Quick scan initiële beoordeling en uitwerking goede milieutoestand een goede basis voor de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie Identificatie van kritische succesfactoren en aanbevelingen voor de initiële beoordeling Conceptversie 15 april 2008 Quick scan initiële beoordeling en uitwerking goede milieutoestand een goede basis voor de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie Identificatie van kritische succesfactoren en aanbevelingen voor de initiële beoordeling Conceptversie 15 april 2008 2 ........................................................................................ Colofon Uitgegeven door: Rijkswaterstaat Waterdienst Informatie: Telefoon: Email: Lisette Enserink 06 30042014 [email protected] Uitgevoerd door: Janette Worm en Dianeetha Sadacharan, WaterPlanetEarth Lukas Meursing en Lisette Enserink, RWS Waterdienst Opmaak: Datum: 15-4-2008 Status: Eindconcept Versienummer: Eindrapport versie 15 april 08 3 Inhoudsopgave .................................................................................. ...... Samenvatting 1. 5 INLEIDING .................................................................................................................... 6 1.1 1.2 1.3 1.4 KADER ........................................................................................................................ 6 DOEL .......................................................................................................................... 7 AFBAKENING ............................................................................................................... 7 LEESWIJZER ................................................................................................................ 9 2. VEREISTEN INITIËLE BEOORDELING .................................................................. 11 3. BESCHIKBAARHEID VAN INFORMATIE ............................................................... 14 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4. LESSEN VAN DE IMPLEMENTATIE VAN DE KADERRICHTLIJN WATER ...... 47 4.1 4.2 5. MONITORINGVERPLICHTINGEN EN RAPPORTAGES ........................................................ 48 LESSEN KRW ............................................................................................................ 48 BEVINDINGEN ............................................................................................................ 51 5.1 5.2 6. B ELEIDSKADERS ........................................................................................................ 14 MONITORING, BEOORDELING EN RAPPORTAGE ............................................................ 22 KENNISAGENDA EN KENNISONTWIKKELING ................................................................ 32 ONTWIKKELINGEN IN BUURLANDEN ........................................................................... 36 VASTSTELLEN VAN MILIEUDOELEN EN INDICATOREN .................................................. 40 ECONOMISCHE EN SOCIALE ANALYSE ......................................................................... 44 INFORMATIELEEMTES EN KANSEN............................................................................... 51 PROCEDURELE LEEMTES EN KANSEN ........................................................................... 55 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...................................................................... 60 6.1 6.2 KRITISCHE SUCCESFACTOREN .................................................................................... 60 AANBEVELINGEN ....................................................................................................... 61 BIJLAGEN ........................................................................................................................... 66 1. A. G EÏNTERVIEWDE PERSONEN ................................................................................... 66 1.B. INTERVIEWVRAGEN TEN BEHOEVE VAN DE QUICKSCAN INITIËLE BEOORDELING KRM .... 66 2. DEELNEMERS WORKSHOP INITIËLE BEOORDELING KRM .............................................. 67 3. OVERZICHT VAN DE (INTER )NATIONALE INFORMATIEBESCHIKBAARHEID VERSUS DE KRM KARAKTERISTIEKEN VOOR DE INITIËLE BEOORDELING ................................................. 69 4. GERAADPLEEGDE BRONNEN ....................................................................................... 75 5. LIJST VAN AFKORTINGEN EN ACRONIEMEN ................................................................. 83 4 Samenvatting Deze quick scan beoogt een basis te vormen om prioriteiten te stellen en tijdig maatregelen te nemen voor de initiële beoordeling onder de KRM. Door te ‘proefdraaien’ willen het Directoraat-Generaal Water (DGW) en Rijkswaterstaat (RWS), die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de KRM, tijdig onderkennen welke informatie en processen nodig zijn en waar eventuele leemtes zitten. De kennis en expertise vanuit (inter)departementale activiteiten - en die van de daaraan geliëerde instituten - zijn hier van groot belang. De precieze vereisten van de initiële beoordeling zijn nog niet bekend. Deze worden ingevuld in het internationale implementatieproces, dat zal starten na de publicatie van de kaderrichtlijn medio 2008. Om effectief hierin te kunnen opereren is het van belang een goed beeld te hebben van de internationale omgeving waarin de KRM implementatie tot stand gaat komen. Op grond van literatuurstudie, interviews en een deskundigenworkshop zijn kritische succesfactoren en aanbevelingen geformuleerd. Deze beogen een optimale aanpak van de initiële beoordeling te faciliteren, als cruciale basis voor de gehele KRM implementatie. De aanbevelingen zijn: 1. Pro-actieve inzet in de ontwikkeling van Europese implementatierichtlijnen; 2. Tijdig vaststellen van Nederlandse ambitie voor de initiële beoordeling, rekening houdend met het belang van deze beoordeling voor de formulering van indicatoren en doelstellingen, monitoringsprogramma’s en beleids- en beheersmaatregelen; 3. Samenwerking met andere Noordzeelanden en optimale benutting van bestaande coalities binnen OSPAR en producten van OSPAR, met name het Quality Status Report dat in 2010 wordt gepubliceerd; 4. Adequate nationale organisatie voor besluitvorming en informatieverzameling en –beheer; 5. Intensivering van de samenwerking tussen wetenschap en beleid om informatieleentes te vullen; 6. Stimuleren van participatie belangengroepen; 7. Adequaat implementatieplan opstellen. 5 1. Inleiding 1.1 Kader De toekomstige Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM), of ‘Marine Strategy Framework Directive (MSFD), zal naar verwachting medio 2008 vastgesteld worden. Het doel van deze kaderrichtlijn is een goede milieutoestand (GMT of “good environmental status (GES)”) van alle Europese mariene wateren door middel van bescherming en herstel van de Europese zeeën en een waarborg dat de economische activiteiten met betrekking tot het mariene milieu een duurzaam karakter hebben. GMT zal bereikt moeten zijn in 2020. Elke lidstaat moet een eigen mariene strategie opstellen die verband houdt met de mariene regio waartoe zijn gebied behoort. Figuur 1. Overzicht en tijdspad van de onderdelen van de KRM implementatie met de initiële beoordeling aan de basis. Nederland bereidt zich voor op de uitvoering van de KRM (zie figuur 1) en werkt daarom nu al aan een implementatie- en uitvoeringsplan. De initiële beoordeling is één van de eerste activiteiten voor de uitvoering van KRM en moet in 2012 gereed zijn en gerapporteerd worden aan de Europese Commissie (EC). Dit behelst een initiële beoordeling (artikel 8, “Initial assessement”) van de toestand van het mariene milieu voor de betreffende mariene regio, met een analyse van de belangrijkste gevolgen van menselijke activiteiten, een economische en sociale 6 analyse van het gebruik van deze wateren en van de kosten van verslechtering van het mariene milieu (KRM Bijlage III, tabel 1 en 2). De KRM beveelt aan om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaand beleid, samen te werken met naburige lidstaten (binnen de mariene regio) en bestaande regionale afspraken en zeeconventies, zoals OSPAR in het geval van Nederland, te volgen. 1.2 Doel Deze quick scan beoogt een basis te vormen om prioriteiten te stellen en tijdig maatregelen te nemen voor de initiële beoordeling ond er de KRM. Door te ‘proefdraaien’ willen het Directoraat-Generaal Water (DGW) en Rijkswaterstaat (RWS), die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de KRM, tijdig onderkennen welke informatie en processen nodig zijn en waar eventuele leemtes zitten. De kennis en expertise vanuit (inter)departementale activiteiten - en die van de daaraan geliëerde instituten - zijn hier van groot belang. De precieze vereisten van de initiële beoordeling zijn nog niet bekend.. Deze worden ingevuld in het internationale implementatieproces dat zal starten na de publicatie van de kaderrichtlijn medio 2008. Om effectief hierin te kunnen opereren is het van belang een goed beeld te hebben van de internationale omgeving waarin de KRM implementatie tot stand gaat komen. De kritische succesfactoren en de aanbevelingen in dit rapport beogen in dit stadium een optimale aanpak van de initiële beoordeling te faciliteren, als cruciale basis voor de gehele KRM implementatie. 1.3 Afbakening De gepresenteerde uitkomsten in dit rapport zijn gebaseerd op een literatuurstudie, waarna door middel van interviews 1 en een deskundigen-workshop een verdere verdieping van de uitkomsten en inzichten is verkregen. Tijdens de workshop zijn de voorlopige resultaten van de quick scan gepresenteerd en nader uitgewerkt. Het huidige rapport geeft een overzicht van de uitkomsten van de quick scan en inzicht in de kritische succesfactoren en concrete aanbevelingen voor het totstandkomen van de initiële beoordeling. De quick scan zal op de volgende terreinen meer inzicht verschaffen: • kennisbehoefte, • informatiebeschikbaarheid, • methoden en technieken voor monitoring en beoordeling, en • organisatie en samenwerking (nationaal en internationaal). 1 Personen voor de interviews zijn geïdentificeerd in samenspraak met de opdrachtgever. 7 De kaderrichtlijn vraagt de lidstaten een eigen mariene strategie op basis van een initiële beoordeling op te stellen die verband houdt met de mariene regio of subregio waartoe zijn gebied behoort. Voor Nederland is dit de mariene subregio “Noordzee in brede zin” (zie onderstaande figuur 2). Figuur 2: Mariene regio’s in Europa 2 De daadwerkelijke implementatie van de KRM (zoals voorgesteld in figuur 1) dient nationaal plaats te vinden omdat het, ondanks de verplichting om met andere lidstaten te coördineren, alleen de lidstaat is die uiteindelijk door Brussel kan worden aangesproken op het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn. Gezien het bovenstaande heeft deze quick scan zich in de eerste plaats gericht op de inhoudelijke en strategische input van de verschillende (mede)verantwoordelijke departementen (VenW, VROM, LNV) en hun ondersteunende instituten. Daarbij is met name gekeken naar de bestaande voor de Noordzee relevante nationale beleidskaders (Nota Ruimte, Integraal Beheerplan Noordzee 2015, Wet Beheer 2 Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council establishing a Framework for Community Action in the field of Marine Environmental Policy (Marine Strategy Directive) [SEC(2005) 1290]. Brussels, 24.10.2005, COM (2005) 505 final, 2005/0211 (COD). 8 Rijkswaterstaatswerken (Wbr), Kaderrichtlijn Water, Vierde Nota Waterhuishouding, Natura 2000, etc.), monitoringprogramma’s, kennisagenda’s en de diverse rapportages daarover. Anderzijds richt de EC met de KRM, evenals met de KRW, de blik op Europese harmonisatie. Omdat internationale afstemming en samenwerking nodig zijn om coherente beoordelingen te maken en kosten te besparen (report once, use many times), zijn de verschillende relevante internationale beleidskaders, monitoringprogramma’s en rapportages meegenomen in de literatuurstudie. Daarbij is inzicht verkregen in de gezamenlijke postities en visies van de buurlanden. Deze internationale kaders geven ook inzicht in het belang van en de mogelijkheden om samen te werken met de buurlanden. Met name de informatiebeschikbaarheid en kennisontwikkeling van de OSPAR Conventie, Noordzeeministersconferenties, International Council for the Exploration of the Sea (ICES) en in het Europese proces (m.n. de werkgroep European Marine Monitoring and Assessment) zijn onderzocht. Bij de start van het onderzoek was er nog geen definitieve versie van de KRM-tekst beschikbaar. Voor deze quick scan is gebruik gemaakt van de teksten en artikelen in de laatste versie van de Europese Milieuraad (Gemeenschappelijk Standpunt van 23 juli 2007, 9388/07). In de revisie (april 2008) is het rapport bijgewerkt op grond van het accoord na de tweede EP lezing (versie 11 december 2007. Hoewel de contouren en hoofdlijnen van de KRM goed zichtbaar zijn, is het met name ten aanzien van de invulling van de initiële beoordeling en de bijlage III, waarin de kenmerken van milieudoelen en indicatoren worden beschreven, moeilijk om een goed beeld te vormen van het detailniveau en de precieze vereisten ten aanzien van ’benodigde informatie’ en beoordeling op basis daarvan. Het detailniveau van de verschillende kenmerken in bijlage III zal pas duidelijk worden als er Europese instructies, vergelijkbaar met de Kaderrichtlijn Water ‘Common Implementation Strategy’, worden ontwikkeld. 1.4 Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de KRM vereisten met betrekking tot de initiële beoordeling. In hoofdstuk 3 wordt een analyse van de beschikbaarheid van informatie gepresenteerd, met een zo volledig mogelijk overzicht van de bestaande beleidskaders en initiatieven, zowel nationaal als internationaal. Ook wordt ingegaan op de specifieke monitoring-, -en beoordelingsprogramma’s en de ontwikkelingen en posities van de buurlanden in relatie tot deze kaders en de KRM in het bijzonder. De informatie wordt aan het begin van het hoofdstuk gepresenteerd in de vorm van een overzichtstabel. Hoofdstuk 4 presenteert de ervaringen en lessen uit de implementatie 9 van de kaderrichtlijn water in relatie tot de initiële beoordeling KRM en de artikel 5 presentaties in het bijzonder. In hoofdstuk 5 worden de bevindingen van de quick scan gepresenteerd. Het rapport sluit af met een hoofdstuk 6 waarin naast de algemene conclusies, de geïdentificeerde kritische succesfactoren als cruciale basis voor een goede KRM implementatie en een aantal concrete aanbevelingen naar aanleiding van uitkomsten van de quick scan worden weergegeven. 10 2. Vereisten initiële beoordeling De Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM) stelt een kader vast voor de ontwikkeling van mariene strategieën die erop gericht zijn uiterlijk tegen het jaar 2020 een goede milieutoestand van het m ariene milieu te realiseren en de permanente bescherming en instandhouding van dat milieu en de voorkoming van de verslechtering ervan te garanderen (Artikel 1). De KRM bevat de verplichting voor individuele lidstaten om een mariene strategie (Artikel 5) voor de mariene wateren van de individuele lidstaat op te stellen, dan wel samen met de buurlanden een mariene strategie op te stellen voor een mariene (sub)regio, in ons geval de Noordzee. Op dit schaalniveau dient coördinatie van de implementatie plaats te vinden ten behoeve van een integrale aanpak op watersysteemniveau. Dit kan vergeleken worden met de aanpak op het schaalniveau van (internationale) stroomgebieden in de kaderrichtlijn water (KRW). Eén van de eerste activiteiten van iedere lidstaat is een initiële beoordeling van de huidige milieutoestand van de betrokken wateren en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop. Deze dient te zijn afgerond vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de kaderrichtlijn, naar verwachting in 2012. Op basis van de initiële beoordeling stellen de lidstaten doelstellingen, indicatoren en maatregelen vast om de goede milieutoestand (GMT) te bereiken. Met behulp van monitoringprogramma’s wordt het behalen van de doelstellingen en goede milieutoestand continu geëvalueerd. Daarna dienen er operationele maatregelenprogramma’s (artikel 13) te worden ontwikkeld en uitgevoerd om de doelstelling van een goede milieutoestand (GMT) te kunnen bereiken. De initiële beoordeling is dus van groot belang voor de gehele implementatie van de KRM. Het vormt de basis van toekomstige maatregelenprogramma’s en kan dus niet als een geïsoleerde activiteit worden gezien. Het is slechts de eerste stap in het proces, elke volgende stap wordt daarop gebaseerd. Het opstellen van de initiële beoordeling moet dus zorgvuldig gebeuren met oog voor de vervolgstappen. De initiële beoordeling zal voor de mariene wateren de volgende elementen omvatten: (a) een analyse van de essentiële kenmerken en de huidige milieutoestand van die wateren, gebaseerd op de in tabel 1 van bijlage III opgenomen niet-uitputtende lijst van elementen, die betrekking heeft op habitattypen, biologische componenten, fysischchemische kenmerken en hydromorfologie; 11 (b) een analyse van de belangrijkste belastende en beïnvloedende factoren, met inbegrip van menselijke activiteiten, die inwerken op de kenmerken en de milieutoestand van die wateren, gebaseerd op de in tabel 2 van bijlage III opgenomen niet-uitputtende lijst van elementen, en die betrekking heeft op de kwalitatieve en kwantitatieve mix van diverse belastende factoren alsmede op aanwijsbare trends; (c) een economische en sociale analyse van het gebruik van die wateren en de aan de aantasting van het mariene milieu verbonden kosten. Zie figuur 3. habitattypes, biologische componenten, fysischchemische kenmerken en hydromorfologie belangrijkste belastende en beïnvloedende factoren Initiële beoordeling KRM economische en sociale analyse Figuur 3: Beknopt schematisch overzicht van de KRM-vraag in relatie tot de initiële beoordeling. De eerste twee bouwblokken uit figuur 3 3 omvatten specifieke karakteristieken die zijn opgenomen in Bijlage III tabellen 1 en 2 van het KRM voorstel. De lijst met karakteristieken en elementen is indicatief en niet uitputtend. De lidstaten maken een selectie voor hun mariene (sub)regio op basis van relevantie en haalbaarheid. In bijlage 3 van dit rapport is een overzicht van deze KRM karakteristieken versus de beschikbaarheid van nationale informatie opgenomen. Deze beschikbaarheid is beoordeeld op grond van de volgende vragen: 1. Zijn de benodigde data beschikbaar? 2. Zijn de data in een standaard format? 3. Is er een beoordeling beschikbaar? 4. Is de beoordeling gedaan in een standaard format? De KRM poogt een integrerende strategie (artikel 6; coördinatie en samenwerking) te zijn, die gebruik maakt van bestaande nationale en 3 Voor economische en sociale analyse ten behoeve van de KRM is geen nadere specificatie. 12 internationale verdragen, afspraken en beleidslijnen zoals de Vogel - en Habitatrichtlijn (VHR), het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), de OSPAR Conventie, het Verdrag van Bonn, de Kaderichtlijn Water (KRW), de Biodiversiteitsconventie (CBD), het MARPOL-verdrag en de International Maritime Organisation (IMO). Voor elk van de karakteristieken worden in dit rapport de vier vragen beantwoord op basis van bestaande rapportages en beoordelingen in bovengenoemde nationale en internationale kaders, waaraan Nederland, vaak al vele jaren, bijdraagt. Het totaaloverzicht geeft een indicatie van de uitdagingen en kansen met betrekking tot de vereisten voor de initiële beoordeling KRM (zie tevens hoofdstuk 5.1). Hierin is nog geen onderscheid gemaakt tussen temporele en ruimtelijke dekking van de informatie. Beide aspecten zijn van belang voor een goede beoordeling van het mariene milieu, maar de KRM geeft hierover nog weinig duidelijkheid. 13 3. Beschikbaarheid van informatie Voor het opstellen van de initiële beoordeling en de definitie van GMT kan Nederland gebruikmaken van de vele initiatieven die nationaal en/of internationaal doelstellingen en indicatoren vaststellen (zie figuur 4). Aansluitend daarop zijn er diverse monitoringprogramma’s en kennisagenda’s die een ondersteunende rol kunnen spelen. Initiële beoordeling Nationaal Internationaal –KRM fysisch-chemische KRW, Wbr, Ww KRW, Nitraatrichtlijn, kenmerken en OSPAR, TMAP hydromorfologie habitattypes en Nota Ruimte, KRW, OSPAR, VHR biologische IBN 2015 (Natura 2000), GVB, componenten CBD belangrijkste Nota Ruimte, SMB, OSPAR, GVB, belastende en IBN 2015, Wm, Ww MARPOL, IMO beïnvloedende factoren economische en Nota Ruimte, SMB, OSPAR sociale analyse IBN 2015, Wm, Ww Figuur 4. Beknopt overzicht van relevante nationale en internationale beleidskaders in relatie tot de KRM initiële beoordeling. In het onderstaande wordt per beleidskader een korte beschrijving gegeven en de relevantie voor de KRM initiële beoordeling weergegeven. 3.1 Beleidskaders Internationale beleidskaders Natura 2000 en beheerplannen De Europese Vogelrichtlijn 4- en Habitatrichtlijngebieden 5 worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. De al eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw aangewezen. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in 2007 begonnen en wordt in 2008 afgerond. Natura 2000 resulteert in een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor 4 De Vogelrichtlijn heeft betrekking op de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het EG -verdrag van toepassing is. 5 De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is. 14 Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden waarvan 5 gebieden 6 op de Noordzee (figuur 5). Alleen de Voordelta is op dit moment aangewezen. De aanwijzing legt het volgende vast: de precieze begrenzing van een gebied, voor welke soorten en/of habitattypen het is aangewezen, en welke doelstellingen er voor deze soorten en/of habitattypen gelden. Figuur 5. Gebieden op de Noordzee met bijzondere ecologische waarden. Bron: bewerkt naar IBN 2015, VenW Voor elk aangewezen Natura 2000-gebied moet (binnen drie jaar na aanwijzing) een beheerplan worden vastgesteld door het bevoegd gezag7, soms een provincie (in de kustzone) en soms het Rijk. De beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en rond die gebieden. Ook staat in de beheerplannen hoe de doelen gehaald gaan worden. De doelen worden door de lidstaten zelf vastgesteld, de Europese sturing is zeer beperkt. De beheerplannen kennen geen specifieke monitoringactiviteiten om de gestelde doelen te monitoren. Kaderrichtlijn water (KRW, 2000) Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000/60/EC) van kracht. Deze verplicht alle EU-lidstaten ertoe, de kwaliteit van hun oppervlaktewater, grondwater en wateren in estuaria en de kustzone 6 Het Friese Front, Doggersbank en de Klaverbank vallen samen met de mariene beschermde gebieden (Marine Protected Areas/MPA’s), zoals vastgesteld onder OSPAR. 7 Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat er voor al deze gebieden een beheerplan moet komen (Habitattoets). Bron: LNV-handreiking Natura 2000: over beheerplannen en vergunningen 15 uiterlijk in 2015 op orde te hebben. De richtlijn gaat uit van (inter)nationale rivierstroomgebieden, soms verder samengevoegd tot stroomgebiedsdistricten. Voor Nederland zijn dat: de Schelde en het stroomgebied van Maas, Rijn en Eems. De richtlijn bepaalt dat de EU lidstaten voor elk stroomgebied gezamenlijk actieprogramma’s moeten opstellen waarin alle aspecten van water aan de orde moeten komen; de verschillende Europese wetten op het gebied van water moeten beter op elkaar worden afgestemd. Tot 2009 hebben de lidstaten de tijd om hun maatregelenprogramma’s op te stellen. In beginsel moet in 2015 een ‘goede chemische toestand en een goed ecologisch potentieel of een goede ecologische toestand’ zijn bereikt, de hoofddoelstelling van de KRW. De KRW heeft mede tot doel om verontreinigingen in het mariene milieu te voorkomen en te elimineren (artikel 1). De werkingssfeer van de richtlijn strekt zich uit van de stroomgebieden tot een zeemijl (ecologische doelstelling) of twaalf zeemijl (chemische doelstelling) uit de kust. Daarmee bestaat er overlap met de werkingssfeer van de KRM. Anders dan bij metingen volgens de KRW, worden veel stoffen in zoute wateren niet bepaald door metingen in totaal water; dit vanwege de lage concentraties of slechte oplosbaarheid. De initiële beoordeling KRM dient daarom met name aandacht te richten op metingen uitgevoerd in zwevend stof, sediment of in organismen. Daarvoor zijn echter nog geen wettelijke MTR-normen vastgesteld, maar alleen beoordelingscriteria onder OSPAR. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB, 2003) Het beheer van de Nederlandse visserij wordt voor het grootste deel bepaald door het Europese Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB). Het beleid beoogt de visbestanden op biologisch veilige niveaus te houden voor een meer duurzame visserij. De visserijsector, als één van de belangrijkste gebruikers van de Noordzee, wordt sinds langere tijd geconfronteerd met verplichtingen tot verdere verduurzaming en vermaatschappelijking van zijn activiteiten. Voor de verschillende belangrijke commerciële soorten zijn de afgelopen jaren forse quotumkortingen doorgevoerd. Voor de initiële beoordeling dient met name te worden gekeken naar de visstanden van zowel commerciële als niet commerciële vissoorten in relatie tot de gestelde biologisch veilige niveau’s, zoals vastgesteld in de zogenaamde ‘raadsverordening met betrekking tot datacollectie’ en de huidige commissieverordening betreffende te verzamelen parameters. Momenteel wordt gewerkt aan een voorstel voor de nieuwe datacollectieverordening, waarin meer aandacht komt voor ecosysteemeffecten van visserij. OSPAR Het OSPAR-Verdrag heeft als doel door internationale samenwerking het mariene milieu in de Noord-Oostelijke Atlantische Oceaan te beschermen, inclusief de Noordzee, Zeeuwse Delta en Waddenzee,. Het OSPAR-verdrag kent juridisch bindende Besluiten en Aanbevelingen. Naleving van het verdrag kan alleen worden afgedwongen op bas is van 16 arbitrage door het Internationale Hof van Justitie 8. In de praktijk wordt veelal de ‘name and shame’ procedure toegepast. Het verdrag is door 15 landen en de EU ondertekend. De hoofddoelstelling van OSPAR is uitgewerkt in vijf Strategiën, elk met een eigen comité: Biodiversiteit (BDC), Eutrofiëring (EUC), Gevaarlijke stoffen (HSC), Offshore olie- en gasindustrie (OIC) en Radioactieve stoffen (RSC). Het comité voor beoordeling en monitoring (ASMO) vormt het cement tussen deze strategiën door het beheren van het Joint Assessment and Monitoring Programme (JAMP) en het uitbrengen van integrale beoordelingen. Het JAMP bevat de volgende monitoringsprogramma’s: CEMP, het Co-ordinated environmental monitoring programme, RID, de Comprehensive study on riverine inputs and direct discharges en CAMP, het Comprehensive atmospheric monitoring programme. De twee hoofddoelstellingen van het JAMP zijn: a. het opstellen van milieubeoordelingen van de mariene status van het OSPAR gebied en de vijf Regio’s 9, inclusief de nieuwe gebruiksfuncties en opkomende problemen in het mariene milieu; b. het opstellen van een totale evaluatie van de implementatie van de OSPAR strategiën, inclusief de beoordeling van effecten van maatregelen die een verbetering beogen. Deze laatste beoordelingen helpen bij (de discussie over) het optimaliseren van maatregelen. ASMO (Environmental Assessment and Monitoring Committee) heeft naast de jaarlijkse rapportages de eerste verantwoordelijkheid voor het opstellen van de periodieke integrale beoordelingen van het mariene milieu: Quality Status Reports (QSRs) voor het gehele OSPAR gebied en de vijf Regio’s. De QSR 2000 was de laatste versie; aan de volgende versie (QSR 2010) wordt momenteel gewerkt. Het is van groot belang dat er synergie wordt bereikt tussen de monitoringactiviteiten onder JAMP en de EU vereisten, zoals vastgelegd in de verschillende EU richtlijnen (KRW, Vogel en Habitat richtlijn). Op dit moment bestaat er een overlap in de werkingssfeer in de kustwateren ten aanzien van OSPAR en de KRW en de toekomstige 8 Ter vergelijking: de naleving van Europese Richtlijnen kan worden afgedwongen door de Europese Commissie middels ingebrekestellingsprocedures bij het Europese Hof van Justitie. 9 Arctic waters, Greater North Sea, Celtic Seas, Bay of Biscay and Iberian Coasts, and Wider Atlantic. Een Regio binnen OSPAR heeft ongeveer dezelfde schaal als een subregio voor de KRM. 17 KRM. Ook ten aanzien van de milieuthema’s is het noodzakelijk om consistent te zijn in de verschillende kaders om daarmee duplicatie te voorkomen en tegelijkertijd optimaal gebruik te maken van de bestaande expertise en instrumenten die zijn ontwikkeld in de afzonderlijke kaders. Hiertoe heeft OSPAR de synergieën op het gebied van monitoring en beoordeling tussen OSPAR en de EU Richtlijnen in kaart gebracht voor alle Strategiën. Het draagvlak voor het bevorderen van synergie is groot omdat dit de eenduidigheid van beleid en beheer ten goede komt en (monitorings)geld bespaart. Verschillende elementen van OSPAR’s beoordelings- en monitoringprogramma’s bieden mogelijkheden voor verdere ontwikkeling in het kader van de KRM initiële beoordeling. Ten eerste bevatten de monitoringprogramma’s specifieke kwaliteitseisen, door middel van richtlijnen en vastgestelde procedures, en beoordelingscriteria en instrumenten. Dit zijn waardevolle hulpmiddelen voor het vergroten van de efficiëntie en het stroomlijnen van monitoring in EU kader, en het ontwikkelen van een gemeenschappelijke set indicatoren. Kwaliteitsborging binnen OSPAR, dus bindend voor alle deelnemende landen, is op dit moment verder ontwikkeld en beter geïmplementeerd dan bijvoorbeeld bij de KRW. Ten tweede zijn OSPAR’s ecologische kwaliteitsdoelen (EcoQOs) zeer bruikbaar voor de ontwikkeling van de set EU indicatoren en de concretisering van de goede milieutoestand (zie tevens sectie 3.6). Ten derde kan gebruikt worden gemaakt van de inhoud van het aanstaande QSR 2010, dat zo goed als mogelijk zal aansluiten bij de KRM eisen. Noordzeeministersconferenties (NZMC) De Noordzeeministersconferenties waren het forum waar veel ontwikkelingen en afspraken binnen andere fora zoals OSPAR en de EU werden samengebracht voor de Noordzee. Het verleden heeft bewezen dat het een succesvol forum was voor regionale samenwerking op politiek niveau en de ontwikkeling van de ecosysteembenadering 10. Voorbeelden hiervan zijn de afspraken over het uitfaseren van de lozingen van gevaarlijke stoffen, de vermindering van eutrofiëring en het instellen van beschermde gebieden op zee. De Noordzeeministersconferentie heeft urgentie verleend aan de ontwikkeling van EcoQOs binnen OSPAR als uitwerking van de ecosysteembenadering. Ook wat betreft het proces hebben de Noordzeeministersconferenties een vernieuwende invloed gehad door het betrekken van belangenorganisaties en milieu-organisaties in de discussies. Tijdens de laatste 11 conferentie (2006) stonden de effecten van scheepvaart en visserij op het milieu van de Noordzee centraal. 10 Brief aan de Tweede Kamer, 26 April 2006 11 Reden hiervoor is ondermeer dat OSPAR en de EU twee geschikte fora zijn die kunnen worden gebruikt om bepaalde bescherming c.q maatregelen te ontwikkelen voor de Noordzee. 18 Nationale beleidskaders Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling" (januari 2005) De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. De planhorizon van de Nota is 2030, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Nota Ruimte kent een Noordzee paragraaf en doet uitspraken die van belang zijn voor het gehele Nederlandse deel van de Noordzee. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land, en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Het schept ruimte voor ontwikkeling, uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De bij de nota horende uitvoeringsagenda (november 2006) biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. Integraal Beheerplan Noordzee 2015 en uitvoeringsagenda ruimte (november 2006) Het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN 2015) is een uitwerking van de Noordzee-paragraaf in de Nota Ruimte en van het Beheerplan voor de Rijkswateren. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking tussen de ministeries van VenW, VROM, LNV en EZ. Het IBN 2015 vervangt de Beheersvisie Noordzee 2010. Het IBN 2015 laat zien hoe integraal beheer van de Noordzee door de Rijksoverheid in de komende tien jaar gestalte gaat krijgen. Het heeft de status van een beleidsregel en verplicht de rijksoverheid om overeenkomstig het plan te handelen. Het IBN 2015 bevat een overzicht van het huidige beleid en beheer aan de hand van drie thema’s (gezonde zee, veilige zee en rendabele zee), een analyse van de ruimtelijke gevolgen van de inhoudelijke ontwikkelingen per thema en een visie op ruimtelijke sturing door middel van beheer. Het plan bevat daarnaast de volgende nieuwe onderdelen van het beheer die nodig zijn om de algemene beleidsdoelstellingen voor de Noordzee te bereiken: Een integraal afwegingskader voor vergunningverlening 12; 12 Het voorzorgprincipe geldt voor alle (geplande) activiteiten op de Noordzee. Verder is de toets op nut en noodzaak bedoeld om ongewenst gebruik te kunnen weren. Vervolgens dienen de resterende toetsen van het afwegingskader te worden doorlopen om te kunnen beoordelen binnen welke randvoorwaarden de voorgenomen activiteit kan worden toegestaan. De toets op locatiekeuze is om versnippering en inefficiën t ruimtegebruik tegen te gaan en conflicten tussen functies te voorkomen. De toets op beperking van negatieve effecten en compensatie is eveneens van toepassing op alle vergunningplichtige activiteiten. In gebieden met bijzondere ecologische waarden gelden enkele aanvullende bepalingen om de natuurwaarden te beschermen. 19 Een nadere begrenzing van vier gebieden (een deel van de kustzee, het Friese Front, de Klaverbank en de Doggersbank) met bijzondere ecologische waarden en het voor deze gebieden te hanteren beschermingregime; Een optimalisering van de organisatie van de beheertaken met het oog op effectiviteit, efficiëntie en een betere bediening van de gebruikers van de Noordzee en het publiek. Het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 is een belangrijk nationaal afwegingskader en zal ook voor de KRM in algemene zin een goed startpunt zijn voor het prioriteren en opstellen van de initiële beoordeling. Zo geeft het IBN 2015 aan dat er spanning is tussen de gebruiksfuncties windenergie en beschermde gebieden op de Noordzee en de functie visserij. Naast voorstellen voor begrenzing geeft dit rapport tevens een indicatie van de gebruiksfuncties op het NCP en de impact die deze functies hebben op de te beschermen natuurwaarden van de voorgestelde gebieden. Figuur 6: PKB kaart 10 uit de Nota Ruimte Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr, 1996) De Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) is het instrumentarium voor het beheer van ondermeer het waterstaatswerk (de exclusieve economische zone/EEZ) van de Noordzee. Op grond van de Wbr zijn voorgenomen activiteiten in dit deel van het kustfundament die niet vallen onder het gewone onderhoud en die anders zijn dan waartoe de Noordzee is bestemd, alleen toegestaan met een vergunning van de minister van Verkeer en Waterstaat. Op grond van artikel 3.1 van de Wbr kan weigering, wijziging of intrekking van een vergunning slechts geschieden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van het doelmatig en veilig 20 gebruik van die werken. De besluiten kunnen mede dienen ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van niet-waterstaatkundige aard, indien daarin niet is voorzien d.m.v. bepalingen uit een andere wet. Wet Milieubeheer (Wm, 1993/ SMB 2006) De Wet milieubeheer (Wm) is de basis voor het afgeven van milieuvergunningen en geldt ook activiteiten op de Noordzee. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer worden de milieukwaliteitseis en weergegeven. Deze dienen ter bescherming van het milieu dat boven provinciaal belang gaat (landelijk, Europees of wereldwijd) en ze worden bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vastgesteld of in “alarmdrempels” aangegeven. MER en SMB Hoofdstukken 7 en 14 van de Wet milieubeheer gaan over de inhoudelijke en procedurele onderwerpen van de Milieueffectrapportage (m.e.r.): dit is een rapportage over de gevolgen van een activiteit voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming daarvan. Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling, SMB (2001/42/EG), betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. Deze Europese richtlijn is middels een wijziging van de Wet milieubeheer en een wijziging van het Besluit m.e.r. geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving. Ten behoeve van de initiële beoordeling dient met name te worden gekeken naar de milieukwaliteitseisen en de alarmdrempels(art. 5.1 lid 1 Wm) als onderdeel voor het beschrijven van de milieutoestand van de zee. Daarnaast zijn de verschillende m.e.r.’s voor activiteiten op de Noordzee zélf een belangrijke bron voor informatie over de toestand van de zee. Op dit moment zijn de Noordzee m.e.r.’s niet centraal toegankelijk, waardoor het niet mogelijk is om inzicht te krijgen in de totale hoeveelheid aan beschikbare data en de beoordeling daarvan. Waterwet (Ww, 2007) Zoals uit bovenstaande blijkt, wordt waterbeheer in Nederland geregeld in diverse wetten. Om de transparantie te vergroten en de hoge regeldruk te verkleinen zal naar verwachting in 2009 één nieuwe Waterwet (Ww) van kracht zijn. De Waterwet is een integrale wet die het beheer en gebruik van watersystemen regelt en is tevens van toepassing op de Noordzee (Exclusieve Economische Zone/EEZ). Het huidige voorstel (september 2006) voor de Waterwet vervangt de volgende bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland: Wet op de waterhuishouding Wet op de waterkering Grondwaterwet Wet verontreiniging oppervlaktewateren Wet verontreiniging zeewater Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904) 21 Wet beheer rijkswaterstaatswerken Waterstaatswet 1900 Wrakkenwet Ontgrondingenwet (natte deel daarvan) Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve handelingen. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan alle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst. De wet biedt ook voldoende ruimte aan nieuwe ontwikkelingen (klimaatverandering en bodemdaling) en de Europese regelgeving op het gebied van water, waaronder de KRW 13 en de hoogwaterrichtlijn. De Waterwet zal ook geschikt kunnen zijn om tot een goede en snelle implementatie van de KRM te komen. Zo kan bij nota van wijziging d e tekst van de Waterwet zodanig worden aangepast dat een aantal verplichtingen van de KRW worden veralgemeniseerd en dat alle overige bepalingen waarvoor noodzaak tot wettelijke implementatie bestaat (ook die van andere, nieuwe richtlijnen) bij Algemene Maatregel van Bestuur kunnen worden geregeld. Een mogelijk aandachtspunt van de integratie van de KRM in de Waterwet is het feit dat er momenteel onvoldoende expliciete ruimte is voor mariene zaken. Verder vraagt de uitwerking van de KRM (de mariene zaken binnen de Ww) om een centrale aanpak (er is slechts een beheerder; Rijkswaterstaat), terwijl de Waterwet een decentrale focus kent. 3.2 Monitoring, beoordeling en rapportage De informatie die nodig is voor de initiële beoordeling van de huidige milieutoestand van de Noordzee en de milieueffecten van menselijke activiteiten daarop zijn van verschillende origine. Hoewel het ministerie van VROM voor verreweg de meeste rapportageverplichtingen op milieugebied (meer dan 70%) verantwoordelijk is, al dan niet samen met andere ministeries, is VROM slechts voor één thema (duurzame energie) rechtstreeks betrokken bij de uitvoering en worden de andere activiteiten uitbesteed aan andere overheden en kennisinstituten. De rapportage-verplichtingen op milieugebied in relatie tot de Noordzee en kust en dus ook de KRM vallen geheel onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat (het bevoegd gezag). De verantwoordelijkheid voor de meeste rapportageverplichtingen voor natuur ligt bij het ministerie van LNV (programma Wettelijke Onderzoeks Taken Informatievoorziening Natuur - WOT IN14). Net als 13 Voor de Kaderrichtlijn Water zijn een aantal van belang zijnde definities overgenomen en een aantal verplichtingen die zijn ontleend aan de Implementatiewet KRW (wijziging van de Wvo en Wet milieubeheer, het laatste i.v.m. de implementatie van milieudoelstellingen). 14 Zie http://www.kennisonline.wur.nl/WOT/WOT-04/004/beschrijving.htm 22 bij milieu is een groot deel van de uitvoering belegd bij kennisinstituten, met name IMARES. De monitoring van oppervlaktewater wordt uitgevoerd door zowel het rijk (Rijkswaterstaat), provincies (bijv. zwemwater), waterschappen, als kennisinstituten (bijv. emissies). Deze partijen zijn verantwoordelijk voor monitoring van verschillende wateren (rijkswateren, regionale wateren) en verschillende thema’s (waterkwaliteit, emissies) waardoor de inspanningen elkaar aanvullen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de origine van informatie in relatie tot de vier hoofdgroepen (zie figuur 3) binnen de KRM. Bijlage 3 geeft een overzicht van de beschikbaarheid van nationale informatie voor alle elementen waarover moet worden gerapporteerd, inclusief (geharmoniseerde) rapportage en beoordeling. Bijlage 5 bevat een lijst van gebruikte afkortingen en acroniemen. Initiële beoordeling - Nederlandse instituten Monitoringnetwerken Nationale en Andere monitoring en databanken internationale of rapportages rapportages KRM fysisch-chemische RWS Noordzee, MWTL, DONAR MWTL jaarlijkse EEA State of the kenmerken en Waterdienst, Centrale databank MER, toestandbeschrijving Environment Report hydromorfologie Expertisecentrum LNV, TMAP MERren en aanverwante Expertise centrum EZ (olie ICES Oceanographic data onderzoeken, NZMC, en gas, windparken), base IBN2015 Havenbedrijven, ICES- pollution database NZMC 2002/2006 Kustgemeenten en EUROGOOS (EU), NOOS OSPAR JAMP/HA provincies (irt MER, (Noordzee) assessments, TMAP beheerplannen) habitattypes, RWS Noordzee, MWTL, DONAR MWTL jaarlijkse EUNIS habitat biologische Waterdienst, Deltares, Eionet–Water, IMARES, toestandbeschrijving classification system, componenten Expertisecentrum LNV, SOVON ICES assessments, ESAS (database) IMARES, NIOZ, NIOO- OSPAR JAMP/BA and CEMO, SOVON EA assessments, TMAP belangrijkste RWS Noordzee, MWTL, IMARES, DONAR, IMARES (2006), SOVON, Monitoring under the belastende en Waterdienst, Deltares, SOVON, ICES-fishery NIOZ, Beheerplannen Bonn Agreement: data beïnvloedende Expertise centrum LNV, database, EU Pollutant Natura 2000 on oil and other factoren IMARES, NIOZ, NIOO- Emission Register OSPAR JAMP/BA, HA en pollution from EA assessments, shipping; TMAP Proposed EMEP report CEMO on atmospheric deposition of heavy metals and POPs to the OSPAR maritime area. UNECE /LRTAP (Long Range Transport of Air Pollution) economische en Expertisecentrum EZ, CBS, Impliciet in diverse sociale analyse LEI MER, 23 ECORYS en Witteveen+Bos rapporten Internationaal niveau European Marine Monitoring and Assessment working group (EMMA) De informele werkgroep ‘European Marine Monitoring and Assessment’ (EMMA) is ingesteld in het kader van de ontwikkeling van de EMS. EMMA is verantwoordelijke voor het ontwikkelen van mariene monitoring en beoordeling en vervult een belangrijke rol bij het vormgeven van de KRM. Het DG Milieu van de EC en het Europees Milieuagentschap (EEA) zitten gezamenlijk de werkgroep voor. De Europese lidstaten, inclusief Nederland, de secretariaten van de regionale zeeconventies (OSPAR, HELCOM, BARCOM en de Black Sea Convention), alsmede enkele kennisinstanties (ICES, het Joint Research Centre van de EC en het oceanografische netwerk EuroGOOS) nemen deel aan EMMA. EMMA is verantwoordelijk voor het waarborgen van de coherentie en samenhang tussen de verschillende (nationale verantwoordelijkheid) aangrenzende nationale beoordelingsprogramma’s en benut daarbij de bestaande programma’s van de regionale zeeconventies. EMMA dient daartoe de benodigde instrumenten en handvatten aan te bieden om te komen tot kwalitatief goede regionale beoordelingen van het mariene milieu. EMMA is daarbij afhankelijk van de verschillende bijdragen van de lidstaten en deelnemende organisaties. Een routekaart ('roadmap') geeft richting aan het werk van EMMA. Eén van de belangrijkste taken daarin is het inventariseren en ontwikkelen van pan-Europese mariene indicatoren en beoordelingsystemen. Het doel is om te komen tot een lijst van mogelijke pan-Europese indicatoren die verband houden met de verschillende karakteristieken van het marine milieu, en het menselijk gebruik en de effecten daarvan (zoals gespecificeerd in bijlage III van de KRM) ten behoeve van de initiële beoordeling. Het ultieme doel is een gemeenschappelijke pan-Europese set van indicatoren rond 2008 gereed te hebben ten einde een optimale efficiëntie, synergie en samenhang van de mariene beoordeling te bewerkstelligen, ter ondersteuning van de initiële beoordeling 15. Uiteindelijk kan deze set van indicatoren ook gebruikt worden om de toekomstige beoordeling van het Europese mariene milieu ten opzichte van de Goede Milieutoestand in 2020 te faciliteren. 15 Towards a ‘converging’ framework for monitoring and assessment of European marine waters. EMMA 07/3/1 reviewed after EMMA 2007 24 Als startpunt voor de set van indicatoren maakt EMMA gebruik van de reeds bestaande indicatoren binnen EEA en regionale zeeconventies. Op dit moment worden deze bestaande indicatoren (en in sommigen gevallen data sets) bekeken in het licht van de KRM behoefte en de initiële beoordeling in het bijzonder. Allereerst om te zien of deze gebruikt kunnen worden op pan-Europees niveau, maar ook om te zien waar eventuele hiaten zijn. OSPAR is actief betrokken in EMMA ten einde haar initiatieven met betrekking tot indicatoren, richtlijnen, procedures en beoordeling te waarborgen en harmonisatie binnen de KRM te stimuleren. Ook ten aanzien van de Europese sturing van het KRM implementati etraject in algemene zin, waaronder de ontwikkeling van ‘guidelines’ voor de initiële beoordeling en de uitwerking van de Goede Milieutoestand, lijkt het logisch dat het werk van EMMA op een of andere wijze voortgezet zal worden, en dat het inmiddels opgebouwde EMMA netwerk daarvoor benut zal worden. EIONET Het EIONET (Environmental Information Observation Network) is een Europees milieuinformatie observatienetwerk. Waterkwaliteitsdata in transitie- en mariene wateren worden jaarlijks verzameld door het Eionet-water proces. De data worden gebruikt voor indicatorfactsheets voor Milieueffectrapportages. Lidstaten vullen de database op basis van de door het EU milieuagentschap (EEA) vastgestelde criteria en technische richtlijnen. De meeste lidstaten maken datasets beschikbaar die zijn verzameld ten behoeve van de zeeconventies. Het EEA verzamelt dan de data direct van de zeeconventies zodat de lidstaten slechts eenmaal de data hoeven in te dienen. In aanvulling op het bovenstaande zijn er diverse nieuwe initiatieven om mariene monitoring en kartering te ontwikkelen en te versterken . EUNIS De EUNIS (European Nature Information System) Database is een Europees natuurinformatiesysteem, ontwikkeld en beheerd door het EEA data centre voor Biodiversiteit 16 in Parijs voor EIONET. EUNIS omvat de volgende informatie: data over (Rode Lijst) soorten, habitats en Natura 2000 gebieden en specifieke data verzameld in het kader van MER activiteiten. EUNIS vormt de basis voor; het NATURA 2000 proces (EU Vogel en Habitat richtlijn) en afgestemd met het zogenaamde EMERALD Netwerk van de Bern Conventie; de ontwikkeling van indicatoren (EEA kernset, Bio-IMPS, IRENA); milieurapportages in relatie tot MER activiteiten. Mapping European Seabed Habitats (MESH) Ook het zogenaamde MESH kan een waardevolle aanvulling vormen. Het MESH project beoogt een netwerk samen te stellen voor mariene 16 European Topic Centre on Biological Diversity, ETC/BD 25 habitatkartering voor noordwest Europa, door het ontwikkelen van internationale protocollen en richtlijnen. Het MESH Project is in 2004 van start gegaan en bestaat uit een consortium van twaalf partijen uit vijf Europese landen onder leiding van het Verenigd Koninkrijk (Joint Nature Conservation Committee, JNCC). Het project wordt financieel gesteund door het EC INTERREG IIIB NWE Programma. Binnen MESH worden wetenschappelijke en technische karteringservaringen en onderzoek ingezet ten behoeve van geharmoniseerde dataverzameling en -beheer, en het karteren van zeebodem habitats ten behoeve van nationale en internationale milieukaders. OSPAR gebruikt de MESH database voor het werk aan habitats (OSPAR-lijst van bedreigde habitats en beschermde gebieden) en Nederland levert hiertoe informatie aan. Environmental Marine Information System (EMIS) Het doel van EMIS is om het begrip van eutrofiëring te vergroten door 1) onderzoek, 2) de EMIS GIS website, 3) indicatoren over de gevoeligheid (PSA) en het risico van zuurstofgebrek (OXYRISK), 4) fysische variabelen uit numerieke modellen (bijv. bodemtopografie, de dikte van de menglaag, saliniteit en temperatuur), en 5) biologische informatie afkomstig van satellieten, remote sensing (zoals chlorophyla, primaire productie, PAR, SST). De voorgenomen ontwikkelingen en producten van EMIS zijn zeer bruikbaar voor de initiële beoordeling KRM. WISE –marien WISE-marien als onderdeel van het huidige zoetwater WISE (Water Information System for Europe) dat in maart 2007 is opgestart, was onderdeel van een consultatie. De rapportage hierover zal eind dit jaar beschikbaar komen. Onder WISE is WISE-RTD ontwikkeld, waar informatie vanuit wetenschappelijk onderzoek gerelateerd aan de KRW toegankelijk gemaakt wordt, inclusief onderzoek uit Europese onderzoeksprogramma’s (KP5, KP6 en KP7, LIFE, COST actions, Interreg III) op het (kust) mariene gebied. Dit zal gemakkelijk uit te breiden zijn naar KRM gerelateerd onderzoek. Er is gesuggereerd dat WISE -marien in de toekomst zal worden gebruikt om de landenrapportages in het kader van de KRM op te slaan en te beheren, om daarmee de efficiëntie te vergroten. Quality Status Report 2010 Het QSR 2010 wordt momenteel voorbereid onder leiding van ASMO met betrokkenheid van alle andere comités. Het rapport zal worden gepresenteerd aan de OSPAR Ministersbijeenkomst in 2010. In 2006 heeft OSPAR een Management Groep opgericht voor het QSR 2010 (MAQ). Deze groep overziet en stuurt alle werkzaamheden voor het QSR 2010 gedurende de periode van 2006 tot 2010. Het Quality Status Report 2010 (QSR 2010) zal op hoofdlijnen inzicht geven in de status en de trends over de afgelopen 10 jaar op grond van de JAMP thematische beoordelingen. Dus in relatie tot biodiversiteit, (effecten van) menselijk handelen, eutrofiëring, 26 gevaarlijke stoffen, olie- en gas winning, radioactieve stoffen, eutrofiëring (vermesting), en het functioneren van de ecosystemen van de oceaan. Ook wordt aandacht besteed aan zaken die niet in de thematische assessments worden behandeld, zoals de (effecten van) klimaatverandering, scheepvaart, visserij, aquacultuur en microbiële vervuiling. Verder geeft het rapport aan waar extra beleidsmaatregelen nodig zijn. Het QSR geeft antwoord op de volgende vragen: 1. Wat zijn de problemen? Hoe beïnvloeden deze de totale kwaliteit van het zeemilieu? (trends in menselijke beïnvloeding en beoordelen van de kwaliteit van het mariene milieu in het gehele OSPAR gebied en de Regio’s); 2. Wat is er gedaan? Heeft het gewerkt? (evalueren van de voortgang van het toepassen van de ecosysteembenadering voor het beheer van menselijke activiteiten die het mariene milieu kunnen beïnvloeden, en (als onderdeel hiervan) de evaluatie van de OSPAR Strategieën); 3. Geleerde lessen (signaleren van nieuwe of veranderende bedreigingen voor het mariene milieu); 4. Wat moet er nu gebeuren? (identificeren van prioriteiten voor nieuw beleid en wetgeving en van significante kennisleemtes om toekomstige wetenschappelijke inspanningen te prioriteren voor de verdere implementatie van de ecosysteembenadering, met inbegrip van economische en/of sociale analyse). Sinds 2006 heeft OSPAR zich actief ingezet voor het realiseren van synergieën tussen monitorings- en beoordelingsverplichtingen in OSPAR en EMS kader. Hiertoe is het QSR zo opgezet dat het alle elementen in Annex III van de KRM adresseert (een vereiste voor de initiële beoordeling) en ook zoveel mogelijk informatie geeft over de onderdelen van de GMT in Annex I. Er zijn veel synergieën geïdentificeerd, maar ook enkele leemtes. Gedurende het implementatieproces zal meer duidelijkheid komen over de vereisten van de initiële beoordeling. Het QSR 2010 zal worden aangepast aan deze eisen wanneer deze beschikbaar komen. De ontwikkelingen ten aanzien van de KRM worden daarom nauwlettend gevolgd. OSPAR, en in het bijzonder ASMO en het Biodiversiteitscomité, willen een rol blijven vervullen in de toekomstige ontwikkeling van indicatoren en doelen. De Europese Commissie is vertegenwoordigd in MAQ zodat een sterke link is gewaarborgd tussen de ontwikkelingen voor de KRM en de QSR 2010. OSPAR wil het QSR 2010 zoveel mogelijk laten voldoen aan de vereisten voor de initiële beoordeling onder de KRM, met voldoende aandacht voor de specifieke informatie en problemen in de OSPAR Regio’s. Nationale informatie zal goed herkenbaar en toegankelijk zijn, zodat de EU lidstaten deze gemakkelijk eruit kunnen halen voor hun initiële beoordelingen. Niet alleen willen de OSPAR landen op deze wijze voorkomen dat ze dubbel werk moeten doen, maar ook kan OSPAR hiermee het implementatieproces van de KRM inhoudelijk beïnvloeden. OSPAR heeft immers relatief veel ervaring met het uitvoeren van geïntegreerde beoordelingen en dat wordt in Europa 27 ook onderkend. Hiermee wordt duidelijk dat het QSR 2010 een zeer belangrijk kader en produkt vormt voor de initiële beoordeling onder de KRM. Nederland is een van de drijvende krachten achter dit proces en kan hiervan dankbaar gebruik maken (zie tevens bijlage 3 : KRMvraag versus de informatiebeschikbaarheid). De inititiële beoordeling vraagt om samenwerking met de buurlanden van de mariene regio. Op de eerstvolgende OSPAR Ministersconferentie in 2010 kunnen specifieke afspraken (bindend) worden gemaakt over harmonisatie van monitoring, data management en beoordeling. Andere relevante internationale programma’s In aanvulling op de bovengenoemde monitoring en beoordelingsprogramma’s zijn er verschillende internationale conventies zowel als organisaties relevant voor de implementatie van de initiële beoordeling KRM. Dit omvat: Global Ocean Observing System (GOOS); United Nations Economic Commission for Europe (UN ECE), betreft management van grensoverschrijdende issues; International Maritime Organization (IMO) Marine Pollution: MARPOL Convention (Ballastwater management en het controleren en beperken van vervuiling door scheepvaart) Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), effecten van klimaatverandering; CMS of de Bonn Conventie (mariene migrerende soorten), ASCOBANS (informatie over en monitoring van kleine zoogdieren in de Noord Atlantische oceaan) United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS). Het uiteenlopende werk onder deze kaders kan tevens bruikbare aanvullende informatie opleveren voor een optimale initiële beoordeling KRM. Nationaal niveau Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) Het zogenaamde programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) is de belangrijkste bouwsteen voor het nakomen van nationale en internationale afspraken en verplichtingen inzake het meten van de waterkwaliteit (zie onderstaand kader). Maar daarnaast zijn er diverse andere structurele en ad hoc kaders voor het verzamelen van informatie en/of monitoringprogramma’s: de instituten IMARES en NIOZ, de vrijwilligersorganisatie SOVON, het internationale samenwerkingsverband in de Waddenzee TMAP, etc. Het MWTL heeft een een chemisch, fysisch en biologisch meetnet ingericht in de zoete en zoute Nederlandse rijkswateren. De verantwoording voor de uitvoering van het monitoringprogramma in zoute rijkswateren (de Noordzee) ligt bij Rijkswaterstaat - Waterdienst 28 (voormalig RIKZ). Uitgangspunt voor het meetprogramma in de zoute rijkswateren is het laatste evaluatie-en stategiewerkdocument (RWS RIKZ 96.034) aangevuld met de meetlocatie (MLC)-lijsten die t.b.v. de Kaderrrichtlijn Water zijn opgesteld. Met de aanstaande inwerkingtreding van de KRM zal het MWTL ook voorzien in het nakomen van afspraken en verplichtingen die daaruit voortvloeien. En waar nodig zullen er aanpassingen worden gemaakt in het jaarlijkse meetplan. Ter illustratie, in het recente meetplan MWTL 200717 is ten opzichte van 2006 een groot aantal nieuwe, vooral organische, stoffen toegevoegd voor met name de Kaderrichtlijn Water en de Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen in 2006. Verder is het parameterpakket voor 2007 op basis van de analyseresultaten, de beschikbare analysemethoden en het budget verder geoptimaliseerd en aangepast. Doelstellingen van het MWTL: Trends en toestandsbeschrijving van watersystemen zowel chemisch als biologisch; Toetsing aan de waterkwaliteitsdoelstellingen (normen) van het nationale beleid; Nakomen van nationale en internationale afspraken en verplichtingen inzake het meten van de waterkwaliteit: o Kaderrichtlijn Water o Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen o Internationale Rijn-Commissie o Internationale Maas-Commissie o Internationale Schelde-Commissie o Uitvoeringsbesluit drinkwater WVO 1983 (AmvB 606) o Vereniging van Rivierwaterbedrijven RIWA, o OSPAR18 en EURATOM o Schelpdierwaterrichtlijn o Nitraatrichtlijn Monitoringrapportage ten behoeve van de KRW De KRW schrijft het operationaliseren van monitoringprogramma’s voor, voor de gehele kustzone inclusief Waddenzee en Delta (1 zeemijl vanaf de basiskustlijn voor de ecologische toestand en de gehele territoriale wateren – 12 zeemijl - voor de chemische toestand). Doel van de monitoring is om te toetsen of Nederland aan de goede ecologische toestand en de goede chemische toestand voldoet. De KRW monitoring ondersteunt de VHR monitoring in de beschermde gebieden. Monitoring onder de KRM dient zoveel mogelijk hierop aan te sluiten. 17 http://www.watermarkt.nl/seonline/uploads/publicaties/Meetplan%20MWTL%20RIZARIK Z%202007.pdf 18 Het MWTL is een belangrijke bouwsteen voor het Joint Assessment and Monitoring Programme van OSPAR. 29 Voor chemische monitoring bestaat op dit moment een discrepantie tussen de wijzen waarop stoffen worden gemeten. De KRW legt de nadruk op de gehalten in water, terwijl mariene monitoringsprogramma’s vooral gehalten in sediment en organismen meten. Monitoring in zeewater levert voor de meeste probleemstoffen geen bruikbare informatie op. Monitoringrapportage ten behoeve van het GVB Jaarlijks worden de visvoorraden in de Nederlandse wateren gemeten en gerapporteerd. Daarbij gaat het vooral om commerciële soorten, de niet-commerciële vissoorten worden wel gemeten, maar niet op reguliere basis gerapporteerd. In de initiële beoordeling zullen ook de niet commerciële vissoorten meegenomen moeten worden. Deze soorten zijn een belangrijk onderdeel van de voedselketen en daarmee een indicator voor de goede milieutoestand in de Noordzee. Monitoringrapportage ten behoeve van de Waddenzee -TMAP In trilateraal verband zijn tussen Denemarken, Duitsland en Nederland afspraken gemaakt over een gemeenschappelijk monitoringprogramma voor de gehele Waddenzee, het Trilateral Monitoring and Assessment Program (TMAP). Per 1 januari 1994 wordt dit volledig uitgevoerd. De uitvoering van het programma is een zaak voor de verantwoordelijke diensten in elk land. In Nederland zijn dit Rijkswaterstaat en LNV. Het monitoring- en beoordelingsprogramma van de Waddenzee wordt momenteel herzien om in te spelen op de KRW, de VHR en andere Europese richtlijnen. Programma’s van IMARES IMARES voert regelmatig monitoringactiviteiten uit ten behoeve van TMAP, RWS en andere organisaties. Dit werk van IMARES omvat monitoring van vissoorten, zeevogels, bodemfauna (benthos), uitheemse soorten (ballastwater) en zeehonden (in de Waddenzee). Aanvullend daarop wordt onderzoek gedaan op projectbasis, zoals naar de effecten van menselijke activiteiten op het Noordzee ecosysteem, waaronder visserij, baggeren, windturbines en andere kunstwerken op de Noordzee. Ook voert IMARES onderzoek uit naar onderwatergeluid, marien afval (in relatie tot EcoQOs) en gevaarlijke stoffen. Het onderzoek op projectbasis kan niet als monitoring worden beschouwd aangezien er geen tijdseries zijn. Uiteraard kunnen de uitkomsten wel worden gebruikt om de inzichten en kennis van de KRM elementen te vergroten. In relatie tot de initiële beoordeling dienen met name het IMARES onderzoek naar onderwatergeluid en niet commercieële vissoorten te worden gebruikt. Daartoe zouden de betreffende projecten omgezet kunnen worden naar structurele monitoringprogramma’s. Monitoring door derden Een belangrijk deel van de biologische monitoring van de kustzone wordt door diverse particuliere organisaties uitgevoerd, vaak gebruikmakend van vrijwillige waarnemers. Deze leveren hun gegevens aan Rijkswaterstaat en LNV, die als opdrachtgevers fungeren. SOVON 30 Vogelonderzoek Nederland (zeevogels) en Stichting Anemoon (mariene organismen in de getijzone en de onderwateroever) zijn voorbeelden van deze organisaties. KIMO is een internationaal samenwerkingsverband van kustgemeenten en voert monitoring uit van marien afval. Ook wetenschappelijk instituten zoals NIOZ (fytoplankton) en NIOOCEMO (estuariene flora en fauna) dragen bij. Onder de KRM zal de informatievoorziening door deze partijen, vooral de wetenschappelijke instituten, mogelijk toenemen door beter gebruik te maken van de informatie die wetenschappelijke programma’s opleveren en daarmee de omvang van de reguliere monitoringsprogramma’s van RWS en LNV beperkt te houden. Nationale organisatie van monitoring Nederland ontbeert een nationaal orgaan dat overzicht houdt op de diverse grote en kleinere monitoringsprogramma’s, de vereisten van alle internationale en nationale verplichtingen kent, en zorgdraagt voor afstemming en prioritering. In onze buurlanden (zie sectie 3.4) is dit wel geregeld. De ontwikkeling van ecologische maatlatten en doelstellingen voor het mariene milieu, die leiden tot monitoringsvragen, is nog erg verzuild. Er zijn afzonderlijke projectteams voor de diverse EU Richtlijnen en binnen de twee verantwoordelijke Ministeries. Om afstemming op de werkvloer te verbeteren is in 2006 de Werkgroep Ecologische Monitoring Zoute Wateren (WEMOZ) opgericht. Dit is een interdepartementale werkgroep die de coördinatie stimuleert tussen departementen en projectgroepen die verantwoordelijk zijn voor de implementatie van de KRW, Natura 2000, OSPAR, TMAP en de KRM. De werkgroep wordt geleid door RWS-Waterdienst en rapporteert aan het Interdepartementaal DirecteurenOverleg Noordzee (IDON). De organisatie van monitoring in Nederland is overigens wel in beweging. In 2007 is door de Minister van LNV de onafhankelijke Gegevensauthoriteit Natuur opgericht. Deze moet de regie gaan voeren en de data beheren van natuurmonitoring in Nederland. De Gegevensauthoriteit heeft nog geen mariene monitoring onder zijn hoede. Tegelijk heeft Rijkswaterstaat het initiatief genomen om een ‘KNMI voor de Noordzee’ op te richten, een virtuele instantie voor dataverzameling en –beheer. Waar de Gegevensauthoriteit en het KNMI voor de Noordzee elkaar gaan treffen is vooralsnog onduidelijk. Een overzicht van alle mariene monitoring in Nederland is in 2007 gemaakt door IMARES 19. Hieruit bleek dat er geen noemenswaardige 19 Monitoring van biologische en abiotische parameters in zoute wateren in Nederland. De actuele situatie, de verplichtingen voortvloeiend uit Europese regelgeving en aanbevelingen voor de toekomst, Cor J. Smit, Oscar Bos & Erik Meesters, Versie 4.0, 30 December 2006 31 dubbelingen zijn in de programma’s en ook dat er nog weinig zicht is op de monitoringsbehoefte, door de ontwikkelingsfase waarin de Europese Richtlijnen zich bevinden. 3.3 Kennisagenda en kennisontwikkeling Internationaal niveau Beleid voor het mariene milieu in Nederland wordt sterk door internationale afspraken bepaald. Zo zijn ondermeer afspraken gemaakt in het kader van de VN (CBD, Ramsar, Londen Conventie, MarPol verdrag), EU en Noordzeeministersconferenties. Ook in het kader van OSPAR 20 zijn in 1992 afspraken gemaakt over maatregelen en de monitoring en beoordeling van de toestand van het mariene milieu. Verder zijn de Internationale Riviercommissies (Rijn, Maas en Schelde) belangrijk voor het terugdringen van aanvoer van gevaarlijke stoffen door rivieren. De Europese Unie speelt een steeds grotere rol in de bescherming van de zee. Op Europees niveau wordt ook het waterkwaliteitsbeleid meer en meer geïntegreerd in economisch en ruimtelijk beleid. In het ‘Blauwboek’ Maritiem Beleid (een Mededeling met bijbehorend actieplan, 10 oktober 2007 aangenomen) staat de vraag centraal hoe de Europese zeeën een bijdrage kunnen leveren aan duurzame groei van de Europese economie. Het Blauwboek (een maritieme variatie op Witboek) bevat een integrale visie waarin de Europese Mariene Strategie (EMS) is opgenomen en ook een strategie voor marien onderzoek en een Europees marien observatie- en datanetwerk. Er zijn verschillende instituten en programma’s die in meerdere of mindere mate een link hebben met de ontwikkeling van de Europese mariene strategie. Deze initiatieven hebben invloed, overlap en synergiën met de vereisten en uitvoering van de KRM, op zowel nationaal als internationaal niveau. De samenwerking met deze initiatieven is essentieel om optimale efficientie, synergie en samenhang te bewerkstelligen in de toekomstige uitvoering. Europees Milieuagentschap Het Europees Milieuagentschap (EMA; Engels: European Environment Agency, EEA), heeft de taak een monitoringnetwerk op te stellen, ten einde het Europese milieu te monitoren in relatie tot de ontwikkeling en invoering van Europees en nationaal milieubeleid. Het EEA speelt een actieve rol in het verzamelen van monitoringsinformatie van de Europese kusten en het mariene milieu. De belangrijkste werkvelden omvatten: Registreren, verzamelen, beoordelen en het doorgeven van data over de toestand van het milieu; 20 De Conventie voor de bescherming van het mariene milieu van de Noordoost Atlantische Oceaan. 32 Informatievoorziening aan de lidstaten en het brede publiek ten einde effectief milieubeleid te faciliteren (rapportages over de toestand van het milieu, ‘State of the Environment Report’); Ondersteuning van het monitoren van milieumaatregelen; Facilitering van de vergelijkbaarheid en harmonisatie van data op Europees niveau; Promotie van het ontwikkelen en gebruik van milieu-voorspellingstechnieken. De EEA zal een belangrijke rol gaan spelen bij de initiële beoordeling van de KRM. EEA heeft het mandaat om ondersteuning te bieden voor dataverzameling, analyse en beoordeling voor de thematische strategiën en het Europese beleid (KRW, Maritiem beleid en KRM). Daarnaast zal het agentschap ook een belangrijke rol vervullen in het centrale beheer van milieuinformatie door de vijf specifieke data centra voor water, lucht en klimaatverandering, biodiversiteit, bodem en landgebruik. International Council for the Exploration of the Sea (ICES) ICES is een intergouvernementele organisatie die verantwoordelijk is voor het mariene onderzoek in de Noord Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee. ICES heeft een uitgebreid wetenschappelijk netwerk en meer dan honderd werk- en studiegroepen die de meeste aspecten van zeeonderzoek afdekken. De focus ligt van oudsher op visserijonderzoek en –adviezen voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, later aangevuld met onderzoek op de terreinen ecologie, milieuchemie en ecotoxicologie. ICES heeft een advies- en een onderzoekslijn. Het toenemende belang van ecosysteembenadering heeft geleid tot een herstructurering van de organisatie. Integrale adviezen zijn het doel en hiervoor is sinds 2008 één Advisory Committee (ACOM) verantwoordelijk. Imares en Rijkswaterstaat-Waterdienst verzorgen de Nederlandse inbreng. Diverse ICES werkgroepen richten zich op biologische monitoring en ecosysteembeoordeling. De meest relevante werkgroepen in het kader van de initële beoordeling zijn: Working Group on Ecosystem Effects of Fishing Activities (WGECO) ICES-EuroGOOS Planning Group on the North Sea Pilot Project (PGNSP) ICES/OSPAR Workshop on Integrated Monitoring of Contaminants and their Effects in Coastal and Open-Sea Areas (WKIMON) ICES/OSPAR/HELCOM Steering Group on Quality Assurance of Biological Measurements (STGQAB) Regional Ecosystem Study Group for the North Sea (REGNS) Working Group for Regional Ecosystem Description (WGRED) Baltic Fisheries Assessment Working Group (WGBFAS) Klanten van ICES zijn de regionale zeeconventies OSPAR en HELCOM, de EC en ook de bij ICES aangesloten landen (twintig landen, 33 waaronder de VS en Canada). Hierdoor heeft ICES veel invloed. ICES heeft in het voortraject van de KRM ontwikkeling veel advies gegeven, met betrekking tot richtlijnen voor de ecosysteembenadering en ecologische criteria voor beoordeling en identificatie van Europese mariene regio’s. ICES vervult ook een belangrijke rol als datacentrum voor het verzamelen en bewerken van data van OSPAR (Co-ordinated Environmental Monitoring Programme, CEMP), HELCOM en de EC. EU zevende kaderprogramma In de eerste drie oproepen voor het indienen van onderzoeksvoorstellen van het EU zevende kaderprogramma (KP7, Directoraat Generaal Onderzoek) staat een aantal voor de KRM relevante onderwerpen open. Aandachtsgebieden in de derde oproep zijn o.a. Water resources, Biodiversity, en de kluster ‘Management of marine environments’. Nederlandse instituten participeren in belangrijke voorstellen (o.a. IMARES, Deltares) en hebben daarover contact met VenW. In 2008 volgt een EC-communicatie “a marine and maritime research strategy for Europe” dat de basis moet zijn voor het programmeren van het zeeonderzoek in het Europese Kaderprogramma 7 (EU KP7). Voor het onderzoek geldt een 8-tal aandachtspunten: Integratie “ecosystem based approach” in de CFP en EMS Promotie Europees zeeonderzoek op wereldschaal Marine Genomics Climate change & biodiversity. Europese ontwikkeling en beheer van mariene onderzoeksfaciliteiten Verbetering van de organisatie van het mariene onderzoek (network of networks) Integratie van observatie en datasystemen in Europa Beheer van de kustzone, zowel ruraal als urbaan Beheer van de diepzee Het benodigde aanvullende onderzoek (monitoring en beoordeling) ten behoeve van de KRM kan onder dit EU KP7 worden ingediend voor (co-)financiering. Nationaal niveau Onderzoek naar het mariene milieu kent een lange traditie en vindt bij diverse onderzoeksinstituten en in verschillende kaders en samenwerkingsverbanden plaats. Hier noemen we enkele die relevante kennisbijdragen zouden kunnen leveren aan de initiële beoordeling. Deltares Op 1 januari 2008 is Nederland een onafhankelijk instituut voor toegepast onderzoek en specialistisch advies rijker geworden. WL | Delft Hydraulics, GeoDelft en een deel van TNO Bouw en Ondergrond vormen samen met delen van Rijkswaterstaat/DWW, RIKZ en RIZA het instituut Deltares, dat ruim 800 medewerkers zal tellen. Het instituut beschikt over een unieke combinatie van kennis en ervaring op het gebied van water en ondergrond. Het wil toonaangevend zijn in het ontwikkelen, verspreiden én toepassen van 34 kennis voor de duurzame inrichting en het beheer van kwetsbare delta’s, kusten en riviergebieden. De kennisontwikkeling voor watervraagstukken draagt Rijkswaterstaat over aan Deltares. Waar IMARES (zie sectie 3.2) een ‘groen-blauwe’ signatuur heeft (ecologie), zal Deltares een ‘grijs-blauwe’ signatuur krijgen (morfologie en chemie). Uiteraard zijn er inhoudelijke overlappen tussen deze twee instituten, bijvoorbeeld op de vakgebieden ecologie, milieuchemie en ecotoxicologie. Nationaal programma zee- en kustonderzoek (ZKO) van NWO Het ZKO richt zich op een versterking van inzicht en kennis van de kustontwikkeling, de rol van kringlopen en stofstromen in relatie tot waterkwaliteit, draagkracht voor een duurzame opbrengst van het ecosysteem, verandering in de biodiversiteit, de rol van zee en oceaan in klimaatverandering en de effecten daarvan op het mariene systeem. Dit inzicht moet de basis leggen voor eventuele voorspellingen. Het ZKO wil de samenwerking tussen verschillende onderzoeksinstellingen op dit gebied bevorderen. Als onderdeel van het ZKO is een startprogramma ontwikkeld, specifiek gericht op een zeer actueel onderwerp voor de Nederlandse kustwateren: draagkracht. Met deze eerste oproep van het ZKO zijn onderzoekers uitgenodigd onderzoek- en monitoringvoorstellen in te dienen. Het betreft voorstellen die bijdragen aan de wetenschappelijke analyse van een mogelijk veranderende draagkracht van het Nederlandse mariene systeem, de oorzaken hiervan en de consequenties voor beheer en gebruik. Voor de vereiste analyses is een integrale aanpak noodzakelijk waaraan kennisinstellingen gezamenlijk bijdragen. Wettelijke onderzoekstaken (WOT) Visserij Om wettelijke taken specifiek voor visserijonderzoek, onafhankelijk van contractresearch, te kunnen uitvoeren is een aparte eenheid opgericht binnen IMARES: CVO (Centrum voor Visserij Onderzoek). In opdracht van LNV adviseert het programma WOT-05 de beheerder en verzamelt de gegevens die daarvoor nodig zijn. De onderzoekstaken zijn vastgelegd in nationale en internationale regelgeving. Het huidige programma is begonnen in 2002 en bestrijkt de periode t/m 2009. Het beheer heeft betrekking op de visserij op zee en Nederlandse kust- en binnenwateren en de aquacultuur. Een groot deel van de dataverzameling op zee wordt mede uitgevoerd naar aanleiding van het Europese Gemeenschappelijke Visserijbeleid, met name het TAC- en Quotabeleid voor ruim honderd verschillende bestanden van commercieel belangrijke vissoorten in de Noordzee en aangrenzende delen van de Noordoost-Atlantische Oceaan. Met betrekking tot het onderzoek op zee wordt nauw samengewerkt met andere Europese landen. Ook adviezen voor de visserij op zee komen in samenwerking met andere landen tot stand via ICES (International Council for the Exploration of the Sea). 35 Het programma omvat monitoring en evaluatie van commerciële en nietcommerciële visbestanden en schelpdierbestanden. Jaarlijks wordt ook de omvang en ruimtelijke verspreiding van de bijvangst van walvisachtigen in de Nederlandse visserij gerapporteerd in het kader van ASCOBANS (Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas). Strategische Kennisagenda 2010-2020 van VenW De beleidsopgave binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat verandert en daarmee ook de benodigde kennis en data. De nieuwe vraag naar kennis wordt beschreven in de eerste Strategische Kennisagenda 2010-2020 van het ministerie van VenW. Deze agenda geeft intern sturing aan onderzoeksplanning en extern geeft ze richting aan de onderzoeksopdrachten die anderen voor VenW uitvoeren. 3.4 Ontwikkelingen in buurlanden Regionale samenwerking voor de initiële beoordeling Tijdens een OSPAR/MAQ bijeenkomst eind november 2007 heeft de Nederlandse deelnemer een informele peiling gehouden onder de aanwezige delegaties. De vraag was hoe de beleidsmakers in hun land dachten over regionale samenwerking voor het schrijven van de initiële beoordeling en de rol van OSPAR daarin. De volgende reacties zijn opgetekend: land voorkeur nationaal sub- via OSPAR opmerkingen ja Oude info via Georges Pichot. Brigitte Brigitte Lauwaerts zal update vragen. Lauwaerts Nog geen formele discussie over positie Uli Claussen regio BE ja? DE ja? ja naam delegate ja t.a.v. initiële beoordeling. Hecht groot belang aan harmonisatie rapportageverplichtingen. Internationale samenwerking hard nodig, D wil dit niet alleen doen. QSR 2010 zoveel mogelijk laten aansluiten op initiële beoordeling. DK ja? ? niet Nog geen positie bepaald. DK is te druk Henning noodzakelijk geweest met onderhandelingen KRM en Karup interne reorganisatie. Inzet vooral op EU richtlijnen, OSPAR nauwelijks van belang. FR ja? ja? onzeker FR vult OSPAR heel kustgebonden in en Michel dat is niet gelijk aan de vereisten van de Joanny KRM. Offshore deskundigen vormen een andere subcultuur met weinig kennis over OSPAR, idem voor KRW. Vlgs. OSPAR delegatie zal OSPAR prima uitvoeringsorgaan KRM zijn. 36 IE ? ? ? Nog geen besluit over verantwoordelijk Evin Ministerie en dus nog geen strategische McGovern discussies over implementatie KRM NO nee? ja? ja? Nog geen besluit of initiële beoordeling Rune Vistad onderdeel is van EEA 21. Minister van Milieu wil dit wel. Zo ja, dan samenwerking via OSPAR en QSR 2010 zoveel mogelijk laten aansluiten op IA. ES nee met ja? PT Nog geen formele discussie hierover. In Javier maart 2008 verkiezingen en mogelijk Cachon de nieuwe departementale indeling. Pas Mesa dan is duidelijk wie verantwoordelijk is en worden posities over implementatie bepaald. Spanje is heel voorzichtig, heeft te weinig (milieu)info over zeer grote EEZ en lost dat niet op via OSPAR. Samenwerking met Portugal essentieel. UK ja ja ja UK volgt twee sporen: Marine Bill vereist Richard update Charting Progress in 2010 Moxon Stelt hiervoor nationaal rapport op op basis van rapportages aan OSPAR. Tevens OSPAR spoor, dit wordt beschouwd als invulling regionale samenwerking. Op regionaal niveau geldt dat QSR 2010 zoveel mogelijk moet aansluiten op de initiële beoordeling. SE Niet aanwezig bij MAQ(2) 2007 en PT Organisatie van monitoring In 2007 heeft OSPAR een inventarisatie uitgevoerd van de wijze waarop de landen hun mariene monitoring organiseren en zorgdragen voor afstemming tussen de verschillende internationale verplichtingen. Hieruit bleek dat Nederland, ten opzichte van de meeste buurlanden, deze afstemming slecht georganiseerd heeft. Dit komt vooral door het ontbreken van een nationale coördinerende structuur (zie onder sectie 3.2). Deze is wel aanwezig, of in oprichting, in het VK, Denemarken en Duitsland. België kent een lichte vorm van coördinatie. Dat in de meeste landen (mariene) monitoring een lappendeken is van grote en kleinere programma’s is geen probleem, zolang er maar een onafhankelijke instantie is die de vereisten van alle internationale en nationale verplichtingen kent en zorgdraagt voor afstemming en prioritering. 21 European Economic Area, een verdrag tussen de EU en een aantal niet-EU landen (waaronder Noorwegen en IJsland) dat deze landen in staat stelt deel te nemen aan de interne markt. 37 Opdat we kunnen leren van onze buren staat hieronder kort beschreven hoe zij de monitoring hebben georganiseerd 22. Verenigd Koninkrijk (VK) van Groot-Brittannië en Noord-Ierland Het VK werkt aan een nieuwe wet voor integraal beheer en beleid van het mariene gebied (the Marine Bill). De conceptversie is in de publieke consultatiefase. Onderdeel hiervan is een monitoring- en beoordelingsstrategie (UKMMAS), die alle nationale en internationale verplichtingen moet afdekken. Het coördinerend orgaan (het Marine Assessment Policy Committee) en zijn technische uitvoeringsgroep (Marine Assessment and Reporting Group) moeten gaan zorgen dat dit efficiënt verloopt. Het VK heeft een ingewikkelde bestuurlijke structuur met vele verantwoordelijke instanties, die implementatie van het UKMMAS bemoeilijkt. Het UK kent een geavanceerd marien monitoringprogramma en is toonaangevend op het gebied van kartering van de zeeën (Sea mapping) en databeheer. Een goed voorbeeld van disseminatie is hun ‘Charting Progress: An annotated assessment of the state of UK seas’, dat voor het eerst in 2005 is uitgebracht. In 2010 (dus gelijk met OSPAR’s QSR 2010) wordt dit rapport herzien. Duitsland In Duitsland wordt momenteel gewerkt aan de implementatie van het ‘Bund Länder-Messprogramm+ (BLMP+)’ voor de Noordzee en de Oostzee. Dit is een vernieuwing en uitbreiding van het oude BLMP, dat vooral gericht was op chemie, met als doel de monitorings- en rapportageverplichtingen, inclusief ecologie, efficiënt uit te voeren. Ook de organisatiestructuur is vernieuwd, waarbij de regiero l in handen is van een stuurgroep (UAG BLMP+). Hierin zijn de deelstaten en de nationale overheid vertegenwoordigd. Om een goed beeld te verkrijgen van de huidige monitoring in relatie tot de verplichtingen heeft Duitsland zeer informatieve ‘Kennblätter’ (informatiebladen) opgesteld voor de relevante onderwerpen. Duitsland is partner van Nederland in het TMAP. België Mariene monitoring is in België zowel een nationale als een Vlaamse aangelegenheid. Sturing en coördinatie van monitoring en rapportage voor internationale verplichtingen vindt plaats in het ICCIEP netwerk (Coordination Committee for International Environmental Policy). Denemarken Een uitgebreidere beschrijving staat in: Marine Biodiversity Monitoring and Assessment: Activities to improve synergies between EU directives and international conventions; Activities in all OSPAR Contracting Parties. OSPAR publicatie in prep. 22 38 Denemarken heeft al sinds 2004 een geïntegreerd nationaal monitoringsprogramma (NOVANA), dat zowel aquatische als terrestrische monitoring beslaat. Als er nieuwe verplichtingen bijkomen, wordt NOVANA daarop aangepast. Sinds 2006 is de monitoring van zowel open zee als kustwateren in handen van de Staat en deze wordt uitgevoerd door diverse instanties. Om dit aan te sturen is een drie-lagige organisatiestructuur ingesteld, met een Programme Management Board, Steering Committees en wetenschappelijke en thematische bijeenkomsten. Denemarken neemt deel aan TMAP. Hier is gebleken dat Denemarken zich vooral richt op monitoringsverplichtingen van EU Richtlijnen en andere multilaterale afspraken van minder belang acht. Administratieve lasten: rapportageverplichtingen Ten tijde van de onderhandelingen over de tekst van de KRM heeft Nederland diverse malen een peiling uitgevoerd over de posities en meningen van EU lidstaten over relevante onderwerpen. Een daarvan had betrekking op het terugbrengen van administratieve lasten door afstemming van de KRM-rapportages met bestaande verplichtingen. 39 Het resultaat is gegeven in figuur 7. Figuur 7. EMS Landenanalyse (RWS concept rapport, 2006) 3.5 Vaststellen van milieudoelen en indicatoren De KRM vraagt de lidstaten om voor hun mariene regio een gezamenlijke set van milieudoelen en corresponderende indicatoren vast te stellen voor 2012 (Artikel 10) op basis van de initiële beoordeling. Bij het ontwikkelen van bovengenoemde dienen de lidstaten zich te baseren op reeds bestaande milieudoelen op nationaal en internationaal niveau. Tevens dienen de lidstaten rekening te houden met grensoverschrijdende ingrepen en effecten. Indicatoren dienen daarom op een Europees, regionaal of subregionaal niveau te worden ontwikkeld. 40 Op dit moment is er geen overeenstemming over indicatoren op Europees niveau, zowel wat betreft het begrippenkader en definities als het gebruik van indicatoren die door OSPAR en andere zeeconventies zijn ontwikkeld. De volgende indicatoren en/of sets van indicatoren worden toegepast of getest op hun bruikbaarheid: Kernset van pan-Europese indicatoren Op Europees niveau wordt via het EEA en EMMA actief gewerkt aan het ontwikkelen van een kernset van pan-Europese indicatoren voor 2008. Deze set van indicatoren wordt beschouwd als zeer belangrijk onderdeel voor de ontwikkeling van de initiële beoordeling KRM en de ‘State of the Environment’ rapportages van het EEA. In 2006 en 2007 is een drietal workshops gehouden om deze kernset verder te stroomlijnen en te ontwikkelen. Het EEA heeft een lijst van bestaande indicatoren samengesteld, vooral afkomstig van regionale zeeconventies en de eigen EEA indicatoren (core set) die nu al gebruikt worden voor de ‘State of the Environment’ rapporten. Het EEA zal deze in 2007/2008 onderwerpen aan een ‘gedetaileerde technische vergelijking’ om daarmee de overeenkomsten en pan-Europese bruikbaarheid inzichtelijk te maken en, waar nodig, mogelijkheden voor harmonisatie te identificeren. OSPAR Ecological Quality Objectives (EcoQOs) OSPAR heeft een aantal indicatoren voor gevaarlijke stoffen en eutrofiëring en werkt sinds 1992 aan ecologische kwaliteitsdoelen, Ecological Quality Objectives (EcoQOs). Dit zijn indicatoren, voor de effecten van menselijk gebruik, met een doelstelling. Als de doelstelling niet gehaald wordt, zijn aanvullende beleids- en/of beheersmaatregelen nodig. De EcoQOs zijn in eerste instantie als pilot ontwikkeld voor de Noordzee en staan nu erg in de belangstelling van de Europese Commissie, omdat ze voorbeelden zijn voor de indicatoren die onder de KRM ontwikkeld kunnen worden. Hoewel de huidige set van EcoQOs beperkt is, zijn ze goed onderbouwd, vooral dankzij ICES, en getest in de praktijk. OSPAR grijpt het QSR 2010 aan om de huidige set EcoQOs te beoordelen, zowel op hun bruikbaarheid voor het toetsen van de voortgang van OSPAR, als in het licht van de KRM. Dit houdt in: a. Toepassing van de systematiek op het gehele OSPAR gebied; b. Identificatie van de belangrijkste problemen per OSPAR Regio (bijv. de Noordzee); c. Analyse van de betekenis van Goede Milieutoestand voor de OSPAR Regio’s; d. Identificatie van benodigde indicatoren; e. Waar nodig ontwikkeling van nieuwe indicatoren, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande (nationale en internationale) indicatoren en monitoringsprogramma’s. 41 Op dit moment zijn er 11 EcoQOs ontwikkeld, inclusief indicatoren voor eutrofiëring, en wordt gewerkt aan een aanvullende set. In 2008 worden de huidige 11 EcoQOs geëvalueerd, vooral op het gebied van monitoring en beoordeling. In 2009 vindt een tweede evaluatie plaats, waarbij wordt gekeken naar de potentie van het EcoQO-systeem om de totale milieukwaliteit te beoordelen. Dit is een belangrijk onderdeel van het OSPAR Quality Status Rapport in 2010. OSPAR beoordelingscriteria voor gevaarlijke stoffen Om de vorderingen van de OSPAR strategie voor gevaarlijke stoffen (Hazardous Substances Strategy) te evalueren, zijn er twee beoordelingsmethoden ontwikkeld: a. Achtergrondsbeoordelingsconcentraties, ‘Background Assessment Concentrations’ (BACs). Deze zijn gebaseerd op achtergrondsconcentraties voor natuurlijke stoffen en lage, maar net meetbare concentraties voor synthetische stoffen, en b. Milieubeoordelingscriteria, ‘Environmental Assessment Criteria’ (EACs) die bedoeld zijn om aan te geven in welke gebieden risico’s bestaan voor de gezondheid van mariene organismen. De EACs zijn vergelijkbaar met de Environmental Quality Standards (EQS) van de Kaderrichtlijn Water. Een belangrijk, en nog onopgelost, verschil tussen de monitoring en beoordeling van gevaarlijke stoffen onder OSPAR en de KRW is dat OSPAR de stoffen meet in het ‘geëigende compartiment’ en de KRW primair is gericht op de waterfase. Voor mariene probleemstoffen is het geëigende compartiment veelal sediment of organismen. Dit heeft te maken met de slechte oplosbaarheid van deze stoffen. Ook andere regionale zeeconventies meten daarom vooral in sediment en organismen. Onder de KRM zal dit verschil met de KRW zeker een punt van discussie worden. Het Nederlandse AMOEBE Systeem De Algemene Methode voor OEcosysteembeschrijvingen en Beoordeling, het ‘AMOEBE systeem’, is een visueel instrument om de duurzaamheid van mariene ecosystemen inzichtelijk te maken, zie onderstaande figuur 8. 42 Figuur 8. Het AMOEBE model; bron Rijkstwaterstaat 1999, www.waterwaarderen.nl/pdf_doc/amoebe.pdf De AMOEBE-benadering presenteert de dichtheid van representatieve doelsoorten (verschillende planten- en diersoorten en andere ecosysteemcomponenten) t.o.v. van een streefbeeld. De AMOEBE is een presentatievorm: de referentiewaarden liggen op de rand van een cirkel. Als de huidige of verwachte dichtheid 1.5 keer zo groot is als het streefbeeld, heeft het betreffende segment van de cirkel een anderhalf keer zo grote straal (zie figuur). De vorm doet denken aan het eencellige amoebe-diertje. Alle functionele groepen van het aquatische ecosysteem zijn vertegenwoordigd: plankton, benthos, vissen, vogels en zoogdieren. Met deze AMOEBE-figuren valt in een oogopslag inzichtelijk te maken in hoeverre een gebied in ecologisch evenwicht is. Hoewel het AMOEBE model is gebaseerd op populatiegrootte, geeft het geen informatie over de interacties binnen het ecosystem. Begrippenkader en geïntegreerde beoordelingen In algemene zin is er begripsverwarring met betrekking tot beoordelingsmethodologieën. De methoden lopen uiteen en de wetenschappelijke gemeenschap heeft nog geen éénduidige manier om de verschillende methoden kwalitatief en kwantitatief te beoordelen. In dit verband zijn er bijvoorbeeld ook culturele verschillen met betrekking tot het gebruik van de term ‘indicator’. Verder is er geen concensus of integrale beoordelingen, met informatie van verschillende origine gecombineerd in één beschrijvende tekst of figuur, een betere beschrijving van het mariene milieu geeft dan een beoordeling die uitsluitend is gebaseerd op een vastgestelde set van indicatoren. Ten aanzien van de initiële beoordeling KRM zullen deze inzichten in relatie tot beoordelingsmethodologieën opnieuw naar voren komen. OSPAR’s QSR 2010 zal een geïntegreerde beoordeling bevatten op het niveau van OSPAR Regio’s, maar gebruik makend van nationale informatie. Het beoordelen van cumulatieve effecten is een belangrijk en uitdagend onderdeel van de geïntegreerde beoordeling en tevens vereist in de KRM. Hiervoor heeft OSPAR een speciale werkgroep 43 ingesteld. Deze inventariseert methoden die in Europa, maar ook elders op de wereld (bijvoorbeeld in de VS en Canada), in zwang zijn. Als basis voor de beoordeling worden bestaande indicatoren en geaccepteerde doelstellingen gehanteerd. Het VK heeft een metho de ontwikkeld om alle milieuproblemen in een bepaald gebied te definiëren. De geïntegreerde beoordeling wordt eerst op kleinere gebieden uitgeprobeerd en vervolgens opgeschaald. Het Nederlandse deel van de Noordzee is een van de proefgebieden. OSPAR ziet d it als een eerste vingeroefening voor de beoordeling van de Goede Milieutoestand onder de KRM. 3.6 Economische en sociale analyse De KRM vraagt om een “economische en sociale analyse van het gebruik van die wateren en de aan de aantasting van het mariene milieu verbonden kosten”, maar geeft geen nadere aanduiding wat daar precies onder verstaan moet worden. Met economische analyse van watervraagstukken hebben we in Nederland al enige ervaring opgedaan en goede voorbeelden voorhanden. Van een sociale analyse zijn geen Nederlandse voorbeelden beschikbaar, maar er zijn wel dergelijke onderzoeken bekend in het buitenland. Economische analyse Bij een economische analyse van het gebruik van (mariene) wateren kan in de eerste plaats worden gedacht aan de omvang van de economische activiteiten in termen van natuurlijke eenheden (tonnen vis, vervoerde vracht etc.), omzet en toegevoegde waarde. In opdracht van het IDON wordt momenteel de studie “Verkenning van economische en ruimtelijke ontwikkelingen op de Noordzee” uitgevoerd waarin voor de belangrijkste gebruiksfuncties deze grootheden worden becijferd. Daarnaast wordt in deze verkenning gekeken naar het ruimtegebruik van de gebruiksfuncties en de mogelijke ruimtelijke spanningen en kansen die zich de komende jaren kunnen voordoen. In 2007 is een impact assessment voor de KRM uitgevoerd. Hierin zijn onder meer de kosten geraamd van de mogelijke maatregelen voor de verschillende sectoren bij twee scenario’s voor de opgave: “beperkt” en “fors”. Ter vergelijking zijn ook de kosten van huidig beleid en van voorgenomen beleid per sector geraamd. De economische sectoren zijn in deze studie beschreven, waaronder de belangrijkste economische kentallen. Naast de kostenstudie zijn ook de baten in beeld gebracht. Geïdentificeerd is welke baten op zouden kunnen treden en waar mogelijk zijn deze gekwantificeerd en in enkele gevallen gemonetariseerd (in euro’s uitgedrukt). Bovengenoemde studies geven een goed beeld en veel cijfermateriaal over het economisch gebruik van de zee. Naar verwachting is voor de vereisten van de initiele beordeling nauwelijks aanvullende informatie 44 nodig. Wel dient van bepaalde cijfers mogelijk een update te worden gemaakt. Sociale analyse Een sociaal wetenschappelijk strategisch rapport 23 van het National Marine Protected Areas Center 24 uit 2003 geeft een schets van mogelijke sociaal wetenschappelijke onderwerpen voor een sociale analyse van het gebruik van mariene wateren. Het rapport bevat zes prioritaire thema’s voor een sociale analyse, namelijk: 1. 2. 3. 4. 5. 23 Bestuur, instellingen en processen Dit thema behandelt de formele en informele instellingen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de hulpbronnen in de mariene wateren. Onderdelen zijn rechtsbevoegdheid en wetgeving, publieke participatie en rentmeesterschap, processen en een institutionele analyse; Gebruikspatronen Dit thema verwijst naar de manier waarop stakeholders gebruik maken van mariene wateren. Denk hierbij aan ‘extractive use’, zoals visserij en gas-, olie- en delfstoffenwinning en ‘nonextractive use’, zoals varen en duiken. Componenten hiervan zijn baseline data over de menselijke ecologie van het gebruik, de politieke ecologie van gebruikspatronen en de historische ecologie van gebruikspatronen van mariene wateren; Houding, mening en overtuiging Dit thema is gericht op de onderliggende motieven die menselijke voorkeuren, keuzes en acties kunnen beïnvloeden. Het kijkt naar de factoren die het menselijke gedrag vorm geven en hoe deze gedragingen beïnvloed worden door mariene wateren. Het onderdeel richt zich op de sociale en culturele houdingen, waarden, overtuigingen, meningen en voorkeuren van de stakeholders, evenals van de mensen en instellingen die werken aan de vorming van de mariene strategie en daarvan deel uitmaken. Onderwerpen zijn baseline data, traditionele en lokale ecologische kennis, onzekerheid en toewijzing, schoonheid en milieuethiek; Economie Dit onderdeel richt zich op de economische voorwaarden en trends die gerelateerd zijn aan het gebruik van mariene wateren. Componenten zijn baseline informatie, kosten-baten analyse, milieuvariabiliteit en niet-markt waarden (gebruik en niet-gebruik); Gemeenschappen Dit thema onderzoekt de karakteristieken van geografische en stakeholdergemeenschappen die betrekking hebben op mariene wateren en de manier waarop deze gemeenschappen “Social Science Research Strategy for Marine Protected Areas”, auteur E. Nicholson et al., Augustus 2003, zie http://www.mpa.gov/pdf/publications/ssr_strategy.pdf 24 MPA Science Institute in Santa Cruz, California, opgericht door het National Oceanic and Atmospheric Administration (NOAA) in Amerika in 2000 45 6. functioneren, specifiek in relatie tot het gebruik en behoud van mariene hulpbronnen. Componenten betreffen socioeconomische omstandigheden, capaciteiten en vaardigheden, informatiestromen en informatiegebruik tussen gemeenschappen, managementstructuren en -processen en ‘lessons learned’. Cultureel erfgoed en hulpbronnen Dit thema beslaat de historische en traditionele voorwerpen binnen het mariene milieu. Hieronder zou o.a. nautische geschiedenis kunnen worden verstaan, zoals scheepswrakken en replica’s, maritieme infrastructuur, zoals pieren, vuurtorens, forten, sluizen en havens, en historische documenten, zoals boeken, foto’s, muziek en recepten. Componenten hiervan zijn karakterisering van cultuurhistorisch erfgoed, bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en het ontsluiten van informatiebronnen. De KRM veronderstelt een aparte sociale en economische analyse, het thema economie zal daarom niet meegenomen worden in een sociale analyse. Bovenstaande thema’s kunnen met behulp van sociaalwetenschappelijke instrumenten geanalyseerd worden, o.a. door gebruik te maken van focus groepen, survey onderzoek, inhoudsanalyse, historisch onderzoek en etnografie. 46 4. Lessen van de implementatie van de Kaderrichtlijn Water Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht en verplicht de EU-lidstaten ertoe de kwaliteit van hun oppervlakte- en grondwater, inclusief hun kustwateren, uiterlijk in 2015 op orde te brengen. Tot 2009 hebben de lidstaten de tijd om hun maatregelenprogramma’s op te stellen. In beginsel moet in 2015 een ‘goede chemische toestand en een goed ecologisch potentieel of een goede ecologische toestand’ zijn bereikt; de hoofddoelstelling van de KRW. Net als de KRM kent ook de KRW de verplichting om een toestandsbeschrijving en rapportage aan de EC uit te voeren. In 2006 moest daarover gerapporteerd worden. Deze KRW rapportages worden getypeerd door complexe informatiestromen, zie onderstaande figuur 9. De brongegevens kwamen van diverse organisaties zoals waterschappen, provincies, RWS, VROM (emissies), LNV (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden), TNO-NITG grondwater, etc. Vervolgens werden deze gegevens verwerkt en bewerkt op stroomgebied niveau en de uiteindelijke rapportage naar EC per stroomgebied en land. Het zogenaamde KRW-portaal is gebruikt als tussenstation in dit proces. Ri jn Delta Ni eder rhein Mit telrhein Main Mosel/Saar Oberrhein Hochrhein Neckar Al penrhei n/ B odensee Figuur 9. Complexe informatiestromen: via Nederlandse waterbeheerders, naar stroomgebiedniveau en vervolgens de rapportage per land aan de EC ten behoeve van de KRW artikel 5 rapportages. De ervaringen en lessen uit dit KRW traject (informatie, procedureel en kennis) worden in het onderstaande beknopt weergegeven. 47 4.1 Monitoringverplichtingen en rapportages In de KRW worden op drie punten ‘producten’ in relatie tot monitoring beschreven. Monitoringprogramma voor oppervlaktewater, grondwater en beschermde gebieden: het programma moet uiterlijk 22 december 2006 operationeel zijn (KRW artikel 8, lid 1, met uitwerking in bijlage V). Beknopt verslag monitoringprogramma: dit moet uiterlijk 22 maart 2007 zijn opgestuurd aan de Europese Commissie (KRW artikel 15, lid 2). Dit is analoog aan de rapportageverplichting uit artikel 5 (rapportage 2005). In het stroomgebiedbeheerplan opnemen van een kaart van het monitoringnet en van kaarten met resultaten van monitoring van de toestand (bijlage VII, sub 4). Bijlage V van de KRW beschrijft de verschillende typen monitoring: toestand- en trendmonitoring (‘surveillance monitoring’), operationele monitoring en onderzoeksmonitoring (de laatste alleen genoemd voor oppervlaktewater en van toepassing in speciale situaties). Het algemene beeld is dat de uitvoering van de monitoringverplich tingen en rapportages redelijk efficiënt is, maar dat er zeker nog winst is te behalen. De Kaderrichtlijn Water, waarvoor monitoring programma’s per stroomgebied moeten worden opgesteld door alle betrokken partijen samen, is hiervoor een uitgelezen kans. 4.2 Lessen KRW Samenvattend zijn de ervaringen of lessen van de implementatie van de KRW als volgt: er zijn veel betrokkenen; dit vraagt om goede afstemming, gezamenlijke afspraken en standaarden; de informatievraag helder krijgen is lastig, de tekst wordt soms verschillend geïnterpreteerd; gewoon starten, ook al is niet alles duidelijk en afgestemd; met GIS-kaarten de discussie verhelderen; communicatie tussen beleidsmedewerker, GIS-ser en bestuurder is belangrijk. De KRW geeft aan dat toestand- en trendmonitoringlocaties vooral in de grotere wateren dienen te worden gekozen. Toch bleek dat juist enkele toestand- en trendmonitoringpunten op strategische locaties in regionale wateren moesten worden aangewezen om voldoende inzicht te krijgen. Op basis van de resultaten van de eerste metingen moeten representatieve punten worden gekozen, zodat een goed beeld kan worden gegeven van de algemene toestand van het oppervlaktewater. 48 Ook voor de initiële beoordeling KRM geldt de noodzaak voor het kiezen van strategische meetlocaties op basis van eerdere metingen of monitoringsinspanningen. Op basis van de KRW ervaringen is het van groot belang om stakeholders al in een vroeg stadium te betrekken bij het KRM proces, juist ten aanzien van de initiële beoordeling. Het is een bo ttom-up proces! De consistentie en harmonisatie van de data was het belangrijkste knelpunt punt voor de KRW. Ook voor de KRM zal dit belangrijk zijn. Daarnaast zijn de kwaliteitscontrole op stoffenmonitoring en de onderschatting van kosten voor biologische en ecologische monitoring belangrijke aandachtspunten. Op al deze punten is echter in het kader van OSPAR reeds de nodige ervaring opgedaan. Bij het opzetten van de KRW monitoringprogramma’s was nog niet duidelijk welke doelen zouden worden gesteld voor de beoordeling van de milieutoestand. Ook was nog niet duidelijk hoe de beoordeling (normen, maatlatten) zou gaan werken. Bij de KRW implementatie heeft dat tot een onbalans geleid. Sommige parameters hebben een 'site' beoordeling gekregen en weer anderen zeggen iets over het hele systeem. Anders gezegd, bij de initiële beoordeling van de KRW (artikel 5 rapportages) is nauwelijks tot niet onderbouwd gemeten 25, juist ook omdat niet bekend was hoe de data later in een beoordeling zou worden omgezet. De uitdaging is voor de KRW was en straks ook voor de KRM is om, door een zorgvuldige keuze van meetpunten voor verschillende parameters met een behapbaar aantal metingen, een betrouwbaar beeld te krijgen van de toestand van elk oppervlaktewaterlichaam. Hierbij moet zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande monitoringprogramma’s. De initiële beoordeling vormt hiervoor de basis en dient dus met zorg, en oog voor de vervolgstappen, te worden uitgevoerd. Als belangrijkste aandachtspunten kwam het volgende naar voren; Duidelijke afspraken over toepassing KRW-portaal voor rapportage; Evenwicht tussen flexibiliteit (om aan veranderende vraag tegemoet te komen) en duidelijke afspraken; Controle inhoudelijke kwaliteit blijft noodzakelijk (inclusief geometrie); Afstemming met inhoudelijke werkgroepen (over inhoud van de formats/tabellen); Input KRW-portaal (WISE) moet eenvoudig uit onderliggende systemen van waterbeheerders te genereren zijn. Al deze genoemde KRW thema’s zullen naar verwachting ook binnen de KRM voldoende aandacht nodig hebben, zodat op efficiënte wijze 25 Dit geldt overigens niet voor de chemie data, daar was het wel duidelijk. 49 aan de verplichtingen voor monitoring kan worden voldaan. Kwaliteitsborging (ervaringen vanuit OSPAR zijn juist op dit punt zeer relevant) zal een centraal element zijn in alle stappen van de monitoringproces, niet alleen bij de uitvoering zelf, maar ook bij de voorbereiding en de verwerking van de gegevens, want fouten in de monitoring kunnen leiden tot het niet juist of niet efficiënt besteden van aanzienlijke financiële middelen. 50 5. Bevindingen De huidige quick scan initiële beoordeling heeft inzicht gegeven in de kansen en knelpunten voor het opstellen van de initiële beoordeling en de daaraan gerelateerde indicatoren voor de goede milieutoestand door Nederland. Een belangrijke constatering is dat deze eerste stap van de KRM implementatie een belangrijke basis zal vormen voor het verdere verloop. Tijdens de interviews, en op basis van de literatuur over de KRW ervaringen, komt naar voren dat een gezamenlijke visie en het vaststellen van het interdepartementale ambitieniveau voor de KRM als geheel, cruciaal is voor de aanpak van de initiële beoordeling. Concrete onderdelen van deze visie zijn: het kiezen van het schaalniveau en het prioriteren van de gebruiksfuncties die het meest van invloed zijn op de goede milieutoestand en waarop de uiteindelijke maatregelen gericht zouden kunnen worden. De KRM vereist dat de lidstaten op nationaal niveau een strategie uitwerken in samenwerking met andere lidstaten in de subregio en relevante regionale organisaties26. OSPAR heeft concrete acties geprogrammeerd om het traject naar de initiële beoordeling en de uitwerking van de Goede Milieutoestand te coördineren, met gebruikmaking van bestaande en in ontwikkeling zijnde OSPAR producten. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de overheid (Rijkswaterstaat en anderen) om metingen te verrichten (of ze te coördineren) en rapportages te maken over de toestand van de zee en de daarin gelegen beschermde gebieden. De initiële beoordeling is belangrijk om doelen vast te stellen en om te kunnen bepalen welke maatregelen nodig zijn om de hoofddoelstelling te halen. In onderstaande secties worden de uitkomsten van de quick scan gepresenteerd. Allereerst wordt specifiek ingegaan op de informatie leemtes waarna ook de procedurele en kennisleemtes worden besproken. In hoofdstuk 6 worden vervolgens de kritische succesfactoren en de conclusies en aanbevelingen voor maatregelen besproken. 5.1 Informatieleemtes en kansen Bijlage 3 geeft een overzicht van de KRM informatiebehoefte in de eerste kolom versus de beschikbaarheid vanuit bestaande monitoring en beoordelingsprogramma’s. Hieruit blijkt dat met name de standaardisatie van data en beoordelingen nog niet optimaal is, maar 26 IPPC, EUROGOOS, MEDPOL, UNEP-MAP, GMES en ICES 51 dat er voldoende informatie beschikbaar is (veelal verzameld voor het OSPAR QSR) voor de initiële beoordeling. Voor een goede (nationale) dekking zijn, naast de reguliere monitoring, ook wetenschappelijke gegevens en MER rapportages nodig. Chemische en fysische toestand van Noordzee en trends; Biologische toestand van Noordzee en trends Leemtes & Commentaar Ass. in standaard format? Assessment beschiklbaar? Data beschikbaar? KRM initiële beoordeling Data in standaard format? Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de beschikbaarh eid van nationale datasets, beoordelingen en rapportages voor de initiële beoordeling (zie bijlage 3 voor een beknopte specificatie). Groen bevat elementen waar toereikende informatie voor handen is, en/of voldoende actie is ondernomen. oranje zijn elementen waar matig informatie beschikbaar is en/of niet gestandaardiseerd, of waar geen beoordelingsformat voor is. rood zijn die elementen waar bijna geen informatie beschikbaar is. Economische analyse beperkt inzicht in effecten klimaat Beoordeling uitheemse soorten nog niet beschikbaar; monitoringsgegevens van nietcommerciële vissoorten worden niet structureel gerapporteerd; onzekerheid over omvang bruinvispopulatie onderwatergeluid; marien afval; warmtelozingen en veranderingen in zoutgehalte door lozingen of kunstwerken; cumulatieve impacts van gebruik Impliciet uit MER en adhoc onderzoek Sociale analyse KRM MER en ad hoc rapportages Gebruiksfuncties, effecten en trends; De initiële beoordeling zal bouwen op bestaande informatie. Voor de uitwerking van goede milieutoestand in concrete doelen en indicatoren is waarschijnlijk aanvullende informatie nodig, vooral over de biologische toestand en gebruiksfuncties. Er kan worden gesteld dat (voorzover duidelijk) de milieudoelstellingen van de KRM voor een groot deel gelijk zijn aan of vergelijkbaar met doelstellingen van bestaande beleidsvoornemens, zoals Natura 2000, KRW, OSPAR en IBN 2015. Dit geldt ook voor de bijbehorende monitoringprogramma’s, rapportageverplichtingen en beoordelingsprogramma’s (zie hoofdstuk 3). De vereisten van de KRM zullen duidelijker worden gedurende de implementatie. 52 Begrippenkaders zijn niet eenduidig. Verschillende termen en definities voor indicatoren en doelstellingen worden gehanteerd door EEA, OSPAR, HELCOM, VHR, KRW en KRM. De doelstellingen kunnen bovendien soort- of juist ecosysteemgericht zijn, of kennen een thematische of integrale benadering. Binnen OSPAR is een toenemende focus op geïntegreerde beoordelingen waarbij verbanden tussen de aanvoer van stoffen en de concentraties in zee (CEMP-CAMP-RID), chemie en biologische effecten (bijv. TBT en TBT-specifieke effecten), en regionale trend beoordelingen worden gezocht. Daarbij ontwikkelt OSPAR een methode voor de beoordeling van cumulatieve effecten. Nederland pleit voor het voortbestaan van geïntegreerde beoordelingen, zoals OSPAR die doet, en die meer zijn dan een starre set indicatoren. De KRM doelstellingen kunnen zodanig afwijken dat herbegrenzing of differentiatie nodig is. Bij het begrenzen van gebieden zijn niet overal dezelfde definities gehanteerd. Het OSPAR en KRM beleid geldt niet voor precies hetzelfde zeegebied. Dit geldt ook voor de manier waarop landen habitats/beschermde gebieden (MPAs) in kaart brengen volgens een fysische en/of biologische (ecoregio’s) karakterisering. Verder vereist de KRM een onderverdeling in subregio’s, die vergelijkbaar zijn met de OSPAR Regio’s maar niet precies gelijk. Op deze begrenzingen dient er een harmonisatie plaats te vinden. De KRW en KRM hebben een duidelijke overlap in de kustzone. Dit betekent dat er over deze kustzone zowel rapportages volgens het KRW format als het toekomstige KRM format (nog onduidelijk) worden gemaakt. De geografische dekking van monitoring op het Nederlandse Continentaal Plat is beter dan van de meeste andere Europese landen, waar de monitoring vaak alleen in de kustzone plaatsvindt. Afhankelijk van de uitwerking van de Goede Milieutoestand kan het nodig zijn om meetlokaties en –frequenties aan te passen. Het is nog onduidelijk wat de vereisten voor chemische monitoring zullen zijn onder de KRM. Indien de KRW-aanpak wordt gevolgd is er een flinke discrepantie tussen de monitoring in het ‘geëigende compartiment’ van OSPAR en de monitoring in totaal water van de KRW. Ook zijn de lijsten van prioritaire stoffen verschillend. Niet alle prioritaire27 (en overige) stoffen worden (voldoende) gemeten (binnen OSPAR/CEMP), zoals dioxinen en PFOS. Chemische monitoring in het mariene milieu richt zich in heel Europa vooral op de veelal slecht oplosbare probleemstoffen die in sediment en organismen worden gemeten. Dit is gebleken uit de inventarisatie van het EEA. De tekst van de KRM richt zich op (mogelijke) effecten van stoffen. Dat zou kunnen betekenen dat er meer aandacht komt voor biologische effectmonitoring. In ICES/OSPAR kader wordt gewerkt 27 ASMO delegatieverslag 2007 53 aan operationalisering en standaardisering hiervan, maar dat is nog niet gereed. Monitoring van de invloed van menselijke activiteiten is nog betrekkelijk nieuw. Standaardisatie en centraal databeheer zijn nog nauwelijks georganiseerd. Veelal wordt informatie via afzonderlijke MER-procedures verzameld en is de geografische dekking zeer beperkt. Voor het QSR 2010 maakt OSPAR een uitgebreide reeks beoordelingen van menselijke activiteiten. Hieruit blijkt dat het kwanitificeren van de menselijke invloed maar beperkt slaagt en dat de effecten op het ecosysteem vooral theoretisch worden geduid. De Ecologische kwaliteitsdoelstellingen van OSPAR (EcoQOs) zijn bedoeld om effecten van menselijke activiteiten te beoordelen. Veelal is de kennis over causale relaties echter zeer beperkt. Een oplossing kan zijn om een indicator voor de ingreep te kiezen en niet voor het ecosysteemeffect, zoals bruinvisbijvangst door de visserij, plastic deeltjes in de magen van Noordse stormvogels, of het aandeel aangespoelde zeekoeten dat met olie is besmeurd. De huidige set EcoQOs is beperkt en alleen voor de Noordzee uitgewerkt. De KRM vereist een bredere set EcoQOs. Ten aanzien van visserij is een knelpunt de geheimhouding van data 28 waardoor trends en effecten moeilijk inzichtelijk zijn te maken. De effectiviteit van visserijmaatregelen valt niet onder de competentie van OSPAR maar van de EU. Het inzicht ten aanzien van scheepvaart zal verbeteren onder het ‘Clean shipping’ en het Groenboek Maritiem beleid, maar op dit moment is de informatie nog erg verspreid. Kwantitatieve gegevens over het toekomstige ruimtegebruik ontbreken nog voor veel gebieden, zoals gegevens over zand- en grindwinning, windmolenparken, etc.. Naast de al benoemde informatieleemtes, is er weinig bekend over cumulatieve effecten van menselijke activiteiten; dit geld ook voor de effecten van klimaatverandering zoals stijging van temperatuur, zeespiegelstijging, verzuring en de effecten op de soortenrijkdom en – samenstelling. Naast een gebrek aan kennis kunnen deze factoren ook de doelstellingen ten aanzien van biodiversiteit en karakteristieke ecosystemen minder gemakkelijk of niet haalbaar maken. Meer onderzoek op dit gebied is nodig. Verder pleit deze kennisleemte voor een voorzichtige benadering van verplichtingen. Bronnen en informatieleemten voor de sociale analyse Een sociale analyse kan zich richten op een aantal sociaalwetenschappelijke thema’s, zoals in sectie 3.7 beschreven, De keuze voor de onderwerpen en de prioriteiten daarbinnen is afhankelijk van informatiebehoefte, tijd, middelen en de context. Hieronder worden de 28 Om de afzonderlijke ondernemers niet in gevaar te brengen conform het Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), artikel 4. 54 informatieleemtes en mogelijke informatiebronnen van de thema’s behandeld in sectie 3.7 besproken. 1. 2. 3. 5. 6. Bestuur, instellingen en processen Het project “Grenzen aan participatie”, waaraan Rijkswaterstaat Waterdienst momenteel werkt voor DGW, voorziet in de behoefte aan sociaal wetenschappelijke invalshoeken, zoals bestuurskunde, voor wateropgaven, door de mogelijkheden en onmogelijkheden en daarmee de grenzen van publieke participatie op te zoeken. Gebruikspatronen Dit thema wordt binnen Rijkswaterstaat (nog) niet meegenomen en dit is een informatieleemte. Het interdisciplinaire sociaal wetenschappelijk instituut MARE 29, verbonden aan de UvA en WUR, houdt zich bezig met het gebruik en management van mariene hulpbronnen, met een focus op ontwikkelingslanden. Daar zou wellicht informatie over gebruikspatronen gehaald kunnen worden. Houding, mening en overtuiging Binnen Rijkswaterstaat wordt aan dit cognitieve thema momenteel geen aandacht besteed en het zou met name interessant zijn voor psychologen, sociologen en antropologen. Gemeenschappen Het verzamelen van data over het thema gemeenschappen is een informatieleemte binnen Rijkswaterstaat en biedt voor een divers en interdisciplinair team van sociale wetenschappers, zoals bestuurskundigen, sociologen, psychologen, politicologen, economen, een uitdaging. Wél zal informatie interdepartementaal te halen zijn, denk bijvoorbeeld aan LNV, OCW, SZW, of bij het CBS. Cultureel erfgoed en hulpbronnen Informatie aangaande dit thema kan wellicht worden gehaald bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), onderdeel van OCW, verantwoordelijk voor de zorg van het Nederlandse erfgoed boven en onder de grond en onder water. OCW is actief betrokken bij de KRM. Gezien de kennisleemten is het zinvol om vroegtijdig en interdepartementaal onderwerpen voor de sociale analyse te identificeren en prioriteren en kennisleemten vast te stellen. Hiermee kan sneller sociaal wetenschappelijk onderzoek geïnitieerd worden, opdat Nederland met een innovatieve blik het voortouw kan nemen in Europees verband door de sociale en natuurwetenschappen te integreren bij mariene onderwerpen. 5.2 Procedurele leemtes en kansen Gedeelde verantwoordelijkheid 29 Centre for Maritime Research (MARE) 55 De quick scan heeft een duidelijke procedurele leemte geïdentificeerd: een gebrek aan afstemming tussen de verschillende betrokken departementen en instituten in relatie tot de KRM. Er bestaat een brede (en verschillende!) variëteit aan opvattingen over de implementatie en uitvoering van de KRM. Ook binnen de betrokken Ministeries is geen éénduidig beeld over de uitvoering van de KRM. Wel zijn diverse onderzoeken geïnitieerd en worden plannen gemaakt voor de interne beeld- en besluitvorming rondom de toekomstige invulling van de KRM. Het is een uitdaging om deze beelden bijeen te brengen. Om succes te kunnen boeken, is een niet-aflatende inzet en steun van alle departementen, instituten, en andere belanghebbende partijen cruciaal (met name voor informatie- en datamanagement en het uitwisselen daarvan). Alleen dan kunnen de synergieën kunnen worden benut en conflicten voorkomen. Benutten regionale samenwerking in OSPAR Voor het verkrijgen van de juiste informatie en het verwerken daarvan dient de kennis en ervaring binnen OSPAR te worden benut: de Quality Status Reports uit 1993, 2000 en het nieuwe QSR 2010 verschaffen inzicht in de veranderingen en ontwikkeling en in het OSPAR gebied. Daarmee vormen deze rapportages en methodieken al een soort ‘nulmeting’ voor de KRM; de ervaring (sinds 1992) met het ontwikkelen van ecologische indicatoren en doelstellingen; de ervaringen met beschermde gebieden op zee (MPAs) en de ruimtelijke ontwikkeling en planning op zee; de langdurige ervaring met samenwerking op zowel politiek en ambtelijk als wetenschappelijk niveau en de gemeenschappelijke monitoring- en beoordelingsprogramma’s; de uitgewerkte procedures voor harmonisatie van datasets en de vergaande afspraken met betrekking tot de kwaliteitsborging van die data; het proces waarbij ten behoeve van beoordelingen (assessments) - welke dan ook - eerst richtlijnen (guidelines) worden opgesteld en afgesproken. De EU kan en wil dit proces niet vanwege de diverse omstandigheden binnen de Europese lidstaten. Er zijn meerdere landen (meer dan in OSPAR) betrokken en het is dus moeilijker een breed draagvlak te krijgen voor richtlijnen, waarbij voldoende ruimte is voor de aanwezige geografische en sociaal economische verschillen. Het belang van de synergie en samenwerking tussen OSPAR en de EU-KRM is groot voor Nederland. De programma’s van OSPAR kunnen ook binnen het KRM proces worden gebruikt, waardoor een optimale inzet van middelen wordt gerealiseerd. OSPAR ondersteunt de intentie om het QSR 2010 zoveel mogelijk te laten aansluiten op de vereisten van de initiële beoordeling en pro-actief in te spelen op de ontwikkeling van de KRM. Zo kan vanuit OSPAR met HELCOM evenals met andere Regionale Zeeconventies gezamenlijk een 56 implementatiestrategie worden ontwikkeld, waarbij OSPAR met name zal inzetten op de aanpak van het QSR 2010 en de toegevoegde waarde van integrale beoordelingen in vergelijking tot de indicator sheets van het EEA. Daarbij ontwikkelt OSPAR een aanpak voor de definitie van Goede Milieutoestand en bijbehorende indicatoren en doelstellingen. Bij het synchroniseren van OSPAR en KRM moet er rekening worden gehouden met het feit dat niet alle landen binnen OSPAR lid zijn van de EU en dat er nog geen duidelijkheid is ten aanzien de precieze rol van Regionale Zeeconventies bij de voorbereiding en implementatie van de KRM. OSPAR heeft echter nog niet alle aspecten op de rails om voor 2014 (deadline KRM) alle benodigde monitoringsprogramma’s geïnstalleerd te hebben. Met name op het gebied van ecologie en menselijke activiteiten dient nog veel te gebeuren. Bij het verder ontwikkelen van deze programma’s is het dus mogelijk om de synergie met de KRMeisen te optimaliseren. Een van de korte termijn doelstellingen van de KRM is het ontwikkelen van niet-wettelijk bindende en praktische richtlijnen voor verschillende technische aspecten van de KRM (analoog aan de KRW Common Implementation Strategy (CIS) documenten). Ook voor het ontwikkelen van deze richtlijnen, die zijn bedoeld voor experts en deskundigen die direct of indirect zijn betrokken bij de implementatie van de KRM, kunnen de ervaringen binnen OSPAR worden gebruikt. OSPAR zal hierin een pro-actieve rol gaan spelen. Zo zal het werk op het gebied van EcoQOs (OSPAR’s equivalent voor indicatoren) worden gebruikt om bovengenoemde praktische richtlijnen te ontwikkelen. Stroomlijning informatievoorziening nationaal en internationaal De begrippenkaders en definities van de internationale en nationale verplichtingen zijn verschillend, terwijl de benodigde basisgegevens vaak hetzelfde zijn. Dit leidt tot verwarring en tijdverlies. Daarnaast is de geografische dekking verschillend. Nederland kan initiatief nemen om harmonisatie van begrippenkaders te bevorderen en handleidingen te ontwikkelen om met de verschillen om te gaan. De vraagkant van de Nederlandse monitoring is onderling slecht afgestemd terwijl de onderwerpen elkaar overlappen. De mariene monitoring in Nederland valt onder de verantwoordelijkheid van twee departementen (LNV en VenW) en harmonisatie vindt met name plaats op projectbasis (WEMOZ, beheerplannen Natura 2000 en HARBASINS) en op uitvoeringsniveau. Er is op dit moment geen formele structuur aanwezig voor harmonisatie op nationaal niveau. Regionale informatievoorziening voor de KRM initiële beoordeling (dit geldt ook voor het QSR van OSPAR) en inzet op gemeenschappelijke monitoringprogramma’s hangt grotendeels af van de nationale commitment (voor bijvoorbeeld JAMP assessments). 57 Daarom is het van belang om de positie en commitment van de OSPAR buurlanden ten aanzien van de QSR 2010 (of een iets aangepaste versie conform KRM-eisen) goed in beeld te hebben. De vraag is of zij het QSR als basis voor hun eerste toestandsbeschrijving op nationaal niveau zien, of dat zij uitgaan van een nationale aanpak, eventueel afgestemd met buurlanden. Beide opties lijken mogelijk onder de KRM. Voor pan-Europese afstemming focust het EEA op convergeren van bestaande regionale beoordelingensactiviteiten voor de ontwikkeling van een set van pan-Europese mariene indicatoren. Tijdens drie workshops in de periode 2006-2007 heeft het EEA hierop vorderingen gemaakt. Dit is van belang voor de vergelijkbaarheid van de initiële beoordelingen onder de KRM. Daarnaast zet het EEA in op harmonisatie van monitoringactiviteiten. Dit is van belang voor de verdere implementatie van de KRM en kan in de toekomst leiden tot kostenbesparing. Europese indicatoren en geharmoniseerde monitoring zijn tevens zeer bruikbaar voor de reguliere ‘State of the Environment’-rapportages van het EEA. Een kosten-baten afweging staat centraal bij het bepalen van het ambitieniveau. Op dit moment is er nog onvoldoende inzicht (mede in relatie tot de concrete invulling van de KRM) over de benodigde monitoringinspanning en onderzoek en de daarmee samenhangende kosten. Ten aanzien van het KRM databeheer (WISE-marien30) en de initiële beoordeling is een meer samenhangende organisatie en financiering31 nodig tussen de landen. Eind 2007 zal hierover een consultatiedocument worden uitgebracht. Er is gesuggereerd dat WISE-marien in de toekomst zal worden gebruikt om de landenrapportages voor de KRM op te slaan en te beheren, om daarmee de efficiëntie te vergroten. Ook nationaal dient gewerkt te worden aan een betere toegankelijkheid van data en informatie voor adequaat adaptief beheer. Adaptief beheer vereist dat op elk moment samenhangende informatie beschikbaar moet zijn. Hier sluit het idee om een virtueel ‘KNMI voor de Noordzee’ te vormen op aan. Het begrip KNMI is hier gebruikt als metafoor voor een geïntegreerd informatiesysteem voor een duurzaam beheer en gebruik van de Noordzee en ter ondersteuning van het beleid. Immers over de onderste lagen van de Water Information System for Europe (WISE), dat op 22 maart ’07 officieel van start is 30 gegaan wordt getrokken door DG ENV, JRC, Eurostat en het EEA. Naast het databeheer/rapportage voor de KRW en SoER zal WISE ook aansluiten bij de Zwemwater-, Urban Waste Water en Nitraatrichtlijn. 31 Binnen OSPAR wordt dit nog steeds pragmatisch en voor de korte termijn opgelost met de lidstaten. 58 atmosfeer worden dagelijks allerhande gegevens verzameld, op wereldwijd, regionaal en op nationaal niveau. Iets dergelijks zou ook moeten gebeuren met de bovenste lagen van de oceanen en ondiepe kustzeeën. 59 6. Conclusies en aanbevelingen Op basis van de uitgevoerde quick scan en aansluitende deskundigenworkshop kan worden gesteld dat er reeds veel informatie beschikbaar is in met name OSPAR-kader (QSR 2010) en diverse ad hoc rapportages over economische aspecten van de KRM en de Noordzee in het bijzonder. Deze informatie is echter niet altijd in een uniforme vorm voorhanden. Bovendien is nog niet alle basisinformatie en kennis voor het uitvoeren van een initiële beoordeling KRM zoals bedoeld in de KRM beschikbaar. Met name over niet-commerciële vissoorten, onderwatergeluid, cumulatieve effecten van gebruiksfuncties en sociale analyse zijn er onvoldoende gegevens, rapportages en beoordelingen voorhanden. Op basis van de quick scan is in hoofdstuk 5 een overzicht gepresenteerd (zie ook bijlage 3 voor een gedetailleerde uitwerking in relatie tot de KRM elementen). Ook procedures om te komen tot de initiële beoordeling zijn nog niet optimaal. De belangrijkste aandachtspunten zijn: a. nationale coördinatie tussen departementen en instituten en vaststelling van het ambitieniveau; b. afstemming met de buurlanden; c. harmonisatie en centrale coördinatie van data, nationaal en met buurlanden op basis van de KRW-ervaringen; d. synchronisatie van tijdsplanningen in relatie tot databeschikbaarheid en beoordeling. Hieronder volgt een destillatie van de meest opvallende conclusies en uitspraken in de vorm van zeven samenhangende kritische succesfactoren met een korte onderbouwing. Vervolgens worden de belangrijkste aanbevelingen beknopt en samenhangend weergegeven. 6.1 Kritische succesfactoren Heldere aansturing door Europa Tijdig geven van duidelijke instructies en guidance (non legally binding) door de EC met betrekking tot de KRM vereisten voor de initiële beoordeling en de beschrijving van de goede milieutoestand. Coalitievorming met andere EU lidstaten , met name Noordzeelanden, om totstandkoming EU guidance te beïnvloeden. Tijdig vaststellen van Nederlandse ambitie Vroegtijdig verkennen en vaststellen van de Nederlandse positie en het ambitieniveau ten aanzien van de implementatie van de KRM. De initiële beoordeling vormt de basis. Met name over de volgende aspecten dient vroegtijdig helderheid te komen: 60 ambitieniveau (het belang van en de prioriteit die aan de KRM wordt gegeven, het detailniveau voor rapportages aan de EC); systeem ontwikkelen en afstemmen voor het boven halen en prioriteren van de informatiebehoefte (DPSIR). Dit is inmiddels door OSPAR opgepakt, met sterke betrokkenheid van Nederland; het schaalniveau voor regionale coördinatie: Noordzee en mogelijk Noordoost Atlantische Oceaan; identificatie en vaststelling van de rol van andere departementen en kennisinstituten bij de implementatie van de initiële beoordeling. Samenwerking met andere Noordzeelanden Overeenstemming met buurlanden in de KRM subregio (Noordzee), over een gemeenschappelijke positie en aanpak van de KRM, te beginnen met de initiële beoordeling; Optimaal gebruikmaken van de methoden en producten die OSPAR levert, met name de QSR 2010 en methoden om prioriteiten te stellen en indicatoren te ontwikkelen op grond van integrale ecosysteembeoordeling. Gebruikmaken van producten en methoden die zijn geleverd voor de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Adequate nationale organisatie voor besluitvorming en informatiebeheer Tijdig vaststellen van een formele nationale structuur of organisatie voor bestuurlijke besluitvorming en een stappenplan voor de coördinatie en afstemming van het initiële beoordelingsproces. Interdepartmentale samenwerking voor het bijeenbrengen van informatie en het beheer daarvan voor de initiële beoordeling en adaptief beheer. Samenwerking tussen wetenschap en beleid Het optimaliseren van de interactie tussen wetenschappers en beleidsmakers voor het tijdig ontwikkelen van indicatoren en kennis voor adaptief beheer. Participatie belangengroepen Overeenstemming met, en steun van, alle stakeholders in de verschillende departementen, kustgemeenten, maatschappelijke organisaties, belangengroepen en betrokken sectoren over het ambitieniveau voor de implementatie van de KRM en het bijeenbrengen en beheren van informatie. 6.2 Aanbevelingen In het onderstaande zijn de belangrijkste aanbevelingen weergegeven. Sommigen komen voort uit de literatuurstudie, andere zijn gebaseerd op de interviews en de deskundigenworkshop. 61 Verder is een aantal aanbevelingen direct gericht op de initiële beoordeling, maar op de volgende stappen van de KRM implementatie (zie figuur 1). Met name deze laatste aanbevelingen, met een groter perspectief, zijn van cruciaal belang voor de optimalisatie van het KRM proces als geheel en het vervolgens strategisch inzetten van de initiële beoordeling. De beperkte beschikbare tijd (versus de grote hoeveelheid werk) voor de initiële beoordeling vraagt om tijdige aansluiting met andere bestaande kaders en EU richtlijnen. Dit is ook kosteneffectief. 1. Heldere aansturing door Europa Nederland kan in OSPAR kader, in samenwerking met HELCOM, de EC beïnvloeden met betrekking tot de verdere ontwikkeling van implementatierichtlijnen (guidance) en de specificaties en uitwerking van de KRM. Dit proces moet zo vroeg mogelijk in gang gezet worden. 2. Tijdig vaststellen van Nederlandse ambitie Nederland dient zo snel mogelijk zijn standpunt over het ambitieniveau en het schaalniveau voor KRM implementatie vast te stellen. Daarbij moet voldoende zicht worden gehouden op het gehele KRM proces en de uiteindelijke mogelijkheden om maatregelenpaketten te formuleren (leerervaring KRW). Het ultieme doel is om te komen te komen tot een goede milieutoestand van de Noordzee. Het daadwerkelijke bereiken van deze toestand hangt in grote mate af van het succes (doelmatig, efficiënt) van het maatregelenpakket. Daarom moet ook vanaf de initiële beoordeling (waar de basis wordt gelegd) worden nagedacht over de haalbaarheid. Een ambitienotitie (analogie KRW) en implementatieplan kunnen worden opgesteld, waarna een brede groep stakeholders wordt uitgenodigd om te reageren op deze notitie en een verfijning aan te brengen. De elementen uit de KRM bijlage III dienen geprioriteerd te worden, om vervolgens te focussen op relevante en voor Nederland (de Noordzee) belangrijke elementen. OSPAR heeft hiervoor een methode ontwikkeld. Voor het QSR 2010 zal het Nederlandse deel van de Noordzee op deze wijze worden beoordeeld als case study voor een beoordeling van de gehele Noordzee. Overeenstemming op nationaal, regionaal en EC niveau over een goede set van indicatoren (belang EcoQOs voor Nederland) en milieudoelen, waarmee de toestand van het mariene milieu en de invloed van menselijke gebruiksfuncties kunnen worden beoordeeld, is belangrijk. Daarbij moet rekening worden gehouden met de eisen binnen de KRW, VHR, GVB en de KRM. De indicatoren moeten aan kwaliteitscriteria voldoen zoals: eenduidig te interpreteren en gemakkelijk te begrijpen en uit te leggen aan een breder publiek; relevantie voor het sub-regionale niveau; onderbouwde relatie met menselijk gebruik en beïnvloedbaar; gebaseerd op gedegen (montorings)informatie; 62 goed te meten tegen aanvaardbare kosten. OSPAR heeft voor de ontwikkeling van indicatoren en doelstellingen (EcoQOs) een handleiding opgesteld. 3. Samenwerking met andere Noordzeelanden De dialoog met de buurlanden dient geïntensiveerd te worden om te komen tot een gemeenschappelijke positie over de KRM implementatie op de Noordzee. Daarbij dient gekeken te worden naar het gezame nlijk opstellen van de initiële beoordeling en het harmoniseren van data, kennis en ervaringen. OSPAR is een goed forum hiervoor en bilateraal overleg kan hieraan bijdragen. Hoewel er op alle niveau’s (EEZ, OSPAR, etc.) informatie nodig is, heeft een meerderheid van de geïnterviewde personen aangegeven dat de Noordzee (the Greater North Sea) het meest geschikte schaalniveau is voor regionale samenwerking en implementatie van de KRM initiële beoordeling. Argumenten waren: het is een kleiner en meer uniform gebied en de landen in dit gebied hebben een vergelijkbare monitoring en beoordelingscapaciteit waardoor harmonisatie van data eenvoudiger is te realiseren. Verder zijn EcoQOs, als voorbeeld van indicatoren, voor dit gebied ontwikkeld in het kader van OSPA R en de Noordzeeministersconferenties 4. Adequate nationale organisatie voor besluitvorming en informatieverzameling en -beheer In samenwerking met de betrokken departementen en de daaraan gelieerde instituten dient op korte termijn overeenstemming over d e behoefte aan informatie en de aanpak van de initiële beoordeling worden bereikt. Dit omvat een duidelijk plan van aanpak om de huidige informatieleemten te vullen en een totaal stappenplan (zie tevens punt 14) over het verzamelen van data, het beheer en de uiteindelijke beoordeling daarvan. Een aanzet voor een stappenplan is reeds in departementaal kader in gang gezet. Het is van belang om in een vroeg stadium ook de andere departementen en instituten, zoals IMARES en het LEI te betrekken om hun rol ten aanzien monitoring en beoordeling te verhelderen en vast te leggen. De interactie tussen wetenschappers en beleidsmakers is hierbij van groot belang. Ook voor de sociale analyse is het van belang vroegtijdig te starten met identificeren en prioriteren van onderwerpen, zodat tijdig de geïdentificeerde informatie- en kennisleemtes kunnen worden opgevuld danwel aanvullend sociaalwetenschappelijk onderzoek kan worden geïnitieerd. Vanwege de gebrekkige nationale ervaring zal er tijd nodig zijn voor het verkrijgen van draagvlak voor methoden en technieken. Nederland kan proberen actief de EU guidance te beïnvloeden. Harmonisatie van mariene beoordeling in Nederland en het initïeren van een nationale aanpak van informatiebeheer, uitwisseling, beoordeling en rapportage kan kosten besparen en adaptief beheer ondersteunen: 63 evaluatie van de nationale mariene monitoring en beoordelingseisen binnen nationaal, regionaal (OSPAR), en EU kaders ( KRW, Dochterrichtlijnen, VHR, GVB en de KRM) om te komen tot een betere integratie van mariene monitoring en de bestaande overlap tussen de verschillende kaders (KRW en KRM). Hiertoe heeft WEMOZ al voorwerk verricht en ook in OSPAR kader zijn diverse inventarisaties voorhanden; opstellen van eenduidige richtlijnen, standaarden en formats voor mariene monitoring, beoordeling en rapportage; versterken en bekrachtigen van de rol van WEMOZ, of omzetten van dit coördinatieplatform in een meer formele structuur voor nationale coördinatie. centraliseren van projectmatig ingewonnen informatie uit de Milieueffectrapportages (MER), die voor verschillende activiteiten op de Noordzee zijn gemaakt. Hiermee kan een beter inzicht worden verkregen in de ruimtelijke spreiding van activiteiten en de cumulatieve effecten van deze activiteiten in een bepaald gebied op de Noordzee. 5. Samenwerking tussen wetenschap en beleid De geïdentificeerde informatie- en kennisleemtes (en een prioritering daarvan, zie 5) dienen op korte termijn opgepakt te worden in onderzoeksprogramma’s en/of aanvullende monitoring. Nationale en vooral internationale projecten en activiteiten (WISE-marine, MESH, EMIN, onderzoeksprogramma’s onder het 7 e EU Kaderprogramma etc.) dienen optimaal benut te worden. Tevens is het van groot belang om een goede wisselwerking tussen beleidsmakers en wetenschappers te realiseren. Een nieuw te bouwen KRM website (bijvoorbeeld een upgrade van het huidige Noorzeeloket) zou dit kunnen ondersteunen en versterken. 6. Participatie belangengroepen Het begrip van de KRM, nut en noodzaak, dient verbeterd te worden bij een brede groep stakeholders, inclusief de verschillende departementen, maatschappelijke organisaties, belangengroepen, betrokken sectoren en het brede publiek. Mede daarom is het van belang om de initiële beoordeling als communicatie-instrument in te zetten en de economische waarde van de Noordzee en kustzones goed in beeld te hebben en te presenteren (bewustwordingscampagnes). VenW ontwikkelt hiertoe een communicatieplan. 7. Implementatieplan opstellen Tenslotte wordt aanbevolen om een concreet stappenplan te ontwikkelen om een succesvolle initiële beoordeling KRM te faciliteren. Naast concrete acitiviteiten dient dit plan ook een duidelijke afbakening te hebben met betrekking tot taken, rollen en een tijdsplanning. RWS werkt hier al aan. Op grond van de deskundigenworkshop zijn de volgende stappen aanbevolen: 1. Vaststellen van het Nederlandse coördinatiepunt KRM; 64 2. Actieve beïnvloeding van de implementatierichtlijnen (EUguidance) en formulering KRM handboek (KRW ervaring); 3. Vaststellen van Nederlandse ambitieniveau en focus door prioritering (effecten, milieu impact, haalbaarheid); 4. Inventarisatie van informatie, rapportages, en beoordelingsmethodieken in relatie tot de initiële beoordeling KRM. Ten behoeve van stap 4 wordt aanbevolen in beginsel de OSPAR QSR 2010 rapportages te gebruiken (fysische, chemische en biologische toestand en impact van menselijke activiteiten). Als op grond van de (nog te ontwikkelen) KRM guidance blijkt dat deze rapportages niet toereikend zijn, wordt aanvullende actie ondernomen op nationaal niveau. Een vroegtijdige onderkenning en invulling van eventuele omissies is daarbij van groot belang. 65 Bijlagen 1. a. Geïnterviewde personen Martijn Peijs Edwin Meeuwsen Henk Offringa Chantal van Dam Vincent van der Meij Christa Licher Eric van Dorst Els de Wit Rona Vink Maarten Hofstra Tim Pelsma Lisette Enserink Lukas Meursing Jakob Asjes Kees Kramer LNV/Directie Natuur LNV/Directie Visserij LNV/Directie Visserij LNV/Directie Kennis LNV/Directie Kennis VROM/IMZ (schriftelijk) VROM/BWL (schriftelijk) VenW/DGW VenW/RWS, DNZ VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst IMARES (schriftelijk) Mermayde, voorzitter van MAQ 1. b. Interviewvragen ten behoeve van de Quickscan initiële beoordeling KRM 0. Welke rol vervult u (of uw organisatie) nu in relatie tot mariene informatieverzameling, rapportages en beoordeling? 1. Welke rol verwacht u (of uw organisatie) te spelen in KRM -kader (gezien de nauwe samenwerking met VenW / of als eerstverantwoordelijke binnen het ministerie van VenW)? 2. De vereisten ten behoeve van de initiële beoordeling KRM ten aanzien van monitoring en beoordeling kunnen op verschillende niveau’s worden uitgewerkt. Welk niveau (nationaal, Noordzee, mariene subregio, OSPAR) is het meest efficiënt, en waarom? 3. Wat zijn de meest relevante initiatieven (beleidskaders, wet- en regelgeving) op nationaal en internationaal niveau, en specificeer? 4. Welke nationale monitoringprogramma’s en kennisagenda’s zijn relevant en specificeer? 5. Welke nationale kennisagenda’s en kennisontwikkeling is relevant (EU FP 7, NWO), en specificeer? Identificatie van leemtes 66 6. Welke inhoudelijke of informatieleemtes zijn er op de volgende terreinen? En geef een prioritering? Chemische en fysische toestand van Noordzee en trends Biologische toestand van Noordzee en trends Gebruiksfuncties, effecten en trends Economische en sociale analyse KRM 7. Welke procedurele leemtes (samenwerking, coordinatie, timing en planning issues, informatie en databeheer) zijn er? En geef een prioritering? Na de initiële beoordeling KRM zullen vervolgens milieudoelen en bijbehorende indicatoren worden vastgesteld. Vooruitlopend is het zinvol om na te denken 8. Welk systeem/toetsingskader initiële beoordeling KRM het meest relevant/efficient voor de KRM is? (vb. AMOEBE, EACs, EcoQOs, Ecosysteemdoelen, etc.) 9. Welke lessen uit de KRW-implementatie (informatiebeheer en rapportages, proces) moeten worden meegenomen in het implementatietraject van de KRM? 10. Wat zijn volgens u (uw organisatie) de kritische succesfactoren voor de initiële beoordeling KRM? 11. Welke aanbevelingen heeft u (vanuit uw organisatie) voor het nemen van (nationale) maatregelen en de positie van Nederland in internationaal overleg in relatie tot de KRM? 2. Deelnemers workshop initiële beoordeling KRM Datum: donderdag 15 november 2007 Tijdstip: 12:00-15:30 Locatie: RWS Waterdienst, Kortenaerkade 1, Den Haag Marjan van Meerloo Wim Wiersinga Hermien Busschbach Lex Oosterbaan Rona Vink Aart Tacoma Kees Borst Andrea Houben Jannie Pijnenburg Ben Smeenk Kees van de Ven Peter Bot Tim Pelsma Hanneke Baretta-Bekker 67 LNV/Directie Natuur LNV/Directie Kennis VenW/DGW VenW/RWS, DNZ VenW/RWS, DNZ VenW/RWS, DNZ VenW/RWS, Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst Richard Duin Chantal Wagner-Brakus Lisette Enserink Lukas Meursing Kees Kramer Raymond Schorno Jacob Asjes Dianeetha Sadacharan Jannette Worm 68 VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst VenW/RWS,Waterdienst Mermayde NWO IMARES WaterPlanetEarth WaterPlanetEarth 3. Overzicht van de (inter)nationale informatiebeschikbaarheid versus de KRM karakteristieken voor de initiële beoordeling Commentaar en productnummer JAMP Rapportage via OSPAR? Ass. in standaard format? Assessment beschiklbaar? Data beschikbaar? Data in standaard format? In groen elementen waarvoor voldoende informatie is en/of in gestandaardiseerd format. In oranje elementen waar informatie matig beschikbaar is en/of niet gestandaardiseerd of waar geen beoordelingsformat voor is. In rood elementen waar bijna geen informatie beschikbaar is. Tabel 1 (Uit KRM, Bijlage III32) Table 1 – Characteristics Physical and chemical features Topography and bathymetry of the seabed; Annual and seasonal temperature regime and ice cover, current velocity, upwelling, wave exposure, mixing characteristics, turbidity, residence time; Spatial and temporal distribution of salinity; Spatial and temporal distribution of nutrients (DIN, TN, DIP, TP, TOC) and oxygen; pH, pCO 2 profiles or corresponding to measure marine acidification. Ja ja ? nee ja Ja ja ? nee ja Ja ja ? nee ja Ja ja ja ja ? +/- ? nee COMMP (product EA-6), TOC niet verplicht via databases Operational Oceanography, beperkt inzicht in effecten klimaatverandering (vnl. via ICES) ? ja ? nee Assessment uitbesteed aan ICES, product BA-3 +/Habitat types The predominant seabed and water column habitat type(s) with a description of the characteristic physical and chemical features, such as depth, water temperature regime, currents and other water movements, salinity, structure and substrata composition of the sea bed; ja Identification and mapping of special habitat types especially those recognised or identified under EU legislation (habitats and birds directives) or international conventions as being of special scientific or biodiversity interest; ja Habitats in areas which by virtue of their characteristics, location, or strategic importance merit a particular reference. This may include areas subject to intense ja 32 via databases Operational Oceanography ja via databases Operational Oceanography via databases Operational Oceanography Ja ja ja ja Assessments voor OSPAR lijst van bedreigde habitats; MESH, mogelijk niet dekkend voor alle OSPAR MPA's en Natura 2000 sites by 2008 Ja ja ja ja MPA assessments. de lijst met elementen in deze bijlagen zijn indicatief en niet uitputtend 69 or specific pressures or areas which merit a specific protection regime. 70 Commentaar en productnummer JAMP Rapportage via OSPAR? Ass. in standaard format? Assessment beschiklbaar? Data in standaard format? Data beschikbaar? Commentaar en productnummer JAMP Rapportage via OSPAR? Ass. in standaard format? Assessment beschiklbaar? Data in standaard format? Data beschikbaar? Biological features A description of the biological communities associated with the predominant seabed and water column habitats. This would include information of the phytoplankton and zooplankton communities including the species and seasonal and geographical variability; Information on angiosperms, macro-algae and invertebrate bottom fauna, including species composition, biomass, and annual/seasonal variability; Information on the structure of fish populations, including the abundance, distribution and age/size structure of the populations; Com.species Non com species A description of the population dynamics, natural and actual range and status of species of marine mammals and reptiles occurring in the region/sub-region; ja Ja ja ja ja +/- +/- +/- +/- ja Ja Ja Ja Ja Ja +/- Nee Nee ja +/- ja +/- ja +/- ja +/- ja ja ja ja nee nee nee nee ja mogelijk overlap met OSPAR assessments OSPAR verzamelt informatie over niet-inheemse soorten als onderdeel van de implementatie van de recente IMO Ballast Water Convention, nog geen assessment. ja CAMP, RID en vooral CEMP assessments (HA-5); biologische effecten (HA-4) ja A description of the population dynamics, natural and actual range and status of other species occurring in the region/subregion which are the subject of EU legislation or international agreements; ja An inventory of the temporal occurrence, abundance and spatial distribution of non-indigenous, exotic species or, where relevant, genetically distinct forms of native species, which are present in the region/sub-region. nee Other features 71 Achtergronddocument EcoQO fish communities; assessment effecten visserij via ICES IMARES monitoort niet-com. soorten, maar rapporteert ze niet structureel. EcoQOs enOSPAR lijst van bedreigde soorten (BA-4). Omvang populatie bruinvis onzeker. Effecten van klimaatverandering uitbesteed aan ICES (BA-3) EcoQOs enOSPAR lijst van bedreigde soorten (BA-4). Effecten van klimaatverandering uitbesteed aan ICES (BA-3) Ja Ja A description of the population dynamics, natural and actual range and status of species of seabirds occurring in the region/sub-region; A description of the situation with regard to chemicals, including chemicals giving rise to concern, sediment contamination, hot spots, health issues, contamination of biota (especially biota meant for human consumption ); Any other features, characteristics typical or specific to the region or sub-region. Assessment uitbesteed aan ICES. Rapportage via OSPAR alleen eutro status. Zooplankton assessments via SAHFOS. habitats voor zover opgenomen in OSPAR lijst of onderdeel van MPA netwerk Deels afgedekt door COMPP en assessments voor OSPAR lijst van bedreigde soorten en habitats (BA-4) ja Ja ja ja ? ? ? ? ? 72 Commentaar en productnummer JAMP Data Data in beschikbaar? standaard format? Assessment beschiklbaar? Ass. in standaard format? Rapportage via OSPAR? Tabel 2 Pressures and Impacts (KRM, Bijlage III33) Physical loss Smothering (e.g. by artificial structures, disposal of dredge spoil) dredged material, sewage sludge, fish waste, vessels&aircraft, inert materials: kaart dumpsites. Info in MERs. Onderdeel van BA-5. +/- +/- ja +/- ja Sealing (e.g. by permanent constructions). +/- nee ja +/- +/- windturbines en oilie platforms: info in MERs, niet geëxtraheerd. OSPAR database voor windturbines, een assessment volgt; land reclamation: info in MERs. Onderdeel van BA-5. Physical damage Changes in siltation (e.g. by outfalls, increased run-off, dredging); Abrasion (e.g. by boating, anchoring, commercial fishing); +/- nee ja +/- +/- +/- nee ja nee ja ja ja ja +/- nee ja Selective extraction (e.g. by commercial fishing, aggregate dredging, entanglement). ja ja toerisme, mineraalwinning, dredging en dumping. Onderdeel van BA-5 Wel info over vaarwater beheer Assessment via questionnaire, Geen cumulatieve effecten MERs zandwinning, en baggeren. Assessment impact visserij via ICES (BA5) Other physical disturbance Noise (e.g. boat activity, seismic); Marine litter Assessment onderdeel van nee nee BA-5. Trend assessment divers zwerfvuil (BA-5); EcoQOs plastic particles in fulmar stomachs. Munitiedump plaatsen (kaart) +/- +/1 Ja +/- Ja Interference with natural hydrological processes Significant changes in thermal regime (e.g. by outfalls, power Kabels en leidingen. stations); +/1 nee +/- +/- nee Onderdeel van BA-5 Significant changes in salinity regime (e.g. by constructions impeding water movements, water abstraction). nee nee nee nee nee Contamination by hazardous substances 33 de lijst met elementen in deze bijlagen zijn indicatief en niet uitputtend. 73 ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja Commentaar en productnummer JAMP Data Data in beschikbaar? standaard format? Assessment beschiklbaar? Ass. in standaard format? Rapportage via OSPAR? Introduction of synthetic compounds (e.g. Water Framework Directive priority substances relevant for the marine environment, biologically active substances, pesticides, antifoulants, pharmaceuticals e.g. by losses from diffuse sources, accidental pollution by ships, atmospheric deposition); ja Introduction of non-synthetic compounds (e.g. heavy metals, hydrocarbons e.g. by accidental pollution by ships, atmospheric deposition, through riverine inputs); ja Introduction of radionuclides. ja Nutrient and organic matter enrichment Inputs of nitrogen and phosphorus (e.g. direct discharges from point sources, losses from diffuse sources including agriculture, atmospheric deposition); ja Organic enrichment (e.g. mariculture, riverine inputs). RID, CAMP (HA-1,-3 en -5); onderdeel van scheepvaart assessment (BA-5) RID, CAMP (HA-1,-3 en -5); onderdeel van scheepvaart assessment (BA-5) RSC (RA-1) en OIC productiewater rapportages RID, CAMP (EA-2 en -7) en EMEP (EA-1) assessments; beoordeling 50% reductiedoelstelling (EA-4) RID en CAMP (EA-2 en -7) assessments; beoordeling eutrofiëringsstatus (EA-6); effecten van aquacultuur (BA-5) Biological disturbance Introduction of microbial pathogens; Introduction of nonindigenous species and translocations; Selective extraction of species (e.g. by commercial and recreational fishing). 74 jaarlijkse EU rapportages zwemwaterkwaliteit en ja ja ja ja nee schelpdierwater OSPAR verzamelt informatie over nietinheemse soorten als onderdeel van de implementatie van de recente IMO Ballast Water Convention, nog geen nee nee nee nee ja assessment. ja ja ja ja via ICES. Recreatieve visserij nee geen info 4. Geraadpleegde bronnen Marine Strategy Framework Directive (Text with EEA relevance) Brussels, 12 July 2007. (9388/07) Divers Ministeries van VROM, LNV, VenW en EZ (2004). Nota Ruimte. Ruimte voor ontwikkeling. Sdu, Den Haag (http://www.vrom.nl). Ministerie van Verkeer en Waterstaat/Rijkswaterstaat Directie Noordzee. Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (IBN 2015). Op initiatief van het Interdepartementale Directeuren Overleg Noordzee (IDON). Integraal Beheerplan Noordzee 2015 en uitvoeringsagenda ruimte, november 2006 LNV-handreiking Natura 2000: over beheerplannen en vergunningen, 2005 Water in Beeld 2006, voortgangsrapportage over het waterbeheer in Nederland, Rijkswaterstaat, 2006, www.waterinbeeld.nl/wib2006 Meetplan MWTL 2007, Rijkswaterstaat, 2007, http://www.rijkswaterstaat.nl/rws/riza/home/publicaties/rapporten/200 7/rr_2007.004.pdf Ministerie van Verkeer en Waterstaat/Rijkswaterstaat Directie Noordzee (2004). Noordzee-atlas. Op initiatief van het Interdepartementale Directeuren Overleg Noordzee (IDON). ISBN 90-369-3468-0 geb. Areas with special ecological values on the Dutch Continental Shelf, November 2005, Report RIKZ/2005.008, Alterra Report nr. 1203 ISBN nr. 90-369-3415-X Diverse Visserijaangelegenheden, Tweede Kamerstuk,12-09-2005, Viss. 2005/4159 VERORDENING (EG) Nr. 1543/2000 VAN DE RAAD van 29 juni 2000 tot instelling van een communautair kader voor het verzamelen en beheren van gegevens die essentieel zijn voor het gemeenschappelijk visserijbeleid. VERORDENING (EG) Nr. 1639/2001 VAN DE COMMISSIE van 25 juli 2001 tot vaststelling van het communautaire minimumprogramma en uitgebreide programma voor gegevensverzameling in de visserijsector en tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1543/2000 van de Raad. 75 Lindeboom, H.J., Geurts van Kessel, J. & Berkenbosch, A. 2005. Gebieden met bijzondere ecologische waarden op het Nederlands Continentaal Plat, Rapport RIKZ/2005.008, Alterra Rapport nr. 1109, ISBN nr. 90-369-3415-X Op weg naar ..Een KNMI voor de Noordzee, Prof. Dr. Jan H. Stel, Rijkswaterstaat, april 2007 Bijdrage aan de standpuntbepaling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ten aanzien van de Europese Mariene Strategie, 2006 Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede, 2006 Monitoring van biologische en abiotische parameters in zoute wateren in Nederland. De actuele situatie, de verplichtingen voortvloeiend uit Europese regelgeving en aanbevelingen voor de toekomst, Cor J. Smit, Oscar Bos & Erik Meesters, Versie 4.0, 30 December 2006 De rapportage verplichtingen van de Directie Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van wetten en verdragen, Alterra rapport 1459, ISSN 1566-7197, 2007 Ecorys, (2007). Kaderrichtlijn Mariene Strategiee Milieu: kosten en effecten, Ecorys in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee, Rotterdam/Den Haag (in voorbereiding). Politiek Akkoord Kaderrichtlijn Mariene Strategie, Evaluatie van het onderhandelingsresultaat, Rijkswaterstaat, 30 juli 2007 De Europese Mariene Strategie, Quick Scan Uitvoerbaarheidstoets. Rijkswaterstaat, “Haalbare en Betaalbare Ambities”, September 2006 A Handbook on Governance and Socioeconomics of Large Marine Ecosystems by Stephen B. Olsen, Jon G. Sutinen, Lawrence Juda, Timothy M. Hennessey, Thomas A. Grigalunas, University of Rhode Island, 2006 Report on the Workshop “Water Framework Directive and Maritime policy” Held on Jan 31, 2007 as part of the Pianc Seminar on the implications of the Water Framework Directive. http://www.espo.be/downloads/archive/c81b5354-a7e5-4a2b-8f38117f6f83cdb0.doc Elbersen J., en van Dam, C. (2006) Quick scan consequenties Europese Mariene Strategie voor LNV sectoren en vergelijking EMS met Kaderrichtlijn Water, Vogel- en Habitatrichtlijn. 76 Prevo, O. (2006)Contribution to defining the position of the Ministry of Agriculture, Nature and Food Quality on the European Marine Strategy (EMS) Impact Assessment Kaderrichtlijn Mariene Strategie: kosten en effecten Basisrapport 1. Impact assessment Kaderrichtlijn Mariene Strategie: baten Basisrapport 2 Concept Plan van Aanpak KRM, Implementatietraject kaderrichtlijn mariene strategie, 26 oktober 2007 De Kaderrichtlijn Water en de Visserij, Hoe we voorkomen dat we achter het net vissen, Expertisecentrum LNV, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Rapport EC-LNV nr. 2004/346 Ede, 2004 Naar een effectieve Monitoring; hoofdrapport Milieu, Natuur en Water In opdracht van Stuurgroep Monitoring Milieu-Natuur-Water (Samenwerkingsverband van het Interprovinciaal Overleg IPO, de ministeries van VROM, LNV en VenW, het Milieu- en Natuurplanbureau MNP en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu RIVM), Ronald Albers, Bilthoven, september 2006. Overzicht van monitoring- en rapportageverplichtingen en monitoringactiviteiten m.b.t. waterkwaliteit. (hardcopy) Groenboek Europees Maritiem beleid, Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie: een Europese visie op de oceanen en zeeën, Het standpunt van Nederland, April 2007 De rapportageverplichtingen van de Directie Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van wetten en verdragen, 2007 http://www2.alterra.wur.nl/Webdocs/PDFFiles/Alterrarapporten/Alterra Rapport1459.pdf Stichting DLO, Centrum voor Visserijonderzoek (CVO), DLO-programma 406, Wettelijke Onderzoek Taken Visserijonderzoek, Werkafspraken en werkplan 2008 (draft 1, 2007) CVO Rapport Nummer CVO 06.0xx, F.A. van Beek (ed.) de Jonge VN, Elliott M, Brauer VS. (2006).Marine monitoring: Its shortcomings and mismatch with the EU Water Framework Directive's objectives. Mar Pollut Bull. 2006;53(1-4):5-19. Websites Noordzee loket, www.noordzeeloket.nl Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM),www.rivm.nl/rvs/ 77 Collaborative workspace for EU partners, http://circa.europa.eu/ Resultaten van, en plannen voor onderzoek Wageningen UR, www.kennisonline.wur.nl/ Monitoring en Rapportage Database, www.kefm.nl/ LEI, Landbouw Economisch Instituut, Informatienet, www.lei.wur.nl Centraal bureau voor de Statistiek, CBS Statline, www.cbs.nl NIOO, Nederlands Instituut voor Ecologie, www.nioo.knaw.nl MNP, Milieu en Natuurplanbureau, www.mnp.nl http://www2.minlnv.nl/thema/groen/natuur/natura2000_2006/poster_n 2k_tranche1_28nov06.pdf (natura 2000 gebieden kaart) EU Rapporten Marine Strategy Framework Directive (Text with EEA relevance) Brussels, 12 July 2007. (9388/07) Setting EMMA fully on the European Marine Strategy course: From a general (gap) analysis to a roadmap on monitoring and assessment for the first five years after the entry into force of the MSD. EMMA (6) 3-1 Towards a ‘converging’ framework for monitoring and assessment of European marine waters. Synthesis of EEA-led EMMA Workshops on: 1. Operational oceanography, 2. Ecological processes and biological elements, and 3. Chemical loads and burdens EMMA 07/3/1 reviewed after EMMA 2007 7th Meeting of the Working Group on European Marine Monitoring and Assessment (EMMA). European Environment Agency, Copenhagen, 30-31 May 2007. EMMA 07/10/1 European Parliament Draft Recommendation for Second Reading of MSD Provisional 2005/0211(COD) OSPAR vergaderstukken Quality Status Report 2010. Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE OSPAR COMMISSION (OSPAR) OSTEND: 25-29 JUNE 2007. OSPAR 07/5/2-E OSPAR and the European Marine Strategy. Submitted by the Secretariat at the MEETING OF THE OSPAR COMMISSION (OSPAR) OSTEND: 25-29 JUNE 2007. OSPAR 07/4/1-E Draft Revised Programme of Work for the Quality Status Report 2010: Part I – Framework for the QSR. Part II – Organisation of QSR. Part III - 78 Production of Text of QSR 2010. Presented at the MEETING OF THE OSPAR COMMISSION (OSPAR) OSTEND: 25-29 JUNE 2007. OSPAR 07/15/7 Expanded structure of the QSR 2010. Submitted by the Secretariate . at the meeting of the OSPAR Commission Ostend, 25-29, June, 2007. OSPAR :07/05/Info.01-E* Ecological Quality Objectives – Working towards a healthy North Sea Presented by the Netherlands, Norway and the Secretariat at the MEETING OF THE OSPAR COMMISSION (OSPAR) OSTEND: 25-29 JUNE 2007. OSPAR 07/6/2-E Strategy for a Joint Assessment and Monitoring Programme (JAMP) (Reference number 2003-22) [1] (2006 Revision) ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO) Comparison of proposed descriptors of Good Environmental Status under the European Marine Strategy process and related OSPAR Monitoring and assessment activities. Presented by Secretariat. at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO). LONDON: 23-27 APRIL 2007. ASMO 07/2/3-E (L) The future role of the ICES/OSPAR/HELCOM Steering Group on Quality Assurance of Biological Measurements. Presented by Germany and The Netherlands at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO). LONDON: 23-27 APRIL 2007ASMO 07/6/11-E (L) Progress on a common set of pan-European indicators for the marine environment. Presented by the Secretariat in cooperation with the EEA at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO) LONDON: 23-27 APRIL 2007 ASMO 07/2/Info.3-E (L) Supporting Integrated Marine Ecosystem Monitoring and Assessments Frameworks. Presented at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO) LONDON: 2327 APRIL 2007. ASMO 07/9/5-E Environmental Assessment Criteria. Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE ENVIRONMENTAL ASSESSMENT AND MONITORING COMMITTEE (ASMO). LONDON: 23-27 APRIL 2007. ASMO 07/6/10-E (L) Towards a Framework for Biodiversity Monitoring and Assessment. Submitted by United Kingdom to ASMO 2007 ASMO :07/08/04-E :(L) (an EXCEL table) BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) 79 Monitoring and Assessment of Species and Habitats on the initial OSPAR List of threatened and declining Species and Habitats – Draft Guidance for Work Leading up to MASH 2007. Presented by the Secretariat with the assistance of Germany, Netherlands and UK at MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS (EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007 BDC 07/3/8-E Draft specifications for thematic assessments on fishing and shipping as a contribution to the QSR 2010. Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS (EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007 BDC 07/7/1-Add2-E The Development of a Regional Management Strategy for Ballast Water Management in North West Europe. Presented by the United Kingdom at the MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS (EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007. BDC 07/5/3-E Draft specifications for thematic assessments on fishing and shipping as a contribution to the QSR 2010. Presented by the Secretariat MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS (EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007 BDC 07/7/1 Add.2-E(L) Update on: Preliminary Comprehensive Overview of the Impacts of Anthropogenic Underwater Sound IN THE MARINE ENVIRONMENT . Presented by Germany at MEETING OF THE BIODIVERSITY COMMITTEE (BDC) BRUSSELS (EUROPEAN COMMISSION): 26-30 MARCH 2007. BDC 07/4/20-E MANAGEMENT GROUP FOR THE QUALITY STATUS REPORT 2010 (MAQ) Elements of the QSR 2010 and of the initial assessment under the MSD. Submitted by the Secretariate at MANAGEMENT GROUP FOR THE QUALITY STATUS REPORT 2010 (MAQ) HAMBURG (GERMANY): 8-9 MARCH 2007 MAQ(1) 07/3/2-Add.1-E WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS SPECIES AND HABITATS (MASH) Quality assurance of biological measurements. Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS SPECIES AND HABITATS (MASH) BREST (FRANCE): 5 - 8 NOVEMBER 2007. MASH 07/7/3-E READ Comparison of proposed descriptors of Good Environmental Status under the European Marine Strategy process and related OSPAR Monitoring and assessment activities. Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007 MASH 07/2/Info.2-E 80 Marine Biodiversity Monitoring and Assessment: Activities to improve synergies between EU directives and international conventions. Activities in Belgium, Denmark, Germany, Ireland, the Netherlands and the United Kingdom. Presented by ICG-SIAM at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007 MASH 07/7/4-E Overview of the relationships between OSPAR and HELCOM EcoQOs and proposed GES descriptors under Annex VI of EU MSD. Submitted by the Secretariat at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/2/Info.3-E See Excel sheet in this list Analysing synergy in management measures for biodiversity. Examples of synergy in the Netherlands and United Kingdom. Presented by the Netherlands and United Kingdom at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/3/2-E Towards a Framework for Biodiversity Assessment and Monitoring. Presented by the United Kingdom at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/7/1-E QSR 2010: Biodiversity Aspects Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/1/3-E Proposal for the development of an EcoQO on Litter. Presented by the Netherlands and Belgium at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 072//9-E Monitoring and Assessment of Species and Habitats on the Initial OSPAR List of Threatened and Declining Species and Habitats. Presented by the Secretariat at the MEETING OF THE WORKING GROUP ON MARINE PROTECTED AREAS, SPECIES AND HABITATS BREST (FRANCE): 5-8 NOVEMBER 2007. MASH 07/3/3-E OSPAR Publicaties 2006 Report on the Status of the OSPAR Network of Marine Protected Areas OSPAR Publication no.319) 2005 / 2006 Report on the Status of the OSPAR Network of Marine Protected Areas (OSPAR Publication no.268) 2006 Assessment of the Impact of Tourism on the OSPAR Maritime Area Publication no.281 81 2006 Case Reports for the Initial List of Threatened and/or Declining Species and Habitats in the OSPAR Maritime Area. Publication no.276 2006 Synergies in Assessment and Monitoring between OSPAR and the European Union Biodiversity, Volume 2. Publication no. 294 2005 Synergies in Assessment and Monitoring between OSPAR and the European Union. Analysis of synergies in assessment and monitoring of hazardous substances, eutrophication, radioactive substances and offshore industry in the North-East Atlantic Volume I. Publication no. 230 2006 Overview of OSPAR Assessments 1998 – 2006 Publication Number: 287/2006 82 5. Lijst van afkortingen en acroniemen AMvB AMOEBE ASCOBANS ASMO BARCOM BACs BCs CAMP CBD CBS CEMP CFP DGW DONAR EACs EC EC-LNV EcoQO’s EEA EEZ EIHA EMS EMMA EU EIONET EMIS EUNIS EZ FP 83 Algemene Maatregel van Bestuur De Algemene Methode voor OEcosysteembeschrijvingen en BEoordeling ‘AMOEBE systeem’ Agreement on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas Environmental Assessment and Monitoring Committee; milieubeoordelings en monitoringscomité van OSPAR (ASMO) Barcelona Convention voor de bescherming van het Middellandse zeegebied Background Assessment Concentrations Background Concentrations Comprehensive atmospheric monitoring programme Biodiversiteitsconventie Centraal Bureau voor de Statistiek Co-ordinated environmental monitoring programme Common Fisheries Policy; Europees Visserijbeleid (GVB) Directoraat Generaal Water (onderdeel min. V&W) Data Opslag Natte Rijkswaterstaat; landelijke database van Rijkswaterstaat, voor fysische, chemische, biologische en morfologische gegevens Environmental Assessment Criteria Europese Commissie Expertisecentrum van het Ministerie van LNV Ecological Quality Objectives; kwantitatieve kwaliteitsdoelstellingen (OSPAR) voor verschillende biologische elementen van het mariene ecosysteem van de Noordzee Europees Milieuagentschap (European Environment Agency) Exclusieve economische zone Working Group on the Environmental Impact of Human Activities (OSPAR) Europese Mariene Strategie Informele werkgroep ‘European Marine Monitoring and Assessment’ onder de Europese Mariene Strategie Europese Unie Environmental Information Observation Network; een europees milieuinformatie observatie netwerk Environmental Marine Information System ; Europese databank European Nature Information System; Europees natuurinformatie systeem, ontwikkeld en beheerd door Europese Biodiversiteitscentrum Ministerie van Economische Zaken Europese kaderprogramma’s (Framework programmes) GES GIS GMT GVB HELCOM HRL IBN 2015 ICES IMARES IMO IOC JAMP JNCC KIMO KRM KRW LBOW LNV MARPOL MAQ MER MESH MNP MPA MTR MWTL NCP NOAA NWO NZMC NIOZ NW4 OSPAR PAH PGNSP PKB QSR 84 Good Environmental Status, goede milieutoestand Geografisch Informatiesysteem Goede Milieutoestand Gemeenschappelijk visserijbeleid Helsinki Commissie; ‘Commission for the protection of the Baltic marine environment’ Europese Habitatrichtlijn Integraal Beheerplan Noordzee 2015 International Council for the Exploration of the Sea Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies; strategisch en toegepast marien ecologisch onderzoek. International Maritime Organization Intergovernmental Oceanographic Commission van UNESCO (IOC) Joint Assessment and Monitoring Programme, OSPAR samenwerking mbt informatie en datacollectie Joint Nature Conservation Committee International, Kommunenes Internasjonale Miljøorganisasjon (KIMO Nederland en België), NGO mbt marien afval Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie Europese Kaderrichtlijn Water Landelijk Bestuurlijk Overleg Water Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen. MARPOL staat voor MARine POLlution (zeevervuiling) Management Group for the QSR 2010, opgericht voor de begeleiding van het QSR 2010 proces Milieueffectrapportage Mapping European Seabed Habitats Milieu- en Natuurplanbureau Marine Protected Area maximaal toelaatbaar risico programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands Nederlands Continentaal Plat National Oceanic and Atmospheric Administration Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Noordzeeministersconferentie Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek De vierde Nota Waterhuishouding OSPAR Conventie voor de bescherming van het Mariene Milieu van de Noordoost Atlantische Oceaan (incl. de Noordzee en de Waddenzee) Polycyclic Aromatic Hydrocarbon ICES-EuroGOOS Planning Group on the North Sea Pilot Project Planologische Kernbeslissing Quality Status Report, periodieke rapportage over de kwaliteit van het mariene milieu RID RIKZ RIVO-CSO RIZA RWS RWS DNZ SMB SOVON STGQAB TMAP UNCLOS UNECE VHR VROM VenW WbR WEMOZ WGBFAS WGECO WIKIMON WISE Wm WOT WvO Ww ZKO 85 Comprehensive study on Riverine Inputs and direct Discharges RWS Rijksinstituut voor Kust en Zee (opgegaan in Waterdienst) Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek RWS Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (opgegaan in Waterdienst) Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat Dienst Noordzee Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling (2001/42/EG) vereniging SOVON Vogelonderzoek Nederland ICES/OSPAR/HELCOM Steering Group on Quality Assurance of Biological Measurements Trilateral Monitoring and Assessment Program van de Waddenzee United Nations Convention on the Law of the Sea United Nations Economic Commission for Europe Europese Vogel- en Habitatrichtlijn Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Ministerie van Verkeer en Waterstaat Wet beheer rijkswaterstaatswerken interdepartementale Werkgroep Ecologische Monitoring Zoute wateren ICES Baltic Fisheries Assessment Working Group (WGBFAS) ICES Working Group on Ecosystem Effects of Fishing Activities ICES/OSPAR Workshop on Integrated Monitoring of Contaminants and their Effects in Coastal and OpenSea Areas Water Informatie Systeem voor Europa Wet milieubeheer Wettelijke onderzoekstaken Wet verontreiniging oppervlaktewateren Waterwet Nationaal programma zee- en kustonderzoek van NWO