Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Cultuurhistorische en landschappelijke analyse van het waterbergingsgebied Diesdonk Inventarisatie van de cultuurhistorische en landschappelijke aspecten van het gebied LieropDiesdonk-Helmond-Zuid. Het onderzoek is uitgevoerd door: adviesbureau voor landschap en cultuurhistorie Herenstraat 19 4175 CC Haaften tel 0418-594141 fax 0418-594143 Inhoud www.lantschap.nl Drs. Adriaan Haartsen mei 2008 Lantschapsstudies 92 1 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 1. Inleiding 2. Ontstaan van het natuurlijke landschap 3. Bewoningsgeschiedenis 3.1 Prehistorie en Romeinse tijd 3.2 De middeleeuwen 3.3 Nieuwe tijd 4. Het onderzoeksgebied nader beschouwd 5. Betekenis van het cultuurlandschap 5.1 Aardkundige waarden 5.2 Archeologische waarden 5.3 Historisch-geografische en bouwhistorische waarden 6. Bedreigingen en kansen 7. Aanbevelingen 7.1 Archeologische waarden 7.2 Behoud en versterking van het cultuurlandschap Geraadpleegde bronnen pagina 3 pagina 5 pagina 8 pagina 8 pagina 10 pagina 13 pagina 19 pagina 24 pagina 25 pagina 26 pagina 27 pagina 30 pagina 32 pagina 32 pagina 33 pagina 35 De Stuwweg in de Wilde Velden. Een woord van dank: Bureau Lantschap dankt de heren Luuk Keunen uit Wageningen, Toine Maas uit Rhenen, Frans Martens uit Ommel, Pieter Koolen uit Deurne en Jan Timmers uit Gemert voor het beschikbaar stellen van cultuurhistorische informatie en voor de nuttige en vruchtbare discussie over de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de aanbevelingen voor behoud en ontwikkeling van het cultuurlandschap van het plangebied. . Opdrachtgever: Landslide milieu-adviesbureau (ir. R.E. Lapperre) 2 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 1. Inleiding In opdracht van Landslide milieu-adviesbureau (ir R.E. Lapperre) is onderzoek gedaan naar de landschappelijke en cultuurhistorische betekenis van het plangebied Waterberging Diesdonk en omgeving. Voorafgaand aan het cultuurhistorisch onderzoek is een plan van aanpak opgesteld dat is voorgelegd en geaccordeerd door de provincie Noord-Brabant. Op verzoek van de heer Lapperre zijn de resultaten van het archeologisch onderzoek in het eindrapport meegenomen. In de offerteaanvraag is het onderzoek als volgt omschreven: “Doel van de cultuurhistorische analyse is een beeld te geven van de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied, en de landschappelijke en cultuurhistorische waardevolle elementen en structuren te beschrijven en te waarderen. Op grond van de toekomstige ontwikkelingen dient een advies te worden gegeven voor behoud en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden. Ook dient de directe omgeving te worden meegenomen. Bij het onderzoek dienen de lokale partijen (zoals Heemkundekringen) te worden betrokken”. Helmond Oostappensche Heide Lierop Luchtfoto van het plangebied en directe omgeving. Werkwijze Na enkele terreinbezoeken, bestudering van bestaande literatuur en extra informatie van de heer Toine Maas uit Rhenen is een conceptrapport opgesteld. Dit is besproken met de heer Luuk Keunen op 21 april en de heren Frans Martens uit Ommel, Pieter Koolen uit Deurne en Jan Timmers uit Gemert op 24 april 2008. Naar aanleiding van deze besprekingen is een tweede concept opgesteld dat ter beoordeling naar de opdrachtgever en de drie laatstgenoemde heren is gestuurd. De opmerkingen bij het tweede concept zijn verwerkt in het eindrapport. 3 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Het plangebied: enkele karakteristieken Waterschap Aa en Maas is van plan ten zuiden van Helmond een waterbergingsgebied in te richten. Het plangebied omvat ongeveer 140 ha en ligt tussen Asten, Lierop en Helmond-Zuid. De waterberginglocatie ligt op de plaats waar de Aa en de Astense Aa samenvloeien. In de negentiende eeuw werd de Zuid-Willemsvaart aan de westrand van het beekdal van de Aa gegraven. In de twintigste eeuw kwam de oostelijke tak van het kanaal tot stand en zijn de Aa en Astense Aa genormaliseerd. Intensivering van de landbouw had tot gevolg dat het beekdal zijn kleinschalige karakter grotendeels kwijtraakte, onder meer doordat de vele houtsingels werden gekapt. Aan de rand van de Wilde Velden1, een grote open ruimte bij het samenvloeiingpunt van beide beken, werden enkele nieuwe boerderijen gebouwd. Een nieuwe functie van het landschap is voorzien in het kader van de waterberging Diesdonk. Detail van de kaart van Henricus Hondius, 1638, met daarop aangegeven de dorpen Lierop, Asten en Helmond en de beken de Aa en de Astense Aa. Cultuurhistorische waarden en landschapsontwikkeling Cultuurhistorische waarden werden vroeger vooral gezien als een planologische sta-in-de-weg. Sinds het verschijnen van de nota Belvedere is echter het besef gegroeid dat het erfgoed boeiende mogelijkheden biedt voor het landschap van de toekomst. Het kan een bron van inspiratie vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwerpers en vormgevers, architecten en stedenbouwkundigen kunnen uitgedaagd worden (of zich uitgedaagd voelen) het verleden in eigentijdse vorm te laten herleven, of historische processen door te trekken naar de toekomst. Gebruik maken van zulke aspecten uit het verleden betekent dat er kansen ontstaan voor nieuwe vormgeving en nieuwe kwaliteit van het landelijke gebied, waarbij essentiële landschappelijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven of verder worden ontwikkeld. Het voordeel hiervan is dat het gebied – ook na de uitvoering van de maatregelen – een historische diepgang en een eigen identiteit behoudt en zich daardoor onderscheidt. Ontwerpers zijn heel belangrijk voor de wijze waarop met cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Een goed ontwerp vereist echter beschikbaarheid van de benodigde achtergrondinformatie en een visie op hoe met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten rekening gehouden moet worden. Op topografische kaarten wordt het gebied bij de samenvloeiing van Aa en Astense Aa aangeduid als ‘Wilde Velden’. In de archieven wordt dit gebied wel aangeduid als ‘Gemene Velden’ of ‘De Beemd’. Onder deze laatste naam staat het gebied ook nu nog bekend. In deze rapportage is de term ‘Wilde Velden’ gebruikt. 1 4 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 2. De natuurlijke wordingsgeschiedenis Detail van de geologische kaart 1 : 50.000, kaartblad 51 Oost. Legenda: Nu3 = dekzand dikker dan 2 m; Nu4 = fluvioperiglaciale afzettingen (met stippels: bedekt door dekzand dunner dan 2 m); S Nu3 = dekzand met recente verstuivingen; V = veen dikker dan 1 m; V Nu4 = veen dunner dan 1 m op fluvioperiglaciale afzettingen. Pleistoceen De ondergrond van het gebied bestaat uit zandlagen die lang geleden, voor de landijsbedekking van Noord-Nederland, door de Maas zijn afgezet. Als gevolg van tektoniek (bewegingen van de aardkorst langs breuken in de ondergrond) schoof de Maas steeds verder naar het oosten en heeft de afgelopen 400.000 jaar geen invloed meer uitgeoefend op het gebied. Tijdens de laatste drie ijstijden werd het noorden van ons land twee keer met landijs bedekt. In het zuiden was geen sprake van een landijsbedekking, hier was het landschap te vergelijken met een poolwoestijn, of in nattere perioden, met een toendra. Door de wind werden zand- en leemlagen afgezet. In deze tijd ontstond ook de brede, west-oost lopende dekzandrug die wel bekend staat als de Midden-Brabantse rug. Deze rug vormde een belemmering voor de afwatering in noordelijke richting. Door de stuwing trad de beek, de voorloper van de Aa, veelvuldig buiten zijn oevers en zette in het dal van de Aa en zijn zijbeken een laag sediment af, bestaande uit fijn zand en leem. Omdat de afzetting plaats vond onder invloed van smeltwater in het toendralandschap spreken de geologen van fluvioperiglaciale afzettingen. Aan het eind van het pleistoceen was het beekstelsel van de Aa en haar zijbeken al aanwezig. Behalve de grote dekzandruggen ontstond er onder invloed van de wind ook kleinschalig reliëf in de laatste ijstijd, zoals uitblazingskommen en donken. Uitblazingskommen zijn kleinere of grotere, door de wind gevormde depressies. Er ligt er een langs de Diesdonkse Weg bij Laag Diesdonk, en verder 5 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ vinden we enkele grotere kommen op de Oostappensche Heide, het Kraneven en het Scheefven, en twee vennen op de Brouwhuissche Heide. Donken zijn kleine dekzandheuvels die vaak aan de rand van beekdalen liggen en in de regel wat hoger liggen dan de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn de donken van Diesdonk en Beersdonk. Holoceen Na afloop van de laatste ijstijd werd het klimaat warmer en vochtiger. De beken gingen meanderen en zetten leem af in de beekdalen. Op natte plekken van het beekdal en in afgesneden meanders van de beek vormde zich broekveen, dat hier en daar in de dalen van de Aa en de Astense Aa kan worden teruggevonden. Verder naar het oosten ontstond het uitgebreide veengebied van de Peel. In deze juist geschoonde sloot tussen de Zuid-Willemsvaart en de Aa, net ten noorden van de snelweg A67, is mooi te zien dat veenlagen het oorspronkelijke reliëf hebben genivelleerd. We zien op de foto twee dekzandruggen (herkenbaar aan de lichte kleur) en twee laagten, wellicht oude lopen van de Aa, die met veen zijn opgevuld. Door het kappen van bossen, door te intensieve begrazing en door het steken van plaggen ontstonden op de hogere delen van het dekzandgebied uitgestrekte zandverstuivingen. Soms dateren deze stuifzanden al uit de prehistorie, maar de meeste zijn in de middelleeuwen ontstaan. Samenvattend kunnen we stellen dat, voordat de mens zich uitvoerig en indringend met de inrichting van het gebied ging bezighouden, het landschap van het plangebied voorgesteld kan worden als een uitgestrekt licht golvend landschap, dat bestond uit een dekzandvlakte met ruggen en geïsoleerde donken, doorsneden door de dalen van de Aa, de Astense Aa en de Busselse loop. De beekdalen bestonden uit broekbos, een nat bos van elzen, essen en wilgen op een venige bodem. De hogere, droge delen van het terrein waren ingenomen door eiken-berkenbos. Op de meest vruchtbare delen stond eiken-beukenbos. In geïsoleerde laagten op de dekzandplateaus lagen vennen, omringd door natte heideterreinen. 6 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Detail van de Geomorfologische kaart 1 : 50.000, blad 51, Eindhoven. De vlakke beekdalen van de Aa, de Astense Aa en het kleinere beekdal van de Busselse Loop zijn aangegeven met de legendaeenheden 1R4, 2R5 en 2R2; de dekzandglooiingen met de eenheden 3H11, 3L5, 3K14 en 4K14. Eenheid 2M9 zijn vlakten van ten dele verspoelde dekzanden, met een uitblazingskom (3N5) langs de Diesdonkse weg. De Oostappensche Heide (4L8) bestaat uit lage landduinen met bijbehorende vlakten en laagten. 7 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 3. Bewoningsgeschiedenis Verschillende archeologische vondsten uit de omgeving maken duidelijk dat het gebied een lange bewoningsgeschiedenis heeft gekend. De aanwezigheid van hogere gronden dicht bij de beekdalen vormde een aantrekkelijk woonmilieu, waar verschillende vormen van bodemgebruik mogelijk waren. Overigens is het landbouwbedrijf in de loop der tijden veranderd en zijn de laaggelegen gronden in de beekdalen steeds intensiever gebruikt. Nieuwe tijd Late middeleeuwen Vroege middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd Bronstijd Neolithicum (jonge steentijd) Mesolithicum (midden steentijd) Paleolithicum (oude steentijd) 1500 na Chr. – heden 1000 – 1500 na Chr. 450 –1000 na Chr. 0 – 450 na Chr 800 - 0 voor Chr. 1800 – 800 voor Chr. 4000 – 1800 voor Chr. 8000 – 4000 voor Chr ouder dan 8000 voor Chr. Overzicht van de archeologische periodes. 3.1 Prehistorie en Romeinse tijd De oudste tot dusverre bekende sporen van menselijke aanwezigheid in de omgeving van het onderzoeksgebied betreft vondsten uit het laatpaleolithicum ten zuiden van Lierop, bij de Eindhoutsche Hoef. Op de in de jaren ’60 van de vorige eeuw grotendeels vergraven dekzandrug van Heiberg zijn gebruiksvoorwerpen van twee jagerskampen uit het mesolithicum gevonden (Ellenkamp, 2008). Ook bij Voorste Beersdonk zijn voorwerpen uit deze periode aangetroffen. Aan de Heibergweg zijn diverse vondsten gedaan uit het neolithicum: pijlpunten, aardewerkscherven en een vuurstenen bijl (Ellenkamp, 2008). In het onderzoeksgebied zijn tot dusverre geen vindplaatsen bekend uit de bronstijd en de ijzertijd; die zijn wel bekend in de wat ruimere omgeving. Op de Lungendonk bij buurtschap Hersel zijn urnen aangetroffen van een grafveld uit de late bronstijd en/of de ijzertijd. Uit de late bronstijd stammen ook de grafheuvels op het archeologisch monument bij de Eindhoutsche Hoef (bronnen: KICH; Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant). In Helmond is een put uit de late ijzertijd gevonden (bron: Eindhovens Dagblad, 4 februari 2005). Sporen van bewoning in de Romeinse tijd zijn gevonden aan de Ter Hofstadlaan in Someren Noord. De sporen werden aangetroffen tijdens archeologisch onderzoek door middel van proefsleuven. Aan de zuidkant van Lierop, waar een nieuwbouwwijk komt, wordt de bodem eveneens op die manier onderzocht, maar daar is tot nu toe niets spectaculairs gevonden. Fokko Kortlang van archeologisch adviesbureau ArchAeO uit Eindhoven coördineert namens de gemeente Someren beide onderzoeken. Die worden uitgevoerd door het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) uit Amersfoort. Volgens Kortlang lijkt het er sterk op dat de hoger gelegen delen van Someren in vroeger tijden erg dichtbevolkt waren. Want de afgelopen vijftien jaar werden bij archeologisch onderzoek in wat nu de wijk Waterdael is, al vele archeologische resten van een Romeinse nederzetting naar boven gehaald, en de locatie aan de Ter Hofstadlaan ligt op dezelfde hoge dekzandrug (Eindhovens Dagblad, 23 mei 2006). Ook in Deurne zijn vondsten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd gedaan. Archeologen van de Vrije Universiteit van Amsterdam hebben op het toekomstig industrieterrein bij de Grote Bottel in Deurne sporen van boerderijen en stallen gevonden. In totaal zijn tot nu toe de resten van vijftien boerderijen gevonden, afkomstig uit verschillende tijden. De betrokken archeologen spreken van een belangrijke vondst voor de Zuid-Nederlandse archeologie. (Bron: Eindhovens Dagblad, 24 januari 2006). In het onderzoeksgebied zijn geen vondsten uit de Romeinse tijd bekend, maar gezien de landschappelijke overeenkomst met het Dommeldal, waar wel bewoning is aangetoond, zijn vindplaatsen uit de Romeinse tijd niet uit te sluiten (Ellenkamp, 2008). 8 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Cultuurhistorische en aardkundige waarden in het onderzoeksgebied en omgeving. Bron: Ellenkamp, 2008. 9 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Het is heel goed mogelijk dat er onder de verschillende akkercomplexen in of in de omgeving van het onderzoeksgebied nog meer sporen van vroegere bewoning te vinden zijn. De akkercomplexen zijn soms waardevolle archeologische schatkamers. Door de dikke laag opgebracht organisch materiaal zijn eventuele bodemsporen en gebruiksvoorwerpen beschermd tegen beschadiging door ploegen of andere agrarische activiteiten. Soms gaan de sporen onder de akkers terug tot het Neolithicum, maar veel vaker worden sporen ontdekt van de IJzertijd en de perioden erna. 3.2 De middeleeuwen Na de Romeinse tijd nam de bevolkingsdichtheid in de Kempen aanvankelijk af, maar in de loop van de vroege middeleeuwen zijn de gunstigste plekken van het landschap weer in gebruik genomen. Vroegmiddeleeuwse bewoning is aangetoond in dorpen als Bakel, Vlierden en Deurne. Vondsten bij Boomen duiden op bewoning in de negende en tiende eeuw. Lierop zou in de vroege middeleeuwen deel hebben uitgemaakt van een domein van de Duitse keizer, die het in de 10e of 11e eeuw verdeelde tussen het kapittel van Sint-Servaas in Maastricht en het SintLambertuskapittel te Luik. In de twaalfde eeuw had de abdij van Postel, een stichting van de moederabdij in Floreffe (België), bezittingen in Lierop. In de late middeleeuwen werden nieuwe gebieden ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Soms waren het spontane ontginningen, in andere gevallen kwam het initiatief van kloosters of andere grondbezitters. De abdij van Postel stichtte een hoeve in Boomen en verkreeg de Stipdonkse hoeve met de watermolen op de Aa. De ontginningen van Diesdonk, Beersdonk en Oostappen dateren uit de late middeleeuwen. In deze tijd zijn ook enkele adellijke huizen in de omgeving van het onderzoeksgebied gebouwd. In Someren stond kasteel Donck, in Asten het gelijknamige kasteel, Deurne had het Groot en Klein Kasteel en ook Helmond bezat twee kastelen. In Boomen ligt een archeologisch monument waar vroeger het kasteel Lierop heeft gestaan. Het boerenbedrijf In de loop van de middeleeuwen nam de bevolking toe en werd het bodemgebruik intensiever. De bewoning verplaatste zich van de hogere delen van de plateaus naar de randen van de beekdalen, zoals bijvoorbeeld bij Vlierden gebeurde (Beijers en Koolen, 1996). Nieuwe boerderijen werden gesticht buiten de bestaande dorpen. De boerderijen bij het onderzoeksgebied worden al in de late middeleeuwen genoemd: Stipdonk in 1197, Bussel in 1306, Diesdonk in 1421, Oostappen in 1368/69 (mededeling Frans Martens) en Beersdonk in 1340 (Beijers en Koolen, 1996). Sommige hoeven werden gespitst, waardoor ze de namen Voorste en Achterste Beersdonk, Voorste en Achterste Diesdonk en Hoog en Laag Oostappen kregen. De naam Oostappen is een verbastering van Aastappen, een doorwaadbare plaats in de (Astense) Aa. De oude eikenbossen, die vroeger gebruikt werden om de varkens te weiden, verdwenen geleidelijk om plaats te maken voor akkers en heidevelden. In de beekdalen werd het broekbos omgezet in hooi- en weiland. De inrichting van het landschap, en de manier waarop men het land benutte, sloten nauw aan op de oorspronkelijke terreingesteldheid. De beekdalen waren in gebruik als grasland, de hogere gronden als heide en op de flanken van de beekdalen legden de boeren hun akkers aan. Op de bodemkaart is mooi te zien dat de akkers in een langgerekte strook langs de beekdalen liggen, op de grens van hogere en lagere gronden. Ze zijn echter aangelegd op van nature vrij arme zandgronden. Het grootste probleem, voordat de kunstmest zijn intrede deed, was het gebrek aan mest. Rogge wil wel groeien op zandgrond, maar voor een goede opbrengst moet er bemest worden. Aardappelen, die in de 18e eeuw hun intrede deden in de bedrijfsvoering, hadden nog meer mest nodig. Waar moest men in die tijd de voedingsstoffen vandaan halen om de akkers te bemesten? Lange tijd kwamen die van de eigen dieren op het bedrijf. De mest van de dieren werd vermengd met heideplaggen, bladeren en ander organisch materiaal. Dit betekende dat er een delicaat evenwicht was tussen de hoeveelheid 10 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ bouwland, de hoeveelheid grasland (weiland en hooiland) en het areaal heide. De heide was belangrijk in het systeem. In de eerste plaats omdat men er de schapen liet grazen. 's Nachts werden de schapen in een omheinde ruimte opgesloten, en de mest die ze produceerden werd vermengd met heideplaggen. Zo vormde zich een dikke laag mest, die in het voorjaar naar de akkers werd gebracht, daar werd uitgespreid en door de bodem gewerkt werd. Niet alle boeren in het Brabantse zandgebied hadden echter schapen. De meeste mest werd geproduceerd door koeien, waarvoor een speciaal potstalsysteem was ontwikkeld. De koeien werden zoveel mogelijk op stal gehouden. Een of twee keer per dag mochten ze eruit om te grazen op de graslanden of op de al geoogste akkers. De graslanden in het gebied lagen in de laaggelegen delen van de beekdalen. Hier zorgden de beken voor periodieke bemesting. Ter plaatse van de huidige Sluis nr 9 in de Zuid-Willemsvaart stond de Stipdonkse watermolen. De molen wordt al genoemd in akten uit 1179 en is daarmee de oudst bekende watermolen van Brabant. De molenstuw zal er vroeger toe hebben bijgedragen dat delen van de beekdalen kortere of langere tijd onder water stonden. Doordat de beken een laagje slib afzetten op het land werden extra voedingsstoffen aan de bodem toegevoegd. Onverdeeld gunstig waren de overstromingen echter niet: zowel de Aa als de Astense Aa transporteerden veel veenwater uit de Peel. Dit water had een lage pH, waardoor de bodem door de overstromingen kon verzuren. Detail van de Bodemkaart 1: 50.000, kaartblad 51 Eindhoven Oost. Langs de Astense Aa liggen aan de zuidkant de akkers van Oostappen, aan de noordkant die van Belgeren en Voorste Beersdonk. Langs de Aa hetzelfde beeld: aan de westzijde de akkers van Stipdonk en Lierop, aan de oostkant de akkers van Dijk, Voorste Diesdonk en Achterste Diesdonk. De akkercomplexen zijn in bruin weergegeven (zEZ21). In de beekdalen bestaat de bodem uit beekeerdgrond (pZg23) en veengrond (zVz). De legendaeenheden Hn21 en Hd21 zijn leemarme bodems bestaande uit fijn zand. De voormalige stuifzanden van de Oostappensche Heide en de Herselsche Heide zijn weergegeven als Zd21. 11 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Het strooisel voor de potstal werd verzameld in de minder drukke tijden op de boerderij. De boerin verzamelde blad en ander organisch materiaal van het erf, de mannelijke krachten gingen heideplaggen steken op de heidevelden. Nu was het niet zo dat er maar onbeperkt schapen op de heidevelden gehouden konden worden, evenmin als er ongelimiteerd plaggen gestoken konden worden. Het gevaar dreigde dat er zandverstuivingen zouden ontstaan, waardoor de heide zelf onbruikbaar werd en die mogelijk ook de bouwlanden konden bedreigen. Ook wilde men niet hebben dat er zich nieuwe boeren op de heidevelden gingen vestigen. Om dit allemaal te reguleren zijn in de loop van de Middeleeuwen organisaties ontstaan, die in Oost-Nederland marken worden genoemd en in Brabant bekend staan als gemeynten of gemeynden. Binnen het gebied van de gemeynt werden de rechten en plichten van de inwoners bepaald: hoeveel schapen men mocht weiden, hoeveel karrenvrachten plaggen er van de gemeenschappelijke heidevelden gehaald mochten worden, hoeveel turf er gestoken mocht worden, welke bijdrage er geleverd moest worden voor de gemeenschappelijke voorzieningen, zoals de wegen, waterlopen en de houtwal langs de akkercomplexen. Vaak bleven de gemeenschappelijke gronden in het bezit van de landsheer, eerst de Hertog van Brabant, later de Staten Generaal. Omstreeks 1300 heeft de hertog de gemeenschappelijke gronden uitgegeven aan de inwoners van de betreffende dorpen en buurtschappen. De boeren van Lierop bijvoorbeeld hadden in 1328 de rechten op de woeste gronden van de hertog gekocht. Men mocht – tegen betaling – het gebied gebruiken om schapen te weiden, plaggen te steken, bijen te houden, turf te steken, enzovoort. Soms had de gemeynt het recht om percelen ter ontginning uit te geven of om delen van de gronden te laten beplanten met bomen (pootrecht). Pas in de Franse tijd kwamen de gemeenschappelijke gronden in het bezit van de gemeenten. Behalve plaggen en brandstof leverden de woeste gronden nog enkele andere producten. De heidestruiken werden gebruikt voor het maken van bezems en borstels, er werd leem gegraven voor de vloer in de boerderij, en er werden bijen gehouden. Maar de belangrijkste functie was het leveren van plaggen voor het gebruik in de potstal, tot dit landbouwsysteem door de komst van kunstmest in enkele decennia rond de vorige eeuwwisseling, danig veranderde. De gemeenschappelijke heidevelden werden verkocht, er werden nieuwe boerderijen gebouwd en een deel van de heidevelden veranderde in landbouwgrond. De watermolens De Belgerense watermolen lag juist ten oosten van het onderzoeksgebied op de Astense Aa. De molen stamt uit de late middeleeuwen en wordt voor het eerst genoemd in 1406 (Beijers en Koolen, 1996). Het was een dubbele molen, met een oliemolen aan de Astense kant en een korenmolen aan de Deurnese kant. Aanvankelijk was de molen eigendom van de heren van Deurne; in 1723 werd de molen verkocht aan de heren van Asten. In het begin van de negentiende eeuw raakte de molen in verval. De molen heeft tot omstreeks 1835 gefunctioneerd, want in 1825 werd de molen door de heer van Asten voor een periode van acht jaar verhuurd aan molenaar Peter Holten (Beijers en Koolen, 1996). De molen lag op een plek waar een dekzandrug diep het dal van de Astense Aa in stak en er dus voldoende verval was om de molen te laten draaien. Bovendien bood de versmalling van het beekdal de mogelijkheid het water stroomopwaarts van de molen op te stuwen. Het stuwmeertje bij de watermolen werd ‘vloed’ genoemd. De kolk, stroomafwaarts van de molen, is in 1962 gedempt bij de kanalisering van de Astense Aa. Een vergelijkbare landschappelijke situatie vinden we bij de Stipdonkse molen op de Aa, iets ten noorden van de samenvloeiing van de Aa en de Astense Aa. Ook hier was het dal versmald door een dekzandrug waardoor de laaggelegen terreinen van het Stipdonkse Goor en de Wilde Velden als vloed konden worden gebruikt. De Stipdonkse molen is de oudst bekende watermolen in Noord-Brabant. De Stipdonkse hoeve en de molen worden voor het eerst genoemd in een akte van 1179, als ze worden geschonken aan de priorij van Postel, een dochterstichting van de abdij van Floreffe. De watermolen 12 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ heeft nog lang gefunctioneerd. In 1892 werd het oorspronkelijke houten gebouw afgebroken en vervangen door een groot stenen molenhuis. Het einde van het molenbedrijf op deze plek kwam in 1939, toen de Aa werd genormaliseerd. Het molengebouw is in 1948 afgebroken (Maas, 1989). De molens hadden het recht in de wintermaanden te malen, in deze periode stonden de lage delen van het beekdal door opstuwing dus regelmatig onder water. De Belgerense molen bijvoorbeeld was jaarlijks van 1 oktober tot 17 maart in bedrijf. De Stipdonkse watermolen in het begin van de twintigste eeuw. Bron: Beijers en Koolen, 1996. Kleinschalige turfwinning Het winnen van turf voor eigen gebruik is en bezigheid die eeuwenlang is uitgeoefend. Deze kleinschalige turfwinning ging heel anders dan de grootschalige vervening, zoals dat bijvoorbeeld in de Peel plaatsvond. De veenputjes of boerenkuilen waren het resultaat van één dag werk. Je moest wel minstens met zijn tweeën zijn: een om te graven en de ander om de turf aan te pakken en op te stapelen, en vaak ook om het water uit de put te hozen. Als je de volgende dag terug kwam was de put helemaal vol water gelopen en kon je beter met een nieuwe put beginnen. In de beekdalen en andere natte terreinen werd de bovenlaag verwijderd en opzij gezet, of in de put van vorig jaar gestort. Als men op de betere veenlagen stuitte kon deze gestoken en gedroogd worden. Vaak moest, vanwege de vochtigheid of de slechte kwaliteit van het veen, een tussenstap gezet worden: in die gevallen werd de turf uit de put geschept en op een vlak stuk naast de kuil gelegd. In de Belgische Kempen noemde men dit een turfplein. Op het plein werden de klonten gebroken en werd de massa gehomogeniseerd. Door water uit de kuil op de laag te storten werd deze vochtig gehouden. Als de laag de gewenste dikte (15 centimeter) had gekregen, werd de turf gesneden en gedroogd. Weken later werden de turven gestapeld. (Burny, 1999; Burm & Haartsen, 2003). Deze kleine, individuele turfgraverijen vonden vooral plaats in de beekdalen en in dichtgegroeide vennen. Op de kaart van 1843-45 zijn nog enkele kleine turfputten aangegeven in het dal van de Aa. 13 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 3.3 Nieuwe tijd Na de middeleeuwen vond enige groei plaats van de dorpen rondom het onderzoeksgebied. Lierop, dat deel had uitgemaakt van de parochie Asten, werd in 1569 een eigen parochie. Ommel ontwikkelde zich tot een belangrijk bedevaartsoort, zeker nadat er in 1539 een klooster gesticht was. Op het platteland veranderde er weinig aan het oude landbouwsysteem, behalve dat andere gewassen hun intrede deden. Het aandeel van rogge werd geleidelijk minder ten gunste van aardappelen, boekweit en haver. Verdeling van gemeenschappelijke gronden Veel ingrijpender veranderingen vonden plaats in de negentiende eeuw. Schapen werden minder belangrijk in de bedrijfsvoering, vooral omdat de gemeenschappelijke heidevelden verdeeld werden, maar ook door de lage wolprijzen als gevolg van de goedkope importwol uit Australië en NieuwZeeland. Het potstalsysteem bleef nog lang in zwang, maar vanaf de jaren '70 van de 19e eeuw begint de toepassing van kunstmest en guano steeds belangrijker te worden. Het accent in de landbouw werd verlegd in de richting van de veehouderij. Als reactie op de grotere vraag naar slachtvee werd de varkenshouderij belangrijker; de betere afzetmogelijkheden voor boter gaven impulsen aan de melkveehouderij. In deze periode zijn in de omgeving van het onderzoeksgebied verschillende zuivelfabrieken opgericht. De laaggelegen, natte gronden in de beekdalen, langs de Aa en de Wilde Velden bij de samenvloeiing van beide beken, zijn lange tijd gemeenschappelijk gebruikte weidegronden geweest. Op de kaart van 1843-45 staan ze nog aangegeven als grote open graslanden zonder sloten. Toch waren ze in die tijd al verdeeld, zoals blijkt uit onderzoek van de heer Frans Martens. Waarschijnlijk zijn de gronden in het begin van de negentiende eeuw door de gemeente aan particulieren verkocht. Houtsingels De toepassing van kunstmest en het beschikbaar komen van goedkoop veevoer had tot gevolg dat het potstalsysteem langzamerhand in onbruik geraakte. De potstallen maakten plaats voor grupstallen, de koeien konden veel langer buiten geweid worden en het steken van plaggen behoorde tot het verleden. Ook de introductie van een andere vinding, het prikkeldraad, had gevolgen voor het landschap. Waar men vroeger voor goede perceelsscheidingen was aangewezen op goed onderhouden singels of houtwallen, kon men nu volstaan met een aantal paaltjes en een rol prikkeldraad. Opmerkelijk is dat al Van het fijnmazige elzensingellandschap is weinig overgebleven. De singel bij Achterste Diesdonk is in het kader van de ruilverkaveling aangelegd. Door zijn grote breedte wijkt deze singel af van de smalle houtsingels langs de sloten die grote delen van het onderzoeksgebied vroeger kenmerkten. 14 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Percelering en grondgebruik in 1832 in het Astense deel van het onderzoeksgebied, het noorden is rechts. Lichtblauw: grasland; donkerblauw: water; groen: bos; paars: heide; geel: zandverstuiving; niet ingekleurd: bouwland. Bron: Frans Martens, Ommel. De zwarte lijn geeft de waterbergingscontour uit het reconstructieplan aan. in het begin van de vorige eeuw op de achteruitgang van het karakteristieke landschap werd gewezen, en wel door pater Van den Elsen uit Gemert. Van den Elsen was voorman van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbont van 1896 tot omstreeks 1920. Hagen, houtwallen, singels en bosjes moesten volgens hem behouden blijven omdat ze de band tussen de boer en zijn land bevestigden. Het slopen 15 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ van dergelijke elementen zou maar leiden tot een materialistisch landschap en zou een stimulans zijn voor vanuit de stad geïnitieerde zedenverwildering! Maar ook voor de zangvogels en als beschutting voor het vee zag hij het nut van singels, hagen en houtwallen in. In dezelfde periode mengde zich een andere geestelijke in het debat: kapelaan, later pastoor H.W. Roes. Deze schreef in 1913 het volgende: "Heggen is jammer van de plaats! Hout brengt niets op! Er uit er mee, met al die eiken- en elzenheggen". Infrastructuur De kaart van Krayenhoff uit het begin van de negentiende eeuw laat zien dat er geen doorgaande wegen in het onderzoeksgebied lagen, wel in de onmiddellijke omgeving. Bij de molen van Stipdonk kon men de Aa oversteken om van Lierop naar Helmond of Deurne te gaan. Door de aanleg van de ZuidWillemsvaart werd deze route onderbroken: pas in de tweede helft van de negentiende eeuw is een ophaalbrug bij Sluis nr. 9 gebouwd. Tussen Lierop en Dijk was eveneens een brug of voorde waar men de Aa kon passeren. Hier werd wel een brug aangelegd waar men de Zuid-Willemsvaart (en de Aa) kon oversteken. De weg van Asten via Ommel naar Vlierden en Helmond voerde bij de watermolen van Belgeren over de Astense Aa. De wegen in het onderzoeksgebied waren lokale ontsluitingswegen die merendeels gedurende de late middeleeuwen zijn ontstaan en pas in de loop van de twintigste eeuw gedeeltelijk werden verhard. Enkele verbindingen zijn mogelijk ouder, zoals de Keizersdijk tussen Oostappen en Beersdonk. Waarschijnlijk heeft hier de oversteekplaats of voorde gelegen waaraan Oostappen zijn naam dankt. Op de kaart van 1843-45 is in deze weg een brug over de Astense Aa getekend. De weg raakte in onbruik nadat in 1906 iets westelijker een brug voor de tram werd aangelegd. Detail van de kaart van Krayenhoff uit 1810 met de globale ligging van het waterbergingsgebied. 16 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Een belangrijke blikvanger in het huidige landschap is de Zuid-Willemsvaart. Vroeger was de Aa van ’sHertogenbosch tot Helmond bevaarbaar. Er bestonden al in de achttiende eeuw plannen om ook het zuidelijke deel van de Aa bevaarbaar te maken, om stadsvuil uit ’s-Hertogenbosch aan te kunnen voeren om nieuw ontgonnen landbouwgronden te bemesten. Het kwam er toen echter niet van en in 1822 nam Koning Willem I het besluit om een nieuw kanaal aan te leggen van ’s-Hertogenbosch naar Maastricht. In drie jaar is het kanaal gegraven en zijn alle sluizen gebouwd. Vanwege het grote hoogteverschil dat moest worden overbrugd, meer dan 40 meter, moesten er 21 schutsluizen worden gebouwd. Deze zijn vanaf ’s-Hertogenbosch genummerd: bij het onderzoeksgebied liggen Sluis Nr. 9 en Sluis nr. 10. In 1826 is het kanaal geopend. In het gebied ligt het kanaal enigszins verhoogd in het landschap, zodat het aan weerskanten voorzien is van dijken. Het water van de Aa wordt met grondduikers onder het kanaal door geleid. In de jaren ’80 van de vorige eeuw is een nieuw tracé van de vaart langs de oostrand van Helmond aangelegd. De Zuid-Willemsvaart en de oostelijke kanaaldijk. Rechts loopt de Aa, die is verlegd toen in de jaren ’80 van de vorige eeuw het oostelijke tracé van de Zuid-Willemsvaart werd aangelegd. In 1906 is een trambaan aangelegd tussen Helmond en Asten, die het onderzoeksgebied doorsneed. Bij de huidige Otterstraat werd het dal van de Astense Aa overgestoken. De tram stopte in Oostappen en Beersdonk. De halteplaats in Beersdonk is nog aanwezig. Toen de tramlijn naar Geldrop in 1906 was doorgetrokken naar Helmond-Asten werd de paardentram vervangen door deze stoomtram. Het is de loc nr 2 (de 'St.Oedenrode') een pakwagen en een rijtuig van de gemengde klasse I en II. Bron: www.theoldhometown.com/eindhoven/picture/number1264.asp 17 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Ruilverkavelingen en normalisatie van de beken In de loop van de twintigste eeuw veranderde de landbouw. Het oude, min of meer zelfvoorzienende boerenbedrijf, met de schaapskooien en potstallen, veranderde in meer marktgerichte ondernemingen. Hierbij speelde de oprichting van zuivelfabrieken in de omringende dorpen een belangrijke rol. De Nijverheid in Vlierden werd in 1893 opgericht, Flora in Lierop in 1896, De Eendracht in Hersel in 1902. In Asten zijn zelfs vijf zuivelfabrieken actief geweest. Om de bedrijfsvoering van de landbouwbedrijven te verbeteren werd het landschap aangepast. Belangrijke verbeteringen, vanuit landbouwkundig oogpunt bezien, waren de normalisaties van de beken en de ruilverkavelingen. De normalisatie van de Aa en de benedenloop van de Astense Aa is uitgevoerd in de jaren ’30 van de vorige eeuw. De smalle, kronkelende lopen van de beken zijn rechtgetrokken en de beken kregen een ruimere dimensionering. De normalisering van de Aa betekende het einde van de watermolen Stipdonk. In de jaren ’60 is ook het bovenstroomse deel van de Astense Aa aangepakt. Stuw in de Astense Aa, aangelegd in de jaren ’30. In deze periode vonden ook ruilverkavelingen plaats in het gebied. Het westelijke deel van het onderzoeksgebied maakte deel uit van de ruilverkaveling Kleine Aa. Niet alleen vond uitruil van percelen plaats, waardoor de boeren hun gronden dichter bij de boerderij en meer aaneengesloten kregen, ook de waterhuishouding werd verbeterd, de percelen werden vergroot, verschillende wegen zijn verhard en er kwamen nieuwe boerderijen bij, zoals aan de Oostappensedijk. De opkomst van de intensieve varkenshouderij, in de decennia na de Tweede Wereldoorlog, leidde tot de bouw van grote stallen en veranderingen in het bodemgebruik: de maïs werd het belangrijkste akkerbouwgewas. Stadsuitbreiding De afgelopen jaren is een groot bedrijventerrein, Zuidoost Brabant, in ontwikkeling genomen aan de noordkant van het onderzoeksgebied. De oude middeleeuwse buurtschappen Blikhalm en Achterste Beersdonk zijn hierbij verdwenen. 18 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 4. Het onderzoeksgebied nader beschouwd Aan de hand van topografische kaarten kunnen de landschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen tweehonderd jaar gedetailleerd worden geanalyseerd. Topografische kaart 1 : 25.000, 1843-45. Op de kaart van 1843-45 is te zien dat er een groot verschil is tussen open en besloten delen van het landschap. De Oostappensche Heide is vrijwel onbegroeid, met uitzondering van kleine bosstroken bij het Scheefven en enkele bospercelen bij Oostappen en Diesdonk. Vrij grote open ruimten waren er ook op de akkercomplexen, hoewel daar wel opgaande bomen voorkwamen bij de verspreid liggende boerderijen, langs enkele wegen en op sommige perceelscheidingen. Uitgesproken kleinschalig en besloten waren de beekdalen van de Astense Aa en de Busselse Loop, net als de flanken van het dal van de Aa. De elzen- en meidoornsingels die hier op de perceelsgrenzen stonden hadden verschillende functies. Ze dienden als veekering, als slibvang, als leverancier van geriefhout en men plukte er noten, bessen en bramen. Opmerkelijk is dat er in het dal van de Aa grote delen ongeperceleerd grasland voorkwamen, zoals in het Goor, de Wilde Velden en in de zone tussen de Zuid-Willemsvaart en de Aa. Delen van deze gronden zijn lang als gemeenschappelijke weide gebruikt. Ze werden verdeeld in het begin van de negentiende eeuw, maar de boeren hadden er kennelijk nog geen behoefte aan om sloten aan te leggen om het gebied beter te ontwateren. Hier en daar werd nog turf gestoken, zoals blijkt uit de blauwe rechthoekjes vlakbij de plek waar destijds de Meervensche Loop in de Aa uitmondde. 19 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Het kaartbeeld van omstreeks 1900. De kaartbladen van de chromotopografische kaart 1 : 25.000, nummers 692 (zuidelijk gedeelte, uitgegeven in 1900) en 671 (noordelijk gedeelte, uitgegeven in 1901) sluiten niet goed op elkaar aan. De kaart van omstreeks 1900 wijkt slechts op enkele punten af van die van 60 jaar eerder. Opvallend zijn de steilranden langs de akkers bij Belgeren, Voorste en Achterste Beersdonk, Oostappen en Bussel. De heide is meer begroeid geraakt, deels door bosaanplant, deels door spontane opslag. Het Kraneven en het Scheefven zijn niet langer als meren aangegeven. De kleinschaligheid van de beekdalen is nog verder toegenomen doordat veel van de gemeenschappelijke weidegronden zijn verdeeld en van sloten en singels zijn voorzien. Het Goor en de Wilde Velden zijn nog steeds open gebieden, maar er zijn wel sloten gegraven. Het wegenpatroon is verdicht: er zijn verschillende wegen bijgekomen, onder andere over de Oostappensche Heide. De brug over de Astense Aa is naar het westen verplaatst en de oude route over de Keizersdijk is in onbruik geraakt. De westelijke dijk van de Zuid-Willemsvaart is verhard, net als de weg Lierop-Asten. Bij Sluis Nr. 9 is een ophaalbrug gebouwd. Het aantal boerderijplaatsen is vrijwel hetzelfde als in 1843. 20 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Topografische kaart 1: 25.000 uit 1949 Vijftig jaar later is het beeld drastisch veranderd. De kleinschaligheid in de beekdalen is verdwenen doordat vrijwel alle elzensingels op de perceelsscheidingen zijn verwijderd. Qua openheid is het onderscheid tussen de akkers en de graslanden in het beekdal verloren gegaan. Door de verschillen in bodemgebruik zijn de agrarische gebruikseenheden – grasland, bouwland en bos/heide nog steeds duidelijk van elkaar te onderscheiden. De beekdalen zelf zijn sterk veranderd. De Aa is helemaal rechtgetrokken, de Astense Aa benedenstrooms van de brug in de Otterweg. De Busselse Loop is eveneens rechtgetrokken. De onregelmatige percelering in de beekdalen is vervangen door een vrij regelmatige strookvormige verkaveling, loodrecht op de waterlopen gericht. Diverse nieuwe wegen staan op de kaart, zoals Goorweg, Heibergweg, Stuwweg en Aaweg. De trambaan, die in 1906 was aangelegd tussen Asten en Helmond en die over de Oostappensche heide, via Oostappen en Achterste Beersdonk naar het noorden liep, was al weer buiten gebruik. De tram heeft tot 1934 gereden, grote delen van het tracé zijn op de kaart zichtbaar en ook nu nog in het terrein herkenbaar. Alle wegen in het gebied, met uitzondering van de weg Lierop-Asten, waren nog onverhard. Ten noorden van Achterste Diesdonk is ruim vijftig hectare bos en heide omgezet in landbouwgrond. De Oostappensche Heide is verder bebost geraakt, en verdeeld in een groot aantal bospercelen. De bossen zijn aangelegd om mijnhout te leveren voor de kolenmijnen in Zuid-Limburg. De bospercelen zijn van elkaar gescheiden door paden, die tevens als brandgangen dienst deden. Aan weerskanten van zo’n brandgang werd een rij loofbomen geplant om te voorkomen dat een bosbrand oversloeg naar een volgend perceel. De vennen zijn in gebruik genomen als landbouwgrond. 21 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Topografische kaart 1: 25.000 uit 1980. Op de kaart van 1980 zien we dat veel wegen zijn verhard. Ook zijn er diverse wegen verdwenen, vooral doodlopende insteekweggetjes vanaf de boerderijen naar de percelen in het beekdal. De dekzandrug langs de Heibergweg is afgegraven. Er zijn diverse boerderijen bijgekomen, zoals langs de Oostappensedijk. Bestaande boerderijen zijn sterk uitgebreid met grote (varkens)stallen, bijvoorbeeld bij Achterste Diesdonk. Op de plaats van het oude Scheefven is omstreeks 1960 een grote recreatieplas gegraven als onderdeel van recreatieoord Oostappen. De voormalige Oostappensche Heide is geheel dichtgegroeid met bos, er zijn nog maar enkele kleine heideterreinen over. Twee nieuwe doorgaande wegen doorsnijden het gebied: de huidige A 67 en de huidige N 279. Ten noordwesten van Achterste Diesdonk is in het kader van de ruilverkaveling een brede bossingel aangelegd die deels een oude weg langs de noordkant van de akkers volgt. Langs de Aaweg is een klein driehoekig bosperceel aangelegd. Verschillende percelen in de beekdalen zijn omgezet in maïsakkers. De verschillen in bodemgebruik tussen de verschillende landschapseenheden was in die tijd al aan het vervagen. 22 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Topografische kaart 1:25.000 uit 2004. Het huidige kaartbeeld laat een verdere schaalvergroting in het landbouwkundig gebruik zien. De smalle strookvormige percelen in de beekdalen zijn veranderd in grote blokvormige percelen. Veel grasland is omgezet in bouwland. Ten oosten van het nieuwe tracé van de Zuid-Willemsvaart, dat is aangelegd in de jaren ’80 van de vorige eeuw, is een bedrijventerrein tot ontwikkeling gekomen dat zich nog steeds verder naar het zuiden uitbreidt. De buurtschappen Blikhalm en Achterste Beersdonk zijn verdwenen. Door de perceelsvergroting en de maïsteelt in de beekdalen is het onderscheid tussen de beekdalen en de akkercomplexen aan de randen van de dekzandplateaus vrijwel geheel verdwenen. Slechts aan de hoogteverschillen en een enkele overgebleven steilrand is het onderscheid tussen deze agrarische gebruikseenheden nog te herkennen. 23 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 5. Betekenis van het cultuurlandschap Uit het onderzoek naar de archeologische betekenis, het historisch bodemonderzoek en het cultuurhistorisch landschapsonderzoek is een duidelijk beeld ontstaan over de landschappelijke kwaliteiten van het onderzoeksgebied. Het gebied heeft een interessante wordingsgeschiedenis en is gevormd in het pleistoceen en het holoceen. De basis van het gebied is tijdens de laatste ijstijd ontstaan toen er door de wind een laag dekzand in het gebied is afgezet en er door smeltwater zogenaamde fluvioperiglaciale afzettingen zijn gevormd. Tijdens het warmere holoceen hebben de Aa en de Astense Aa geleidelijk beekdalen in de afzettingen gevormd. In de laagste delen van deze dalen heeft veenvorming plaatsgevonden. De Wilde Velden. De veenlaag is hooguit één meter dik en verschilt ook in dikte. De lichte plekken geven aan waar zand uit de ondergrond is opgeploegd. Voor de middeleeuwse ontginningen was het landschap van het plangebied voorgesteld kan worden als een uitgestrekt licht golvend landschap, dat bestond uit een dekzandvlakte met ruggen en geïsoleerde donken, doorsneden door de dalen van de Aa, de Astense Aa en de Busselse loop. De beekdalen bestonden uit broekbos, een nat bos van elzen, essen en wilgen op een venige bodem. De hogere, droge delen van het terrein waren ingenomen door eiken-berkenbos. Op de meest vruchtbare delen stond eiken-beukenbos. In geïsoleerde laagten op de dekzandplateaus lagen vennen, omringd door natte heideterreinen. Wat de bewonings- en ontginningsgeschiedenis betreft, ligt het accent in de late middeleeuwen. Vanuit de al bestaande nederzettingen zijn de randen van de beekdalen in gebruik genomen. Belangrijk is de bouw van de watermolen van Stipdonk geweest, omdat de lage delen van het gebied als wijerd of ‘vloed’ dienst hebben gedaan. Op de flanken van de beekdalen werden nieuwe boerderijen gebouwd en akkers ingericht. De oudste vermeldingen van Bussel, Diesdonk, Oostappen en Beersdonk laten zien dat de essentiële inrichting van het onderzoeksgebied al in de late middeleeuwen aanwezig was: heide op de hogere delen, akkers op de flanken van de dekzandruggen en grasland in de beekdalen. De heidevelden en delen van de beekdalen bleven geruime tijd gemeenschappelijk bezit. Gaandeweg werden deze gemeenschappelijke gronden echter verdeeld, de beekdalen eerder dan de heide. Het gevolg van deze verdeling en het particuliere bezit was dat de beekdalen zeer kleinschalig en besloten werden, doordat vrijwel alle percelen omgeven waren door houtsingels. In de negentiende eeuw was er 24 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ een duidelijk onderscheid tussen de open heidevelden, de akkers met spaarzame opgaande bomen, de besloten beekdalen en de open graslanden in de laagste delen, langs de Aa en in de Wilde Velden. In de eerste helft van de twintigste eeuw is dit beeld sterk gewijzigd. Ingrepen in de beken maakten een intensiever gebruik van de aanliggende gronden mogelijk. De houtsingels verdwenen en de kleinschalige percelering werd vervangen door een meer rationele. Het grote contrast tussen de beekdalen en de open akker- en heidegebieden vervaagde. De heidevelden zelf veranderden in de loop van de vorige eeuw in gesloten bossen of werden ontgonnen tot landbouwgrond. Steilrand van de dekzandrug bij Achterste Diesdonk. De dekzandrug steekt diep het dal van de Aa in. Door het eeuwenlange gebruik als akker en het opbrengen van mest en heideplaggen zijn de hoogteverschillen vergroot. 5.1 Aardkundige waarden Het noordelijk deel van het plangebied is onderdeel van het door de Provincie Noord-Brabant aangewezen aardkundig waardevolle gebied “Oostappensche Heide, Astense Aa”. De Oostappensche Heide is een voormalig een stuifzandgebied dat via een natuurlijke en markante overgang overgaat in het dal van de Astense Aa. Volgens de provincie NoordBrabant schiet de ontsluiting van het beekdal echter tekort om het goed toegankelijk en beleefbaar te maken. Door de aanwijzing als aardkundig waardevol kent het gebied een planologische bescherming, waarbij als uitgangspunt gehanteerd wordt dat er geen bodemingrepen mogen plaatsvinden die de aard van het gebied aantasten. Ingrepen gericht op behoud of juist versterking van het karakter zijn wel toegestaan. Uit het onderzoek is verder gebleken dat het dal van zowel de Astense Aa als de Aa als markante landvormen in het landschap herkenbaar zijn. Het zelfde geldt voor de dekzandrug die vanuit Achterste Diesdonk diep het dal in steekt. Iets minder markant, maar ook goed herkenbaar is de dekzandwelving van Voorste Diesdonk. Langs de noordkant van het dal van de Astense Aa, ter plaatse van de huidige Heibergweg, lag vroeger eveneens een langgerekte zandrug. Dit was een uitloper van het dekzandplateau van Beersdonk en de 25 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Brouwhuissche Heide, die diep het dal van de Aa in stak. De rug is in twee fasen afgegraven, waardoor hij als zodanig thans niet meer herkenbaar is. 5.2 Archeologische waarden (ontleend aan Ellenkamp, 2008) In ARCHIS staan in en rond de waterberging Diesdonk enkele archeologische vindplaatsen weergegeven. Twee daarvan zijn gelegen op de noordrand van het plangebied. Tijdens het veldonderzoek zijn daar nog enkele verspreid in het plangebied gelegen vindplaatsen aan toegevoegd. Alle vindplaatsen zijn op kaartbijlage 1 van het archeologische rapport (Ellenkamp, 2008) weergegeven. Hoewel alleen de vindplaatsen gelegen binnen de plangrenzen mogelijk door de geplande ingrepen bedreigd worden, zijn de andere bekende vindplaatsen ook relevant, omdat zij van invloed zijn op hetgeen de mens in de beide beekdalen heeft uitgevoerd. Met andere woorden: de vindplaatsen zijn mede bepalend voor de archeologische verwachting. Op basis van de verzamelde gegevens is een archeologische verwachting voor het gebied opgesteld, waarmee een voorspelling wordt gedaan ten aanzien van nog onbekende archeologische resten in het gebied. Archeologische verwachting Op basis van de verzamelde gegevens over de landschappelijke opbouw, het menselijk gebruik en de sporen die daardoor in het waterbergingsgebied zijn achtergelaten, is een archeologische verwachting opgesteld. Daarbij is onderscheid gemaakt in een verwachting voor droge gebiedsdelen, waarmee vlakdekkend inzicht wordt verkregen in de zones waar nederzettingssporen verwacht worden, en een verwachting voor natte gebiedsdelen, waarmee inzicht wordt verkregen in de zones in het beekdal waar bijzondere, aan de natte omstandigheden gerelateerde archeologische resten verwacht kunnen worden. De verwachtingszones zijn weergegeven op kaartbijlage 2 van het archeologische onderzoeksrapport (Ellenkamp, 2008). Droge gebiedsdelen De flanken van de beekdalen en de uitgesproken zandkoppen in de beekdalen vormen gradiëntzones die interessant zijn geweest voor de jager-verzamelaars uit de Steentijd en waar zodoende archeologische resten uit deze periode verwacht kunnen worden. De hoge enkeerdgronden in het gebied vormen getuigen van een langdurige landbouwkundige geschiedenis. Door de grote dikte van het opgebrachte dek bestaat er een goede kans dat eventuele bewoningssporen goed geconserveerd zijn. Zodoende kunnen hier gebruiksvoorwerpen en nederzettingssporen uit de prehistorie tot en met de late middeleeuwen verwacht worden. Natte gebiedsdelen De bewoning op de hogere gronden in en rond het waterbergingsgebied heeft ook haar weerslag gehad op de beekdalen. Zo zijn er plekken die, op basis van landschappelijke kenmerken en historische gegevens, interessant zijn geweest om de beek over te steken. Dit geldt onder andere voor een zone in het dal van de Astense Aa tussen Voorste Beersdonk en Oostappen. De historische verbindingsweg, de Keizersdijk, lag iets ten oosten van de huidige Otterstraat. Gezien de bewoning op beide oevers kunnen hier ook afvaldumps van de nederzettingen verwacht worden. Ook een zone in het dal van de Aa, vlak voor de samenvloeiing met de Astense Aa, voldoet aan de voorwaarden om er een beekovergang te verwachten. Uit eerder onderzoek is gebleken dat rond beekovergangen ook vaak rituele deposities worden aangetroffen. Dat geldt ook voor de zone rond de samenvloeiing van beide beken. Daarnaast kunnen in en langs de voormalige beekloop sporen van jacht en visserij aanwezig zijn. Ook de restanten van veenputten zijn naar verwachting in de bodem aanwezig en kunnen vondsten herbergen uit de late middeleeuwen tot de negentiende eeuw. 26 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ De veengronden in de beekdalen zijn interessant omdat hier gunstige conserveringsvoorwaarden voorkomen voor organische archeologische resten. 5.3 Historisch-geografische en bouwhistorische waarden Binnen het onderzoeksgebied zelf zijn de cultuurhistorische waarden beperkt. Belangrijke structuurkenmerken, zoals de loop van de beken, de kleinschalige percelering en de vele houtsingels, zijn in de vorige eeuw door verschillende oorzaken verdwenen. Binnen het gebied bevindt zich één element van cultuurhistorische waarde, namelijk de stuw in de Astense Aa. De stuw is gebouwd omstreeks 1930 in het kader van de normalisering van de Aa en de Astense Aa. ‘Stuw A’ in de Astense Aa. In de directe omgeving van het waterbergingsgebied zijn verschillende historische geografische en bouwhistorische elementen en structuren als waardevol op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant gezet. • De Zuid-Willemsvaart met de weg over de oostelijke kanaaldijk (vroeger jaagpad); • De sluizen met bruggen en dienstgebouwen in de Zuid-Willemsvaart: Sluis nr. 9 en Sluis nr.10; • Het beschermde dorpsgezicht Boomen; • Boerderij Oostappensedijk 52 • Boerderij Oostappensedijk 50 • Boerderij Diesdonkerweg 49 • Boerderij Heibergweg 1 • Enkele historische wegen, zoals de Oostappensedijk, de Heibergweg, de Brouwhuisweg en de Diesdonkerweg; • Het bosje aan de Aaweg met restanten van hakhout (aangelegd circa 1900 op voormalige heidegrond), beplant met zomereik en zwarte els; • Historische groenstructuren. 27 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Waardevolle groenstructuren en boerderijen op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant. Uit het archeologische en cultuurhistorische onderzoek is gebleken dat er echter ook elementen in het gebied aanwezig zijn die niet op de CHW staan weergegeven, zoals de Otterstraat (onderdeel van het tracé van de trambaan) en de voormalige halteplaats. Op de algemene hoogtekaart van Nederland (AHN) is het tracé van de trambaan op de Oostappensche Heide (buiten het onderzoeksgebied) nog duidelijk herkenbaar. Binnen het onderzoeksgebied liep de trambaan over een dijklichaam waar nu de Otterstraat op ligt. Wat de boerderijen betreft bezitten, naast de bovengenoemde boerderijen, ook de boerderijen Oostappensedijk 54, 56, 58, 60 en 66 en Diesdonkerweg 41 historische waarde (schriftelijke mededeling Frans Martens). Bovendien is uit onderzoek van historische kaarten gebleken dat er ook elementen in het gebied aanwezig zijn geweest die nu verdwenen zijn. Het gaat hierbij om: • de historische beeklopen van de Aa en Astense Aa; • de (voormalige) overgangen van de historische wegen over beide beken, met name de Keizersdijk; • de houtsingels in de beekdalen en op de flanken van de beekdalen en de hogere gronden; • de turfputjes; • de kleinschalige strookvormige percelering in de beekdalen. 28 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Perron van de halteplaats van de tram Helmond-Asten tussen Achterste en Voorste Beersdonk. 29 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 6. Bedreigingen en kansen In het kader van de m.e.r.-procedure wordt uitgegaan van vier inrichtingsalternatieven voor Waterberging Diesdonk: nulalternatief, basisalternatief (BA), basisalternatief-plus (BA+) en meest milieuvriendelijk alternatief. In het kader van onderhavig studie zijn de effecten van het BA en BA+ bekeken, omdat hiervan reeds min of meer bekend is waar de geplande ingrepen uit bestaan. Voor zover de inrichtingsplannen zich beperken tot wat in het BA omschreven staat, zijn de ingrepen beperkt van aard. Het gaat om peilverhogingen door aanpassingen van bestaande stuwen en het aanleggen van kniehoge kades, zodat het gebied bij hoog water gefaseerd onder water komt te staan. Bedreiging van aardkundige en archeologische waarden De aardkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden kunnen worden bedreigd door ruimtelijke ingrepen. Om een goede omgang met deze waarden te waarborgen, is het van belang inzicht te hebben in de kwetsbaarheid ervan. De aardkundige waarde van het gebied wordt vooral bedreigd door rationalisering en nivellering van het landschap. Door egalisaties zijn subtiele hoogteverschillen glad gestreken en ten behoeve van ingrepen in de waterhuishouding zijn meanderende beken rechtgetrokken. Daarnaast vormen diepe bodemingrepen een bedreiging voor de oorspronkelijke gelaagdheid van het landschap. De grootste bedreiging voor de cultuurhistorische waarden in het gebied wordt gevormd door de technische vooruitgang, waardoor vrijwel alle landgebruik mogelijk is, los van de landschappelijke basis. Hierdoor is de oorspronkelijke verdeling in landgebruik verloren gegaan en liggen nu, waar ooit langgerekte beemden het gebruik vormden, maïsakkers tot aan de beek. Hierdoor hebben relicten die noodzakelijk waren voor een voormalig landbouwkundig systeem hun economisch nut verloren en vormen het nu slechts storende elementen, die vaak tijdens de grote ruilverkavelingen (deels) zijn opgeruimd. De grootste dreiging van de archeologische resten in het gebied wordt gevormd door bodemingrepen die eventuele archeologische resten kunnen verstoren. Het gaat dan vooral om activiteiten als het afgraven van gronden en het dempen van sloten voor de inrichting van het gebied. In het BA+ is het afgraven van de bouwvoor aangegeven als één van de inrichtingsmaatregelen. Hierdoor kunnen de aanwezige en verwachte waarden in het gebied sterk worden aangetast of zelfs vernietigd. Op plaatsen waar jonge afdekkende pakketten voorkomen, zoals enkeerdgronden, veenlagen of beekafzettingen, liggen de mogelijke archeologische resten echter enigszins beschermd en vormen bodemingrepen een beperkte bedreiging. Kansen voor versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden Het voornemen om het plangebied geschikt te maken voor waterberging heeft, mits er geen afgraving plaatsvindt, eigenlijk louter positieve effecten op de aanwezige aardkundige en mogelijk te verwachten archeologische waarden in het gebied. Met name als gevolg van het vervallen van de landbouwkundige bestemming verdwijnt de potentiële dreiging van diepe grondbewerking en de daaruit voortkomende aantasting van aardkundige en archeologische waarden. Realisering van de waterberging bij de samenvloeiing van beide beken betekent dat de oude functie van het gebied, als ‘vloed’ van de Stipdonkse watermolen, in een nieuw jasje wordt gestoken. Bovendien kunnen de beekdalen gedeeltelijk hun natuurlijke karakter terugkrijgen. Een gunstig neveneffect is de verhoging van de grondwaterstand, waardoor de conserveringsomstandigheden voor organische archeologische resten verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. De aard van het gebied en de geplande inrichting als waterberging biedt kansen die de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit van het gebied kunnen vergroten. Door hermeandering van de beken kan het oorspronkelijk karakter hersteld en het waterbergend vermogen van de beken vergroot worden. De aanleg van het nieuwe waterbergingsgebied biedt bovendien de kans om het onderscheid tussen de beekdalen en de akkercomplexen aan de randen ervan beter in het landschap tot uitdrukking te brengen. Dit onderscheid is door het verwijderen van houtsingels, het vergroten van percelen en door 30 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ veranderingen in het bodemgebruik goeddeels verloren gegaan. Het zou de historische diepgang ven de beleefbaarheid van het landschap belangrijk vergroten als dit onderscheid opnieuw in het landschap herkenbaar wordt. De kades bieden bovendien de mogelijkheid om te dienen als padennetwerk om het gebied beter te ontsluiten. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens die door de provincie Noord-Brabant is geuit ten aanzien van het aardkundig waardevolle gebied “Oostappensche Heide, Astense Aa”. Door langs de kades borden te plaatsen met uitleg over de aardkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden in het waterbergingsgebied Diesdonk kunnen bovendien educatieve en recreatieve doelen worden gediend. De Busselse Loop met stuw bij Voorste Diesdonk. 31 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 7. Aanbevelingen Uit het onderzoek is gebleken dat het waterbergingsgebied Diesdonk in cultuurhistorisch en landschappelijk opzicht de afgelopen eeuw sterk achteruit is gegaan. In het gebied van de geplande waterberging en de directe omgeving liggen enkele aardkundige, cultuurhistorische en archeologische (bekend en onbekend) waarden. Ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied kunnen er toe leiden dat deze waarden worden aangetast. In zijn algemeenheid wordt daarom aanbevolen rekening te houden met de aanwezige waarden in het gebied en verstoring daarvan te voorkomen door ze in te passen in de inrichtingsplannen. Gezien de aard van de geplande ingrepen vormen de huidige inrichtingsplannen volgens het BA echter een kans om het gebied in cultuurhistorisch en landschappelijk opzicht op te waarderen. Bovendien biedt de aanleg van de waterberging een goede mogelijkheid de ecologische verbindingszones langs de Aa en de Astense Aa te realiseren. Verder dient het aanbeveling de kades zodanig in te richten en van informatieborden te voorzien, dat zij een recreatieve en educatieve functie kunnen vervullen en het bijzondere karakter van het waterbergingsgebied beleefbaar kunnen maken. 7.1 Archeologische waarden (zie ook Ellenkamp, 2008) Ten aanzien van onbekende archeologische waarden in de beeklopen wordt aanbevolen eventuele werkzaamheden extensief te begeleiden. Dit houdt in dat de graafvlakken na afloop van de werkzaamheden worden geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische resten. In de zones met een hoge verwachting gelden de hierna beschreven voorwaarden. Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek kan contact opgenomen worden met de provinciaal archeoloog. Mocht de verdere planvorming (bijvoorbeeld door de keuze van een ander inrichtingsalternatief of variaties daarbinnen) aanleiding geven tot grootschalig grondverzet dan gelden de volgende aanbevelingen ten aanzien van de aardkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden in het gebied: • Bekende aardkundige of archeologische waarden: behoud in de huidige staat door middel van planaan-/inpassing. • Hoge archeologische verwachting, droge gebiedsdelen: behoud in situ gewenst, door middel van planaanpassing. Indien niet mogelijk: karterend archeologisch onderzoek voorafgaand aan de planuitvoering. • Hoge archeologische verwachting, natte gebiedsdelen: behoud in situ gewenst, door middel van planaanpassing. Indien niet mogelijk: archeologische inspectie van de werkzaamheden. Waar beekovergangen verwacht worden bestaat dit uit een begeleiding van de werkzaamheden. • de overige zones betreft het een regelmatige inspectie van de graafvlakken, inclusief metaaldetectie. Voorafgaand aan de inspectie dient een Programma van Eisen/Plan van Aanpak (PvE/PvA) te worden opgesteld. Hierin worden de randvoorwaarden bepaald ten aanzien van het onderzoek en het niveau waarop de resultaten worden gedocumenteerd. Dit PvE/PvA dient in overeenstemming te zijn met de richtlijnen die door het bevoegd gezag worden gesteld. • Lage archeologische verwachting, natte gebiedsdelen: hoewel hier, buiten de historische beekloop, geen concreet te begrenzen archeologische resten verwacht worden, kunnen er wel resten van jacht of visserij aanwezig zijn. Aangezien deze eventuele resten in het veen waarschijnlijk goed geconserveerd zijn, kunnen zij waardevolle informatie opleveren. Om die reden wordt in deze zone een extensieve archeologische inspectie aanbevolen, waarbij de graafvlakken worden geïnspecteerd na afloop van de graafwerkzaamheden. 32 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 7.2 Behoud en versterking van het cultuurlandschap De inrichting van het waterbergingsgebied vormt een uitgelezen kans de cultuurhistorische en landschappelijke betekenis te vergroten, de herkenbaarheid van het historisch gegroeide landschap te verbeteren en de belevingswaarde te vergroten. Wij bevelen de volgende maatregelen aan (de nummers corresponderen met de schetskaart op de volgende pagina): 1. Behoud van de cultuurhistorisch waardevolle boerderijen: 2. Behoud van de stuw in de Astense Aa, als icoon van de normaliseringswerken in de jaren ’30 van de vorige eeuw. 3. Behoud en beleefbaar maken van de voormalige tramhalte. 4. Behoud van het hakhoutbosje langs de Aaweg. 5. Hermeandering van de Aa en de Astense Aa. 6. Aanpassing van de vorm van het waterbergingsgebied aan het reliëf. Ter hoogte van Achterste Diesdonk is de Aaweg een logische grens, omdat hier een steilrand ligt die de akkers van Achterste Diesdonk scheidt van de lager gelegen gronden in het beekdal. Verder naar het zuiden zou overwogen kunnen worden een deel van het dal van de Busselse loop, tussen Voorste Diesdonk en de snelweg, bij het waterbergingsgebied te trekken. Hierdoor zou het waterbergingsgebied mooi rondom de hogere gronden van de beide Diesdonken komen te liggen. In het dal van de Astense Aa stellen wij voor de begrenzing zodanig te kiezen dat de oude akkers van Oostappen en Beersdonk buiten het waterbergingsgebied vallen. 7. Herstel van de dekzandrug Heiberg ten noorden van de samenvloeiing van de Aa en de Astense Aa en deze rug gebruiken als noordgrens van de waterberging. De rug vormde vroeger de scheiding tussen het Stipdonksche Goor en de Wilde Velden. Het Goor is nu vrijwel geheel in beslag genomen door het bedrijventerrein. De nieuwe rug beplanten met boomsoorten van voedselarme bodems, zoals zomereik, berk en sporkehout. Door deze brede bosstrook wordt het bedrijventerrein aan het zicht onttrokken en ontstaat er een logische en historisch verantwoorde overgang van het stedelijke naar het landelijke gebied. De Heibergweg. 8. 9. Behoud en versterking van de landschappelijke openheid van de Wilde Velden en de samenvloeiing van Aa en Astense Aa. Kappen van de bomen langs de Stuwweg. Aanbrengen van sloten met houtsingels op de flanken van de beekdalen (op de overgangen van de beekdalen naar de hoger gelegen akkercomplexen), zodanig dat lange strookvormige 33 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ 10. 11. 12. percelen ontstaat. De richting van de oorspronkelijke percelering aanhouden. Hierdoor ontstaat een coulisselandschap waardoor men van de hogere gronden (en vanaf de kade van de waterberging) de beekdalen in kan kijken. Het hele waterbergingsgebied als grasland gebruiken. Herstel van de oude Keizersdijk tussen Oostappen en Beersdonk. Mogelijk kan deze dienen als oostelijke begrenzing van het waterbergingsgebied. Behoud van het tracé van de trambaan, in de vorm van de huidige Otterstraat en de nog zichtbare delen op de Oostappensche heide (buiten het eigenlijke waterbergingsgebied). Op het bovenstaande kaartje zijn de aanbevelingen globaal weergegeven. Wij achten het van belang dat de lokale deskundigen op het gebied van de cultuurhistorie bij het ontwerpproces van de waterberging worden ingeschakeld, zodat de kansen en mogelijkheden, die deze nieuwe functie met zich meebrengt, optimaal benut kunnen worden. Door de inrichting als waterberging kan het gebied belangrijk aan landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit en aan belevingswaarde winnen. 34 Cultuurhistorische en landschappelijke analyse waterbergingsgebied Diesdonk _____________________________________________________________________________ Geraadpleegde bronnen Literatuur Beijers, Henk & Pieter Koolen, 1996. Vlierdens Verleden 721-1926. Historische opstellen over de oude heerlijkheid en de zelfstandige gemeente. Vlierden. Bisschops, J.H., 1973. Blad Eindhoven Oost (51-O). Toelichtingen bij de Geologische Kaart van Nederland 1 : 50.000. Haarlem Bont, Chr. de, 1993. Al het merkwaardige in bonte afwisseling. Een historische geografie van Midden en Oost-Brabant. Stichting Brabants Heem, Waalre Burm, Paul & Adriaan Haartsen, 2003. Boerenland als natuur – verhalen over historisch beheer van kleine landschapselementen. Uitgeverij Matrijs, Utrecht. Burny, Joël, 1999. Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen. Maastricht. Ellenkamp, G.R., 2008. Archeologische, cultuurhistorische en aardkundige warden, waterberging Diesdonk. Hgemeente Helmond, Asten en Deurne; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en veldinspectie. RAAP Archeologisch Adviesbureau, rapport nr. 1718 (concept). Kam, W.H., 1951. Over ‘het raadsel van de bijl’. Brabants Heem 1951-6, pp 108-115. Kam, W.H. & Br. Aquilas-Wouters, 1958. Een voorbeeld van meer effectieve vondstmelding. Brabants Heem, 1958-1, pp 2-6. Kolen, Jan, e.a., 2004. De Biografie van Peelland. De cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) van Peelland. Amsterdam. Kolman, Chris, Ben Olde Meierink & Ronald Stenvert, 1997. Monumenten in Nederland. Noord-Brabant. Zwolle/Zeist Koolen, Pieter, 2008. De Astense Aa en omgeving in de 19e en 20e eeuw. Schriftelijke mededeling. Maas, Toine (red), 1989. Lierop ’n beeld van een dorp. Lierop. Maas, Toine (red), 1994.Geschiedenis van de heerlijkheid Asten. Asten. NovioConsult Van Spaendonck BV & Robbert de Koning Landschapsarchitect, 2007. Waterberging Diesdonk,. Ideeën voor meervoudig ruimtegebruik langs de Aa en Astense Aa. Nijmegen. Royal Haskoning, 2008. Nota van uitgangspunten Waterberging Diesdonk. Conceptrapport. Nijmegen. Stichting voor Bodemkartering, 1981. Bodemkaart van Nederland. Schaal 1 : 50.000. Toelichting bij kaartblad 51-Oost Eindhoven. Wageningen Stichting voor Bodemkartering & Rijks Geologische Dienst, 1977. Geomorfologische kaart van Nederland 1 : 50.000. Toelichting bij kaartblad 51 Eindhoven. Wageningen/Haarlem Timmers, Jan, 2008. Het dal van de Astense Aa en zijn omgeving. Een historisch geografische verkenning. Uitgave Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband Gewest Helmond en Omgeving. Tritium Advies BV, 2008. Historisch (water)bodemonderzoek (versie 0). Plangebied Waterberging Diesdonk. Helmond, Asten, Deurne. Nuenen. Websites: http://www.kich.nl http://chw.brabant.nl/chw/ http://www.theoldhometown.com/eindhoven/picture/number1264.asp 35