In het kielzog van Kelvin Puntverstoring In het volgende vereenvoudigen we het schip tot een varend punt. De verstoring van het wateroppervlak, die het plaatselijk teweegbrengt, is dan te vergelijken met die van een steentje dat in het water wordt gegooid. Het varende schip is te beschouwen als een opeenvolging van zulke steentjes. Op ieder punt van de vaarroute veroorzaakt het kringvormige golven, die zich uitbreiden naarmate het schip verder vaart. Dit model van het schip als bewegende puntbron leent zich voor een strikt mathematische verdere aanpak (zie bijv. [5], [6]). Maar uit de cirkelsymmetrie van de uitgezonden golven zijn al direct diverse kenmerken af te leiden van het uiteindelijk waarneembare golfpatroon. Een eend zwemt met haar jongen in een sloot. Een van de kuikens dwaalt af. Moeder eend haalt het kuiken snel in. Wat is het verschil in de hoeken van het V-vormige kielzog van moeder en jong? A. De hoek die de moedereend maakt is scherper. B. De hoek die de moedereend maakt is stomper. C. Er is geen verschil. Aldus een vraag uit de Nationale Wetenschapsquiz 2005 van NWO. Zoals met zoveel vragen in die quiz moet men zich niet laten leiden door intuïtie: het juiste antwoord is C. Sterker nog, in water van voldoende diepte is de hoek hetzelfde voor elk varend object, ongeacht zijn snelheid. Hoe zit dat? In het kielzog van Kelvin gaan we op zoek naar de oplossing. Lucas Ellerbroek en Leo van den Horn 272 Een varend schip veroorzaakt een naar beide zijden uitwaaierend golfpatroon dat het schip bij zijn vaart vergezelt. Bekijken we dit patroon nader, dan nemen we een aantal bijzonderheden waar. Het meest opvallend zijn de V-vormige lijnen die van de boeg naar achteren lopen. De hoek die zij met elkaar maken blijkt altijd 39º te zijn, ongeacht de vaarsnelheid, iets wat men intuïtief misschien niet zou verwachten. De armen van de V-vorm bestaan niet uit één enkele golf, maar uit kleinere golven waarvan de toppen een vaste hoek met de vaarrichting maken. Verder zien we recht achter het schip nog een reeks golven, waarvan de kammen haaks op de vaarrichting staan. Kelvins kielzog De verklaring van dit kielzog is een klassiek probleem; zelfs zo klassiek, dat men tamelijk diep moet graven om te achterhalen hoe het voor het eerst is opgelost. Aan het eind van de negentiende eeuw Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde augustus 2007 heeft Lord Kelvin (William Thomson, 1824-1907) zich met vrucht hierover gebogen. Scheepsgolven worden daarom ook wel Kelvin-golven genoemd. In zijn verhandeling [1], gepubliceerd in 1904, wordt het schip mathematisch beschre- ven als een verstoring van het wateroppervlak, vanwaaruit zich in alle richtingen golven voortplanten. Het waargenomen golfpatroon is het resultaat van een groot aantal van zulke opeenvolgende verstoringen langs de vaarroute. Kelvin verwijst in zijn publicatie terloops naar de ‘theorie van de groepssnelheid’, waarbij hij uiting geeft aan enig voorbe- ook bruikbaar is als uitgangspunt voor het verkrijgen van een mathematische parametrisatie van het patroon van Kelvin-golven. houd. In zijn eerdere Popular Lectures [2] zou hij echter melding hebben gemaakt van een daarop gebaseerde oplossing van het probleem. Horace Lamb [3] merkt op dat in [2] al eenzelfde schets van het golfpatroon wordt gepresenteerd als in [1]. Bij zijn eigen wiskundige afleiding van dit patroon (zie figuur 5) baseert Lamb zich, in navolging van Kelvin, op diens ‘methode van de stationaire fase’. In dit verband blijkt de voorwaarde van stationariteit tevens in te houden dat de groepssnelheid bepalend is voor het waargenomen patroon. In het boek van Ronald Tricker [4] wordt een poging gedaan de ongepubliceerde methode van Kelvin te achterhalen. Hier worden de opvallende kenmerken van het kielzog op meetkundige wijze afgeleid. Met name worden ook de karakteristieke hoeken van het golfpatroon bepaald. In dit artikel volgen wij deze aanpak en zullen wij laten zien dat de gevonden geometrie Vaste hoek Beschouw nu een schip, dat met constante snelheid in een rechte lijn van O naar P vaart. Veronderstel dat een golf die het op punt O veroorzaakte, zich op het moment dat het schip punt P bereikt, rondom O heeft uitgebreid tot een cirkel met straal OR (zie figuur 1). Golven met dezelfde voortplantingssnelheid die op andere punten langs de vaarroute zijn ontstaan, zullen zich eveneens tot cirkels hebben uitgebreid, waarvan de diameter schaalt met de tijd. Deze cirkels hebben dus een gemeenschappelijke raaklijn waarop de golven volgens Huygens’ golffrontprincipe elkaar versterken. Dit is de lijn PR. Het golffront PR staat loodrecht op OR, dus liggen O, P en R op een cirkel met middellijn OP (zie figuur 2). Een overeenkomstige bewering gaat op voor golven met een andere gemeenschappelijke fasesnelheid; zo geldt voor een golf met fasesnelheid overeenkomend met OR0 dat R0 ook op deze cirkel ligt. In diep water hangen fasesnelheid en golflengte direct met elkaar samen (zie kader). De cirkel is dus de verzameling van punten die vanuit O bereikt worden door golven met een zodanige golflengte en richting dat ze het schip kunnen volgen. Omdat de uitgezonden golven een groot aantal verschillende golflengtes omvatten, zal alleen daar een duidelijk golfpatroon ontstaan daar waar de golven elkaar door interferentie versterken. De componenten van de uitgezonden golven hebben een gemeenschappelijke R O P Een schip heeft op punt O een kringgolf veroorzaakt, die zich inmiddels heeft uitgebreid naar R. Figuur 1 R R´ P Figuur 2 M O De stippellijnen zijn golffronten die elk behoren bij een bepaalde fasesnelheid. De golven versterken elkaar op de groepssnelheidscirkel, waarvan de middellijn OM de helft van OP is. Fase- en groepssnelheid Een golf met een gegeven golflengte plant zich voort met de fasesnelheid, het product van golflengte en frequentie. In dit verband wordt deze veelal geschreven als vf = ω/ k, met k = 2π/ λ het golfgetal en ω de cirkelfrequentie. In diep water (diepte >> λ ) treedt dispersie op: frequentie en snelheid hangen af van de golflengte, g gλ ω = gk vf = = , k 2π Hierin is g de zwaartekrachtsversnelling. De grotere golflengten gaan dus het snelst. Een samengestelde golf beweegt zich voort met de groepssnelheid vg = dω . dk Deze kan worden bepaald uit de dispersierelatie ω = ω (k); voor diep-watergolven volgt g vg = 0, 5 = 0, 5v f k Men kan ook aantonen dat de energie van de golven zich met de groepssnelheid voortplant. augustus 2007 Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 273 groepssnelheid. In diep water bedraagt de groepssnelheid de helft van de fasesnelheid, zodat de golven vanuit O die elkaar versterken de cirkel met middellijn OM (precies de helft van OP) hebben bereikt. Een dergelijke groepssnelheidscirkel kan worden geconstrueerd voor alle punten langs de vaarroute. In figuur 3 is te zien dat de golffronten –wederom naar Huygens’ principe– gevormd worden door de gemeenschappelijke raaklijnen aan deze cirkels. Dit zijn de karakteristieke V-vormige lijnen die het kielzog begrenzen. De hoek tussen deze lijnen is aan de hand van figuur 3 eenvoudig te bepalen. In de rechthoekige driehoek PTC past de 0verstaande zijde TC drie keer in de schuine zijde PC, zodat geldt sin α = 1/3. De tophoek van de boeggolven ligt dus vast: 2α = 38º560ʹ Merk op dat de vaarsnelheid op dit resultaat niet van invloed is! Boeg- en hekgolven Aan de hand van de geometrie van figuur 3 is het tevens mogelijk de oriëntatie van de golftoppen op de V-vormige armen nader vast te leggen. Ze blijken een vaste hoek daarmee te maken. De golf in T is afkomstig uit O; de golftop zal dus raken aan de stippellijn die door T is geschetst. De hoek waaronder deze boeggolven staan is daarmee bepaald: omdat de hoek TCP gelijk is aan 2β volgt tevens raaklijn aan de curve van gelijke fase door Q. Op deze manier is het hele richtingsveld van de curves van gelijke fase te construeren. β T α M P O C Figuur 3 Gemeenschappelijke raaklijnen aan de groepssnelheidcirkels vormen het V-vormige kielzog. De hoeken α en β zijn onafhankelijk van de vaarsnelheid. Q y ψ P m M O β = 0,5 (90º - α) ≈ 35º 274 De andere groep zichtbare golven zijn de z.g. hekgolven, waarvan de toppen haaks op de vaarrichting OP staan. De configuratie van boeg- en hekgolven is stationair ten opzichte van het schip, omdat ze precies de juiste golflengte en snelheid bezitten om met het schip mee te reizen. Hun golflengte, en daarmee hun snelheid, verschilt echter wel onderling. Uit figuur 3 zien we dat de onderlinge snelheid een factor cos verschilt (OT staat onder een hoek met de vaarrichting). De golflengtes verhouden zich als het kwadraat van de snelheden; daarmee volgt dat de golflengte van de boeggolven een factor 2/3 kleiner is dan die van de hekgolven: x Figuur 4 vh=vs , De stippellijn is raaklijn aan het golffront afkomstig uit O én aan de curve van gelijke fase door Q. De raaklijn deelt het interval OP doormidden. vb = 2 vs 3 Dit geldt ook voor de golflengtes van boeg- en hekgolf; deze zullen langer worden naarmate het schip sneller vaart. Curves van gelijke fase Tot hier hebben wij [4] gevolgd in een mogelijke uitwerking van Kelvins verloren gegane model. Wij willen hier nog 2 v λb 2 = b2 = een stap verder gaan en uit de besproλh 3 vh ken geometrie ook de wiskundige verTerwijl de hoeken en niet afhangen gelijkingen distilleren die de loop van van de vaarsnelheid, zijn de snelheden het golfpatroon binnen het zog verder van boeg- en hekgolven dus juist wel af- beschrijven. Het fysische argument dat hankelijk daarvan: Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde augustus 2007 aan de te volgen redenering ten grondslag ligt, is dat de waterdeeltjes binnen een golftop onderling in hetzelfde stadium van oscillatie verkeren: ze zijn met elkaar in fase. Gedetailleerd inzicht in het golfpatroon wordt dus verkregen door de curves van gelijke fase binnen het kielzog te bepalen. Beschouw een punt Q binnen het kielzog. De golf waarvan dit punt deel uitmaakt, is afkomstig uit O; een deel van het golffront is getekend in Figuur 4. Tekenen we een raaklijn m aan dit golffront, dan gaat deze door punt M en deelt dus het interval OP doormidden. De waterdeeltjes op m in de omgeving van Q zijn in fase met Q. De lijn m is dus Niet te snel In het voorgaande is het kielzog van een varend schip in kaart gebracht. Hiertoe werd het schip opgevat als puntverstoring, waardoor langs de vaarroute golven ontstaan die zich cirkelvormig uitbreiden. Dit houdt in dat de verkregen resultaten strikt genomen pas geldig zijn op zodanige afstand van het schip, dat de verstoring als ‘klein’ kan worden beschouwd. Daarnaast was de aanname van diep water essentieel. Alleen dan geldt dat de groepssnelheid van de golven de helft is van de fasesnelheid. Op deze verhouding berust de gehele hier beschreven geometrie van het zog, in het bijzonder de vaste hoeken waardoor het gekenmerkt wordt. Of het water als ‘diep’ beschouwd mag worden, hangt af van de verhouding van de diepte en de golflengte van de opgewekte golven. Zoals hierboven is besproken, neemt de golflengte toe met de vaarsnelheid. Het schip mag dus niet zo snel gaan dat het water, natuurkundig gezien, ondiep zou worden omdat de golflengte veel groter wordt dan de waterdiepte. In ondiep water zijn faseen groepssnelheid van de golven beide gegeven door v = gd . Bij een diepte d = 10 m bedraagt dit ca. 10 m/s, of 36 km/h. Als deze snelheid wordt overschreden zullen de hekgolven verdwijnen, terwijl de boeggolven zich langs de armen van de omhullende V richten. Ook zal de V-vorm nauwer worden naarmate het schip sneller vaart. Voor een zwemmende eend is dit effect, zelfs in een sloot, niet weggelegd. Het antwoord bij de quiz blijft C. referenties 1 W. Thomson (Lord Kelvin) - Deep Sea ShipWaves, Proceedings of the Royal Society of Edinburgh (1904) pp. 1060-1084. 2 W. Thomson (Lord Kelvin) - Popular Lectures and Addresses, Volume III, MacMillan (1891) pp. 451-501. 3 H. Lamb - Hydrodynamics; Cambridge University Press (1916), Par. 254, 255. 4 R.A.R. Tricker - Bores, Breakers, Waves and Wakes. An Introduction to the Study of Waves on Water, American Elsevier (1964), Ch. XVII. 5 A. Sommerfeld - Mechanics of Deformable Bodies, Volume II, Academic Press (1950). Ch. 27, 28. 6 L.E. Ellerbroek - In het kielzog van Kelvin, Bachelorscriptie, Instituut voor Theoretische Fysica, Universiteit van Amsterdam (2006). n lve go g oe b hekgolven Figuur 5 Curves van gelijke fase, voor verschillende waarden van a. Parametrisatie van Kelvin-golven De richting van een curve van gelijke fase in een punt Q(x, y) binnen het kielzog is zodanig dat de raaklijn in Q door het punt M gaat (Figuur 4). Deze eigenschap leidt tot de differentiaalvergelijking y = dy/dx , yy2 − xy − 2y = 0 voor de curves van gelijke fase. De differentiaalvergelijking is analytisch oplosbaar. De richtingscoëfficiënt van de raaklijn is y'' = cot ψ; dit geeft in principe een parametrisatie in termen van de hoek , zoals de parametrisatie van Lamb [3]. Wij kiezen hier voor een equivalente parametrisatie in termen van de parameter p = tan ψ, x(p) = a 1 + 2p2 3 2 , p x(p) = a 3 (1 + p2 ) 2 (1 + p2 ) die overeenkomt met die van Kelvin [1]. De waarde van a komt overeen met de afstand waarop een hekgolf het schip volgt. 275 Lucas Ellerbroek (r) is vierdejaars student theoretische natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Dit artikel vloeit voort uit zijn bachelorscriptie (2006), die tot stand kwam onder begeleiding van Leo van den Horn, universitair hoofddocent aan het Instituut voor Theoretische Fysica & Centrum voor Hoge-Energie Astrofysica van de Universiteit van Amsterdam. augustus 2007 Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde