Chlorophyceae Trebouxiophyceae Ulvophyceae ’Prasinophyceae’ Mesostigmatophyceae Chlorokybophyceae Klebsormidiophyceae Zygnemophyceae Coleochaetophyceae Charophyceae Embryophyta (Landplanten) Vaatplan Chlorophyta Charophyta Anthocerotophyta Marchantiophyta Mossen Bryophyta Tracheophyta (Vaatplanten) Lycophyta en varens Binnen de groep van sporenplanten die vroeger de ’varens en varenachtigen’ werd genoemd, is op grond van anatomische en moleculaire kenmerken een nieuwe indeling gemaakt. In de oude indeling werden alle ’echte’ varens tot één groep gerekend, de Filicatae, meestal met grote, vlakke bladeren. Daarnaast werden enkele restgroepen onderscheiden, de zogenaamde varenachtigen: Psilotatae, Lycopodiatae (Wolfsklauwachtigen) en Equisetatae (Paardenstaarten), met veel kleinere en simpeler bladeren. Volgens de nieuwste inzichten zijn er nu twee grote groepen: die van de Lycophyta (Lycopodiales, Selaginellales en Isoetales), met eenvoudige, kleine bladeren met een eigen ontwikkelingswijze en nervatuur, en de varens (Psilotales, Ophioglosssales, Marattiales, Equisetales en Polypodiales), met grote of met kleine gereduceerde bladeren. De varens zijn de zustergroep van de zaadplanten. Opvallend hierbij is dat de Psilotales en de Paardenstaarten (Equisetales) nu bij de echte varens horen, en dat de varens meer verwant zijn met de zaadplanten dan met de Lycophyta. Lycopodiales Lycophyta Selaginellales Isoetales Psilotales Ophioglossales Pteridophy Equisetales (varens) Marattiales Polypodiales Spermatophyta (Zaadplanten) Lycophytes and ferns Within the group of spore plants that used to be called ‘Ferns and Fern-allies’, a new subdivision has been made, based on morphological and molecular characters. In the old division all ‘true’ Ferns were placed together in one group, Filicatae, usually plants with large, flat leaves. Apart from those, several ‘rest’ groups were distinguished, the so-called Fern-allies: Psilotatae, Lycopodiatae, and Equisetatae, with much smaller and simpler fronds. According to the most recent results of analysis there are 2 large groups: Lycophyta (Lycopodiales, Selaginellales, and Isoetales), with small and simple leaves with their own type of development and venation, and the Ferns (Psilotales, Ophioglosssales, Marattiales, Equisetales, and Polypodiales), with large fronds, or small reduced microphylls. Ferns are now regarded as sister group to the seed plants. It is interesting to note that Psilotales and Equisetales now belong to the true Ferns, and that Ferns are more closely related to seed plants than to Lycophyta. The oldest remaining vascular plants are Lycophytes, of which fossils are known since the Devonian. Trees from the order Lepidodendrales formed an important part of Carbon forests. Lycophytes share their most recent ancestors with the Ferns and seed plants. Er zijn meer dan 10.000 soorten Lycophyta en varens, en die zijn lang nog niet allemaal onderzocht op moleculaire kenmerken. Daarom is de indeling van de varens nog steeds onderwerp van discussie. Dat is al eeuwen lang zo: het is bij varens altijd moeilijk geweest om de kenmerken op hun juiste waarde te schatten, bij bloemplanten is dat vaak gemakkelijker. There are more than 10.000 species of Lycophytes and Ferns, and the majority has not been included in any molecular study. That is why relationships in and between groups of Ferns and Lycophytes are still a matter of debate. This has been the case for hundreds of years. It has always been hard to assess the value of different characters in elucidating relationships. This has usually been easier and less controversial in seed plants. D A BL O N TS G TA A RO N EN A A RD E De oudste overgebleven vaatplanten zijn de Lycophyta. Fossielen van deze groep zijn vanaf het Devoon bekend. Bomen uit de orde Lepidodendrales vormden een belangrijk onderdeel van de bossen in het Carboon. De Lycophyta delen hun meest recente voorouder met de varens en de zaadplanten. ● ● 4.500.000.000 3.700.000.000 Vaatplanten Anthocerotophyta Marchantiophyta Mossen Bryophyta Tracheophyta (Vaatplanten) oeger de is op nmerken Lycopodiales Lycophyta Selaginellales Isoetales Psilotales Ophioglossales Pteridophyta Equisetales (varens) Marattiales Polypodiales Spermatophyta (Zaadplanten) The oldest remaining vascular plants are Lycophytes, of which fossils are known since the Devonian. Trees from the order Lepidodendrales formed an important part of Carbon forests. Lycophytes share their most recent ancestors with the Ferns and seed plants. EN There are more than 10.000 species of Lycophytes and Ferns, and the majority has not been included in any molecular study. That is why relationships in and between groups of Ferns and Lycophytes are still a matter of debate. This has been the case for hundreds of years. It has always been hard to assess the value of different characters in elucidating relationships. This has usually been easier and less controversial in seed plants. RO aarom is de erp van bij varens op hun n is dat According to the most recent results of analysis there are 2 large groups: Lycophyta (Lycopodiales, Selaginellales, and Isoetales), with small and simple leaves with their own type of development and venation, and the Ferns (Psilotales, Ophioglosssales, Marattiales, Equisetales, and Polypodiales), with large fronds, or small reduced microphylls. Ferns are now regarded as sister group to the seed plants. It is interesting to note that Psilotales and Equisetales now belong to the true Ferns, and that Ferns are more closely related to seed plants than to Lycophyta. G en In the old division all ‘true’ Ferns were placed together in one group, Filicatae, usually plants with large, flat leaves. Apart from those, several ‘rest’ groups were distinguished, the so-called Fern-allies: Psilotatae, Lycopodiatae, and Equisetatae, with much smaller and simpler fronds. D de anaf het odendrales e bossen in est recente en. Ginkgoales Ephedr Gnetac Welwit Gnetales Angiospermae (Bloemplanten) A wee grote les, ge, kleine ze en glosssales, met grote varens zijn lend aarten en dat de nten dan Ginkgo Within the group of spore plants that used to be called ‘Ferns and Fern-allies’, a new subdivision has been made, based on morphological and molecular characters. BL mpeler Cycadales Coniferales Lycophytes and ferns rens tot met grote, e de Cycada Stange Zamiac ● 3.700.000.000 Pinacea Arauca Podoca Sciadop Taxacea Cephal Cupress Levenscyclus van varens In tegenstelling tot bij mossen is bij de Lycophyta e opvallende generatie de sporofyt, de varenplant (A chromosomen. De sporen, elk met slechts 1 set chr reductiedeling gevormd in kleine sporendoosjes (B bladeren: aan de onderkant of aan de rand van ge op speciale bladeren of delen daarvan. Wanneer e groeit daaruit de volgende generatie, een apart kl (F), met in elke cel ook weer 1 set chromosomen. H geslachtsorganen (G) gevormd. Voor de bevruchtin nog steeds afhankelijk van water, waarin de mann geslachtscellen kunnen zwemmen. Doordat de ges aan de onderkant van de gametofyt worden gevor minder afhankelijk van regen dan mossen – onder wordt in een vochtige omgeving gemakkelijk geno vastgehouden. Uit de bevruchte eicel begint de spo onderkant van de gametofyt te groeien, en kan da contact maken met de bodem en een zelfstandig b opbouwen: de varenplant. tplanten ales lales Lycophyta ■ Lycopodiales Cycadaceae Stangeriaceae Zamiaceae Lycophyta ssales Pteridophyta es (varens) es ales ophyta (Zaadplanten) Cycadales Ginkgoaceae Ginkgoales Ephedraceae Gnetaceae Welwitschiaceae Gnetales Coniferales Angiospermae (Bloemplanten) hat used to be w subdivision has al and molecular were placed sually plants with , several ‘rest’ called Fern-allies: etatae, with Gymnospermae (Naaktzadigen) Pinaceae Araucariaceae Podocarpaceae Sciadopityaceae Taxaceae Cephalotaxaceae Cupressaceae De enige familie kosmopolitische W (Lycopodiaceae), bijna 400 soorten gaffelvormig vert maar meestal ter met slechts 1 ner schutbladen die i de bladoksels. Ze In Nederland kom ■ Oo (Se 75 kru vo en 4r Roos van Jericho are kleine sporen aan bekend vanaf he Levenscyclus van varens ■ Isoetales De enige familie (Isoetaceae), met ca. 130 soorten. B meestal op natte 2cm tot 1m lang staan aan de voe macrosporen, of zijn gaffelvormig het Trias. In Nede ts of analysis a (Lycopodiales, small and simple lopment and Ophioglosssales, odiales), with ophylls. Ferns o the seed Psilotales and e Ferns, and that eed plants than ts are own since the pidodendrales on forests. ancestors with s of Lycophytes t been included relationships in Lycophytes are een the case for en hard to assess elucidating easier and less Varens In tegenstelling tot bij mossen is bij de Lycophyta en de varens de meest opvallende generatie de sporofyt, de varenplant (A), met in elke cel 2 sets chromosomen. De sporen, elk met slechts 1 set chromosomen worden door reductiedeling gevormd in kleine sporendoosjes (B: sporangiën) op de bladeren: aan de onderkant of aan de rand van gewone varenbladeren, of op speciale bladeren of delen daarvan. Wanneer een spore (D) kiemt (E), groeit daaruit de volgende generatie, een apart klein plantje, de gametofyt (F), met in elke cel ook weer 1 set chromosomen. Hierop worden de geslachtsorganen (G) gevormd. Voor de bevruchting (J) zijn varens nog steeds afhankelijk van water, waarin de mannelijke geslachtscellen kunnen zwemmen. Doordat de geslachtsorganen aan de onderkant van de gametofyt worden gevormd, zijn varens minder afhankelijk van regen dan mossen – onder de gametofyt wordt in een vochtige omgeving gemakkelijk genoeg water vastgehouden. Uit de bevruchte eicel begint de sporofyt (K) aan de onderkant van de gametofyt te groeien, en kan daardoor snel contact maken met de bodem en een zelfstandig bestaan opbouwen: de varenplant. N Maanvaren en Addertong ■ Psilotales Deze orde bestaa Psilotum (2 soort uit tropische tot maar gaffelvorm De bladeren zijn dikwandig. In de spontaan op. ■ Ophioglossa De Addertongfam deze orde, met 4 kosmopolitisch. D ondergronds en is kruidachtig, m fertiel gedeelte, één type sporen In Nederland kom Addertong (Ophi ■ Equisetales Lycophyta ■ Lycopodiales ymnospermae aaktzadigen) De enige familie in deze orde is de kosmopolitische Wolfsklauwfamilie (Lycopodiaceae), met ongeveer 4 geslachten en bijna 400 soorten. Het zijn altijdgroene, gaffelvormig vertakte kruiden, soms epifytisch, maar meestal terrestrisch. De bladeren zijn klein, met slechts 1 nerfje. De sporangia staan in schutbladen die in aren zijn gerangschikt, of in de bladoksels. Ze bevatten 1 soort sporen. In Nederland komen 5 soorten Wolfsklauw voor. Wolfsklauw ■ Selaginellales Ook deze orde omvat 1 familie, de Selaginellafamilie (Selaginellaceae), met 1 geslacht, Selaginella, dat wel 750 soorten heeft. Het zijn gaffelvormig vertakte kruiden die vooral in warmte en tropische streken voorkomen. De kleine blaadjes zijn allemaal hetzelfde en staan dan in een spiraal, of er zijn 2 vormen, die in 4 rijen staan. De sporangia staan op schutbladen die in Roos van Jericho aren zijn gerangschikt. In een sporangium zijn veel kleine sporen aanwezig, of 4 grote. Fossielen uit deze groep zijn bekend vanaf het Carboon. ■ Isoetales De enige familie in deze orde is de Biesvarenfamilie (Isoetaceae), met 1 geslacht, de Biesvaren (Isoetes) en ca. 130 soorten. Biesvarens komen wereldwijd voor, meestal op natte plekken en in water. De bladeren zijn 2cm tot 1m lang en staan in een spiraal. De sporangiën staan aan de voet van deze bladeren, met weinig grote macrosporen, of met veel kleine microsporen. De wortels zijn gaffelvormig vertakt. De familie is al bekend vanaf het Trias. In Nederland komen 2 soorten Biesvaren voor. De Paardenstaartfamilie (Equiset overblijfsel van een veel grotere vroeger tijden enorme bomen. H in deze orde, de Paardenstaart (E 30 soorten en komt vrijwel werel De sporofyt bestaat vaak alleen u rechtopstaande stengels, vaak oo kransen op de knopen. Boven de kleine blaadjes vergroeid tot een schede. De sporangiën staan op s eindelingse aar. Daarin wordt 1 s 4 vochtgevoelige bandjes, die de verspreiding vergemakkelijken. Door de diep onder de grond kru Paardenstaarten vaak lastige onk 8 soorten Paardenstaarten voor, deze soorten. ■ Marattiales Deze orde omvat 1 familie, de M 4 geslachten en ongever 100 soo varens uit tropische en warme str een kort, rechtopstaand stammet lange, enkelvoudige tot dubbelg De sporangia staan aan de onder elkaar vergroeid. Ze maken 1 soo Vertegenwoordigers uit deze ord varenfossielen, afkomstig uit het ■ Polypodiales Deze orde onderscheidt zich van dunwandig zijn, en relatief wein meestal slechts 64: het leptospora diverse groep die het merendeel 30 families, die als volgt worden Grote biesvaren Varens e meest cel 2 sets rden door op de aderen, of emt (E), gametofyt de ns s de Maanvaren en Addertong ■ Psilotales Deze orde bestaat uit 1 familie, de Psilotaceae, met 2 geslachten: Psilotum (2 soorten) en Tmesipteris (ca. 10 soorten). Het zijn planten uit tropische tot warm-gematigde gebieden. Ze hebben geen wortels, maar gaffelvormig vertakte wortelstokken en bovengrondse takken. De bladeren zijn schubvormig, of groter en vlak. De sporangia zijn dikwandig. In de tropische kassen van de Hortus komen ze overal spontaan op. Koningsvarenfamilie (Osmun De meest basale groep binnen de die goed herkenbaar is aan de vo sporangiën, maar ook aan de stru rechtopstaande wortelstok. Veel Perm, Trias en Jura zijn goed her van deze familie. In Nederland komt uit deze groe Koningsvaren (Osmunda regalis) ■ Ophioglossales Vliesvarens (Hymen De Addertongfamilie (Ophioglossaceae) is de enige familie in deze orde, met 4 geslachten en ongeveer 75 soorten. Ze zijn kosmopolitisch. De bladgroenloze gametofyt ontwikkelt zich ondergronds en parasiteert op schimmels. De bovengrondse sporofyt is kruidachtig, met 1 blad, en draagt een duidelijk afgescheiden fertiel gedeelte, waarin de sporangia liggen ingebed. Hierin wordt één type sporen gevormd. Sommige tropische soorten zijn epifyten. In Nederland komen enkele soorten voor uit de geslachten Addertong (Ophioglossum) en Maanvaren (Botrychium). Het blad is in deze gr strookje van enkele ce langs de nerven, waa Door de snelle uitdro Vliesvarens beperkt to luchtvochtigheid. Ze komen niet in Ned elders in Europa. Vliesvaren ■ Equisetales Wolfsklauw aginellafamilie ginella, dat wel g vertakte che streken emaal hetzelfde 2 vormen, die in hutbladen die in um zijn veel e groep zijn n De Paardenstaartfamilie (Equisetaceae) is een overblijfsel van een veel grotere groep, met in vroeger tijden enorme bomen. Het enige geslacht in deze orde, de Paardenstaart (Equisetum), heeft 30 soorten en komt vrijwel wereldwijd voor. De sporofyt bestaat vaak alleen uit holle, rechtopstaande stengels, vaak ook met zijtakken in kransen op de knopen. Boven de knopen zijn de Paardenstaart kleine blaadjes vergroeid tot een nauwsluitende schede. De sporangiën staan op schildvormige dragers in een eindelingse aar. Daarin wordt 1 soort sporen gemaakt, met elateren, 4 vochtgevoelige bandjes, die de sporenmassa loswoelen en zo verspreiding vergemakkelijken. Door de diep onder de grond kruipende wortelstokken zijn Paardenstaarten vaak lastige onkruiden. In Nederland komen 8 soorten Paardenstaarten voor, en 3 kruisingen tussen enkele van deze soorten. Deze orde omvat 1 familie, de Marattiaceae, met 4 geslachten en ongever 100 soorten van grote varens uit tropische en warme streken. Ze maken een kort, rechtopstaand stammetje met tot 6m Angiopteris lange, enkelvoudige tot dubbelgeveerde bladeren. De sporangia staan aan de onderkant van de bladeren, vrij of met elkaar vergroeid. Ze maken 1 soort sporen. Vertegenwoordigers uit deze orde lijken op enkele van de oudste varenfossielen, afkomstig uit het Perm. Deze orde onderscheidt zich van de vorigen doordat de sporangia dunwandig zijn, en relatief weinig gelijkvormige sporen bevatten, meestal slechts 64: het leptosporangiate sporangium. Dit is een zeer diverse groep die het merendeel van de varens omvat. Er zijn ruim 30 families, die als volgt worden ingedeeld. Grote biesvaren Koningsvarenfamilie (Osmundaceae) 2 geslachten: Het zijn planten en geen wortels, grondse takken. sporangia zijn en ze overal De meest basale groep binnen de Polypodiales, die goed herkenbaar is aan de vorm van de sporangiën, maar ook aan de structuur van de rechtopstaande wortelstok. Veel fossielen uit Perm, Trias en Jura zijn goed herkenbaar als lid van deze familie. In Nederland komt uit deze groep de Koningsvaren (Osmunda regalis) voor. Schizaeoide varens (Schizae Een familie met 4 geslachten en in tropische en subtropische stre erg variabel, van enkelvoudig to ingesneden. De sporangia staan speciale bladeren, meestal lang Vliesvarens (Hymenophyllaceae) Het blad is in deze groep teruggebracht tot een smal strookje van enkele cellen breed en slechts één cel dik langs de nerven, waardoor de planten op mos lijken. Door de snelle uitdroging van zulke dunne bladeren zijn Vliesvarens beperkt tot groeiplaatsen met een hoge luchtvochtigheid. Ze komen niet in Nederland voor, maar wel elders in Europa. Vliesvaren De watervarens hebben zich aa door de sporen op het waterop binnen de varens uniek verschil vrouwelijke sporen. Er zijn 2 families, die allebei in De Pilvarenfamilie (Marsileacea waterplanten met een kruipend met 2 of 4 lobben. De sporangi In Nederland komt de Pilvaren Klaverbladvaren (Marsilea quad (Salviniaceae) telt 2 geslachten, (Salvinia), drijvende plantjes me zitten in groepjes onder water. Boomvarens (Cyatheaceae e Meestal grote, palmachtige var bladen in een krans aan de top 10 meter hoog kan worden. Ze de tropen. Er worden wel 7 fam Cyatheaceae en Dicksoniaceae. Eikvarens Koningsvaren amilie in Ze zijn kelt zich rondse sporofyt gescheiden . Hierin wordt n zijn epifyten. achten m). Deze 4 families omvatten samen 10 geslachten en nog geen 150 Ze komen voor in de tropen en gebieden, en in gematigde stre Zuidelijk Halfrond. Het zijn op d groeiende varens met een kruip bijzondere bladvormen voor, zo Cheiropleuria bicuspis en pedat Watervarens (Pilvarenfamili ■ Marattiales ■ Polypodiales jn ën ote rtels af oor. Gleichenioide varens (Mato Cheiropleuriaceae en Gleich Alle varens in deze groep word door de vorm van het sporedoo hebben voor het overige weinig gemeenschappelijke kenmerken werden vroeger wel in één fam Polypodiaceae, geplaatst, maar verschillen in de overige kenme zijn, geeft men er nu de voorke verschillende families te onders In Nederland komen uit deze g 30 soorten voor, en het worden meer: Adelaarsvarenfamilie (Dennstaedtiaceae), Lintvarenfa (Pteridaceae), Eikvarenfamilie (P Niervarenfamilie (Dryopteridace Bolletjesvarenfamilie (Onocleac (Aspleniaceae), Moerasvarenfam Wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae Vaatplanten Gleichenioide varens (Matoniaceae, Dipteridaceae, Cheiropleuriaceae en Gleicheniaceae) t ft in Paardenstaart agers in een maakt, met elateren, swoelen en zo tokken zijn rland komen tussen enkele van Een ontwikkeling is het streven naa groter formaat. D de afstand tussen van de plant en h aanwezige water groter. Deze 4 families omvatten samen nog geen 10 geslachten en nog geen 150 soorten. Ze komen voor in de tropen en andere warme gebieden, en in gematigde streken van het Zuidelijk Halfrond. Het zijn op de grond groeiende varens met een kruipende wortelstok. Er komen veel bijzondere bladvormen voor, zoals de tweelobbige bladeren van Cheiropleuria bicuspis en pedate bladeren bij de Matoniaceae. Schizaeoide varens (Schizaeaceae) Een familie met 4 geslachten en 180 soorten varens die het meest in tropische en subtropische streken voorkomen. De bladeren zijn erg variabel, van enkelvoudig tot dichotoom of veervormig ingesneden. De sporangia staan meestal niet in groepjes, maar op speciale bladeren, meestal langs de bladrand. Dipteris Watervarens (Pilvarenfamilie en Vlotvarenfamilie) t n Angiopteris n. deren, vrij of met ele van de oudste rdat de sporangia sporen bevatten, ium. Dit is een zeer mvat. Er zijn ruim De watervarens hebben zich aangepast aan het leven in of bij water door de sporen op het wateroppervlak te laten drijven. Er is een binnen de varens uniek verschil in grootte tussen mannelijke en vrouwelijke sporen. Er zijn 2 families, die allebei in Nederland te vinden zijn. De Pilvarenfamilie (Marsileaceae) telt 3 geslachten van moeras- of waterplanten met een kruipende wortelstok en bladeren zonder of met 2 of 4 lobben. De sporangiën staan aan de voet van de bladeren. In Nederland komt de Pilvaren (Pilularia pilulifera) en de Klaverbladvaren (Marsilea quadrifolia) voor. De Vlotvarenfamilie (Salviniaceae) telt 2 geslachten, Kroosvaren (Azolla) en Vlotvaren (Salvinia), drijvende plantjes met 3-tallige bladeren. De sporangiën zitten in groepjes onder water. Boomvarens (Cyatheaceae en Dicksoniaceae) Meestal grote, palmachtige varens, met grote en fijn verdeelde bladen in een krans aan de top van een rechtopstaande stam, die tot 10 meter hoog kan worden. Ze komen voor in warmere streken in de de tropen. Er worden wel 7 families onderscheiden, de grootste zijn Cyatheaceae en Dicksoniaceae. Eikvarens Koningsvaren cht tot een smal echts één cel dik n op mos lijken. dunne bladeren zijn met een hoge ar wel Alle varens in deze groep worden gekenmerkt door de vorm van het sporedoosje, maar ze hebben voor het overige weinig gemeenschappelijke kenmerken. Deze varens werden vroeger wel in één familie, de Polypodiaceae, geplaatst, maar omdat de verschillen in de overige kenmerken zo groot zijn, geeft men er nu de voorkeur aan om verschillende families te onderscheiden. In Nederland komen uit deze groep ruim 30 soorten voor, en het worden er nog steeds meer: Adelaarsvarenfamilie (Dennstaedtiaceae), Lintvarenfamilie Hertshoornvaren (Pteridaceae), Eikvarenfamilie (Polypodiaceae), Niervarenfamilie (Dryopteridaceae), Dubbellooffamilie (Blechnaceae), Bolletjesvarenfamilie (Onocleaceae), Streepvarenfamilie (Aspleniaceae), Moerasvarenfamilie (Thelypteridaceae) en Wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae). Bij de vaatplanten vaten, voorziening transport van wat plant heen. Ze vo systeem van leidin plant: de grootste en stengels, de kle uiteinden van de wortels toe. Het xyleem bestaa houtvaten, reekse dode cellen, die w voedingszouten u via de wortels naa de plant transport voor de nodige st zorgen. Het floee voornamelijk uit z water met daarin fotosyntheseprod hele plant heen v De drijvende krac feit dat een dunn ononderbroken w zichzelf in stand h de ene kant wate trekken wanneer andere kant wate bijvoorbeeld door waterverbruik, ma door verdamping aan het oppervlak van de plant. Vaats de Ka Vaatplanten Een ontwikkeling bij landplanten is het streven naar een steeds groter formaat. Daardoor wordt de afstand tussen de onderdelen van de plant en het in de bodem aanwezige water ook steeds groter. eel van e. eest zijn Dipteris ar op j water een en s- of der of laderen. ilie ren ngiën de die tot en in de ste zijn groenwieren mossen varens naaktzadigen bloemplanten bloemen en vruchten zaden transportvaten droogtebestendige sporen of stuifmeel bladgroenkorrels Bij de vaatplanten vinden we vaten, voorzieningen voor het transport van water door de hele plant heen. Ze vormen een heel systeem van leidingen in de plant: de grootste in stammen en stengels, de kleinste tot in de uiteinden van de bladeren en de wortels toe. Vascular plants A striking development in land plants is their tendency to become ever larger. This also enlarges the distance between plant parts and the water contained in the soil. In vascular plants vessels are present, devices for the transport of water throughout the plant. They form a system of tubes: the largest in trunks and stems, the thinnest reaching into the leaf and root tips. Het xyleem bestaat uit houtvaten, reeksen van holle dode cellen, die water met voedingszouten uit de bodem via de wortels naar de rest van de plant transporteren en ook voor de nodige stevigheid zorgen. Het floeem bestaat voornamelijk uit zeefvaten die water met daarin fotosyntheseprodukten door de hele plant heen vervoeren. De drijvende kracht hierbij is het feit dat een dunne ononderbroken waterkolom zichzelf in stand houdt door aan de ene kant water aan te trekken wanneer er aan de andere kant water verdwijnt – bijvoorbeeld door intern waterverbruik, maar meestal door verdamping aan het oppervlak van de plant. Xylem consists mainly of vessels, series of hollow dead cells, for the transport of water and minerals taken up from the soil by the roots, and its distribution all over the plant. This tissue also provides strength needed to keep up a large plant. The phloem consists mainly of sieve tubes for the transport of water and products of photosynthesis throughout the plant. The driving force is the fact that a continuous water column stays that way by pumping up water whenever water disappears, mainly by evaporation at the plant surface. Nerven in varenbladeren ertshoornvaren naceae), TE N A N TE PL N A ● ● ● ● 500.000.000 450.000.000 350.000.000 125.000.000 ED H BL O EN EM PL D A ZA VA LA N D AT P PL LA A N N TE TE N N N Vaatstelsel in de Kamvaren ●