Eind rapport 301107 Quick scan KRM

advertisement
Quick scan initiële beoordeling
en uitwerking goede
milieutoestand
een goede basis voor de Europese
Kaderrichtlijn Mariene Strategie
Identificatie van kritische succesfactoren en
aanbevelingen voor de initiële beoordeling
Conceptversie 15 april 2008
Quick scan initiële beoordeling
en uitwerking goede
milieutoestand
een goede basis voor de Europese
Kaderrichtlijn Mariene Strategie
Identificatie van kritische succesfactoren en
aanbevelingen voor de initiële beoordeling
Conceptversie 15 april 2008
2
........................................................................................
Colofon
Uitgegeven
door:
Rijkswaterstaat Waterdienst
Informatie:
Telefoon:
Email:
Lisette Enserink
06 30042014
[email protected]
Uitgevoerd
door:
Janette Worm en
Dianeetha Sadacharan, WaterPlanetEarth
Lukas Meursing en
Lisette Enserink, RWS Waterdienst
Opmaak:
Datum:
15-4-2008
Status:
Eindconcept
Versienummer:
Eindrapport versie 15 april 08
3
Inhoudsopgave
.................................................................................. ......
Samenvatting
1.
5
INLEIDING .................................................................................................................... 6
1.1
1.2
1.3
1.4
KADER ........................................................................................................................ 6
DOEL .......................................................................................................................... 7
AFBAKENING ............................................................................................................... 7
LEESWIJZER ................................................................................................................ 9
2.
VEREISTEN INITIËLE BEOORDELING .................................................................. 11
3.
BESCHIKBAARHEID VAN INFORMATIE ............................................................... 14
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
4.
LESSEN VAN DE IMPLEMENTATIE VAN DE KADERRICHTLIJN WATER ...... 47
4.1
4.2
5.
MONITORINGVERPLICHTINGEN EN RAPPORTAGES ........................................................ 48
LESSEN KRW ............................................................................................................ 48
BEVINDINGEN ............................................................................................................ 51
5.1
5.2
6.
B ELEIDSKADERS ........................................................................................................ 14
MONITORING, BEOORDELING EN RAPPORTAGE ............................................................ 22
KENNISAGENDA EN KENNISONTWIKKELING ................................................................ 32
ONTWIKKELINGEN IN BUURLANDEN ........................................................................... 36
VASTSTELLEN VAN MILIEUDOELEN EN INDICATOREN .................................................. 40
ECONOMISCHE EN SOCIALE ANALYSE ......................................................................... 44
INFORMATIELEEMTES EN KANSEN............................................................................... 51
PROCEDURELE LEEMTES EN KANSEN ........................................................................... 55
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...................................................................... 60
6.1
6.2
KRITISCHE SUCCESFACTOREN .................................................................................... 60
AANBEVELINGEN ....................................................................................................... 61
BIJLAGEN ........................................................................................................................... 66
1.
A. G EÏNTERVIEWDE PERSONEN ................................................................................... 66
1.B. INTERVIEWVRAGEN TEN BEHOEVE VAN DE QUICKSCAN INITIËLE BEOORDELING KRM .... 66
2.
DEELNEMERS WORKSHOP INITIËLE BEOORDELING KRM .............................................. 67
3.
OVERZICHT VAN DE (INTER )NATIONALE INFORMATIEBESCHIKBAARHEID VERSUS DE
KRM KARAKTERISTIEKEN VOOR DE INITIËLE BEOORDELING ................................................. 69
4.
GERAADPLEEGDE BRONNEN ....................................................................................... 75
5.
LIJST VAN AFKORTINGEN EN ACRONIEMEN ................................................................. 83
4
Samenvatting
Deze quick scan beoogt een basis te vormen om prioriteiten te stellen
en tijdig maatregelen te nemen voor de initiële beoordeling onder de
KRM. Door te ‘proefdraaien’ willen het Directoraat-Generaal Water
(DGW) en Rijkswaterstaat (RWS), die verantwoordelijk zijn voor de
uitvoering van de KRM, tijdig onderkennen welke informatie en
processen nodig zijn en waar eventuele leemtes zitten. De kennis en
expertise vanuit (inter)departementale activiteiten - en die van de
daaraan geliëerde instituten - zijn hier van groot belang.
De precieze vereisten van de initiële beoordeling zijn nog niet bekend.
Deze worden ingevuld in het internationale implementatieproces, dat
zal starten na de publicatie van de kaderrichtlijn medio 2008. Om
effectief hierin te kunnen opereren is het van belang een goed beeld te
hebben van de internationale omgeving waarin de KRM implementatie
tot stand gaat komen.
Op grond van literatuurstudie, interviews en een deskundigenworkshop
zijn kritische succesfactoren en aanbevelingen geformuleerd. Deze
beogen een optimale aanpak van de initiële beoordeling te faciliteren,
als cruciale basis voor de gehele KRM implementatie.
De aanbevelingen zijn:
1. Pro-actieve inzet in de ontwikkeling van Europese
implementatierichtlijnen;
2. Tijdig vaststellen van Nederlandse ambitie voor de initiële
beoordeling, rekening houdend met het belang van deze
beoordeling voor de formulering van indicatoren en
doelstellingen, monitoringsprogramma’s en beleids- en
beheersmaatregelen;
3. Samenwerking met andere Noordzeelanden en optimale
benutting van bestaande coalities binnen OSPAR en producten
van OSPAR, met name het Quality Status Report dat in 2010
wordt gepubliceerd;
4. Adequate nationale organisatie voor besluitvorming en
informatieverzameling en –beheer;
5. Intensivering van de samenwerking tussen wetenschap en beleid
om informatieleentes te vullen;
6. Stimuleren van participatie belangengroepen;
7. Adequaat implementatieplan opstellen.
5
1. Inleiding
1.1
Kader
De toekomstige Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM), of
‘Marine Strategy Framework Directive (MSFD), zal naar verwachting
medio 2008 vastgesteld worden. Het doel van deze kaderrichtlijn is een
goede milieutoestand (GMT of “good environmental status (GES)”) van
alle Europese mariene wateren door middel van bescherming en
herstel van de Europese zeeën en een waarborg dat de economische
activiteiten met betrekking tot het mariene milieu een duurzaam
karakter hebben. GMT zal bereikt moeten zijn in 2020.
Elke lidstaat moet een eigen mariene strategie opstellen die verband
houdt met de mariene regio waartoe zijn gebied behoort.
Figuur 1. Overzicht en tijdspad van de onderdelen van de KRM
implementatie met de initiële beoordeling aan de basis.
Nederland bereidt zich voor op de uitvoering van de KRM (zie figuur 1)
en werkt daarom nu al aan een implementatie- en uitvoeringsplan. De
initiële beoordeling is één van de eerste activiteiten voor de uitvoering
van KRM en moet in 2012 gereed zijn en gerapporteerd worden aan de
Europese Commissie (EC). Dit behelst een initiële beoordeling (artikel 8,
“Initial assessement”) van de toestand van het mariene milieu voor de
betreffende mariene regio, met een analyse van de belangrijkste
gevolgen van menselijke activiteiten, een economische en sociale
6
analyse van het gebruik van deze wateren en van de kosten van
verslechtering van het mariene milieu (KRM Bijlage III, tabel 1 en 2).
De KRM beveelt aan om zoveel mogelijk gebruik te maken van
bestaand beleid, samen te werken met naburige lidstaten (binnen de
mariene regio) en bestaande regionale afspraken en zeeconventies,
zoals OSPAR in het geval van Nederland, te volgen.
1.2
Doel
Deze quick scan beoogt een basis te vormen om prioriteiten te stellen
en tijdig maatregelen te nemen voor de initiële beoordeling ond er de
KRM. Door te ‘proefdraaien’ willen het Directoraat-Generaal Water
(DGW) en Rijkswaterstaat (RWS), die verantwoordelijk zijn voor de
uitvoering van de KRM, tijdig onderkennen welke informatie en
processen nodig zijn en waar eventuele leemtes zitten. De kennis en
expertise vanuit (inter)departementale activiteiten - en die van de
daaraan geliëerde instituten - zijn hier van groot belang.
De precieze vereisten van de initiële beoordeling zijn nog niet bekend..
Deze worden ingevuld in het internationale implementatieproces dat
zal starten na de publicatie van de kaderrichtlijn medio 2008. Om
effectief hierin te kunnen opereren is het van belang een goed beeld te
hebben van de internationale omgeving waarin de KRM implementatie
tot stand gaat komen.
De kritische succesfactoren en de aanbevelingen in dit rapport beogen
in dit stadium een optimale aanpak van de initiële beoordeling te
faciliteren, als cruciale basis voor de gehele KRM implementatie.
1.3
Afbakening
De gepresenteerde uitkomsten in dit rapport zijn gebaseerd op een
literatuurstudie, waarna door middel van interviews 1 en een
deskundigen-workshop een verdere verdieping van de uitkomsten en
inzichten is verkregen. Tijdens de workshop zijn de voorlopige
resultaten van de quick scan gepresenteerd en nader uitgewerkt.
Het huidige rapport geeft een overzicht van de uitkomsten van de
quick scan en inzicht in de kritische succesfactoren en concrete
aanbevelingen voor het totstandkomen van de initiële beoordeling.
De quick scan zal op de volgende terreinen meer inzicht verschaffen:
•
kennisbehoefte,
•
informatiebeschikbaarheid,
•
methoden en technieken voor monitoring en beoordeling, en
•
organisatie en samenwerking (nationaal en internationaal).
1
Personen voor de interviews zijn geïdentificeerd in samenspraak met de opdrachtgever.
7
De kaderrichtlijn vraagt de lidstaten een eigen mariene strategie op
basis van een initiële beoordeling op te stellen die verband houdt met
de mariene regio of subregio waartoe zijn gebied behoort. Voor
Nederland is dit de mariene subregio “Noordzee in brede zin” (zie
onderstaande figuur 2).
Figuur 2: Mariene regio’s in Europa 2
De daadwerkelijke implementatie van de KRM (zoals voorgesteld in
figuur 1) dient nationaal plaats te vinden omdat het, ondanks de
verplichting om met andere lidstaten te coördineren, alleen de lidstaat
is die uiteindelijk door Brussel kan worden aangesproken op het
nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn.
Gezien het bovenstaande heeft deze quick scan zich in de eerste plaats
gericht op de inhoudelijke en strategische input van de verschillende
(mede)verantwoordelijke departementen (VenW, VROM, LNV) en hun
ondersteunende instituten. Daarbij is met name gekeken naar de
bestaande voor de Noordzee relevante nationale beleidskaders (Nota
Ruimte, Integraal Beheerplan Noordzee 2015, Wet Beheer
2
Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council
establishing a Framework for Community Action in the field of Marine
Environmental Policy (Marine Strategy Directive) [SEC(2005) 1290]. Brussels,
24.10.2005, COM (2005) 505 final, 2005/0211 (COD).
8
Rijkswaterstaatswerken (Wbr), Kaderrichtlijn Water, Vierde Nota
Waterhuishouding, Natura 2000, etc.), monitoringprogramma’s,
kennisagenda’s en de diverse rapportages daarover.
Anderzijds richt de EC met de KRM, evenals met de KRW, de blik op
Europese harmonisatie. Omdat internationale afstemming en
samenwerking nodig zijn om coherente beoordelingen te maken en
kosten te besparen (report once, use many times), zijn de verschillende
relevante internationale beleidskaders, monitoringprogramma’s en
rapportages meegenomen in de literatuurstudie. Daarbij is inzicht
verkregen in de gezamenlijke postities en visies van de buurlanden.
Deze internationale kaders geven ook inzicht in het belang van en de
mogelijkheden om samen te werken met de buurlanden. Met name de
informatiebeschikbaarheid en kennisontwikkeling van de OSPAR
Conventie, Noordzeeministersconferenties, International Council for
the Exploration of the Sea (ICES) en in het Europese proces (m.n. de
werkgroep European Marine Monitoring and Assessment) zijn
onderzocht.
Bij de start van het onderzoek was er nog geen definitieve versie van
de KRM-tekst beschikbaar. Voor deze quick scan is gebruik gemaakt
van de teksten en artikelen in de laatste versie van de Europese
Milieuraad (Gemeenschappelijk Standpunt van 23 juli 2007, 9388/07).
In de revisie (april 2008) is het rapport bijgewerkt op grond van het
accoord na de tweede EP lezing (versie 11 december 2007.
Hoewel de contouren en hoofdlijnen van de KRM goed zichtbaar zijn,
is het met name ten aanzien van de invulling van de initiële
beoordeling en de bijlage III, waarin de kenmerken van milieudoelen
en indicatoren worden beschreven, moeilijk om een goed beeld te
vormen van het detailniveau en de precieze vereisten ten aanzien van
’benodigde informatie’ en beoordeling op basis daarvan. Het
detailniveau van de verschillende kenmerken in bijlage III zal pas
duidelijk worden als er Europese instructies, vergelijkbaar met de
Kaderrichtlijn Water ‘Common Implementation Strategy’, worden
ontwikkeld.
1.4
Leeswijzer
Het rapport is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk wordt
een overzicht gegeven van de KRM vereisten met betrekking tot de
initiële beoordeling. In hoofdstuk 3 wordt een analyse van de
beschikbaarheid van informatie gepresenteerd, met een zo volledig
mogelijk overzicht van de bestaande beleidskaders en initiatieven,
zowel nationaal als internationaal. Ook wordt ingegaan op de
specifieke monitoring-, -en beoordelingsprogramma’s en de
ontwikkelingen en posities van de buurlanden in relatie tot deze kaders
en de KRM in het bijzonder. De informatie wordt aan het begin van het
hoofdstuk gepresenteerd in de vorm van een overzichtstabel.
Hoofdstuk 4 presenteert de ervaringen en lessen uit de implementatie
9
van de kaderrichtlijn water in relatie tot de initiële beoordeling KRM en
de artikel 5 presentaties in het bijzonder. In hoofdstuk 5 worden de
bevindingen van de quick scan gepresenteerd. Het rapport sluit af met
een hoofdstuk 6 waarin naast de algemene conclusies, de
geïdentificeerde kritische succesfactoren als cruciale basis voor een
goede KRM implementatie en een aantal concrete aanbevelingen naar
aanleiding van uitkomsten van de quick scan worden weergegeven.
10
2. Vereisten initiële beoordeling
De Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM) stelt een kader vast
voor de ontwikkeling van mariene strategieën die erop gericht zijn
uiterlijk tegen het jaar 2020 een goede milieutoestand van het m ariene
milieu te realiseren en de permanente bescherming en instandhouding
van dat milieu en de voorkoming van de verslechtering ervan te
garanderen (Artikel 1).
De KRM bevat de verplichting voor individuele lidstaten om een
mariene strategie (Artikel 5) voor de mariene wateren van de
individuele lidstaat op te stellen, dan wel samen met de buurlanden
een mariene strategie op te stellen voor een mariene (sub)regio, in ons
geval de Noordzee. Op dit schaalniveau dient coördinatie van de
implementatie plaats te vinden ten behoeve van een integrale aanpak
op watersysteemniveau. Dit kan vergeleken worden met de aanpak op
het schaalniveau van (internationale) stroomgebieden in de
kaderrichtlijn water (KRW).
Eén van de eerste activiteiten van iedere lidstaat is een initiële
beoordeling van de huidige milieutoestand van de betrokken wateren
en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop. Deze dient te
zijn afgerond vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de
kaderrichtlijn, naar verwachting in 2012.
Op basis van de initiële beoordeling stellen de lidstaten doelstellingen,
indicatoren en maatregelen vast om de goede milieutoestand (GMT) te
bereiken. Met behulp van monitoringprogramma’s wordt het behalen
van de doelstellingen en goede milieutoestand continu geëvalueerd.
Daarna dienen er operationele maatregelenprogramma’s (artikel 13) te
worden ontwikkeld en uitgevoerd om de doelstelling van een goede
milieutoestand (GMT) te kunnen bereiken.
De initiële beoordeling is dus van groot belang voor de gehele
implementatie van de KRM. Het vormt de basis van toekomstige
maatregelenprogramma’s en kan dus niet als een geïsoleerde activiteit
worden gezien. Het is slechts de eerste stap in het proces, elke
volgende stap wordt daarop gebaseerd. Het opstellen van de initiële
beoordeling moet dus zorgvuldig gebeuren met oog voor de
vervolgstappen.
De initiële beoordeling zal voor de mariene wateren de volgende
elementen omvatten:
(a) een analyse van de essentiële kenmerken en de huidige
milieutoestand van die wateren, gebaseerd op de in tabel 1 van
bijlage III opgenomen niet-uitputtende lijst van elementen, die
betrekking heeft op habitattypen, biologische componenten, fysischchemische kenmerken en hydromorfologie;
11
(b) een analyse van de belangrijkste belastende en beïnvloedende
factoren, met inbegrip van menselijke activiteiten, die inwerken op
de kenmerken en de milieutoestand van die wateren, gebaseerd op
de in tabel 2 van bijlage III opgenomen niet-uitputtende lijst van
elementen, en die betrekking heeft op de kwalitatieve en
kwantitatieve mix van diverse belastende factoren alsmede op
aanwijsbare trends;
(c) een economische en sociale analyse van het gebruik van die
wateren en de aan de aantasting van het mariene milieu verbonden
kosten.
Zie figuur 3.
habitattypes,
biologische
componenten, fysischchemische kenmerken
en hydromorfologie
belangrijkste belastende
en beïnvloedende
factoren
Initiële beoordeling
KRM
economische en sociale
analyse
Figuur 3: Beknopt schematisch overzicht van de KRM-vraag in relatie tot
de initiële beoordeling.
De eerste twee bouwblokken uit figuur 3 3 omvatten specifieke
karakteristieken die zijn opgenomen in Bijlage III tabellen 1 en 2 van
het KRM voorstel. De lijst met karakteristieken en elementen is
indicatief en niet uitputtend. De lidstaten maken een selectie voor hun
mariene (sub)regio op basis van relevantie en haalbaarheid.
In bijlage 3 van dit rapport is een overzicht van deze KRM
karakteristieken versus de beschikbaarheid van nationale informatie
opgenomen. Deze beschikbaarheid is beoordeeld op grond van de
volgende vragen:
1. Zijn de benodigde data beschikbaar?
2. Zijn de data in een standaard format?
3. Is er een beoordeling beschikbaar?
4. Is de beoordeling gedaan in een standaard format?
De KRM poogt een integrerende strategie (artikel 6; coördinatie en
samenwerking) te zijn, die gebruik maakt van bestaande nationale en
3
Voor economische en sociale analyse ten behoeve van de KRM is geen nadere specificatie.
12
internationale verdragen, afspraken en beleidslijnen zoals de Vogel - en
Habitatrichtlijn (VHR), het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), de
OSPAR Conventie, het Verdrag van Bonn, de Kaderichtlijn Water (KRW),
de Biodiversiteitsconventie (CBD), het MARPOL-verdrag en de
International Maritime Organisation (IMO).
Voor elk van de karakteristieken worden in dit rapport de vier vragen
beantwoord op basis van bestaande rapportages en beoordelingen in
bovengenoemde nationale en internationale kaders, waaraan
Nederland, vaak al vele jaren, bijdraagt. Het totaaloverzicht geeft een
indicatie van de uitdagingen en kansen met betrekking tot de vereisten
voor de initiële beoordeling KRM (zie tevens hoofdstuk 5.1). Hierin is
nog geen onderscheid gemaakt tussen temporele en ruimtelijke
dekking van de informatie. Beide aspecten zijn van belang voor een
goede beoordeling van het mariene milieu, maar de KRM geeft
hierover nog weinig duidelijkheid.
13
3. Beschikbaarheid van informatie
Voor het opstellen van de initiële beoordeling en de definitie van GMT
kan Nederland gebruikmaken van de vele initiatieven die nationaal
en/of internationaal doelstellingen en indicatoren vaststellen (zie figuur
4). Aansluitend daarop zijn er diverse monitoringprogramma’s en
kennisagenda’s die een ondersteunende rol kunnen spelen.
Initiële beoordeling
Nationaal
Internationaal
–KRM
fysisch-chemische
KRW, Wbr, Ww
KRW, Nitraatrichtlijn,
kenmerken en
OSPAR, TMAP
hydromorfologie
habitattypes en
Nota Ruimte,
KRW, OSPAR, VHR
biologische
IBN 2015
(Natura 2000), GVB,
componenten
CBD
belangrijkste
Nota Ruimte,
SMB, OSPAR, GVB,
belastende en
IBN 2015, Wm, Ww
MARPOL, IMO
beïnvloedende
factoren
economische en
Nota Ruimte,
SMB, OSPAR
sociale analyse
IBN 2015, Wm, Ww
Figuur 4. Beknopt overzicht van relevante nationale en internationale
beleidskaders in relatie tot de KRM initiële beoordeling.
In het onderstaande wordt per beleidskader een korte beschrijving
gegeven en de relevantie voor de KRM initiële beoordeling
weergegeven.
3.1
Beleidskaders
Internationale beleidskaders
Natura 2000 en beheerplannen
De Europese Vogelrichtlijn 4- en Habitatrichtlijngebieden 5 worden in
Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. De al
eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw
aangewezen. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in 2007
begonnen en wordt in 2008 afgerond. Natura 2000 resulteert in een
samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor
4
De Vogelrichtlijn heeft betrekking op de instandhouding van alle natuurlijke in het wild
levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het EG -verdrag
van toepassing is.
5
De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische
diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op
het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is.
14
Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden waarvan 5 gebieden 6 op
de Noordzee (figuur 5). Alleen de Voordelta is op dit moment
aangewezen. De aanwijzing legt het volgende vast:
 de precieze begrenzing van een gebied,
 voor welke soorten en/of habitattypen het is aangewezen, en
 welke doelstellingen er voor deze soorten en/of habitattypen
gelden.
Figuur 5. Gebieden op de Noordzee met bijzondere ecologische
waarden. Bron: bewerkt naar IBN 2015, VenW
Voor elk aangewezen Natura 2000-gebied moet (binnen drie jaar na
aanwijzing) een beheerplan worden vastgesteld door het bevoegd
gezag7, soms een provincie (in de kustzone) en soms het Rijk. De
beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk
zijn in en rond die gebieden. Ook staat in de beheerplannen hoe de
doelen gehaald gaan worden. De doelen worden door de lidstaten zelf
vastgesteld, de Europese sturing is zeer beperkt. De beheerplannen
kennen geen specifieke monitoringactiviteiten om de gestelde doelen
te monitoren.
Kaderrichtlijn water (KRW, 2000)
Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000/60/EC)
van kracht. Deze verplicht alle EU-lidstaten ertoe, de kwaliteit van hun
oppervlaktewater, grondwater en wateren in estuaria en de kustzone
6
Het Friese Front, Doggersbank en de Klaverbank vallen samen met de mariene beschermde
gebieden (Marine Protected Areas/MPA’s), zoals vastgesteld onder OSPAR.
7
Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat er voor al deze gebieden een beheerplan
moet komen (Habitattoets). Bron: LNV-handreiking Natura 2000: over beheerplannen en
vergunningen
15
uiterlijk in 2015 op orde te hebben. De richtlijn gaat uit van
(inter)nationale rivierstroomgebieden, soms verder samengevoegd tot
stroomgebiedsdistricten. Voor Nederland zijn dat: de Schelde en het
stroomgebied van Maas, Rijn en Eems. De richtlijn bepaalt dat de EU lidstaten voor elk stroomgebied gezamenlijk actieprogramma’s moeten
opstellen waarin alle aspecten van water aan de orde moeten komen;
de verschillende Europese wetten op het gebied van water moeten
beter op elkaar worden afgestemd. Tot 2009 hebben de lidstaten de
tijd om hun maatregelenprogramma’s op te stellen. In beginsel moet in
2015 een ‘goede chemische toestand en een goed ecologisch
potentieel of een goede ecologische toestand’ zijn bereikt, de
hoofddoelstelling van de KRW.
De KRW heeft mede tot doel om verontreinigingen in het mariene
milieu te voorkomen en te elimineren (artikel 1). De werkingssfeer van
de richtlijn strekt zich uit van de stroomgebieden tot een zeemijl
(ecologische doelstelling) of twaalf zeemijl (chemische doelstelling) uit
de kust. Daarmee bestaat er overlap met de werkingssfeer van de KRM.
Anders dan bij metingen volgens de KRW, worden veel stoffen in zoute
wateren niet bepaald door metingen in totaal water; dit vanwege de
lage concentraties of slechte oplosbaarheid. De initiële beoordeling
KRM dient daarom met name aandacht te richten op metingen
uitgevoerd in zwevend stof, sediment of in organismen. Daarvoor zijn
echter nog geen wettelijke MTR-normen vastgesteld, maar alleen
beoordelingscriteria onder OSPAR.
Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB, 2003)
Het beheer van de Nederlandse visserij wordt voor het grootste deel
bepaald door het Europese Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB).
Het beleid beoogt de visbestanden op biologisch veilige niveaus te
houden voor een meer duurzame visserij. De visserijsector, als één van
de belangrijkste gebruikers van de Noordzee, wordt sinds langere tijd
geconfronteerd met verplichtingen tot verdere verduurzaming en
vermaatschappelijking van zijn activiteiten. Voor de verschillende
belangrijke commerciële soorten zijn de afgelopen jaren forse
quotumkortingen doorgevoerd. Voor de initiële beoordeling dient met
name te worden gekeken naar de visstanden van zowel commerciële
als niet commerciële vissoorten in relatie tot de gestelde biologisch
veilige niveau’s, zoals vastgesteld in de zogenaamde ‘raadsverordening
met betrekking tot datacollectie’ en de huidige commissieverordening
betreffende te verzamelen parameters. Momenteel wordt gewerkt aan
een voorstel voor de nieuwe datacollectieverordening, waarin meer
aandacht komt voor ecosysteemeffecten van visserij.
OSPAR
Het OSPAR-Verdrag heeft als doel door internationale samenwerking
het mariene milieu in de Noord-Oostelijke Atlantische Oceaan te
beschermen, inclusief de Noordzee, Zeeuwse Delta en Waddenzee,. Het
OSPAR-verdrag kent juridisch bindende Besluiten en Aanbevelingen.
Naleving van het verdrag kan alleen worden afgedwongen op bas is van
16
arbitrage door het Internationale Hof van Justitie 8. In de praktijk wordt
veelal de ‘name and shame’ procedure toegepast. Het verdrag is door
15 landen en de EU ondertekend.
De hoofddoelstelling van OSPAR is uitgewerkt in vijf Strategiën, elk
met een eigen comité: Biodiversiteit (BDC), Eutrofiëring (EUC),
Gevaarlijke stoffen (HSC), Offshore olie- en gasindustrie (OIC) en
Radioactieve stoffen (RSC). Het comité voor beoordeling en monitoring
(ASMO) vormt het cement tussen deze strategiën door het beheren van
het Joint Assessment and Monitoring Programme (JAMP) en het
uitbrengen van integrale beoordelingen. Het JAMP bevat de volgende
monitoringsprogramma’s:

CEMP, het Co-ordinated environmental monitoring
programme,

RID, de Comprehensive study on riverine inputs and direct
discharges en

CAMP, het Comprehensive atmospheric monitoring
programme.
De twee hoofddoelstellingen van het JAMP zijn:
a. het opstellen van milieubeoordelingen van de mariene status
van het OSPAR gebied en de vijf Regio’s 9, inclusief de nieuwe
gebruiksfuncties en opkomende problemen in het mariene
milieu;
b. het opstellen van een totale evaluatie van de implementatie
van de OSPAR strategiën, inclusief de beoordeling van effecten
van maatregelen die een verbetering beogen. Deze laatste
beoordelingen helpen bij (de discussie over) het optimaliseren
van maatregelen.
ASMO (Environmental Assessment and Monitoring Committee) heeft
naast de jaarlijkse rapportages de eerste verantwoordelijkheid voor het
opstellen van de periodieke integrale beoordelingen van het mariene
milieu: Quality Status Reports (QSRs) voor het gehele OSPAR gebied en
de vijf Regio’s. De QSR 2000 was de laatste versie; aan de volgende
versie (QSR 2010) wordt momenteel gewerkt.
Het is van groot belang dat er synergie wordt bereikt tussen de
monitoringactiviteiten onder JAMP en de EU vereisten, zoals
vastgelegd in de verschillende EU richtlijnen (KRW, Vogel en Habitat
richtlijn). Op dit moment bestaat er een overlap in de werkingssfeer in
de kustwateren ten aanzien van OSPAR en de KRW en de toekomstige
8
Ter vergelijking: de naleving van Europese Richtlijnen kan worden afgedwongen door de
Europese Commissie middels ingebrekestellingsprocedures bij het Europese Hof van Justitie.
9
Arctic waters, Greater North Sea, Celtic Seas, Bay of Biscay and Iberian Coasts, and Wider
Atlantic. Een Regio binnen OSPAR heeft ongeveer dezelfde schaal als een subregio voor de
KRM.
17
KRM. Ook ten aanzien van de milieuthema’s is het noodzakelijk om
consistent te zijn in de verschillende kaders om daarmee duplicatie te
voorkomen en tegelijkertijd optimaal gebruik te maken van de
bestaande expertise en instrumenten die zijn ontwikkeld in de
afzonderlijke kaders. Hiertoe heeft OSPAR de synergieën op het
gebied van monitoring en beoordeling tussen OSPAR en de EU
Richtlijnen in kaart gebracht voor alle Strategiën. Het draagvlak voor
het bevorderen van synergie is groot omdat dit de eenduidigheid van
beleid en beheer ten goede komt en (monitorings)geld bespaart.
Verschillende elementen van OSPAR’s beoordelings- en
monitoringprogramma’s bieden mogelijkheden voor verdere
ontwikkeling in het kader van de KRM initiële beoordeling.
Ten eerste bevatten de monitoringprogramma’s specifieke
kwaliteitseisen, door middel van richtlijnen en vastgestelde procedures,
en beoordelingscriteria en instrumenten. Dit zijn waardevolle
hulpmiddelen voor het vergroten van de efficiëntie en het stroomlijnen
van monitoring in EU kader, en het ontwikkelen van een
gemeenschappelijke set indicatoren. Kwaliteitsborging binnen OSPAR,
dus bindend voor alle deelnemende landen, is op dit moment verder
ontwikkeld en beter geïmplementeerd dan bijvoorbeeld bij de KRW.
Ten tweede zijn OSPAR’s ecologische kwaliteitsdoelen (EcoQOs) zeer
bruikbaar voor de ontwikkeling van de set EU indicatoren en de
concretisering van de goede milieutoestand (zie tevens sectie 3.6).
Ten derde kan gebruikt worden gemaakt van de inhoud van het
aanstaande QSR 2010, dat zo goed als mogelijk zal aansluiten bij de
KRM eisen.
Noordzeeministersconferenties (NZMC)
De Noordzeeministersconferenties waren het forum waar veel
ontwikkelingen en afspraken binnen andere fora zoals OSPAR en de EU
werden samengebracht voor de Noordzee. Het verleden heeft bewezen
dat het een succesvol forum was voor regionale samenwerking op
politiek niveau en de ontwikkeling van de ecosysteembenadering 10.
Voorbeelden hiervan zijn de afspraken over het uitfaseren van de
lozingen van gevaarlijke stoffen, de vermindering van eutrofiëring en
het instellen van beschermde gebieden op zee. De
Noordzeeministersconferentie heeft urgentie verleend aan de
ontwikkeling van EcoQOs binnen OSPAR als uitwerking van de
ecosysteembenadering. Ook wat betreft het proces hebben de
Noordzeeministersconferenties een vernieuwende invloed gehad door
het betrekken van belangenorganisaties en milieu-organisaties in de
discussies. Tijdens de laatste 11 conferentie (2006) stonden de effecten
van scheepvaart en visserij op het milieu van de Noordzee centraal.
10
Brief aan de Tweede Kamer, 26 April 2006
11
Reden hiervoor is ondermeer dat OSPAR en de EU twee geschikte fora zijn die kunnen
worden gebruikt om bepaalde bescherming c.q maatregelen te ontwikkelen voor de
Noordzee.
18
Nationale beleidskaders
Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling" (januari 2005)
De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het
nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. De
planhorizon van de Nota is 2030, waarbij de periode 2020-2030 geldt
als doorkijk naar de lange termijn. De Nota Ruimte kent een Noordzee paragraaf en doet uitspraken die van belang zijn voor het gehele
Nederlandse deel van de Noordzee.
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke
bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving
en een aantrekkelijk land, en de belangrijkste bijbehorende
doelstellingen. Het schept ruimte voor ontwikkeling, uitgaande van het
motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent
van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van
gewenste ontwikkelingen. De bij de nota horende uitvoeringsagenda
(november 2006) biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid
horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties.
Integraal Beheerplan Noordzee 2015 en uitvoeringsagenda ruimte
(november 2006)
Het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN 2015) is een uitwerking
van de Noordzee-paragraaf in de Nota Ruimte en van het Beheerplan
voor de Rijkswateren. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking
tussen de ministeries van VenW, VROM, LNV en EZ. Het IBN 2015
vervangt de Beheersvisie Noordzee 2010.
Het IBN 2015 laat zien hoe integraal beheer van de Noordzee door de
Rijksoverheid in de komende tien jaar gestalte gaat krijgen. Het heeft
de status van een beleidsregel en verplicht de rijksoverheid om
overeenkomstig het plan te handelen.
Het IBN 2015 bevat een overzicht van het huidige beleid en beheer aan
de hand van drie thema’s (gezonde zee, veilige zee en rendabele zee),
een analyse van de ruimtelijke gevolgen van de inhoudelijke
ontwikkelingen per thema en een visie op ruimtelijke sturing door
middel van beheer. Het plan bevat daarnaast de volgende nieuwe
onderdelen van het beheer die nodig zijn om de algemene
beleidsdoelstellingen voor de Noordzee te bereiken:
 Een integraal afwegingskader voor vergunningverlening 12;
12
Het voorzorgprincipe geldt voor alle (geplande) activiteiten op de Noordzee. Verder is de
toets op nut en noodzaak bedoeld om ongewenst gebruik te kunnen weren. Vervolgens
dienen de resterende toetsen van het afwegingskader te worden doorlopen om te kunnen
beoordelen binnen welke randvoorwaarden de voorgenomen activiteit kan worden
toegestaan. De toets op locatiekeuze is om versnippering en inefficiën t ruimtegebruik tegen
te gaan en conflicten tussen functies te voorkomen. De toets op beperking van negatieve
effecten en compensatie is eveneens van toepassing op alle vergunningplichtige activiteiten.
In gebieden met bijzondere ecologische waarden gelden enkele aanvullende bepalingen om
de natuurwaarden te beschermen.
19


Een nadere begrenzing van vier gebieden (een deel van de
kustzee, het Friese Front, de Klaverbank en de Doggersbank) met
bijzondere ecologische waarden en het voor deze gebieden te
hanteren beschermingregime;
Een optimalisering van de organisatie van de beheertaken met
het oog op effectiviteit, efficiëntie en een betere bediening van
de gebruikers van de Noordzee en het publiek.
Het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 is een belangrijk nationaal
afwegingskader en zal ook voor de KRM in algemene zin een goed
startpunt zijn voor het prioriteren en opstellen van de initiële
beoordeling. Zo geeft het IBN 2015 aan dat er spanning is tussen de
gebruiksfuncties windenergie en beschermde gebieden op de
Noordzee en de functie visserij.
Naast voorstellen voor begrenzing geeft dit rapport tevens een indicatie
van de gebruiksfuncties op het NCP en de impact die deze functies
hebben op de te beschermen natuurwaarden van de voorgestelde
gebieden.
Figuur 6: PKB kaart 10 uit de Nota Ruimte
Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr, 1996)
De Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) is het instrumentarium
voor het beheer van ondermeer het waterstaatswerk (de exclusieve
economische zone/EEZ) van de Noordzee. Op grond van de Wbr zijn
voorgenomen activiteiten in dit deel van het kustfundament die niet
vallen onder het gewone onderhoud en die anders zijn dan waartoe de
Noordzee is bestemd, alleen toegestaan met een vergunning van de
minister van Verkeer en Waterstaat.
Op grond van artikel 3.1 van de Wbr kan weigering, wijziging of
intrekking van een vergunning slechts geschieden ter bescherming van
waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig
20
gebruik van die werken. De besluiten kunnen mede dienen ter
bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van
niet-waterstaatkundige aard, indien daarin niet is voorzien d.m.v.
bepalingen uit een andere wet.
Wet Milieubeheer (Wm, 1993/ SMB 2006)
De Wet milieubeheer (Wm) is de basis voor het afgeven van
milieuvergunningen en geldt ook activiteiten op de Noordzee. In
hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer worden de milieukwaliteitseis en
weergegeven. Deze dienen ter bescherming van het milieu dat boven
provinciaal belang gaat (landelijk, Europees of wereldwijd) en ze
worden bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgesteld of in
“alarmdrempels” aangegeven.
MER en SMB
Hoofdstukken 7 en 14 van de Wet milieubeheer gaan over de
inhoudelijke en procedurele onderwerpen van de Milieueffectrapportage (m.e.r.): dit is een rapportage over de gevolgen van
een activiteit voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de
bescherming daarvan. Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn
Strategische milieubeoordeling, SMB (2001/42/EG), betreffende de
beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en
programma’s in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. Deze
Europese richtlijn is middels een wijziging van de Wet milieubeheer en
een wijziging van het Besluit m.e.r. geïmplementeerd in de
Nederlandse regelgeving.
Ten behoeve van de initiële beoordeling dient met name te worden
gekeken naar de milieukwaliteitseisen en de alarmdrempels(art. 5.1 lid
1 Wm) als onderdeel voor het beschrijven van de milieutoestand van
de zee. Daarnaast zijn de verschillende m.e.r.’s voor activiteiten op de
Noordzee zélf een belangrijke bron voor informatie over de toestand
van de zee. Op dit moment zijn de Noordzee m.e.r.’s niet centraal
toegankelijk, waardoor het niet mogelijk is om inzicht te krijgen in de
totale hoeveelheid aan beschikbare data en de beoordeling daarvan.
Waterwet (Ww, 2007)
Zoals uit bovenstaande blijkt, wordt waterbeheer in Nederland
geregeld in diverse wetten. Om de transparantie te vergroten en de
hoge regeldruk te verkleinen zal naar verwachting in 2009 één nieuwe
Waterwet (Ww) van kracht zijn. De Waterwet is een integrale wet die
het beheer en gebruik van watersystemen regelt en is tevens van
toepassing op de Noordzee (Exclusieve Economische Zone/EEZ). Het
huidige voorstel (september 2006) voor de Waterwet vervangt de
volgende bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:
 Wet op de waterhuishouding
 Wet op de waterkering
 Grondwaterwet
 Wet verontreiniging oppervlaktewateren
 Wet verontreiniging zeewater
 Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904)
21




Wet beheer rijkswaterstaatswerken
Waterstaatswet 1900
Wrakkenwet
Ontgrondingenwet (natte deel daarvan)
Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve
handelingen. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de
vergunning aan alle aspecten van het waterbeheer moet worden
getoetst. De wet biedt ook voldoende ruimte aan nieuwe
ontwikkelingen (klimaatverandering en bodemdaling) en de Europese
regelgeving op het gebied van water, waaronder de KRW 13 en de
hoogwaterrichtlijn.
De Waterwet zal ook geschikt kunnen zijn om tot een goede en snelle
implementatie van de KRM te komen. Zo kan bij nota van wijziging d e
tekst van de Waterwet zodanig worden aangepast dat een aantal
verplichtingen van de KRW worden veralgemeniseerd en dat alle
overige bepalingen waarvoor noodzaak tot wettelijke implementatie
bestaat (ook die van andere, nieuwe richtlijnen) bij Algemene
Maatregel van Bestuur kunnen worden geregeld. Een mogelijk
aandachtspunt van de integratie van de KRM in de Waterwet is het feit
dat er momenteel onvoldoende expliciete ruimte is voor mariene
zaken. Verder vraagt de uitwerking van de KRM (de mariene zaken
binnen de Ww) om een centrale aanpak (er is slechts een beheerder;
Rijkswaterstaat), terwijl de Waterwet een decentrale focus kent.
3.2
Monitoring, beoordeling en rapportage
De informatie die nodig is voor de initiële beoordeling van de huidige
milieutoestand van de Noordzee en de milieueffecten van menselijke
activiteiten daarop zijn van verschillende origine. Hoewel het ministerie
van VROM voor verreweg de meeste rapportageverplichtingen op
milieugebied (meer dan 70%) verantwoordelijk is, al dan niet samen
met andere ministeries, is VROM slechts voor één thema (duurzame
energie) rechtstreeks betrokken bij de uitvoering en worden de andere
activiteiten uitbesteed aan andere overheden en kennisinstituten. De
rapportage-verplichtingen op milieugebied in relatie tot de Noordzee
en kust en dus ook de KRM vallen geheel onder de
verantwoordelijkheid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat,
Rijkswaterstaat (het bevoegd gezag).
De verantwoordelijkheid voor de meeste rapportageverplichtingen
voor natuur ligt bij het ministerie van LNV (programma Wettelijke
Onderzoeks Taken Informatievoorziening Natuur - WOT IN14). Net als
13
Voor de Kaderrichtlijn Water zijn een aantal van belang zijnde definities overgenomen en
een aantal verplichtingen die zijn ontleend aan de Implementatiewet KRW (wijziging van de
Wvo en Wet milieubeheer, het laatste i.v.m. de implementatie van milieudoelstellingen).
14
Zie http://www.kennisonline.wur.nl/WOT/WOT-04/004/beschrijving.htm
22
bij milieu is een groot deel van de uitvoering belegd bij
kennisinstituten, met name IMARES.
De monitoring van oppervlaktewater wordt uitgevoerd door zowel het
rijk (Rijkswaterstaat), provincies (bijv. zwemwater), waterschappen, als
kennisinstituten (bijv. emissies). Deze partijen zijn verantwoordelijk
voor monitoring van verschillende wateren (rijkswateren, regionale
wateren) en verschillende thema’s (waterkwaliteit, emissies) waardoor
de inspanningen elkaar aanvullen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de origine van informatie in
relatie tot de vier hoofdgroepen (zie figuur 3) binnen de KRM. Bijlage 3
geeft een overzicht van de beschikbaarheid van nationale informatie voor
alle elementen waarover moet worden gerapporteerd, inclusief
(geharmoniseerde) rapportage en beoordeling. Bijlage 5 bevat een lijst
van gebruikte afkortingen en acroniemen.
Initiële
beoordeling -
Nederlandse instituten
Monitoringnetwerken
Nationale en
Andere monitoring
en databanken
internationale
of rapportages
rapportages
KRM
fysisch-chemische
RWS Noordzee,
MWTL, DONAR
MWTL jaarlijkse
EEA State of the
kenmerken en
Waterdienst,
Centrale databank MER,
toestandbeschrijving
Environment Report
hydromorfologie
Expertisecentrum LNV,
TMAP
MERren en aanverwante
Expertise centrum EZ (olie
ICES Oceanographic data
onderzoeken, NZMC,
en gas, windparken),
base
IBN2015
Havenbedrijven,
ICES- pollution database
NZMC 2002/2006
Kustgemeenten en
EUROGOOS (EU), NOOS
OSPAR JAMP/HA
provincies (irt MER,
(Noordzee)
assessments, TMAP
beheerplannen)
habitattypes,
RWS Noordzee,
MWTL, DONAR
MWTL jaarlijkse
EUNIS habitat
biologische
Waterdienst, Deltares,
Eionet–Water, IMARES,
toestandbeschrijving
classification system,
componenten
Expertisecentrum LNV,
SOVON
ICES assessments,
ESAS (database)
IMARES, NIOZ, NIOO-
OSPAR JAMP/BA and
CEMO, SOVON
EA assessments, TMAP
belangrijkste
RWS Noordzee,
MWTL, IMARES, DONAR,
IMARES (2006), SOVON,
Monitoring under the
belastende en
Waterdienst, Deltares,
SOVON, ICES-fishery
NIOZ, Beheerplannen
Bonn Agreement: data
beïnvloedende
Expertise centrum LNV,
database, EU Pollutant
Natura 2000
on oil and other
factoren
IMARES, NIOZ, NIOO-
Emission Register
OSPAR JAMP/BA, HA en
pollution from
EA assessments,
shipping;
TMAP
Proposed EMEP report
CEMO
on atmospheric
deposition of heavy
metals and POPs to
the OSPAR maritime
area.
UNECE /LRTAP (Long
Range Transport of
Air Pollution)
economische en
Expertisecentrum EZ, CBS,
Impliciet in diverse
sociale analyse
LEI
MER,
23
ECORYS en
Witteveen+Bos
rapporten
Internationaal niveau
European Marine Monitoring and Assessment working group
(EMMA)
De informele werkgroep ‘European Marine Monitoring and
Assessment’ (EMMA) is ingesteld in het kader van de ontwikkeling van
de EMS. EMMA is verantwoordelijke voor het ontwikkelen van mariene
monitoring en beoordeling en vervult een belangrijke rol bij het
vormgeven van de KRM. Het DG Milieu van de EC en het Europees
Milieuagentschap (EEA) zitten gezamenlijk de werkgroep voor. De
Europese lidstaten, inclusief Nederland, de secretariaten van de
regionale zeeconventies (OSPAR, HELCOM, BARCOM en de Black Sea
Convention), alsmede enkele kennisinstanties (ICES, het Joint Research
Centre van de EC en het oceanografische netwerk EuroGOOS) nemen
deel aan EMMA.
EMMA is verantwoordelijk voor het waarborgen van de coherentie en
samenhang tussen de verschillende (nationale verantwoordelijkheid)
aangrenzende nationale beoordelingsprogramma’s en benut daarbij de
bestaande programma’s van de regionale zeeconventies. EMMA dient
daartoe de benodigde instrumenten en handvatten aan te bieden om
te komen tot kwalitatief goede regionale beoordelingen van het
mariene milieu. EMMA is daarbij afhankelijk van de verschillende
bijdragen van de lidstaten en deelnemende organisaties.
Een routekaart ('roadmap') geeft richting aan het werk van EMMA. Eén
van de belangrijkste taken daarin is het inventariseren en ontwikkelen
van pan-Europese mariene indicatoren en beoordelingsystemen. Het
doel is om te komen tot een lijst van mogelijke pan-Europese
indicatoren die verband houden met de verschillende karakteristieken
van het marine milieu, en het menselijk gebruik en de effecten daarvan
(zoals gespecificeerd in bijlage III van de KRM) ten behoeve van de
initiële beoordeling.
Het ultieme doel is een gemeenschappelijke pan-Europese set van
indicatoren rond 2008 gereed te hebben ten einde een optimale
efficiëntie, synergie en samenhang van de mariene beoordeling te
bewerkstelligen, ter ondersteuning van de initiële beoordeling 15.
Uiteindelijk kan deze set van indicatoren ook gebruikt worden om de
toekomstige beoordeling van het Europese mariene milieu ten
opzichte van de Goede Milieutoestand in 2020 te faciliteren.
15
Towards a ‘converging’ framework for monitoring and assessment of European
marine waters. EMMA 07/3/1 reviewed after EMMA 2007
24
Als startpunt voor de set van indicatoren maakt EMMA gebruik van de
reeds bestaande indicatoren binnen EEA en regionale zeeconventies.
Op dit moment worden deze bestaande indicatoren (en in sommigen
gevallen data sets) bekeken in het licht van de KRM behoefte en de
initiële beoordeling in het bijzonder. Allereerst om te zien of deze
gebruikt kunnen worden op pan-Europees niveau, maar ook om te zien
waar eventuele hiaten zijn. OSPAR is actief betrokken in EMMA ten
einde haar initiatieven met betrekking tot indicatoren, richtlijnen,
procedures en beoordeling te waarborgen en harmonisatie binnen de
KRM te stimuleren.
Ook ten aanzien van de Europese sturing van het KRM implementati etraject in algemene zin, waaronder de ontwikkeling van ‘guidelines’
voor de initiële beoordeling en de uitwerking van de Goede
Milieutoestand, lijkt het logisch dat het werk van EMMA op een of
andere wijze voortgezet zal worden, en dat het inmiddels opgebouwde
EMMA netwerk daarvoor benut zal worden.
EIONET
Het EIONET (Environmental Information Observation Network) is een
Europees milieuinformatie observatienetwerk. Waterkwaliteitsdata in
transitie- en mariene wateren worden jaarlijks verzameld door het
Eionet-water proces. De data worden gebruikt voor indicatorfactsheets voor Milieueffectrapportages. Lidstaten vullen de database
op basis van de door het EU milieuagentschap (EEA) vastgestelde
criteria en technische richtlijnen. De meeste lidstaten maken datasets
beschikbaar die zijn verzameld ten behoeve van de zeeconventies. Het
EEA verzamelt dan de data direct van de zeeconventies zodat de
lidstaten slechts eenmaal de data hoeven in te dienen.
In aanvulling op het bovenstaande zijn er diverse nieuwe initiatieven
om mariene monitoring en kartering te ontwikkelen en te versterken .
EUNIS
De EUNIS (European Nature Information System) Database is een
Europees natuurinformatiesysteem, ontwikkeld en beheerd door het
EEA data centre voor Biodiversiteit 16 in Parijs voor EIONET.
EUNIS omvat de volgende informatie: data over (Rode Lijst) soorten,
habitats en Natura 2000 gebieden en specifieke data verzameld in het
kader van MER activiteiten. EUNIS vormt de basis voor;
 het NATURA 2000 proces (EU Vogel en Habitat richtlijn) en
afgestemd met het zogenaamde EMERALD Netwerk van de Bern
Conventie;
 de ontwikkeling van indicatoren (EEA kernset, Bio-IMPS, IRENA);
 milieurapportages in relatie tot MER activiteiten.
Mapping European Seabed Habitats (MESH)
Ook het zogenaamde MESH kan een waardevolle aanvulling vormen.
Het MESH project beoogt een netwerk samen te stellen voor mariene
16
European Topic Centre on Biological Diversity, ETC/BD
25
habitatkartering voor noordwest Europa, door het ontwikkelen van
internationale protocollen en richtlijnen. Het MESH Project is in 2004
van start gegaan en bestaat uit een consortium van twaalf partijen uit
vijf Europese landen onder leiding van het Verenigd Koninkrijk (Joint
Nature Conservation Committee, JNCC). Het project wordt financieel
gesteund door het EC INTERREG IIIB NWE Programma. Binnen MESH
worden wetenschappelijke en technische karteringservaringen en
onderzoek ingezet ten behoeve van geharmoniseerde dataverzameling
en -beheer, en het karteren van zeebodem habitats ten behoeve van
nationale en internationale milieukaders. OSPAR gebruikt de MESH
database voor het werk aan habitats (OSPAR-lijst van bedreigde
habitats en beschermde gebieden) en Nederland levert hiertoe
informatie aan.
Environmental Marine Information System (EMIS)
Het doel van EMIS is om het begrip van eutrofiëring te vergroten door
1) onderzoek, 2) de EMIS GIS website, 3) indicatoren over de
gevoeligheid (PSA) en het risico van zuurstofgebrek (OXYRISK), 4)
fysische variabelen uit numerieke modellen (bijv. bodemtopografie, de
dikte van de menglaag, saliniteit en temperatuur), en 5) biologische
informatie afkomstig van satellieten, remote sensing (zoals chlorophyla, primaire productie, PAR, SST). De voorgenomen ontwikkelingen en
producten van EMIS zijn zeer bruikbaar voor de initiële beoordeling
KRM.
WISE –marien
WISE-marien als onderdeel van het huidige zoetwater WISE (Water
Information System for Europe) dat in maart 2007 is opgestart, was
onderdeel van een consultatie. De rapportage hierover zal eind dit jaar
beschikbaar komen. Onder WISE is WISE-RTD ontwikkeld, waar
informatie vanuit wetenschappelijk onderzoek gerelateerd aan de KRW
toegankelijk gemaakt wordt, inclusief onderzoek uit Europese
onderzoeksprogramma’s (KP5, KP6 en KP7, LIFE, COST actions, Interreg
III) op het (kust) mariene gebied. Dit zal gemakkelijk uit te breiden zijn
naar KRM gerelateerd onderzoek. Er is gesuggereerd dat WISE -marien
in de toekomst zal worden gebruikt om de landenrapportages in het
kader van de KRM op te slaan en te beheren, om daarmee de
efficiëntie te vergroten.
Quality Status Report 2010
Het QSR 2010 wordt momenteel voorbereid onder leiding van ASMO
met betrokkenheid van alle andere comités. Het rapport zal worden
gepresenteerd aan de OSPAR Ministersbijeenkomst in 2010.
In 2006 heeft OSPAR een Management Groep opgericht voor het QSR
2010 (MAQ). Deze groep overziet en stuurt alle werkzaamheden voor
het QSR 2010 gedurende de periode van 2006 tot 2010.
Het Quality Status Report 2010 (QSR 2010) zal op hoofdlijnen inzicht
geven in de status en de trends over de afgelopen 10 jaar op grond
van de JAMP thematische beoordelingen. Dus in relatie tot
biodiversiteit, (effecten van) menselijk handelen, eutrofiëring,
26
gevaarlijke stoffen, olie- en gas winning, radioactieve stoffen,
eutrofiëring (vermesting), en het functioneren van de ecosystemen van
de oceaan. Ook wordt aandacht besteed aan zaken die niet in de
thematische assessments worden behandeld, zoals de (effecten van)
klimaatverandering, scheepvaart, visserij, aquacultuur en microbiële
vervuiling. Verder geeft het rapport aan waar extra beleidsmaatregelen
nodig zijn. Het QSR geeft antwoord op de volgende vragen:
1. Wat zijn de problemen? Hoe beïnvloeden deze de totale kwaliteit
van het zeemilieu? (trends in menselijke beïnvloeding en
beoordelen van de kwaliteit van het mariene milieu in het
gehele OSPAR gebied en de Regio’s);
2. Wat is er gedaan? Heeft het gewerkt? (evalueren van de
voortgang van het toepassen van de ecosysteembenadering
voor het beheer van menselijke activiteiten die het mariene
milieu kunnen beïnvloeden, en (als onderdeel hiervan) de
evaluatie van de OSPAR Strategieën);
3. Geleerde lessen (signaleren van nieuwe of veranderende
bedreigingen voor het mariene milieu);
4. Wat moet er nu gebeuren? (identificeren van prioriteiten voor
nieuw beleid en wetgeving en van significante kennisleemtes
om toekomstige wetenschappelijke inspanningen te prioriteren
voor de verdere implementatie van de ecosysteembenadering,
met inbegrip van economische en/of sociale analyse).
Sinds 2006 heeft OSPAR zich actief ingezet voor het realiseren van
synergieën tussen monitorings- en beoordelingsverplichtingen in
OSPAR en EMS kader. Hiertoe is het QSR zo opgezet dat het alle
elementen in Annex III van de KRM adresseert (een vereiste voor de
initiële beoordeling) en ook zoveel mogelijk informatie geeft over de
onderdelen van de GMT in Annex I. Er zijn veel synergieën
geïdentificeerd, maar ook enkele leemtes. Gedurende het
implementatieproces zal meer duidelijkheid komen over de vereisten
van de initiële beoordeling. Het QSR 2010 zal worden aangepast aan
deze eisen wanneer deze beschikbaar komen. De ontwikkelingen ten
aanzien van de KRM worden daarom nauwlettend gevolgd. OSPAR, en
in het bijzonder ASMO en het Biodiversiteitscomité, willen een rol
blijven vervullen in de toekomstige ontwikkeling van indicatoren en
doelen. De Europese Commissie is vertegenwoordigd in MAQ zodat
een sterke link is gewaarborgd tussen de ontwikkelingen voor de KRM
en de QSR 2010.
OSPAR wil het QSR 2010 zoveel mogelijk laten voldoen aan de
vereisten voor de initiële beoordeling onder de KRM, met voldoende
aandacht voor de specifieke informatie en problemen in de OSPAR
Regio’s. Nationale informatie zal goed herkenbaar en toegankelijk zijn,
zodat de EU lidstaten deze gemakkelijk eruit kunnen halen voor hun
initiële beoordelingen. Niet alleen willen de OSPAR landen op deze
wijze voorkomen dat ze dubbel werk moeten doen, maar ook kan
OSPAR hiermee het implementatieproces van de KRM inhoudelijk
beïnvloeden. OSPAR heeft immers relatief veel ervaring met het
uitvoeren van geïntegreerde beoordelingen en dat wordt in Europa
27
ook onderkend. Hiermee wordt duidelijk dat het QSR 2010 een zeer
belangrijk kader en produkt vormt voor de initiële beoordeling onder
de KRM. Nederland is een van de drijvende krachten achter dit proces
en kan hiervan dankbaar gebruik maken (zie tevens bijlage 3 : KRMvraag versus de informatiebeschikbaarheid).
De inititiële beoordeling vraagt om samenwerking met de buurlanden
van de mariene regio. Op de eerstvolgende OSPAR
Ministersconferentie in 2010 kunnen specifieke afspraken (bindend)
worden gemaakt over harmonisatie van monitoring, data management
en beoordeling.
Andere relevante internationale programma’s
In aanvulling op de bovengenoemde monitoring en
beoordelingsprogramma’s zijn er verschillende internationale
conventies zowel als organisaties relevant voor de implementatie van
de initiële beoordeling KRM. Dit omvat:
 Global Ocean Observing System (GOOS);
 United Nations Economic Commission for Europe (UN ECE),
betreft management van grensoverschrijdende issues;
 International Maritime Organization (IMO)
 Marine Pollution: MARPOL Convention (Ballastwater
management en het controleren en beperken van vervuiling
door scheepvaart)
 Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), effecten van
klimaatverandering;
 CMS of de Bonn Conventie (mariene migrerende soorten),
 ASCOBANS (informatie over en monitoring van kleine
zoogdieren in de Noord Atlantische oceaan)
 United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS).
Het uiteenlopende werk onder deze kaders kan tevens bruikbare
aanvullende informatie opleveren voor een optimale initiële
beoordeling KRM.
Nationaal niveau
Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL)
Het zogenaamde programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand
des Lands (MWTL) is de belangrijkste bouwsteen voor het nakomen
van nationale en internationale afspraken en verplichtingen inzake het
meten van de waterkwaliteit (zie onderstaand kader). Maar daarnaast
zijn er diverse andere structurele en ad hoc kaders voor het verzamelen
van informatie en/of monitoringprogramma’s: de instituten IMARES en
NIOZ, de vrijwilligersorganisatie SOVON, het internationale
samenwerkingsverband in de Waddenzee TMAP, etc.
Het MWTL heeft een een chemisch, fysisch en biologisch meetnet
ingericht in de zoete en zoute Nederlandse rijkswateren. De
verantwoording voor de uitvoering van het monitoringprogramma in
zoute rijkswateren (de Noordzee) ligt bij Rijkswaterstaat - Waterdienst
28
(voormalig RIKZ). Uitgangspunt voor het meetprogramma in de zoute
rijkswateren is het laatste evaluatie-en stategiewerkdocument (RWS
RIKZ 96.034) aangevuld met de meetlocatie (MLC)-lijsten die t.b.v. de
Kaderrrichtlijn Water zijn opgesteld.
Met de aanstaande inwerkingtreding van de KRM zal het MWTL ook
voorzien in het nakomen van afspraken en verplichtingen die daaruit
voortvloeien. En waar nodig zullen er aanpassingen worden gemaakt in
het jaarlijkse meetplan. Ter illustratie, in het recente meetplan MWTL
200717 is ten opzichte van 2006 een groot aantal nieuwe, vooral
organische, stoffen toegevoegd voor met name de Kaderrichtlijn Water
en de Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen in 2006. Verder
is het parameterpakket voor 2007 op basis van de analyseresultaten, de
beschikbare analysemethoden en het budget verder geoptimaliseerd
en aangepast.
Doelstellingen van het MWTL:
 Trends en toestandsbeschrijving van watersystemen zowel
chemisch als biologisch;
 Toetsing aan de waterkwaliteitsdoelstellingen (normen) van het
nationale beleid;
 Nakomen van nationale en internationale afspraken en
verplichtingen inzake het meten van de waterkwaliteit:
o Kaderrichtlijn Water
o Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen
o Internationale Rijn-Commissie
o Internationale Maas-Commissie
o Internationale Schelde-Commissie
o Uitvoeringsbesluit drinkwater WVO 1983 (AmvB 606)
o Vereniging van Rivierwaterbedrijven RIWA,
o OSPAR18 en EURATOM
o Schelpdierwaterrichtlijn
o Nitraatrichtlijn
Monitoringrapportage ten behoeve van de KRW
De KRW schrijft het operationaliseren van monitoringprogramma’s
voor, voor de gehele kustzone inclusief Waddenzee en Delta (1 zeemijl
vanaf de basiskustlijn voor de ecologische toestand en de gehele
territoriale wateren – 12 zeemijl - voor de chemische toestand). Doel
van de monitoring is om te toetsen of Nederland aan de goede
ecologische toestand en de goede chemische toestand voldoet. De
KRW monitoring ondersteunt de VHR monitoring in de beschermde
gebieden. Monitoring onder de KRM dient zoveel mogelijk hierop aan
te sluiten.
17
http://www.watermarkt.nl/seonline/uploads/publicaties/Meetplan%20MWTL%20RIZARIK
Z%202007.pdf
18
Het MWTL is een belangrijke bouwsteen voor het Joint Assessment and Monitoring
Programme van OSPAR.
29
Voor chemische monitoring bestaat op dit moment een discrepantie
tussen de wijzen waarop stoffen worden gemeten. De KRW legt de
nadruk op de gehalten in water, terwijl mariene
monitoringsprogramma’s vooral gehalten in sediment en organismen
meten. Monitoring in zeewater levert voor de meeste probleemstoffen
geen bruikbare informatie op.
Monitoringrapportage ten behoeve van het GVB
Jaarlijks worden de visvoorraden in de Nederlandse wateren gemeten
en gerapporteerd. Daarbij gaat het vooral om commerciële soorten, de
niet-commerciële vissoorten worden wel gemeten, maar niet op
reguliere basis gerapporteerd. In de initiële beoordeling zullen ook de
niet commerciële vissoorten meegenomen moeten worden. Deze
soorten zijn een belangrijk onderdeel van de voedselketen en daarmee
een indicator voor de goede milieutoestand in de Noordzee.
Monitoringrapportage ten behoeve van de Waddenzee -TMAP
In trilateraal verband zijn tussen Denemarken, Duitsland en Nederland
afspraken gemaakt over een gemeenschappelijk
monitoringprogramma voor de gehele Waddenzee, het Trilateral
Monitoring and Assessment Program (TMAP). Per 1 januari 1994 wordt
dit volledig uitgevoerd. De uitvoering van het programma is een zaak
voor de verantwoordelijke diensten in elk land. In Nederland zijn dit
Rijkswaterstaat en LNV. Het monitoring- en beoordelingsprogramma
van de Waddenzee wordt momenteel herzien om in te spelen op de
KRW, de VHR en andere Europese richtlijnen.
Programma’s van IMARES
IMARES voert regelmatig monitoringactiviteiten uit ten behoeve van
TMAP, RWS en andere organisaties. Dit werk van IMARES omvat
monitoring van vissoorten, zeevogels, bodemfauna (benthos),
uitheemse soorten (ballastwater) en zeehonden (in de Waddenzee).
Aanvullend daarop wordt onderzoek gedaan op projectbasis, zoals
naar de effecten van menselijke activiteiten op het Noordzee
ecosysteem, waaronder visserij, baggeren, windturbines en andere
kunstwerken op de Noordzee. Ook voert IMARES onderzoek uit naar
onderwatergeluid, marien afval (in relatie tot EcoQOs) en gevaarlijke
stoffen. Het onderzoek op projectbasis kan niet als monitoring worden
beschouwd aangezien er geen tijdseries zijn. Uiteraard kunnen de
uitkomsten wel worden gebruikt om de inzichten en kennis van de
KRM elementen te vergroten.
In relatie tot de initiële beoordeling dienen met name het IMARES
onderzoek naar onderwatergeluid en niet commercieële vissoorten te
worden gebruikt. Daartoe zouden de betreffende projecten omgezet
kunnen worden naar structurele monitoringprogramma’s.
Monitoring door derden
Een belangrijk deel van de biologische monitoring van de kustzone
wordt door diverse particuliere organisaties uitgevoerd, vaak
gebruikmakend van vrijwillige waarnemers. Deze leveren hun gegevens
aan Rijkswaterstaat en LNV, die als opdrachtgevers fungeren. SOVON
30
Vogelonderzoek Nederland (zeevogels) en Stichting Anemoon
(mariene organismen in de getijzone en de onderwateroever) zijn
voorbeelden van deze organisaties.
KIMO is een internationaal samenwerkingsverband van kustgemeenten
en voert monitoring uit van marien afval.
Ook wetenschappelijk instituten zoals NIOZ (fytoplankton) en NIOOCEMO (estuariene flora en fauna) dragen bij. Onder de KRM zal de
informatievoorziening door deze partijen, vooral de wetenschappelijke
instituten, mogelijk toenemen door beter gebruik te maken van de
informatie die wetenschappelijke programma’s opleveren en daarmee
de omvang van de reguliere monitoringsprogramma’s van RWS en LNV
beperkt te houden.
Nationale organisatie van monitoring
Nederland ontbeert een nationaal orgaan dat overzicht houdt op de
diverse grote en kleinere monitoringsprogramma’s, de vereisten van
alle internationale en nationale verplichtingen kent, en zorgdraagt voor
afstemming en prioritering. In onze buurlanden (zie sectie 3.4) is dit
wel geregeld.
De ontwikkeling van ecologische maatlatten en doelstellingen voor het
mariene milieu, die leiden tot monitoringsvragen, is nog erg verzuild.
Er zijn afzonderlijke projectteams voor de diverse EU Richtlijnen en
binnen de twee verantwoordelijke Ministeries. Om afstemming op de
werkvloer te verbeteren is in 2006 de Werkgroep Ecologische
Monitoring Zoute Wateren (WEMOZ) opgericht. Dit is een
interdepartementale werkgroep die de coördinatie stimuleert tussen
departementen en projectgroepen die verantwoordelijk zijn voor de
implementatie van de KRW, Natura 2000, OSPAR, TMAP en de KRM. De
werkgroep wordt geleid door RWS-Waterdienst en rapporteert aan het
Interdepartementaal DirecteurenOverleg Noordzee (IDON).
De organisatie van monitoring in Nederland is overigens wel in
beweging. In 2007 is door de Minister van LNV de onafhankelijke
Gegevensauthoriteit Natuur opgericht. Deze moet de regie gaan
voeren en de data beheren van natuurmonitoring in Nederland. De
Gegevensauthoriteit heeft nog geen mariene monitoring onder zijn
hoede. Tegelijk heeft Rijkswaterstaat het initiatief genomen om een
‘KNMI voor de Noordzee’ op te richten, een virtuele instantie voor
dataverzameling en –beheer. Waar de Gegevensauthoriteit en het
KNMI voor de Noordzee elkaar gaan treffen is vooralsnog onduidelijk.
Een overzicht van alle mariene monitoring in Nederland is in 2007
gemaakt door IMARES 19. Hieruit bleek dat er geen noemenswaardige
19
Monitoring van biologische en abiotische parameters in zoute wateren in Nederland. De
actuele situatie, de verplichtingen voortvloeiend uit Europese regelgeving en aanbevelingen
voor de toekomst, Cor J. Smit, Oscar Bos & Erik Meesters, Versie 4.0, 30 December 2006
31
dubbelingen zijn in de programma’s en ook dat er nog weinig zicht is
op de monitoringsbehoefte, door de ontwikkelingsfase waarin de
Europese Richtlijnen zich bevinden.
3.3
Kennisagenda en kennisontwikkeling
Internationaal niveau
Beleid voor het mariene milieu in Nederland wordt sterk door
internationale afspraken bepaald. Zo zijn ondermeer afspraken
gemaakt in het kader van de VN (CBD, Ramsar, Londen Conventie,
MarPol verdrag), EU en Noordzeeministersconferenties. Ook in het
kader van OSPAR 20 zijn in 1992 afspraken gemaakt over maatregelen en
de monitoring en beoordeling van de toestand van het mariene milieu.
Verder zijn de Internationale Riviercommissies (Rijn, Maas en Schelde)
belangrijk voor het terugdringen van aanvoer van gevaarlijke stoffen
door rivieren.
De Europese Unie speelt een steeds grotere rol in de bescherming van
de zee. Op Europees niveau wordt ook het waterkwaliteitsbeleid meer
en meer geïntegreerd in economisch en ruimtelijk beleid. In het
‘Blauwboek’ Maritiem Beleid (een Mededeling met bijbehorend
actieplan, 10 oktober 2007 aangenomen) staat de vraag centraal hoe
de Europese zeeën een bijdrage kunnen leveren aan duurzame groei
van de Europese economie. Het Blauwboek (een maritieme variatie op
Witboek) bevat een integrale visie waarin de Europese Mariene
Strategie (EMS) is opgenomen en ook een strategie voor marien
onderzoek en een Europees marien observatie- en datanetwerk.
Er zijn verschillende instituten en programma’s die in meerdere of
mindere mate een link hebben met de ontwikkeling van de Europese
mariene strategie. Deze initiatieven hebben invloed, overlap en
synergiën met de vereisten en uitvoering van de KRM, op zowel
nationaal als internationaal niveau. De samenwerking met deze
initiatieven is essentieel om optimale efficientie, synergie en
samenhang te bewerkstelligen in de toekomstige uitvoering.
Europees Milieuagentschap
Het Europees Milieuagentschap (EMA; Engels: European Environment
Agency, EEA), heeft de taak een monitoringnetwerk op te stellen, ten
einde het Europese milieu te monitoren in relatie tot de ontwikkeling
en invoering van Europees en nationaal milieubeleid. Het EEA speelt
een actieve rol in het verzamelen van monitoringsinformatie van de
Europese kusten en het mariene milieu. De belangrijkste werkvelden
omvatten:
 Registreren, verzamelen, beoordelen en het doorgeven van data
over de toestand van het milieu;
20
De Conventie voor de bescherming van het mariene milieu van de Noordoost Atlantische
Oceaan.
32




Informatievoorziening aan de lidstaten en het brede publiek ten
einde effectief milieubeleid te faciliteren (rapportages over de
toestand van het milieu, ‘State of the Environment Report’);
Ondersteuning van het monitoren van milieumaatregelen;
Facilitering van de vergelijkbaarheid en harmonisatie van data
op Europees niveau;
Promotie van het ontwikkelen en gebruik van milieu-voorspellingstechnieken.
De EEA zal een belangrijke rol gaan spelen bij de initiële beoordeling
van de KRM. EEA heeft het mandaat om ondersteuning te bieden voor
dataverzameling, analyse en beoordeling voor de thematische
strategiën en het Europese beleid (KRW, Maritiem beleid en KRM).
Daarnaast zal het agentschap ook een belangrijke rol vervullen in het
centrale beheer van milieuinformatie door de vijf specifieke data centra
voor water, lucht en klimaatverandering, biodiversiteit, bodem en
landgebruik.
International Council for the Exploration of the Sea (ICES)
ICES is een intergouvernementele organisatie die verantwoordelijk is
voor het mariene onderzoek in de Noord Atlantische Oceaan, inclusief
de Noordzee. ICES heeft een uitgebreid wetenschappelijk netwerk en
meer dan honderd werk- en studiegroepen die de meeste aspecten van
zeeonderzoek afdekken. De focus ligt van oudsher op visserijonderzoek
en –adviezen voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, later
aangevuld met onderzoek op de terreinen ecologie, milieuchemie en
ecotoxicologie. ICES heeft een advies- en een onderzoekslijn. Het
toenemende belang van ecosysteembenadering heeft geleid tot een
herstructurering van de organisatie. Integrale adviezen zijn het doel en
hiervoor is sinds 2008 één Advisory Committee (ACOM)
verantwoordelijk. Imares en Rijkswaterstaat-Waterdienst verzorgen de
Nederlandse inbreng.
Diverse ICES werkgroepen richten zich op biologische monitoring en
ecosysteembeoordeling. De meest relevante werkgroepen in het kader
van de initële beoordeling zijn:
 Working Group on Ecosystem Effects of Fishing Activities
(WGECO)
 ICES-EuroGOOS Planning Group on the North Sea Pilot Project
(PGNSP)
 ICES/OSPAR Workshop on Integrated Monitoring of
Contaminants and their Effects in Coastal and Open-Sea Areas
(WKIMON)
 ICES/OSPAR/HELCOM Steering Group on Quality Assurance of
Biological Measurements (STGQAB)
 Regional Ecosystem Study Group for the North Sea (REGNS)
 Working Group for Regional Ecosystem Description (WGRED)
 Baltic Fisheries Assessment Working Group (WGBFAS)
Klanten van ICES zijn de regionale zeeconventies OSPAR en HELCOM,
de EC en ook de bij ICES aangesloten landen (twintig landen,
33
waaronder de VS en Canada). Hierdoor heeft ICES veel invloed. ICES
heeft in het voortraject van de KRM ontwikkeling veel advies gegeven,
met betrekking tot richtlijnen voor de ecosysteembenadering en
ecologische criteria voor beoordeling en identificatie van Europese
mariene regio’s. ICES vervult ook een belangrijke rol als datacentrum
voor het verzamelen en bewerken van data van OSPAR (Co-ordinated
Environmental Monitoring Programme, CEMP), HELCOM en de EC.
EU zevende kaderprogramma
In de eerste drie oproepen voor het indienen van
onderzoeksvoorstellen van het EU zevende kaderprogramma (KP7,
Directoraat Generaal Onderzoek) staat een aantal voor de KRM
relevante onderwerpen open. Aandachtsgebieden in de derde oproep
zijn o.a. Water resources, Biodiversity, en de kluster ‘Management of
marine environments’. Nederlandse instituten participeren in
belangrijke voorstellen (o.a. IMARES, Deltares) en hebben daarover
contact met VenW.
In 2008 volgt een EC-communicatie “a marine and maritime research
strategy for Europe” dat de basis moet zijn voor het programmeren van
het zeeonderzoek in het Europese Kaderprogramma 7 (EU KP7). Voor
het onderzoek geldt een 8-tal aandachtspunten:
 Integratie “ecosystem based approach” in de CFP en EMS
 Promotie Europees zeeonderzoek op wereldschaal
 Marine Genomics
 Climate change & biodiversity.
 Europese ontwikkeling en beheer van mariene
onderzoeksfaciliteiten
 Verbetering van de organisatie van het mariene onderzoek
(network of networks)
 Integratie van observatie en datasystemen in Europa
 Beheer van de kustzone, zowel ruraal als urbaan
 Beheer van de diepzee
Het benodigde aanvullende onderzoek (monitoring en beoordeling)
ten behoeve van de KRM kan onder dit EU KP7 worden ingediend voor
(co-)financiering.
Nationaal niveau
Onderzoek naar het mariene milieu kent een lange traditie en vindt bij
diverse onderzoeksinstituten en in verschillende kaders en
samenwerkingsverbanden plaats. Hier noemen we enkele die relevante
kennisbijdragen zouden kunnen leveren aan de initiële beoordeling.
Deltares
Op 1 januari 2008 is Nederland een onafhankelijk instituut voor
toegepast onderzoek en specialistisch advies rijker geworden. WL |
Delft Hydraulics, GeoDelft en een deel van TNO Bouw en Ondergrond
vormen samen met delen van Rijkswaterstaat/DWW, RIKZ en RIZA het
instituut Deltares, dat ruim 800 medewerkers zal tellen.
Het instituut beschikt over een unieke combinatie van kennis en
ervaring op het gebied van water en ondergrond. Het wil
toonaangevend zijn in het ontwikkelen, verspreiden én toepassen van
34
kennis voor de duurzame inrichting en het beheer van kwetsbare
delta’s, kusten en riviergebieden. De kennisontwikkeling voor
watervraagstukken draagt Rijkswaterstaat over aan Deltares. Waar
IMARES (zie sectie 3.2) een ‘groen-blauwe’ signatuur heeft (ecologie),
zal Deltares een ‘grijs-blauwe’ signatuur krijgen (morfologie en
chemie). Uiteraard zijn er inhoudelijke overlappen tussen deze twee
instituten, bijvoorbeeld op de vakgebieden ecologie, milieuchemie en
ecotoxicologie.
Nationaal programma zee- en kustonderzoek (ZKO) van NWO
Het ZKO richt zich op een versterking van inzicht en kennis van de
kustontwikkeling, de rol van kringlopen en stofstromen in relatie tot
waterkwaliteit, draagkracht voor een duurzame opbrengst van het
ecosysteem, verandering in de biodiversiteit, de rol van zee en oceaan
in klimaatverandering en de effecten daarvan op het mariene systeem.
Dit inzicht moet de basis leggen voor eventuele voorspellingen. Het
ZKO wil de samenwerking tussen verschillende onderzoeksinstellingen
op dit gebied bevorderen.
Als onderdeel van het ZKO is een startprogramma ontwikkeld, specifiek
gericht op een zeer actueel onderwerp voor de Nederlandse
kustwateren: draagkracht. Met deze eerste oproep van het ZKO zijn
onderzoekers uitgenodigd onderzoek- en monitoringvoorstellen in te
dienen. Het betreft voorstellen die bijdragen aan de wetenschappelijke
analyse van een mogelijk veranderende draagkracht van het
Nederlandse mariene systeem, de oorzaken hiervan en de
consequenties voor beheer en gebruik. Voor de vereiste analyses is een
integrale aanpak noodzakelijk waaraan kennisinstellingen gezamenlijk
bijdragen.
Wettelijke onderzoekstaken (WOT) Visserij
Om wettelijke taken specifiek voor visserijonderzoek, onafhankelijk van
contractresearch, te kunnen uitvoeren is een aparte eenheid opgericht
binnen IMARES: CVO (Centrum voor Visserij Onderzoek).
In opdracht van LNV adviseert het programma WOT-05 de beheerder en
verzamelt de gegevens die daarvoor nodig zijn. De onderzoekstaken zijn
vastgelegd in nationale en internationale regelgeving. Het huidige
programma is begonnen in 2002 en bestrijkt de periode t/m 2009.
Het beheer heeft betrekking op de visserij op zee en Nederlandse kust- en
binnenwateren en de aquacultuur. Een groot deel van de dataverzameling
op zee wordt mede uitgevoerd naar aanleiding van het Europese
Gemeenschappelijke Visserijbeleid, met name het TAC- en Quotabeleid
voor ruim honderd verschillende bestanden van commercieel
belangrijke vissoorten in de Noordzee en aangrenzende delen van de
Noordoost-Atlantische Oceaan.
Met betrekking tot het onderzoek op zee wordt nauw samengewerkt met
andere Europese landen. Ook adviezen voor de visserij op zee komen in
samenwerking met andere landen tot stand via ICES (International
Council for the Exploration of the Sea).
35
Het programma omvat monitoring en evaluatie van commerciële en nietcommerciële visbestanden en schelpdierbestanden. Jaarlijks wordt ook
de omvang en ruimtelijke verspreiding van de bijvangst van
walvisachtigen in de Nederlandse visserij gerapporteerd in het kader
van ASCOBANS (Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of
the Baltic and North Seas).
Strategische Kennisagenda 2010-2020 van VenW
De beleidsopgave binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
verandert en daarmee ook de benodigde kennis en data. De nieuwe
vraag naar kennis wordt beschreven in de eerste Strategische
Kennisagenda 2010-2020 van het ministerie van VenW. Deze agenda
geeft intern sturing aan onderzoeksplanning en extern geeft ze richting
aan de onderzoeksopdrachten die anderen voor VenW uitvoeren.
3.4
Ontwikkelingen in buurlanden
Regionale samenwerking voor de initiële beoordeling
Tijdens een OSPAR/MAQ bijeenkomst eind november 2007 heeft de
Nederlandse deelnemer een informele peiling gehouden onder de
aanwezige delegaties. De vraag was hoe de beleidsmakers in hun land
dachten over regionale samenwerking voor het schrijven van de initiële
beoordeling en de rol van OSPAR daarin. De volgende reacties zijn
opgetekend:
land
voorkeur
nationaal sub-
via OSPAR
opmerkingen
ja
Oude info via Georges Pichot. Brigitte
Brigitte
Lauwaerts zal update vragen.
Lauwaerts
Nog geen formele discussie over positie
Uli Claussen
regio
BE
ja?
DE
ja?
ja
naam
delegate
ja
t.a.v. initiële beoordeling. Hecht groot
belang aan harmonisatie
rapportageverplichtingen. Internationale
samenwerking hard nodig, D wil dit niet
alleen doen. QSR 2010 zoveel mogelijk
laten aansluiten op initiële beoordeling.
DK
ja?
?
niet
Nog geen positie bepaald. DK is te druk
Henning
noodzakelijk
geweest met onderhandelingen KRM en
Karup
interne reorganisatie. Inzet vooral op EU
richtlijnen, OSPAR nauwelijks van
belang.
FR
ja?
ja?
onzeker
FR vult OSPAR heel kustgebonden in en
Michel
dat is niet gelijk aan de vereisten van de
Joanny
KRM. Offshore deskundigen vormen een
andere subcultuur met weinig kennis
over OSPAR, idem voor KRW. Vlgs.
OSPAR delegatie zal OSPAR prima
uitvoeringsorgaan KRM zijn.
36
IE
?
?
?
Nog geen besluit over verantwoordelijk
Evin
Ministerie en dus nog geen strategische
McGovern
discussies over implementatie KRM
NO
nee?
ja?
ja?
Nog geen besluit of initiële beoordeling
Rune Vistad
onderdeel is van EEA 21. Minister van
Milieu wil dit wel. Zo ja, dan
samenwerking via OSPAR en QSR 2010
zoveel mogelijk laten aansluiten op IA.
ES
nee
met
ja?
PT
Nog geen formele discussie hierover. In
Javier
maart 2008 verkiezingen en mogelijk
Cachon de
nieuwe departementale indeling. Pas
Mesa
dan is duidelijk wie verantwoordelijk is
en worden posities over implementatie
bepaald. Spanje is heel voorzichtig,
heeft te weinig (milieu)info over zeer
grote EEZ en lost dat niet op via OSPAR.
Samenwerking met Portugal essentieel.
UK
ja
ja
ja
UK volgt twee sporen: Marine Bill vereist
Richard
update Charting Progress in 2010
Moxon
Stelt hiervoor nationaal rapport op op
basis van rapportages aan OSPAR.
Tevens OSPAR spoor, dit wordt
beschouwd als invulling regionale
samenwerking. Op regionaal niveau
geldt dat QSR 2010 zoveel mogelijk
moet aansluiten op de initiële
beoordeling.
SE
Niet aanwezig bij MAQ(2) 2007
en
PT
Organisatie van monitoring
In 2007 heeft OSPAR een inventarisatie uitgevoerd van de wijze waarop
de landen hun mariene monitoring organiseren en zorgdragen voor
afstemming tussen de verschillende internationale verplichtingen.
Hieruit bleek dat Nederland, ten opzichte van de meeste buurlanden,
deze afstemming slecht georganiseerd heeft. Dit komt vooral door het
ontbreken van een nationale coördinerende structuur (zie onder sectie
3.2). Deze is wel aanwezig, of in oprichting, in het VK, Denemarken en
Duitsland. België kent een lichte vorm van coördinatie. Dat in de
meeste landen (mariene) monitoring een lappendeken is van grote en
kleinere programma’s is geen probleem, zolang er maar een
onafhankelijke instantie is die de vereisten van alle internationale en
nationale verplichtingen kent en zorgdraagt voor afstemming en
prioritering.
21
European Economic Area, een verdrag tussen de EU en een aantal niet-EU landen
(waaronder Noorwegen en IJsland) dat deze landen in staat stelt deel te nemen aan de
interne markt.
37
Opdat we kunnen leren van onze buren staat hieronder kort
beschreven hoe zij de monitoring hebben georganiseerd 22.
Verenigd Koninkrijk (VK) van Groot-Brittannië en Noord-Ierland
Het VK werkt aan een nieuwe wet voor integraal beheer en beleid van
het mariene gebied (the Marine Bill). De conceptversie is in de publieke
consultatiefase. Onderdeel hiervan is een monitoring- en
beoordelingsstrategie (UKMMAS), die alle nationale en internationale
verplichtingen moet afdekken. Het coördinerend orgaan (het Marine
Assessment Policy Committee) en zijn technische uitvoeringsgroep
(Marine Assessment and Reporting Group) moeten gaan zorgen dat dit
efficiënt verloopt. Het VK heeft een ingewikkelde bestuurlijke structuur
met vele verantwoordelijke instanties, die implementatie van het
UKMMAS bemoeilijkt.
Het UK kent een geavanceerd marien monitoringprogramma en is
toonaangevend op het gebied van kartering van de zeeën (Sea
mapping) en databeheer. Een goed voorbeeld van disseminatie is hun
‘Charting Progress: An annotated assessment of the state of UK seas’,
dat voor het eerst in 2005 is uitgebracht. In 2010 (dus gelijk met
OSPAR’s QSR 2010) wordt dit rapport herzien.
Duitsland
In Duitsland wordt momenteel gewerkt aan de implementatie van het
‘Bund Länder-Messprogramm+ (BLMP+)’ voor de Noordzee en de
Oostzee. Dit is een vernieuwing en uitbreiding van het oude BLMP, dat
vooral gericht was op chemie, met als doel de monitorings- en
rapportageverplichtingen, inclusief ecologie, efficiënt uit te voeren.
Ook de organisatiestructuur is vernieuwd, waarbij de regiero l in
handen is van een stuurgroep (UAG BLMP+). Hierin zijn de deelstaten
en de nationale overheid vertegenwoordigd.
Om een goed beeld te verkrijgen van de huidige monitoring in relatie
tot de verplichtingen heeft Duitsland zeer informatieve ‘Kennblätter’
(informatiebladen) opgesteld voor de relevante onderwerpen.
Duitsland is partner van Nederland in het TMAP.
België
Mariene monitoring is in België zowel een nationale als een Vlaamse
aangelegenheid. Sturing en coördinatie van monitoring en rapportage
voor internationale verplichtingen vindt plaats in het ICCIEP netwerk
(Coordination Committee for International Environmental Policy).
Denemarken
Een uitgebreidere beschrijving staat in: Marine Biodiversity Monitoring and
Assessment: Activities to improve synergies between EU directives and
international conventions; Activities in all OSPAR Contracting Parties. OSPAR
publicatie in prep.
22
38
Denemarken heeft al sinds 2004 een geïntegreerd nationaal
monitoringsprogramma (NOVANA), dat zowel aquatische als terrestrische
monitoring beslaat. Als er nieuwe verplichtingen bijkomen, wordt
NOVANA daarop aangepast. Sinds 2006 is de monitoring van zowel open
zee als kustwateren in handen van de Staat en deze wordt uitgevoerd
door diverse instanties. Om dit aan te sturen is een drie-lagige
organisatiestructuur ingesteld, met een Programme Management Board,
Steering Committees en wetenschappelijke en thematische
bijeenkomsten.
Denemarken neemt deel aan TMAP. Hier is gebleken dat Denemarken
zich vooral richt op monitoringsverplichtingen van EU Richtlijnen en
andere multilaterale afspraken van minder belang acht.
Administratieve lasten: rapportageverplichtingen
Ten tijde van de onderhandelingen over de tekst van de KRM heeft
Nederland diverse malen een peiling uitgevoerd over de posities en
meningen van EU lidstaten over relevante onderwerpen. Een daarvan
had betrekking op het terugbrengen van administratieve lasten door
afstemming van de KRM-rapportages met bestaande verplichtingen.
39
Het resultaat is gegeven in figuur 7.
Figuur 7. EMS Landenanalyse (RWS concept rapport, 2006)
3.5
Vaststellen van milieudoelen en indicatoren
De KRM vraagt de lidstaten om voor hun mariene regio een
gezamenlijke set van milieudoelen en corresponderende indicatoren
vast te stellen voor 2012 (Artikel 10) op basis van de initiële
beoordeling.
Bij het ontwikkelen van bovengenoemde dienen de lidstaten zich te
baseren op reeds bestaande milieudoelen op nationaal en
internationaal niveau. Tevens dienen de lidstaten rekening te houden
met grensoverschrijdende ingrepen en effecten. Indicatoren dienen
daarom op een Europees, regionaal of subregionaal niveau te worden
ontwikkeld.
40
Op dit moment is er geen overeenstemming over indicatoren op
Europees niveau, zowel wat betreft het begrippenkader en definities als
het gebruik van indicatoren die door OSPAR en andere zeeconventies
zijn ontwikkeld.
De volgende indicatoren en/of sets van indicatoren worden toegepast
of getest op hun bruikbaarheid:
Kernset van pan-Europese indicatoren
Op Europees niveau wordt via het EEA en EMMA actief gewerkt aan het
ontwikkelen van een kernset van pan-Europese indicatoren voor 2008.
Deze set van indicatoren wordt beschouwd als zeer belangrijk
onderdeel voor de ontwikkeling van de initiële beoordeling KRM en de
‘State of the Environment’ rapportages van het EEA. In 2006 en 2007 is
een drietal workshops gehouden om deze kernset verder te
stroomlijnen en te ontwikkelen. Het EEA heeft een lijst van bestaande
indicatoren samengesteld, vooral afkomstig van regionale
zeeconventies en de eigen EEA indicatoren (core set) die nu al gebruikt
worden voor de ‘State of the Environment’ rapporten. Het EEA zal deze
in 2007/2008 onderwerpen aan een ‘gedetaileerde technische
vergelijking’ om daarmee de overeenkomsten en pan-Europese
bruikbaarheid inzichtelijk te maken en, waar nodig, mogelijkheden voor
harmonisatie te identificeren.
OSPAR Ecological Quality Objectives (EcoQOs)
OSPAR heeft een aantal indicatoren voor gevaarlijke stoffen en
eutrofiëring en werkt sinds 1992 aan ecologische kwaliteitsdoelen,
Ecological Quality Objectives (EcoQOs). Dit zijn indicatoren, voor de
effecten van menselijk gebruik, met een doelstelling. Als de
doelstelling niet gehaald wordt, zijn aanvullende beleids- en/of
beheersmaatregelen nodig. De EcoQOs zijn in eerste instantie als pilot
ontwikkeld voor de Noordzee en staan nu erg in de belangstelling van
de Europese Commissie, omdat ze voorbeelden zijn voor de
indicatoren die onder de KRM ontwikkeld kunnen worden. Hoewel de
huidige set van EcoQOs beperkt is, zijn ze goed onderbouwd, vooral
dankzij ICES, en getest in de praktijk.
OSPAR grijpt het QSR 2010 aan om de huidige set EcoQOs te
beoordelen, zowel op hun bruikbaarheid voor het toetsen van de
voortgang van OSPAR, als in het licht van de KRM. Dit houdt in:
a. Toepassing van de systematiek op het gehele OSPAR gebied;
b. Identificatie van de belangrijkste problemen per OSPAR Regio
(bijv. de Noordzee);
c. Analyse van de betekenis van Goede Milieutoestand voor de
OSPAR Regio’s;
d. Identificatie van benodigde indicatoren;
e. Waar nodig ontwikkeling van nieuwe indicatoren, waarbij
zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande
(nationale en internationale) indicatoren en
monitoringsprogramma’s.
41
Op dit moment zijn er 11 EcoQOs ontwikkeld, inclusief indicatoren
voor eutrofiëring, en wordt gewerkt aan een aanvullende set. In 2008
worden de huidige 11 EcoQOs geëvalueerd, vooral op het gebied van
monitoring en beoordeling. In 2009 vindt een tweede evaluatie plaats,
waarbij wordt gekeken naar de potentie van het EcoQO-systeem om de
totale milieukwaliteit te beoordelen. Dit is een belangrijk onderdeel
van het OSPAR Quality Status Rapport in 2010.
OSPAR beoordelingscriteria voor gevaarlijke stoffen
Om de vorderingen van de OSPAR strategie voor gevaarlijke stoffen
(Hazardous Substances Strategy) te evalueren, zijn er twee
beoordelingsmethoden ontwikkeld:
a. Achtergrondsbeoordelingsconcentraties, ‘Background
Assessment Concentrations’ (BACs). Deze zijn gebaseerd op
achtergrondsconcentraties voor natuurlijke stoffen en lage,
maar net meetbare concentraties voor synthetische stoffen, en
b. Milieubeoordelingscriteria, ‘Environmental Assessment Criteria’
(EACs) die bedoeld zijn om aan te geven in welke gebieden
risico’s bestaan voor de gezondheid van mariene organismen.
De EACs zijn vergelijkbaar met de Environmental Quality
Standards (EQS) van de Kaderrichtlijn Water.
Een belangrijk, en nog onopgelost, verschil tussen de monitoring en
beoordeling van gevaarlijke stoffen onder OSPAR en de KRW is dat
OSPAR de stoffen meet in het ‘geëigende compartiment’ en de KRW
primair is gericht op de waterfase. Voor mariene probleemstoffen is het
geëigende compartiment veelal sediment of organismen. Dit heeft te
maken met de slechte oplosbaarheid van deze stoffen. Ook andere
regionale zeeconventies meten daarom vooral in sediment en
organismen. Onder de KRM zal dit verschil met de KRW zeker een punt
van discussie worden.
Het Nederlandse AMOEBE Systeem
De Algemene Methode voor OEcosysteembeschrijvingen en
Beoordeling, het ‘AMOEBE systeem’, is een visueel instrument om de
duurzaamheid van mariene ecosystemen inzichtelijk te maken, zie
onderstaande figuur 8.
42
Figuur 8. Het AMOEBE model; bron Rijkstwaterstaat 1999,
www.waterwaarderen.nl/pdf_doc/amoebe.pdf
De AMOEBE-benadering presenteert de dichtheid van representatieve
doelsoorten (verschillende planten- en diersoorten en andere
ecosysteemcomponenten) t.o.v. van een streefbeeld. De AMOEBE is
een presentatievorm: de referentiewaarden liggen op de rand van een
cirkel. Als de huidige of verwachte dichtheid 1.5 keer zo groot is als het
streefbeeld, heeft het betreffende segment van de cirkel een anderhalf
keer zo grote straal (zie figuur). De vorm doet denken aan het
eencellige amoebe-diertje. Alle functionele groepen van het aquatische
ecosysteem zijn vertegenwoordigd: plankton, benthos, vissen, vogels
en zoogdieren. Met deze AMOEBE-figuren valt in een oogopslag
inzichtelijk te maken in hoeverre een gebied in ecologisch evenwicht is.
Hoewel het AMOEBE model is gebaseerd op populatiegrootte, geeft
het geen informatie over de interacties binnen het ecosystem.
Begrippenkader en geïntegreerde beoordelingen
In algemene zin is er begripsverwarring met betrekking tot
beoordelingsmethodologieën. De methoden lopen uiteen en de
wetenschappelijke gemeenschap heeft nog geen éénduidige manier
om de verschillende methoden kwalitatief en kwantitatief te
beoordelen. In dit verband zijn er bijvoorbeeld ook culturele verschillen
met betrekking tot het gebruik van de term ‘indicator’. Verder is er
geen concensus of integrale beoordelingen, met informatie van
verschillende origine gecombineerd in één beschrijvende tekst of
figuur, een betere beschrijving van het mariene milieu geeft dan een
beoordeling die uitsluitend is gebaseerd op een vastgestelde set van
indicatoren. Ten aanzien van de initiële beoordeling KRM zullen deze
inzichten in relatie tot beoordelingsmethodologieën opnieuw naar
voren komen.
OSPAR’s QSR 2010 zal een geïntegreerde beoordeling bevatten op het
niveau van OSPAR Regio’s, maar gebruik makend van nationale
informatie. Het beoordelen van cumulatieve effecten is een belangrijk
en uitdagend onderdeel van de geïntegreerde beoordeling en tevens
vereist in de KRM. Hiervoor heeft OSPAR een speciale werkgroep
43
ingesteld. Deze inventariseert methoden die in Europa, maar ook elders
op de wereld (bijvoorbeeld in de VS en Canada), in zwang zijn. Als
basis voor de beoordeling worden bestaande indicatoren en
geaccepteerde doelstellingen gehanteerd. Het VK heeft een metho de
ontwikkeld om alle milieuproblemen in een bepaald gebied te
definiëren. De geïntegreerde beoordeling wordt eerst op kleinere
gebieden uitgeprobeerd en vervolgens opgeschaald. Het Nederlandse
deel van de Noordzee is een van de proefgebieden. OSPAR ziet d it als
een eerste vingeroefening voor de beoordeling van de Goede
Milieutoestand onder de KRM.
3.6
Economische en sociale analyse
De KRM vraagt om een “economische en sociale analyse van het
gebruik van die wateren en de aan de aantasting van het mariene
milieu verbonden kosten”, maar geeft geen nadere aanduiding wat
daar precies onder verstaan moet worden. Met economische analyse
van watervraagstukken hebben we in Nederland al enige ervaring
opgedaan en goede voorbeelden voorhanden. Van een sociale analyse
zijn geen Nederlandse voorbeelden beschikbaar, maar er zijn wel
dergelijke onderzoeken bekend in het buitenland.
Economische analyse
Bij een economische analyse van het gebruik van (mariene) wateren
kan in de eerste plaats worden gedacht aan de omvang van de
economische activiteiten in termen van natuurlijke eenheden (tonnen
vis, vervoerde vracht etc.), omzet en toegevoegde waarde. In opdracht
van het IDON wordt momenteel de studie “Verkenning van
economische en ruimtelijke ontwikkelingen op de Noordzee”
uitgevoerd waarin voor de belangrijkste gebruiksfuncties deze
grootheden worden becijferd. Daarnaast wordt in deze verkenning
gekeken naar het ruimtegebruik van de gebruiksfuncties en de
mogelijke ruimtelijke spanningen en kansen die zich de komende jaren
kunnen voordoen.
In 2007 is een impact assessment voor de KRM uitgevoerd. Hierin zijn
onder meer de kosten geraamd van de mogelijke maatregelen voor de
verschillende sectoren bij twee scenario’s voor de opgave: “beperkt” en
“fors”. Ter vergelijking zijn ook de kosten van huidig beleid en van
voorgenomen beleid per sector geraamd. De economische sectoren
zijn in deze studie beschreven, waaronder de belangrijkste
economische kentallen. Naast de kostenstudie zijn ook de baten in
beeld gebracht. Geïdentificeerd is welke baten op zouden kunnen
treden en waar mogelijk zijn deze gekwantificeerd en in enkele
gevallen gemonetariseerd (in euro’s uitgedrukt).
Bovengenoemde studies geven een goed beeld en veel cijfermateriaal
over het economisch gebruik van de zee. Naar verwachting is voor de
vereisten van de initiele beordeling nauwelijks aanvullende informatie
44
nodig. Wel dient van bepaalde cijfers mogelijk een update te worden
gemaakt.
Sociale analyse
Een sociaal wetenschappelijk strategisch rapport 23 van het National
Marine Protected Areas Center 24 uit 2003 geeft een schets van
mogelijke sociaal wetenschappelijke onderwerpen voor een sociale
analyse van het gebruik van mariene wateren. Het rapport bevat zes
prioritaire thema’s voor een sociale analyse, namelijk:
1.
2.
3.
4.
5.
23
Bestuur, instellingen en processen
Dit thema behandelt de formele en informele instellingen die
verantwoordelijk zijn voor het beheer van de hulpbronnen in
de mariene wateren. Onderdelen zijn rechtsbevoegdheid en
wetgeving, publieke participatie en rentmeesterschap,
processen en een institutionele analyse;
Gebruikspatronen
Dit thema verwijst naar de manier waarop stakeholders gebruik
maken van mariene wateren. Denk hierbij aan ‘extractive use’,
zoals visserij en gas-, olie- en delfstoffenwinning en ‘nonextractive use’, zoals varen en duiken. Componenten hiervan
zijn baseline data over de menselijke ecologie van het gebruik,
de politieke ecologie van gebruikspatronen en de historische
ecologie van gebruikspatronen van mariene wateren;
Houding, mening en overtuiging
Dit thema is gericht op de onderliggende motieven die
menselijke voorkeuren, keuzes en acties kunnen beïnvloeden.
Het kijkt naar de factoren die het menselijke gedrag vorm
geven en hoe deze gedragingen beïnvloed worden door
mariene wateren. Het onderdeel richt zich op de sociale en
culturele houdingen, waarden, overtuigingen, meningen en
voorkeuren van de stakeholders, evenals van de mensen en
instellingen die werken aan de vorming van de mariene
strategie en daarvan deel uitmaken. Onderwerpen zijn baseline
data, traditionele en lokale ecologische kennis, onzekerheid en
toewijzing, schoonheid en milieuethiek;
Economie
Dit onderdeel richt zich op de economische voorwaarden en
trends die gerelateerd zijn aan het gebruik van mariene
wateren. Componenten zijn baseline informatie, kosten-baten
analyse, milieuvariabiliteit en niet-markt waarden (gebruik en
niet-gebruik);
Gemeenschappen
Dit thema onderzoekt de karakteristieken van geografische en
stakeholdergemeenschappen die betrekking hebben op
mariene wateren en de manier waarop deze gemeenschappen
“Social Science Research Strategy for Marine Protected Areas”, auteur E. Nicholson et al.,
Augustus 2003, zie http://www.mpa.gov/pdf/publications/ssr_strategy.pdf
24
MPA Science Institute in Santa Cruz, California, opgericht door het National Oceanic and
Atmospheric Administration (NOAA) in Amerika in 2000
45
6.
functioneren, specifiek in relatie tot het gebruik en behoud van
mariene hulpbronnen. Componenten betreffen socioeconomische omstandigheden, capaciteiten en vaardigheden,
informatiestromen en informatiegebruik tussen
gemeenschappen, managementstructuren en -processen en
‘lessons learned’.
Cultureel erfgoed en hulpbronnen
Dit thema beslaat de historische en traditionele voorwerpen
binnen het mariene milieu. Hieronder zou o.a. nautische
geschiedenis kunnen worden verstaan, zoals scheepswrakken
en replica’s, maritieme infrastructuur, zoals pieren, vuurtorens,
forten, sluizen en havens, en historische documenten, zoals
boeken, foto’s, muziek en recepten. Componenten hiervan zijn
karakterisering van cultuurhistorisch erfgoed, bescherming van
cultuurhistorisch erfgoed en het ontsluiten van
informatiebronnen.
De KRM veronderstelt een aparte sociale en economische analyse, het
thema economie zal daarom niet meegenomen worden in een sociale
analyse. Bovenstaande thema’s kunnen met behulp van sociaalwetenschappelijke instrumenten geanalyseerd worden, o.a. door
gebruik te maken van focus groepen, survey onderzoek,
inhoudsanalyse, historisch onderzoek en etnografie.
46
4. Lessen van de implementatie van
de Kaderrichtlijn Water
Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht en
verplicht de EU-lidstaten ertoe de kwaliteit van hun oppervlakte- en
grondwater, inclusief hun kustwateren, uiterlijk in 2015 op orde te
brengen. Tot 2009 hebben de lidstaten de tijd om hun
maatregelenprogramma’s op te stellen. In beginsel moet in 2015 een
‘goede chemische toestand en een goed ecologisch potentieel of een
goede ecologische toestand’ zijn bereikt; de hoofddoelstelling van de
KRW.
Net als de KRM kent ook de KRW de verplichting om een
toestandsbeschrijving en rapportage aan de EC uit te voeren. In 2006
moest daarover gerapporteerd worden. Deze KRW rapportages worden
getypeerd door complexe informatiestromen, zie onderstaande figuur
9. De brongegevens kwamen van diverse organisaties zoals
waterschappen, provincies, RWS, VROM (emissies), LNV (Vogel- en
Habitatrichtlijngebieden), TNO-NITG grondwater, etc. Vervolgens
werden deze gegevens verwerkt en bewerkt op stroomgebied niveau
en de uiteindelijke rapportage naar EC per stroomgebied en land. Het
zogenaamde KRW-portaal is gebruikt als tussenstation in dit proces.
Ri jn Delta
Ni eder rhein
Mit telrhein
Main
Mosel/Saar
Oberrhein
Hochrhein
Neckar
Al penrhei n/
B odensee
Figuur 9. Complexe informatiestromen: via Nederlandse waterbeheerders, naar
stroomgebiedniveau en vervolgens de rapportage per land aan de EC ten
behoeve van de KRW artikel 5 rapportages.
De ervaringen en lessen uit dit KRW traject (informatie, procedureel en
kennis) worden in het onderstaande beknopt weergegeven.
47
4.1
Monitoringverplichtingen en rapportages
In de KRW worden op drie punten ‘producten’ in relatie tot monitoring
beschreven.
 Monitoringprogramma voor oppervlaktewater, grondwater en
beschermde gebieden: het programma moet uiterlijk 22
december 2006 operationeel zijn (KRW artikel 8, lid 1, met
uitwerking in bijlage V).
 Beknopt verslag monitoringprogramma: dit moet uiterlijk 22
maart 2007 zijn opgestuurd aan de Europese Commissie (KRW
artikel 15, lid 2). Dit is analoog aan de rapportageverplichting uit
artikel 5 (rapportage 2005).
 In het stroomgebiedbeheerplan opnemen van een kaart van het
monitoringnet en van kaarten met resultaten van monitoring van
de toestand (bijlage VII, sub 4).
Bijlage V van de KRW beschrijft de verschillende typen monitoring:
toestand- en trendmonitoring (‘surveillance monitoring’), operationele
monitoring en onderzoeksmonitoring (de laatste alleen genoemd voor
oppervlaktewater en van toepassing in speciale situaties).
Het algemene beeld is dat de uitvoering van de monitoringverplich tingen en rapportages redelijk efficiënt is, maar dat er zeker nog winst
is te behalen. De Kaderrichtlijn Water, waarvoor monitoring programma’s per stroomgebied moeten worden opgesteld door alle
betrokken partijen samen, is hiervoor een uitgelezen kans.
4.2
Lessen KRW
Samenvattend zijn de ervaringen of lessen van de implementatie van
de KRW als volgt:
 er zijn veel betrokkenen;
 dit vraagt om goede afstemming, gezamenlijke afspraken en
standaarden;
 de informatievraag helder krijgen is lastig, de tekst wordt soms
verschillend geïnterpreteerd;
 gewoon starten, ook al is niet alles duidelijk en afgestemd; met
GIS-kaarten de discussie verhelderen;
 communicatie tussen beleidsmedewerker, GIS-ser en bestuurder
is belangrijk.
De KRW geeft aan dat toestand- en trendmonitoringlocaties vooral in
de grotere wateren dienen te worden gekozen. Toch bleek dat juist
enkele toestand- en trendmonitoringpunten op strategische locaties in
regionale wateren moesten worden aangewezen om voldoende inzicht
te krijgen. Op basis van de resultaten van de eerste metingen moeten
representatieve punten worden gekozen, zodat een goed beeld kan
worden gegeven van de algemene toestand van het oppervlaktewater.
48
Ook voor de initiële beoordeling KRM geldt de noodzaak voor het
kiezen van strategische meetlocaties op basis van eerdere metingen of
monitoringsinspanningen.
Op basis van de KRW ervaringen is het van groot belang om
stakeholders al in een vroeg stadium te betrekken bij het KRM proces,
juist ten aanzien van de initiële beoordeling. Het is een bo ttom-up
proces!
De consistentie en harmonisatie van de data was het belangrijkste
knelpunt punt voor de KRW. Ook voor de KRM zal dit belangrijk zijn.
Daarnaast zijn de kwaliteitscontrole op stoffenmonitoring en de
onderschatting van kosten voor biologische en ecologische monitoring
belangrijke aandachtspunten. Op al deze punten is echter in het kader
van OSPAR reeds de nodige ervaring opgedaan.
Bij het opzetten van de KRW monitoringprogramma’s was nog niet
duidelijk welke doelen zouden worden gesteld voor de beoordeling
van de milieutoestand. Ook was nog niet duidelijk hoe de beoordeling
(normen, maatlatten) zou gaan werken. Bij de KRW implementatie
heeft dat tot een onbalans geleid. Sommige parameters hebben een
'site' beoordeling gekregen en weer anderen zeggen iets over het hele
systeem. Anders gezegd, bij de initiële beoordeling van de KRW (artikel
5 rapportages) is nauwelijks tot niet onderbouwd gemeten 25, juist ook
omdat niet bekend was hoe de data later in een beoordeling zou
worden omgezet.
De uitdaging is voor de KRW was en straks ook voor de KRM is om,
door een zorgvuldige keuze van meetpunten voor verschillende
parameters met een behapbaar aantal metingen, een betrouwbaar
beeld te krijgen van de toestand van elk oppervlaktewaterlichaam.
Hierbij moet zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande
monitoringprogramma’s. De initiële beoordeling vormt hiervoor de
basis en dient dus met zorg, en oog voor de vervolgstappen, te worden
uitgevoerd.
Als belangrijkste aandachtspunten kwam het volgende naar voren;
 Duidelijke afspraken over toepassing KRW-portaal voor
rapportage;
 Evenwicht tussen flexibiliteit (om aan veranderende vraag
tegemoet te komen) en duidelijke afspraken;
 Controle inhoudelijke kwaliteit blijft noodzakelijk (inclusief
geometrie);
 Afstemming met inhoudelijke werkgroepen (over inhoud van de
formats/tabellen);
 Input KRW-portaal (WISE) moet eenvoudig uit onderliggende
systemen van waterbeheerders te genereren zijn.
Al deze genoemde KRW thema’s zullen naar verwachting ook binnen
de KRM voldoende aandacht nodig hebben, zodat op efficiënte wijze
25
Dit geldt overigens niet voor de chemie data, daar was het wel duidelijk.
49
aan de verplichtingen voor monitoring kan worden voldaan.
Kwaliteitsborging (ervaringen vanuit OSPAR zijn juist op dit punt zeer
relevant) zal een centraal element zijn in alle stappen van de
monitoringproces, niet alleen bij de uitvoering zelf, maar ook bij de
voorbereiding en de verwerking van de gegevens, want fouten in de
monitoring kunnen leiden tot het niet juist of niet efficiënt besteden
van aanzienlijke financiële middelen.
50
5. Bevindingen
De huidige quick scan initiële beoordeling heeft inzicht gegeven in de
kansen en knelpunten voor het opstellen van de initiële beoordeling en
de daaraan gerelateerde indicatoren voor de goede milieutoestand
door Nederland.
Een belangrijke constatering is dat deze eerste stap van de KRM
implementatie een belangrijke basis zal vormen voor het verdere
verloop. Tijdens de interviews, en op basis van de literatuur over de
KRW ervaringen, komt naar voren dat een gezamenlijke visie en het
vaststellen van het interdepartementale ambitieniveau voor de KRM als
geheel, cruciaal is voor de aanpak van de initiële beoordeling. Concrete
onderdelen van deze visie zijn:
 het kiezen van het schaalniveau en
 het prioriteren van de gebruiksfuncties die het meest van
invloed zijn op de goede milieutoestand en waarop de
uiteindelijke maatregelen gericht zouden kunnen worden.
De KRM vereist dat de lidstaten op nationaal niveau een strategie
uitwerken in samenwerking met andere lidstaten in de subregio en
relevante regionale organisaties26. OSPAR heeft concrete acties
geprogrammeerd om het traject naar de initiële beoordeling en de
uitwerking van de Goede Milieutoestand te coördineren, met
gebruikmaking van bestaande en in ontwikkeling zijnde OSPAR
producten.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de overheid
(Rijkswaterstaat en anderen) om metingen te verrichten (of ze te
coördineren) en rapportages te maken over de toestand van de zee en
de daarin gelegen beschermde gebieden. De initiële beoordeling is
belangrijk om doelen vast te stellen en om te kunnen bepalen welke
maatregelen nodig zijn om de hoofddoelstelling te halen.
In onderstaande secties worden de uitkomsten van de quick scan
gepresenteerd. Allereerst wordt specifiek ingegaan op de informatie
leemtes waarna ook de procedurele en kennisleemtes worden
besproken. In hoofdstuk 6 worden vervolgens de kritische
succesfactoren en de conclusies en aanbevelingen voor maatregelen
besproken.
5.1
Informatieleemtes en kansen
Bijlage 3 geeft een overzicht van de KRM informatiebehoefte in de
eerste kolom versus de beschikbaarheid vanuit bestaande monitoring en beoordelingsprogramma’s. Hieruit blijkt dat met name de
standaardisatie van data en beoordelingen nog niet optimaal is, maar
26
IPPC, EUROGOOS, MEDPOL, UNEP-MAP, GMES en ICES
51
dat er voldoende informatie beschikbaar is (veelal verzameld voor het
OSPAR QSR) voor de initiële beoordeling. Voor een goede (nationale)
dekking zijn, naast de reguliere monitoring, ook wetenschappelijke
gegevens en MER rapportages nodig.
Chemische en fysische toestand van
Noordzee en trends;
Biologische toestand van Noordzee
en trends
Leemtes
& Commentaar
Ass. in standaard format?
Assessment beschiklbaar?
Data beschikbaar?
KRM initiële beoordeling
Data in standaard format?
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de beschikbaarh eid
van nationale datasets, beoordelingen en rapportages voor de initiële
beoordeling (zie bijlage 3 voor een beknopte specificatie).
Groen bevat elementen waar toereikende informatie voor handen is,
en/of voldoende actie is ondernomen.
oranje zijn elementen waar matig informatie beschikbaar is en/of niet
gestandaardiseerd, of waar geen beoordelingsformat voor is.
rood zijn die elementen waar bijna geen informatie beschikbaar is.
Economische analyse
beperkt inzicht in effecten klimaat
Beoordeling uitheemse soorten nog niet
beschikbaar; monitoringsgegevens van nietcommerciële vissoorten worden niet structureel
gerapporteerd; onzekerheid over omvang
bruinvispopulatie
onderwatergeluid; marien afval; warmtelozingen
en veranderingen in zoutgehalte door lozingen
of kunstwerken; cumulatieve impacts van
gebruik
Impliciet uit MER en adhoc onderzoek
Sociale analyse KRM
MER en ad hoc rapportages
Gebruiksfuncties, effecten en trends;
De initiële beoordeling zal bouwen op bestaande informatie. Voor de
uitwerking van goede milieutoestand in concrete doelen en indicatoren
is waarschijnlijk aanvullende informatie nodig, vooral over de
biologische toestand en gebruiksfuncties.
Er kan worden gesteld dat (voorzover duidelijk) de milieudoelstellingen
van de KRM voor een groot deel gelijk zijn aan of vergelijkbaar met
doelstellingen van bestaande beleidsvoornemens, zoals Natura
2000, KRW, OSPAR en IBN 2015. Dit geldt ook voor de bijbehorende
monitoringprogramma’s, rapportageverplichtingen en
beoordelingsprogramma’s (zie hoofdstuk 3). De vereisten van de KRM
zullen duidelijker worden gedurende de implementatie.
52
Begrippenkaders zijn niet eenduidig. Verschillende termen en
definities voor indicatoren en doelstellingen worden gehanteerd door
EEA, OSPAR, HELCOM, VHR, KRW en KRM. De doelstellingen kunnen
bovendien soort- of juist ecosysteemgericht zijn, of kennen een
thematische of integrale benadering.
Binnen OSPAR is een toenemende focus op geïntegreerde
beoordelingen waarbij verbanden tussen de aanvoer van stoffen en de
concentraties in zee (CEMP-CAMP-RID), chemie en biologische effecten
(bijv. TBT en TBT-specifieke effecten), en regionale trend
beoordelingen worden gezocht. Daarbij ontwikkelt OSPAR een
methode voor de beoordeling van cumulatieve effecten. Nederland
pleit voor het voortbestaan van geïntegreerde beoordelingen, zoals
OSPAR die doet, en die meer zijn dan een starre set indicatoren. De
KRM doelstellingen kunnen zodanig afwijken dat herbegrenzing of
differentiatie nodig is.
Bij het begrenzen van gebieden zijn niet overal dezelfde definities
gehanteerd. Het OSPAR en KRM beleid geldt niet voor precies
hetzelfde zeegebied. Dit geldt ook voor de manier waarop landen
habitats/beschermde gebieden (MPAs) in kaart brengen volgens een
fysische en/of biologische (ecoregio’s) karakterisering. Verder vereist
de KRM een onderverdeling in subregio’s, die vergelijkbaar zijn met de
OSPAR Regio’s maar niet precies gelijk. Op deze begrenzingen dient er
een harmonisatie plaats te vinden. De KRW en KRM hebben een
duidelijke overlap in de kustzone. Dit betekent dat er over deze
kustzone zowel rapportages volgens het KRW format als het
toekomstige KRM format (nog onduidelijk) worden gemaakt.
De geografische dekking van monitoring op het Nederlandse
Continentaal Plat is beter dan van de meeste andere Europese landen,
waar de monitoring vaak alleen in de kustzone plaatsvindt. Afhankelijk
van de uitwerking van de Goede Milieutoestand kan het nodig zijn om
meetlokaties en –frequenties aan te passen.
Het is nog onduidelijk wat de vereisten voor chemische monitoring
zullen zijn onder de KRM. Indien de KRW-aanpak wordt gevolgd is er
een flinke discrepantie tussen de monitoring in het ‘geëigende
compartiment’ van OSPAR en de monitoring in totaal water van de
KRW. Ook zijn de lijsten van prioritaire stoffen verschillend. Niet alle
prioritaire27 (en overige) stoffen worden (voldoende) gemeten (binnen
OSPAR/CEMP), zoals dioxinen en PFOS.
Chemische monitoring in het mariene milieu richt zich in heel Europa
vooral op de veelal slecht oplosbare probleemstoffen die in sediment
en organismen worden gemeten. Dit is gebleken uit de inventarisatie
van het EEA. De tekst van de KRM richt zich op (mogelijke) effecten van
stoffen. Dat zou kunnen betekenen dat er meer aandacht komt voor
biologische effectmonitoring. In ICES/OSPAR kader wordt gewerkt
27
ASMO delegatieverslag 2007
53
aan operationalisering en standaardisering hiervan, maar dat is nog
niet gereed.
Monitoring van de invloed van menselijke activiteiten is nog
betrekkelijk nieuw. Standaardisatie en centraal databeheer zijn nog
nauwelijks georganiseerd. Veelal wordt informatie via afzonderlijke
MER-procedures verzameld en is de geografische dekking zeer
beperkt. Voor het QSR 2010 maakt OSPAR een uitgebreide reeks
beoordelingen van menselijke activiteiten. Hieruit blijkt dat het
kwanitificeren van de menselijke invloed maar beperkt slaagt en dat de
effecten op het ecosysteem vooral theoretisch worden geduid.
De Ecologische kwaliteitsdoelstellingen van OSPAR (EcoQOs) zijn
bedoeld om effecten van menselijke activiteiten te beoordelen. Veelal
is de kennis over causale relaties echter zeer beperkt. Een oplossing
kan zijn om een indicator voor de ingreep te kiezen en niet voor het
ecosysteemeffect, zoals bruinvisbijvangst door de visserij, plastic
deeltjes in de magen van Noordse stormvogels, of het aandeel
aangespoelde zeekoeten dat met olie is besmeurd. De huidige set
EcoQOs is beperkt en alleen voor de Noordzee uitgewerkt. De KRM
vereist een bredere set EcoQOs.
Ten aanzien van visserij is een knelpunt de geheimhouding van data 28
waardoor trends en effecten moeilijk inzichtelijk zijn te maken. De
effectiviteit van visserijmaatregelen valt niet onder de competentie van
OSPAR maar van de EU. Het inzicht ten aanzien van scheepvaart zal
verbeteren onder het ‘Clean shipping’ en het Groenboek Maritiem
beleid, maar op dit moment is de informatie nog erg verspreid.
Kwantitatieve gegevens over het toekomstige ruimtegebruik
ontbreken nog voor veel gebieden, zoals gegevens over zand- en
grindwinning, windmolenparken, etc..
Naast de al benoemde informatieleemtes, is er weinig bekend over
cumulatieve effecten van menselijke activiteiten; dit geld ook voor
de effecten van klimaatverandering zoals stijging van temperatuur,
zeespiegelstijging, verzuring en de effecten op de soortenrijkdom en –
samenstelling. Naast een gebrek aan kennis kunnen deze factoren ook
de doelstellingen ten aanzien van biodiversiteit en karakteristieke
ecosystemen minder gemakkelijk of niet haalbaar maken. Meer
onderzoek op dit gebied is nodig. Verder pleit deze kennisleemte voor
een voorzichtige benadering van verplichtingen.
Bronnen en informatieleemten voor de sociale analyse
Een sociale analyse kan zich richten op een aantal sociaalwetenschappelijke thema’s, zoals in sectie 3.7 beschreven, De keuze
voor de onderwerpen en de prioriteiten daarbinnen is afhankelijk van
informatiebehoefte, tijd, middelen en de context. Hieronder worden de
28
Om de afzonderlijke ondernemers niet in gevaar te brengen conform het
Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), artikel 4.
54
informatieleemtes en mogelijke informatiebronnen van de thema’s
behandeld in sectie 3.7 besproken.
1.
2.
3.
5.
6.
Bestuur, instellingen en processen
Het project “Grenzen aan participatie”, waaraan Rijkswaterstaat
Waterdienst momenteel werkt voor DGW, voorziet in de
behoefte aan sociaal wetenschappelijke invalshoeken, zoals
bestuurskunde, voor wateropgaven, door de mogelijkheden en
onmogelijkheden en daarmee de grenzen van publieke
participatie op te zoeken.
Gebruikspatronen
Dit thema wordt binnen Rijkswaterstaat (nog) niet
meegenomen en dit is een informatieleemte. Het
interdisciplinaire sociaal wetenschappelijk instituut MARE 29,
verbonden aan de UvA en WUR, houdt zich bezig met het
gebruik en management van mariene hulpbronnen, met een
focus op ontwikkelingslanden. Daar zou wellicht informatie
over gebruikspatronen gehaald kunnen worden.
Houding, mening en overtuiging
Binnen Rijkswaterstaat wordt aan dit cognitieve thema
momenteel geen aandacht besteed en het zou met name
interessant zijn voor psychologen, sociologen en antropologen.
Gemeenschappen
Het verzamelen van data over het thema gemeenschappen is
een informatieleemte binnen Rijkswaterstaat en biedt voor een
divers en interdisciplinair team van sociale wetenschappers,
zoals bestuurskundigen, sociologen, psychologen,
politicologen, economen, een uitdaging. Wél zal informatie
interdepartementaal te halen zijn, denk bijvoorbeeld aan LNV,
OCW, SZW, of bij het CBS.
Cultureel erfgoed en hulpbronnen
Informatie aangaande dit thema kan wellicht worden gehaald
bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en
Monumenten (RACM), onderdeel van OCW, verantwoordelijk
voor de zorg van het Nederlandse erfgoed boven en onder de
grond en onder water. OCW is actief betrokken bij de KRM.
Gezien de kennisleemten is het zinvol om vroegtijdig en
interdepartementaal onderwerpen voor de sociale analyse te
identificeren en prioriteren en kennisleemten vast te stellen. Hiermee
kan sneller sociaal wetenschappelijk onderzoek geïnitieerd worden,
opdat Nederland met een innovatieve blik het voortouw kan nemen in
Europees verband door de sociale en natuurwetenschappen te
integreren bij mariene onderwerpen.
5.2
Procedurele leemtes en kansen
Gedeelde verantwoordelijkheid
29
Centre for Maritime Research (MARE)
55
De quick scan heeft een duidelijke procedurele leemte geïdentificeerd:
een gebrek aan afstemming tussen de verschillende betrokken
departementen en instituten in relatie tot de KRM. Er bestaat een
brede (en verschillende!) variëteit aan opvattingen over de
implementatie en uitvoering van de KRM. Ook binnen de betrokken
Ministeries is geen éénduidig beeld over de uitvoering van de KRM.
Wel zijn diverse onderzoeken geïnitieerd en worden plannen gemaakt
voor de interne beeld- en besluitvorming rondom de toekomstige
invulling van de KRM. Het is een uitdaging om deze beelden bijeen te
brengen.
Om succes te kunnen boeken, is een niet-aflatende inzet en steun
van alle departementen, instituten, en andere belanghebbende
partijen cruciaal (met name voor informatie- en datamanagement en
het uitwisselen daarvan). Alleen dan kunnen de synergieën kunnen
worden benut en conflicten voorkomen.
Benutten regionale samenwerking in OSPAR
Voor het verkrijgen van de juiste informatie en het verwerken daarvan
dient de kennis en ervaring binnen OSPAR te worden benut:
 de Quality Status Reports uit 1993, 2000 en het nieuwe QSR
2010 verschaffen inzicht in de veranderingen en ontwikkeling en
in het OSPAR gebied. Daarmee vormen deze rapportages en
methodieken al een soort ‘nulmeting’ voor de KRM;
 de ervaring (sinds 1992) met het ontwikkelen van ecologische
indicatoren en doelstellingen;
 de ervaringen met beschermde gebieden op zee (MPAs) en de
ruimtelijke ontwikkeling en planning op zee;
 de langdurige ervaring met samenwerking op zowel politiek en
ambtelijk als wetenschappelijk niveau en de gemeenschappelijke
monitoring- en beoordelingsprogramma’s;
 de uitgewerkte procedures voor harmonisatie van datasets en de
vergaande afspraken met betrekking tot de kwaliteitsborging
van die data;
 het proces waarbij ten behoeve van beoordelingen
(assessments) - welke dan ook - eerst richtlijnen (guidelines)
worden opgesteld en afgesproken. De EU kan en wil dit proces
niet vanwege de diverse omstandigheden binnen de Europese
lidstaten. Er zijn meerdere landen (meer dan in OSPAR)
betrokken en het is dus moeilijker een breed draagvlak te
krijgen voor richtlijnen, waarbij voldoende ruimte is voor de
aanwezige geografische en sociaal economische verschillen.
Het belang van de synergie en samenwerking tussen OSPAR en de
EU-KRM is groot voor Nederland. De programma’s van OSPAR kunnen
ook binnen het KRM proces worden gebruikt, waardoor een optimale
inzet van middelen wordt gerealiseerd. OSPAR ondersteunt de
intentie om het QSR 2010 zoveel mogelijk te laten aansluiten op de
vereisten van de initiële beoordeling en pro-actief in te spelen op de
ontwikkeling van de KRM. Zo kan vanuit OSPAR met HELCOM evenals
met andere Regionale Zeeconventies gezamenlijk een
56
implementatiestrategie worden ontwikkeld, waarbij OSPAR met name
zal inzetten op de aanpak van het QSR 2010 en de toegevoegde
waarde van integrale beoordelingen in vergelijking tot de indicator sheets van het EEA. Daarbij ontwikkelt OSPAR een aanpak voor de
definitie van Goede Milieutoestand en bijbehorende indicatoren en
doelstellingen.
Bij het synchroniseren van OSPAR en KRM moet er rekening worden
gehouden met het feit dat niet alle landen binnen OSPAR lid zijn
van de EU en dat er nog geen duidelijkheid is ten aanzien de
precieze rol van Regionale Zeeconventies bij de voorbereiding en
implementatie van de KRM.
OSPAR heeft echter nog niet alle aspecten op de rails om voor 2014
(deadline KRM) alle benodigde monitoringsprogramma’s geïnstalleerd
te hebben. Met name op het gebied van ecologie en menselijke
activiteiten dient nog veel te gebeuren. Bij het verder ontwikkelen van
deze programma’s is het dus mogelijk om de synergie met de KRMeisen te optimaliseren.
Een van de korte termijn doelstellingen van de KRM is het ontwikkelen
van niet-wettelijk bindende en praktische richtlijnen voor
verschillende technische aspecten van de KRM (analoog aan de KRW
Common Implementation Strategy (CIS) documenten). Ook voor het
ontwikkelen van deze richtlijnen, die zijn bedoeld voor experts en
deskundigen die direct of indirect zijn betrokken bij de implementatie
van de KRM, kunnen de ervaringen binnen OSPAR worden gebruikt.
OSPAR zal hierin een pro-actieve rol gaan spelen. Zo zal het werk op
het gebied van EcoQOs (OSPAR’s equivalent voor indicatoren) worden
gebruikt om bovengenoemde praktische richtlijnen te ontwikkelen.
Stroomlijning informatievoorziening nationaal en internationaal
De begrippenkaders en definities van de internationale en nationale
verplichtingen zijn verschillend, terwijl de benodigde basisgegevens
vaak hetzelfde zijn. Dit leidt tot verwarring en tijdverlies. Daarnaast is
de geografische dekking verschillend. Nederland kan initiatief nemen
om harmonisatie van begrippenkaders te bevorderen en handleidingen
te ontwikkelen om met de verschillen om te gaan.
De vraagkant van de Nederlandse monitoring is onderling slecht
afgestemd terwijl de onderwerpen elkaar overlappen. De mariene
monitoring in Nederland valt onder de verantwoordelijkheid van twee
departementen (LNV en VenW) en harmonisatie vindt met name plaats
op projectbasis (WEMOZ, beheerplannen Natura 2000 en HARBASINS)
en op uitvoeringsniveau. Er is op dit moment geen formele structuur
aanwezig voor harmonisatie op nationaal niveau.
Regionale informatievoorziening voor de KRM initiële beoordeling
(dit geldt ook voor het QSR van OSPAR) en inzet op
gemeenschappelijke monitoringprogramma’s hangt grotendeels af
van de nationale commitment (voor bijvoorbeeld JAMP assessments).
57
Daarom is het van belang om de positie en commitment van de
OSPAR buurlanden ten aanzien van de QSR 2010 (of een iets
aangepaste versie conform KRM-eisen) goed in beeld te hebben. De
vraag is of zij het QSR als basis voor hun eerste toestandsbeschrijving
op nationaal niveau zien, of dat zij uitgaan van een nationale aanpak,
eventueel afgestemd met buurlanden. Beide opties lijken mogelijk
onder de KRM.
Voor pan-Europese afstemming focust het EEA op convergeren van
bestaande regionale beoordelingensactiviteiten voor de ontwikkeling
van een set van pan-Europese mariene indicatoren. Tijdens drie
workshops in de periode 2006-2007 heeft het EEA hierop vorderingen
gemaakt. Dit is van belang voor de vergelijkbaarheid van de initiële
beoordelingen onder de KRM.
Daarnaast zet het EEA in op harmonisatie van
monitoringactiviteiten. Dit is van belang voor de verdere
implementatie van de KRM en kan in de toekomst leiden tot
kostenbesparing. Europese indicatoren en geharmoniseerde
monitoring zijn tevens zeer bruikbaar voor de reguliere ‘State of the
Environment’-rapportages van het EEA.
Een kosten-baten afweging staat centraal bij het bepalen van het
ambitieniveau. Op dit moment is er nog onvoldoende inzicht (mede in
relatie tot de concrete invulling van de KRM) over de benodigde
monitoringinspanning en onderzoek en de daarmee samenhangende
kosten.
Ten aanzien van het KRM databeheer (WISE-marien30) en de initiële
beoordeling is een meer samenhangende organisatie en
financiering31 nodig tussen de landen. Eind 2007 zal hierover een
consultatiedocument worden uitgebracht. Er is gesuggereerd dat
WISE-marien in de toekomst zal worden gebruikt om de
landenrapportages voor de KRM op te slaan en te beheren, om
daarmee de efficiëntie te vergroten.
Ook nationaal dient gewerkt te worden aan een betere
toegankelijkheid van data en informatie voor adequaat adaptief
beheer. Adaptief beheer vereist dat op elk moment samenhangende
informatie beschikbaar moet zijn. Hier sluit het idee om een virtueel
‘KNMI voor de Noordzee’ te vormen op aan. Het begrip KNMI is hier
gebruikt als metafoor voor een geïntegreerd informatiesysteem voor
een duurzaam beheer en gebruik van de Noordzee en ter
ondersteuning van het beleid. Immers over de onderste lagen van de
Water Information System for Europe (WISE), dat op 22 maart ’07 officieel van start is
30
gegaan wordt getrokken door DG ENV, JRC, Eurostat en het EEA. Naast het
databeheer/rapportage voor de KRW en SoER zal WISE ook aansluiten bij de
Zwemwater-, Urban Waste Water en Nitraatrichtlijn.
31
Binnen OSPAR wordt dit nog steeds pragmatisch en voor de korte termijn opgelost
met de lidstaten.
58
atmosfeer worden dagelijks allerhande gegevens verzameld, op
wereldwijd, regionaal en op nationaal niveau. Iets dergelijks zou ook
moeten gebeuren met de bovenste lagen van de oceanen en ondiepe
kustzeeën.
59
6. Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de uitgevoerde quick scan en aansluitende
deskundigenworkshop kan worden gesteld dat er reeds veel informatie
beschikbaar is in met name OSPAR-kader (QSR 2010) en diverse ad hoc
rapportages over economische aspecten van de KRM en de Noordzee
in het bijzonder. Deze informatie is echter niet altijd in een uniforme
vorm voorhanden. Bovendien is nog niet alle basisinformatie en kennis
voor het uitvoeren van een initiële beoordeling KRM zoals bedoeld in
de KRM beschikbaar.
Met name over niet-commerciële vissoorten, onderwatergeluid,
cumulatieve effecten van gebruiksfuncties en sociale analyse zijn er
onvoldoende gegevens, rapportages en beoordelingen voorhanden.
Op basis van de quick scan is in hoofdstuk 5 een overzicht
gepresenteerd (zie ook bijlage 3 voor een gedetailleerde uitwerking in
relatie tot de KRM elementen).
Ook procedures om te komen tot de initiële beoordeling zijn nog niet
optimaal. De belangrijkste aandachtspunten zijn:
a. nationale coördinatie tussen departementen en instituten en
vaststelling van het ambitieniveau;
b. afstemming met de buurlanden;
c. harmonisatie en centrale coördinatie van data, nationaal en
met buurlanden op basis van de KRW-ervaringen;
d. synchronisatie van tijdsplanningen in relatie tot
databeschikbaarheid en beoordeling.
Hieronder volgt een destillatie van de meest opvallende conclusies en
uitspraken in de vorm van zeven samenhangende kritische
succesfactoren met een korte onderbouwing. Vervolgens worden de
belangrijkste aanbevelingen beknopt en samenhangend weergegeven.
6.1
Kritische succesfactoren
Heldere aansturing door Europa
 Tijdig geven van duidelijke instructies en guidance (non legally
binding) door de EC met betrekking tot de KRM vereisten voor
de initiële beoordeling en de beschrijving van de goede
milieutoestand.
 Coalitievorming met andere EU lidstaten , met name
Noordzeelanden, om totstandkoming EU guidance te
beïnvloeden.
Tijdig vaststellen van Nederlandse ambitie
Vroegtijdig verkennen en vaststellen van de Nederlandse positie en het
ambitieniveau ten aanzien van de implementatie van de KRM. De
initiële beoordeling vormt de basis. Met name over de volgende
aspecten dient vroegtijdig helderheid te komen:
60




ambitieniveau (het belang van en de prioriteit die aan de KRM
wordt gegeven, het detailniveau voor rapportages aan de EC);
systeem ontwikkelen en afstemmen voor het boven halen en
prioriteren van de informatiebehoefte (DPSIR). Dit is inmiddels
door OSPAR opgepakt, met sterke betrokkenheid van
Nederland;
het schaalniveau voor regionale coördinatie: Noordzee en
mogelijk Noordoost Atlantische Oceaan;
identificatie en vaststelling van de rol van andere departementen
en kennisinstituten bij de implementatie van de initiële
beoordeling.
Samenwerking met andere Noordzeelanden
 Overeenstemming met buurlanden in de KRM subregio
(Noordzee), over een gemeenschappelijke positie en aanpak van
de KRM, te beginnen met de initiële beoordeling;
 Optimaal gebruikmaken van de methoden en producten die
OSPAR levert, met name de QSR 2010 en methoden om
prioriteiten te stellen en indicatoren te ontwikkelen op grond van
integrale ecosysteembeoordeling. Gebruikmaken van producten
en methoden die zijn geleverd voor de Kaderrichtlijn Water en
Natura 2000.
Adequate nationale organisatie voor besluitvorming en
informatiebeheer
 Tijdig vaststellen van een formele nationale structuur of
organisatie voor bestuurlijke besluitvorming en een stappenplan
voor de coördinatie en afstemming van het initiële
beoordelingsproces.
 Interdepartmentale samenwerking voor het bijeenbrengen van
informatie en het beheer daarvan voor de initiële beoordeling en
adaptief beheer.
Samenwerking tussen wetenschap en beleid
Het optimaliseren van de interactie tussen wetenschappers en
beleidsmakers voor het tijdig ontwikkelen van indicatoren en kennis
voor adaptief beheer.
Participatie belangengroepen
Overeenstemming met, en steun van, alle stakeholders in de
verschillende departementen, kustgemeenten, maatschappelijke
organisaties, belangengroepen en betrokken sectoren over het
ambitieniveau voor de implementatie van de KRM en het
bijeenbrengen en beheren van informatie.
6.2
Aanbevelingen
In het onderstaande zijn de belangrijkste aanbevelingen weergegeven.
Sommigen komen voort uit de literatuurstudie, andere zijn gebaseerd
op de interviews en de deskundigenworkshop.
61
Verder is een aantal aanbevelingen direct gericht op de initiële
beoordeling, maar op de volgende stappen van de KRM implementatie
(zie figuur 1). Met name deze laatste aanbevelingen, met een groter
perspectief, zijn van cruciaal belang voor de optimalisatie van het KRM
proces als geheel en het vervolgens strategisch inzetten van de initiële
beoordeling. De beperkte beschikbare tijd (versus de grote
hoeveelheid werk) voor de initiële beoordeling vraagt om tijdige
aansluiting met andere bestaande kaders en EU richtlijnen. Dit is ook
kosteneffectief.
1.
Heldere aansturing door Europa
Nederland kan in OSPAR kader, in samenwerking met HELCOM, de EC
beïnvloeden met betrekking tot de verdere ontwikkeling van
implementatierichtlijnen (guidance) en de specificaties en uitwerking
van de KRM. Dit proces moet zo vroeg mogelijk in gang gezet worden.
2.
Tijdig vaststellen van Nederlandse ambitie
Nederland dient zo snel mogelijk zijn standpunt over het ambitieniveau
en het schaalniveau voor KRM implementatie vast te stellen. Daarbij
moet voldoende zicht worden gehouden op het gehele KRM proces en
de uiteindelijke mogelijkheden om maatregelenpaketten te formuleren
(leerervaring KRW). Het ultieme doel is om te komen te komen tot een
goede milieutoestand van de Noordzee. Het daadwerkelijke bereiken
van deze toestand hangt in grote mate af van het succes (doelmatig,
efficiënt) van het maatregelenpakket. Daarom moet ook vanaf de
initiële beoordeling (waar de basis wordt gelegd) worden nagedacht
over de haalbaarheid. Een ambitienotitie (analogie KRW) en
implementatieplan kunnen worden opgesteld, waarna een brede groep
stakeholders wordt uitgenodigd om te reageren op deze notitie en een
verfijning aan te brengen.
De elementen uit de KRM bijlage III dienen geprioriteerd te worden,
om vervolgens te focussen op relevante en voor Nederland (de
Noordzee) belangrijke elementen. OSPAR heeft hiervoor een methode
ontwikkeld. Voor het QSR 2010 zal het Nederlandse deel van de
Noordzee op deze wijze worden beoordeeld als case study voor een
beoordeling van de gehele Noordzee.
Overeenstemming op nationaal, regionaal en EC niveau over een
goede set van indicatoren (belang EcoQOs voor Nederland) en
milieudoelen, waarmee de toestand van het mariene milieu en de
invloed van menselijke gebruiksfuncties kunnen worden beoordeeld, is
belangrijk. Daarbij moet rekening worden gehouden met de eisen
binnen de KRW, VHR, GVB en de KRM. De indicatoren moeten aan
kwaliteitscriteria voldoen zoals:
 eenduidig te interpreteren en gemakkelijk te begrijpen en uit te
leggen aan een breder publiek;
 relevantie voor het sub-regionale niveau;
 onderbouwde relatie met menselijk gebruik en beïnvloedbaar;
 gebaseerd op gedegen (montorings)informatie;
62
 goed te meten tegen aanvaardbare kosten.
OSPAR heeft voor de ontwikkeling van indicatoren en doelstellingen
(EcoQOs) een handleiding opgesteld.
3.
Samenwerking met andere Noordzeelanden
De dialoog met de buurlanden dient geïntensiveerd te worden om te
komen tot een gemeenschappelijke positie over de KRM implementatie
op de Noordzee. Daarbij dient gekeken te worden naar het gezame nlijk
opstellen van de initiële beoordeling en het harmoniseren van data,
kennis en ervaringen. OSPAR is een goed forum hiervoor en bilateraal
overleg kan hieraan bijdragen.
Hoewel er op alle niveau’s (EEZ, OSPAR, etc.) informatie nodig is, heeft
een meerderheid van de geïnterviewde personen aangegeven dat de
Noordzee (the Greater North Sea) het meest geschikte schaalniveau is
voor regionale samenwerking en implementatie van de KRM initiële
beoordeling. Argumenten waren: het is een kleiner en meer uniform
gebied en de landen in dit gebied hebben een vergelijkbare
monitoring en beoordelingscapaciteit waardoor harmonisatie van data
eenvoudiger is te realiseren. Verder zijn EcoQOs, als voorbeeld van
indicatoren, voor dit gebied ontwikkeld in het kader van OSPA R en de
Noordzeeministersconferenties
4.
Adequate nationale organisatie voor besluitvorming en
informatieverzameling en -beheer
In samenwerking met de betrokken departementen en de daaraan
gelieerde instituten dient op korte termijn overeenstemming over d e
behoefte aan informatie en de aanpak van de initiële beoordeling
worden bereikt. Dit omvat een duidelijk plan van aanpak om de
huidige informatieleemten te vullen en een totaal stappenplan (zie
tevens punt 14) over het verzamelen van data, het beheer en de
uiteindelijke beoordeling daarvan. Een aanzet voor een stappenplan is
reeds in departementaal kader in gang gezet. Het is van belang om in
een vroeg stadium ook de andere departementen en instituten, zoals
IMARES en het LEI te betrekken om hun rol ten aanzien monitoring en
beoordeling te verhelderen en vast te leggen. De interactie tussen
wetenschappers en beleidsmakers is hierbij van groot belang.
Ook voor de sociale analyse is het van belang vroegtijdig te starten
met identificeren en prioriteren van onderwerpen, zodat tijdig de
geïdentificeerde informatie- en kennisleemtes kunnen worden
opgevuld danwel aanvullend sociaalwetenschappelijk onderzoek kan
worden geïnitieerd. Vanwege de gebrekkige nationale ervaring zal er
tijd nodig zijn voor het verkrijgen van draagvlak voor methoden en
technieken. Nederland kan proberen actief de EU guidance te
beïnvloeden.
Harmonisatie van mariene beoordeling in Nederland en het initïeren
van een nationale aanpak van informatiebeheer, uitwisseling,
beoordeling en rapportage kan kosten besparen en adaptief beheer
ondersteunen:
63




evaluatie van de nationale mariene monitoring en
beoordelingseisen binnen nationaal, regionaal (OSPAR), en EU
kaders ( KRW, Dochterrichtlijnen, VHR, GVB en de KRM) om te
komen tot een betere integratie van mariene monitoring en de
bestaande overlap tussen de verschillende kaders (KRW en
KRM). Hiertoe heeft WEMOZ al voorwerk verricht en ook in
OSPAR kader zijn diverse inventarisaties voorhanden;
opstellen van eenduidige richtlijnen, standaarden en formats
voor mariene monitoring, beoordeling en rapportage;
versterken en bekrachtigen van de rol van WEMOZ, of omzetten
van dit coördinatieplatform in een meer formele structuur voor
nationale coördinatie.
centraliseren van projectmatig ingewonnen informatie uit de
Milieueffectrapportages (MER), die voor verschillende
activiteiten op de Noordzee zijn gemaakt. Hiermee kan een
beter inzicht worden verkregen in de ruimtelijke spreiding van
activiteiten en de cumulatieve effecten van deze activiteiten in
een bepaald gebied op de Noordzee.
5.
Samenwerking tussen wetenschap en beleid
De geïdentificeerde informatie- en kennisleemtes (en een prioritering
daarvan, zie 5) dienen op korte termijn opgepakt te worden in
onderzoeksprogramma’s en/of aanvullende monitoring. Nationale en
vooral internationale projecten en activiteiten (WISE-marine, MESH,
EMIN, onderzoeksprogramma’s onder het 7 e EU Kaderprogramma etc.)
dienen optimaal benut te worden.
Tevens is het van groot belang om een goede wisselwerking tussen
beleidsmakers en wetenschappers te realiseren. Een nieuw te bouwen
KRM website (bijvoorbeeld een upgrade van het huidige Noorzeeloket)
zou dit kunnen ondersteunen en versterken.
6.
Participatie belangengroepen
Het begrip van de KRM, nut en noodzaak, dient verbeterd te worden
bij een brede groep stakeholders, inclusief de verschillende
departementen, maatschappelijke organisaties, belangengroepen,
betrokken sectoren en het brede publiek. Mede daarom is het van
belang om de initiële beoordeling als communicatie-instrument in te
zetten en de economische waarde van de Noordzee en kustzones goed
in beeld te hebben en te presenteren (bewustwordingscampagnes).
VenW ontwikkelt hiertoe een communicatieplan.
7.
Implementatieplan opstellen
Tenslotte wordt aanbevolen om een concreet stappenplan te
ontwikkelen om een succesvolle initiële beoordeling KRM te faciliteren.
Naast concrete acitiviteiten dient dit plan ook een duidelijke
afbakening te hebben met betrekking tot taken, rollen en een
tijdsplanning. RWS werkt hier al aan. Op grond van de deskundigenworkshop zijn de volgende stappen aanbevolen:
1.
Vaststellen van het Nederlandse coördinatiepunt KRM;
64
2.
Actieve beïnvloeding van de implementatierichtlijnen (EUguidance) en formulering KRM handboek (KRW ervaring);
3.
Vaststellen van Nederlandse ambitieniveau en focus door
prioritering (effecten, milieu impact, haalbaarheid);
4.
Inventarisatie van informatie, rapportages, en
beoordelingsmethodieken in relatie tot de initiële
beoordeling KRM.
Ten behoeve van stap 4 wordt aanbevolen in beginsel de OSPAR QSR
2010 rapportages te gebruiken (fysische, chemische en biologische
toestand en impact van menselijke activiteiten). Als op grond van de
(nog te ontwikkelen) KRM guidance blijkt dat deze rapportages niet
toereikend zijn, wordt aanvullende actie ondernomen op nationaal
niveau. Een vroegtijdige onderkenning en invulling van eventuele
omissies is daarbij van groot belang.
65
Bijlagen
1. a. Geïnterviewde personen
Martijn Peijs
Edwin Meeuwsen
Henk Offringa
Chantal van Dam
Vincent van der Meij
Christa Licher
Eric van Dorst
Els de Wit
Rona Vink
Maarten Hofstra
Tim Pelsma
Lisette Enserink
Lukas Meursing
Jakob Asjes
Kees Kramer
LNV/Directie Natuur
LNV/Directie Visserij
LNV/Directie Visserij
LNV/Directie Kennis
LNV/Directie Kennis
VROM/IMZ (schriftelijk)
VROM/BWL (schriftelijk)
VenW/DGW
VenW/RWS, DNZ
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
IMARES (schriftelijk)
Mermayde, voorzitter van MAQ
1. b. Interviewvragen ten behoeve van de Quickscan
initiële beoordeling KRM
0. Welke rol vervult u (of uw organisatie) nu in relatie tot mariene
informatieverzameling, rapportages en beoordeling?
1. Welke rol verwacht u (of uw organisatie) te spelen in KRM -kader
(gezien de nauwe samenwerking met VenW / of als eerstverantwoordelijke binnen het ministerie van VenW)?
2. De vereisten ten behoeve van de initiële beoordeling KRM ten
aanzien van monitoring en beoordeling kunnen op verschillende
niveau’s worden uitgewerkt. Welk niveau (nationaal, Noordzee, mariene
subregio, OSPAR) is het meest efficiënt, en waarom?
3. Wat zijn de meest relevante initiatieven (beleidskaders, wet- en
regelgeving) op nationaal en internationaal niveau, en specificeer?
4. Welke nationale monitoringprogramma’s en kennisagenda’s zijn
relevant en specificeer?
5. Welke nationale kennisagenda’s en kennisontwikkeling is relevant
(EU FP 7, NWO), en specificeer?
Identificatie van leemtes
66
6. Welke inhoudelijke of informatieleemtes zijn er op de volgende
terreinen? En geef een prioritering?
 Chemische en fysische toestand van Noordzee en trends
 Biologische toestand van Noordzee en trends
 Gebruiksfuncties, effecten en trends
 Economische en sociale analyse KRM
7. Welke procedurele leemtes (samenwerking, coordinatie, timing en
planning issues, informatie en databeheer) zijn er? En geef een
prioritering?
Na de initiële beoordeling KRM zullen vervolgens milieudoelen en
bijbehorende indicatoren worden vastgesteld. Vooruitlopend is het zinvol
om na te denken
8. Welk systeem/toetsingskader initiële beoordeling KRM het meest
relevant/efficient voor de KRM is? (vb. AMOEBE, EACs, EcoQOs,
Ecosysteemdoelen, etc.)
9. Welke lessen uit de KRW-implementatie (informatiebeheer en
rapportages, proces) moeten worden meegenomen in het
implementatietraject van de KRM?
10. Wat zijn volgens u (uw organisatie) de kritische succesfactoren voor
de initiële beoordeling KRM?
11. Welke aanbevelingen heeft u (vanuit uw organisatie) voor het
nemen van (nationale) maatregelen en de positie van Nederland in
internationaal overleg in relatie tot de KRM?
2. Deelnemers workshop initiële beoordeling KRM
Datum: donderdag 15 november 2007
Tijdstip: 12:00-15:30
Locatie: RWS Waterdienst, Kortenaerkade 1, Den Haag
Marjan van Meerloo
Wim Wiersinga
Hermien Busschbach
Lex Oosterbaan
Rona Vink
Aart Tacoma
Kees Borst
Andrea Houben
Jannie Pijnenburg
Ben Smeenk
Kees van de Ven
Peter Bot
Tim Pelsma
Hanneke Baretta-Bekker
67
LNV/Directie Natuur
LNV/Directie Kennis
VenW/DGW
VenW/RWS, DNZ
VenW/RWS, DNZ
VenW/RWS, DNZ
VenW/RWS, Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
Richard Duin
Chantal Wagner-Brakus
Lisette Enserink
Lukas Meursing
Kees Kramer
Raymond Schorno
Jacob Asjes
Dianeetha Sadacharan
Jannette Worm
68
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
VenW/RWS,Waterdienst
Mermayde
NWO
IMARES
WaterPlanetEarth
WaterPlanetEarth
3. Overzicht van de (inter)nationale
informatiebeschikbaarheid versus de KRM
karakteristieken voor de initiële beoordeling
Commentaar en
productnummer JAMP
Rapportage via OSPAR?
Ass. in standaard format?
Assessment beschiklbaar?
Data beschikbaar?
Data in standaard format?
In groen elementen waarvoor voldoende informatie is en/of in
gestandaardiseerd format. In oranje elementen waar informatie matig
beschikbaar is en/of niet gestandaardiseerd of waar geen
beoordelingsformat voor is. In rood elementen waar bijna geen
informatie beschikbaar is.
Tabel 1 (Uit KRM, Bijlage III32)
Table 1 – Characteristics
Physical and chemical features
Topography and bathymetry of the
seabed;
Annual and seasonal temperature regime
and ice cover, current velocity, upwelling,
wave exposure, mixing characteristics,
turbidity, residence time;
Spatial and temporal distribution of
salinity;
Spatial and temporal distribution of
nutrients (DIN, TN, DIP, TP, TOC) and
oxygen;
pH, pCO 2 profiles or corresponding to
measure marine acidification.
Ja
ja
?
nee
ja
Ja
ja
?
nee
ja
Ja
ja
?
nee
ja
Ja
ja
ja
ja
?
+/-
?
nee
COMMP (product EA-6), TOC
niet verplicht
via databases Operational
Oceanography, beperkt inzicht
in effecten klimaatverandering
(vnl. via ICES)
?
ja
?
nee
Assessment uitbesteed aan
ICES, product BA-3
+/Habitat types
The predominant seabed and water
column habitat type(s) with a description
of the characteristic physical and chemical
features, such as depth, water
temperature regime, currents and other
water movements, salinity, structure and
substrata composition of the sea bed;
ja
Identification and mapping of special
habitat types especially those recognised
or identified under EU legislation (habitats
and birds directives) or international
conventions as being of special scientific
or biodiversity interest;
ja
Habitats in areas which by virtue of their
characteristics, location, or strategic
importance merit a particular reference.
This may include areas subject to intense
ja
32
via databases Operational
Oceanography
ja
via databases Operational
Oceanography
via databases Operational
Oceanography
Ja
ja
ja
ja
Assessments voor OSPAR lijst
van bedreigde habitats;
MESH, mogelijk niet dekkend
voor alle OSPAR MPA's en
Natura 2000 sites by 2008
Ja
ja
ja
ja
MPA assessments.
de lijst met elementen in deze bijlagen zijn indicatief en niet uitputtend
69
or specific pressures or areas which merit
a specific protection regime.
70
Commentaar en
productnummer JAMP
Rapportage via OSPAR?
Ass. in standaard format?
Assessment beschiklbaar?
Data in standaard format?
Data beschikbaar?
Commentaar en
productnummer JAMP
Rapportage via OSPAR?
Ass. in standaard format?
Assessment beschiklbaar?
Data in standaard format?
Data beschikbaar?
Biological features
A description of the biological
communities associated with the
predominant seabed and water column
habitats. This would include information
of the phytoplankton and zooplankton
communities including the species and
seasonal and geographical variability;
Information on angiosperms, macro-algae
and invertebrate bottom fauna, including
species composition, biomass, and
annual/seasonal variability;
Information on the structure of fish
populations, including the abundance,
distribution and age/size structure of the
populations;
Com.species
Non com species
A description of the population dynamics,
natural and actual range and status of
species of marine mammals and reptiles
occurring in the region/sub-region;
ja
Ja
ja
ja
ja
+/-
+/-
+/-
+/-
ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
+/-
Nee
Nee
ja
+/-
ja
+/-
ja
+/-
ja
+/-
ja
ja
ja
ja
nee
nee
nee
nee
ja
mogelijk overlap met OSPAR
assessments
OSPAR verzamelt informatie
over niet-inheemse soorten
als onderdeel van de
implementatie van de recente
IMO Ballast Water Convention,
nog geen assessment.
ja
CAMP, RID en vooral CEMP
assessments (HA-5);
biologische effecten (HA-4)
ja
A description of the population dynamics,
natural and actual range and status of
other species occurring in the region/subregion which are the subject of EU
legislation or international agreements;
ja
An inventory of the temporal occurrence,
abundance and spatial distribution of
non-indigenous, exotic species or, where
relevant, genetically distinct forms of
native species, which are present in the
region/sub-region.
nee
Other features
71
Achtergronddocument EcoQO
fish communities; assessment
effecten visserij via ICES
IMARES monitoort niet-com.
soorten, maar rapporteert ze
niet structureel.
EcoQOs enOSPAR lijst van
bedreigde soorten (BA-4).
Omvang populatie bruinvis
onzeker. Effecten van
klimaatverandering uitbesteed
aan ICES (BA-3)
EcoQOs enOSPAR lijst van
bedreigde soorten (BA-4).
Effecten van
klimaatverandering uitbesteed
aan ICES (BA-3)
Ja
Ja
A description of the population dynamics,
natural and actual range and status of
species of seabirds occurring in the
region/sub-region;
A description of the situation with regard
to chemicals, including chemicals giving
rise to concern, sediment contamination,
hot spots, health issues, contamination of
biota (especially biota meant for human
consumption );
Any other features, characteristics typical
or specific to the region or sub-region.
Assessment uitbesteed aan
ICES. Rapportage via OSPAR
alleen eutro status.
Zooplankton assessments via
SAHFOS. habitats voor zover
opgenomen in OSPAR lijst of
onderdeel van MPA netwerk
Deels afgedekt door COMPP
en assessments voor OSPAR
lijst van bedreigde soorten en
habitats (BA-4)
ja
Ja
ja
ja
?
?
?
?
?
72
Commentaar en
productnummer
JAMP
Data
Data in
beschikbaar?
standaard
format?
Assessment
beschiklbaar?
Ass. in standaard
format?
Rapportage via
OSPAR?
Tabel 2 Pressures and Impacts (KRM, Bijlage III33)
Physical loss
Smothering (e.g. by artificial
structures, disposal of dredge
spoil)
dredged material, sewage
sludge, fish waste,
vessels&aircraft, inert
materials: kaart dumpsites.
Info in MERs. Onderdeel
van BA-5.
+/-
+/-
ja
+/-
ja
Sealing (e.g. by permanent
constructions).
+/-
nee ja
+/-
+/-
windturbines en oilie
platforms: info in MERs, niet
geëxtraheerd. OSPAR
database voor
windturbines, een
assessment volgt; land
reclamation: info in MERs.
Onderdeel van BA-5.
Physical damage
Changes in siltation (e.g. by
outfalls, increased run-off,
dredging);
Abrasion (e.g. by boating,
anchoring, commercial
fishing);
+/-
nee ja
+/-
+/-
+/-
nee ja
nee ja
ja
ja
ja
+/-
nee ja
Selective extraction (e.g. by
commercial fishing, aggregate
dredging, entanglement).
ja
ja
toerisme, mineraalwinning,
dredging en dumping.
Onderdeel van BA-5
Wel info over vaarwater
beheer Assessment via
questionnaire, Geen
cumulatieve effecten
MERs zandwinning, en
baggeren. Assessment
impact visserij via ICES (BA5)
Other physical disturbance
Noise (e.g. boat activity,
seismic);
Marine litter
Assessment onderdeel van
nee nee BA-5.
Trend assessment divers
zwerfvuil (BA-5); EcoQOs
plastic particles in fulmar
stomachs. Munitiedump
plaatsen (kaart)
+/- +/1 Ja
+/- Ja
Interference with natural
hydrological processes
Significant changes in thermal
regime (e.g. by outfalls, power
Kabels en leidingen.
stations);
+/1 nee +/- +/- nee Onderdeel van BA-5
Significant changes in salinity
regime (e.g. by constructions
impeding water movements,
water abstraction).
nee nee nee nee nee
Contamination by hazardous
substances
33
de lijst met elementen in deze bijlagen zijn indicatief en niet uitputtend.
73
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
ja
Commentaar en
productnummer
JAMP
Data
Data in
beschikbaar?
standaard
format?
Assessment
beschiklbaar?
Ass. in standaard
format?
Rapportage via
OSPAR?
Introduction of synthetic
compounds (e.g. Water
Framework Directive priority
substances relevant for the
marine environment,
biologically active substances,
pesticides, antifoulants,
pharmaceuticals e.g. by losses
from diffuse sources,
accidental pollution by ships,
atmospheric deposition);
ja
Introduction of non-synthetic
compounds (e.g. heavy metals,
hydrocarbons e.g. by
accidental pollution by ships,
atmospheric deposition,
through riverine inputs);
ja
Introduction of radionuclides.
ja
Nutrient and organic matter
enrichment
Inputs of nitrogen and
phosphorus (e.g. direct
discharges from point sources,
losses from diffuse sources
including agriculture,
atmospheric deposition);
ja
Organic enrichment (e.g.
mariculture, riverine inputs).
RID, CAMP (HA-1,-3 en -5);
onderdeel van scheepvaart
assessment (BA-5)
RID, CAMP (HA-1,-3 en -5);
onderdeel van scheepvaart
assessment (BA-5)
RSC (RA-1) en OIC
productiewater rapportages
RID, CAMP (EA-2 en -7) en
EMEP (EA-1) assessments;
beoordeling 50%
reductiedoelstelling (EA-4)
RID en CAMP (EA-2 en -7)
assessments; beoordeling
eutrofiëringsstatus (EA-6);
effecten van aquacultuur
(BA-5)
Biological disturbance
Introduction of microbial
pathogens;
Introduction of nonindigenous species and
translocations;
Selective extraction of species
(e.g. by commercial and
recreational fishing).
74
jaarlijkse EU rapportages
zwemwaterkwaliteit en
ja
ja
ja
ja
nee schelpdierwater
OSPAR verzamelt
informatie over nietinheemse soorten als
onderdeel van de
implementatie van de
recente IMO Ballast Water
Convention, nog geen
nee nee nee nee ja
assessment.
ja
ja
ja
ja
via ICES. Recreatieve visserij
nee geen info
4. Geraadpleegde bronnen
Marine Strategy Framework Directive (Text with EEA relevance)
Brussels, 12 July 2007. (9388/07)
Divers
Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ (2004). Nota Ruimte. Ruimte
voor ontwikkeling. Sdu, Den Haag (http://www.vrom.nl).
Ministerie van Verkeer en Waterstaat/Rijkswaterstaat Directie
Noordzee. Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN 2015). Op
initiatief van het Interdepartementale Directeuren Overleg Noordzee
(IDON).
Integraal Beheerplan Noordzee 2015 en uitvoeringsagenda ruimte,
november 2006
LNV-handreiking Natura 2000: over beheerplannen en vergunningen,
2005
Water in Beeld 2006, voortgangsrapportage over het waterbeheer in
Nederland, Rijkswaterstaat, 2006, www.waterinbeeld.nl/wib2006
Meetplan MWTL 2007, Rijkswaterstaat, 2007,
http://www.rijkswaterstaat.nl/rws/riza/home/publicaties/rapporten/200
7/rr_2007.004.pdf
Ministerie van Verkeer en Waterstaat/Rijkswaterstaat Directie Noordzee
(2004). Noordzee-atlas. Op initiatief van het Interdepartementale
Directeuren Overleg Noordzee (IDON). ISBN 90-369-3468-0 geb.
Areas with special ecological values on the Dutch Continental Shelf,
November 2005, Report RIKZ/2005.008, Alterra Report nr. 1203
ISBN nr. 90-369-3415-X
Diverse Visserijaangelegenheden, Tweede Kamerstuk,12-09-2005, Viss.
2005/4159
VERORDENING (EG) Nr. 1543/2000 VAN DE RAAD van 29 juni 2000 tot
instelling van een communautair kader voor het verzamelen en
beheren van gegevens die essentieel zijn voor het gemeenschappelijk
visserijbeleid.
VERORDENING (EG) Nr. 1639/2001 VAN DE COMMISSIE van 25 juli
2001 tot vaststelling van het communautaire minimumprogramma en
uitgebreide programma voor gegevensverzameling in de visserijsector
en tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG)
nr. 1543/2000 van de Raad.
75
Lindeboom, H.J., Geurts van Kessel, J. & Berkenbosch, A. 2005.
Gebieden met bijzondere ecologische waarden op het Nederlands
Continentaal Plat, Rapport RIKZ/2005.008, Alterra Rapport nr. 1109,
ISBN nr. 90-369-3415-X
Op weg naar ..Een KNMI voor de Noordzee, Prof. Dr. Jan H. Stel,
Rijkswaterstaat, april 2007
Bijdrage aan de standpuntbepaling van het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit ten aanzien van de Europese Mariene
Strategie, 2006 Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, Ede, 2006
Monitoring van biologische en abiotische parameters in zoute wateren
in Nederland. De actuele situatie, de verplichtingen voortvloeiend uit
Europese regelgeving en aanbevelingen voor de toekomst, Cor J. Smit,
Oscar Bos & Erik Meesters, Versie 4.0, 30 December 2006
De rapportage verplichtingen van de Directie Natuur van het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van wetten en
verdragen, Alterra rapport 1459, ISSN 1566-7197, 2007
Ecorys, (2007). Kaderrichtlijn Mariene Strategiee Milieu: kosten en
effecten, Ecorys in opdracht van het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee, Rotterdam/Den Haag (in
voorbereiding).
Politiek Akkoord Kaderrichtlijn Mariene Strategie, Evaluatie van het
onderhandelingsresultaat, Rijkswaterstaat, 30 juli 2007
De Europese Mariene Strategie, Quick Scan Uitvoerbaarheidstoets.
Rijkswaterstaat, “Haalbare en Betaalbare Ambities”, September 2006
A Handbook on Governance and Socioeconomics of Large Marine
Ecosystems by Stephen B. Olsen, Jon G. Sutinen, Lawrence Juda,
Timothy M. Hennessey, Thomas A. Grigalunas, University of Rhode
Island, 2006
Report on the Workshop “Water Framework Directive and Maritime
policy” Held on Jan 31, 2007 as part of the Pianc Seminar on the
implications of the Water Framework Directive.
http://www.espo.be/downloads/archive/c81b5354-a7e5-4a2b-8f38117f6f83cdb0.doc
Elbersen J., en van Dam, C. (2006) Quick scan consequenties Europese
Mariene Strategie voor LNV sectoren en vergelijking EMS met
Kaderrichtlijn Water, Vogel- en Habitatrichtlijn.
76
Prevo, O. (2006)Contribution to defining the position of the Ministry of
Agriculture, Nature and Food Quality on the European Marine Strategy
(EMS)
Impact Assessment Kaderrichtlijn Mariene Strategie: kosten en effecten
Basisrapport 1.
Impact assessment Kaderrichtlijn Mariene Strategie: baten Basisrapport
2
Concept Plan van Aanpak KRM, Implementatietraject kaderrichtlijn
mariene strategie, 26 oktober 2007
De Kaderrichtlijn Water en de Visserij, Hoe we voorkomen dat we
achter het net vissen, Expertisecentrum LNV, Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, Rapport EC-LNV nr. 2004/346 Ede, 2004
Naar een effectieve Monitoring; hoofdrapport Milieu, Natuur en Water
In opdracht van Stuurgroep Monitoring Milieu-Natuur-Water
(Samenwerkingsverband van het Interprovinciaal Overleg IPO, de
ministeries van VROM, LNV en VenW, het Milieu- en Natuurplanbureau
MNP en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM),
Ronald Albers, Bilthoven, september 2006.
Overzicht van monitoring- en rapportageverplichtingen en
monitoringactiviteiten m.b.t. waterkwaliteit. (hardcopy)
Groenboek Europees Maritiem beleid, Naar een toekomstig maritiem
beleid voor de Unie: een Europese visie op de oceanen en zeeën, Het
standpunt van Nederland, April 2007
De rapportageverplichtingen van de Directie Natuur van het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van wetten en
verdragen, 2007
http://www2.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alterrarapporten/Alterra
Rapport1459.pdf
Stichting DLO, Centrum voor Visserijonderzoek (CVO), DLO-programma
406, Wettelijke Onderzoek Taken Visserijonderzoek, Werkafspraken en
werkplan 2008 (draft 1, 2007) CVO Rapport Nummer CVO 06.0xx, F.A.
van Beek (ed.)
de Jonge VN, Elliott M, Brauer VS. (2006).Marine monitoring: Its
shortcomings and mismatch with the EU Water Framework Directive's
objectives. Mar Pollut Bull. 2006;53(1-4):5-19.
Websites
Noordzee loket, www.noordzeeloket.nl
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM),www.rivm.nl/rvs/
77
Collaborative workspace for EU partners, http://circa.europa.eu/
Resultaten van, en plannen voor onderzoek Wageningen UR,
www.kennisonline.wur.nl/
Monitoring en Rapportage Database, www.kefm.nl/
LEI, Landbouw Economisch Instituut, Informatienet, www.lei.wur.nl
Centraal bureau voor de Statistiek, CBS Statline, www.cbs.nl
NIOO, Nederlands Instituut voor Ecologie, www.nioo.knaw.nl
MNP, Milieu en Natuurplanbureau, www.mnp.nl
http://www2.minlnv.nl/thema/groen/natuur/natura2000_2006/poster_n
2k_tranche1_28nov06.pdf (natura 2000 gebieden kaart)
EU Rapporten
Marine Strategy Framework Directive (Text with EEA relevance)
Brussels, 12 July 2007. (9388/07)
Setting EMMA fully on the European Marine Strategy course: From a
general (gap) analysis to a roadmap on monitoring and assessment for
the first five years after the entry into force of the MSD. EMMA (6) 3-1
Towards a ‘converging’ framework for monitoring and assessment of
European marine waters.
Synthesis of EEA-led EMMA Workshops on:
1.
Operational oceanography,
2.
Ecological processes and biological elements, and
3.
Chemical loads and burdens
EMMA 07/3/1 reviewed after EMMA 2007
7th Meeting of the Working Group on European Marine Monitoring
and Assessment (EMMA). European Environment Agency, Copenhagen,
30-31 May 2007. EMMA 07/10/1
European Parliament Draft Recommendation for Second Reading of
MSD Provisional 2005/0211(COD)
OSPAR vergaderstukken
Quality Status Report 2010. Presented by the Secretariat at the
MEETING OF THE OSPAR COMMISSION (OSPAR) OSTEND: 25-29 JUNE
2007. OSPAR 07/5/2-E
OSPAR and the European Marine Strategy. Submitted by the
Secretariat at the MEETING OF THE OSPAR COMMISSION (OSPAR)
OSTEND: 25-29 JUNE 2007. OSPAR 07/4/1-E
Draft Revised Programme of Work for the Quality Status Report 2010:
Part I – Framework for the QSR. Part II – Organisation of QSR. Part III -
78
Production of Text of QSR 2010. Presented at the MEETING OF THE
OSPAR COMMISSION (OSPAR) OSTEND: 25-29 JUNE 2007. OSPAR
07/15/7
Expanded structure of the QSR 2010. Submitted by the Secretariate . at
the meeting of the OSPAR Commission Ostend, 25-29, June, 2007.
OSPAR :07/05/Info.01-E*
Ecological Quality Objectives – Working towards a healthy North Sea
Presented by the Netherlands, Norway and the Secretariat at the
MEETING OF THE OSPAR COMMISSION (OSPAR) OSTEND: 25-29 JUNE
2007. OSPAR 07/6/2-E
Strategy for a Joint Assessment and Monitoring Programme (JAMP)
(Reference number 2003-22) [1] (2006 Revision)
ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO)
Comparison of proposed descriptors of Good Environmental Status
under the European Marine Strategy process and related OSPAR
Monitoring and assessment activities. Presented by Secretariat. at the
MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND MONITORING
COMMITTEE (ASMO). LONDON: 23-27 APRIL 2007. ASMO 07/2/3-E (L)
The future role of the ICES/OSPAR/HELCOM Steering Group on Quality
Assurance of Biological Measurements. Presented by Germany and The
Netherlands at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT
AND MONITORING COMMITTEE (ASMO). LONDON: 23-27 APRIL
2007ASMO 07/6/11-E (L)
Progress on a common set of pan-European indicators for the marine
environment. Presented by the Secretariat in cooperation with the EEA
at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND
MONITORING COMMITTEE (ASMO)
LONDON: 23-27 APRIL
2007 ASMO 07/2/Info.3-E (L)
Supporting Integrated Marine Ecosystem Monitoring and Assessments
Frameworks. Presented at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL
ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO) LONDON: 2327 APRIL 2007. ASMO 07/9/5-E
Environmental Assessment Criteria. Presented by the Secretariat at the
MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND MONITORING
COMMITTEE (ASMO). LONDON: 23-27 APRIL 2007. ASMO 07/6/10-E
(L)
Towards a Framework for Biodiversity Monitoring and Assessment.
Submitted by United Kingdom to ASMO 2007 ASMO :07/08/04-E :(L)
(an EXCEL table)
BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC)
79
Monitoring and Assessment of Species and Habitats on the initial
OSPAR List of threatened and declining Species and Habitats – Draft
Guidance for Work Leading up to MASH 2007. Presented by the
Secretariat with the assistance of Germany, Netherlands and UK at
MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS
(EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007 BDC 07/3/8-E
Draft specifications for thematic assessments on fishing and shipping
as a contribution to the QSR 2010. Presented by the Secretariat at the
MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS
(EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007 BDC 07/7/1-Add2-E
The Development of a Regional Management Strategy for Ballast
Water Management in North West Europe. Presented by the United
Kingdom at the MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC)
BRUSSELS (EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007. BDC
07/5/3-E
Draft specifications for thematic assessments on fishing and shipping
as a contribution to the QSR 2010. Presented by the Secretariat
MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS
(EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007 BDC 07/7/1 Add.2-E(L)
Update on: Preliminary Comprehensive Overview of the Impacts of
Anthropogenic Underwater Sound IN THE MARINE ENVIRONMENT .
Presented by Germany at MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE
(BDC) BRUSSELS (EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007. BDC
07/4/20-E
MANAGEMENT GROUP FOR THE QUALITY STATUS REPORT 2010
(MAQ)
Elements of the QSR 2010 and of the initial assessment under the MSD.
Submitted by the Secretariate at MANAGEMENT GROUP FOR THE
QUALITY STATUS REPORT 2010 (MAQ)
HAMBURG (GERMANY): 8-9 MARCH 2007 MAQ(1) 07/3/2-Add.1-E
WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS SPECIES AND
HABITATS (MASH)
Quality assurance of biological measurements. Presented by the
Secretariat at the MEETING OF THE THE WORKING GROUP ON MARINE
PROTECTED AREAS SPECIES AND HABITATS (MASH)
BREST (FRANCE): 5 - 8 NOVEMBER 2007. MASH 07/7/3-E READ
Comparison of proposed descriptors of Good Environmental Status
under the European Marine Strategy process and related OSPAR
Monitoring and assessment activities. Presented by the Secretariat at
the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED
AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007
MASH 07/2/Info.2-E
80
Marine Biodiversity Monitoring and Assessment: Activities to improve
synergies between EU directives and international conventions.
Activities in Belgium, Denmark, Germany, Ireland, the Netherlands and
the United Kingdom. Presented by ICG-SIAM at the MEETING OF THE
WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND
HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007 MASH 07/7/4-E
Overview of the relationships between OSPAR and HELCOM EcoQOs
and proposed GES descriptors under Annex VI of EU MSD. Submitted
by the Secretariat at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON
MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE):
5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/2/Info.3-E See Excel sheet in this list
Analysing synergy in management measures for biodiversity. Examples
of synergy in the Netherlands and United Kingdom. Presented by the
Netherlands and United Kingdom at the MEETING OF THE WORKING
GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS
BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/3/2-E
Towards a Framework for Biodiversity Assessment and Monitoring.
Presented by the United Kingdom at the MEETING OF THE WORKING
GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS
BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/7/1-E
QSR 2010: Biodiversity Aspects Presented by the Secretariat at the
MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS,
SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH
07/1/3-E
Proposal for the development of an EcoQO on Litter. Presented by the
Netherlands and Belgium at the MEETING OF THE WORKING GROUP
ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST
(FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 072//9-E
Monitoring and Assessment of Species and Habitats on the Initial
OSPAR List of Threatened and Declining Species and Habitats.
Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE WORKING
GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS
BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/3/3-E
OSPAR Publicaties
2006 Report on the Status of the OSPAR Network of Marine Protected
Areas OSPAR Publication no.319)
2005 / 2006 Report on the Status of the OSPAR Network of Marine
Protected Areas (OSPAR Publication no.268)
2006 Assessment of the Impact of Tourism on the OSPAR Maritime
Area Publication no.281
81
2006 Case Reports for the Initial List of Threatened and/or Declining
Species and Habitats in the OSPAR Maritime Area. Publication no.276
2006 Synergies in Assessment and Monitoring between OSPAR and the
European Union Biodiversity, Volume 2. Publication no. 294
2005 Synergies in Assessment and Monitoring between OSPAR and the
European Union. Analysis of synergies in assessment and monitoring of
hazardous substances, eutrophication, radioactive substances and
offshore industry in the North-East Atlantic
Volume I. Publication no. 230
2006 Overview of OSPAR Assessments 1998 – 2006 Publication
Number: 287/2006
82
5.
Lijst van afkortingen en acroniemen
AMvB
AMOEBE
ASCOBANS
ASMO
BARCOM
BACs
BCs
CAMP
CBD
CBS
CEMP
CFP
DGW
DONAR
EACs
EC
EC-LNV
EcoQO’s
EEA
EEZ
EIHA
EMS
EMMA
EU
EIONET
EMIS
EUNIS
EZ
FP
83
Algemene Maatregel van Bestuur
De Algemene Methode voor
OEcosysteembeschrijvingen en BEoordeling ‘AMOEBE
systeem’
Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of
the Baltic and North Seas
Environmental Assessment and Monitoring Committee;
milieubeoordelings en monitoringscomité van OSPAR
(ASMO)
Barcelona Convention voor de bescherming van het
Middellandse zeegebied
Background Assessment Concentrations
Background Concentrations
Comprehensive atmospheric monitoring programme
Biodiversiteitsconventie
Centraal Bureau voor de Statistiek
Co-ordinated environmental monitoring programme
Common Fisheries Policy; Europees Visserijbeleid
(GVB)
Directoraat Generaal Water (onderdeel min. V&W)
Data Opslag Natte Rijkswaterstaat; landelijke database
van Rijkswaterstaat, voor fysische, chemische,
biologische en morfologische gegevens
Environmental Assessment Criteria
Europese Commissie
Expertisecentrum van het Ministerie van LNV
Ecological Quality Objectives; kwantitatieve
kwaliteitsdoelstellingen (OSPAR) voor verschillende
biologische elementen van het mariene ecosysteem
van de Noordzee
Europees Milieuagentschap (European Environment
Agency)
Exclusieve economische zone
Working Group on the Environmental Impact of Human
Activities (OSPAR)
Europese Mariene Strategie
Informele werkgroep ‘European Marine Monitoring and
Assessment’ onder de Europese Mariene Strategie
Europese Unie
Environmental Information Observation Network; een
europees milieuinformatie observatie netwerk
Environmental Marine Information System ; Europese
databank
European Nature Information System; Europees
natuurinformatie systeem, ontwikkeld en beheerd door
Europese Biodiversiteitscentrum
Ministerie van Economische Zaken
Europese kaderprogramma’s (Framework
programmes)
GES
GIS
GMT
GVB
HELCOM
HRL
IBN 2015
ICES
IMARES
IMO
IOC
JAMP
JNCC
KIMO
KRM
KRW
LBOW
LNV
MARPOL
MAQ
MER
MESH
MNP
MPA
MTR
MWTL
NCP
NOAA
NWO
NZMC
NIOZ
NW4
OSPAR
PAH
PGNSP
PKB
QSR
84
Good Environmental Status, goede milieutoestand
Geografisch Informatiesysteem
Goede Milieutoestand
Gemeenschappelijk visserijbeleid
Helsinki Commissie; ‘Commission for the protection of
the Baltic marine environment’
Europese Habitatrichtlijn
Integraal Beheerplan Noordzee 2015
International Council for the Exploration of the Sea
Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies;
strategisch en toegepast marien ecologisch onderzoek.
International Maritime Organization
Intergovernmental Oceanographic Commission van
UNESCO (IOC)
Joint Assessment and Monitoring Programme, OSPAR
samenwerking mbt informatie en datacollectie
Joint Nature Conservation Committee
International, Kommunenes Internasjonale
Miljøorganisasjon (KIMO Nederland en België), NGO
mbt marien afval
Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie
Europese Kaderrichtlijn Water
Landelijk Bestuurlijk Overleg Water
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Internationaal verdrag ter voorkoming van
verontreiniging door schepen. MARPOL staat voor
MARine POLlution (zeevervuiling)
Management Group for the QSR 2010, opgericht voor
de begeleiding van het QSR 2010 proces
Milieueffectrapportage
Mapping European Seabed Habitats
Milieu- en Natuurplanbureau
Marine Protected Area
maximaal toelaatbaar risico
programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand
des Lands
Nederlands Continentaal Plat
National Oceanic and Atmospheric Administration
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk
Onderzoek
Noordzeeministersconferentie
Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek
De vierde Nota Waterhuishouding
OSPAR Conventie voor de bescherming van het
Mariene Milieu van de Noordoost Atlantische Oceaan
(incl. de Noordzee en de Waddenzee)
Polycyclic Aromatic Hydrocarbon
ICES-EuroGOOS Planning Group on the North Sea
Pilot Project
Planologische Kernbeslissing
Quality Status Report, periodieke rapportage over de
kwaliteit van het mariene milieu
RID
RIKZ
RIVO-CSO
RIZA
RWS
RWS DNZ
SMB
SOVON
STGQAB
TMAP
UNCLOS
UNECE
VHR
VROM
VenW
WbR
WEMOZ
WGBFAS
WGECO
WIKIMON
WISE
Wm
WOT
WvO
Ww
ZKO
85
Comprehensive study on Riverine Inputs and direct
Discharges
RWS Rijksinstituut voor Kust en Zee (opgegaan in
Waterdienst)
Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek
RWS Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en
Afvalwaterbehandeling (opgegaan in Waterdienst)
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat Dienst Noordzee
Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling
(2001/42/EG)
vereniging SOVON Vogelonderzoek Nederland
ICES/OSPAR/HELCOM Steering Group on Quality
Assurance of Biological Measurements
Trilateral Monitoring and Assessment Program van de
Waddenzee
United Nations Convention on the Law of the Sea
United Nations Economic Commission for Europe
Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieu
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Wet beheer rijkswaterstaatswerken
interdepartementale Werkgroep Ecologische
Monitoring Zoute wateren
ICES Baltic Fisheries Assessment Working Group
(WGBFAS)
ICES Working Group on Ecosystem Effects of Fishing
Activities
ICES/OSPAR Workshop on Integrated Monitoring of
Contaminants and their Effects in Coastal and OpenSea Areas
Water Informatie Systeem voor Europa
Wet milieubeheer
Wettelijke onderzoekstaken
Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Waterwet
Nationaal programma zee- en kustonderzoek van NWO
Download