BELEIDSRICHTLIJN M.B.T. HET BEHANDELEN VAN VERZOEKEN TOT GEHELE OF GEDEELTELIJKE DOORHALING VAN EEN WETTELIJKE HYPOTHEEK; Een wettelijke hypotheek strekt tot zekerheid van de kosten van de uitvoering door de overheid van het rechterlijk bevel bij stilzitten van de veroordeelde(n). De wettelijke hypotheek ontstaat uit kracht van wet op alle zakelijke rechten van de veroordeelde(n) na het definitief worden van het rechterlijk bevel. Via de inschrijving wordt zij tegenstelbaar gemaakt aan derden. In de regel kan de inschrijving van een wettelijke hypotheek maar worden doorgehaald nádat 1) de uitvoering van het bevolen herstel werd vastgesteld bij proces-verbaal van vaststelling van uitvoering in de zin van artikel 6.1.45 VCRO én 2) alle nog openstaande kosten werden betaald. In uitzonderlijke gevallen zou de weigering om een andere zekerheid te aanvaarden of het onderpand van de hypotheek te beperken tot de strikt noodzakelijke goederen, evenwel kunnen worden beschouwd als rechtsmisbruik. Dit zal met name het geval zijn wanneer vaststaat dat: a) het integraal handhaven van de inschrijving niet noodzakelijk is voor het veilig stellen van de belangen van de overheid b) het handhaven van de (integrale) inschrijving de veroordeelde ernstige schade toebrengt c) de niet tijdige uitvoering van het rechterlijk bevel (als oorzaak van het behoud van de inschrijving en dus de oplopende schade) niet aan de veroordeelde verwijtbaar is. Om elk verwijt van rechtsmisbruik te vermijden, dient een beredeneerd verzoek tot doorhaling vanwege een veroordeelde steeds te worden beantwoord met een tegenvraag, waarbij de veroordeelde gevraagd wordt: 1) aan te geven waarom het hem niet mogelijk is om terstond uitvoering te geven aan het bevolen herstel; 2) cijfermatig te bewijzen dat de voorgestelde vervangende zekerheid of het overblijvende onderpand dezelfde of minstens afdoende waarborgen biedt als de genomen inschrijving; 3) te bewijzen dat er een ernstige reden bestaat om de wettelijke hypotheek geheel of gedeeltelijk door te halen. Wordt voorgesteld om het onderpand van de wettelijke hypotheek in te krimpen, dan dient het bewijs onder punt 2) minstens een actuele hypothecaire staat (waaruit moet blijken dat de goederen onbelast of slechts beperkt belast zijn) en een objectief schattingsverslag van de overblijvende goederen te omvatten. 1 Uitgangspunten zijn daarbij dat: 1) de wettelijke hypotheek op alle zakelijke rechten van de veroordeelde de door de wet voorziene, geëigende zekerheid is; 2) het inschrijven van wettelijke hypotheken door het Handhavingsplan wordt gezien als een standaard onderdeel van het modeltraject voor curatieve aanpak; 3) het bestaan van de hypotheek rechtstreeks verbonden is aan het feit dat het uitvoerbaar rechterlijk bevel nog niet door de veroordeelde werd uitgevoerd, en (voorzover van toepassing) de keuze van de veroordeelde om de termijn voor vrijwillig herstel al dan niet uit te putten. De beperking van (het onderpand van) de wettelijke hypotheek is bijgevolg een gunstmaatregel, die slechts uitzonderlijk kan worden toegestaan. Het staat aan de verzoeker om te bewijzen waarom hij in concreto in aanmerking komt voor deze uitzonderlijke gunstmaatregel. Als het dossier echter voldoet aan de voormelde voorwaarden en de bijgebrachte stukken voldoende bewijs en motivering leveren voor het toekennen van de gevraagde gunstmaatregel, zal het verzoek onverwijld worden ingewilligd. Peter Cabus Secretaris-generaal Ruimte Vlaanderen Hubert Bloemen Administrateur-generaal Agentschap Inspectie RWO 2