Vaatplanten - Hortus botanicus Leiden

advertisement
Chlorophyceae
Trebouxiophyceae
Ulvophyceae
’Prasinophyceae’
Mesostigmatophyceae
Chlorokybophyceae
Klebsormidiophyceae
Zygnemophyceae
Coleochaetophyceae
Charophyceae
Embryophyta (Landplanten)
Vaatplan
Chlorophyta
Charophyta
Anthocerotophyta
Marchantiophyta
Mossen
Bryophyta
Tracheophyta (Vaatplanten)
Lycophyta en varens
Binnen de groep van sporenplanten die vroeger de
’varens en varenachtigen’ werd genoemd, is op
grond van anatomische en moleculaire kenmerken
een nieuwe indeling gemaakt.
In de oude indeling werden alle ’echte’ varens tot
één groep gerekend, de Filicatae, meestal met grote,
vlakke bladeren. Daarnaast werden enkele
restgroepen onderscheiden, de zogenaamde
varenachtigen: Psilotatae, Lycopodiatae
(Wolfsklauwachtigen) en Equisetatae
(Paardenstaarten), met veel kleinere en simpeler
bladeren.
Volgens de nieuwste inzichten zijn er nu twee grote
groepen: die van de Lycophyta (Lycopodiales,
Selaginellales en Isoetales), met eenvoudige, kleine
bladeren met een eigen ontwikkelingswijze en
nervatuur, en de varens (Psilotales, Ophioglosssales,
Marattiales, Equisetales en Polypodiales), met grote
of met kleine gereduceerde bladeren. De varens zijn
de zustergroep van de zaadplanten. Opvallend
hierbij is dat de Psilotales en de Paardenstaarten
(Equisetales) nu bij de echte varens horen, en dat de
varens meer verwant zijn met de zaadplanten dan
met de Lycophyta.
Lycopodiales
Lycophyta
Selaginellales
Isoetales
Psilotales
Ophioglossales
Pteridophy
Equisetales
(varens)
Marattiales
Polypodiales
Spermatophyta (Zaadplanten)
Lycophytes and ferns
Within the group of spore plants that used to be
called ‘Ferns and Fern-allies’, a new subdivision has
been made, based on morphological and molecular
characters.
In the old division all ‘true’ Ferns were placed
together in one group, Filicatae, usually plants with
large, flat leaves. Apart from those, several ‘rest’
groups were distinguished, the so-called Fern-allies:
Psilotatae, Lycopodiatae, and Equisetatae, with
much smaller and simpler fronds.
According to the most recent results of analysis
there are 2 large groups: Lycophyta (Lycopodiales,
Selaginellales, and Isoetales), with small and simple
leaves with their own type of development and
venation, and the Ferns (Psilotales, Ophioglosssales,
Marattiales, Equisetales, and Polypodiales), with
large fronds, or small reduced microphylls. Ferns
are now regarded as sister group to the seed
plants. It is interesting to note that Psilotales and
Equisetales now belong to the true Ferns, and that
Ferns are more closely related to seed plants than
to Lycophyta.
The oldest remaining vascular plants are
Lycophytes, of which fossils are known since the
Devonian. Trees from the order Lepidodendrales
formed an important part of Carbon forests.
Lycophytes share their most recent ancestors with
the Ferns and seed plants.
Er zijn meer dan 10.000 soorten Lycophyta en
varens, en die zijn lang nog niet allemaal
onderzocht op moleculaire kenmerken. Daarom is de
indeling van de varens nog steeds onderwerp van
discussie. Dat is al eeuwen lang zo: het is bij varens
altijd moeilijk geweest om de kenmerken op hun
juiste waarde te schatten, bij bloemplanten is dat
vaak gemakkelijker.
There are more than 10.000 species of Lycophytes
and Ferns, and the majority has not been included
in any molecular study. That is why relationships in
and between groups of Ferns and Lycophytes are
still a matter of debate. This has been the case for
hundreds of years. It has always been hard to assess
the value of different characters in elucidating
relationships. This has usually been easier and less
controversial in seed plants.
D
A
BL
O
N
TS
G
TA
A
RO
N
EN
A
A
RD
E
De oudste overgebleven vaatplanten zijn de
Lycophyta. Fossielen van deze groep zijn vanaf het
Devoon bekend. Bomen uit de orde Lepidodendrales
vormden een belangrijk onderdeel van de bossen in
het Carboon. De Lycophyta delen hun meest recente
voorouder met de varens en de zaadplanten.
●
●
4.500.000.000
3.700.000.000
Vaatplanten
Anthocerotophyta
Marchantiophyta
Mossen
Bryophyta
Tracheophyta (Vaatplanten)
oeger de
is op
nmerken
Lycopodiales
Lycophyta
Selaginellales
Isoetales
Psilotales
Ophioglossales
Pteridophyta
Equisetales
(varens)
Marattiales
Polypodiales
Spermatophyta (Zaadplanten)
The oldest remaining vascular plants are
Lycophytes, of which fossils are known since the
Devonian. Trees from the order Lepidodendrales
formed an important part of Carbon forests.
Lycophytes share their most recent ancestors with
the Ferns and seed plants.
EN
There are more than 10.000 species of Lycophytes
and Ferns, and the majority has not been included
in any molecular study. That is why relationships in
and between groups of Ferns and Lycophytes are
still a matter of debate. This has been the case for
hundreds of years. It has always been hard to assess
the value of different characters in elucidating
relationships. This has usually been easier and less
controversial in seed plants.
RO
aarom is de
erp van
bij varens
op hun
n is dat
According to the most recent results of analysis
there are 2 large groups: Lycophyta (Lycopodiales,
Selaginellales, and Isoetales), with small and simple
leaves with their own type of development and
venation, and the Ferns (Psilotales, Ophioglosssales,
Marattiales, Equisetales, and Polypodiales), with
large fronds, or small reduced microphylls. Ferns
are now regarded as sister group to the seed
plants. It is interesting to note that Psilotales and
Equisetales now belong to the true Ferns, and that
Ferns are more closely related to seed plants than
to Lycophyta.
G
en
In the old division all ‘true’ Ferns were placed
together in one group, Filicatae, usually plants with
large, flat leaves. Apart from those, several ‘rest’
groups were distinguished, the so-called Fern-allies:
Psilotatae, Lycopodiatae, and Equisetatae, with
much smaller and simpler fronds.
D
de
anaf het
odendrales
e bossen in
est recente
en.
Ginkgoales
Ephedr
Gnetac
Welwit
Gnetales
Angiospermae (Bloemplanten)
A
wee grote
les,
ge, kleine
ze en
glosssales,
met grote
varens zijn
lend
aarten
en dat de
nten dan
Ginkgo
Within the group of spore plants that used to be
called ‘Ferns and Fern-allies’, a new subdivision has
been made, based on morphological and molecular
characters.
BL
mpeler
Cycadales
Coniferales
Lycophytes and ferns
rens tot
met grote,
e
de
Cycada
Stange
Zamiac
●
3.700.000.000
Pinacea
Arauca
Podoca
Sciadop
Taxacea
Cephal
Cupress
Levenscyclus van varens
In tegenstelling tot bij mossen is bij de Lycophyta e
opvallende generatie de sporofyt, de varenplant (A
chromosomen. De sporen, elk met slechts 1 set chr
reductiedeling gevormd in kleine sporendoosjes (B
bladeren: aan de onderkant of aan de rand van ge
op speciale bladeren of delen daarvan. Wanneer e
groeit daaruit de volgende generatie, een apart kl
(F), met in elke cel ook weer 1 set chromosomen. H
geslachtsorganen (G) gevormd. Voor de bevruchtin
nog steeds afhankelijk van water, waarin de mann
geslachtscellen kunnen zwemmen. Doordat de ges
aan de onderkant van de gametofyt worden gevor
minder afhankelijk van regen dan mossen – onder
wordt in een vochtige omgeving gemakkelijk geno
vastgehouden. Uit de bevruchte eicel begint de spo
onderkant van de gametofyt te groeien, en kan da
contact maken met de bodem en een zelfstandig b
opbouwen: de varenplant.
tplanten
ales
lales
Lycophyta
■ Lycopodiales
Cycadaceae
Stangeriaceae
Zamiaceae
Lycophyta
ssales
Pteridophyta
es
(varens)
es
ales
ophyta (Zaadplanten)
Cycadales
Ginkgoaceae
Ginkgoales
Ephedraceae
Gnetaceae
Welwitschiaceae
Gnetales
Coniferales
Angiospermae (Bloemplanten)
hat used to be
w subdivision has
al and molecular
were placed
sually plants with
, several ‘rest’
called Fern-allies:
etatae, with
Gymnospermae
(Naaktzadigen)
Pinaceae
Araucariaceae
Podocarpaceae
Sciadopityaceae
Taxaceae
Cephalotaxaceae
Cupressaceae
De enige familie
kosmopolitische W
(Lycopodiaceae),
bijna 400 soorten
gaffelvormig vert
maar meestal ter
met slechts 1 ner
schutbladen die i
de bladoksels. Ze
In Nederland kom
■
Oo
(Se
75
kru
vo
en
4r
Roos van Jericho
are
kleine sporen aan
bekend vanaf he
Levenscyclus van varens
■ Isoetales
De enige familie
(Isoetaceae), met
ca. 130 soorten. B
meestal op natte
2cm tot 1m lang
staan aan de voe
macrosporen, of
zijn gaffelvormig
het Trias. In Nede
ts of analysis
a (Lycopodiales,
small and simple
lopment and
Ophioglosssales,
odiales), with
ophylls. Ferns
o the seed
Psilotales and
e Ferns, and that
eed plants than
ts are
own since the
pidodendrales
on forests.
ancestors with
s of Lycophytes
t been included
relationships in
Lycophytes are
een the case for
en hard to assess
elucidating
easier and less
Varens
In tegenstelling tot bij mossen is bij de Lycophyta en de varens de meest
opvallende generatie de sporofyt, de varenplant (A), met in elke cel 2 sets
chromosomen. De sporen, elk met slechts 1 set chromosomen worden door
reductiedeling gevormd in kleine sporendoosjes (B: sporangiën) op de
bladeren: aan de onderkant of aan de rand van gewone varenbladeren, of
op speciale bladeren of delen daarvan. Wanneer een spore (D) kiemt (E),
groeit daaruit de volgende generatie, een apart klein plantje, de gametofyt
(F), met in elke cel ook weer 1 set chromosomen. Hierop worden de
geslachtsorganen (G) gevormd. Voor de bevruchting (J) zijn varens
nog steeds afhankelijk van water, waarin de mannelijke
geslachtscellen kunnen zwemmen. Doordat de geslachtsorganen
aan de onderkant van de gametofyt worden gevormd, zijn varens
minder afhankelijk van regen dan mossen – onder de gametofyt
wordt in een vochtige omgeving gemakkelijk genoeg water
vastgehouden. Uit de bevruchte eicel begint de sporofyt (K) aan de
onderkant van de gametofyt te groeien, en kan daardoor snel
contact maken met de bodem en een zelfstandig bestaan
opbouwen: de varenplant.
N
Maanvaren en Addertong
■ Psilotales
Deze orde bestaa
Psilotum (2 soort
uit tropische tot
maar gaffelvorm
De bladeren zijn
dikwandig. In de
spontaan op.
■ Ophioglossa
De Addertongfam
deze orde, met 4
kosmopolitisch. D
ondergronds en
is kruidachtig, m
fertiel gedeelte,
één type sporen
In Nederland kom
Addertong (Ophi
■ Equisetales
Lycophyta
■ Lycopodiales
ymnospermae
aaktzadigen)
De enige familie in deze orde is de
kosmopolitische Wolfsklauwfamilie
(Lycopodiaceae), met ongeveer 4 geslachten en
bijna 400 soorten. Het zijn altijdgroene,
gaffelvormig vertakte kruiden, soms epifytisch,
maar meestal terrestrisch. De bladeren zijn klein,
met slechts 1 nerfje. De sporangia staan in
schutbladen die in aren zijn gerangschikt, of in
de bladoksels. Ze bevatten 1 soort sporen.
In Nederland komen 5 soorten Wolfsklauw voor.
Wolfsklauw
■ Selaginellales
Ook deze orde omvat 1 familie, de Selaginellafamilie
(Selaginellaceae), met 1 geslacht, Selaginella, dat wel
750 soorten heeft. Het zijn gaffelvormig vertakte
kruiden die vooral in warmte en tropische streken
voorkomen. De kleine blaadjes zijn allemaal hetzelfde
en staan dan in een spiraal, of er zijn 2 vormen, die in
4 rijen staan. De sporangia staan op schutbladen die in
Roos van Jericho
aren zijn gerangschikt. In een sporangium zijn veel
kleine sporen aanwezig, of 4 grote. Fossielen uit deze groep zijn
bekend vanaf het Carboon.
■ Isoetales
De enige familie in deze orde is de Biesvarenfamilie
(Isoetaceae), met 1 geslacht, de Biesvaren (Isoetes) en
ca. 130 soorten. Biesvarens komen wereldwijd voor,
meestal op natte plekken en in water. De bladeren zijn
2cm tot 1m lang en staan in een spiraal. De sporangiën
staan aan de voet van deze bladeren, met weinig grote
macrosporen, of met veel kleine microsporen. De wortels
zijn gaffelvormig vertakt. De familie is al bekend vanaf
het Trias. In Nederland komen 2 soorten Biesvaren voor.
De Paardenstaartfamilie (Equiset
overblijfsel van een veel grotere
vroeger tijden enorme bomen. H
in deze orde, de Paardenstaart (E
30 soorten en komt vrijwel werel
De sporofyt bestaat vaak alleen u
rechtopstaande stengels, vaak oo
kransen op de knopen. Boven de
kleine blaadjes vergroeid tot een
schede. De sporangiën staan op s
eindelingse aar. Daarin wordt 1 s
4 vochtgevoelige bandjes, die de
verspreiding vergemakkelijken.
Door de diep onder de grond kru
Paardenstaarten vaak lastige onk
8 soorten Paardenstaarten voor,
deze soorten.
■ Marattiales
Deze orde omvat 1 familie, de M
4 geslachten en ongever 100 soo
varens uit tropische en warme str
een kort, rechtopstaand stammet
lange, enkelvoudige tot dubbelg
De sporangia staan aan de onder
elkaar vergroeid. Ze maken 1 soo
Vertegenwoordigers uit deze ord
varenfossielen, afkomstig uit het
■ Polypodiales
Deze orde onderscheidt zich van
dunwandig zijn, en relatief wein
meestal slechts 64: het leptospora
diverse groep die het merendeel
30 families, die als volgt worden
Grote biesvaren
Varens
e meest
cel 2 sets
rden door
op de
aderen, of
emt (E),
gametofyt
de
ns
s
de
Maanvaren en Addertong
■ Psilotales
Deze orde bestaat uit 1 familie, de Psilotaceae, met 2 geslachten:
Psilotum (2 soorten) en Tmesipteris (ca. 10 soorten). Het zijn planten
uit tropische tot warm-gematigde gebieden. Ze hebben geen wortels,
maar gaffelvormig vertakte wortelstokken en bovengrondse takken.
De bladeren zijn schubvormig, of groter en vlak. De sporangia zijn
dikwandig. In de tropische kassen van de Hortus komen ze overal
spontaan op.
Koningsvarenfamilie (Osmun
De meest basale groep binnen de
die goed herkenbaar is aan de vo
sporangiën, maar ook aan de stru
rechtopstaande wortelstok. Veel
Perm, Trias en Jura zijn goed her
van deze familie.
In Nederland komt uit deze groe
Koningsvaren (Osmunda regalis)
■ Ophioglossales
Vliesvarens (Hymen
De Addertongfamilie (Ophioglossaceae) is de enige familie in
deze orde, met 4 geslachten en ongeveer 75 soorten. Ze zijn
kosmopolitisch. De bladgroenloze gametofyt ontwikkelt zich
ondergronds en parasiteert op schimmels. De bovengrondse sporofyt
is kruidachtig, met 1 blad, en draagt een duidelijk afgescheiden
fertiel gedeelte, waarin de sporangia liggen ingebed. Hierin wordt
één type sporen gevormd. Sommige tropische soorten zijn epifyten.
In Nederland komen enkele soorten voor uit de geslachten
Addertong (Ophioglossum) en Maanvaren (Botrychium).
Het blad is in deze gr
strookje van enkele ce
langs de nerven, waa
Door de snelle uitdro
Vliesvarens beperkt to
luchtvochtigheid.
Ze komen niet in Ned
elders in Europa.
Vliesvaren
■ Equisetales
Wolfsklauw
aginellafamilie
ginella, dat wel
g vertakte
che streken
emaal hetzelfde
2 vormen, die in
hutbladen die in
um zijn veel
e groep zijn
n
De Paardenstaartfamilie (Equisetaceae) is een
overblijfsel van een veel grotere groep, met in
vroeger tijden enorme bomen. Het enige geslacht
in deze orde, de Paardenstaart (Equisetum), heeft
30 soorten en komt vrijwel wereldwijd voor.
De sporofyt bestaat vaak alleen uit holle,
rechtopstaande stengels, vaak ook met zijtakken in
kransen op de knopen. Boven de knopen zijn de
Paardenstaart
kleine blaadjes vergroeid tot een nauwsluitende
schede. De sporangiën staan op schildvormige dragers in een
eindelingse aar. Daarin wordt 1 soort sporen gemaakt, met elateren,
4 vochtgevoelige bandjes, die de sporenmassa loswoelen en zo
verspreiding vergemakkelijken.
Door de diep onder de grond kruipende wortelstokken zijn
Paardenstaarten vaak lastige onkruiden. In Nederland komen
8 soorten Paardenstaarten voor, en 3 kruisingen tussen enkele van
deze soorten.
Deze orde omvat 1 familie, de Marattiaceae, met
4 geslachten en ongever 100 soorten van grote
varens uit tropische en warme streken. Ze maken
een kort, rechtopstaand stammetje met tot 6m
Angiopteris
lange, enkelvoudige tot dubbelgeveerde bladeren.
De sporangia staan aan de onderkant van de bladeren, vrij of met
elkaar vergroeid. Ze maken 1 soort sporen.
Vertegenwoordigers uit deze orde lijken op enkele van de oudste
varenfossielen, afkomstig uit het Perm.
Deze orde onderscheidt zich van de vorigen doordat de sporangia
dunwandig zijn, en relatief weinig gelijkvormige sporen bevatten,
meestal slechts 64: het leptosporangiate sporangium. Dit is een zeer
diverse groep die het merendeel van de varens omvat. Er zijn ruim
30 families, die als volgt worden ingedeeld.
Grote biesvaren
Koningsvarenfamilie (Osmundaceae)
2 geslachten:
Het zijn planten
en geen wortels,
grondse takken.
sporangia zijn
en ze overal
De meest basale groep binnen de Polypodiales,
die goed herkenbaar is aan de vorm van de
sporangiën, maar ook aan de structuur van de
rechtopstaande wortelstok. Veel fossielen uit
Perm, Trias en Jura zijn goed herkenbaar als lid
van deze familie.
In Nederland komt uit deze groep de
Koningsvaren (Osmunda regalis) voor.
Schizaeoide varens (Schizae
Een familie met 4 geslachten en
in tropische en subtropische stre
erg variabel, van enkelvoudig to
ingesneden. De sporangia staan
speciale bladeren, meestal lang
Vliesvarens (Hymenophyllaceae)
Het blad is in deze groep teruggebracht tot een smal
strookje van enkele cellen breed en slechts één cel dik
langs de nerven, waardoor de planten op mos lijken.
Door de snelle uitdroging van zulke dunne bladeren zijn
Vliesvarens beperkt tot groeiplaatsen met een hoge
luchtvochtigheid.
Ze komen niet in Nederland voor, maar wel
elders in Europa.
Vliesvaren
De watervarens hebben zich aa
door de sporen op het waterop
binnen de varens uniek verschil
vrouwelijke sporen.
Er zijn 2 families, die allebei in
De Pilvarenfamilie (Marsileacea
waterplanten met een kruipend
met 2 of 4 lobben. De sporangi
In Nederland komt de Pilvaren
Klaverbladvaren (Marsilea quad
(Salviniaceae) telt 2 geslachten,
(Salvinia), drijvende plantjes me
zitten in groepjes onder water.
Boomvarens (Cyatheaceae e
Meestal grote, palmachtige var
bladen in een krans aan de top
10 meter hoog kan worden. Ze
de tropen. Er worden wel 7 fam
Cyatheaceae en Dicksoniaceae.
Eikvarens
Koningsvaren
amilie in
Ze zijn
kelt zich
rondse sporofyt
gescheiden
. Hierin wordt
n zijn epifyten.
achten
m).
Deze 4 families omvatten samen
10 geslachten en nog geen 150
Ze komen voor in de tropen en
gebieden, en in gematigde stre
Zuidelijk Halfrond. Het zijn op d
groeiende varens met een kruip
bijzondere bladvormen voor, zo
Cheiropleuria bicuspis en pedat
Watervarens (Pilvarenfamili
■ Marattiales
■ Polypodiales
jn
ën
ote
rtels
af
oor.
Gleichenioide varens (Mato
Cheiropleuriaceae en Gleich
Alle varens in deze groep word
door de vorm van het sporedoo
hebben voor het overige weinig
gemeenschappelijke kenmerken
werden vroeger wel in één fam
Polypodiaceae, geplaatst, maar
verschillen in de overige kenme
zijn, geeft men er nu de voorke
verschillende families te onders
In Nederland komen uit deze g
30 soorten voor, en het worden
meer: Adelaarsvarenfamilie
(Dennstaedtiaceae), Lintvarenfa
(Pteridaceae), Eikvarenfamilie (P
Niervarenfamilie (Dryopteridace
Bolletjesvarenfamilie (Onocleac
(Aspleniaceae), Moerasvarenfam
Wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae
Vaatplanten
Gleichenioide varens (Matoniaceae, Dipteridaceae,
Cheiropleuriaceae en Gleicheniaceae)
t
ft
in
Paardenstaart
agers in een
maakt, met elateren,
swoelen en zo
tokken zijn
rland komen
tussen enkele van
Een ontwikkeling
is het streven naa
groter formaat. D
de afstand tussen
van de plant en h
aanwezige water
groter.
Deze 4 families omvatten samen nog geen
10 geslachten en nog geen 150 soorten.
Ze komen voor in de tropen en andere warme
gebieden, en in gematigde streken van het
Zuidelijk Halfrond. Het zijn op de grond
groeiende varens met een kruipende wortelstok. Er komen veel
bijzondere bladvormen voor, zoals de tweelobbige bladeren van
Cheiropleuria bicuspis en pedate bladeren bij de Matoniaceae.
Schizaeoide varens (Schizaeaceae)
Een familie met 4 geslachten en 180 soorten varens die het meest
in tropische en subtropische streken voorkomen. De bladeren zijn
erg variabel, van enkelvoudig tot dichotoom of veervormig
ingesneden. De sporangia staan meestal niet in groepjes, maar op
speciale bladeren, meestal langs de bladrand.
Dipteris
Watervarens (Pilvarenfamilie en Vlotvarenfamilie)
t
n
Angiopteris
n.
deren, vrij of met
ele van de oudste
rdat de sporangia
sporen bevatten,
ium. Dit is een zeer
mvat. Er zijn ruim
De watervarens hebben zich aangepast aan het leven in of bij water
door de sporen op het wateroppervlak te laten drijven. Er is een
binnen de varens uniek verschil in grootte tussen mannelijke en
vrouwelijke sporen.
Er zijn 2 families, die allebei in Nederland te vinden zijn.
De Pilvarenfamilie (Marsileaceae) telt 3 geslachten van moeras- of
waterplanten met een kruipende wortelstok en bladeren zonder of
met 2 of 4 lobben. De sporangiën staan aan de voet van de bladeren.
In Nederland komt de Pilvaren (Pilularia pilulifera) en de
Klaverbladvaren (Marsilea quadrifolia) voor. De Vlotvarenfamilie
(Salviniaceae) telt 2 geslachten, Kroosvaren (Azolla) en Vlotvaren
(Salvinia), drijvende plantjes met 3-tallige bladeren. De sporangiën
zitten in groepjes onder water.
Boomvarens (Cyatheaceae en Dicksoniaceae)
Meestal grote, palmachtige varens, met grote en fijn verdeelde
bladen in een krans aan de top van een rechtopstaande stam, die tot
10 meter hoog kan worden. Ze komen voor in warmere streken in de
de tropen. Er worden wel 7 families onderscheiden, de grootste zijn
Cyatheaceae en Dicksoniaceae.
Eikvarens
Koningsvaren
cht tot een smal
echts één cel dik
n op mos lijken.
dunne bladeren zijn
met een hoge
ar wel
Alle varens in deze groep worden gekenmerkt
door de vorm van het sporedoosje, maar ze
hebben voor het overige weinig
gemeenschappelijke kenmerken. Deze varens
werden vroeger wel in één familie, de
Polypodiaceae, geplaatst, maar omdat de
verschillen in de overige kenmerken zo groot
zijn, geeft men er nu de voorkeur aan om
verschillende families te onderscheiden.
In Nederland komen uit deze groep ruim
30 soorten voor, en het worden er nog steeds
meer: Adelaarsvarenfamilie
(Dennstaedtiaceae), Lintvarenfamilie
Hertshoornvaren
(Pteridaceae), Eikvarenfamilie (Polypodiaceae),
Niervarenfamilie (Dryopteridaceae), Dubbellooffamilie (Blechnaceae),
Bolletjesvarenfamilie (Onocleaceae), Streepvarenfamilie
(Aspleniaceae), Moerasvarenfamilie (Thelypteridaceae) en
Wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae).
Bij de vaatplanten
vaten, voorziening
transport van wat
plant heen. Ze vo
systeem van leidin
plant: de grootste
en stengels, de kle
uiteinden van de
wortels toe.
Het xyleem bestaa
houtvaten, reekse
dode cellen, die w
voedingszouten u
via de wortels naa
de plant transport
voor de nodige st
zorgen. Het floee
voornamelijk uit z
water met daarin
fotosyntheseprod
hele plant heen v
De drijvende krac
feit dat een dunn
ononderbroken w
zichzelf in stand h
de ene kant wate
trekken wanneer
andere kant wate
bijvoorbeeld door
waterverbruik, ma
door verdamping
aan het oppervlak
van de plant.
Vaats
de Ka
Vaatplanten
Een ontwikkeling bij landplanten
is het streven naar een steeds
groter formaat. Daardoor wordt
de afstand tussen de onderdelen
van de plant en het in de bodem
aanwezige water ook steeds
groter.
eel
van
e.
eest
zijn
Dipteris
ar op
j water
een
en
s- of
der of
laderen.
ilie
ren
ngiën
de
die tot
en in de
ste zijn
groenwieren
mossen
varens
naaktzadigen bloemplanten
bloemen en vruchten
zaden
transportvaten
droogtebestendige sporen of stuifmeel
bladgroenkorrels
Bij de vaatplanten vinden we
vaten, voorzieningen voor het
transport van water door de hele
plant heen. Ze vormen een heel
systeem van leidingen in de
plant: de grootste in stammen
en stengels, de kleinste tot in de
uiteinden van de bladeren en de
wortels toe.
Vascular plants
A striking development in land plants is their
tendency to become ever larger. This also enlarges
the distance between plant parts and the water
contained in the soil.
In vascular plants vessels are present, devices for
the transport of water throughout the plant.
They form a system of tubes: the largest in trunks
and stems, the thinnest reaching into the leaf and
root tips.
Het xyleem bestaat uit
houtvaten, reeksen van holle
dode cellen, die water met
voedingszouten uit de bodem
via de wortels naar de rest van
de plant transporteren en ook
voor de nodige stevigheid
zorgen. Het floeem bestaat
voornamelijk uit zeefvaten die
water met daarin
fotosyntheseprodukten door de
hele plant heen vervoeren.
De drijvende kracht hierbij is het
feit dat een dunne
ononderbroken waterkolom
zichzelf in stand houdt door aan
de ene kant water aan te
trekken wanneer er aan de
andere kant water verdwijnt –
bijvoorbeeld door intern
waterverbruik, maar meestal
door verdamping
aan het oppervlak
van de plant.
Xylem consists mainly of vessels, series of hollow
dead cells, for the transport of water and minerals
taken up from the soil by the roots, and its
distribution all over the plant. This tissue also
provides strength needed to keep up a large plant.
The phloem consists mainly of sieve tubes for the
transport of water and products of photosynthesis
throughout the plant. The driving force is the fact
that a continuous water column stays that way by
pumping up water whenever water disappears,
mainly by evaporation at the plant surface.
Nerven in varenbladeren
ertshoornvaren
naceae),
TE
N
A
N
TE
PL
N
A
●
●
●
●
500.000.000
450.000.000
350.000.000
125.000.000
ED
H
BL
O
EN
EM
PL
D
A
ZA
VA
LA
N
D
AT
P
PL
LA
A
N
N
TE
TE
N
N
N
Vaatstelsel in
de Kamvaren
●
Download