Overeenkomstenrecht deel II

advertisement
Overeenkomstenrecht deel II
LEH 1. De verbintenis: Kenmerken en ontstaan
Inleiding
In het huidige boek 3 staat het vermogensrecht in het algemeen beschreven. Hierin staan
tevens de algemene bepalingen van de rechtshandeling vermeld. Boek 6 gaat over het algemene gedeelte
van het verbintenissenrecht. Bijzondere overeenkomsten staan echter beschreven in Boek 7. Boek 8 gaat
over het verbintenissenrecht als het gaat om verkeersmiddelen en vervoer.
1.1 De verbintenis
In de wet staat het begrip verbintenis niet vermeld. Toch heeft dit begrip een betekenis. Een
verbintenis impliceert enerzijds een verplichting van de debiteur en anderzijds een vorderingsrecht of
vermogensrecht van de crediteur. Het begrip verbintenis wordt tevensregelmatig gebruikt in de betekenis
van schuld.
De prestatie die volgens een verbintenis verschuldigd is moet vermogensrechtelijk van aard zijn. Daarom
zijn bijvoorbeeld verplichtingen van de overheid geen verbintenissen. Ook sociale verplichtingen zijn
geen verbintenissen omdat ze niet van vermogensrechtelijke aard zijn.
Het voorwerp van de verbintenis is een prestatie die kan bestaan in een doen, of in een niet-doen
of in een geven. De prestatie hoeft niet in geld waardeerbaar te zijn. De nakoming van een verbintenis
kan worden afgedwongen. De verbintenis geeft namelijk aan de schuldeiser een vorderingsrecht met een
daaraan verbonden rechtsvordering.
De schuldeiser kan de nakoming van een verbintenis afdwingen bij de rechter. Dit staat vermeld in
artikel 3:296. Dit levert een veroordeling op en dus een executoriale titel waarmee de schuldeiser zijn
recht kan verwezenlijken.
Verbintenissen kunnen onderscheiden worden in natuurlijke en civiele verbintenissen. Een
natuurlijke verbintenis houdt in dat dit juridisch niet afdwingbaar is. Civiele verbintenissen hebben een
rechtsgevolg.
De verbintenis is een rechtsverhouding tussen schuldenaar en schuldeiser. Een rechtsplicht is
echter een verplichting die gecreëerd is door het recht, zonder dat er per se een rechtsverhouding bestaat
tussen een schuldenaar en een schuldeiser. Dit is dus veel ruimer geformuleerd dan bij een verbintenis.
De verbintenis heeft een actieve kant en een passieve kant. De actieve kant zijn vorderingsrechten en de
passieve kant zijn schulden.
Niet alle verplichtingen van partijen zijn verbintenissen. De schadebeperkingplicht is bijvoorbeeld een
voorbeeld van een verplichting dat geen verbintenis is. Dit komt omdat de nakoming door de
schuldenaar niet kan worden gevraagd. Een ander voorbeeld is een testamentaire making of een
schenking onder last.
1.2 Natuurlijke verbintenissen
Er staan uitzonderingen op de regel dat een vorderingsrecht afdwingbaar is. Dit is namelijk het geval als
de veroordeling tot nakoming niet mogelijk is. Dit staat dan beschreven in de wet.
Dit kan tevens uit de aard van de rechtshandeling of uit een bepaalde rechtshandeling naar
voren komen. Dit zijn natuurlijke verbintenissen. Deze verbintenissen zijn dus niet
afdwingbaar. Dit staat beschreven in artikel 6:3 lid 1.
Er zijn drie verschillende groepen natuurlijke verbintenissen.
De eerste groep natuurlijke verbintenissen zijn gevallen waarin vanaf het ontstaan van het
recht de rechtsvordering daaraan door de wet of rechtshandeling is onthouden. Dit is een vrij
zeldzame groep. Voorbeelden hiervan zijn: de speelschuld (artikel 7A:1825) of
vorderingsrechten die volgens afspraak niet rechtsgeldig worden gemaakt. Dit zijn gentlemens
agreements en convenanten. Dit zijn sociale verplichtingen die niet afgedwongen kunnen
worden.
De tweede groep zijn gevallen waarin de rechtsvordering wel bestond, maar zij later aan de
1
-
vorderingsrecht is komen te ontvallen. Dit zijn bijvoorbeeld verjaarde vorderingsrechten of
een faillissementsakkoord.
De derde groep zijn gevallen waarin de verplichting van morele aard is, en dus niet afdwingbaar
(ruime leer, zie arrest Goudse bouwmeester).
Artikel 6:4 beschrijft de omzetting van een natuurlijke verbintenis in een civiele
verbintenis die afdwingbaar is. Hiervoor is een overeenkomst tussen de schuldenaar en de
schuldeiser vereist.
In sommige gevallen is een omzetting in een civiele verbintenis niet mogelijk. Een voorbeeld
hiervan is een verbintenis uit spel of weddenschap. Dit staat beschreven in artikel 7A:1827BW.
1.3 Bronnen van verbintenis
Verbintenissen kunnen volgens het BW alleen ontstaan uit de wet (artikel 6:1).
Ook de redelijkheid en billijkheid en dus het ongeschreven recht kennen een verbintenisscheppende
kracht. Ook daarbuiten kunnen verbintenissen ontstaan, maar dan moeten zij aansluiten bij het stelsel
van de wet (Quint-Te Poel)
1.4 De inhoud van de verbintenis, redelijkheid en billijkheid
De inhoud van een verbintenis is de prestatie die de schuldenaar moet leveren en daarmee
tevens waarop de schuldeiser recht heeft. Dit wordt grotendeels door de wet bepaald. Uitleg van de wet
wordt gedaan aan de hand van de woorden die in de wet beschreven staan (taalkundige
uitleg), het stelsel van de wet (systematische uitleg), de strekking van de wet (theologische
uitleg) en de bedoeling van de wetgever (de wethistorische uitleg).
De uitleg van een verbintenis wordt in principe aan partijen overgelaten (autonomie). Als de partijen niet
weten wat de inhoud van een verbintenis is dan dient de rechter die inhoud vast te stellen. De rechter zal
zich dan moeten verdiepen in de partijen en zich afvragen welke betekenis de gebruikte woorden voor
hen hadden.
In artikel 6:2 staat beschreven dat de schuldenaar en de schuldeiser zich moeten gedragen
aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dit geldt voor alle verbintenissen.
Artikel 6:2 lid 2 vermeldt dat een tussen schuldenaar en schuldeiser volgens de wet,
rechtshandeling of gewoonte geldende regel niet van toepassing is, als dit in deze
omstandigheden onaanvaardbaar is wegens de redelijkheid en de billijkheid. Hierdoor heeft
de werking van de redelijkheid en de billijkheid een beperkende of derogerende werking.
De rechtsverwerking verwijst naar de situatie waarin iemand door eigen gedrag een recht of
bevoegdheid die die persoon in principe zou toekomen verspeelt. Dit kan tevens gedeeltelijk
verspeelt zijn. Dit begrip staat niet vermeld in de wet, maar is een bijzondere toepassing van
het leerstuk van de derogerende of beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid.
Verbintenissen met meer dan twee partijen
Een verbintenis staat in de wet beschreven als een verbintenis tussen twee partijen. Het komt
echter regelmatig voor dat er bij een verbintenis meer dan twee partijen bij zijn betrokken. Dit
wordt pluraliteit van partijen genoemd. Dit is een belangrijke bron van complicaties in het
recht.
Als een prestatie deelbaar is en er zijn meerdere schuldenaren dan zijn zij ieder slechts voor
een gelijk deel verbonden. Dit geldt niet als er uit de gewoonte, rechtshandeling of uit de wet
voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.
Als een prestatie niet deelbaar is of als er uit de gewoonte, de wet of uit een rechtshandeling
voortvloeit dan zijn de schuldenaren geheel aansprakelijk of zelfs hoofdelijk verbonden.
Een schuld is deelbaar als de schuld in gedeelten kan worden voldaan. Een voorbeeld hiervan
is een geldschuld.
Verbintenissen om te doen zijn ondeelbaar als de dor de schuldenaren verschuldigde prestatie
niet is verricht, zolang zij niet volledig is verricht. Dit houdt dus in dat de verschuldigde
prestatie geheel verricht moet worden en niet gedeeltelijk. Een voorbeeld hiervan is een
verplichting van meerdere schuldenaren om een weg te onderhouden.
2
De verplichting van meerdere schuldenaren om iets niet te doen is ondeelbaar. De
schuldenaren zijn hoofdelijk aansprakelijk als de verbintenis wordt geschonden. Een
voorbeeld hiervan is een verplichting uit een concurrentiebeding.
Als er meer verbintenissen zijn die tegenover de schuldeiser tot dezelfde prestatie verplichten,
maar die los van elkaar staan, dan is de bepaling van artikel 6 niet geldig. Dan is er namelijk
sprake van toevallig samenlopende verbintenissen en niet van één verbintenis met meerdere
schuldenaren.
3
LEH 2
De voorwaardelijke verbintenis en de verbintenis met tijdsbepaling
Verbintenissen kunnen worden onderscheiden op grond van bepaalde aspecten:
De mate van afdwingbaarheid (zie leh. 2.1)
De inhoud van de verbintenis (leh 2.2)
aanvang en einde van de werking van de verbintenis (leh 2.4, 2.5, 2.9)
Subjecten van de verbintenis (leh 2.10)
2.1 Onderscheiding van verbintenissen naar de inhoud:
• Verbintenissen die worden onderscheiden in verbintenissen om te doen, om niet te doen en om te
geven. Een voorbeeld van een verbintenis om te geven is een verbintenis tot overdracht van
een goed. Een voorbeeld van een verbintenis om te doen is een arbeidsovereenkomst en een
voorbeeld van een verbintenis om niet te doen is bijvoorbeeld een concurrentiebeding.
• Voortdurende en voorbijgaande verbintenissen.
• Enkelvoudige verbintenissen gericht op een vaststaande prestatie.
• Inspanning- en resultaatsverbintenissen zijn onderscheidingen van verbintenissen om te doen.
Dit is van belang voor de vaststelling of de verbintenis is nagekomen of niet. Bij een
inspanningsverbintenis is de verbintenis nagekomen wanneer de schuldenaar de van hem te
verwachten inspanning heeft geleverd om de afgesproken werkzaamheden te verrichten.
Bij een resultaatsverbintenis moet een zaak geleverd worden via een titel van overdracht. Als
dit niet gebeurd, is de verbintenis niet nagekomen. Als het werk niet of niet tijdig is voltooid,
dan is de verbintenis niet nagekomen. Als de zaak onderweg beschadigd is, dan is de
verbintenis niet nagekomen. Als een verbintenis niet wordt nagekomen wordt er bekeken of de
schuldenaar tevens aansprakelijk is voor de gevolgen die dit met zich mee brengen. Hiervoor is
vereist dat de tekortkoming hem kan worden aangerekend.
• Bij garantieverbintenissen staat de schuldenaar absoluut in voor het resultaat (bijv. verbintenis tot
eigendomsoverdracht). Garantieverbintenissen komen in vele gedaanten voor. Zo kan een derde
nakoming garanderen door borg te staan. Ook bekend zijn de contractuele garanties bij koop. (art.
7:17 praat over wettelijke garantie en 7:18 tot 7:25 als daarin tekortkomingen zijn. In de praktijk
worden garanties vaak beperkt, dit zijn dan de zg. exoneratiebedingen, omdat zij de aansprakelijkheid
van de verkoper uit wanprestatie beperken.
Ook bij inspanningsverbintenissen is er een zeker mate van (stilzwijgende) garantie. Bijv. ten aanzien
van kundigheid en vaardigheid. Als de schuldenaar daarover niet beschikt en het resultaat niet zoals
beoogd dan is hij in nakoming tekort geschoten. Stilzwijgend kan ook door de aard van de
overeenkomst (zie arrest Maassluis)
• Alternatieve verbintenissen of keuzeverbintenissen zijn verbintenissen waarvan de inhoud van
de prestatie niet vaststaat, omdat de partij eerst nog moet kiezen welke van de alternatieve
prestaties er moet worden verricht (6:17-18).
• Een facultatieve verbintenis is een verbintenis met een keuzerecht voor een van beide partijen
of voor een aangewezen derde. Deze verbintenis komt regelmatig voor. Deze verbintenis lijkt
sterk op de alternatieve verbintenis. Bij de facultatieve verbintenis staat echter al vast tot
welke prestatie de schuldenaar verplicht is.
• Bij de generieke verbintenis is de prestatie alleen naar de soort bepaald. Het Latijnse woord
genus betekent namelijk soort. De schuldenaar komt zijn verbintenis na door de aangeduide
soort te leveren. Dit kan de schuldenaar dus alleen maar doen door dat aangeduide soort te
leveren en niet door een ander soort te leveren. Daarnaast zijn er ook specifieke verbintenissen.
Dit onderscheid is alleen van belang bij verbintenissen om te geven. Bij de andere
verbintenissen is dit niet van belang.
2.2
Voorwaarde en tijdsbepaling
4
De verbintenis onder tijdsbepaling
De prestatie is pas verplicht na verstrijken van de tijd, daarvoor is de vordering niet opeisbaar, maar de
schuldenaar is wel gerechtigd de vordering na te komen, tenzij anders werd overeengekomen. Dit type
verbintenis bepaalt dus de nakoming van de verbintenis (art. 27 ev.)
De voorwaardelijke verbintenis
De werking is afhankelijk van het in vervulling gaan van een voorwaarde, een toekomstige onzekere
gebeurtenis (6:21). Deze moet objectief onzeker zijn. De onzekerheid kan zijn óf de gebeurtenis zal
plaatsvinden en op welk tijdstip.
Als het zeker is dat de verbintenis afhangt van een gebeurtenis die zich zal voordoen, dan
wordt er gesproken over een noodzakelijke voorwaarde (conditio necessaria).
Als het zeker is dat de gebeurtenis zal optreden dan is eigenlijk sprake van een verbintenis onder
tijdsbepaling.
Beïnvloeding van de vervulling van de voorwaarde
Partijen mogen het in vervulling gaan van de voorwaarden niet ten koste van de wederpartij beïnvloeden
Zie art.6:23 lid 1 & 2.
Opschortende of ontbindende voorwaarde
De voorwaarde kan de verbintenis kan de verbintenis opschorten, deze hoeft dus niet voorhands te
worden nagekomen.
De verbintenis onder ontbindende voorwaarde is direct opeisbaar, maar houdt op te bestaand als de
gebeurtenis is ingetreden.
Sinds het nieuwe BW is bij het intreden van de ontbindende voorwaarde geen sprake meer van
terugwerkende kracht. De ontvangen prestatie moet ongedaan worden gemaakt (7:24-1). Bij niet
nakoming van deze verbintenis tot ongedaan making ontstaat er schadeplicht. Als de ongedaanmaking
niet meer nagekomen kan worden (bijv. bij natrekking of vermenging na verkoop aan derde).
Ongedaan making geldt bij een opschortende voorwaarde niet, tenzij de schuldenaar al gepresteerd heeft
(6:25).
Ongeoorloofde voorwaarde
Bijvoorbeeld in geval dat de verbintenis afhankelijk is van ongeoorloofd gedrag van een van de partijen
(in strijd met de wet of goede zeden). Dan is art. 3:40 van toepassing. De overeenkomst kan nietig zijn,
geheel of partieel of er kan conversie plaatsvinden (3:42)
Potestatieve voorwaarde
Een verbintenis onder potestatieve voorwaarde komt tot stand onder een voorwaarde
waarvan de vervulling louter afhangt van de wil van één van de partijen. Het oude BW verklaarde zo’n
overeenkomst nietig. In het nieuwe BW werd een dergelijke bepaling overbodig geacht, omdat met een
beplaing “als ik wil” de verbintenis nog niet bestaat. De schuldenaar maakt een voorbehoud in de
nakoming, dus hij verbindt zich niet.
De onzuivere potestatieve voorwaarde
De schuldenaar bedingt om onder bepaalde omstandigheden, buiten zijn invloed, om niet te hoeven
nakomen.
Stilzwijgende voorwaarde
Een voorwaarde hoeft niet uitdrukkelijk bij de rechtshandeling bedongen te zijn, maar kan door uitleg zo
worden geïnterpreteerd (bijv. testament voor ex-echtgenote).
Leh 3
Nakoming van verbintenissen: betaling en subjecten der betaling
5
Kenmerkend voor een verbintenis is dat tegenover de verplichting van de schuldenaar een
vorderingsrecht van de schuldeiser staat.
3.1
Betaling
Betaling (term oude BW, tegenwoordig: nakoming) kan als rechtshandeling worden gezien, omdat men
beoogt de verbintenis te kwijten; betaling kan uit zowel een rechtshandeling als feitelijk handelen
bestaan.
Het schilderen van een huis door schildersbedrijf is de nakoming (rechtshandeling) met de bedoeling de
verbintenis te kwijten, maar bestaat ook uit feitelijk handelen.
Of betaling een eenzijdige of meerzijdige rechtshandeling is, is afhankelijk van de vraag of voor de
betaling de medewerker van de schuldeiser is vereist.
- Als een huurder maandelijks 800 € huur via de giro betaalt is sprake van eenzijdige rechtshandeling.
- Bij het kopen van een huis bestaat de nakoming uit een meerzijdige rechtshandeling, immers beide
partijen moeten meewerken aan de notariële akte, de goederenrechtelijke overeenkomst.
Door nakoming van een verbintenis, gaat de verbintenis teniet. De verbintenis bestaat gewoon
niet meer. Verbintenissen kunnen ook teniet gaan door verrekening, vermenging en afstand. Daarnaast
stopt de verbintenis als de verbintenis wordt vervangen door een andere verbintenis. Dit wordt novatie of
schuldvernieuwing genoemd.
In de artikelen 6:27 t/m 6:51 worden de regels met betrekking tot de nakoming van
verbintenissen beschreven. Als het gaat om een betaling van een geldsom dan geeft Afdeling
11 nog aanvullende regels.
Nakoming eenzijdige of tweezijdige rechtshandeling?
Veel verbintenissen kunnen alleen worden nagekomen als de schuldeiser meewerkt. Bij verbintenissen
om te geven zal de schuldeiser het goed in ontvangst nemen zodat de verbintenis kan worden
nagekomen. Als de schuldeiser niet meewerkt dan is er sprake van schuldeiserverzuim (afdeling 8, titel
1). Omdat de schuldenaar beoogt de schuld te voldoen is sprake van een rechtshandeling in de zin van
art. 3:33. Al is niet in alle gevallen expliciet sprake van een handeling. Door de regels van toerekening
van betaling (6:43 & 44) wordt dan beslist of de verbintenis is nagekomen.
Is de levering een overeenkomst?
De wet eist bij een levering en bij verbintenissen in het algemeen, dat een zakelijke of
goederenrechtelijke overeenkomst voor de overdracht van goederen verplicht is (art. 3: 84
BW). Daarnaast dient er bij de levering van onroerende zaken een tussen partijen opgemaakte
notariële akte waarbij de titel van de overdracht wordt vermeld (art. 3:89). Voor de
cessie van vorderingen is een tot levering bestemde akte vereist (art. 3:94). De levering
van roerende zaken gebeurt door bezitsverschaffing (art. 3:90).
Algemene uitgangspunten
De bepalingen van verbintenissenrecht is regelend recht. De wettelijke regeling heeft een
aantal algemene uitgangspunten:
Nakoming geschiedt alleen door voldoening van de verschuldigde prestatie (6:45)
Verbintenissen moeten in beginsel ineens worden voldaan (6:29)
Verbintenissen zijn in beginsel onpersoonlijk (6:30). Nakoming kan door een derde
geschieden, mits die dat ook voor ogen had. Nakoming door een derde kan geschieden omdat
hij de schuldenaar wil bevoordelen. Er kan echter ook een rechtsbetrekking ontstaan omdat de
derde nu een recht van regres heeft. Ook kan de derde in de rechten van de schuldeiser treden
(subrogatie)
Verbintenissen zijn in beginsel dadelijk opeisbaar. Een tijdsbepaling wordt vermoed in het
voordeel van de schuldenaar te zijn. Deze vervalt in geval van faillissement (6:40).
Nakoming van verbintenissen om te geven
6
Van belang is of het hier een generieke of specifieke zaak betreft. De wet geeft regels in boek 6, titel 1
afdeling 6. In boek 6 art.27 is de feitelijke aflevering bedoeld. Voor soortlevering geldt art.6:28
betreffende de kwaliteit.
Betreft de verplichting tot aflevering van de zaak geldt een haalschuld (6:41).
Bij eigendomsoverdracht van roerende zaak dient degene die nakomt beschikkingsbevoegd te zijn
(3:84). Is de schuldenaar niet beschikkingsbevoegd dan geniet de verkrijger bescherming volgens
3:86.
Deze is echter beperkt indien de schuldenaar een ander zaak aanbiedt die aan de verbintenis
beantwoordt.
Art. 6:42 biedt dan een regeling wanneer de schuldenaar een zaak heeft geleverd waarover hij
geen beschikking had.
Toerekening van betalingen
De schuldenaar van verscheidene schulden heeft het recht om, wanneer hij betaalt, te verklaren welke
schuld hij wil voldoen (6:43-1). Wijst de schuldenaar de schuld niet aan dat geeft het tweede lid van dit
artikel de volgorde aan. Art. 6:44 geeft daarop een aanvulling, wanneer het een geldsom betreft
bestaande uit hoofdsom, kosten en rente.
Een schuldeiser kan zonder in schuldeisersverzuim te komen weigeren indien de schuldenaar een andere
volgorde voor toerekening kiest dan in art. 43 en 44 is aangegeven.
Nakoming door middel van waardepapier
Dit kan zijn een cheque, overdrachtorder, betaalkaart, wissel, maar ook cognossement. Art. 6:46 bepaalt
de bij inontvangstneming door de schuldeiser wordt vermoed te geschieden onder voorbehoud van de
goede afloop. De verbintenis is nagekomen als de schuldeiser de prestatie ook werkelijk ontvangt. Uit
wet, overeenkomst of gewoonte kan echter anders voortvloeien.
De schuldeiser kan het verzilveren van het waardepapier niet onbeperkt opschorten (zie 6:46 lid
2).
Kosten van nakoming en bewijs van kwijting
Deze zijn voor de schuldenaar of de derde die de verbintenis nakomt (6:47). Bij de verbintenis om
te geven dient de schuldeiser in beginsel een kwitantie uit te reiken, tenzij dat door de aard van de
oplossing, of gewoonte niet hoeft (6:48). Soms kan de schuldenaar belang hebben bij zo’n
kwitantie.
Bij vordering aan toonder kan de schuldenaar eisen dat de kwijting op papier wordt gezet (6:49)
3.2
Betaling aan de schuldeiser
Door betaling gaat de verbintenis teniet.
Uitzonderingen:
- De schuldeiser is niet bekwaam de betaling te ontvangen. Dit geldt niet als de betaling de
onbekwame schuldeiser tot werkelijk voordeel heeft gestrekt (6:31), of het gepresteerde in de
macht van diens vertegenwoordiger is gekomen en als de schuldeiser nadat hij bekwaam is de
betaling bevestigt (3:55).
- Betaling in weerwil van een beslag of betaling aan een schuldeiser die niet bevoegd is te
ontvangen (beperkt recht, bewind of soortgelijk beletsel) werkt wel bevrijdend ten opzichte
van de schuldeiser, maar niet tegenover een derde.
Betaling in weerwil van beslag of aan onbevoegde werkt wel bevrijdend indien:
- Inningsbevoegde derde de betaling bekrachtigt (6:32)
- Inningsbevoegde derde door de betaling is gebaat (6:32)
- De schuldenaar op redelijke gronden aannam dat ontvanger gerechtigd was (6:34).
- Indien de schuldenaar kon aantonen dat een betalingsopdracht die nog niet was gecrediteerd
niet meer kon worden ingetrokken.
- In geval van weerwil van derdenbeslag de derde alles heeft gedaan om betaling te voorkomen
(475h Rv).
7
Wat is derdenbeslag ?
Een deurwaarder mag beslagleggen op het gehele vermogen van een schuldenaar. Tot dit vermogen behoren ook
de vorderingen die deze schuldenaar heeft op anderen. Die anderen noemt men in juridische vaktaal ook wel
derden.
Derdenbeslag is een verzamelbegrip voor alle beslagen die een deurwaarder bij een derde legt. (In vaktaal spreekt
men van het leggen van beslag ‘onder' een derde). Bij derdenbeslag wordt er dus beslag gelegd bij iemand die
eigenlijk buiten het geschil tussen de schuldeiser en de schuldenaar staat.
Toch is deze derde verplicht om de instructies van de deurwaarder op te volgen en het geld of de zaken die de
derde onder zich heeft, af te geven aan de deurwaarder.
3.3
Betaling aan een onbevoegde
Betaling aan een onbevoegde werkt wel bevrijdend indien:
- De werkelijke schuldeiser de betaling bekrachtigt (6:32)
- De werkelijke schuldeiser door de betaling is gebaat (6:32)
- De schuldenaar op redelijke gronden aannam dat ontvanger gerechtigd was of dat uit andere
hoofde aan hem diende te worden betaald (6:34). Hiervoor is subjectieve goede trouw
noodzakelijk. De schuldenaar meende en mocht menen dat de ontvanger gerechtigd was.
Art. 6:34 werkt alleen indien de schuldenaar daarop een beroep doet. Slaagt dit beroep dan heeft
de werkelijke schuldeiser een vordering op degene die heeft ontvangen.
Ook als een derde heeft betaald kan de schuldenaar een beroep doen op 6:34. Als dit niet gebeurt
dan blijft de vordering bestaan.
Betaling werkt ook bevrijdend indien wordt betaald aan een gevolmachtigde (3:66).
Is echter betaald aan een pseudo-schuldeiser terwijl betaald had kunnen worden aan de
schuldeiser dan kan de schuldenaar geen beroep doen op 6:34, maar moet hij zich beroepen op
3:61.
De schuldenaar zal moeten bewijzen dat hij op redelijke gronden aannam dat de schuldeiser aan
wie hij betaalde ook gerechtigd was. Naarmate dat de oorspronkelijke schuldeiser was zal minder
onderzoek daartoe worden verlangd. Als de schuldenaar aan een ander betaalt of voor de
vervaldatum dan zijn deze eisen tot onderzoek hoger.
Art. 6:35 bepaalt dat ook een derde die de schuld voldoet de bescherming van 6:34 geniet. Lid 1
van art. 6:35 is echter alleen van toepassing als de derde belang heeft bij de bevrijding van de
schuld. Verder moet aan de eisen van 6:34 zijn voldaan.
8
LEH 2.4
Nakoming van geldschulden en verrekening
Geldschulden
De meeste verbintenissen hebben wel een ruilkarakter met geld. Tegenover een verbintenis tot geven
staat vaak betaling van een geldsom. Vorderingen tot schadevergoeding strekken tot een betaling van
een bepaalde geldsom. Immers schadevergoeding wordt in beginsel door middel van een geldsom
voldaan (art. 6:103). De verbintenis tot betaling geldsom is geregeld in 6:111-126. Daarin is nakoming
geregeld en niet-nakoming.
De geldschulden betreffen niet alleen schulden in Nederlands geld maar ook schulden in buitenlands
geld.
Geld als ruilmiddel
Geld is een ruilmiddel waarmee diensten en goederen kunnen worden betaald. Ieder land
heeft zijn eigen munt. De euro is chartaal geld omdat het uit munten en bankbiljetten bestaat.
Munten en bankbiljetten zijn roerende zaken en voorwerp van eigendom. Munten en geld zijn het
eigendom van wie ze heeft.
Giraal geld
Tegoeden bij een bank of een giro zijn vorderingen van de rekeninghouder op de bank of de
giro tot het saldo van zijn rekening-courant en het is geen geld. De tegoeden wordt giraal geld
genoemd.
Geld is tevens een rekeneenheid voor het uitdrukken van de waarde van goederen. Dit is van
groot belang voor de bepaling van de omvang van schulden en bezittingen.
Nominaliteitsbeginsel
Uitgangspunt is dat bij een geldschuld de nominale waarde moet worden voldaan (6:111). Men betaalt
het bedrag van de lening en niet de ruilwaarde, ook al is deze gedaald. Rente biedt daarvoor de
vergoeding.
Als geld niet meer gangbaar is vindt omrekening plaats.
Er zijn enkele uitzonderingen op het nominaliteitsbeginsel, zoals Alimentatie (1:402a) en 6:258 ( bij zeer
sterke inflatie).
Betaling chartaal of giraal
Betaling kan op drie manieren:

Chartale betaling (contant) De schuldenaar kan in Nederland met bankbiljetten en munten
betalen. Dit is hier namelijk gangbaar. Voor munten geldt er een maximum van 50 euromunten, dat
de schuldeiser moet aanvaarden. Voor bankbiljetten geldt er echter geen maximum.

Via een waardepapier, cheque

Giraal: Grote betalingen vinden meestal giraal plaats.
Giraal betalen is een bevoegdheid, de schuldeiser kan het uitsluiten.
Betaling met een waardepapier over overschrijvingsorder wordt vermoed te geschieden onder
voorbehoud van de goede afloop.
Banken zijn in het girale verkeer noch gemachtigde noch lasthebber. Zij zijn opdrachtnemer.
Een girale betaling vindt plaats op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser door de
bank wordt gecrediteerd (artikel 6:114 lid 2). Dit is de datum van boeking of de
valutadatum. Deze datum is van groot belang bij beslaglegging (475h Rv) en faillissement.
Plaats van betaling
De plaats waar de geldschulden moeten worden betaald is de woonplaats van de schuldeiser
op het tijdstip van betaling (art. 6:116) of in geval van bedrijf de plaats van vestiging van het bedrijf.
Ander kan bepaald worden door de schuldeiser. In beginsel geldt echter een brengschuld.
9
Schadevergoeding bij verzuim
Als een schuldenaar zijn verbintenis tot betaling van een geldsom niet nakomt, dan kan de
schuldeiser een schadevergoeding eisen krachtens art. 6:74. Het verzuim kan pas intreden
als er een ingebrekestelling is gestuurd (6:82)aan de schuldenaar nadat de prestatie opeisbaar was.
Dit geldt echter niet als er een bepaalde termijn is verstreken zonder dat er is nagekomen of
als er sprake is van een verbintenis voortvloeiend uit onrechtmatige daad (6:83).
Wettelijke rente
De hoogte van rente die men als schadevergoeding verschuldigd is bij vertraging in betaling van
een geldsom is wettelijk bepaald, en wordt regelmatig aangepast bij AMvB. De basis is het
promessedisconto verhoogd met 2 %. Bij lange periodes kan samengestelde rente worden
berekend. Per jaar komt de rente bij de hoofdsom.
Wettelijke rente is verschuldigd over de tijd waarin men in verzuim is. Een vordering tot
schadevergoeding is opeisbaar vanaf het moment van ontstaan, ook al staat omvang (en soms ook
aansprakelijkheid) nog niet vast. Zaakschade wordt abstract begroot. Persoonlijke schade wordt
concreet vastgesteld.
Buitenlands geld
In de regel geldt dat betaald moet worden in de valuta van het land van de schuldeiser (zie 6:121126).
Moet de schuldenaar de buitenlandse schuld in Nederland betalen dan kan de schuldeiser kiezen:
Nederlands of de eigen valuta.
Indien de schuldenaar in ander geld betaalt dan de schuld is uitgedrukt geldt de dagkoers
(aankoop).
Bij valutaschulden geldt eveneens het nominaliteitsbeginsel. Koersstijging of daling komen ten
laste of ten gunste van een bepaalde partij. Dat geldt niet als de schuldenaar in verzuim komt.
4.2
Verrekening
Verrekening houdt in dat twee personen elkaars schuldenaar zijn. De schulden worden dan
met elkaar verrekend. Dit gebeurt vaak bij geldschulden. De verrekening is vergelijkbaar met nakoming
over en weer.
De verrekening heeft ook een functie als zekerheid tot voldoening schuld. Verrekening is natuurlijk
gevolg van bestaan schulden over en weer. Toch is de materie en dus de regelgeving ingewikkeld.
De verrekening staat beschreven in de artikelen 6:127- 6:141. Verrekening kan worden uitgesloten in
een overeenkomst. Dit gebeurt regelmatig bij huur en koop. Ook zijn er een aantal wettelijke regels die
verrekening uitsluiten. Zie 6:135 in geval dat beslag van de vordering op de wederpartij niet geldig is
(pensioen, loon, recht op levensonderhoud) of als de schuld voortkomt uit schade die door hem zelf werd
toegebracht.
Artikel 6:127 bepaalt dat er zonder een berekeningsverklaring geen verrekening kan
plaatsvinden. De schuldenaar moet namelijk aan zijn schuldeiser verklaren dat hij zijn schuld
verrekent met een terugvordering (dit was vroeger niet zo, verrekening kon van rechtswege). De
verklaring kan in iedere vorm geschieden volgens art.3:37 lid 1.
Als de tegenvordering echter een verhandelbaar waardepapier is moet de verrekening op schrift worden
gesteld (6:128), en dat papier dient aan de wederpartij te worden afgegeven, zodat het niet verder in
omloop kan worden gebracht.
Vereisten voor de bevoegdheid tot verrekening
Voorwaarden waaraan cumulatief moet zijn voldaan (6:127):
 Partijen moeten elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn en de schuld moet deel uitmaken van
hetzelfde vermogen (een buiten gemeenschap van goederen getrouwde echtgenoot kan zijn eigen
schuld aan een derde niet verrekenen met een vordering die de andere echtgenoot op een derde
heeft).
 De door de schuldenaar te vorderen prestatie moet beantwoorden aan zijn schuld.
10



De schuldenaar is bevoegd zijn schuld te betalen
De schuldenaar is bevoegd de betaling van zijn vordering af te dwingen. Dus de betaling moet
opeisbaar zijn (dit geldt alleen voor de vordering van de schuldenaar. Tevens geldt dat men
handelingsbekwaam is en beschikkingsbevoegd is.
De tegenvordering van de schuldenaar moet vaststaan of makkelijk vastgesteld kunnen worden
(6:136). De rechter kan een beroep op verrekening door de schuldenaar afwijzen indien de
gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Dat is het geval als daarvoor
een uitvoerige bewijsvoering nodig is. Is alleen het beloop van de tegenvordering onzeker, maar staat
vast dat ze de schuld overtreft, dan kan wel verrekend worden. In de praktijk kan de gedaagde naast
een beroep op verrekening om deze reden voor de zekerheid ook een vordering tot nakoming van
zijn vordering in reconventie instellen.
Terugwerkende kracht van de verrekeningsverklaring
Nu verrekening niet meer van rechtswege geschiedt maar doordat de schuldenaar zich op verrekening
met een tegenvordering beroept, rijst de vraag op welke dag de verrekening plaatsvindt. Art. 6:129 lid 1
bepaalt dat verrekening terugwerkt tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan.
Van belang is dus de dag van opeisbaarheid van de tegenvordering. Een uitzondering wordt gegeven in
art. 6:129 lid 2 als reeds rente is betaald.
Bij valutaschulden is de omrekenkoers op de dag van de verrekening bepalend.
Art. 6:132 geeft de schuldeiser de mogelijkheid tot ontkrachting van de verrekeningsverklaring,
bijvoorbeeld om dat hij een beroep kan doen op nietigheid van de tegenvordering wegens wilsgebreken,
of ontbinding bij wanprestatie. De weigering dient onverwijld te geschieden.
Art. 6:134 is a.h.w een spiegelregeling van 132 en geldt als de schuldenaar wil voorkomen dat de
overeenkomst wordt ontbonden op grond dat hij zijn schuld uit de overeenkomst niet heeft betaald. Door
onverwijld gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot verrekening kan aan de ontbinding haar werking
worden ontnomen.
Art. 6:133 geeft de schuldeiser de mogelijkheid om de werking van de verrekeningsverklaring te
ontnemen door zelf een verrekeningsverklaring uit te brengen. Voorwaarde is dat deze verrekening
verder terugwerkt. In dat geval was de schuldeiser op een eerder tijdstip verrekeningsbevoegd dan de
schuldenaar. Bijv. bij art. 6:129 lid 2 dat toeziet op rentedragende schulden in geval de schuldeiser
meerdere vorderingen op de schuldenaar heeft en bij een daarvan eerder tot verrekening bevoegd was
dan de schuldenaar.
Bij verrekening zal schuldenaar gewoonlijk aangeven welke schuld wordt verrekend. Als dit
onvoldoende duidelijk is gelden de regels van 6: 43 en 44.
Art. 6:138 ziet toe op schade bij verschillende plaatsen van betaling (lid 1) en de situatie waarin de
schuldeiser een gerechtvaardigd belang heeft om nakoming boven verrekening te verkiezen (lid 2).
Verrekening na verjaring of uitstel
Art. 6:131 lid 1 bepaalt dat bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de
rechtsvordering. Dat betekent niet dat een schuldenaar een verjaarde vordering kan verrekenen met zijn
schuld. De bepaling betreft de terugwerkende kracht en trekt daaruit de consequentie dat de dag waarop
de verrekening afdwingbaar werd beslissend is.
11
Overgang van vorderingsrecht en verrekening
Bij de overgang van een vordering krachtens bijzondere titel blijft de bevoegdheid tot verrekening voor
de schuldenaar bestaan (6:130-1). Beslissend is of de cessie heeft plaatsgevonden nadat de schuldenaar
bevoegd werd om een terugvordering te verrekenen. De cessie mag de positie van de schuldenaar niet
nadelig beïnvloeden .
Dit geldt ook (130 lid 2) als op de vordering van de wederpartij van de schuldenaar beslag werd gelegd
of bij faillissement. Dit leidt uitzondering (130-3) indien een vordering aan toonder of order werd
overgedragen.
Borgtocht en verrekening
Art. 6:139 beschermt degene die borg staat voor een schuldenaar. In theorie is het immers mogelijk dat
de schuldenaar niet betaalt en dus de borg moet betalen, terwijl de schuldenaar zijn vordering op de
wederpartij behoudt. De borg kan niet zelf verrekenen maar wel zijn aansprakelijkheid opschorten, zodat
hij niet door de schuldeiser gedwongen kan worden om te betalen.
Lid 2 van dit artikel geef de borg de bevoegdheid zijn ontslag uit de borgtocht in te roepen. Wat voor de
borg telt, geldt gelijkelijk voor de derde die zakelijke zekerheid van de schuld van de schuldenaar heeft
gegeven.
Verrekening en rekening courant
Hierin worden geldvorderingen en schulden in één rekening opgenomen, zoals bijv. de rekening courant
bij een bankinstelling. Maar ook een rekening van een vennootschap waarin vorderingen en schulden
van vennoten zijn opgenomen.
Art. 6:140 ziet toe op de rekening courant die voortkomt uit wettelijke verplichtingen, bijv. die van
voogd (1: 359) of curator (1:386) met als doel beheer in een rekening van inkomsten en uitkomsten te
verantwoorden.
Voor de verrekening in rekening courant moet aan de eisen van 6:127 zijn voldaan.
Bij een rekening courant van de bank wordt chronologische volgorde aangehouden. Alle mutaties
worden vermeld aan de klant.
Bij andere rekening courantverhoudingen kan dat anders zijn.
Art. 140 lid 2 stelt als eis een jaarlijkse afsluiting met opgave van saldo. Lid 3 stelt dat het saldo als
vastgesteld geldt als niet binnen redelijke tijd daarop is gereageerd.
12
LEH 5 Opschortingsrechten en schuldeisersverzuim
5.1
Opschortingsrechten (afdeling 6.1.7)
In artikel 6:52 wordt beschreven in welke situaties iemand bevoegd is om de eigen
prestatie op te schorten. Vereist is namelijk dat de vordering en schuld voldoende samenhangen om de
opschorting te rechtvaardigen.
Naast de algemene bepalingen bestaan er tevens bijzondere regelingen. De belangrijkste
daarvan zijn:
▪ Het retentierecht:
Het retentierecht maakt deel uit van het goederenrecht. Het kan bestaan indien iemand een zaak moet
afgeven aan een ander op wie hij zijnerzijds een vordering heeft. Hij mag de zaak onder zich houden
tot de vordering is voldaan. (3:290). De terughouding kan worden gebaseerd op artikel 6:52.
▪
De opschortingbevoegdheid bij wederkerige overeenkomsten, de zgn. exceptio non adimpleti
contractus (afdeling 6.5.5 inzake wederkerige overeenkomsten).
De opschortingbevoegdheid bij wederkerige overeenkomsten is iets breder dan bij de
algemene bepalingen. Dit geldt echter alleen maar bij overeenkomsten die nauw met elkaar
samenhangen (als criterium kun je hanteren dat beide partijen bij ontbinding van hun verplichting
zijn bevrijd). Degene die een zaak moet afgeven aan iemand op wie hij een vordering heeft, kan
gebruik maken van het retentierecht. Hij mag echter de zaak onder zich houden totdat de
vordering wordt voldaan. Dit staat beschreven in artikel 3:290.
▪
Verder zijn in de wet nog bijzondere opschortingsbepalingen te vinden. Bijv. 6:48 in geval dat
schuldeiser weigert een kwitantie af te geven. Ook zijn er artikelen die als het ware het
toepassingsbereik van afdeling 6.1.7 uitbreiden, bijvoorbeeld 6:37: opschorting al onzekerheid
bestaat of schuldenaar wel zal betalen.
Retentierecht en de algemene regeling van opschortingsbevoegdheid
Retentierecht wordt geregeld in afdeling 3.10.4 en bestaat alleen bij de in de wet aangegeven gevallen.
In de volgende gevallen kan iemand die een zaak onder zich heeft op retentierecht beroepen:
Gevallen waarin de verplichting om een bepaalde zaak terug te geven de
passieve kant is van een verbintenis. Terughouding kan worden gebaseerd op artikel
6:52.
Bepaalde rechtsverhoudingen kunnen een retentierecht met zich meebrengen. Bijv. de bezitter te
goeder trouw mag dit toepassen tot dat schadevergoeding over de door hem betaalde kosten is
gemaakt (3:120 lid 3).
Ook kan retentierecht bestaan doordat omstandigheden van waarbij artikel 6:57 in
combinatie met artikel 3:290 gelden. De schuldeiser heeft dan een retentierecht zonder dat
teruggave gebaseerd is op een verbintenis.
Vaak denkt men dat de rechtsgrond van de opschortingrechten ligt bij de werking van de
billijkheid en de redelijkheid. Dit is niet volledig. Het begrip connexiteit is namelijk tevens
van belang.
Connexiteit betekent dat de basis van het opschortingrecht ligt in het verband dat bestaat
tussen de beide concrete prestatieverplichtingen. Dit wordt tevens aangeduid als voldoende
samenhang in de wet.
Functies van opschorting
Een opschortingrecht is een pressiemiddel en tevens een zekerheidsrecht.
De algemene regeling van opschorting en exceptio non adimpleti contractus
13
Deze twee regelingen hangen nauw samen en worden in het hierna volgende tezamen besproken.
Vereisten
In artikel 6:38 staat beschreven dat een verbintenis meteen na haar ontstaan opeisbaar is,
tenzij er een tijdstip voor de nakoming is bepaald. Iedereen die een opeisbare vordering heeft,
mag hem opschorten.
Er is sprake van geheel of gedeeltelijke niet-nakoming. Overigens moet in het laatste geval de
opschorting wel zijn gerechtvaardigd.
Voldoende samenhang. Bij enac geldt een zeer strikte eis: alleen de daar tegenover gestelde
verplichting kan worden opgeschort. Het betreft hier vooral de hoofdverplichting uit de
wederkerige overeenkomst en niet de nevenverplichtingen (garantie, kwitantie). Echter ook de
vervangende schadevergoeding kan als hoofdverplichting gelden ( Van Bommel-Ruijgrok).
Verder wordt voldoende samenhang mede bepaald door art. 6:52 lid 2: namelijk eenzelfde
rechtsverhouding of partijen die regelmatig met elkaar te maken hebben. Verder is van belang de
redelijkheid en billijkheid
De opschortingsbevoegdheid zal veelal gebruikt worden bij leverantiecontracten. Of een partij
opschortingsbevoegd is zal moeten worden bepaald aan de hand van de open norm regelmatigheid
(6:52). Dit kan anders liggen bij een enkelvoudig contract. Krachtens zo’n overeenkomst wordt in
gedeelten geleverd. Als er iets schort in de levering van partij 1 tegenover betaling van partij 1 dan wordt
opgeschort krachtens 6:262, Anders moet worden nagegaan of 6:52 van toepassing is.
Een lastiger probleem inzake connexiteit is als er een gebrekkige of gedeeltelijke prestatie wordt
verricht. Volgens 6:262 geldt de eis van proportionaliteit. Deze is bij 6:52 overeenkomstig van
toepassing. Als criterium kan hier gelden of sprake is van hoofdverplichting of neven verplichting.
Een gedeeltelijke opschorting kan vaak moeilijk te bepalen zijn.
Bovendien geldt dat bij een gedeeltelijke prestatie soms gehele opschorting gerechtvaardigd kan zijn.
Uitbreidingen van het opschortingsrecht
Er zijn bepaalde situaties waarbij opschorting tevens mogelijk is zonder te voldaan aan
bovenstaande vereisten (opeisbaarheid, niet-nakoming, samenhang) voor een beroep op een
opschortingrecht.
In artikel 6:53 staat bijvoorbeeld vermeld dat een opschortingrecht tevens kan worden
ingeroepen tegen schuldeisers van de wederpartij. Het gaat in dit geval om de derdenbeslaglegger
en de curator in geval van faillissement.
Een andere uitzonderingssituatie is dat een bevoegdheid tot opschorting teven blijft bestaan na
verjaring van een bepaalde rechtsvordering op de wederpartij. Dit staat in artikel 6:56
vermeld.
Als laatste kan soms een vordering al opschort worden als die nog niet opeisbaar is. Hierbij
geldt artikel 6:80 voor opschorting volgens 6:52 en 6:263.
Er zijn 3 (in 6:80) limitatief genoemde gevallen waarin de eis voor opeisbaarheid niet geldt:
1.
Als de kans groot is dat de schuldeiser zijn prestatie niet ontvangt, mag deze zijn eigen
prestatie opschorten. Dat geldt echter niet als vaststaat dat nakoming door wederpartij
onmogelijk is.
2.
Indien schuldeiser uit mededeling wederpartij mag afleiden dat deze niet zal nakomen.
3.
Indien hij goede gronden heeft dat wederpartij zal tekort schieten en deze niet voldoet aan
een schriftelijke aanmaning.
Art. 6:263 bevat een eigen regel voor onzekerheidsexceptie in geval van exceptio non
adimpleti contractus. Daarin is geregeld dat een partij die zelf als eerste moet presteren
bevoegd is tot opschorting wanneer omstandigheden tot haar kennis zijn gekomen die
gegronde vrees geven dat mogelijk niet wordt nagekomen.
Na cessie kan het opschortingsrecht uitgeoefend worden op de cessionaris (dus buiten de
verhouding schuldenaar – schuldeiser), daar anders de partij die wil opschorten ernstig
zou zijn benadeeld door de cessie.
14
-
In geval van samenhangende rechtsverhoudingen kan de samenhang zodanig zijn dat
opschorting tot de mogelijkheden behoort.
Beperkingen opschortingsrecht
Echter zijn er ook beperkingen op de algemene opschortingvereisten:
Omdat een wettelijke regeling of aard van de rechtsverhouding daaraan in de weg staat. Bijv.
een van de vennoten kan niet zijn medewerking aan de vennootschap opschorten
Artikel 6:54 sub a bepaalt dat er geen bevoegdheid tot opschorting bestaat voorzover de
nakoming van de verbintenis van de wederpartij verhinderd wordt door schuldeiserverzuim.
Daarnaast kan er tevens niet worden opgeschort als de nakoming van de verbintenis blijvend
onmogelijk is. Immers dan zal een vordering tot schadevergoeding ontstaan. De eigen
prestatie kan dan worden opgeschort totdat schadevergoeding is voldaan. In geval van enac
kan tot ontbinding worden overgegaan.
In artikel 6:54 sub c BW staat nog vermeld dat een vorderingsrecht zijn grenzen vindt bij het
bestaansminimum van de schuldenaar.
Art.6:55 stelt dat zodra zekerheid is gesteld tot voldoening van de verbintenis de bevoegdheid
tot opschorting vervalt, tenzij de voldoening daardoor onredelijk zou worden vertraagd.
Redelijkheid en billijkheid
De redelijkheid en de billijkheid spelen een rol in het opschortingrecht. Daarnaast spelen de
volgende aandachtspunten een rol:
Proportionaliteit: opschorting moet in evenwicht zijn met de tekortkoming
Wanneer voor wederpartij niet duidelijk is waarom een partij opschort moet deze laatste
daarover duidelijkheid verschaffen (bijv. te kort geschoten in onderhoudsplicht en opschorten
huurbetalen).
Soms is het redelijk om de gelegenheid te geven om alsnog te presteren of om een begin te
maken met de prestatie.
Wanneer een verplichting tot schadervergoeding bestaat wegen opzettelijk toegebrachte
schade dan mag deze niet worden opgeschort.
Algemene leerstukken al rechtsverwerking en het misbruik van het recht gelden ook voor
opschortingsrechten.
Samenvattend:

Opschorting is een verweer en moet beschouwd worden al uitstel maar geen afstel. De
opschorter moet de reden van de opschorting duidelijk maken.

Iemand die van zijn eigen verplichting af wil kan geen gebruik maken van opschorting. Evt.
kan ontbinding overwogen worden (enac).

Als bij een wederzijdse verplichting een partij niet aan zijn verplichting voldoet geraakt deze
in schuldeisersverzuim van de verbintenis waarvan hij schuldeiser is.

Wanneer iemand ten onrechte opschort kan hem toerekenbaar niet-nakoming worden
verweten.
5.2
Schuldeiserverzuim (afdeling 6.1.8)
Schuldeiserverzuim kan in twee verschillende situaties voorkomen (6:58 , 59)
1
Er is sprake van schuldeiserverzuim indien de nakoming van de
prestatie wordt verhinderd doordat de schuldeiser de noodzakelijke medewerking niet
verleent of door een ander beletsel van de zijde van de schuldeiser (6:58). Dit geldt niet als de
oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend.
Een dergelijke situatie komt regelmatig voor indien er sprake is van één verbintenis. De
schuldeiser zal echter wel in staat moeten zijn om de prestatie te leveren. Daarnaast moet de
schuldenaar aan de schuldeiser hebben verteld dat zijn medewerking wordt geëist.
15
2
Artikel 6:59 vermeldt dat een schuldeiser in verzuim komt als hij wegens toe te rekenen
omstandigheden niet voldoet aan een bepaalde verplichting tegenover de schuldenaar. Hierdoor
zal de schuldenaar de nakoming van zijn verbintenis tegenover de schuldeiser opschorten.
Deze situatie kan zich alleen voordoen als er sprake is van twee of meerdere verplichtingen
waarbij er voldoende samenhang is om een opschorting te rechtvaardigen. Een voorbeeld
hiervan is een wederkerige overeenkomst.
Gevallen waarin schuldeisersverzuim zich voordoet:
▪
In geval de schuldeiser weigert omdat de prestatie volgens hem niet aan de voorwaarden voldoet
of de overeenkomst naar zijn mening niet geldig was. Als achteraf blijkt dat dit niet terecht is
blijkt de schuldeiser in schuldeisersverzuim te zijn.
▪
De schuldeiser heeft onvoldoende voorbereidingen getroffen of de bouw is nog niet klaar.
▪
Een consument heeft ondeugdelijke zaak gekocht en recht op vervanging. De leverancier weigert
de zaak retour te nemen.
▪
De opschorting van een prestatie door de schuldenaar omdat de schuldeiser jegens hem niet
presteert/
schuldeisersovermacht
Schuldeiserverzuim wordt de schuldeiser niet toegerekend als er sprake is van schuldeiserovermacht.
Er kan dan niet worden geëist van de schuldenaar dat hij zijn vordering nakomt omdat de niet-nakoming
van een verbintenis aan de kant ligt van de schuldeiser en niet aan de kant van de schuldenaar.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen wanprestatie van de schuldeiser en schuldeisersovermacht.
De criteria uit 6:75 kunnen handvatten bieden, maar zijn niet overal toepasbaar omdat het een andere
situatie betreft. Hier geldt immers of het billijk is dat de schuldeiser het risico draagt van de factoren
waardoor de schuldenaar niet kan leveren.
Een en ander moet per concreet geval worden beoordeeld aan de hand van 6:2, 6:248 en 6:258.
Schuldeisersverzuim is geen wanprestatie
Er is immers niet altijd sprake van een niet-nakoming van een verbintenis. Daarom is voor intreden van
schuldeisersverzuim geen ingebrekestelling nodig.
Verder geldt dat schuldeisersverzuim schuldenaarsverzuim uitsluit (6:61 lid 2).
Wel kunnen schuldeisersverzuim en schuldenaarsverzuim elkaar afwisselen.
Nakoming, schadevergoeding, ontbinding, opschorting
Omdat schuldeisersverzuim de schuldenaar niet wordt toegerekend verkeert hij in overmacht.
Dat heeft de volgende consequenties:
▪
De schuldeiser kan in schuldeisersverzuim zijn prestatie niet opschorten.
▪
De schuldeiser kan geen vordering tot nakoming instellen met de gevolgen zoals in 6.1.8
beschreven. De schuldeiser kan dan ook geen maatregelen tot executie nemen.
▪
Een schuldeiser in schuldeisersverzuim kan geen schadevergoeding van de schuldenaar vorderen.
Er zijn uitzonderingsgevallen in geval van overmacht waarbij de schuldenaar een voordeel
toevalt dat hij anders niet gehad zou hebben.
▪
De schuldeiser kan gedurende het schuldeisersverzuim, volgens artikel 6:266 geen verbintenis
ontbinden. Hij is immers zelf in verzuim en kan zich niet zo bevrijden van zijn verplichtingen.
De andere verbintenis
Meestal staat tegenover een verbintenis waarin sprake is van schuldeisersverzuim een andere
verbintenis. De werking van deze verbintenis staat los van de verplichting waarvan de schuldeiser in
verzuim verkeert. Bijv. een koper weigert een partij omdat hij denkt dat deze niet aan de overeenkomst
beantwoordt. Achteraf blijkt dit wel het geval te zijn dus hij komt als schuldeiser in verzuim Inzake de
verbintenis tot betalen geldt het volgende:
16
▪
▪
▪
De leverancier kan nakoming tot betaling vorderen
De schuldeiser die in schuldeisersverzuim is kan zijn eigen verplichting niet opschorten.
De leverancier kan wel ontbinden, maar dat zal lang niet altijd gewenst zijn.
De positie van de schuldenaar wordt versterkt
De schuldenaar dient er rekening mee te houden dat hij op een bepaald ogenblik zal moeten
presteren, omdat de verbintenis gewoon blijft bestaan. De schuldenaar moet a.h.w. zijn prestatie steeds
gereed houden en dat kan belastend zijn.
De schuldenaar kan echter wel naar de rechter gaan om ervoor te zorgen dat zijn verbintenis wordt
ontbonden (6:60). Dat zal echter niet altijd gewenst zijn.
Voor het geval de schuldenaar niet ontbindt bevat de wet een aantal regels die zijn last kunnen
verlichten:
1.
Vergoeding van kosten die schuldenaar moet maken om zijn prestatie gereed te houden
(6:63).
2.
Vermindering van aansprakelijkheid (6:64). De schuldenaar dient zorg te dragen voor de
zaken die hij vanwege het schuldeisersverzuim niet kan leveren. Deze verplichting wordt
echter door dit artikel verlicht. De bewijslast voor schadeplicht ligt bovendien niet bij de
schuldenaar maar bij de schuldeiser. De schuldenaar is slechts aansprakelijk als schade wordt
veroorzaakt door onzorgvuldigheid of die van zijn ondergeschikten.
3.
De schuldenaar mag andere zaken dan de aangewezen zaken leveren, mits deze
overeenkomen aan de leveringsverplichting (6:65).
4.
Verder geldt hier art. 6:90, dat zich richt op niet nakoming van een verbintenis in het
algemeen. Gaat het om zaken die achteruitgaan dan is de schuldenaar bevoegd deze te
verkopen. De netto-opbrengst treedt dan in plaats van de zaak.
5.
Regels wanneer het gaat om de betaling van een geldsom of tot aflevering van een zaak.
Bewaring
De schuldenaar, die er rekening mee dient te houden dat hij op een bepaald ogenblik zal moeten
presteren, omdat de verbintenis blijft bestaan, is bevoegd het verschuldigde in bewaring te geven (6:66).
Op de bewaring zijn artt. 853 Rv van toepassing. Volgens art. 855 Rv moet van de inbewaringstelling
schriftelijk mededeling worden gedaan aan de schuldeiser.
·
De inbewaringstelling van een geldsom geschiedt door consignatie.
·
De inbewaringstelling van zaken kan bij iemand die daarvan zijn bedrijf heeft gemaakt.
Voordelen van inbewaringstelling
·
De schuldenaar heeft voldaan aan de zorgplicht;
·
Er loopt geen rente ten laste van de schuldenaar over de inbewaring gegeven geldsom;
·
Zolang de schuldeiser niet aanvaardt is de inbewaarnemer bevoegd de zaken terug te nemen
(6:69)
·
De kosten voor de inbewaringstelling zijn voor de schuldeiser
Art. 6:71 bepaalt dat de rechtsvordering tegen de schuldenaar niet later verjaart dan de rechtsvordering
tot uitlevering van het inbewaringgestelde.
In bewaring geven betekent niet het einde van de verbintenis.
Bevrijding van de verbintenis
Zoals gezegd kan het feit dat de schuldenaar bij schuldeisersverzuim steeds tot prestatie bereid moet zijn
belastend zijn.
De schuldenaar kan echter wel naar de rechter gaan om ervoor te zorgen dat zijn verbintenis wordt
ontbonden (6:60). De rechter wordt door dit artikel vrijgelaten in zijn beslissing. Doorgaans volgt een
termijnstelling en als de schuldeiser daarbinnen niet aanvaardt wordt de verbintenis vernietigd.
Dit betreft alleen de verbintenis aan de zijde van de schuldenaar. Zijn vorderingsrecht op de wederpartij
blijft bestaan.
17
Gevolgen voor derden
▪
Hoofdelijke verbondenheid: art 6:72 bepaalt dat in dat geval het schuldeisersverzuim jegens alle
schuldenaren geldt.
▪
Meerdere schuldeisers: of alle schuldeisers hebben een gelijk deel of zij hebben een gezamenlijk
vorderingsrecht.
Bij een gezamenlijk vorderingsrecht geldt dus dat als een van de schuldeisers in verzuim komt
het schuldeisersverzuim ten opzichte van allen intreedt.
▪
Als een derde voor de schuldenaar zijn verbintenis nakomt kan dat aanbod de schuldeiser in
schuldeisersverzuim brengen.
Het kan zijn dat deze derde zelf een belang heeft bij het nakomen van de verbintenis. Zie
hiervoor art. 6:73)
Beëindiging schuldeisersverzuim
Schuldeiserverzuim kan eindigen:
indien de verbintenis tenietgaat
als het opschortingrecht van de schuldenaar vervalt
als het beletsel van de schuldeiser vervalt
als de nakoming van de verbintenis onmogelijk wordt doordat de schuldenaar is
tekortgeschoten in de zorg die van hem verwacht mag worden.
18
Leh 2.6 Niet-nakoming van verbintenissen: schadevergoeding
Wanneer een verbintenis door de schuldenaar niet wordt nagekomen dan staan de schuldeiser de
volgende mogelijkheden ter beschikking:
1. Nakoming vorderen (3:296) evt. met aanvullende schadevergoeding
2. (vervangende) Schadevergoeding vorderen: hier moet sprake zijn van toerekenbaarheid.
3. Als hij zelf ook schuldenaar: de prestatie opschorten.
4. Ontbinding (6:265) Dit geld alleen bij wederkerige verbintenissen.
De wet stelt echter wel nadere eisen aan bovengenoemde mogelijkheden dus de schuldeiser
kan niet zomaar voor een bepaalde mogelijkheid kiezen. De belangrijkste zijn de
toerekenbaarheid van de niet-nakoming aan de schuldenaar en het verzuim.
Een fundamentele eis voor schadeplichtigheid is de toerekenbaarheid. Als er sprake is van
toerekenbare niet-nakoming, dan wordt er gesproken over wanprestatie. Als dit niet
toegerekend kan worden aan de schuldenaar dan wordt het overmacht genoemd. Als er sprake
is van overmacht dan is de schuldenaar niet schadeplichtig, tenzij er sprake is van de uitzondering
genoemd in 6:78.
Voordat iemand een vordering tot schadevergoeding kan indienen dient er wel een
ingebrekestelling te worden gestuurd. Dit geldt tevens voor ontbinding. Hierdoor krijgt de
schuldenaar alsnog de kans om te presteren. Doet hij dat niet binnen de gestelde termijn dan raakt hij in
verzuim. Soms kan verzuim optreden zonder voorafgaande ingebrekestelling.
Regelgeving met betrekking tot niet-nakoming staat in afdeling 6.1.9. Het belangrijkste aspect is
schadevergoeding en in aansluiting daarop het boetebeding. De ontbindingsregeling staat in 6.5.5.
6.1
Vordering tot nakoming en reële executie (3:296 e.v.)
Door nakoming van een verbintenis, gaat de verbintenis teniet. De verbintenis bestaat gewoon
niet meer. Verbintenissen kunnen tevens teniet gaan door verrekening, vermenging en
afstand. Daarnaast stopt de verbintenis als de verbintenis wordt vervangen door een andere
verbintenis. Dit wordt novatie of schuldvernieuwing genoemd.
In de artikelen 6:27 tot en met 6:51 worden de regels met betrekking tot de nakoming van
verbintenissen beschreven.
Bij verbintenissen om te geven zal de schuldeiser het goed in ontvangst nemen zodat de
verbintenis wordt nagekomen. Als de schuldeiser niet meewerkt dan is er sprake van
schuldeiserverzuim.
De wet eist bij een levering en bij verbintenissen in het algemeen, dat een zakelijke of
goederenrechtelijke overeenkomst voor de overdracht van goederen verplicht is (art. 3: 84
BW). Daarnaast dient er bij de levering van onroerende zaken een tussen partijen opgemaakte
notariële akte waarbij de titel van de overdracht wordt vermeld (art. 3:89). Voor de
cessie van vorderingen is een tot levering bestemde akte vereist (art. 3:94). De levering
van roerende zaken gebeurd door bezitsverschaffing (art. 3:90).
In het oude BW kon nakoming met name worden afgedwongen bij een verplichting om te geven. De
schuldeiser heeft de mogelijkheid tot verhaalsexecutie. Een verplichting om te doen of te laten kan
worden afgedwongen via een schadevergoeding.
In veel gevallen is de schuldeiser meer gebaat bij de reële prestatie dan met schadevergoeding.
Verder geldt nog de vraag in hoeverre men een schuldenaar kan dwingen iets te doen of te laten.
De vrijheid van de burger verenigt zich niet tot fysieke dwang.
Volgens het oude BW kon een schuldeiser bij schending van de verplichting om niet te doen door
de rechter gemachtigd worden om het ongeoorloofde doen ongedaan te maken (afbreken muurtje
bijv.) Immateriële verbintenissen om niet te doen kunnen echter niet worden afgedwongen.
Bij een niet-nakoming van een verbintenis tot een doen kan de schuldeiser de prestatie door een
derde laten verrichten. Dit was echter onbruikbaar als de prestatie persoonsgebonden was.
19
Als reële executie niet mogelijk is werd de lijfsdwang toegepast (art. 585 e.v. Rv.). De
schuldenaar kon dan door de rechter worden gegijzeld totdat hij aan zijn verplichting voldeed.
In het jaar 1932 werd er een nieuw indirect dwangmiddel bedacht. Dit was een betaling tot
een dwangsom (art. 611a lid 1). (niet op te leggen als prestatie betaling geldsom is).
In het nieuwe BW zijn de mogelijkheden voor de schuldeiser om de nakoming van een verbintenis af te
dwingen, veel groter dan vroeger (zie titel 11 boek 3). In artikel 3:297 staat beschreven dat het
afdwingen van een prestatie door tenuitvoerlegging van een executoriale titel dezelfde rechtsgevolgen
heeft als de vrijwillige nakoming oor de schuldenaar. Dit is namelijk in het bijzonder van belang bij
verbintenissen tot eigendomsoverdracht van roerende zaken die geen registergoederen zijn.
In artikel 3:298 staat dat het oudste recht op levering voor gaat. Artikel 3:299 beschrijft de
mogelijkheidvoor de schuldeiser om zich door de rechter te doen machtigen om op kosten van de
schuldenaar zelf te bewerkstellingen waartoe nakoming zou hebben geleid.
Artikel 3:300 geeft specifieke regels voor de reële executie van een vonnis waarbij de
schuldenaar is veroordeeld tot het verrichten van een rechtshandeling.
6.2
Verzuim, niet-nakomen en tekortkoming
Niet-nakoming
Het meest omvangrijke begrip is niet-nakoming en omvat ieder geval waarin de schuldeiser de hem
verschuldigde prestatie niet ontvangt. Opeisbaarheid is geen vereiste.
Van een tekortkoming in de nakoming is sprake als prestatie opeisbaar is maar nakoming uitblijft of
ondeugdelijk is. Er mag geen sprake zijn van opschorting door de schuldenaar. Wel is de tekortkoming
ruimer dan het verzuim dat slechts betrekking heeft op toerekenbare vertragingssituaties. Ook is
toerekenbaarheid geen voorwaarde.
Er is onderscheid tussen:
nakoming blijvend onmogelijk
nakoming tijdelijk onmogelijk
nakoming nog mogelijk.
Er is verder onderscheid tussen wanprestatie (toerekenbaar) en overmacht.
Tem aanzien van tekortkoming is sprake van een enge leer, die er vanuit gaat dat pas sprake is van een
tekortkoming wanneer de schuldenaar in verzuim is.
Volgens de ruime leer is sprake van een tekortkoming wanneer duidelijk wordt dat de schuldeiser niet
aan zijn verplichting kan voldoen.
Het verschil in opvatting is met name relevant bij art. 6:88, volgens welke de schuldenaar de schuldeiser
een termijn kan stellen waarin deze zich moet verklaren over de te nemen stappen.
Wetgever en Hoge Raad gaan uit van de enge leer.
Verzuim (6:81) heeft alleen betrekking op afgebakende situaties van toerekenbare niet-tijdige
nakoming. Dit wordt vertraging genoemd.
De vereisten voor vertraging staan beschreven in artikel 6:81:
Een opeisbare verbintenis
De prestatie is niet tijdig of ondeugdelijk
de prestatie is niet blijvend onmogelijk
De vertraging kan toegerekend worden aan de schuldenaar.
Er is voldaan aan art. 6:82 en 83: de schuldenaar moet een ingebrekestelling hebben ontvangen.
Pas als aan al deze voorwaarden is voldaan treden de gevolgen van verzuim in, bijv. de verplichting tot
schadevergoeding.
20
Onmogelijkheid van prestatie
Als blijkt dat schuldenaar niet kan nakomen is van essentieel belang of dat nog wel mogelijk is of niet
meer. En of nakoming tijdelijk dan wel blijvend onmogelijk is.
Soms is sprake van wijziging van omstandigheden zodat moet worden nagegaan of art. 6:258 geldt.
Verder moet worden nagegaan of er sprake is van toerekening. Dit staat overigens los van de
onmogelijkheid om een prestatie na te komen. Maar het feit of sprake is van overmacht of van een
wanprestatie, dat bepaalde de schadeplichtigheid.
Blijvende onmogelijkheid
We onderscheiden:
• Absolute onmogelijkheid (voor iedereen onmogelijk)
te niet gaan van individueel bepaalde zaak
Schending plicht om niet te doen.
Een schuldenaar schiet te kort in voortdurende verbintenis en dit kan naar aard van de
verbintenis niet meer ongedaan worden gemaakt (Schwartz-Gnjatovic).
• Relatieve onmogelijkheid
Relatieve onmogelijkheid houdt in dat de prestatie niet in absolute zin onmogelijk is, maar het
verrichten ervan op overwegende bezwaren stuit omdat er sprake is van een praktische,
morele of juridische / wettelijke belemmering.
Morele onmogelijkheid houdt in dat er ernstige gevaren voor de gezondheid, het leven of de
vrijheid van de schuldenaar voordoen, dat nakoming niet geëist kan worden.
Juridische onmogelijkheid is bijvoorbeeld een overheidsmaatregel, die een bepaalde prestatie
verbiedt.
Rechtsmogelijkheden voor de schuldeiser:
- Bij een definitief onmogelijke prestatie in een wederkerige overeenkomst is opschorting van de
eigen prestatie niet mogelijk, dat kan immers niet tot in het oneindige (6:54b). Wel kan dit als
opstap naar ontbinding worden gebruikt.
- Bij onmogelijke nakoming is ingebrekestelling niet noodzakelijk. De schuldeiser kan zonder meer
schadevergoeding eisen, mits sprake is van toerekenbaarheid.
Tijdelijke onmogelijkheid
Bij tijdelijke onmogelijkheid treedt vertraging op. De schuldeiser kan dan in ieder geval nakoming eisen
voor het geval de prestatie weer mogelijk is volgens artikel 3:296. Daarnaast kan hij schadevergoeding
vorderen volgens artikel 6:74 lid 2.
Tijdelijke onmogelijkheid kan overgaan in blijvende.
Rechtsmogelijkheden voor de schuldeiser:
Nakoming vorderen, zodra de prestatie weer mogelijk is.
Schadevergoeding vorderen bij toerekenbaarheid; ingebrekestelling vereist deze hoeft geen
aanmaning of termijn te bevatten.
De schuldeiser bij tijdelijke onmogelijkheid meteen de overeenkomst ontbinden volgens
artikel 6:265 lid 2.
De schuldenaar kan zijn eigen prestatie opschorten.
6.3
Schadevergoeding
Artikel 6:74 lid 1 vermeldt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de
schuldenaar verplicht om de schade, die de schuldeiser daardoor lijdt, te vergoeden. Dit geldt als sprake
is van wanprestatie (niet bij overmacht), verzuim of ingebrekestelling is niet vereist.
21
Dit geldt niet als de tekortkoming van de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Dan is er
namelijk sprake van overmacht. Er dient dan geen sprake te zijn van schuld en ook niet van
risico. Schuld is verwijtbaarheid.
Voor het risicovereiste worden er drie ijkpunten genoemd namelijk:
·
de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortvloeit
·
de wettelijke bepalingen
·
de in het maatschappelijke verkeer geldende opvattingen.
Relatie overmacht en onmogelijkheid
In art. 6:75 is de samenhang tussen overmacht en onmogelijkheid niet terug te vinden. Veelal zal deze
bestaan al zijn er uitzonderingen (bijv. schuldenaar door vererving).
Als vaststaat dat de prestatie onmogelijk is rijst de vraag of dit dan ook toerekenbaar is. Hierbij gelden
factoren als schuld, wet, rechtshandeling en in verkeer geldende opvattingen.
6.3.1
Toerekenbare tekortkoming
Schuld
Ook de lichtste schuld kan aanleiding zijn tot schadevergoedingsverplichting.
Toets is of schuldenaar zorgvuldig heeft gehandeld. Belangrijk aspect daarbij is het risicogebied van de
schuldenaar:
Volgens 6:75 zijn er drie ijkpunten:
1. Wettelijke regelingen, weergegeven in 6:75 en verder.
2. De aard van de rechtshandelingen, zoals exoneratie of garantieverplichtingen.
3. In het verkeer geldende opvattingen. Niet altijd even duidelijk. Gangbaar is dat men geldelijk
onvermogen, voorzienbaarheid, staking, onervarenheid, ziekte voor het risico van de
schuldenaar houdt.
Art. 6:75 lijkt limitatieve opsomming te geven. Volgens de parlementaire geschiedenis dient
echter rekening gehouden te worden met redelijkheid en billijkheid en alle omstandigheden van
een concreet geval.
Ad. 1 Wettelijke regelingen, weergegeven in 6:75 en verder.
Hulppersonen
Vaak worden hulppersonen ingeschakeld om aan een bepaalde verplichting uit ene verbintenis te
voldoen. Hiervoor geldt dat de schuldenaar bij de uitvoering van de verbintenis tevens aansprakelijk is
voor de gedragingen van zijn hulppersonen. Dit staat beschreven in artikel 6:76.
Voor oordeel of schuldenaar aansprakelijk is voor gedragingen van een hulppersoon worden de zelfde
maatstaven aangehouden als waaraan de schuldenaar zelf zou worden getoetst.
De categorie hulppersonen is niet altijd even duidelijk (arts-waarnemer bijv.).
Volgens art. 6:76 maakt het geen verschil of de hulppersoon een ondergeschikte is of niet. Dit is dus een
belangrijk verschil met de buitencontractuele aansprakelijkheid van art. 6:170.
Deze vraag is overigens wel van belang bij andere vragen voorkomend uit 6:76
de vraag of de schuldenaar regres kan zoeken bij de hulppersoon die schade heeft toegebracht.
Gaat het om een ondergeschikte dan kan dat volgens 6:170-3 alleen als sprake is van
onrechtmatige daad. In andere gevallen is een en ander afhankelijk van het soort contract dat de
schuldenaar had met de hulppersoon.
Als de schuldenaar aansprakelijkheid voor hulppersonen heeft uitgesloten zal schuldeiser de
schade willen verhalen op hulppersoon. Vraag is of deze beroep kan doen op bedongen
exoneratie van de schuldenaar. Volgens 6:257 is blokkering van paardensprong alleen mogelijk
voor ondergeschikte en niet bij een zelfstandig hulppersoon.
Verder speelt dit onderscheid bij schuldeisersverzuim.
Hulpzaken
22
Daarnaast wordt er vaak gebruik gemaakt van hulpzaken. In artikel 6:77 staat vermeld
dat degene die gebruikt maakt van een hulpzaak aansprakelijk is voor het falen van de
hulpzaak.
Hierop zijn echter drie uitzonderingen:
de inhoud en de strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit: bijv.
exoneratie of als schuldeiser zelf bepaalde middelen voorschrijft.
de in het maatschappelijke verkeer geldende opvattingen, wederzijdse deskundigheid,
verzekeringen.
de omstandigheden van de situatie: hoogte van de betaling, schuldeiser heeft bepaalde
werkwijze opgedragen.
In geval van gebrekkige hulpzaken kan zich samenloop voordoen met art. 6:173 dat bezitter van een
gebrekkige zaak aansprakelijk stelt voor schade daardoor veroorzaakt.
Ad 2 Verkeersopvattingen
Bij de verkeersopvattingen gaat het om een aantal factoren. Dit zijn:
de voorzienbare verhindering;
ziekte, met name als de prestatie ook door een ander kan geleverd worden. Dit geldt in mindere
mate bij een persoonsgebonden prestatie, tenzij de betreffende ziekte min of meer voorspelbaar
was.
geldelijk onvermogen
werkstaking
overheidsmaatregelen
onervarenheid.
Deze factoren zijn dus het eigen risico van de schuldenaar.
Tot slot geldt dat volgens de huidige verkeersopvattingen (en ook jurisprudentie) bij verkoop van een
industrieel vervaardigd product het risico in principe voor de verkoper komt. Vaak kan ook sprake zijn
van productaansprakelijkheid.
Andere factoren die als risico voor de schuldenaar worden beschouwd hangen samen met:
redelijkheid en billijkheid
De strekking van de verbintenis
Overige omstandigheden van het geval. Enige handvatten zijn te vinden in het Asbestarrest.
Verder kan een rol spelen wie zich verzekerd heeft, omdat dit impliciet een aanwijzing is wie volgens
verkeersopvatting het risico draagt.
Ad.3 De aard van de rechtshandelingen, zoals exoneratie of garantieverplichtingen.
Garantie
Een garantie heeft een beperkend effect op overmacht van de schuldenaar en het prestatiegebied van de
schuldenaar wordt vergroot.
Garantie kan voortvloeien uit een overeenkomst of uit de wet of de aard van de verbintenis. Ook kan een
garantie uit een verbintenis voortvloeien.
Contractueel garanderen kan betrekking hebben op twee aspecten:
1.
Bepaalde kwaliteit (kwaliteit- of deugdelijkheidgarantie)
2.
Het intreden van een bepaald resultaat (zekerheidsgarantie). Betaling of verhuur door
eigenaar.
Wanneer een bepaald resultaat in een contract is verdisconteerd moet men er rekening mee
houden dat garantie niet steeds de zelfde betekenis heeft.
23
Vaak is het niet bekend of er sprake is van een garantieverbintenis. Dit dient dus eerst uitgezocht te
worden. Vervolgens moet er worden onderzocht tot hoever deze garantie reikt als er sprake is van een
garantieverbintenis.
In ieder geval zal een uitleg van het contract noodzakelijk zijn om te bepalen wat de afspraak tussen
partijen precies inhoudt.
De volgende varianten kunnen voorkomen:
De verkoper zegt toe zich te zullen inspannen. Als het resultaat uitblijft is het aan de koper
om te bewijzen dat de verkoper zich onvoldoende geeft ingespannen.
De schuldenaar is gehouden aan het beloofde resultaat.
De schuldenaar garandeert het resultaat, terwijl hij daarvoor afhankelijk is van een derde.
De schuldenaar verplicht zich tot vergoeding van de schade als resultaat uitblijft.
De schuldenaar gebruikt garantie als aanprijzing.
De garantiebepaling zal dus vaak moeten worden uitgelegd (ook hier Haviltex formule van toepassing).
Uitgangspunt is dat garantie niet te snel moet worden aangenomen. Als garantie is vastgesteld zal
moeten worden nagegaan hoever deze reikt, dus wat het dekkingsgebied is.
Soms kan naast garantie ook exoneratie gelden. Door middel van uitleg moet dan worden bepaald welk
aspect de doorslag geeft. Verder geldt dat een bijzondere garantie altijd boven vrijtekening gaat.
Stilzwijgende garantie
Er kan tevens sprake zijn van een stilzwijgende garantie. Dit heeft met een eigenschap van een verkocht
goed te maken. Deze kan namelijk essentieel zijn, zodat garantie daaromtrent kan worden aangenomen.
Een bijzondere garantie heeft voorrang op een algemene vrijtekening. Het kan voorkomen dat een
garantie niet alleen het beroep op overmacht beperkt of zelfs uitsluit, maar het kan ook aan de
schuldeiser meer rechten toekennen dan hij volgens de wet zou hebben. Dit wordt positieve garantie
genoemd.
Men spreekt van negatieve garantie als deze de schuldeiser minder rechten toekent dan hij op grond van
de wet zou hebben (vrijtekening), in combinatie met toezegging van een bepaalde kwaliteit.
Dit kan te maken hebben met de tijd waarbinnen hij kan ageren of met de vorderingen die hij kan
instellen.
Vrijtekening of exoneratie
De schuldenaar kan voorkomen dat hij wegens wanprestatie tot het betalen van een
schadevergoeding zal worden aangesproken. Dit doet hij door middel van een vrijtekening.
Het specifieke van een als garantie geformuleerde toezegging is dat de schuldenaar geen beroep op
overmacht kan doen. Het is ook mogelijk dat de garantie beperkt is en niet onder alle omstandigheden
geldt.
Wanneer de schuldenaar zijn garantieverplichting niet nakomt dan staan de schuldeiser alle
mogelijkheden van niet-nakoming ten dienst (opschorting, ontbinding, schadevergoeding). Dit geldt niet
altijd als de garantie betrekking heeft op handelen van een derde.
24
Vrijtekenen
Hiermee wordt bewerkstelligd dat de schuldenaar bij wanprestatie niet op de schadeplicht wordt
aangesproken. Ook kunnen daardoor de rechten van de schuldeiser (opschorting, verrekening,
ontbinding worden beperkt.
Vrijtekenen kan op drie verschillende manieren gebeuren:
De schuldenaar kan voor bepaalde omstandigheden zijn prestatieplicht beperken.
De schuldenaar kan de toerekenbaarheid van een eventuele tekortkoming beperken
(overmachtclausule)
De schuldenaar kan de gevolgen van een eventuele toerekenbare tekortkoming beperken in
bijvoorbeeld bedingen.
Vrijtekenen door de schuldenaar wordt in sommige situaties door de wet verboden. Bijv. in algemene
voorwaarden, als exoneratie onredelijk bezwarend is, of bij consumentenkoop. Tevens is een
exoneratieclausule vernietigbaar als sprake is van misbruik van omstandigheden (3:44-4).
Exoneratie is expliciet bij wet verboden in 7:463. Dit artikel betreft de Geneeskundige
behandelingsovereenkomst.
Ook mag exoneratie volgens art. 3:40 niet in strijd zijn met de goede zeden.
Een schuldenaar mag zich naast wanprestatie ook vrijtekenen voor een onrechtmatige daad (zie Arrest
Curiel- Kolonie Suriname).
Of in een concreet geval vrijgetekend is voor wanprestatie of ook onrechtmatige daad is een kwestie van
uitleg van de betreffende clausule.
Daarbij wordt in het concrete geval doorgaans onderscheid gemaakt in laakbaarheid, grove
onachtzaamheid en bewuste roekeloosheid.
Elk geval dient op zich beoordeeld te worden. Daarbij geldt doorgaans dat exoneratie van bewuste
roekeloosheid ongeoorloofd is.
Wat precies binnen een exoneratiebeding valt is doorgaans niet duidelijk omdat dit type voorwaarden
vaak in algemene bewoordingen is gesteld. De oplossing moet dus gezocht worden in interpretatie,
waarbij tevens weer het Haviltex criterium handvatten biedt.
Grenzen aan de mogelijkheden van de schuldenaar betreffende vrijtekening:
Deze grenzen worden beheerst door het criterium van redelijkheid en billijkheid (6:248) en natuurlijk
door de werking van de regeling betreffende algemene voorwaarden. (6:233).
Verder gelden omstandigheden als:
Aard en omvang en voorzienbaarheid schade
Zwaarte van de schuld
Strekking van het beding
Maatschappelijke positie van partijen
Hun onderlinge verhouding.
Alle omstandigheden van het concrete geval moeten worden meegewogen.
De schuldeiser moet in aantonen dat de schuldenaar geen beroep kan doen op exoneratie.
6.3.2 Soort schadevergoeding
Bij een vordering tot schadevergoeding moet onderscheid worden gemaakt in toerekenbare tekortkoming
of ontoerekenbare tekortkoming (6:74). Zonder toerekenbaarheid geen schadevergoeding.
Verder is van belang blijvend onmogelijke nakoming of niet blijvend onmogelijke nakoming.
Van belang is of de schuldenaar niet nog een kans moet krijgen om alsnog de verschuldigde prestatie te
verrichten. Dit wordt gedaan door middel van het zenden van een ingebrekestelling waarin een uiterste
termijn staat beschreven.
Daarnaast is het van belang of het gaat om vertragingsschade, vervangingsschade of gevolgschade.
Gevolgschade (bijkomende schade) is de vermogensschade die de schuldeiser als gevolg van
25
het feit dat de prestatie ondeugdelijk is lijdt in zijn (overige) vermogen. Bijv.de levering van zieke
koeien die de overige veestapel besmetten (= gevolgschade)
Vertragingsschade is schade, die is ontstaan doordat de schuldenaar te laat heeft gepresteerd of
ondeugdelijk heeft gepresteerd.
Vervangende schadevergoeding kan dienen ter vervanging van een onmogelijk geworden prestatie maar
ook als de schuldeiser niet meer op de prestatie wil wachten omdat uitblijven te lang duurt.
In het laatste geval heeft de schuldeiser dus de keuze tussen nakoming vorderen of vervangende
schadevergoeding.
Gevolgschade en vertragingsschade worden tevens aangeduid als aanvullende schadevergoeding. Deze
schade komt namelijk niet in de plaats van de oorspronkelijke verbintenis.
De verschillende soorten schadevergoeding kunnen naast elkaar voorkomen.
6.3.2
De verzuimregeling
Verzuim of blijvende onmogelijkheid
Volgens art. 6:74 kan bij blijvend onmogelijke prestatie die kan worden toegerekend aan de schuldenaar
de schuldenaar zonder aanmaning een schadevergoeding eisen.
Als een prestatie nog mogelijk is, dan is verzuim van de schuldenaar vereist. De schuldeiser moet de
schuldenaar eerst in gebreke stellen en een termijn bieden waarop de prestatie nog geleverd kan worden.
Dit geldt dus niet als de vertraging de schuldenaar niet kan worden toegerekend (6:81).
Door de ingebrekestelling wordt schadeplichtigheid bewerkstelligd, maar ook verjaring gestuit.
Wanneer is sprake van verzuim?
Verzuim heeft alleen betrekking op afgebakende situaties van toerekenbare niet-tijdige
nakoming. Dit wordt vertraging genoemd. De vereisten voor vertraging staan beschreven in
artikel 6:81. Dit zijn:
een opeisbare verbintenis
de prestatie blijft uit maar is nog mogelijk,
er is voldaan aan de vereisten van artikel 6:82 en 6:83, dus de schuldenaar presteert niet of
ondeugdelijk en de vertraging kan toegerekend worden aan de schuldenaar.
de vertraging is toerekenbaar;
Er is een ingebrekestelling. Volgens art. 82-1 treedt het verzuim in wanneer de schuldenaar
in gebreke wordt gesteld, waarbij hem schriftelijk een termijn wordt gesteld en deze
nakoming binnen die termijn uitblijft.
De ingebrekestelling
Een ingebrekestelling dient schriftelijk te geschieden (of per fax, telegram, exploit). In het laatste geval
kan de ingebrekestelling worden gecombineerd met een dagvaarding.
De ingebrekestelling kan ook gecombineerd worden met andere verklaringen, zoals de
omzettingsverklaring (6:87) of de ontbindingsverklaring (6:267). Als de termijn dan verloopt treden de
maatregelen die in die verklaring zijn geuit meteen in werking.
De ingebrekestelling heeft constitutieve werking en dat betekent dat de ingebrekestelling het verzuim
doet intreden als de genoemde termijn is verstreken.
Vereisten voor een ingebrekestelling
Schriftelijk
Nakoming moet worden geëist;
De prestatie dient voldoende te zijn omschreven
26
-
Er moet een redelijke termijn zijn gesteld. Is dat niet het geval dat kan de ingebrekestelling
worden geconverteerd. Als de termijn niet redelijk is en de schuldenaar er niet op reageert
geldt dit als niet willen nakomen en kan de schuldenaar zonder verdere aanmaning in verzuim
komen.
Er zijn enkele uitzonderingen op de eisen van ingebrekestelling:
Volgens 6:82-2 kan ingebrekestelling zonder aanmaning voldoende zijn in geval wanneer de
schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen. De schuldenaar kan immers niet nakomen, dus
aanmaning is zinloos. De ingebrekestelling heeft dan de functie van aansprakelijkheidstelling,
die meteen het verzuim en daarmee de plicht tot betalen van vertragingsschade doet ingaan.
Het enige verschil met blijvende onmogelijkheid is dat in het laatste geval de
schadeplichtigheid meteen al, dus zonder berichtgeving aan schuldenaar, van rechtswege
ingaat.
Ook wanneer uit de houding van de schuldenaar blijkt dat aanmaning nutteloos is, is
ingebrekestelling niet vereist. Overigens kan deze bij twijfel beter wel geschieden.
Ook als een schuldenaar mededeling heeft gedaan dat hij tekort zal schieten is geen
ingebrekestelling vereist.
Verder zijn volgens art. 6:83 nog drie situaties (niet limitatief) waarin ingebrekestelling overbodig is:
Als termijn is verstreken (fatale termijn) (a);
Bij onrechtmatige daad of wanprestatie (b). Voordeel van deze regeling is dat wettelijke rente
meteen gaat lopen zonder dat vooraf ingebrekestelling vereist is.
Een mededeling van schuldenaar dat hij niet zal presteren (c).
Omdat niet altijd duidelijk is of een uitzondering geldt is het aan te raden toch een ingebrekestelling te
sturen.
In art. 6:83 en 6:82 zijn niet alle gevallen genoemd waarbij geen ingebrekestelling vereist is.
De wet noemt nog:
Art. 6:205: te kwader trouw een onverschuldigde betaling aannemen;
Art. 6:274: bij dreigende ontbinding te kwader trouw een prestatie aanvaarden.
Verder kan zich een situatie voordoen waarin de schuldenaar erkent in verzuim te zijn.
Voorts spelen redelijkheid en billijkheid een rol
Gevolgen van verzuim
▪
Verspringen van het risico:
Het risico van de gebeurtenissen die de prestatie hinderen wordt bij de schuldenaar gelegd.
Bij een verbintenis wordt de grenslijn van wanprestatie en overmacht bepaald door art. 6:75. Dat
verandert echter bij verzuim. De schuldenaar moet dan instaan voor omstandigheden die de prestatie
belemmeren. Hij kan dan geen beroep meer doen op overmacht (6:84). Dit geldt niet als de hindering
is toe te schrijven aan de schuldeiser. Of als schuldenaar hard kan maken dat schuldeiser ook schade
had geleden bij behoorlijke nakoming. Ook hier weer werking van redelijkheid en billijkheid.
▪ De schuldenaar is vertragingsschade verschuldigd (6:85). Dit geldt pas als het verzuim is ingetreden.
De omvang zal per concreet geval moeten worden vastgesteld aan de hand van afdeling 6.1.10.
De verplichting valt onder 6:83b.
▪ De schuldeiser heeft het recht om van de prestatie af te zien en kan vervangende schadevergoeding
eisen (6:87). De omzetting dient schriftelijk te gebeuren, omdat de schuldenaar anders volgens art.
6:86 zijn verzuim nog kan zuiveren.
Bij wederkerige overeenkomst heeft de schuldeiser de mogelijkheid tot ontbinding.
Overigens dienen omzetting en ontbinding wel redelijk te zijn in relatie tot de tekortkoming.
Zuivering van verzuim
De schuldenaar dient, als hij nog wil presteren, daarnaast schadevergoeding en kosten aanbieden.
27
Als hij dat niet doet mag de schuldeiser de prestatie weigeren. De vergoeding kan vertragingsschade en
gevolgschade omvattten.
Als de schuldenaar wil zuiveren en onkosten aanbiedt raakt de schuldeiser in verzuim als hij dit niet
aanvaardt. Mogelijkheid tot zuivering is alleen aanwezig als de verbintenis nog bestaat. Uitgezonderd is
hier de situatie waarin de schuldeiser inmiddels een procedure heeft aangespannen (6:269).
Einde van verzuim:
Nadat de verbintenis teniet is gegaan;
Bij optreden schuldeisersverzuim
Als schuldenaar en schuldeiser dat overeenkomen.
6.4
Gevolgen van de niet toerekenbare tekortkoming
Als een schuldenaar schadevergoeding wil eisen omdat de schuldenaar niet is nagekomen dan moet hij
het bestaan en de inhoud (resultaatsverbintenis of inspanningsverbintenis) van de verbintenis bewijzen
en vervolgens dat hij schade heeft geleden ten gevolge van een tekortkoming van de schuldenaar. Het is
vervolgens aan de schuldenaar om te bewijzen dat een tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Wanneer aan deze stelplicht en bewijslast is voldaan kan de schuldeiser schadevergoeding eisen.
De schuldenaar kan aan zijn aansprakelijkheid ontkomen door te stellen en aan te tonen dat er sprake is
van overmacht (of beroepen op exoneratie).
Als de tekortkoming niet toe te rekenen valt aan de schuldenaar dan hoeft hij geen schadevergoeding te
betalen, tenzij (6:78) hij door het niet nakomen een voordeel heeft dat hij anders niet zou hebben gehad.
De hoogte van het bedrag mag dan niet hoger zijn dan de geleden schade. De vordering moet ook
redelijk zijn en in verband staan met het genoten voordeel.
Een schuldenaar kan aan zijn verplichting tot betaling van schadevergoeding ook voldoen door cessie
van de vordering op een derde aan de schuldeiser.
Hij kan hier ook (ex 6:103) toe worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De algemene regeling staat in afdeling 6.1.10.
Krachtens deze regeling kunnen in concrete gevallen verschillende aspecten een rol spelen, waaronder
causaliteit, verrekening van voordeel, begroting van nog niet geleden schade, eigen rol van de
schuldeiser.
Samenvatting
Wat kan iemand doen als wederpartij verbintenis niet nakomt?
Beroep doen op 3:299-1 en nakoming vorderen. Ingebrekestelling niet noodzakelijk.
Schadevergoeding eisen, daartoe moet schuldenaar eerst in verzuim zijn, dus ingebrekestelling.
Wat kan schuldeiser doen bij niet tijdige nakoming (tijdelijk onmogelijk) ten gevolge ziekte in
eenmanszaak? Schuldenaar beroept zich op overmacht.
Overeenkomst kan worden ontbonden (265), omdat nakoming tijdelijk onmogelijk is hoeft schuldenaar
niet in verzuim te worden gebracht.
Indien geen overmacht wordt aangenomen en vervangende schadevergoeding wordt geëist moet
schriftelijk schadevergoeding in plaats van nakoming worden gevorderd. De schuldenaar moet daarvoor
eerst in verzuim zijn, dus ingebrekestelling vereist. In dit geval schriftelijke mededeling dat schuldenaar
aansprakelijk wordt gesteld (6:82-2).
Gevolgen voor schuldeiser bij niet-nakoming ten gevolge van overmacht schuldenaar
schuldeiser kan (tijdelijk) geen nakoming vorderen;
schuldeiser kan geen schadevergoeding vorderen;
Bij wederkerige overeenkomst kan schuldeiser ontbinden.
28
Gevolgen van schuldeisersverzuim voor schuldeiser
schuldeiser kan geen nakoming vorderen;
schuldeiser kan geen schadevergoeding vorderen, tenzij gebrekkige zorgplicht schuldenaar;
Bij wederkerige overeenkomst kan schuldeiser niet ontbinden, en blijft zelf tot nakoming
verplicht.
29
LEH 7 Niet-nakoming van verbintenissen: ontbinding
7.1
Enkele andere gevolgen van niet-nakoming
Afdeling 6.1.9 kent twee expliciete regelingen voor rechtsverwerking: 6:88 en 6:89.
Termijn stelling door de schuldenaar
In het algemeen heeft de schuldeiser bij schuldenaar die niet of niet behoorlijk presteert, drie
mogelijkheden. Ten eerste kan de schuldeiser nakoming vorderen, waaronder herstel en/ of vervanging
van de ondeugdelijke prestatie. Daarnaast kan hij de wederkerige overeenkomst ontbinden . Als laatste
kan hij eventueel schadevergoeding vorderen.
Deze onzekere situatie brengt een belasting mee voor de schuldenaar, die niet weet waar hij aan toe is en
dus ook zijn prestatie gereed moet houden. Volgens artikel 6:88 mag de tekortschietende schuldenaar de
schuldeiser een termijn dient te stellen waarbinnen deze zicht dient te verklaren betreffende de stappen
die hij zal nemen als reactie op de tekortkoming van de schuldenaar. Als de schuldeiser niet reageert
op de termijnstellingen, dan verliest hij een aantal mogelijkheden.en heeft dus geen keuze meer. (e.e.a.
vergelijkbaar met art. 3:55-2). Hij kan dan alleen aanspraak maken op een schadevergoeding en op een
ontbinding van de overeenkomst als de schuldenaar zich beroept op het feit dat de tekortkoming niet aan
hem kan worden toegerekend (art. 6:88 lid 1 sub b BW).
Verlangt de schuldeiser echter nakoming dan kan hij al zijn rechten weer doen gelden (6:88-2).
Wanneer een schuldeiser klaagt over de kwaliteit of kwantiteit van de prestatie, welke klacht door de
schuldenaar wordt betwist dan heeft de schuldeiser de termijn nodig om te stellen en te bewijzen dat de
prestatie ondeugdelijk was. Soms dient de schuldenaar hem dan een langere termijn te gunnen.
De schuldeiser moet tijdig protesteren
Als een schuldeiser vindt dat een schuldenaar tekort schiet moet hij alert zijn, want hij kan namelijk geen
beroep meer doen op het gebrek in prestatie wanneer hij daartoe niet binnen bekwame tijd heeft
geprotesteerd 6:89 en 7:23. Bekwame spoed is afhankelijk van allerlei omstandigheden (aard, soort
overeenkomst, aard goed, deskundigheid partijen etc.)
Wanneer gebreken bij inspectie bij aflevering worden ontdekt dient terstond worden geklaagd.
Bij (opzettelijke) wanprestatie kunnen redelijkheid en billijkheid ertoe bijdragen dat de regels van 6:89
worden versoepeld.
Verkoop van zaken waarvan bewaring bezwaarlijk is
In art. 6:90 wordt bepaald dat wanneer de schuldenaar gehinderd wordt in aflevering van zaken die door
bewaren achteruitgaan, de schuldenaar gerechtigd is deze te verkopen, ongeacht aan wie de verhindering
toe te schrijven is. Zo mogelijk moet de schuldenaar de schuldeiser daarvan wel in kennis stellen.
Boetebeding
Een boetebeding is een beding waarin bepaald is, dat de schuldenaar een geldsom of een
andere prestatie verschuldigd is indien hij zal tekortschieten. Dit staat beschreven in artikel
6:91. Een boetbeding kan twee functies hebben: vergoeding van schade en prikkel tot tijdig leveren.
In artikel 6:92 staan drie regelingen voor het boetebeding.
De eerste regeling is dat een schuldeiser geen nakoming kan verlangen zowel van het
boetebeding als van de hoofdverbintenis, zodat hij een keus moet maken. Dat geldt niet als de boete
alleen vertragingsschade betreft. Een en ander is kwestie van contract en uitleg daarvan
De tweede regeling vermeldt dat de boete in plaats komt van de schadevergoeding op grond
van de wet. Ook hier geldt regelend recht, dus afwijkingen mogelijk.
Als laatste staat er beschreven dat een boete alleen moet worden betaald als er sprake is van
een wanprestatie.
Voor het vorderen van een boete is een aanmaning of een andere verklaring nodig. Dit staat
vermeld in artikel 6:93. Ook hier geldt bij onmogelijke prestatie dat boetbeding geldend wordt. In andere
gevallen is verzuim vereist.
Doorgaans betekent een boetebeding echter dat er een fatale termijn is opgenomen.
30
Over de boete moet rente betaald worden wanneer de schuldenaar in verzuim is (6:81). Daarbij dient
onderscheid gemaakt te worden of boetebeding werd opgenomen in plaats van schadevergoeding (dan
begint de rente nl. meteen te lopen 6:83b)) of als aansporing. Voor deze laatste is de schuldenaar pas
rente verschuldigd als hij na aanmaning in gebreke blijft om de boete te betalen.
Een boetebeding is accessoir en dat betekent afhankelijk van de hoofdverbintenis. Als deze teniet gaat,
gaat ook het boetebeding teniet. Tenzij het dient om schade te vergoeden bij aansprakelijkheid door
wanprestatie.
Of een boetebeding van toepassing is moet vaak door uitleg van feitelijke aard worden bepaald. Hier
moet wederom naar alle omstandigheden worden gekeken en ook wat partijen over en weer mochten
aannemen. Verder is van belang of er sprake is van gedeeltelijke of volledige wanprestatie. En wat de
bedoeling van het boetebeding is. Bij preventieve werking kan enkele overtreding al voldoende zijn om
het boetebeding in werking te stellen.
In het nieuwe BW heeft de rechter in dat opzicht een bevoegdheid tot matiging (6:94 en 6:109).
Deze bevoegdheid dient de rechter terughoudend toe te passen.
Bepalend zijn:
Redelijkheid en billijkheid, aard van de overeenkomst, aard partijen, feitelijke
omstandigheden, relevante omstandigheden.
Met name wanneer de omschrijving van mogelijke wanprestatie of tekortkoming vaag is, kan
rechter gebruik maken van bevoegdheid tot matiging.
De rechter kan slechts matigen op verzoek van de schuldenaar. Wel mag hij ambtshalve de
artt. 6:2 en 6:248 toepassen. Art. 6:94 heeft in deze geen exclusiviteit.
De rechter mag niet matigen onder de benedengrens van schadevergoeding krachtens de wet.
Tot slot: ook de schuldeiser kan afwijking van boetebeding bewerkstelligen. Bijv. als de schuldenaar
opzettelijk niet presteert omdat boetebeding voor hem gunstiger is dan correcte nakoming (6:94-2).
7.2
Ontbinding van de wederkerige overeenkomst
Gevolgen van niet nakoming kunnen in drie gevallen intreden voor dat sprake is van opeisbaarheid
Soms is voor de schuldeiser al te voorzien dat schuldenaar niet zal nakomen. Art. 6:80 biedt in drie
gevallen (limitatief) mogelijkheden om toch al stappen te ondernemen.
Dit geldt zowel in geval van overmacht als toerekenbaarheid.
a.
Indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn.
b.
Indien uit mededeling schuldenaar komt vast te staan dat deze niet zonder tekortkoming zal
nakomen.
c.
Indien de schuldeiser goede gronden heeft om te vrezen dat schuldenaar tekort zal schieten en deze
niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met termijn.
De schuldenaar dient zich dan op reële wijze bereid te verklaren, waarop de schuldeiser dan
gedoemd is tot afwachting van opeisbaarheid.
Gevolgen van het inroepen van art. 6:80
De schuldeiser kan uiteraard geen nakoming vorderen voordat de vordering opeisbaar is. Wel
kan hij een veroordeling tot nakoming onder tijdsbepaling verkrijgen wanneer hij een
gerechtvaardigd belang heeft.
Hij kan de overeenkomst ontbinden;
Hij kan bij toerekenbaarheid schadevergoeding eisen. Daarbij geldt dat vertragingsschade
pas kan worden geëist vanaf het tijdstip van opeisbaarheid. Dit geldt niet als schuldeiser
ergens anders op eerdere datum een vervangende prestatie bij een ander verkrijgt.
31
In de genoemde gevallen a,b, en c treden dus over het algemeen de gevolgen van niet-nakoming in.
Daartoe behoort dus ook 6:88 waarin wordt bepaald dat de schuldeiser de schuldenaar duidelijkheid
moet bieden. Ook de bepalingen over opschortingsrechten zijn van toepassing.
Ontbinding
Een schuldeiser kan een wederkerige overeenkomst volgens artikel 6:265 ontbinden.
De wettelijke bepalingen van ontbinding zijn van regelend recht, behalve bij consumentenkoop.
Bedingen waarbij een consument beperkt wordt in het recht tot ontbinding zijn vernietigbaar.
De regeling met betrekking tot ontbinding worden in de schakelbepaling (6:216) niet uitgebreid naar
andere rechtsgebieden. De parlementaire geschiedenis vond analoge toepassing hier kennelijk minder
voor de hand.
Art. 261 geeft wel enige uitbreiding, met name naar de onvolmaakt wederkerige overeenkomsten, een
prestatie waarbij de wederpartij wel een prestatie toezegt, maar er zich niet toe verplicht, het legaat tegen
inbreng.
Verder moeten we er rekening mee houden dat de wet op een aantal gebieden specifieke regels biedt,
bijv. de rechterlijke tussenkomst bij maatschap en pacht.
De grondslagen voor de ontbinding worden meestal gezocht in de billijkheid en de veronderstelde
partijwil.
De bevoegdheid tot ontbinding is een wilsrecht van de partij die een tekortkoming ervaart, hij kan van
zijn eigen prestatie af en elders een soortgelijke overeenkomst sluiten. De ontbinding kan in het nadeel
van de schuldenaar zijn, die alsnog een goede prestatie wil verrichten.
Er kan geen ontbinding plaatsvinden als er sprake is van schuldeiserverzuim. Dit staat
beschreven in artikel 6:266 lid 1.
Hierin staat dat een schuldeiser bij schuldeiserverzuim verplicht is tot zijn eigen prestatie en
zich daarvan niet kan bevrijden door middel van een ontbinding.
Als er sprake is van een blijvende of een tijdelijke onmogelijkheid, dan kan er wel weer een
ontbinding plaatsvinden. Dit staat vermeld in artikel 6:266 lid 2 en doelt op een situatie waarin de
schuldenaar tekort is geschoten in de (beperkte) zorgplicht die hij had om voor de goederen te zorgen die
door schuldeisersverzuim onder zijn beheer bleven.
Verjaring
Een rechtsvordering tot ontbinding van een overeenkomst verjaart binnen vijf jaar na aanvang
van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser met de tekortkoming is bekend geworden
en in ieder geval twintig jaar nadat de tekortkoming is ontstaan. Dit staat beschreven in artikel
3:311.
Dit geldt echter niet voor een gerechtelijke of buitengerechtelijke ontbinding. Dit staat
beschreven in artikel 6:268.
Ontbinding: algemene vereisten
In artikel 6:265 staat vermeld dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van
haar verbintenis de wederpartij de bevoegdheid geeft om deze verbintenis gedeeltelijk of in
zijn geheel te ontbinden.
In geval van tijdelijke of blijvende onmogelijkheid van de prestatie kan men meteen
ontbinden, ongeacht of sprake is van wanprestatie of overmacht. Hiervoor is geen
ingebrekestelling nodig. Bij een schadevordering is er echter wel een ingebrekestelling en / of
verzuim vereist.
Meestal zal de schuldenaar nog wel kunnen presteren, zodat nakoming mogelijk is. Dan dient
dient de schuldeiser ervoor te zorgen dat zijn schuldenaar in verzuim is geraakt en dus een
ingebrekestelling te sturen met daarin een redelijke periode waarbinnen de nakoming moet
plaatsvinden.
32
-
Ook bij tijdelijke onmogelijkheid en /of als schade wordt gevorderd dient de schuldenaar in
verzuim te worden gesteld. Deze ingebrekestelling hoeft geen termijn te vatten en heeft dus
het karakter van een aansprakelijkheidstelling.
Verzuim
De schuldeiser die overweegt te ontbinden moet zorgen dat de schuldenaar in verzuim geraakt (althans
wanneer de prestatie niet tijdelijke of blijven onmogelijk is). Hij dient dus een ingebrekestelling te sturen
met redelijke termijn. Het is echter mogelijk om de ingebrekestelling te combineren met een
ontbindingsverklaring. Hij eist dus nakoming met in aansluiting daarop ontbinding als de ternijn
verloopt. Een dergelijke combinatie kan ook volgens art. 6:82-2 als uit de houding van de schuldenaar is
gebleken dat een aanmaning nutteloos is.
Verder geeft 6:83 een aantal gevallen waarin verzuim intreedt zonder voorafgaande ingebrekestelling.
Fatale termijn
Volgens 6:83 kan een in de overeenkomst opgenomen termijn als fataal worden aangemerkt, waardoor
schuldeiser recht heeft de overeenkomst te ontbinden.
Dit geldt echter niet als:
termijn andere strekking heeft.
Slecht een kleine overschrijding plaatsvindt
redelijkheid en billijkheid om andere gevolgen vraagt.
In geval van blijvende of tijdelijk onmogelijkheid mag de schuldeiser ontbinden en kan hij zich dus van
de eigen prestatie bevrijden.
Daarbij zijn twee kanttekeningen te maken:
Tijdelijke onmogelijkheid rechtvaardigt niet in alle gevallen ontbinding.
In sommige gevallen heeft de schuldeiser een mededelingsplicht.
De wettelijke regeling van 6:265-2 brengt met zich mee dat een schuldenaar die onmogelijk
kan presteren kan bewerkstelligen dat de rechter de overeenkomst op basis van 6:258 wijzigt.
Leidt gevolgschade tot ontbindingsbevoegdheid?
Hierover bestaat discussie. Enerzijds kan juiste nakoming van de verbintenis nog mogelijk zijn, dus mag
de schuldeiser niet meteen ontbinden.
Anderzijds kan de gevolgschade er toe leiden dat de niet-nakoming een onherstelbaar karakter heeft
zodat zonder voorafgaand verzuim kan worden ontbonden.
Dat moet dan wel gerechtvaardigd zijn.
Schriftelijke verklaring
Artikel 6:267 bepaalt dat een teleurgestelde schuldeiser de ontbinding van een verbintenis te weeg dient
te brengen door middel van een schriftelijke verklaring. Als hier niet aan wordt voldaan is de
ontbindingverklaring nietig. Dit heeft het gevolg dat het beoogde effect niet wordt behaald. Dit staat
vermeld in artikel 3:39.
In artikel 3:37 staat beschreven dat de ontbindingsverklaring werking heeft vanaf het
moment van ontvangst. Op dat moment worden de partijen bevrijd van de verbintenis en vindt
de ontbinding plaats.
Doorgaans zal de schuldeiser een redelijk moment in de toekomst bepalen voor de ontbinding. Een
ontbindingsverklaring kan worden uitgebracht voor of tijdens een civiele procedure en ook bij wijze van
verweer worden uitgebracht.
Uitspraak van de rechter
Als de schuldeiser en de schuldenaar van mening verschillen over de vraag of er voldoende
redenen zijn voor een ontbinding van een verbintenis, dan zal de rechter daar uitspraak over
doen.
De schuldenaar dient dan naar de rechter te stappen met de ontbindingsverklaring van zijn
schuldeiser. De uitspraak van de rechter zal declaratoir zijn.
33
Als de schuldenaar tekort is geschoten zal hij na zo’n vonnis in de teruggaveverplichting in verzuim
geraken.
Als de rechter echter oordeelt dat de ontbining niet gerechtvaardigd was dan zal schuldenaarsverzuim
optreden bij degene die de ontbinding heeft gevorderd.
Ook kan een schuldeiser de ontbinding van een verbintenis over laten aan een rechter.
Wanneer de rechter deze vordering toewijst, zal hij door middel van een constitutieve
uitspraak de ontbinding tot stand brengen. Dit staat vermeld in artikel 6:267 lid 2.
7.3
Rechtsgevolgen van ontbinding
Als nog geen uitvoering is gegeven aan de overeenkomst dat vervallen de daaruitvoortvloeiende
verbintenissen (6:271). Dit geldt ex nunc.
Bij gedeeltelijke ontbinding betreft dit het deel van de verbintenissen dat vervalt.
Als uit het contract voortvloeiende verbintenissen wel zijn nagekomen, blijft volgens artikel
6:271 de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar zal er een verbintenis tot ongedaanmaking van
de ontvangen prestaties ontstaan voor de verschillende partijen.
Een ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. Dit staat vermeld in artikel 6:269.
Dat betekent dat de verbintenissen tot ongedaanmaking op dat moment ontstaan.(6:271).
Dit kan nadelige gevolgens hebben voor de schuldeiser in geval van faillissement van de schuldenaar,
omdat de schuldeiser betreffende de ongedaanmaking slechts een persoonlijk recht heeft op de
schuldenaar. Dit geldt ook als de schuldenaar het betreffende goed reeds heeft overgedragen aan een
derde.
Een en ander wordt voor de schuldeiser enigszins gunstiger gemaakt door:
Het recht van reclame
De mogelijkheid om een eigendomsvoorbehoud te bedingen
De wettelijke bepalingen in 6:273 en 274, waarin wordt gesteld dat bij dreigende ontbinding
partijen rekening moeten houden met de mogelijke teruggave van de prestatie.
Recht van reclame
In artikel 7:39 staat het recht van reclame vermeld. Deze ontbindingsregeling heeft betrekking op de
verkoop van roerende, aan de koper afgeleverde zaken die geen registergoederen zijn. De zaken dienen
wel in dezelfde staat te verkeren als waarin zij werden afgeleverd volgens artikel 7:41.
De verkoper kan zijn zaak door een verklaring terugvorderen indien er sprake is van verzuim. In zoverre
is er een parallel met 6:265.
Dit kan maar een beperkte periode omdat er sprake is van een wettelijke vervaltermijn. Dit staat
beschreven in artikel 7:44. De wettelijke vervaltermijn is zes weken nadat de koopprijs opeisbaar is
geworden, of binnen zestig dagen vanaf de dag waarop de zaak door de koper is opgeslagen.
De verkoper verkrijgt weer het eigendom. Het recht van reclame verleent dit eigendomsrecht niet op
basis van vernietiging en terugwerkende kracht maar als ware het een ontbindende voorwaarde, in de zin
van 3:84-4.
Het goederenrechtelijk gevolg van recht van reclame heeft ook werking jegens derden.
Tijdstip van ontbinding
Dit kan in het verleden liggen, bijv. bij een huurovereenkomst die per datum van de wanprestatie,
(waarna de verhuurder in gebreke bleef ten aanzien van het herstel) wordt ontbonden.
Hert tijdstip kan ook in de toekomst liggen, bijv. als een leverancier ingekochte voorraden nog wil
leveren en het risico van wanbetaling voor lief neemt.
Niet nakoming van ongedaanmakingsverbintenissen
34
Ook de ongedaanmakingsverbintenis is een verbintenis die deugdelijk moet worden nagekomen. Dus is
ook hier afdeling 6.1.9. van toepassing.
Er kan dus bij niet-nakoming een schadevergoedingsverplichting ontstaan. Dit kan als de nakoming van
de ongedaanmakingsverbintenis onmogelijk kan worden nagekomen of als er sprake is van
verzuim. Hiervoor is een aparte ingebrekestelling nodig.
Verder zijn alle regels omtrent verzuim van toepassing (6:84, 6:87, en 6.1.10 betreffende
schadevergoedingsverplichtingen.
Als er sprake is van het onmogelijk nakomen van een ongedaanmakingsverbintenis dan dient
er te worden gekeken naar de reden van de onmogelijkheid.
- Er kunnen namelijk feitelijke omstandigheden spelen waardoor het onmogelijk is om een
ongedaanmakingsverbintenis na te komen (toevallige onmogelijkheid). Hierbij kun je denken aan het
tenietgaan van het goed of de levering aan een derde. Aan de hand van afdeling 6.1.9 moet worden
beslist of de schuldenaar schadeplichtig is. Is er sprake van overmacht dan gelden niet alleen de
gewone bepalingen maar in het bijzonder 6:273, waarin wordt vermeld dat partij die prestatie heeft
ontvangen zorgplicht heeft. Niet alleen vanaf de ontbinding maar ook al eerder als hij deze kon zien
aankomen.
- Of de onmogelijkheid kan liggen aan de aard van de geleverde prestaties (terugdraaien woongenot,
of verrichte arbeid). In dat geval geeft 6:272 een specifiek regeling. Uitgangspunt hier is dat de
waarde van de verrichte prestatie op het tijdstip van ontvangst moet worden vergoed.
Overigens bepaalt art. 6:277 dat steeds de partij die de wanprestatie levert wordt veroordeeld tot
schadevergoeding. Dat kan andere gevolgen hebben dat alleen de werking van 6.1.9 betreffende de
ongedaanmakingsverbintenissen.
De ontvanger van de prestatie is te kwader trouw
Volgens art. 6:274 is een partij die vermoed dat de overeenkomst zal worden ontbonden en toch de
prestatie in ontvangst neemt te kwader trouw. Hij is vanaf moment van in ontvangstneming in verzuim,
met alle gevolgen: verspringing risico en verschuldiging vertragingsschade.
Tevens geldt dat hij geen kostenvergoeding of schadevergoeding mag vragen voor schade op grond
waarvan hij kwalitatief aansprakelijk was. Natuurlijke en burgerlijke vruchten moet hij afgeven.
Dit geldt niet voor de ontvanger te goeder trouw.
De handelingsonbekwame ontvanger
Voor een handelingsonbekwame geldt dat hij aan de ongedaanmakingsverplichting slechts hoeft te
voldoen als de ontvangen prestatie hem werkelijk voordeel heeft geleverd. Dan wel dat deze in de macht
van zijn wettelijk vertegenwoordiger is gekomen.
Schadevergoeding
Ontbinding geeft recht op een vergoeding van het positief contractsbelang. Dit houdt in dat de
schuldeiser in een situatie dient te komen, alsof het gehele contract correct is uitgevoerd.
Schade ten aanzien van wanprestatie wordt al op basis van art. 6:74 vergoed. Door art. 277 wordt ook de
ontbindingsschade geregeld.
Wijziging waardenverhouding
Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor het voor de ontvangende partij gunstiger wordt de
overeenkomst te ontbinden. Art. 278 komt als het ware de schuldenaar te hulp. Er is geen verbod op
ontbinding maar door bijbetaling moet de oorspronkelijke waardeverhouding worden hersteld.
Overigens ligt de bewijslast bij de tekortschietende partij.
Gedeeltelijke ontbinding
Er kan tevens sprake zijn van een gedeeltelijke ontbinding (6:265) . In artikel 6:270 wordt bepaald
dat een gedeeltelijke ontbinding een evenredige vermindering is van de wederzijdse prestatie
35
in hoedanigheid of in hoeveelheid. Daarbij kunnen factoren als kwantiteit, kwaliteit en tijd een rol
spelen.
Verder kan sprake zijn van een vierde variant zoals een boetebeding of arbitragebeding. Uitleg van de
overeenkomst moet bepalen of met het tenietgaan van de overeenkomst ook een apart beding tenietgaat
of juist dat deel overeind blijft.
Keuzevrijheid van de schuldeiser
Kan de schuldeiser naar believen kiezen bij een tekortkoming van de schuldenaar? Deze keuze moet in
elk geval gerechtvaardigd zijn en de wederzijdse belangen in evenwicht.
Steeds geldt ook dat als deugdelijke nakoming nog mogelijk is (265-2) de schuldeiser de schuldenaar in
verzuim moet stellen.
Bij kwantitatieve tekortkoming zal gedeeltelijke ontbinding vaker aangewezen zijn.
Dat geldt ook bij een tijdsaspect.
Evenredige vermindering
Hier ziet art. 270 op toe. Een schriftelijke verklaring is vereist. In onderling overleg moeten partijen
bepalen hoe een acceptabele vermindering van de tegenprestatie wordt bewerkstelligd.
De ontbinding moet gerechtvaardigd zijn
Art. 265 doet vermoeden dat een partij bij gebreke in de nakoming de vrije keuze heeft om te ontbinden.
Echter niet onder alle omstandigheden heeft hij de mogelijkheid tot ontbinding ter beschikking.
Er zijn wettelijke belemmeringen: maatschap (7A:1864) de vaststellingsovereenkomst
(7:905); de arbeidsovereenkomst (7:686) de huurovereenkomst (7:231) de pachtovereenkomst
(P55). Ook zijn er algemene wettelijke regelingen, bijv. 6:89 de verplichting tot tijdige
controle.
Buiten de wet, maar daardoor geïmpliceerd. Art. 265 stelt dat ontbinding wel gerechtvaardigd
moet zijn. Dat betekent dat men niet kan ontbinden bij:
- tekortkoming van geringe betekenis (afhankelijk van de context: verpakking kan bijv. van
groot belang zijn;
- de schuldenaar heet ter vookoming van de beperking al het mogelijke gedaan;
- de schuldenaar was te goeder trouw.
- Bij een geringe termijnoverschrijding (ook hier weer alle omstandigheden relevant)
De bijzondere aard van de tekortkoming speelt een rol;
De redelijkheid en billijkheid spelen evenals andere omstandigheden een rol.
Verder is er een vereiste van formele aard. De schuldenaar heeft namelijk het recht om aan te
tonen dat ontbinding niet gerechtvaardigd is.
Ontbinding en de mogelijkheid tot zuivering
Volgens art. 6:86 heeft de schuldenaar die in verzuim verkeert de mogelijkheid zijn verzuim te zuiveren
door alsnog de prestatie te leveren, met de schadevergoeding. De schuldeiser moet dat accepteren.
Als eenmaal een vordering tot ontbinding is gedaan bij de rechter dan geldt deze bevoegdheid van de
schuldenaar niet meer indien de ontbinding wordt uitgesproken (6:269). Een nog ingestelde zuivering
kan echter wel meetellen in het rechterlijk oordeel, zodat ontbinding ongewis kan worden.
De schuldenaar kan bovendien door na de ontbinding nog tot nakoming te komen, bereiken dat de
rechter dit meeweegt als hij de ontbinding aanvecht.
Actieve houding vereist voor de bevrijding van eigen verplichting
De schuldeiser moet schriftelijk verklaren dat hij op grond van een tekortkoming van de schuldenaar de
overeenkomst ontbindt.
Een eis tor schadevergoeding alleen is doorgaans niet voldoende om bij wanprestatie de eigen
verplichting tot betaling op te heffen (Arel-Van der Storpe)
De meerpartijenovereenkomst
36
Vaak zijn er meerdere partijen betrokken bij een verbintenis. Dit worden meerpartijencontracten
genoemd (maatschap, driehoeksruil, derdenbeding). Een en ander is geregeld in 6:213 en 6:279.
Art. 6:213 leden 1 en 2 geeft aan dat de regelingen in afdeling 6.5.1 t/m 4 in beginsel ook gelden voor de
meerpartijenovereenkomst.
Inzake de wederkerige overeenkomsten geeft artikel 6:279 een specifiek regeling. Dat komt omdat
meerpartijenovereenkomsten zo divers zijn. Er is onderscheid in symmetrische en asymmetrische
overeenkomsten.
In lid 2 staat beschreven dat een symmetrische partij een ontbindingsbevoegdheid heeft als er wordt
tekortgeschoten door een andere partij. Ze mag dan zonder medewerking van de anderen de verbintenis
ontbinden.
Als een symmetrische partij zelf tekortschiet in de nakoming van een verbintenis dan kunnen
de overige partijen de verbintenis ontbinden. Het is tevens mogelijk dat een aantal partijen de
verbintenis gedeeltelijk ontbinden. Dit staat vermeld in artikel 6:279 lid 3.
Tevens bestaat de mogelijkheid tot opschorting.
37
Leereenheid 2.8 Overgang van vorderingen en schulden
8.1
Gevolgen van overgang van vorderingen
Vorderingsrechten uit verbintenissen zijn voor overgang vatbaar. Dit geldt niet als ze
hoogstpersoonlijk zijn. De overgang van het vorderingsrecht wordt in Boek 3 titel 4 (verkrijging en
verlies van goederen) behandeld.
Overdracht en overgang zijn verschillende begrippen. Overdracht van een vordering heet cessie.
Overgang van een vordering anders dan door overdracht is subrogatie.
De schuldenaar komt door overgang van het vorderingsrecht niet in een slechtere positie, maar hij dient
er ook niet beter van te worden.
Daarom gelden wanneer een vordering onder bijzondere titel overgaat de volgende gevolgen:
1.
De vordering gaat over van de oude schuldeiser op de nieuwe schuldeiser, waarbij de nieuwe
schuldeiser de daarbij behorende nevenrechten ontvangt. Hier toe behoren de rechten van
pand en hypotheek die door de schuldenaar aan de schuldeiser zijn gegeven, het verhaalsrecht
op een borg, alsmede voorrechten en de bevoegdheid om executoriale titels ten uitvoer te
leggen. Ook het recht op rente en boete gaat over. Het eigendomsvoorbehoud is geen
nevenrecht dat over gaat,
2.
De verplichtingen van de oudere schuldeiser jegens de schuldenaar gaan over op de nieuwe
schuldeiser
Niet over gaan:
1.
Het recht tot ontbinding bij niet-nakoming. De nieuwe schuldeiser kan alleen nakoming
vorderen.
2.
Het recht op vernietiging van de verbintenis.
3.
Het recht op vervangende schadevergoeding;
4.
Het retentierecht
Vorderingen kunnen overgaan door:
•
Cessie: dit is overdracht van een schuldvordering (op naam).
Degene die de vordering overdraagt noemen we de cedent.
Degene aan wie de vordering wordt overgedragen noemen we cessionaris.
De debiteur (schuldenaar) noemen we de debitor cessus.
Voor de cessie worden door art 3:94 lid 1 de volgende leveringsformaliteiten gesteld:
a.
Er moet een akte worden opgemaakt: een akte van cessie.
b.
Hiervan moet mededeling worden gedaan aan de debitor cessus.
•
Overgang op algemene titel
•
Subrogatie
De wet regelt de gevolgen van de overgang van vorderingen in afdeling 1 van boek 6 titel 2 vanaf art.
142. In art. 142 lid 2 wordt het verkrijgen van nevenrechten geregeld. 143 regelt de samenwerking
tussen de oude en de nieuwe schuldeiser.
En 144 regelt dat de nieuwe schuldeiser zijn verplichtingen uit het schuldeisersschap nakomt.
Gevolgen van de overgang voor de schuldenaar:
Art. 145 regelt dat de verweermiddelen en de bevoegdheden van de schuldenaar jegens de schuldeiser in
tact blijven. En de cessionaris heeft niet een beter recht dan de cedent. Dit geldt niet voor
toondervorderingen. Deze zouden immers dan niet verhandelbaar zijn.
Ook kan de schuldenaar de rechtshandeling waaruit de verbintenis is ontstaan niet ten opzichte van de
nieuwe schuldeiser ontbinden.
8.2
Subrogatie
Subrogatie is een andere overgang van een vordering dan door een overdracht. Subrogatie is de
overgang van de vordering van de schuldeiser op een derde die de schuld voldoet.
38
Dus: Aard heeft een vordering op Bertus. Cornelis betaalt de schuld.
Cornelis heeft nu een vordering op Bertus.
Artikel 6:150 noemt vier situaties waarin een vordering bij wijze van subrogatie wordt
overgedragen aan een derde.
Vorderingen kunnen tevens overgaan onder algemene titel. Dit geldt bij boedelmenging en
bijvoorbeeld bij erfopvolging. De gevolgen van overgang van vorderingen wordt geregeld in
de artikelen 6:142 BW tot en met 6:149.
Artikel 6:142 lid 1 BW bepaalt dat de nieuwe schuldeiser bij overgang van de vordering de bij
de vordering behorende nevenrechten verkrijgt. Nevenrechten zijn de afhankelijke rechten,
die niet los van een bepaald vorderingsrecht kunnen bestaan.
Er zijn twee uitzonderingen bij subrogatie betreffende de overgang van nevenrechten:
- Zekerheidsrechten tegen derden gaan in beginsel niet over (6:151-2). De betalende derde heeft wel
een regresrecht op de zekerheidsgevers.
- Bedongen rente gaat over voor zover deze betrekking heeft op de periode na de overgang (6:153).
Gevolgen van subrogatie:
Als een derde zelf voor een deel draagplichtig is wordt dat bedrag in mindering gebracht op de vordering
die hij heeft.
Indien de schuldenaar met anderen hoofdelijk verbonden is voor de schuld wordt de subrogatie van de
derde beperkt tot dat deel van de schuld waarvoor de schuldenaar als hijzelf betaalt geen regres op
medeschuldenaren kan nemen.
8.3 Schuldoverneming (6:155-158)
De schuldenaar kan met een derde afspreken dat hij zijn schuld uit een verbintenis overneemt.
Hiervoor dient wel de schuldeiser in te stemmen.
Daarnaast kan de schuldeiser bij voorbaat toestemmen in de schuldoverneming door een
bepaalde derde. De schuldoverneming vindt plaats zodra er een overeenstemming is bereikt
tussen de derde en de schuldenaar en als de partijen dit schriftelijk aan de schuldeiser vertelt
(art. 6:156 lid 1 BW). De schuldoverneming komt dus pas tot stand als de schriftelijke
kennisgeving de schuldeiser heeft bereikt (art. 3:37).
Sommige rechten gaan bij de schuldoverneming teniet: zoals borgtocht en speciale voorrechten en pand
en hypotheek op aan derden toebehorende goederen.
De nieuwe schuldenaar houdt wel de zelfde verweermiddelen, zoals bijv. opschorting.
Schuldoverneming is een abstracte rechtshandeling en dat wil zeggen dat de schuldeiser niets te maken
heeft met de rechtsverhouding tussen oude en nieuwe schuldenaar.
8.4 contractsoverneming
Contractsoverneming komt tot stand bij een akte tussen de partij die haar rechtsverhouding
met haar wederpartij overdraagt en de derde die haar overneemt. Door de
contractsoverneming gaan alle rechten en verplichtingen uit de overeenkomst over op de
derde tenzij in de akte anders is bepaald. (art. 159 lid 2 BW). Let op: art. 142-2 dat op de overgang van
nevenrecht toeziet is dus niet van toepassing op contractsoverneming.
Vaak wordt al voorbeeld de overgang van een onderneming genoemd. Maar dat is niet helemaal juist
omdat dit nu juist een uitzondering vormt, omdat daarbij medewerking van medewerkers niet vereist is,
terwijl bij contractsoverneming nu juist wel geld dat alle drie de partijen hun medewerking verlenen.
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst geeft de wet bijzonder bepalingen, Verder is er vaste
rechtspraak dat het concurrentiebeding (7:653) niet overgaat naar de nieuwe werkgever. Bij de overgang
van een huurovereenkomst bij vervreemding van de verhuurde zaak geeft art 7:228 een eigen regeling.
39
Leh 2.9 Het einde van de verbintenis
Een verbintenis kan op verschillende wijzen teniet gaan:
▪
Nakoming door de schuldenaar is de belangrijkste manier om een verbintenis teniet te laten
gaan. De schuld houdt namelijk op te bestaan door de nakoming. De verbintenis houdt dan
automatisch ook op te bestaan.
▪
Nauw verwant met nakoming is de verrekening (6.1.12) waardoor een verbintenis tenietgaat.
▪
Tevens kan een verbintenis tenietgaan door de werking van een ontbindende voorwaarde.
▪
Rechtsverwerking.
▪
Door een vervaltermijn.
▪
Verjaring
▪
Vermenging (6:161)
▪
afstand (6:160).
Bij overgang van schulden en vorderingen, treedt een derde in de plaats van een partij en blijft de
verbintenis bestaan.
Omdat er dus verschillende manieren zijn van het teniet gaan van een vordering is de regelgeving op
diverse plaatsen in het BW te vinden.
9.1
Afstand
Afstand kan gedaan worden van alle soorten rechten en bevoegdheden. Art. 6:160 heeft echter alleen
betrekking op vorderingsrechten. Afstand van een vorderingsrecht vindt plaats door een bepaalde
rechtshandeling. Het is een meerzijdige rechtshandeling. De schuldeiser verklaart dan dat hij de
nakoming niet meer wilt en daardoor afstand neemt van zijn vorderingsrecht ( en ook van accessoire/
afhankelijke rechten, zoals pand, hypotheek en borgtocht).
Dit verklaart de schuldeiser natuurlijk aan zijn schuldenaar. Een ander woord voor afstand is
kwijtschelding.
Als de schuld wordt kwijtgescholden anders dan om niet, dan is de afstand om baat. Zowel bij
afstand om baat als bij afstand om niet gaat de bestaande verbintenis teniet.
Afstand is een overeenkomst. De wet vereist dat het een overeenkomst is, die tot stand komt
door de aanvaarding van het aanbod van de schuldeiser om afstand van zijn vorderingsrecht te
doen (art. 6:160 lid 1 BW). Een schuldenaar zal dit aanbod altijd aannemen.
In artikel 6:160 lid 2 BW staat beschreven dat een aanbod van de schuldeiser tot afstand om
niet als aanvaard geldt, als de schuldenaar van het aanbod heeft kennisgenomen en het niet
heeft afgewezen.
De kwijtschelding is een schenking. Als het gaat om een afstand om baat, dan is er namelijk
geen sprake van een schenking.
De overeenkomst van afstand is niet aan een bepaalde vorm gebonden. Er moet wel sprake
zijn van een wil van de schuldeiser, die zich heeft geopenbaard door middel van een
verklaring (art. 3:33 BW).
Afstand van recht mag niet spoedig worden aangenomen; en dat geldt zeker voor stilzwijgend afstand
van recht.
Schuldvernieuwing
Dit is een overeenkomst waarbij een verbintenis teniet gaat door het tegelijkertijd in het leven roepen
van een nieuwe verbintenis (novatie).
▪
Objectieve schuldvernieuwing (prestatievervanging): dit houdt in dat partijen bij de verbintenis
zijn overeengekomen, dat voor de verschuldigde prestatie een andere prestatie in de plaats zal
komen (= afstand om baat).
▪
Subjectieve novatie: als een derde in de plaats zal komen van de schuldenaar.
Actieve schuldvernieuwing door overdracht (cessie) van de vordering of subrogatie.
Passieve schuldvernieuwing: door schuldoverneming.
40
9.2
Rechtsverwerking
Op veel gebieden van het verbintenissenrecht speelt rechtsverwerking een grote rol. Dit wordt
vaak gebruikt als verweermiddel tegen het vorderingsrecht van een schuldeiser. Deze rechtsverwerking
staat niet als zelfstandig rechtsfiguur in de wet, maar valt veelal onder de werking van redelijkheid en
billijkheid. De scheidingslijn tussen (stilzwijgende) afstand van recht is soms dun. Bij rechtsverwerking
geldt steeds dat iemand een verlies van recht heeft tegen zijn wil. Omdat stilzwijgende afstand echter
niet spoedig mag worden aangenomen is rechtsverwerking sterk in belang toegenomen.
Rechtsverwerking leidt tot gedeeltelijk (navordering te lage salariëring telde pas na bezwaar ) of geheel
verlies van een recht of bevoegdheid tegen de wil van de rechthebbende door de beperkende werking
van billijkheid en redelijkheid.
Dit is een extreme vorm van de derogerende werking van billijkheid en redelijkheid. Het recht of de
bevoegdheid vervalt en niet alleen de toepassing van een bepaalde regel tussen de verschillende partijen.
De grond van rechtsverwerking is eigenlijk een inconsistentie in het gedrag van de rechthebbende. Het
recht gaat er vanuit dat mensen een bepaalde consistentie in hun gedrag hebben waar de wederpartij op
mag vertrouwen.
Rechtsverwerking is aan de orde als de schuldeiser zich gedraagt op een wijze die naar redelijkheid en
billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van het betrokken recht.
Verder stelt de Hoge Raad dat het nadeel van de partij die een beroep doet op rechtsverwerking niet een
noodzakelijke vereiste is maar wel meegewogen moet worden.
Er zijn drie verschillende groepen waarin er sprake kan zijn van rechtsverwerking:
1. Een groep waarbij de schuldeiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de prestatie op een
deugdelijke wijze te onderzoeken en, bij het constateren van gebreken, daarvan binnen een redelijke
termijn mededeling van te doen aan de schuldenaar (art. 6:89; 7:23);
2. Een groep waarin de rechtsverwerking gekenmerkt wordt door de innerlijke tegenstrijdigheid van de
gedragingen van de rechthebbende;
3. Een groep van gevallen waarin de schuldeiser zijn recht niet met voortvarendheid geldend heeft
gemaakt.
Zelfs rechten die door dwingende wetsbepalingen toekomen aan een bepaalde persoon kunnen
door rechtsverwerking verloren gaan. De HR heeft hier echter strikte eisen aan gesteld.
9.3
Vermenging
Vermenging wordt gebruikt als een eigendom en een beperkt recht op een goed in één hand
komt (art. 3:81 lid 2 sub e BW) en als het gaat om roerende zaken van verschillende eigenaren
(art. 5:14 en 5:15). In het oude BW werd de term schuldvermenging gebruikt.
Vermenging kan optreden bij:
1.
De overgang van een schuld of een vordering onder algemene titel. Door vererving kan
degenen die erft schuldenaar en schuldeiser van de zelfde verbintenis worden.
2.
De overgang van vorderingen en schulden bij fusie van rechtspersonen.
3.
Huwelijk in gemeenschap van goederen.
Voorwaarde voor vermenging is dat de schuld en de vordering tot hetzelfde vermogen behoren. Dat is
bijv. niet het geval wanneer een persoon verschillende kwaliteiten heeft, bijv. in geval van ouder en/of
voogd. Er is namelijk een scheiding tussen het vermogen van de ouder en het kind.
Een vermenging hoeft niet altijd tot het tenietgaan van de verbintenis te leiden. De wet maakt
hier twee uitzonderingen op.
De eerste uitzondering gaat over dat de schuldenaar uit een toonder- of orderpapier door levering
van het papier krachtens art. 3:93 BW daarvan rechthebbende is geworden (art. 161 lid 2 sub b
BW). De rechthebbende kan het papier aan omloop onttrekken of opnieuw in omloop brengen.
41
-
De tweede uitzondering gaat over een vordering uit een verbintenis onder ontbindende
voorwaarde. Zolang de kans bestaat dat de ontbindende voorwaarde zal intreden, heeft de
schuldeiser slecht een voorwaardelijk vorderingsrecht (art. 6:22 BW).
Artikel 161 lid 3 BW beperkt de werking van vermenging tot partijen bij de verbintenis maar laat
rechten die op de vordering rusten van een derde onverlet. Dit is van belang als een derde een
afhankelijk recht heeft als hypotheek of vruchtgebruik.
9.4
Verjaring en verval van de verbintenis
De schuldeiser moet tegenover de schuldenaar, het bestaan van zijn vorderingsrecht bewijzen.
De schuldenaar kan dan vervolgens bewijzen dat de vordering niet meer bestaat.
Verjaring beschermt de schuldenaar en biedt rechtszekerheid.
Wettelijke termijnen kunnen vervaltermijnen of verjaringstermijnen zijn. Vervaltermijnen
hebben een sterke werking en verjaringstermijnen hebben een zwakke werking. Verjaring
doet de verbintenis niet teniet gaan, maar alleen de actie, de rechtsvordering aan het
vorderingsrecht ontneemt. De rechtsvordering verjaart en niet het vorderingsrecht zelf. Dit houdt dus in
dat de vordering niet meer in recht afdwingbaar is en dat er een natuurlijke verbintenis zal ontstaan (art.
6:3 lid 2 sub a BW).
Een schuldenaar moet wel beroep doen op verjaring. De rechter mag namelijk niet het middel
van verjaring toepassen (art. 3:322 BW).Verjaringstermijnen zijn vatbaar voor verlenging,
stuiting of voor schorsing.
Bij een vervaltermijn gaat het vorderingsrecht wel teniet en niet alleen de rechtsvordering. De rechter
dient vervaltermijnen wel toe te passen. Dit geldt tevens als de schuldenaar zich er niet op beroept.
Wettelijke vervaltermijnen zijn ingesteld voor bescherming de openbare orde en van derden. Ze zijn van
dwingend recht en ze zijn niet vatbaar voor verlenging, stuiting of voor schorsing.
Binnen het verbintenissenrecht komen vervaltermijnen niet veel voor. Er is immers minder belang van
openbare orde. In een aantal gevallen gelden vervaltermijnen vanwege internationale wetgeving (bijv.
productaansprakelijkheid 10 jaar). Ook ten aanzien van vervoersovereenkomsten gelden
vervaltermijnen.
Als in de wet sprake is van verval wordt ook verval bedoeld (zie 7:44).
In artikel 3:306 staat beschreven dat als de wet niet anders bepaalt, dat een rechtsvordering verjaart na
twintig jaar. Daarnaast geldt er een termijn van vijf jaar voor rechtsvorderingen die vaak voorkomen.
Dit zijn de rechtsvorderingen tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een doen
of geven (art. 3:307), voor rechtsvorderingen tot vergoeding van schade of tot betaling
van een bedongen boete (art. 3:310), voor rechtsvorderingen tot betaling van renten,
huren, pachten, dividenden en voor alles wat bij het jaar of een kortere termijn betaald moet
worden (art. 3:308), voor rechtsvorderingen tot ontbinding van een overeenkomst op
grond van een tekortkoming in de nakoming daarvan of tot herstel van een tekortkoming (art.
3:311 BW) en voor rechtsvorderingen uit onverschuldigde betaling (art. 3:309).
De korte termijn en de lange termijn hebben veelal een verschillende begindatum. Het begin van de
lange termijn wordt namelijk bepaald door de dag van het ontstaan van het vorderingsrecht.
De rechtsvorderingen uit de artikelen 3:307, 3:309, 3:310 en 3:311 BW hebben
een latere begindatum. Het is zelfs mogelijk dat eerst de lange termijn van twintig jaar
verstreken is en dat daarna pas de korte termijn van vijf jaar begint.
Als er geen bepaalde termijn is bepaald voor de nakoming, dan loopt de termijn vanaf de dag
waartegen de schuldeiser de schuldenaar heeft verteld de prestatie te zullen opeisen.
42
De schuldeiser kan de verjaring van zijn vordering voorkomen door deze voor het einde van
de verjaringstermijn te stuiten. Dit kan door middel van het instellen van een eis in rechte,
evenals door iedere daad van rechtsvervolging die in de vereiste vorm gebeurd (art. 3:316 lid 1 BW).
Dit gebeurt dus door middel van een deurwaardersexploit en door een schriftelijke aanmaning tot
nakoming of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zijn recht op nakoming voorbehoudt.
Dit staat beschreven in artikel 3:317 leden 1 en 2BW. Als de vordering zich op iets anders richt dan
nakoming, bijv. vordering tot vernietiging dan dient de schriftelijke aanmaning binnen 6 maanden door
een daad van rechtsvervolging te worden opgevolgd.
Heeft de schuldenaar de schuld erkend dan heeft dat ook stuitende werking.
Gevolg van stuiting
Door de stuiting van de verjaring, begint er een nieuwe verjaringstermijn te lopen (art. 3:319
lid 1 BW). De nieuwe verjaringstermijn kan niet langer dan vijf jaar zijn.
Er zijn 6 gronden voor de verlenging van de verjaringstermijn (zie 3:321). Er wordt op grond van 320
ten hoogste 6 maanden verlenging toegekend.
Het beroep op verjaring moet worden ingesteld door de schuldenaar (322). Een schuldenaar kan afstand
doen van verjaring door middel van een verklaring of stilzwijgend. Dit laatste mag niet al te snel worden
aangenomen. Er kan echter geen afstand van worden gedaan, voordat de termijn is voltooid.
Zekerheidsrechten
Door verjaring van de vordering gaan deze teniet (3:323). Dit geldt ook voor borgtocht (7:853).
Het zekerheidsrecht bij een vuistpand of een recht aan toonder of order gaat niet teniet. Ook een
hypotheekrecht verjaart niet voordat 20 jaren zijn verstreken.
Een executoriale titel verjaarde in het oude BW niet, maar is nu ook, evenals arbitrage voor verjaring
vatbaar..
43
Leereenheid 2.10 Pluraliteit van schuldenaren en schuldeisers
Het is mogelijk dat meer personen tot één prestatie verplicht zijn: er zijn meer debiteuren, of dat meer
personen tot één prestatie gerechtigd zijn: er zijn meer crediteuren. In dit geval spreken we van
pluraliteit van schuldenaren en van pluraliteit van schuldeisers.
De wet geeft regels voor pluraliteit van schuldenaren, zie voor dit geval de afdeling 2 titel 1 van boek 6.
Art 6:6 1e lid eerste zin stelt voorop dat twee of meer personen een prestatie verschuldigd zijn, ieder van
hen voor een gelijk deel verbonden is. Dit is de hoofdregel.
Volgens de tweede zin van lid 1 kan uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeien dat de
gezamenlijke debiteuren voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.
In deze zin zijn de uitzonderingen geformuleerd op de hoofdregel.
In de eerste plaats kan volgens art 6:6 1e lid tweede zin uit de wet voortvloeien dat de debiteuren voor
ongelijke delen verbonden zijn. Zo kunnen partijen bij een overeenkomst afspreken dat indien er meer
debiteuren zijn, deze debiteuren voor ongelijke delen verbonden zijn.
Allereerst komt in deze leh de hoofdelijkheid aan bod. Deze heeft betrekking op de (externe)
rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaren: de externe aansprakelijkheid.
Dit concept moet worden onderscheiden van:
Verhaalsaansprakelijkheid (ook externe verhouding) : uit welk vermogen kan de schuldeiser
verhaal zoeken, zijn vordering verhalen.
Draagplicht: Dit betreft een interne verhouding tussen schuldenaren onderling.
Pluraliteit
Een verbintenis staat in de wet beschreven als een verbintenis tussen twee partijen. Het komt
echter regelmatig voor dat er bij een verbintenis meer dan twee partijen bij zijn betrokken. Dit
wordt pluraliteit van partijen genoemd. Dit is een belangrijke bron van complicaties in het
recht.
Pluraliteit van schuldenaren
Als een prestatie deelbaar is en er zijn meerdere schuldenaren (afdeling 6:1.2) dan zijn zij ieder slechts
voor een gelijk deel verbonden (6:6-1). Dit geldt niet als er uit de gewoonte, rechtshandeling of uit de
wet voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.
Als een prestatie niet deelbaar is of als er uit de gewoonte, de wet of uit een rechtshandeling
voortvloeit dan zijn de schuldenaren geheel aansprakelijk of zelfs hoofdelijk verbonden (6:6-2).
Een schuld is deelbaar als de schuld (van soortzaken) in gedeelten kan worden voldaan. Een voorbeeld
hiervan is een geldschuld.
Verbintenissen om te doen zijn ondeelbaar als de door de schuldenaren verschuldigde prestatie
niet is verricht, zolang zij niet volledig is verricht. Dit houdt dus in dat de verschuldigde
prestatie geheel verricht moet worden en niet gedeeltelijk. Een voorbeeld hiervan is een
verplichting van meerdere schuldenaren om een weg te onderhouden.
Ook de verbintenis tot vestiging van een beperkt recht is ondeelbaar of het zijn van een goed huurder of
pachter.
De verplichting van meerdere schuldenaren om iets niet te doen is ondeelbaar. De schuldenaren zijn
hoofdelijk aansprakelijk als de verbintenis wordt geschonden. Een voorbeeld hiervan is een verplichting
uit een concurrentiebeding. De schuldenaren zijn hoofdelijk aansprakelijk.
Als er meer verbintenissen zijn die tegenover de schuldeiser tot dezelfde prestatie verplichten,
maar die los van elkaar staan, dan is de bepaling van artikel 6 niet geldig. Dan is er namelijk
sprake van toevallig samenlopende verbintenissen en niet van één verbintenis met meerdere
schuldenaren.
10.1 Hoofdelijkheid en ondeelbaarheid van de prestatie
44
De hoofdelijke aansprakelijkheid van schuldenaren is niet meer een uitzondering. Dit komt
omdat gezamenlijke schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn bij ondeelbaarheid van de
verbintenis. Daarnaast heeft de wet voor een groot aantal gevallen betreffende
aansprakelijkheid bij toevallige samenlopende verbintenissen, ervoor gezorgd dat de
schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn. Als laatste zal een schuldeiser als er sprake is van
meerdere schuldenaren bedingen dat de schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn.
De bedongen hoofdelijkheid bij overeenkomsten wordt conventionele hoofdelijkheid
Genoemd ( deze is te onderscheiden van hoofdelijkheid die voortvloeit uit de wet).
Is sprake van borgtocht dan wordt steevast bedongen dat de borg hoofdelijk medeschuldenaar is en voor
de nakoming van de schuld aansprakelijk is.
In art. 6:6 lid 2 wordt gesproken over hoofdelijk verbonden zijn. Dit houdt in dat iedere debiteur volledig
aansprakelijk is voor de gehele prestatie. Betaalt de een van hen de schuld dan is de ander van de schuld
bevrijd van zijn verplichting.
Art 6:6 1e lid heeft betrekking op de situatie waarin de prestatie die verschuldigd is, deelbaar is. D.w.z.
dat de prestatie in delen kan worden gesplitst, zonder dat daarvoor het wezen van de prestatie wordt
aangetast. Denk maar aan een som geld of een partij graan. Een verplichting om deze zaken te geven is
deelbaar. Daar tegenover staan ondeelbare prestaties, dit houdt in, dat wanneer de zaken gesplitst
worden dat het wezen van de prestatie wordt aangetast, dan wel dat haar waarde aanmerkelijk zou
afnemen. Voor een ondeelbare prestatie is lid 2 van art 6:6 van belang. Zijn partijen, bijvoorbeeld meer
debiteuren, t.o.v. een crediteur tot een ondeelbare prestatie verplicht, dan zijn zij op grond van art 6:6 2e
lid hoofdelijk verbonden.
Vanwege de wettelijke bepalingen in het nieuwe BW ziet men een uitbreiding van hoofdelijke
aansprakelijkheid. Bijv. art. 102 zegt dat bij schade zij die op grond van wettelijke regels schade moeten
vergoeden hoofdelijke aansprakelijk zijn.
Ook echtgenoten zijn (ook als zij niet in gemeenschap van goederen zijn getrouwd) hoofdelijk
aansprakelijk voor schulden ten behoeve van de huishouding gemaakt.
Omdat hoofdelijkheid een grotere rol is gaan spelen in het recht zijn gevallen van gedeeltelijke
aansprakelijkheid bij pluraliteit van schuldenaren teruggedrongen. Het belangrijkste geval van
gedeeltelijke aansprakelijkheid is na erfenis. Erfgenamen volgen de erflater op en zijn naar
evenredigheid gehouden diens schulden te betalen.
Hoofdelijkheid na overgang van schuld
Artikel 6 lid 3 BW bepaalt dat de schuldenaar met de schuldeiser kan bepalen dat, wanneer de
schuld op twee of meer rechtsopvolgers overgaat, dezen voor ongelijke delen of hoofdelijk
aansprakelijk zullen zijn.
Gevolgen van hoofdelijke aansprakelijkheid
Iedere hoofdelijke schuldenaar is voor het geheel aansprakelijk. Dit staat beschreven in artikel
7 lid 1 BW. Indien de gehele schuld wordt betaald, dan bevrijdt dit tevens de
medeschuldenaren. Dit staat vermeld in artikel 7 lid 2 BW.
Een verbintenis kan eveneens teniet gaan door ontslag door rechter, daarmee zijn dan in geval van
hoofdelijke aansprakelijkheid ook de medeschuldenaren bevrijd.
Bij afstand om niet door de schuldeiser moet door uitleg worden nagegaan of de afstand geldt jegens alle
schuldenaren. Dit geldt eveneens voor uitstel.
Verjaring hoeft niet voor alle schuldenaren op te gaan, omdat deze jegens een van hen gestuit kan zijn.
Pluraliteit van de schuldeisers
Er bestaat ook de pluraliteit van de schuldeisers (6:15), dus het geval dat er meer crediteuren gerechtigd
zijn tot een zelfde prestatie.
Ook hier kan echter weer uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeien dat de prestatie aan de
schuldeneisers voor ongelijke delen toekomt of dat zij een gezamenlijke vorderingsrecht hebben. M.a.w.
45
ook hier zijn op de hoofdregel uitzonderingen mogelijk.
10.2 Verhouding tussen schuldeiser en schuldenaren
Bij een deelbare prestatie wordt een verbintenis in principe opgedeeld in zoveel verbintenissen als er
schuldenaren zijn. De schuldenaar die betaalt is bevrijd. Als de schuldenaar voor een andere schuldenaar
betaalt geldt dat (6:30) als een derde die nakomt.
Bij een hoofdelijke schuld kan een schuldenaar voldoen en zijn de anderen bevrijd. De wet kent aan de
schuldenaar in verhouding tot zijn medeschuldenaren een regresrecht toe.
Wanneer een van de schuldenaren bij een hoofdelijke verbintenis niet nakomt levert dat ten opzichte van
de andere schuldenaren alleen toerekenbare niet-nakoming op indien die andere schuldenaren ook
voldoen aan de vereisten van niet-nakoming zoals in afdeling 6.1.9. geformuleerd.
(zie voorbeeld: F leent aan D & E, beiden hoofdelijk aansprakelijk. Vordering opeisbaar. F gaat naar E. E betaalt
niet, en wordt in gebreke gesteld. E gaat failliet; F kan naar D en daar de vordering opeisen. Indien D niet voldoet
kan aan hem schadevergoeding worden gevraagd, mits eerst in gebreke gesteld )
Als een schuldenaar niet nakomt, en zich op overmacht wil beroepen, kunnen andere schuldenaren dat
dan ook?
Daarvoor moet onderscheid gemaakt worden tussen persoonlijke verweermiddelen (die staan aan de
andere schuldenaren niet ter beschikking, bijv. misbruik van omstandigheden) en algemene
verweermiddelen (tegen de wet).
Door nakoming, betaling , verrekening, en bevrijding door rechterlijke uitspraak bij schuldeisersverzuim
gaat een verbintenis teniet. Als dit voor een hoofdelijke schuldenaar is geldt dit voor alle schuldenaren.
Dat geldt ook voor afstand. Bij afstand om niet echter is de regel dat dit niet zo is als de schuldeiser een
andere bedoeling had.
Bij vermenging, waarbij schuldeiser en schuldenaar worden verenigd in een persoon dan kan aan de
overige schuldenaren in beginsel het gehele bedrag worden gevraagd, maar deze kunnen dat met hetgeen
ze van de (nieuwe) schuldeiser te vorderen hebben verrekenen.
10.3 Verhouding tussen schuldenaren onderling (de interne verhouding)
▪
▪
▪
▪
Onderlinge draagplicht: Deze wordt bepaald door de onderlinge rechtsverhouding en is in beginsel voor
iedere schuldenaar gelijk (6:10).
Als een van de schuldenaren betaalt heeft hij een regres op de andere schuldenaren, voor het aandeel dat
ieder had in de schuld (6:10-2). (geldt ook bij schadevergoeding, Aldebarranarrest)
Subrogatie:Als een derde betaalt kan deze worden gesubrogeerd voor de rechten van de schuldeiser. Als
een van de schuldenaren betaalt geldt dat niet als derde, hij kan echter in plaats van regres er ook voor
kiezen gesubrogeerd te worden (6:142), waarbij hij ook van evt. nevenrechten gebruik kan maken.
Omslagregels: Wanneer vorderingen op grond van 6:10 en/of 6:12 niet verhaald kunnen worden op
medeschuldenaren, dan wordt volgens 6:13 de vordering omgeslagen op de draagplichtige
medeschuldenaren, naar evenredigheid. Is dat niet mogelijk dan volgt omslag over alle nietdraagplichtige medeschuldenaren. Deze omslag is beperkt tot hoofdelijke schuldenaren en geldt niet
voor borg of derde hypotheekgever.
10.4 Het gezamenlijk vorderingsrecht
Volgens art. 6:15 is een schuldeiser die slechts gerechtigd is tot een deel van de prestatie bevoegd deze
te ontvangen, waarna de vordering voor dat deel teniet is gegaan. Is de prestatie ondeelbaar dan kan deze
alleen door de schuldeisers gezamenlijk worden ontvangen. De regels van de gemeenschap zijn hier van
toepassing. Wordt slechts een schuldeiser betaald dan is de schuldenaar niet bevrijd.
Hebben meerdere crediteuren recht op een prestatie die in een gemeenschap valt dan is titel 3.7 van
toepassing. Uit art. 3:170 Volgt de regelgeving ten aanzien van:
Beheren = zorgen voor normale exploitatie (onderhoud, behoud, handelingen die geen uitstel
kunnen lijden). Alle deelgenoten kunnen samen of alleen optreden.
46
-
Beschikken = verrichten van ingrijpende handelingen. Alle deelgenoten dienen gezamenlijk
op te treden, tenzij een volmacht is verstrekt.
Let op: de term “beschikken” heeft ook een goederenrechtelijke betekenis.
Naast de algemene regeling in 3.7 zijn er bijzonder regelingen voor de huwelijkse gemeenschap, de
maatschap, vennootschap, rederij en vereniging van appartementseigenaren.
Wilma Caris
14 april 2010
47
Download