Dichter bij een effectieve behandeling van psychose en manie? Waar staan we met de diagnose van schizofrenie en bipolaire stoornissen? Wat zegt de nieuwe NVvP-richtlijn over de behandeling van bipolaire stoornissen? Hoe doen atypische antipsychotica het nu écht ten opzichte van het klassieke haloperidol? Drie onderwerpen die aan bod kwamen tijdens het satellietsymposium dat Lilly organiseerde tijdens het NVvP voorjaarscongres. Diagnostisch gezien zijn schizofrenie en bipolaire stoornissen twee verschillende aandoeningen. Volgens professor Jim van Os (Universiteit Maastricht) is dit onderscheid slechts arbitrair. In de praktijk is de overlap van symptomen zo groot, dat patiënten zelfs van de ene naar de andere diagnose kunnen wisselen, afhankelijk van de behandelend arts. Wat betreft manische symptomen is er een verschil: deze komen met name voor bij patiënten met een bipolaire stoornis. Verder is er bij schizofrenie vaker sprake van vroeg dalende cognitieve vermogens, en wordt de diagnose eerder gesteld dan bij bipolaire stoornissen. Ook in de genetische basis vindt men veel overlap. Daarnaast hebben familieleden van schizofreniepatiënten ook vaak kleine cognitieve afwijkingen, die wijzen op een gedeeltelijk overeenkomstig genenpatroon. Hetzelfde fenomeen treedt op bij bipolaire stoornissen, zij het iets minder sterk. Al deze bevindingen wijzen erop dat de aard van de aandoeningen veel minder van elkaar verschilt dan men altijd heeft gedacht, al is schizofrenie over het algemeen ernstiger dan de bipolaire stoornissen. Hoe je het ook bekijkt, de aandoeningen lijken ongelofelijk veel op elkaar. Hoe moet dit in de diagnose opgelost gaan worden? Van Os heeft er wel een oplossing voor. We moeten de diagnose niet meer strikt gescheiden houden, maar ieder individu een soort uniek symptomenpatroon toekennen, en patiënten op basis daarvan behandelen. Dit is volgens hem niet nieuw in de geneeskunde. Iedereen kent het metabool syndroom, dat de arts op een soortgelijke manier samenstelt. Over behandeling, en hoe die in de nieuwe NVvP richtlijn wordt voorgeschreven voor bipolaire stoornissen, vertelde Ralph Kupka (Altrecht, Utrecht) meer. De korte-termijn behandeling van manische klachten bij bipolaire stoornissen werkt toe naar remissie: het wegnemen van symptomen. Dit moet echter niet geïnterpreteerd worden als herstel, waarvan men pas kan spreken als de manie gedurende een langere periode wegblijft. Vaak zit er tussen de bewerkstelligde remissie en het daadwerkelijke herstel nog wel twee maanden, waarin de patiënt kans heeft op terugval of zelfs een switch naar een depressie. De laatste jaren zijn er heel wat nieuwe, tweede generatie middelen op de markt gekomen die de behandeling van deze manische symptomen moeten verbeteren. Meta-analyses hebben laten zien dat die allemaal ten opzichte van placebo erg goed werken. Ten opzichte van stemmingsstabilisatoren, waarvan lithium de belangrijkste is, blijken deze nieuwe middelen ook effectiever, al is dit nauwelijks statistisch significant. Beter nog is een combinatie van antipsychotica en lithium. De behandelrespons van patiënten op de verschillende middelen loopt erg uiteen door de variatie van de aandoening zelf. Het lijkt erop dat lithium het vooral erg goed doet bij de klassieke gevallen van bipolaire stoornissen. Het is dus aan de arts om te zoeken welk middel of welke combinatie bij de patiënt het beste werkt. Voor lange-termijn behandeling, gericht op preventie van terugval, geldt hetzelfde. Lithium blijft eerste keus, valproaat, lamotrigine, carbamazepine en olanzapine zijn tweede keus. Slaat deze behandeling niet aan, dan wordt wisselen van therapie of combinatietherapie aangeraden. Professor René Kahn (UMC Utrecht) bracht de primeur van een groots opgezette Europese studie die de behandeling van eerste episode schizofrenie op realistische wijze onderzocht. De onderzoekers vergeleken een lage dosering van het klassieke haloperidol met vier verschillende tweede-generatie antipsychotica, gedoseerd volgens de standaarden. Ze werkten hierbij met een lange follow-up periode en een representatief sample. Drugsgebruik werd bewust niet uitgesloten. Het aantal patiënten dat voortijdig stopte met het gebruiken van de medicatie, de uitval, werd als uitkomstmaat gebruikt. Tenslotte was de studie ‘open randomized’ wat wil zeggen dat zowel de patiënten als de onderzoekers wisten wat voor middel ze kregen – net als in het echt (zie tabel). Toegewezen Gemiddelde Uitval door Uitval door medicatie dosering gebrek aan bijwerkingen Uitval totaal effect Amisulpride 451 mg 14% 20% 40% 3,0 mg 48% 20% 72% 12,6 mg 14% 6% 33% 499 mg 40% 3% 53% (n=104) Haloperidol (n=103) Olanzapine (n=105) Quetiapine (n=104) Ziprazidone 107 mg 26% 14% 45% (n=82) De studie werd gefinancieerd door drie van de vier fabrikanten van de nieuwe middelen: Pfizer, AstraZeneca, en Sanofi-Aventis. 72% van de patiënten die haloperidol gebruikten, stopte de behandeling tijdens het jaar dat ze gevolgd werden. Bij amisulpride was dit 40%, bij quetiapine 53%, bij olanzapine 33% (zie tabel). De onderzoekers vroegen zich af wat de meest genoemde oorzaak was voor patiënten om af te haken. Vaak denkt men hierbij aan bijwerkingen, maar dit bleek slechts bij een klein percentage het geval. Gebrek aan werkzaamheid blijkt verreweg het belangrijkste motief voor patiënten en psychiaters om al dan niet door te gaan met de behandeling. De lezingen van Ralph Kupka en Rene Kahn ondersteunden, vanuit een ander perspectief, de overlap tussen de bipolaire stoornis en schizofrenie die door Jim van Os werd besproken; ook voor de farmacotherapeutische behandeling van de stoornissen bestaat een forse gelijkenis. Zou de nieuwe DSM-V al rekening houden met deze nieuwe ontwikkeling, en de adviezen van Jim van Os opvolgen? De tijd zal het leren.