opmerkingen van leerlingen hebben naast een rationele inhoud een onderliggend gevoel. Probeer die te achterhalen en daar in eerste instantie op te antwoorden. 4 Het gedragsrepertoire: variatie in het gedrag Voor een leraar is het van belang dat hij in uiteenlopende situaties aangepast kan reageren. Hiervoor moet je over verschillende soorten gedragingen kunnen beschikken. Ook in verband met orde en sfeer is het van belang dat een leraar beschikt over een uitgebreid repertoire aan gedragingen. 5 Non-verbaal gedrag Als non-verbale signalen bedoeld zijn om effect te hebben, dan moeten ze sterk van karakter zijn. Non-verbaal gedrag moet kracht uitstralen. 6 Onderhandelingstechniek bij conflicten De belangrijkste regel bij succesvol onderhandelen is je richten op belangen en niet op posities. Wat betekent dat? Posities zijn standpunten die mensen innemen, en waardoor ze zichzelf vastzetten. STOPGEDRAG Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1 Stopgedrag Een van de basisvaardigheden van leerkrachten is om conflicten te voorkomen door kleine storingen tijdig te stoppen. 2 Het maken van een “ ik “ boodschap Bij het maken van corrigerende opmerkingen kan je gebruik maken van ik boodschappen’ van Thomas Gordon. Hierbij vertel je waar je zelf last van hebt, zonder een verwijt naar een leerling te maken. Een beschuldiging roept altijd verdedigingsgedrag op. ROOS VAN LEARY Voor mij zijn de nieuwe begrippen 1. Roos van Leary Gedrag lokt gedrag uit. Elke succesvolle leider kent dit belangrijke psychologische principe als zijn broekzak. Timothy Leary heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de patronen van gedragsbeïnvloeding. 2. Symmetrieprincipe: Het symmetrie-principe houdt in: samen-gedrag lokt samen-gedrag uit en tegengedrag lokt tegen-gedrag uit. Het symmetrie-principe illustreert waarom we bij beïnvloeding en conflicthanterings-stijlen niet primair naar assertief gedrag of duw- stijlen moeten grijpen: het wekt eveneens assertief gedrag op waardoor conflicten verharden of mensen afhaken. Complementariteitsprincipe: Complementariteit: boven-gedrag roept onder-gedrag op en onder-gedrag roept boven-gedrag op. Dit principe is voor leidinggevende vooral belangrijk om mensen in beweging te krijgen. Teveel initiëren en beïnvloeden leidt tot een passief en afhankelijk team. Boven-gedrag: Iemand die boven-gedrag vertoond heeft de neiging zich dominant op te stellen Onder-gedrag: Iemand die onder-gedrag vertoond heeft de neiging zich meer afwachtend, volgzaam op te stellen. Tegen-gedrag: 'Tegen' duidt op een meer functionele instelling. Mensen met dit gedrag zullen zich vrij zakelijk opstellen en zijn niet primair gericht op samenwerken. Tegen-gedrag is assertief gedrag gericht op eigen belang. Samen-gedrag: 'Samen' duidt vaak op een mensgerichte instelling. Mensen met dit gedrag zullen zich over het algemeen vriendelijk opstellen. Samen-gedrag is coöperatief gedrag gericht op andermans of het gezamenlijk belang.