Samenvatting ANW VWO 6 Gebruik op eigen risico! Hoofdstuk 1 § 1: Ontwikkelingen van het denken over leven - Tot de Renaissance (13e-16e eeuw) geschriften bestuderen van de oude Grieken - Decartes ( eind 16e-midden 17e eeuw ) - deductie = rationalisme - Natuurverschijnselen afleiden van een aantal goed geformuleerde regels, net als bij de wiskunde. - Pascal ( 17e eeuw ) - inductie = empirisme - Natuurverschijnselen benaderen vanuit waarnemingen en experimenten, en daaruit tot wetmatigheden komen. - Erwin Schrödinger ( sowieso midden 20e eeuw )- Levende wezens onderscheiden zich van doden doordat zij streven naar chaos. § 2: Kenmerken en variaties Kenmerk = eigenschap die iedereen uit een bepaalde groep heeft, andere groepen hebben die eigenschap niet. Variatie = verschil tussen groepsgenoten 5 Algemene kenmerken voor levende wezens: 1. Levende wezens zijn in staat een constant inwendig milieu te handhaven m.b.v een speciaal regelsysteem - negatieve feedback. Hypothalamus = gebiedje in de hersenen dat info met norm vergelijkt. Homeostase = zelfregulatie in de cellen 2. Levende wezens wisselen stoffen en energie uit met hun omgeving. Heterotroof = Eet organische stoffen Autrotroof = Maken zelf organische stoffen Dissimilatie = Verbranding Assimilatie = Opbouwen van stoffen 3. Levende wezens zijn in staat om zich voort te planten met behulp van een bepaalde blauwdruk, jongen vertonen een door die blauwdruk vastgelegde groei en ontwikkeling Functies celdeling: - Vervanging afgestorven cellen - Groei van een eencellig stadium tot een ( meer of minder groot ) meercellig organisme - Voortplanting 4. Levende wezens zijn gevoelig voor allerlei signalen van binnen en van buiten uit, en zijn in staat om hierop te reageren, vaak door uitwendig zichtbaar gedrag Prikkel = Invloed uit de natuur van buitenaf Gedrag = Uitwendig zichtbaar gedrag op een prikkel Zintuigcellen = cellen waar organismen iets mee waar kunnen nemen, bijvoorbeeld die van de ogen 5. Levende wezens gaan na verloop van tijd doodt, door ouderdom, honger of infectieziekten § 3: Bijzondere kenmerken, vreemde wezens eind 19e eeuw - verschillende micro organismen verantwoordelijk voor alllerlei besmettelijke ziektes 1930 - elektronenmicroscoop, virussen wel zichtbaar Virussen = geen stofwisseling, hebben geen stofwisseling en kunnen bij planten, dieren, schimmels en bacteriën ziektes veroorzaken. Bij voortplanting hebben ze een gastheercel nodig. Prionen = Eiwitachtige deeltjes die infectieus kunnen zijn - proteinaceous infectious particles. In de hersenen bevind zich een gezonde variant. Prionen vermenigvuldigen zich door een normaal eiwit over te nemen. Bacteriofaag = Virus dat bacteriën aantast. 1 § 4: DNA, de erfelijke blauwdruk - Eiwitmolecuul bestaat uit 20 verschillende aminozuren - DNA = Desoxyribo Nucleic Acid bestaat uit 4 verschillende nucleotiden/stikstofbasen Adenine -Thymine en Cytosine –Guanine, suiker en fosfaat. - RNA = Ribo Nucleic Acid, Thymine verandert in Uracil - Transcriptie = Gegevens ‘gekopieerd’ van het DNA - Translatie = Code die op het RNA staat veranderen in eiwit. Natuurwetenschappelijke werkwijze Natuur ↓ Waarnemingen ↓ Vragen ↓ Hypothese ↓ Experiment ↓ Resultaten ↓ Conclusie James Watson en Francis Crick ontdekken opbouw DNA heeft mogelijkheden tot exacte kopie 1953 Hoofdstuk 2: Mens en gezondheid § 1: Ziekte en genezing van alle tijden Gezondheid is een toestand van sociaal en geestelijk welbevinden, en niet alleen de afwezigheid van ziekten. World Health Organisation Vroeger: Medicijnmannen/-vrouwen, sjamanen, priesters = ‘specialisten’ medicijnen Maagdenpalm -Vincristine Zuil van Hammurabi in Babylon - rechten en plichten van artsen 3000 jaar voor Chr. - Indiërs bij operaties hygiënische maatregelen Susruta- samitha- verzameling medische voorschriften Ziekten vooral in de 3e wereldlanden - Marmus = Algeheel tekort aan voedsel - Kwasjiorkor = Tekort aan eiwitten Ziekten vooral in de westerse landen - Kanker = cellen delen zich zonder dat ze een taak op zich nemen - Levercirrose = begint met nieuwvorming bindweefsel, later gaat dit verschrompelen en gaan de cellen ten gronde, dan wordt de lever verhard - Leverkanker = ongeremde groei levercellen § 2: Bestrijding van ziekten - Semmelweis + Lister (19e eeuw)- Veel vrouwen en andere mensen die in het ziekenhuis behandeld werden overlijden, samen belang van hygiëne aantonen. 2 - Koch + Pasteur (19e eeuw)- Veel ziekten veroorzaakt door bacteriën en andere microorganismen. - Edward Jenner = dokter met eigen plattelandspraktijk, bekend doordat hij op 14-5-1796 de 8 jarige James Phipps inentte met koeienpokken. Vaccinatie = inenten met een verzwakte ziekteverwekker, de afweerstoffen hiervoor werken ook tegen sterkere ziekteverwekkers. In Nederland vaccinatie tegen DKTP = difterie, klinkhoest, tetanus, polio & BMR = bof, mazelen, rode hond 6 Fasen wanneer iemand weet dat hij/zij gaat sterven: 1. Ontkenning 2. protest 3. poging tot onderhandelen 4. valse hoop 5. diepe neerslachtigheid 6. berusting § 3: Medicijnen en medische apparatuur In 19e eeuw - Farmaceutische industrie ontstaat Tot die industrie bestond het grootste gedeelte van de geneesmiddelen uit planten(extracten). Door opkomst scheikunde - plantendelen isoleren als morfine, kinine, papaverine In de Oudheid hielden Artsen zich bezig met (plantaardige)medicijnen, en (minder geschoolde) chirurgijnen voerden operaties uit, verzorgden aderlatingen en brandden ontstekingen uit. 13e eeuw - In Italië eerste keer sectie op een dood lichaam (ter demonstratie) W.K. Röntgen ontdekt X-stralen 1895 § 4: Erfelijk ziekten, keuzes in de gezondheidszorg Erfelijke ziekte = ziekten waarbij sprake is van een afwijking in de chromosomen. Mendel is de ontdekker van de erfelijkheidswetten in 1865. - Hemofilie = geslachtsgebonden en recessief, bloedstollingstoornis, alleen bij mannen ( ligt op één X-chromosoom. - Vele vormen van doofheid = dominant overervend - Bepaalde vormen van kleurenblind = geslachtsgebonden en recessief overervend - Ziekte van Steinert = dominante aandoening van het spier en zenuwstelsel ( m.n. gezichtsspieren ) Recessief = onderdrukt Dominant = overheersend HUGO –project = Human Genome Organization project: groot team van onderzoekers brengt de samenstelling van het genoom ( = complete DNA ) in beeld, 21-6-2006 genoom in grote lijnen beschreven. Genetic Screening = variaties in de genen opsporen. Genderkliniek = kliniek waar het geslacht van een nieuw mensenkind wordt bepaalt In Vitro Fertilisatie = reageerbuisbevruchting Kunstmatige Inseminatie = bevruchting van een eicel met sperma in een spuitje Vlokkentest en vruchtwaterpunctie = technieken om voor de geboorte te onderzoeken of het embryo geen afwijking heeft. 1956 - Precieze genenbeeld van de mens 1959 - SvD wordt ontdekt, chromosomenpaar 21 heeft 3 chromosomen 1978 - 1e kind reageerbuisbevruchting 3 Hoofdstuk 3:Evolutie van het leven § 1: Biodiversiteit, ook in de tijd Biodiversiteit = verscheidenheid aan soorten Tot nu toe ongeveer 4 miljoen planten en diersoorten beschreven. Aarde 3,5 miljard jaar Tot 1,4 miljoen jaar bacteriën rijk alleen 0,6 jaar geleden eerste meercelligen 600 miljoen jaar geleden eerst gepantserde dieren Tot 400 miljoen geleden speelde het meeste zich in de zee af Taxonomie = ordening van soorten Carl Ingemarssen von Linné (18e eeuw) - Binaire Nomencultuur = Het idee om een soort een dubbele naam te geven: naam van het geslacht + soortaanduiding, allebei in Latijn. Leer van fixisme = Leer dat soorten onveranderlijk zijn § 2:Evolutie-ideeën Er zijn verschillende verklaringen voor de biodiversiteit. -Anaximander (5e eeuw voor Chr.)- Griekse filosoof met evolutietheorie: Het leven is ontstaan in water, in de vorm van vissen, sommigen vestigden zich op het land en verloren hun schubben. - Kerk in de Westerse samenleving ( creationisme )- een groep mensen die de bijbel als letterlijke weergave van de gebeurtenissen op aarde beschouwen. - Darwin (midden-einde 19e eeuw) - Bepaalde erfelijke varianten hebben meer kans om in de strijd om te overleven en nageslacht te krijgen. Darwin ging er van uit dat de verschillen tussen soortgenoten op z’n minst voor een deel erfelijk waren en doorgegeven moesten worden aan nakomelingen, daardoor veranderen langzaam maar zeker de eigenschappen binnen een soort. - Lamarck (18e-19e eeuw) - Geloofde in het geleidelijke veranderen van soorten, later werd dit ontkracht omdat dingen die tijdens het leven gebeuren niet kunnen worden doorgegeven - Lyell (eind 18e-19e eeuw) - Had de theorie om met behulp van bezinken de oudheid van stukjes aarde uit gevonden. - Copernicus (15e-16e eeuw)- Beschreef een wereldbeeld waarbij de zon in het midden stond, het verhaal van de kerk dat de aarde het middelste punt was, werd dus ontkracht. Charles Darwin leefde van 1819 tot 1882 - Had tijdens een wereldreis overal in de natuur de struggle of life = er worden meer jongen geboren dan er konden opgroeien. Dat bracht hem op het idee dat er sprake is van natuurlijke selectie = tussen individuen van één soort bestaan erfelijke verschillen. Bepaalde erfelijke varianten hebben meer kans om de strijd in het bestaan te overleven, ze zijn beter aangepast aan de leefomstandigheden waarmee ze te maken krijgen: Survival of the fitest ( wil niet zeggen dat ze ook het sterkste zijn ). Op de Galapagos eilanden had hij verschillende soorten vinken gezien. Endemische soorten = soorten die alleen op bepaalde plaatsen voorkomen Het is een theorie en geen bewijs, we waren er niet bij. Het doet geen uitspraak over het doel en de zin van het bestaan. § 3: Evolutie in de praktijk. Neodarwinisme = combinaties van Darwins ideeën en de nieuwe vondsten. Creationisme = de leer die er van uitgaat dat leven zoals wij dat kennen, door God geschapen is. Sociaal Darwinisme = het toepassen van de theorie van Darwin op de situatie van mensen in de maatschappij. Altruïsme = onbaatzuchtige zelfopoffering ten gunste van anderen. Eugenetica = verbetering van de menselijke populatie. Antropologie = wetenschap van de mens. 4 § 4: De evolutie van de mens De mens is niet het doel van de evolutie. Verschillen tussen mensen en mensapen - mensen hebben een rechtsopgaande beweging bij het voortbewegen - bijzondere vorm van taalgebruik - mensen bezitten een cultuur en maken + gebruiken van werktuigen. Hoofdstuk 4: § 1: ‘De bewegende aarde’ Mobilisme: (continentale drift, horizontale beweging) 1910 - Alfred Wegner ( = Duitse geoloog, en meteoloog ) werd getroffen door de merkwaardige gelijkvormigheid van de kustlijnen aan beide zijden van de Atlantische oceaan. Geologen - Canada heeft het zelfde plooigebergte als West-Europa. Paleontologen ( = bestuderen fossielen ) en biologen - sterke verwantschappen tussen de fauna’s van Noord-Amerika <-> Europa, en Zuid-Amerika <-> Afrika. Paleoklimatologen ( = bestuderen vroegere klimaten ) - klimaat van Europa was verschoven van tropisch naar gematigd klimaat, en dat van Spitsbergen van subtropisch naar poolklimaat, en dat van Zuid-Afrika van een pool naar een subtropisch klimaat. Men was ervan overtuigd dat de continenten vastlagen, men verklaarde de veranderingen die optraden als volgt: de aarde koelde af, waardoor ze ineen kromp waardoor er veranderingen op de aardoppervlakte optraden. Maar met behulp van radioactiviteit was men erachter gekomen dat de aarde helemaal niet zo snel afkoelde dan men dacht. Door de radioactiviteit die van nature in gesteenten van de aarde voorkwam, komt warmte namelijk vrij. Fixisme: (de continenten blijven op hun plaats) Verificatie = je aanvaart een theorie wanneer deze bevestigd wordt. Deze methode levert echter problemen op want in de theorie blijkt het onmogelijk om de waarheid van een theorie definitief vast te stellen, want het is altijd mogelijk dat iets een tegenvoorbeeld vind. Jaren ’30 20e eeuw - Karl Popper - Het is alleen mogelijk om de onjuistheid van een theorie vast te stellen. De eis die Popper stelde aan zijn theorie was dat deze falsifieerbaar moest zijn. Falsifieerbaar = één tegenbewijs en de theorie wordt verworpen. Thomas Kuhn - Karl Popper te streng - beschreef de wetenschappelijke ontwikkelingen als volgt: in wetenschappelijke rustige perioden gaat de wetenschap uit van een bepaald stramien volgens welke alle onderzoeken gedaan wordt. = paradigma Paradigma = in wetenschappelijke rustige perioden gaat de wetenschap uit van een bepaald stramien volgens welke alle onderzoeken gedaan wordt. In het paradigma van het fixisme gaat ervan uit dat de aarde zich alleen verticaal beweegt. Bergen ontstaan volgens fixisten doordat de aarde ten gevolge van afkoeling ineenschrompelt. Op een gegeven moment ontstaat een crisis in het paradigma omdat teveel feiten niet in de bestaande theorieën passen. Zodra er een nieuw paradigma komt, vindt er een wetenschappelijke revolutie plaats. Dit gebeurde met de opkomst van het mobilisme. Irme Lakatos (= filosoof) - beschrijft wetenschap in researchprogramma’s = complexe en uitgebreide onderzoeksmodellen. Het oude paradigma wordt daarbij verworpen bij een nieuw en beter alternatief. Het nieuwe programma moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen: 5 - Zijn theorieën verklaren alles wat de vorige ook verklaarden - Nieuwe onverwachte feiten kunnen voorspeld worden. - Minstens een deel van de feiten wordt ook door wetenschappelijk onderzoek bevestigd. Bij Lakatos is het mogelijk dat oude en nieuwe theorieën naast elkaar bestaan. Pa als de fundamenten van de oude theorie door feiten worden tegengesproken, wordt overgestapt op een ander researchprogramma. 1968 - Mobilisme wordt algemeen aanvaard. Schollentektoniek: 1968 - Schollentektoniek wordt ontdekt. Schollentektoniek = de aardkorst is vast, hieronder bevind zich de aardmantel met veel minder vast gesteente. Daarin vind veel convectiestroming plaats doordat de onderkant van de aardmantel warm is en naar boven toe afkoelt. Doordat het warme deel stijgt en het koudere deel daalt, vindt er stroming plaats. Op deze stromingen drijft de aardkorst mee. Het aardoppervlak is te verdelen in zes grote platen/schollen: - Amerika - Eurazië - Afrika - India - De Grote Oceaan - Antarctica Er zijn drie soorten grenzen tussen schollen: - Oceanische ruggen = hierbij ontstaat nieuwe aardkorst door vulkanische activiteit. - Troggen = hierbij verdwijnt er aardkorst doordat een schol onder een andere schuift. - Transformbreuken = deze doorbreken dikwijls de assen van de oceaanruggen, hierbij schuiven schollen horizontaal langs elkaar. § 2: ‘Onze dampkring, een beschermende mantel’ 4,6 miljard jaar geleden - aarde ontstaan - veel vulkanische activiteit, er was nog geen dampkring waardoor de temperatuur nog niet stabiel was, er waren nog geen zeeën of oceanen. Er vonden wel chemische reacties plaats en vulkanen stootten enorme hoeveelheden gas uit. 3,5 miljard jaar geleden - 1e leven op de aarde: - de aardkorst was afgekoeld en gestold - er waren oceanen door de gecondenseerde waterdamp van vulkanen - er was een dampkring ontstaan die bestond uit: • stikstof • waterdamp • koolstofmono-oxide • koolstofdioxide • waterstof • ammoniak • methaan • waterstofsulfide Het eerste leven ontwikkelde zich in het water omdat daar een redelijk constant milieu was zodat de organismen goed beschermd waren. 2,3 miljard jaar geleden - organismen produceren voor het eerst zuurstof (afvalproduct). Cyanobacteriën hadden en mechanisme ontwikkeld (fotosynthese) waarmee ze zonneenergie konden vastleggen en daarbij ontstond zuurstof. De dampkring: - houdt de warmte vast doordat bepaalde gassen de warmtestraling van de aarde reflecteren, met de broeikasgassen spelen daarbij een rol. Broeikasgassen = stikstofoxiden, methaan, waterdamp en koolstofdioxide. 6 - de belangrijkste elementen zijn: • stikstof • zuurstof • koolstofdioxide • methaan • stikstofoxide • waterstof - beschermt ons tegen inslagen van meteorieten. ( brokstukken worden door de buitenste laag van de atmosfeer afgeremd ). - maakt schadelijke straling van de zon onschadelijk: de ozonlaag filtert UV-straling en zet deze om in warmte. Biosfeer = laag waarin leven voorkomt = onderste gedeelte van de dampkring en bovenste gedeelte van het aardoppervlakte. = organismen en niet-levende factoren als gassen, water en stenen. De atmosfeer is in miljarden jaren flink verandert. Deze veranderingen gaan langzaam, er zijn lange perioden van stabiliteit waarin de atmosfeer nauwelijks verandert. Deze stabiliteit blijft in stand doordat er evenwicht bestaat tussen de stoffen die vanuit de aarde in de atmosfeer komen en die de atmosfeer weer afgeeft aan bijvoorbeeld oceanen. Die stoffen bevonden zich in een kringloop. Een belangrijke kringloop is de waterkringloop, aan deze kringloop is de energiekringloop gekoppeld. Ruim de helft van de zonnestraling die het aardoppervlak bereikt, wordt gebruikt voor het verdampen van water uit de oceanen. Zo kan de zonne-energie over grote afstanden getransporteerd worden: denk aan lucht- en waterstromen van warm naar koud en van koud naar warm. Je hebt ook nog de zuurstofkringloop (denk aan fotosynthese) en de koolstofkringloop. Koolstofkringloop: de koolstofatomen komen door middel van fotosynthese vanuit koolstofdioxide terecht in suikermoleculen. Vanuit suikermoleculen kunnen de koolstofatomen worden ingebouwd in eiwitten om na afbraak weer terecht in koolstofdioxide. Koolstofdioxide kan ook oplossen in oceanen, dat kan weer gebruikt worden door zeedieren om samen met calcium kalkskeletten en schelpen te maken. Wanneer de dieren sterven komen de skeletten in de bodemslik terecht, na verloop van tijd ontstaat hoge druk, hierdoor gaan de kalskeletten over in kalksteen. Deze kalksteen kan weer oplossen in koolzuurhoudend water en de koolstofatomen kunnen opnieuw in koolstofdioxide terecht komen. Alle kringlopen beïnvloeden elkaar en vormen samen een complex geheel binnen de biosfeer. Organismen bestaan voor een belangrijk deel uit koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof. § 3: ‘Klimaatveranderingen’ Geologen hebben de geschiedenis van de aarde in een tijdschaal ingedeeld. 1900 - de eerste officiële geologische tijdschaal. Men kon toen nog niet exact de ouderdom van de aarde bereken, vandaar dat men een relatieve tijdschaal opstelde op basis van aardlagen, hierbij gebruikte men 4 uitgangspunten: 1. Wet van superpositie = gesteenten zijn in de loop van de tijd ontstaan waarbij het onderste deel eerst gevormd zijn, en het bovenste deel het laatst. 2. Fossielen die in opeenvolgende gesteentelagen voorkomen zijn versteende levensvormen die elkaar opgevolgd zijn. 3. Processen die nu het aardoppervlakte vormen, waren vroeger op de zelfde manier werkzaam, huidige sedimentatie en vulkanisme geven dus informatie over d aardgeschiedenis. 4. Voor afzettingen van kilometers dikke sedimentatie pakketen is onvoorstelbaar veel tijd nodig. Elke laag stelt dus een korte of lange periode voor naar de dikte van de laag. Carboon = periode waarin veel steenkool is afgezet. Hieruit blijkt dat er toen veel 7 plantengroei was en dat het klimaat tropisch was. Het Krijt kenmerkt zich kenmerkt zich door mariene ( =zee ) afzettingen. Krijt bestaat namelijk uit kalk, en dat is het voornaamste bestanddeel van schelpen. Zo kan men aan de hand van aardlagen zien of het in een bepaalde periode heet, koud, vochtig of droog is geweest. Pleistoceen - glaciale en interglacialen. James Hutton ( = Schots ) - grondlegger van wetenschappelijke geologie - sprak als eerste over extreem koude perioden, zijn ideeën werden genegeerd. Louis Agassiz ( = Zwitsers ) - 1937 - eerste keer ‘ijstijd’ gebruikt. In 1840 publiceerde hij hier iets over en werd daarom uitgelachen, uiteindelijk toch serieus genomen omdat de geologische verschijnselen het optreden van een ijstijd konden verklaren. Afgelopen 2,5 miljoen jaar - zeven grote ijstijden geweest, afgewisseld door interglacialen. Mogelijke oorzaken daarvan zijn: • Een verminderde intensiteit van de zonnestralen • De schommelingen van de aardas • De wisselende baan van de aarde om de zon • De manier waarop de aarde om haar eigen as draait 10 000 jaar geleden eindigde de laatste ijstijd. Het Nederlandse landschap is vrijwel geheel in het Pleistoceen en het Holoceen gevormd, alleen in Zuid-Limburg en de Achterhoek zijn nog oudere lagen te vinden. Het landijs dat zich toto ver over het noordelijk halfrond uitstrekte liet U-vormige dalen en zwerfkeien achter. In Nederland is een gletsjergordel te vinden: Texel – Wieringen – Gaatserland – Steenwijk – Hoogveen – Coevoorden. Deze gletsjergordel is te zien als stuwwallen die bestaan uit keileem (= grondsoort die bestaat uit opdrukkend landijs) - ontstaan in Saalien (= 150 000 jaar geleden, Noord-Nederland was bedekt met ijs) Midden-Nederland - ook stuwwallen bijv. Utrechtse Heuvelrug en stuwwallen bij Nijmegen. Deze stuwwallen bestaan uit zandafzettingen, zijn ontstaan door het ijs maar zijn geen gletsjerafzettingen. Het landeis heeft ook zwerfkeien meegenomen. Tijdens de ijstijden - zeespiegel daalde zo’n 150 meter. 700-1300 na Chr. - erg warme periode 1500-1700 - ‘kleine’ ijstijd. Neanderthalers = mensachtige die 100 000 jaar geleden voorkwam op de aarde. Deze mens kende vuur en leefde in grotten. Zijn bouw was aangepast aan de kou, zijn schedel was bijvoorbeeld erg stevig en hij had een compact postuur. 30 000 jaar geleden - Neanderthaler uitgestorven, moderne mens ten tonele. § 4: ‘Aarde, een bijzondere planeet’ Zonnestelsel: • Zon • 9 planeten: Reuzenplaneten en Aardse planeten • Talloze planetoïden • Kometen • Meteoroïden Reuzenplaneten - vaste kern en uitgestrekte, koude atmosfeer. Aardse planeren - staan dichter bij de zon. Mercurius - op één na kleinste aardse planeet, en staat het dichtst bij de zon, deze planeet heeft geen dampkring dus is bezaaid met inslagkraters, net als de maan want deze heeft ook geen dampkring. Venus en Mars lijken het meeste op de aarde. Venus: Lijkt op de aarde vanwege: • De grootte • De vorm van haar baan • De samenstelling 8 • De massa En juist niet vanwege: • Het is er erg heet, voor een klein deel komt dat omdat ze dichter bij de zon staat. Het komt vooral door haar verstikkende, kurkdroge dampkring. De dampkring heeft een hogere dichtheid waardoor de luchtdruk op het oppervlakte 9 maal zo groot is als op aarde. • Er valt voortdurend regen van zwavelzuur. • Het waait er continu. • Men denkt dat het oppervlakte van Venus is gevormd door inslagen, vulkaanuitbarstingen, en tektonische bewegingen. Deze ontwikkelingen hebben waarschijnlijk plaatsgevonden voordat de huidige dampkring er was. Sommige wetenschappers denken dat er ooit vloeibaar water was op Venus. Mars: • Mars is een rode planeet met poolkappen, deze poolkappen bestaan uit een mengsel van bevroren koolstofdioxide en ijs. • De baan om de zon van Mars is meer excentrisch dan die van de aarde, hierdoor zijn er grote verschillen in de lengte van de seizoenen. • De lucht op mars is erg ijl, de luchtdruk aan de oppervlakte bedraagt slecht 0,7 % van die van de aarde. • Er zijn geen oceanen dus treden er aan het gehele planeetoppervlak flinke temperatuurwisselingen plaats. • Krachtige winden veroorzaken stofstormen van ijzeroxide die de hemel rood kleuren, • Het oppervlakte van Mars is een kale vlakte met veel inslagkraters. • Et is mogelijk dat Mars vroeger een ander dampkring heeft gehad en dat er toen wel stromend water was. • Er is nauwelijks vulkanische activiteit waardoor de koolstof in gesteenten blijft opgeslagen. Waarom is de aarde nou zo geschikt? - Er heerst een gematigd klimaat met een gemiddelde temperatuur van 15 ºC, de warmte wordt vastgehouden door de CO2 in de atmosfeer. Ook heerst er een evenwicht van koolstofdioxide tussen de aardkorst en de dampkring. Bij vulkanische activiteit komt CO2 vrij. Verwering en biologische processen verwijderen CO2 weer uit de dampkring. Eind jaren ’60 - James Lovelock ( = Britse atmosfeerdeskundige ) - stelt Gaia hypothese op. Gaia gedachte = manier van denken waarbij de aarde wordt gezien als een groot zelfregulerend geheel, een superorganisme. Activiteiten van de biosfeer houd verband met de processen van de geologie, klimatologie, en natuurkunde, Verstoringen in evenwicht worden door de Gaia zelf opgevangen. Het leven zelf houdt de aarde leefbaar. Hoofdstuk 5: § 1: ‘Verstoring van een evenwicht’ 40 000 jaar geleden - de moderne mens leefde als jager en verzamelaar, ze leefden zoals de hedendaagse nomadenvolkeren (bijv. bosjesmannen). De jagers en verzamelaars wisten goed wat er te eten was of als medicijn te gebruiken was, en wat niet. Ze gebruikten de natuur, maar brachten haar geen schade toe doordat er weinig mensen waren en de jagers steeds verder trokken naar een andere plek waardoor de natuur zich op de gebruikte plek weer kon herstellen. Toch zijn door de jagers en verzamelaars een aantal dier- en plantensoorten verdwenen zoals de mammoet, de reuzebizon, en de hollebeer. De eerste boeren hadden ook een nauwe band met de natuur. De werktuigen waren in eerste instantie van steen. Wilde planten werden als onkruid van de akkers gehaald, op de akkers verbouwden boeren producten als tarwe, gerst en peulvruchten. Later zijn de boeren van stenen naar bronzen werktuigen overgegaan. Rond 700 voor Chr. - brons werd vervangen door het sterke ijzer. Hierdoor konden ploegen gemaakt worden die door ossen konden worden voortgetrokken. Doordat de akkerbouw en veeteelt zorgden voor een constante beschikbaarheid van 9 voedsel, nam de bevolking toe. 5000 jaar voor Chr. - In Afrika, Zuid-Amerika, en Azië ontwikkelden zich al steden waarin gespecialiseerde handwerkslieden zich vestigden. Eeuwenlang bleef de economie gebaseerd op landbouw en huisnijverheid, de producten van de handwerklieden voorzagen in de behoeften van de boeren. Stedelingen hadden naast voedsel ook hout en turf nodig, hiervoor worden bomen gekapt en stierven veel wilde soorten planten en dieren uit. Door ontbossing verdween de bovenste laag van de vruchtbare bodem. Overbegrazing veranderde vruchtbare graslanden in kale woestijnen. Doordat er meer beroepen ontstonden nam de vraag naar metalen toe, hierdoor kwamen er mijnen en werden grootte oppervlakten land en water aangetast. 1776 - James Wattt ontwierp de stoommachine - doordoor ontwikkelingen in stroomversnelling - Industriële revolutie. 16e/17e eeuw - wetenschappers werden ook geïnteresseerd in hoe de natuur in elkaar steekt, daardoor werd de natuur iets dat door ieder mens werd gebruikt. Deze natuuropvatting zorgde voor een hele nieuwe wetenschappelijke methode. Om toto kennis te komen zijn systematische experimenten nodig. Francis Bacon - ‘Onderwerp de natuur door haar te gehoorzamen’ - je moet de natuurwetten leren kennen, zo krijg je meer macht over de natuur. Door industriële revolutie - veel energie gebruikt in de vorm van steenkool (= fossiele planten uit het Carboon) en later aardolie en aardgas. Er kwamen steeds betere machines ( bijv. dorsmachine ) gestookt op kolen of olie. De invoering van kunstmest, betere teeltechnieken, en andere transportmogelijkheden zorgden voor meer voedsel per hectare. Een gedeelte van de plattelandsbevolking trok daarom weg om in kolenmijnen of fabrieken te gaan werken. In mijnen: • Vuil, lawaaierig, gevaarlijk werk • Lange dagen voor een laag loon • Kleine kinderen moesten vaak meewerken Arbeiders woonden in krappe donkere huizen. Door de trek van de plattelandsbevolking groeiden de steden enorm. Door het stoken van steenkool bedekten as en roet de huizen en bomen, soms werd de rook zo dik dat de zon verduisterd werd. Bovendien kregen de mensen ook longaandoeningen. § 2: ‘Keerzijde van de vooruitgang’ de technologie in de geïndustrialiseerde landen ging verder, meer en meer nam zij een centrale plaats in in de Westerse maatschappij. De ontdekkingen van de grote voorraden fossiele brandstoffen versterkten het gevoel onafhankelijk te zijn van de natuur. 20e eeuw 18311 - Michael Faraday ontdekt elektriciteit: door een magneet op en neer te bewegen in een spoel , blijkt in de spoel elektriciteit te ontstaan. 1875 - elektrische booglampen in Parijs. 1879 - eerste gloeilamp - Thomas Alva Edison. 1876 - Alexander Graham Bell vind de telefoon uit. 1978 - Edison vind de grammofoon uit waarmee hij eerder opgenomen geluid kan oproepen. Begin 20e eeuw - het dagelijks leven is ingrijpend verandert: steeds meer mensen gaan in de handel en industrie werken, huishoudelijk werk wordt gemakkelijker, er vind schaalvergroting plaats door gebruik van kunstmest, verbetering van gewassen en mechanisatie. 20e eeuw - bevolking gegroeid: • tussen 1500 – 1700 - trage groei - ongeveer 0.3 % • na 1650 - groei nam steeds meer toe • rond 1825 - ongeveer 1 miljard mensen op aarde • 1925 - ongeveer 2 miljard mensen op aarde • 1960 - ongeveer 3 miljard mensen op aarde • 1975 - ongeveer 4 miljard mensen op aarde 10 • Nu - meer dan 6 miljard mensen op aarde Thomas Robert Malthus - hield zich in de 18e eeuw bezig met de groei van de Engelse bevolking. Hij had uitgerekend dat de bevolking sinds 1750 elke 25 jaar verdubbeld was. De voedselproductie kon dat volgens hem niet meer bijhouden, hongersnood en voedseloorlogen zouden hiervan het gevolg zijn. 1974 - wereldvoedselconferentie. Begin 21e eeuw - naar schatting nog zo’n 800 miljoen mensen chronisch ondervoed, toch wordt er wel voldoende voedsel geproduceerd, maar het wordt ongelijk verdeelt, de Westerse volkeren consumeren de helft van het voedsel. Tot in ’90 van de 20e eeuw - men verwerkte in koolkasten, spuitbussen, schoonmaakmiddelen en verdelgingsmiddelen Cfk’s. Cfk’s = breken ozon af, en tasten daarmee de ozonlaag aan, ozon neemt een deel van de energierijke UV-straling op, hierdoor heeft deze minder kans het leven op aarde te schaden. Ozon zit op twee verschillende plaatsen: 1. Dichtbij de aarde 2. In een zeer dunne laag op ongeveer 17 tot 26 km hoogte. Wanneer de ozonlaag (de bovenste laag) wordt aangetast biedt zij geen bescherming meer. Zwavel en stikstofdioxiden - voornamelijk auto’s, energiecentrales, industrie - ontstaan door verbranding van olie en steenkolen. Als deze stoffen zich vermengen met water, ontstaat er achtereenvolgens zwavelzuur en salpeterzuur. Deze stoffen verzuren rivieren, de zure neerslag verzuurt ook de bodem, vernietigd naaldbossen, en tast metalen en stenen voorwerpen aan. Ook ammoniak ( = een stikstofverbinding uit dierlijke mest ) levert een grote bijlage aan zure regen. Met name in het Zuidoosten van Nederland is een sterke verzuring van het grond- en bodemwater. De landbouw in Nederland is verantwoordelijk voor verreweg de grootste uitstoot van ammoniak. § 3: ‘De emancipatie van het milieu’ Tot de 17e eeuw - de natuur werd ervaren als een levend organisch geheel. De mensen leefden volgens het ritme van de seizoenen, in kosmische verbondenheid met de aarde. De mensen hadden respect voor de natuur omdat deze de mensen voedde en tegelijkertijd ook bedreigend kon zijn. Renaissance - 14e eeuw in Italië begonnen - er werden allerlei instrumenten als de microscoop uitgevonden. René Decartes ( = Franse filosoof ) - wordt in het algemeen gezien als grondlegger van de moderne filosofie. Hij probeerde een geografisch geordend filosofisch systeem op te bouwen waarmee hij de nieuwe vragen methodisch kon aanpakken. - trok systematisch alles in twijfel waar hij niet absoluut zeker van was, op deze manier probeerde hij iets te vinden waarover geen twijfel kon bestaan. Dat zou het uitgangspunt worden waarop een methodische wetenschap gebaseerd kon worden. Decartes kwam er achter dat hij er alleen zeker van kon zijn dat hij dacht, alle waarnemingen kunnen immers gezichtsbedrog zijn. - ‘Ik denk dus ik besta’. Zijn methodische twijfel is de oorzaak van de tweedelingen met aan de ene kant het denken, de ziel, en aan de andere kant de materie, het lichaam. = dualisme. Aangezien de mens alleen een ziel geeft, kan de natuur als machine behandelt en beheerst worden. 18e eeuw - Verlichting = filosofen stellen de rede, het verstand centraal. Wanneer de kennis toeneemt, maakt de mensheid een grote stap voorruit: kennismeerdering is de motor naar de vooruitgang naar een betere wereld. Deze gedachte was een enorme stimulans voor modern wetenschappelijk onderzoek: 11 technische uitvindingen volgden elkaar in hoog tempo op. Jean Jacques Rousseau ( = filosoof ) - mensen raken verder en verder verwijderd van de natuur, dat is verval van de maatschappij. Hij beschouwt het streven naar vooruitgang als vervreemding van zichzelf. Door de beschaving is de mens decadent geworden. Decadent = verfijnd, maar met tekenen van verval. Om dit tegen teg aan moet ej terugkeren in jezelf, en luisteren naar de stem van de natuur. Begin 20e eeuw - eerste geluiden om de natuur te beschermen. 1899 - Nederlandse Vereeniging tot Bescherming van Vogels opgericht 1905 - Natuurmonumenten opgericht. Beide verenigingen willen mensen bewust maken van de uitbuiting van de natuur en deze wettelijk beschermen. Jaren ’60 - natuur kreeg op grote schaal aandacht. 1961 - WNF opgericht 1971 - Milieudefensie en Greenpeace opgericht. 1972 - club van Rome publiceert ‘De grenzen aan de groei’ = rapport waarin voorspellingen werden gedaan over de toekomst. - op basis van computerberekeningen voor verschillende variabelen waren op wereldschaal mogelijke toekomstbeelden geschetst. De variabelen die gebruikt werden: • Bevolkingsgroei • Voedselproductie • Industrialisatie • Uitputting van natuurlijke grondstoffen • Milieuvervuiling Volgens het rapport zouden binnen 100 jaar de grenzen van de groei bereikt zijn. Door bijstelling van de groei naar beneden, kan er ecologische en economische stabiliteit ontstaan. Door dat rapport werd de wereld opeens milieubewust. § 4: ‘Strijdende hypothesen’ Door ‘de grenzen aan de groei’ probeerde men vooral in ontwikkelingslanden de geboortegroei te beperken. Milieumaatregelen hebben ook vaak grote economische consequenties. Volgens het rapport was er in 1972 nog genoeg olie voor 20 jaar en genoeg gas voor 22 jaar, inmiddels zijn er al nieuwe gas en olievoorraden ontdekt. Er zijn sinds 1972 meer dan 25 vervolgrapporten geweest waarin de Club van Rome haar verwachtingen bijstelde. 1992 - ‘De grenzen voorbij’ gepubliceerd, hierin staat dat er nog genoeg gas is tot 2050, en genoeg olie tot 2031. Rond 1900 - Svante Arrhenius ( = Zweedse chemicus ) - koolstofdioxide en waterdamp zijn verantwoordelijk voor het vasthouden van zonnewarmte. Deze moleculen van deze gassen zijn in staat om warmtestraling van de aarde op te nemen en deze weer terug te stralen. hij beschreef dat door menselijk handelen grote hoeveelheid CO2 in de lucht kwam. Eind jaren ’50 - men begin met het meten van CO2 in de atmosfeer. Begin 20e eeuw - temperatuur ruim een halve graad gestegen, en de hoeveelheid CO2 is gestegen, een toename die zonder het toedoen van de mens niet te verklaren is. Sinds de industriële revolutie is het energieverbruik sterk toegenomen, hierdoor wordt meer CO2 geproduceerd, deze komt in de atmosfeer terecht. Door ontbossing zijn er minde planten die CO2 absorberen. Mogelijke gevolgen van het broeikaseffect: • In Nederland zachtere en nattere winters + hetere en drogere winters, hierdoor zullen vaker overstromingen plaatsvinden. • In de ontwikkelingslanden zullen gevolgen verstrekkend zijn doordat zij de hoge kosten van de gevolgen niet kunnen betalen. 12 • In sommige landen meer droogte. • In sommige landen extremere heette. • Hele oogsten mislukken en eilanden in de Grote en Indische Oceaan zullen volledig onder de zeespiegel verdwijnen. In gematigde streken zullen de gevolgen vooral positief zijn • CO2 bevordert de plantengroei • Het klimaat wordt subtropisch 1997 - er werd een protocol door de industrie landen in Kyoto gesloten, daarin stond dat voor 2010 de CO2 uitstoot 5% onder het niveau van 1990 moet liggen. De koolstofdioxide beperkt worden door minder energie te gebruiken en door duurzame energie in te zetten. Het is technisch mogelijk om CO2 uit het rookgas van fabrieken en energiecentrales te halen, dat kan bijvoorbeeld in troggen onder in de diepzee of onder de grond worden opgeborgen. Door wetenschappers wordt er wel veel getwijfeld over de feiten van het versterkte broeikaseffect. Hoofdstuk 6: § 1: ‘Omstreden oplossingen voor milieuproblemen’ Sinds de industriële revolutie is er in de landbouw en in de veeteelt veel verandert. 1950 - Begin groene revolutie in West-Europa. • Uitgestrekte landbouwgronden werden beplant met één gewas • De gewassen werden verbeterd door kruising en selectie (plantenveredeling) • Om plagen deze zogenaamde monoculturen tegen te gaan werden insecticiden en pesticiden gebruikt. • Onkruid werd verdelgt met herbiciden. • Er werd veel kunstmest gebruikt. Door dichter beplanten en vaker oogsten, werd de opbrengst aanzienlijk hoger. Na 1970 - Begin tweede groene revolutie in Azie, en Midden- en Zuid-Amerika. • Er werden betere rijstsoorten geplant. • Er werden gewassen ingevoerd die speciaal gekweekt waren voor groei in tropische en subtropische gebieden. • De opbrengst was 5× zo groot. De wereldbevolking bleef groeien, dus er was een grotere opbrengst vereist, door plantenveredeling en de ontwikkelingen in de biochemie op het gebied van biotechnologie. Bij bereiding van kaas, bier, wijn, yoghurt, zuurkoolen brood worden micro-organismen gebruikt. 2e helft 19e eeuw - fabrieken waar micro-organismen werden gekweekt. Klassieke biotechnologie = Bacteriën en schimmels (gisten) produceren alcohol en koolzuurgas. Inzicht in de werking van enzymen leidden er tot dat producten langer houdbaar werden. 1944 - Oswald Avery - ontdekt DNA 1953 - James Watson en Francis Crick ontdekken de structuur van het DNA Genetische modificatie = men kweekt organismen met de gewenste eigenschappen. Kunstmatige inseminatie = techniek om dieren betere nakomelingen te laten krijgen. Door de technieken zijn er minder bestrijdingsmiddelen nodig doordat de gewassen sterker zijn. Er zijn ook principiële bezwaren tegen het veranderen van DNA. Door deze verbeteringen werd het milieu meer aangetast: door bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen, ammoniak door mestoverschotten, en energiebronnen begonnen op te raken. Voor verschillende verontreinigende stoffen is een maximale uitstoot norm vastgesteld. 13 Om deze wetgevingen te ontlopen lozen bedrijven schadelijk afval vaker in derde wereldlanden waar de wetgeving soepeler is. § 2: ‘Mondiale duurzaamheid’ Augustus 2002 - Grote VN-top georganiseerd in Johannesburg over de duurzame ontwikkeling (armoede en milieu stonden centraal). De verwachtingen waren niet zo hoog want sinds 1992 is er niet veel meer verandert. De VS ( = grootste vervuiler ) ligt erg dwars. Het grootste probleem is de WTO, door alle handelsverdragen komt het milieu steeds op de tweede plaats. Westerse landen - hardhout voor meubels, kozijnen, deuren, de 3e wereldlanden verdienen hierdoor geld. Op de lange termijn heeft dit negatieve effecten, bijvoorbeeld in 1988 - 13 miljoen hectare regenwoud ging op in vuur om plaats te maken voor landbouw. Gevolgen van ontbossing: • Versterkt broeikaseffect, doordat er minder planten zijn die CO2 absorberen. • De malariamug krijgt meer kans zich te verspreiden. • Bodemerosie neemt alarmerende vormen aan. • Inheemse stammen worden verdreven. • De biodiversiteit neemt af. • Er gaat een hoop kennis verloren, inclusief medische kennis. Eeuwen geleden begon Europa met uitbreiden van grondgebied, eerst in Amerika, en vervolgens in Afrika en Azië. De Westerse wereld ( = Europa en Amerika ) werd rijk en machtig. De rest van de wereld (m.u.v. de oliestaten) werden afhankelijk van de Westerse wereld. Grond in derdewereldlanden werd geëxploiteerd door d Westerse landen. In Nederland zelf werd de grond gebruikt voor veeteelt en hoogwaardige landbouwproducten, door de invoering van veevoer kampt Nederland met enorme mestoverschotten. De derde wereldlanden leveren; • Veevoer • Koffie en thee • Cacao • Tropische vruchten aan Westerse landen Alles wordt in monoculturen verbouwd, met alle gevolgen van dien. Daardoor hebben ze minder grond over voor het verbouwen van hun eigen voedsel.Met het verdiende geld kopen ze goederen uit Westerse landen. De 3e Wereldlanden zijn daarom een belangrijke afzetplaats voor het Westen. De Westerse wereld houdt zich vast aan het ontwikkelingsmodel: ze houdt de economische groei op peil, verbruikt veel energie en legt wegen en vliegvelden aan. Tegelijkertijd wil ze dat de ontwikkelingslanden zuinig zijn op het milieu. Omdat er in Nederlands strenge regels zijn omtrent milieuvervuiling, worden milieugevaarlijke fabrieken steeds vaker naar ontwikkelingslanden geplaatst. Als er iets misgaat, zijn de gevolgen verschrikkelijk: 1984 - 30 ton methylisocyanaatgas ontsnapt uit een voorraadtank in Bhopal (India), en kwam terecht in een sloppenwijk waar 200 000 mensen woonden., ongeveer 70.000-100.000 doden en 20.000 zwaar gehandicapten. De Westerse Wereld is afhankelijk van delfstoffen, grondstoffen en dergelijke van de ontwikkelingslanden. In ontwikkelingslanden wordt er vaak bij bijvoorbeeld het maken van toeristen wel rekening gehouden met de natuur, maar niet met de leefwijze van de bevolking. § 3: ‘Kan de consumptiemaatschappij blijven bestaan?’ 20e eeuw - besef gegroeid dat de vooruitgang ook negatieve effecten kan hebben. Tijdens de Verlichting dacht men dat alles via de wetenschap op te lossen was; de welvaart 14 zou groeien en er zouden geen problemen zijn die onoplosbaar waren. Fabrieken hebben tegenwoordig een schoorsteen met een filter om de uitstoot van schadelijke stoffen zoveel mogelijk te beperken, er zijn nieuwe manieren ontwikkeld om spuitbussen te produceren (dus zonder Cfk’s), en er zijn auto’s met katalysator ontwikkeld. Eind 19e eeuw - eerste auto verscheen. Jaren ’60 vorige eeuw - katalysator uitgevonden zodat het aantal uitgestoten vervuilende stoffen beperkt werd. Steeds meer mensen gebruiken een auto en wegen slibben dicht. Als oplossing werd de zogenaamde ‘schone auto’ ontwikkeld = elektrische auto die ‘geen gassen uitstoot’. Er zit echter een addertje onder het gras: de elektriciteitscentrales die nodig zijn voor deze auto, worden gestookt met aardgas, kolen of aardolie, hierbij komen ook vervuilende stoffen vrij. Zelfs wanneer de auto minder milieubelastend is, blijft zij milieuvervuilend. De techniek levert op deze manier geen duurzame oplossing voor de milieuproblemen die de auto veroorzaakt. Varkens - de pest Koeien - BSE, als mensen het besmette zenuwweefsel eten, kunnen ze de hersenaantastende en dodelijke ziekte ‘Creutzfeld-Jakob’ krijgen. Kippen - besmet met dioxine Hoefdieren - mond- en klauwzeer (MKZ) Men dode de dieren allemaal maar omdat het moeilijk te onderzoeken is of een dier besmet is of niet, dit duidde op veel protesten, boeren zagen hun inkomen dalen, en veel mensen vonden het ruimen van de dieren nutteloos. 1997 - varkenspest, veel protest omdat dit geen gevaar is voor de volksgezondheid, maar wel heel besmettelijk is onder varkens, er werden 650.000 varkens gedood en er mocht geen transport meer plaatsvinden waardoor de stallen overvol raakten: 8 miljoen varkens gedood omdat de boeren geen plaats meer hadden. 2001 - MKZ-crisis Door overmatige consumptie van vlees moeten er meer dieren gefokt worden, dat kan het beste in een bio-industrie. Juist in dat soort bedrijving is de besmetting het grootst, dieren leven onder erbarmelijke omstandigheden en worden als afval opgeruimd, het dier is verworden tot een product. Milieufilosofie = ontstaan op reactie van alle milieuproblemen, deze zijn ervan overtuigd dat de milieucrisis wordt veroorzaakt door de economisch-technologische cultuur van de Westerse landen. Allen door een radicale omslag in ons denken kan een crisis afgewend worden: de aarde is geen onuitputtelijke bron, en men moet zich daar naar gedragen. Zij willen dat de moderne Westerse leefstijl verandert, en ze willen niet dat de technologische ontwikkelingen worden stilgezet. § 4:Duurzaamheid in de toekomst’ 2 September 2002 - Laatste dag van de conferentie in Johannesburg - Slotverklaring ondertekend. Er waren geen nieuwe afspraken gemaakt, de oude zijn met moeite overeind gebleven. Het valt niet mee om tot een duurzame ontwikkeling te komen, maar toch is er vooruitgang geboekt. Duurzaam gebruik van energie: Energiebronnen als aardolie, gas een kolen zijn energiebronnen die op kunnen raken. Daarom schakelt men steeds meer over op duurzame energie = energie die opgewekt is uit bronnen die niet op kunnen raken, dus zon, wind, stromend water en nieuwe biomassa. Ook de inwendige hitte van de aarde is te gebruiken als alternatieve energiebron. Groene energie = energie die opgewekt wordt uit duurzame energiebronnen. De uitstoot van CO2 wordt daardoor aanzienlijk verminderd. Nieuwe biomassa is een recente energiebron. Er wordt brandstof verbouwd op akkers (denk aan alcohol die door vergisting uit suikerriet is verkregen). 1990 - In Brazilië is 6% van de landbouwgronden gebruikt om 12 miljoen liter alcohol te verkrijgen. Frankrijk - plan om 700.000 hectare met koolzaad voor biodiesel te gebruiken. 15 Engeland - men onderzoekt of algen die te kweken zijn in rioolwater verbrand kunnen worden om elektriciteit te leveren. Gewassen als graan, voederbieten en maïs kunnen na bewerking ook brandstoffen leveren. Bomen, struiken en olifantgras kunnen direct gebruikt worden als brandstof. Deze natuurproducten kunnen worden aangeduid met de term biobrandstof. Duurzaamheid op grote schaal: Bij de landen die zich nu ontwikkelen wil men eerder gemaakte fouten voorkomen, hier is veel geld voor nodig. Men heeft een aantal doelen opgesteld om mondiale duurzaamheid te bereiken: • De schulden van ontwikkelingslanden moeten worden kwijtgescholden. • De ontwikkelingshulp moet verhoogd worden • De WTO-regels moeten gunstiger worden voor ontwikkelingslanden. Er zijn bindende regels nodig voor multinationals met betrekking tot het milieu, de mensenrechten, en sociaal terrein. Burgers en organisaties moeten bedrijven aansprakelijk kunnen stellen voor de problemen die ze veroorzaken. • De duurzaamheidverdragen moeten niet ondergeschikt zijn aan handelsverdragen. Het vastleggen van deze doelstellingen is helaas niet gelukt. De introductie van nieuwe technologieën in ontwikkelingslanden heeft niet altijd een gunstig effect. Door het kapitalisme is er veel roofbouw gepleegd. Het dogma ( = leerstuk ) van het kapitalisme is inmiddels wijd verbreed over de aarde. Duurzame ontwikkeling houdt in werken aan twee kanten: armoede en rijkdom verminderen. 16 Hoofdstuk 7: Paragraaf 1: 10 / 15 miljard jaar geleden - de aarde is uit een oerknal ontstaan. Sindsdien breidt het heelal zich uit en koelt het daarbij af. In de 7e eeuw voor Christus vond men al dat een verklaring logisch en rationeel moest zijn. Filosofen in oude Griekenland - alles is onderworpen aan wetmatige ordeningen. 6e eeuw voor Chr. - Ionische filosofen zochten naar archè ( = het grondbeginsel dat aan alle Zijn ten grondslag lag: - Thales - het water - Anaximandros - het apeiron ( = een oneindig iets ) - Heraclitus - het oervuur - Anaximenes - de lucht dat gezien moest worden als adem en ziel Allen zochten zij naar één grondbeginsel: het oerbeginsel van alles Empedocles - Griekse filosoof in de 5e eeuw voor Christus - Hij liet het oerbeginsel varen en nam de elementen water, vuur, lucht en aarde aan als oerstoffen. Vuur stelt het warmedroge voor, water het koude-vochtige, lucht het warm-vochtige en aarde het koude-droge. Elementleer ( algemeen aanvaard ):Verbranden is uiteenvallen van materie in vier elementen: - aarde (as) - vuur - water - lucht (rook) Democritus - atomen zijn de bouwstoffen van de wereld. Atomen zijn volgens hem ondeelbare deeltjes die alle uit dezelfde stof bestaan, deze zijn altijd in beweging volgens de algemene natuurwet. Atomen verschillen alleen in: - grootte - massa - vorm Alles wat bestond, ontstond door samenvoeging van atomen, vergaan betekend uiteenvallen van atomen. Elementen zijn datgene waarin andere stoffen kunnen worden opgesplitst, maar die zelf niet op te splitsen zijn. Met elementen zijn de dragers van de fundamentele eigenschappen koud, warm, vochtig en droog. Renaissance - 16e eeuw, model van Democritus begon te wankelen. Alchemie = een willekeurige opeenvolging van verwarming en afkoeling van ingewikkelde elementen. Metallurgie = het maken en bewerken van metalen ( o.a. goud, zilver, lood, koper, kwik, zwavel ). Aan de metalen werden zouten toegevoegd. Het doel waar iedere alchemist naar streefde was transmutatie. Transmutatie in West-Europa - was vooral het omzetten van lood en zink in goud Transmutatie in filosofische denkwijze - meer de betekenis van ziek - gezond / jong - oud Steen der wijzen van een alchemist - (klomp goud) en materiaal dat zieken weer gezond kon maken en oudere mensen weer jeugdig. De westerse alchemie is beïnvloed door: - Arabische - Griekse - Chinese zienswijzen Harran (Syrië) - centrum van de Arabische alchemie Aboe-Bakr al-Raz - (9e/10e eeuw) - meestinvloedrijke alchemist - arts uit Bagdad, tijdens de 17 Moorse bezetting van Spanje kwamen zijn geschriften in Europa terecht. 10e eeuw - alcohol is levenswater (aqua vitae) omdat het onsterfelijkheid kon geven. Dit werd bereid door de destillatie van een vergiste suikeroplossing. Uit destillatie is en immense farmaceutische industrie ontstaan. Ook voor de aardolieindustrie is destillatie belangrijk. Paragraaf 2: Tijdgenoot van Aristoteles - beschreef het verdwijnen van stoffen: mens kan, uitgaande van verschillende stoffen, totaal andere stoffen krijgen zonder dat de eerste stoffen een spoor achterlaten. Elixer = sterk geconcentreerde oplossing waaraan bovennatuurlijke krachten worden toegeschreven. Paracelsus - 15e/16e eeuw - grondlegger van de iatrochemie (medische chemie) Zijn filosofie ging tegen de gangbare geneeskunde in. - Volgens gewone geneeskunde: viersappentheorie Bloed, slijm, gele gal, zwarte gal zijn de vier sappen, als hiertussen evenwicht is, is het lichaam gezond. - Volgens Paracelsus: Hij geloofde niet in de behandeling van symptomen, maar in de behandeling van geest, lichaam en ziel tegelijk. Het lichaam is een chemisch geheel en is gezond wanneer er evenwicht is tussen zwavel, kwik en salmiak = tria prima Zwavel, kwik, ijzer en arsencium bevatten geneeskrachtige eigenschappen. Renaissance - 16e eeuw - het individu staat centraal. De mens was als het ware verlost van het geestelijke denken van de Middeleeuwen: zoektocht naar de waarheid begon. Vele nieuwe feiten dus nieuwe ideeën. Er werden veel wetensch. verenigingen opgericht. Door uitwisselen ideeën wetenschap in korte tijd snel vooruit. veel bezig met verbranding. Vuur is niet één van de vier basiselementen: de elementen wa Boyle - 17e eeuw (engels)ren onveranderlijk en fundamenteel. Elementen zijn volgens hem enkelvoudige stoffen die niet meer verder te ontleden zijn. Hij ontdekte dat na verbranding een luchtrest overbleef dat niet verder te ontleden was. 17e/18e eeuw - flogistontheorie = stoffen bestaan voor een groot deel uit een licht, onzichtbare stof: flogiston. Bij verbranding ontwijkt de flogiston uit de stof. George Ernst Stahl Prietsly - 18e eeuw - filosoof, theoloog, wetenschapper. Hij ontdekte in 1774 zuurstof als deel van lucht. Verbranding met alleen zuurstof ging sneller - zuurstof bevat geen flogiston en stikstof bevat het meeste flogiston. Later ging men met weegschalen werken en kwam men erachter dat als metaal met zuurstof reageert de massa stijgt, terwijl er toch flogiston uitgaat: dat kon de flogistontheorie niet verklaren. Antoine Laurent Lavoisier - 18e eeuw - hij verenigde in één systeem de elementopvattingen van Boyle en de inzichten van de gassen in de lucht. - nieuwe verbrandingstheorie - (de balans was belangrijk meetinstrument) de massatoename bij het verbranden van metaal is precies gelijk aan de massa afname van de lucht - ‘gas’ (zuurstof) was dus belangrijk voor verbranding. - flogistontheorie verworpen. Paragraaf 3: De mens maakt al heel lang ovens van klei die gevuld werden met ijzererts en houtskool, daarna kwam de plaatselijke ‘tovenaar’ die de goden opriep een soort stofje bij het mengsel gooide. Zo kreeg men van ijzererts ijzer. 18 Chemische reacties streden overal op: permanenten, lijmen, verbranden Permanenten: Keratine = eiwit in het haar, bij het groeien van het haar vormen deze verbindingen met elkaar: daarbij ontstaan krullen of steil haar. Neil Armstrong - man die als eerste op de maan landde met de Apollo 11. Er volgden meer ruimtevluchten: - Apollo 12 - Apollo 13: april 1970: maanlanding in Frau Mauro gebergte. Opeens hoorde de bemaning een knal in zuurstoftank 2. De apollo 13 had 2 zuurstoftanks, 2 waterstoftanks en 3 brandstofcellen aan boord. Paragraaf 4: Wij kunnen voorwerpen zien met een grootte van 0.1 mm. Grootten van atomen moet je zien in _ 10 10 400 jaar voor Christus - Democritus spreekt over a-tomos (= on-deelbaar) John Dalton - 18e/19e eeuw - gaf de atoomtheorie van Democritus wetenschappelijke inhoud - atomen verbinden zich altijd in de eenvoudigste verhouding tot moleculen, gasvormige elementen zijn opgebouwd uit éénatomige deeltjes. Lothar Meyer & Ivanovtsj Mendelejev - 19e & 19e/20e eeuw - hebben onafhankelijk van elkaar een systeem bedacht om elementen logisch in te delen. Beide systemen waren gebaseerd op de periodieke terugkeer van dezelfde chemische eigenschappen van elementen. Het periodiek systeem van Mendelejev was gebaseerd op experimentele gegevens. 1913 - theoretische ondersteuning van het periodieke systeem via atoommodel. H.G.J. Mosely - 19e/20e eeuw - rangschikte in 1913 de elementen naar kernlading waardoor het periodiek systeem een theoretische onderbouwing kreeg. 1897 - J.J. Thomson (19e/20e eeuw) - ontdekking elektron - elektronen maken deel uit van een atoom. Elektronen zijn negatief geladen, een atoom is in zijn geheel elektronisch neutraal dus er moeten ook positieve elektronen zijn. - atoommodel van Thomson: de positieve lading heeft zich als een bolvormig geheel verspreid, de negatieve elektroden zijn daarbij aanwezig als de krenten in een krentenbol. Ernest Rutherford - 19e/20e eeuw - leidde uit experimenten een atoommodel af waarbij het atoom als een vrijwel leeg iets beschouwd wordt. De gehele positieve lading en vrijwel de gehele massa is in een zeer kleine ruimte in een atoom, de kern, samengebracht. De elektroden in de atoom bewegen zich om die kern heen. 1914 - Niels Bohr (19e/20e eeuw) vult het atoommodel van Rutherford aan: Bohr beschreef hoe de elektronen zich rondom een kern bewegen: elk elektron heeft een bepaalde hoeveelheid (kwantum aan) energie, rondom een atoomkern bevinden zich bepaalde banen die de elektronen kunnen doorlopen. (Hoe verder de baan van de kern afzit, hoe makkelijker de elektron vrij gemaakt kan worden). - belangrijk voor 1e helft 20e eeuw (theoretische chemie). James Chadwick - 19e/20e eeuw - bewees aanwezigheid van andere delen dan protonen in een atoomkern (1920 al gezegd maar niet bewezen). - neutroden = ongeladen deeltjes ontdekt. Kwantummechanica = theorie die het nieuwe atoommodel beschrijft. Erwin Schrödinger & Werner Heisenberg - 19e/20e & 19e eeuw - veel rekenwerk bij kwantummechanica verricht. 19 Hoofdstuk 8: Paragraaf 1: Verschillende tijden: - Steentijd à er was nog maar een beperkte materiaalkeuze. Met vuurstenen bijltjes werden dierenhuiden doorgesneden. Pijlpunten van vuurstenen werden aan houten speren vastgemaakt om dieren te doden. - Bronstijd - Zuiver koper is zacht en daardoor niet geschikt om werktuigen van te maken. Legering = mengsel van metalen - Brons = legering koper en tin. Brons werd erg belangrijk - IJzertijd - de techniek van de bereiding van ijzer uit ijzererts komt uit China - IJzererts + steenkool = gietijzer. Al snel werd uit gietijzer staal gemaakt, dan moest men alleen het koolstof% omlaag brengen, dat kon men doen met behulp van de Chinese blaasgalg. Pas 2000 jaar later (19e eeuw) kwam in Europa de staalproductie op gang. Na de Middeleeuwen leidde dit in West-Europa tot een grote economische vooruitgang. - Stoomtijdperk - Olietijd (nu) In al die perioden hebben mensen gebruik gemaakt van materialen, materialen zijn altijd in ontwikkeling. Een grote stap voorwaarts is de ontdekking van metalen geweest. Malchiet (kopererts) + houtskool in de oven à koper Goud is een edelmetaal met een geweldige uitstraling dat erg kostbaar is. Vroeger werd goud door uitwassen met water in een pan of zeefbak: goud werd dan gezeefd van de altijd aanwezige lichtere mineralen. Nu doet men het op de volgende manier: Aluminium: - Niet zeldzaam want het is het meest voorkomende materiaal in de aardkorst. - Zeer onedel: reageert met erg veel stoffen en is dus nooit als zuiver metaal in de natuur te vinden. - Werd vroeger gemaakt door bauxiet met natrium te laten reageren, maar dat was erg duur, sinds in de 19e eeuw elektrolyse uitgevonden is maakt men aluminium op de volgende manier: Paragraaf 2: Spijkerbroeken geverfd met indigo worden bij het wassen snel vaal. Indigo = blauwe kleurstof die geschikt is voor het verven van wol, linnen en katoen. Katoen geverfd met indigo was een belangrijk handelsproduct van India. 17e en 18e eeuw - indigoproductie in India kreeg sterke concurrentie: in de 17e eeuw kwam de productie in toenmalig West-Indië op gang, in de 18e eeuw kwam er in Europa een verbod op de invoer van indigo uit India om de blauwe kleurstof op eigen markt te beschermen. Eind 19e eeuw - indigoproductie in India op zijn hoogtepunt, maar door de uitbreidende katoenindustrie in Engeland en de stijgende vraag naar betere kleurstoffen veranderde dit drastisch. Wiliam Perking - 1856 - was bezig kinine (geneesmiddel malaria) te maken en ontdekte mauveïne (anilineblauw). - De stof naftaleen die bij het destilleren van steenkoolteer vrijkwam bleek een grondstof voor het maken van indigo en mauveïne te zijn. In laboratoria werd geprobeerd om kleurstoffen synthetisch (goedkoper) na te maken en de structuur van de kleurstof op te helderen. 1896 - BASF - goedkope kleurstof op de markt De ontwikkelingen omtrent de kleurstof hadden positieve en negatieve effecten: in Duitsland positief en in India negatief. 1913 - 8 grote industrieën in Duitsland produceren 140.000 ton kleurstof. - India - 1100 ton kleurstof 20 19e eeuw - meer synthetisch bereide kleurstoffen Alizarine = rode kleurstof uit wortels van meekrap 1868 - Bayer - lukte het om synthetische alizarine te maken uit steenkoolteer Steenkoolteer = nevenproduct bij productie bij de bereiding van cokes uit steenkoolteer. Steenkool werd in de mijnen gewonnen en door verhitting omgezet in cokes, daarbij wordt steenkoolteer gevormd. Door destillatie kunnen de bestanddelen in steenkoolteer worden gescheiden, deze bestanddelen leverden weer veel nieuw onderzoek op. De ontwikkeling van de vele machines voor de textielindustrie aan het begin van de industriële revolutie was een enorme stimulans voor de ijzer- en staalindustrie. In Engeland startte de ontwikkeling van kleurstof, maar al snel nam Duitsland die positie over want de Engelse wetenschappers hadden geen oog voor de moderne wetenschap. Ook de farmaceutische industrie ontwikkelde zich sterk in Duitsland. Na de Eerste wereldoorlog had Engeland wee een inhaalsprong gemaakt. ICI en Unilever zijn de belangrijkste bedrijven die daaruit voortgekomen. Paragraaf 3: Klassieke biotechnologie: Biotechnologie = methode van produceren met behulp van (micro-) organismen. Er wordt gebruikt gemaakt van kennis uit de biochemie, microbiologie en proceskunde. Je komt het tegen in de genees- en voedingsmiddelenindustrie. Biotechnologie is gestimuleerd door: - de ontwikkeling van de microscoop, die het mogelijk maakte werkzame micro-organismen te ontdekken - de ontwikkelingen in de industrie, de Industriële Revolutie heeft het mogelijk gemaakt dat ook biotechnologische processen op grote schaal uitgevoerd kunnen worden. Aan de technische kant nam de automatisering en de gecontroleerde procesregeling sterk toe en aan de biologische kant ontdekte men van alles omtrent genetische modificatie = de verandering van genetische eigenschappen. - het tijdperk van de moderne technologie werd ingeluid. Moderne biotechnologie: Moderne biotechnologie = gericht ontwerpen van micro-organismen en het beheersen van processen spelen een grote rol (naast enzymen en micro-organismen). Voorbeelden van moderne biotechnologie: - recombinant-DNA-technologie (bijv. de stier Herman) - celfusietechnologie Nieuwe technieken worden alleen toegepast wanneer ze vollediger zijn of een beter product opleveren en goedkoper zijn. Bij geneesmiddelen is dit ook zo maar dan worden er nog andere eisen aan het product gesteld. Bij biotechnologische processen in de consumentenindustrie gaat het vaak om procesgestuurde fermentatieprocessen, gevolgd door een opwerking tot het uiteindelijke product. Fermentatie = micro-organismen worden gebruikt om stoffen anaëroob (zonder zuurstof) om te zetten in andere stoffen. Dit kent meestal twee fasen: - vermenigvuldiging van micro-organismen - op grote schaal vind specifieke omzetting plaats, waarbij het product ontstaat De gebruikte micro-organismen zijn gisten, schimmels, of bacteriën De bioprocestechnologie is in samenspraak met de microbioloog en de geneticus verantwoordelijk voor de keuze van procesvoering. In de klassieke biotechnologie speelt der chemicus geen rol, in de moderne biotechnologie is hij één van de belangrijkste deelnemers aan de samenspraak. De ontwikkeling van een nieuw proces begint in het laboratorium met proeven in erlenmeyers, daarbij speelt groeimogelijkheid een belangrijke rol. De volgende stappen 21 betreffen steeds schaalvergroting. Cytokine = hormoon dat iemand niet meer aanmaakt met beenmergproblemen. Dit kan men kunstmatig produceren door een gen te isoleren en in te brengen in het DNA van een bacterie. Lactoferrine = een eiwit dat gebruikt kan worden om medicijnen tegen darminfecties te maken. het klonen van (genetisch gemodificeerde) dieren is verboden. 1999 Vroeger kwam het vaak voor dat de oogst mislukte door een venijnige schimmelziekte, daarom is men gaan zoeken naar een oplossing voor dit probleem. Door genetische aanpassing kan bijvoorbeeld een maïsras ongevoelig worden gemaakt voor allerlei ziekten. Je zou dus een ras genetisch aan kunnen passen waardoor andere rassen verdongen worden, hierdoor neemt de verscheidenheid aan erfelijk materiaal sterk af. Als er nog maar één superras is en er een virus komt dat alleen die ras aantast is dat het einde van bijvoorbeeld de maïsteelt, de maïsbouw is daardoor erg kwetsbaar. Genetische erosie = de verscheidenheid in erfelijk materiaal neemt sterk af. Ethische aspecten spelen ook een rol in de genetische modificatie. Paragraaf 4: Brandstofcellen = soort batterijen, ze hebben elektroden waar een spanningsverschil tussen kan bestaan. De stof elektrolyt is aanwezig waar geladen deeltjes doorheen kunnen. Twee belangrijke verschillen met batterijen: - brandstofcellen kunnen geen energie opslaan - brandstofcellen werken op brandstof, de toegevoegde brandstof wordt op elektrochemische wijze omgezet in elektriciteit en uitlaatgassen. Dit proces is relatief schoon ten opzichte van verbrandingsreacties in motoren en met dit proces is in principe een hoog rendement te bereiken. William Grove - uitvinder van de brandstofcel. 1839 - William Grove’s eerste publicatie over de brandstofcel, sindsdien ontstonden er twee lijnen in het brandstofcelonderzoek: - Lijn 1: Er werd geprobeerd om een brandstofcel die werkte op waterstof en zuurstof beter te maken - Lijn 2: Richtte zich op het direct laten oxideren van steenkool in een brandstofcel met toevoeging van lucht. Lijn 1 - na WOI voortgezet door Francis Bacon 1959 - Pratt & Wihitney (ontwikkelaar van de brandstofcellen voor de Apollovluchten) kopen patenten van Francis Bacon. Alle Apollo’s hadden brandstofcellen aan boord die voor de stroomvoorziening zorgden, zo’n brandstofcel had een rendement van 70%. Er bestaan vele toepassingen voor de brandstofcel, deze toepassingen kunnen we verdelen in twee groepen: - Stationaire toepassingen: mogelijke toepassingen liggen bij de productie van elektriciteit en warmte voor diverse situaties. Dus een brandstofcel op vaste plaats. - Mobiele toepassingen: een brandstofcel die makkelijk verplaatst kan worden. Gasbedrijven zijn met name geïnteresseerd in de ontwikkeling van brandstofcellen voor microwarmte/krachtsysteem = systemen die op zo’n kleine schaal elektriciteit en warmte opwekken, dat ze in een woonhuis geplaatst kunnen worden. Hiermee kan een groot deel van de warmte en elektriciteit binnenshuis worden opgewekt. 1993-1998 - een groot aantal proefmodellen in bussen, bestelauto’s en personenauto’s. Brandstofcellen worden als veelbelovende technologie gezien en er is in de laatste decennia al heel wat verbetert wat betreft: 22 - levensduur - prestaties - kosten Toch is dat nog steeds niet voldoende geweest om te concurreren met de bestaande technieken, dat geld niet voor de brandstofcel in de ruimtevaart. Vanaf 2004 - DaimlerChrysler heeft auto’s met brandstofcellen in de showroom staan, deze auto kan met een volle tank 450 km rijden en de topsnelheid is 145 km per uur. Het nieuwste model is de New Elektric Car 5. Deze auto is technisch levensvatbaar. Nu moet alleen de prijs nog omlaag gebracht worden zodat de klant hem ook echt kan kopen. De NECAR5 is gebaseerd op de A-klasse van Mercedes-Benz. De brandstofcel, de elektromotor en de brandstoftank passen in de dubbele bodem die de A-klasse al standaard heeft. 2004 - DaimlerChrysler begonnen met de serieproductie, samen met Ballard ( een Canadese producent van brandstofcellen ) en Ford. 2020 - het drietal verwacht dat een kwart van alle nieuwe auto’s een brandstofcel aan boord hebben. Shell ziet waterstof als brandstof voor de toekomst. Volgens Herman Kuipers van Shell Global Solutions is de olie nu op zijn hoogtepunt. Februari 1999 - Icelandic Hydrogen and Fuel Cell Company in Ijsland opgericht, partners zijn DaimlerChrysel, Ford en Ballard. Het doel is de waterstof-economie te veranderen. 2001 - proefproject met drie brandstofcel bussen gestart. Er is juist voor IJsland gekozen omdat waterstof goedkoop moet kunnen worde2n gemaakt. Om waterstof heb je elektriciteit nodig en in IJsland heb je goedkope elektriciteit. Hoofdstuk 7: Paragraaf 1: Een van de eerste levensbehoeften is warmte. Naast de warmte in je lichaam vrijkomt van de verbranding van voedsel is er ook nog warmte van buitenaf nodig. Een van de belangrijkste energiebronnen is de zon, daarnaast bestaan er ook nog energiebronnen die brandstoffen worden genoemd: dat zijn bijna allemaal stoffen die pas bij verbranding hun opgeslagen energie vrijgeven. Daarbij wordt chemische energie omgezet in warmte en beweging. Benzine = één van de fracties van aardolie (bij destillatie, een aantal van die fracties kunnen als brandstof dienen. 6000 jaar geleden woonden Summieriërs in Mesopotamië - olie en gas kwamen in de zogenaamde sijpelplaatsen spontaan naar boven. 615 na Christus - in Japan werd al aardolie- en aardgasputten in productie genomen. Het gas werd vervoerd door bamboebuizen naar zoutwinninginstallaties waar het diende als brandstof om pekel mee te verdampen. Europa in Middeleeuwen - aardolie als smeermiddel en geneesmiddel 1959 - eerste boring op Titusville in Amerika, dat leverde 3000 l olie per dag op Ted Drake - houten boortoren waaruit men een beitel liet vallen. 2001 - ruim 11 miljard liter aardolie per dag Verwerking van ruwe aardolie: - Stap 1: gefractioneerde destillatie: de olie word gescheiden in een aantal fracties - Stap 2: vacuümdestillatie (= scheidingsproces !) - Stap 3: kraken ( = chemisch proces !): tijdens het kraakproces wordt benzine op grote schaal bijgemaakt, grote moleculen worden dan in stukken gebroken. Hierbij ontstaan ook stoffen die als brandstof kunnen dienen voor het maken van kunststoffen. 1890 - de energiebehoefte werd vrijwel geheel gedekt door brandhout en steenkool, aardolie droeg maar 2% bij aan het geheel. 50 jaar later - aardolie is de belangrijkste energiebron jaren 70 van de vorige eeuw - oliecrisis 23 VNEB & Derde Energienota - beleidsmakers beschrijven hoe duurzame energiebronnen bijdragen aan totale energiebehoefte Energievoorziening is een van de belangrijkste onderdelen van de wereldeconomie. Energie vormt de basis van onze welvaart en steunt de technologische ontwikkeling op allerlei gebieden. Jaarlijks totaal - 400.000 PJ energie in de hele wereld verbruikt Duurzame energiebronnen - biobrandstoffen, zonne- en windenergie, enzovoorts. Met duurzaam wordt hernieuwbaar bedoelt, er wordt niet bedoelt dat er geen afval ontstaat, windmolens bijvoorbeeld zorgen voor geluidsoverlast en ongezuiverde biomassa levert bij verbranding milieuvervuiling op. Paragraaf 2: Kleding is gemaakt van vezels, die vezels kunnen van sterkte en structuur verschillen. Wol, katoen, jute en zijde zijn natuurvezels die al heel lang gebruikt worden. 1892 - graaf Hilaire de Chardonnet richt een fabriek op waar kunstvezel uit cellulose gesponnen kan worden. - grondlegger van de kunstmatige textielvezel. Er is veel aangepast en nu heet die vezel Tencel 1930 - kunstmatige vezels worden ontdekt - polyamide (nylon), nylon kan gemakkelijk gesmolten worden waarna er weer vezels van kunnen worden gemaakt, de vezels kunnen erg uitgerekt worden. 1938-1939 - Du Pont in Amerika maakt de eerste nylonvezels 1940 - eerste nylons voor dames op de markt Nu zijn er nog twee andere synthetische vezels die vak in kleding worden toegepast: - Polyestervezels: merknamen Dacron, Trevira - Polyacrylvezels: merknamen Acrilan, Dralon Totale productie synthetische vezels: 60 miljoen ton per jaar. Nomex is een voorbeeld van een speciale kunststofvezel die vaak in brandwerende kleding wordt toegepast. Kunststoffen horen tot het zogenaamde polymeren materialen = materialen waarvan de moleculen bestaan uit lange ketens, ook in de natuur komen dit soort materialen voor, bijvoorbeeld zetmeel en cellulose. 1886 - gebroeders Hyatt - polymere materiaal celluloid, gemaakt van cellulose en het is te gebruiken als filmmateriaal. In WOI - Duitsland maakt en gebruikt zelf rubber Na 1930 - de ontwikkelingen van synthetische materialen kwamen in een stroomversnelling, WOII heeft ook nog een extra impuls gegeven. Na 1945 - Petrochemische industrie breidt zich snel uit. Aanvankelijk was plastic bedoelt als een goedkope vervanger, maar nu hebben ze allerlei unieke eigenschappen. Energieterugwinning door verbranding van afval is een alternatieve manier om afval te verwerken. Afbreekbaar kunststof: - Biopolymeren. Biopol is een polyester die gemaakt wordt door bacteriën op een voedingsbodem van suiker. Deze kunnen ook weer door micro-organismen worden afgebroken. Biopol is verhoudingsgewijs een dure kunststof ICI (Engels bedrijf) heeft Biopol ontwikkeld. - Synthetische polymeren. Deze kunststoffen zijn ook afbreekbaar. Ze zijn afbreekbaar door het zonlicht, (= fotoafbreekbaar) , bioafbreekbaar, of oplosbaar zijn in water Helaas zijn deze stoffen nog nauwelijks op de markt te vinden. 24 Paragraaf 3: Als de grond uitgeput raakt, moet er meer bemest worden. Belangrijke stoffwen voor planten in de bodem zijn stikstof, kalium en fosfor POKON = kamerplantmest met stikstof, kalium en fosfor. Loop van de 19e eeuw - de bevolkingsgroei eiste een hogere landbouwopbrengst. De huidige intensieve veehouderij produceert zoveel mest dat het een probleem is geworden. De intensieve veehouderij is een van de grootste vervuilers van bodem, water en lucht. Overbemesting en verzuring zijn het gevolg. In de 19e eeuw werden kunstmeststoffen met kalium, fosfor en stikstof aan de bodem toegevoegd voor het verhogen van de vruchtbaarheid. Fosfor-, kalium- en stikstofverbindingen komen in grote hoeveelheden in de natuur voor. Natuurlijk voorkomende stikstof in de bodem beperkt zich tot chilisalpeter uit Chili. Voor 1900 was er ook nog salpeter uit India en guano = vogelpoep uit Peru, maar die bronnen zijn allang uitgeput of niet meer rendabel. Chilisapeter kan ook worden gebruikt om explosieven te maken. Daarom werd de export naar Duitsland in WOI stopgezet. Fritz Haber & Karl Bosch - ontwikkelen in Duitsland een proces om ammoniak uit waterstof en stikstof te maken, ammoniak kan vervolgens eenvoudig worden omgezet in salpeter. NA WOI - DSM Geleen - jaarlijks 1 miljoen ton ammoniak Uit salpeter kan weer met toevoeging van enkele stoffen, kunstmest van gemaakt worden. Dat er in Amerika zo veel mensen wonen van Ierse afkomst, was het gevolg van de aardappelziekte: zo’n 250 jaar geleden werd een hele aardappeloogst verwoest door de aardappelziekte. De ziekte veroorzaakte één van de grootste omwentelingen in de geschiedenis. Tegenwoordig zijn oogsten drie keer zo hoog als aan het eind van de vorige eeuw. Gewasbescherming: - onkruid - herbiciden - insecten - insecticiden - schimmels - fungiciden - bodemaaltjes - nematiciden - slakken - mollusciciden - ratten en muizen - rodenticiden Nederland - per jaar 12 miljoen kg gewassenbescherming (1% van het totaal in de wereld) Gewassenbescherming kunnen problemen veroorzaken, bijvoorbeeld een gevaar voor de volksgezondheid of resistentie: onkruid en insecten passen zich aan en kunnen wel tegen gewassenbescherming. Paragraaf 4: In de loop van de 20e eeuw kwam er steeds meer vraag naar producten en dus steeds meer afval. Dat afval werd in het milieu gedumpt in de vorm van rookgassen, rioolwater of vast afval. Gevolgen waren steeds vuiler wordende rivieren, smogvorming in de grote industriegebieden en steden, het uitsterven van roofvogels ten gevolge van pesticiden in de landbouw. In de 2e helft van de vorige eeuw werd duidelijk dat het lozen van afval ingrijpende gevolgen had en dat er iets ondernomen moest worden: o.a. minder vervuilende productieprocessen. Milieuvervuiling is niet iets van de laatste jaren: in de 17e eeuw ontstond een groot ecologisch probleem door ontbossing in Europa. Hout was nodig voor de productie van ijzer, omdat hout opraakte zocht men naar een vervanger: steenkool. De chemische industrie leunt erg op de grondstoffen aardolie en aardgas. Uit die 25 grondstoffen maakte de chemische industrie in eerste instantie een zestal basisproducten. Van die zes basischemicaliën worden duizenden nieuwe producten gemaakt. Door de chemische industrie gemaakte afvalstoffen kunnen op een aantal manieren in het milieu terecht komen: - bewust: zoals bij kunstmest en gewassenbeschermingsmiddelen - als neveneffect: zoals de uitstoot van verbrandingsgassen, de productie van afvalstoffen en vaste afvalstoffen. - als ongeluk, hetgeen dat vaan een ongewenste milieuramp ten gevolge heeft. Verbranding van fossiele brandstoffen veroorzaakt vaak zure regen, smogvorming en een versterkt broeikaseffect. Landbouwchemicaliën, kunstmest, en mest van de bio-industrie komen in de bodem terecht. Daarnaast treedt nog verzuring van de bodem op door de uitstoot van ammoniak. Door uitspoeling komen nitraten in het oppervlakte- en grondwater terecht, het zelfde water dat wij weer als drinkwater willen gebruiken. Nu is er een milieutechnologische industrie Door recycling kan een kringloop gesloten worden. Voorbeelden van recycling: - glas en blik hergebruiken - verbranden van kunststofafval, daar komt energie bij vrij die weer gebruikt kan worden voor het opwekken van energie, hierbij wordt geen kringloop gesloten. Duurzame productie: - het proces zelf duurzamer laten plaatsvinden - de producten worden duurzamer Door milieuwetgeving worden bedrijven steeds meer gedwongen tot duurzame productie. Hoofdstuk 10. Paragraaf 1: Eratosthenes à de directeur van een bibliotheek in Alexandrië à las dat op 21 juni in Syene precies op het middaguur de zuilen van de tempels geen schaduwen hadden. Het zonlicht viel op dat tijdstipt loodrecht omlaag in een waterput, zodat de zon op de boden weerspiegelde. Op 21 juni controleerde hij dat in Alexandrië, daar was dat niet zo: de aarde is dus rond. De zon komt ’s morgens in het oosten op, bereikt zijn hoogste stand in het zuiden en gaat in het westen onder, dit komt doordat de aarde om haar eigen as draait dus eigenlijk draait de aarde van west naar oost: schijnbare beweging van de zon. Zonnewijzer is het oudste instrument om de hoogte van de zon te bepalen: als de zon omhoog klimt, wordt de schaduw korter, kruipt hij omlaag, wordt de schaduw langer. In de zomer staat de zon ’s middags heel hoog en in de winter heel laag. Al in het stenen tijdperk ontwierp men bouwwerken om de stand van de hemellichamen te bepalen, het bekendste is Stonehenge. Stonehenge is een cirkel van stenen in Wiltshire (Engeland). Steen A heeft gezien vanaf steen B het meest noordelijke punt op de horizon aan waar de maan op midwinter ondergaat. Vanaf steen C gezien geeft A de richting aan van de plaats waar de zon opkomt op midzomer (21 juni) De maan: Vanaf het midden van de zestiende eeuw hebben astronomen het oppervlakte van de maan in kaart gebracht met steeds betere telescopen. Het maanoppervlak bestaat bijna geheel uit kraters, die elkaar hier en daar overlappen. De maan staat ongeveer 384.000 km van de aarde vandaan en heft invloed op eb en vloed. Omdat de maan er even lang over doet om rond de aarde te draaien dan de aarde om haar eigen as te draaien, zien we altijd 26 eenzelfde kant van de maan. Na opgangkomen ruimtevaart wilde men een mens op de maan krijgen: Apolloprogramma. 16 juli 1969 à Apollo 11 gelanceerd à de Eagle lande op de maan, de twee astronauten moesten een wetenschappelijk station opstellen om de zonnewind en maanbevingen te meten en ze moesten maanstenen verzamelen om mee naar de aarde te nemen. Dankzij de ruimtevaart is de wetenschappelijke kennis toegenomen. De sterrenhemel: Sterrenbeelden zijn groepen sterren waar je iets in ziet. Alle sterren voeren vanwege de rotatie van de aarde een schijnbare beweging uit. De Poolster is de enige ster die niet beweegt, die staat recht boven de rotatie-as van de aarde. Paragraaf 2: Geocentisch model = de zon, maan, planeten, en sterren draaien allemaal in cirkelbanen om de aarde. à uitgewerkt door Ptoleamus, dit model is tot 1500 na Christus algemeen geaccepteerd gebleven. Het lijkt net of Mars om de aarde draait, maar dat is niet zo. Mars voert af en toe een lusbeweging uit: ineens gaat hij een stukje achteruit en dan weer vooruit. Ptolemaeus zei dat dit kwam doordat Mars niet in een cirkelbaan om de aarde gaat, maar in een epicykels = als een planneet zijn eigen baan heeft. Een van de redenen dat dit wereldbeeld zolang heeft standgehouden was omdat als je kritiek op het wereldbeeld had, je kritiek op de Bijbel had. 1543 à Copernicus - ‘Revolutionibus Orbium Coelestium’ : wereldbeeld waarbij de zon in het midden staat. Hij was bang van het oordeel van de mensen dus stelde hij de publicatie uit tot het einde van zijn leven, het was ketterij van het ergste soort. Zijn theorie was aannemelijk omdat ze een samenhangend systeem bood in tegenstelling tot de ad hoc benadering van Ptolemaeus. Copernicus baseerde zijn conclusies niet alleen op wetenschappelijke metingen, zijn metingen waren niet erg nauwkeurig, met de sterrentafels kon ook net zo goed de juistheid van Ptolemaeus aangetoond worden, ook daarom duurde het zo lang tot zijn theorie aanvaard werd. Voor de Middeleeuwse mens was godsdienst belangrijk. 15e eeuw - in Italië ontstond een beweging van geleerden, kunstenaars en rijke lieden die ontevreden waren over de verklaringen uit hun eigen tijd, later voegden edellieden en vorsten zich bij deze beweging. Deze ontwikkeling resulteerde in de Renaissance: de individuele mens en het leven hier op aarde stond centraal. 15e – 16e eeuw - de beweging verspreid zich over Europa.Aan het begin van de Renaissance moest de natuurwetenschap zich nog ontwikkelen, deze ontwikkeling heet de Wetenschappelijke Revolutie, belangrijke kenmerken: - een nieuwe manier van observeren: observeren (waarnemen, kijken wat er gebeurt), experimenteren (proeven doen), en redeneren (nadenken over wat er is gebeurd, conclusies trekken uit observaties en experimenten). - Toename van kennis: de manier van leven veranderde voor veel mensen. Tycho Brahe - onderwierp de waarnemingen waar iedereen aan meewerkte aan een nauwkeurig onderzoek en slaagde erin deze met het blote oog veel nauwkeuriger te doen. Hij ontwierp een tussenstelsel waarin de planeten om de zon draaien, maar de zon met alle 27 planeten om de stilstaande aarde draaide. Johannes Kepler - overtuigd aanhanger van Copernicus, hij stelde tot doel om met de meetgegevens van Brahe de juistheid van Copernicus te bewijzen. Na onderzoek kwam hij erachter dat het geen cirkels zijn maar ellipsen. Kepler had uiteindelijk zes ellipsen nodig gehad om zijn theorie over de bouw van het heelal in overeenstemming te brengen met de meetresultaten van Brahe. De controverse over de denkbeelden van Copernicus was hiermee echter nog niet ten einde. Paragraaf 3: Bijna 70 jaar na publicatie boek Copernicus - Galilei in de ban van de ideeën van Copernicus. Galilei heeft een grote rol gespeeld in de sterrenkunde en de moderne natuurwetenschap, dat komt doordat hij de verrekijker opnieuw had uitgevonden en gewend was openlijk voor zijn mening uit te gaan en indien nodsig een conflict aan te gaan. 1609 - Galilei hoorde dat Hans Lippershey een verrekijker uit had gevonden, aan de hand van een vage beschrijving bouwde Galilei deze na. Galilei kwam er achter dat het sterrenbeeld Orion wel meer dan tachtig sterren had en het Melkwegstelsel uit ontelbare sterren bestond, hij zag dat de planeet schijngestalten vertoonde en hij nam Jupiter waar als platte schijf. 1610 - bevindingen Galilei - Siderneus Nuncius Sommigen dachten dat wat Galilei zag te wijten was aan lensfouten. De Jezuïeten maakten het hoofd van het Jezuïetencollege duidelijk dat de waargenomen schijngestalten van Venus het Ptolemeïsche stelsel weerlegden. Het ging nu dus om de keus tussen Copernicus of Tycho Brahe, de Jezuïeten kozen voor Brahe. De aanhangers van Ptolemaeus verzetten zich tegen Galilei. Galilei beschikte over goede spreek- en schrijfvaardigheden en gebruikte deze om tegenstanders te bespotten. Als Galilei er in geslaagd was om de Jezuïeten aan zijn kant te krijgen was hij wereldberoemd geweest en had hij mogen schrijven over de bewegingen van d aarde wat hij wilde, maar Galilei moest zich de rest van zijn leven van deze ketterij ontdoen. Negen jaar later - Dialogo - boek over Ptolemaeus en Copernicus, opgezet als een dialoog tussen drie mannen: Salviati (verdedigd Copernicus en is de spreekbuis van Galilei), Sagredo (de leek die bereid was zich te laten overtuigen door argumenten) en Simplicio (hij verdedigt Ptolemaeus en gebruikt daarbij alle argumenten van de kerk) 1633 - proces tegen Galilei - levenslang huisarrest en al zijn theorieën afzweren. Het werk van Galilei: - fundament mechanica leggen, een belangrijk onderdeel van de natuurkunde - instrumentarium sterrenkunde uitbreiden met de kijker - gevecht met de kerk voeren over de interpretatie van de natuurwetenschappelijke waarnemingen en theorieën. Paragraaf 4: De Copernicaanse Revolutie begon met het publiceren van het boek van Copernicus in 1543 en de aarde niet meer als middelpunt werd gezien. Deductie = je gaat vanuit algemeen geldende stellingen conclusies strekken over bijzondere situaties. Dit is de enige logische manier die men in de Middeleeuwen en de Oudheid accepteerden. Inductie = redeneren vanuit het bijzondere naar het algemene op grond van waarnemingen (Copernicus, Kepler, Galilei). Francis Bacon - de bestudering van een bepaald onderwerp begint met het verzamelen van gegevens, daarna wordt er een hypothese ondersteld, dan gaat men de hypothese testen 28 d.m.v. daarop toegesneden experimenten. Als de hypothese juist blijkt te zijn krijgt deze de status van wetenschappelijke wet. Isaac Newton - hij las de werken van Galilei, Decartes, Kepler. 1665 - de pest brak uit en de universiteit waar Newton opzat werd gesloten, na een poosje werd deze weer heropend en had Newton alle problemen van de toenmalige wetenschap opgelost. De ideeën van Newton werden vrijelijk besproken door de leden van de Royal Society. 1662 - Royal Society gaf een tijdschrift uit (Philisophical Transactions) zodat men over de heel wereld met, met name de ideeën van Newton, kennis kon maken. 1684 - Newton publiceert zijn theorieën over beweging en gravatie in Philosophia Naturalis Principia Mathematica. 1706 - Newton publiceert zijn ideeën over licht en kleuren in zijn boek Optica. Philosophia Naturalis Principia Mathematica bestond in feite uit drie boeken. De eerste wtwee wetten van Newton zijn voornamelijk gebaseerd op het werk van Galilei, hij formuleert ze alleen scherper en beter. De derde wet, de gravatiewet, is wel helemaal van Newton. Tot aan 1905 hebben de theorieën van Newton standgehouden. Voltaire werd vanwege satirische publicaties in 1725 verbannen naar Engeland, daar kwam hij in contact met het werk van Newton, de abstracte dingen van Newton vertaalde Voltaire in vergelijkingen en beeldende verhalen. Bij de beoefening van natuurkunde moet je volgens Newton vier regels voor ogen houden: - Bij de bestudering van natuurverschijnselen ga je alleen uit van ware oorzaken. Je neemt niet meer oorzaken al verklaring dan strikt nodig is, de natuur volstaat in principe met eenvoud en heeft dus geen overvloed aan verklaringen nodig. - Je moet dezelfde soort verschijnselen met dezelfde soort oorzaken verklaren. - Eigenschappen van voorwerpen, waarmee men kan experimenteren moeten worden beschouwd als universele eigenschappen van al deze voorwerpen. - In de experimentele natuurfilosofie moet men de wetten die door inductie uit verschijnselen gevonden zijn óf als exact waar óf als bijna exact waar beschouwen, tenminste zolang er geen tegenbewijs gevonden is. Is dat wel het geval dan moet men de wet nauwkeuriger formuleren of een nieuwe wet bedenken. Hoofdstuk 11. Paragraaf 1: In precies één jaar draait de aarde om de zon. Voor zover we nu weten draaien er negen planeten om de zon. Ons zonnestelsel: - Een grote ster van gemiddelde grote: de zon, een grote gasbol - De planeten Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus en Uranus - Manen: iedere planeet heeft één of meer manen die om de planeet draaien - Kometen - Planetoïden = kleine planeetjes die allen met de zelfde straal om de zon draaien. - Meteoroïden De zon:de zon is onze belangrijkste bron van elektromagnetische straling, wij ontvangen deze voornamelijk in de vorm van licht en warmte. De zon is verreweg het grootste hemellichaam van ons zonnestelsel, - De zon omvangt 98% van de totale massa van ons zonnestelsel. - De zon is een bolvormige ster die tamelijk dichtbij staat. - Haar afstand tot de aarde bedraagt ongeveer 150 miljoen km. - De zon heeft een straal van zo’n 700.000 km. 29 Fotosfeer = de zichtbare laag van de zon met een temperatuur van zo’n 6000 ◦C, deze laag ziet er vlekkerig uit vanwege de grote hoeveelheden energie die daar op het oppervlakte komen. Deze laag vertoond zonnevlekken = een deuk in het zonsoppervlak, de temperatuur is daar aanzienlijk lager dan op de rest van de fotosfeer en licht enkele honderden km lager. Een zonnevlek bestaat uit een centraal donker gebied (numbra) omgeven door iets lichter gestreepte band (penumbra). Zonnevlekken ontstaan en verdwijnen volgens een cyclus die elf jaar duurt. Zonne-energie ontstaat in de kern van de zon, daar bedraagt de temperatuur ongeveer15 miljoen graden en de druk is er 340 miljard keer zo groot als op de aarde op zeeniveau. De temperatuur en druk zijn zo hoog dat er kernfusiereacties op gang komen. Tijdens de kernfusiereacties worden vier waterstofkernen samengevoegd tot één heliumkern. Bij deze reactie wordt een kleine hoeveelheid massa omgezet in energie. Deze energie gaar door stroming naar het oppervlakte van de zon. Aan het zonsoppervlak komt de energie vrij in de vorm van licht en warmte. Doordat elke seconde zevenhonderd miljoen ton waterstof wordt omgezet in helium, verdwijnt elke seconde vijf miljoen ton massa in de vorm van energie. Boven de fotosfeer bevinden zich de chromosfeer en de corona van de zon. Het onderste deel, tot ongeveer vijfduizend km boven het zonsoppervlak heet de chromosfeer, daarboven heet de corona. De atmosfeer kunnen we alleen zien en onderzoeken tijdens zonsverduistering. Dan wordt het licht van de corona niet meer overschaduwd door het overige zonlicht. De zon schijnt nu al zo’n 4,6 miljard jaar en beschikt nog over voldoende brandstof om nog zo’n vijf miljard jaar door te gaan. Tegen de tijd dat de waterstof opraakt, begint de zon met een fusie van helium tot zwaardere elementen. In de periode van een paar miljoen jaar zwakt de aarde op en wordt de aarde steeds warmer, de aarde wordt dan dor en droog. Na bestaan van een miljard jaar als een rode reus zal ze in elkaar zakken tot een witte dwerg. Het kan nog een triljoen jaar duren totdat deze helemaal is afgekoeld. Ons melkwegstelsel is een discusvormige schijf, de sterren zijn in spiraalarmen gerangschikt. De middellijn bedraagt ongeveer 100.000 lichtjaar en de grootste breedte 20.000 lichtjaar. Het melkwegstelsel roteert om haar middelpunt. De zon heeft een omlooptijd van 225 miljoen jaar en staat op een afstand van 32.000 lichtjaar van het middelpunt. Voor zover bekend is, is de dichtstbijzijnde ster Proxima Centauri (4.3 lichtjaar). Het dichtstbijzijnde melkwegstelsel is het Andromedastelsel (2 miljoen lichtjaren), het is net als onze melkweg een spiraalstelsel maar bevat vier keer zoveel massa. Het hele heelal is vol van zulke stelsel die zich door het heelal heen bewegen. Paragraaf 2: Binnenplaneten = kleinere planeten die relatief het dichtst bij de zon staan: Mercurius Venus, Aarde en Mars. Mercurius: lijkt veel sneller de bewegen langs de hemel dan andere planeten en is de op één na kleinste planneet. Vanaf de aarde kunnen we geen details aan het oppervlak zien omdat Mercurius zo klein is en dicht bij de zon staat. Maart 1974 - Mariner 10 vloog rond Venus en stuurde foto’s van het oppervlakte naar de aarde. We zien dat er veel inslagkraters en bergen zijn, net als bij onze maan. Overdag: 400 ◦C en ’s nachts:-180 ◦C. Venus: de morgenster of avondster want ’s morgens vlak voor zonsopkomst heldere ster in 30 het oosten en ’s avonds bij zonsondergang in het westen. Massa, dichtheid en volume lijken het meeste op dat van de aarde. Venus heeft geen oceanen en is omgeven door een dikke atmosfeer doe voornamelijk uit CO2 bestaat en maar heel weinig water. De wolken bestaan uit druppeltjes zwavelzuur. De druk is 92keer zo groot als op de aarde en de temperatuur is ongeveer 482 ◦C . Het wolkendek is zo dik dat je vanaf de aarde geen details kan zien. Oktober - Venera 9 en 10 - oppervlakte bezaaid met bazeltachtig materiaal, met behulp van radargolven werd bijna het hele oppervlakte in kaart gebracht. Aarde: wordt door onbemande ruimtevaartuigen onderzocht. De aarde is groot genoeg om een atmosfeer vast te kunnen houden. De zonnestraling vormt de belangrijkste energiebron voor de aarde. Maan: een natuurlijke satelliet van de aarde. De maan is een bolvormig hemellichaam met een afstand van 384.400 tot de aarde en geeft geen atmosfeer. De maan vertoond schijngestalten, deze zijn afhankelijk van de onderlinge stand van de zon, aarde en maan. Mars: gezien vanaf de zon de vierde planeet, ook wel de rode planeet genoemd want de rotsen en het stof zijn rood. Mars is zichtbaar met het blote oog en de atmosferische druk is erg laag (0.7 % van dat op de aarde), de atmosfeer bestaat voor het grootste deel uit C02. Zomer 1875 - twee sondes gelanceerd op Mars, beiden bestonden uit een deel dat in een baan om Mars zou blijven (obiter) die het oppervlakte in kaart moest brengen en een deel dat op Mars moest landen (de lander) om te onderzoeken of er leven voorkwam op Mars. Juli 1997 - Pathfinder land op Mars met een robot om stenen te analyseren. Mars heeft twee kleine manen: Phobos (straal 10 km) en Deimos (straal 6 km), naar alle waarschijnlijkheid zijn het planetoïden die ingevangen zijn door het zwaartekrachtveld van Mars. Paragraaf 3: Buitenplaneten = de planeten die het verst van de zon weg staan: Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunes en Pluto. Tussen de buiten- binnenplaneten bevind zich de planetoïdenorden. Planetoïden = kleine planeetjes die allen met de zelfde straal om de zon draaien. De grootste planetoïde is Ceres met een diameter van 300 km, de kleinsten zijn niet groter dan een kiezelsteen. Planetoïden vormen het materiaal dat bij de vorming van ons zonnestelsel is overgebleven, als je alle planetoïden samenvoegt zou je een planneet met een middellijn van minder dan 1500 km krijgen. Jupiter: kun je met je blote oog als een heldere ster zien maar als je met een verrekijker naar Jupiter kijkt zie je een ovaal schijfje en kijk je met een kleine telescoop zie je een wolkenband rond de planeet bewegen. 1610 - Galilei ontdekt de vier manen: Io, Europa, Ganymedes en Callisto. 1664 - Robert Hooke nam als eerste de rode vlek weer, deze werd ook waargenomen door Christiaan Huygens. Amerikaanse ruimtesondes kwamen er achter dat de rode vlek een gigantische wervelstorm is die in de atmosfeer van Jupiter voortraast. Het weer op Jupiter is dynamisch: je ziet dat ook aan de banden die evenwijdig aan de evenaar lopen. De atmosfeer is zo diep dat deze planeet waarschijnlijk geen vast oppervlak bezit. Men kwam er achter dat Jupiter net als Saturnes ook een ringenstelsel bevat. Het aantal manen dat men nu kent is zestien. Saturnus: buitenste planeet die lijkt op een bleek geel schijfje dat men in de Oudheid al kon zien. In grootte is Saturnus de tweede planeet en heeft net als Jupiter geen vast oppervlak maar wel een rotsachtige kern. Voor zo ver we nu weten heeft Saturnus achttien manen. De 31 ringen van Saturnus bestaan uit stukjes ijs en steen die als kleine baantjes in hun baan om Saturnus cirkelen. Uranus: voor het eerst gefotografeerd door Voyager 2. 1781 - William Herschel ontdekt Uranus. Uranus heeft een diameter ban 52.00 km en de bouw lijkt veel op die van Jupiter en Saturnus: ook Uranus heeft wolkenbanden evenwijdig met de evenaar. Omdat de atmosfeer methaan bevat absorbeert deze rood licht zodat Uranus een blauwgroene kleur krijgt. Herschel ontdekte twee manen bij deze planeet, nu weten we dat dit er vijftien zijn. Neptunus: de laatste van de gasachtige planeten en is iets kleiner dan Uranus en Saturnus. 1846 - Johan Galle en Louis d’Arrest ontdekken Neptunus. Neptunus is ook blauw door methaan in de atmosfeer. De atmosfeer is heel dynamisch, dat zie je ook aan de grote donkere vlek, de wervelstorm met windsnelheden van 2000 km/u :meest stormachtige planeet. Neptunes is de vierde planeet in het ringenstelsel en heeft acht manen, Triton is de grootste. Neptunes heeft een hele lage temperatuur: -235 ◦C, dat komt het dichtste bij het absolute nulpunt van -273◦C. Pluto: de verst verwijderde planeet. 1930 - Pluto ontdekt. 1978 - maan Charon ontdekt (Pluto heeft één maan) Zelfs met een hele grote tellescoop is nauwelijks iets te zien van Pluto, als je vanaf Pluto naar de zon kijkt zie je alleen een ster. Temperatuur 230 ◦C. Paragraaf 4: Kosmologie = wetenschap die het heelal in zijn totaal bestudeert. Kosmologen nemen onder wetenschappers een bijzondere positie in want er is voor hun slechts één studieobject en dat is het heelal waar we zelf in leven. Kosmologen gaan er van uit dat het heelal alle richtingen en overal op dezelfde manier is opgebouwd: homogeen en isotroop. Ook gaan kosmologen ervan uit dat natuurwetten (o.a. die van gravatie, beweging, elektriciteit en magnetisme ) altijd en overal geldig zijn. Oerknal: Big-bang: alles is begonnen met een grote explosie. Alles was geconcentreerd in één punt: materie, straling en energie. Uitgangspunten: - het heelal is tien a twintig miljard jaar ontstaan en was toen oneindig klein en heet. - Vanaf die tijd zette het heelal uit en koelde het af. Deze theorie voorspelt niet hoeveel materie het heelal bevat en in welke vorm. Deze theorie is alleen maar de grondslag van kosmologische modellen. 1929 - Edwin Hubble nam de uitdijing van het heelal waar: alle melkwegstelsel bewegen van elkaar af, hoe verder ze van ons verwijderd zijn, des te groter is hun snelheid, dat wil niet zeggen dat het melkwegstelsel zich in het midden bevind, de uitdijing ziet er vanaf elk punt het zelfde uit. Formule v=H×d met v= de snelheid van het melkwegstelsel, d= de afstand tot de aarde, H= donstante van Hubble. Men neemt aan dat het heelal oorspronkelijk een soort soep was van quarks, de meeste elementaire deeltjes die men kent. Er waren nog geen atoomkernen, zelfs nog geen bouwstenen daarvan (protonen en neutronen). Toen het heelal afkoelde klonterden de quarks samen om protonen en neutronen te vormen, In de eerste fase na de oerknal werden zo waterstof, helium en lithium gevormd. Alle andere elementen werden pas miljarden jaren later in het binnenste van sterren gevormd. Eigenlijk kijk je altijd al terug in de tijd omdat licht een eindige snelheid heeft: je ziet de maan 32 zoals hij er een seconde geleden uit zag en de zon acht minuten geleden en Andromedanevel 2 miljoen jaar geleden. Kort na de oorknal was het licht opgesloten doordat het steeds tegen materie opbotste. Na enige tijd kon het licht ontsnappen. De oerknaltheorie zegt dat het licht van deze flits van alle kanten op ons afkomt. Het is een kosmische horizon = je kunt er niet voor en achter kijken. Door de uitdijing van het heelal is de golflengte van het licht groter geworden dat het microgolflengte geworden is. De ontdekking van deze straling was het definitieve bewijs voor de oerknaltheorie. Hoofdstuk 12. Paragraaf 1: Satelliet = elk voorwerp dat om de aarde draait. - Natuurlijke satelliet: bijvoorbeeld de maan voor de aarde en de aarde voor de zon - Niet-natuurlijke satellieten: door de ruimtevaart kunnen satellieten om planeten circuleren en alles wat ze waarnemen registreren. In totaal bevinden zich er zo’n 8000 satellieten in een baan om de aarde, daarvan zijn er ongeveer 6000 werkzaam. Satellieten zijn ontworpen voor een bepaald doel, zonnepanelen voorzien satellieten tientallen jaren van energie. Soorten satellieten: - Communicatiesatellieten - Satellieten voor plaatsbepaling op aarde: het GPS-systeem werkt via satellieten. - Satellieten voor remote sensing: satellieten die data over het aardoppervlak of de atmosfeer opvangen. Ze doen dat voor natuurlijke straling te detecteren of doen dat door zelfs straling uit te zenden en het teruggekaatste signaal te vangen, dat wordt weer naar de aarde gestuurd. Je kunt satellieten ook indelen naar soort baan: - Geostationair = satellieten die boven de evenaar staat op een hoogte van 35.800 km en een omlooptijd van 24 uur hebben, ten opzichte van het aardoppervlak staan ze dus stil. - Circumpolair = satellieten die om de aarde draaien in een baan die om de Polen draait. Ze bevinden zich op een hoogte van zo’n 700 tot 1000 km boven de aarde en een omlooptijd van ongeveer 1 ½ uur hebben. Vanaf het topje van een berg wordt een voorwerp horizontaal met hoge snelheid weggeschoten, op een bepaald ogenblik is de snelheid zo hoog dat zijn baan even groot is als de kromming van de aarde. De snelheid is 8 km/, geven we een nog grotere snelheid mee, dan voert het een ellipsenbaan (= de raket ontsnapt van de aantrekking van de aarde) uit, het is zelfs mogelijk de snelheid zo snel op te voeren dat de raket ontsnapt aan de zwaartekracht van de aarde, dat is het geval als de raket bijvoorbeeld de aarde verlaat om naar de maan te gaan. Paragraaf 2: De spanning van een raket neemt alsmaar toe als punt ‘t minus zero’ nadert. Als je de motoren van een raket ontstoken hebt, heb je geen controle meer over de raket. De meeste satellieten worden door de Europese Ariane raket of door de Amerikaanse Space Shuttle in de ruimte gebracht. Hoog in de lucht is het te ijl om een vliegtuig te laten vliegen. Een raket moet daar in staat zijn een satelliet te versnellen van 0 naar 8 km/s wil hij deze in een baan rond de aarde te brengen. De werking van de raketmotoren kun je vergelijken met een ballon: een raketmotor heeft een opening van onderen. De motor is via twee leidingen verbonden met de 33 brandstoftank en de zuurstoftank. Een mengsel van brandstof en zuurstof wordt in de brandstofruimte ontstoken. Daardoor ontsnappen deze gassen met een zeer grote snelheid en beweegt de raket omhoog. Het grootste gedeelte van de raket bestaat uit brandstof en zuurstof, een raket kan maximaal 10 procent van zijn eigen gewicht meenemen. Wanneer de Space Shuttle in zijn baan de juiste snelheid heeft bereikt, klapt de laadklep open en kan het werk beginnen: een astronoom tilt dan met een robotarm de satelliet uit het laadruim. Meertrapsraket: als de raket opstijgt laat het onderste deel van de raket het eerste leeg en wordt afgestoten. Elektromagnetische golven: een satelliet gebruikt niet alleen zonlicht maar ook allerlei soorten elektromagnetische golven. Licht is een golfverschijnsel, het komt met een snelheid van 300.00 km/s en ontstaat door de zon en sterren. De lichtgolven waar ons oog gevoelig voor is hebben een golflengte van ongeveer twee miljoenste meter. De voortplantingssnelheid van golven is steeds 300.00 km/s. Satellieten maken op allerlei manieren gebruik van verschillende soorten elektromagnetische golven, zoals zichtbaar licht, infraroodstraling en radargolven. Sommige satellieten nemen golven waar die van een planeet worden uitgestraald, andere sturen een bundel naar een plek op een planeet en meten hoeveel er wordt teruggekaatst. Paragraaf 3: Vanaf 1920 - intercontinentale telefoonverbinding tussen Europa en Amerika met kortegolfzenders (slechts één gesprek tegelijk). 1956 - eerste telefoonkabel over de zeebodem van Tussen Californië en GB, 36 gesprekken tegelijkertijd. Tussen 1920-1956 - ontwikkelingen draadloos overseinen nog verder ontwikkeld er werd gebruik gemaakt van steunzenders = op hoge torens om signalen op grote afstanden te kunnen overseinen over enkele tien of honderden kilometers over te seinen. Soms moeten deze steunzenders erg hoog zijn en wordt er gebruik gemaakt van een satelliet, dit zijn communicatiesatellieten voor radio, TV en telefoon. Soms worden er in de lucht meerdere satellieten op één plaats neergezet, dat heeft als voordeel dat ze allemaal met één schotel te ontvangen zijn. Een groot netwerk van satellieten wordt gevormd door Intelsat. Elke zender die zijn programma’s via een satelliet uit wil zenden, koopt bij de eigenaar van de satelliet het recht om een of meer van de beschikbare kanalen van de satelliet te gebruiken. Dan kan de zender de signalen doorsturen naar de satelliet, deze versterkt dat en stuurt het door naar een bepaald gebied op aarde. Koerscontrole is mogelijk door GPS. GPS bestaat uit 24 satellieten die in een baan met een straal van zo’n 20.000 km om de aarde draaien. Elke satelliet zendt continu een signaal naar de aarde, iemand met de juiste ontvanger kan daaruit zijn plaats ten opzichte van de satelliet bepalen. Oorspronkelijk is GPS ontworpen door het Amerikaanse leger omdat ze dan de positie van vliegtuigen, troepen en schepen op elk ogenblik nauwkeurig bepalen en de bemanning van de vliegtuigen en scheppen kunnen hun positie nauwkeurig bepalen. Ook wordt er wel eens een zender op een dier geplaatst, zo kan men precies zien hoe zo een dier zich beweegt. Paragraaf 4: Boeren, toeristen, huismannen/-vrouwen, enzovoorts zijn geïnteresseerd in een goed weerbericht. In de meteorologie draait het altijd om een zo nauwkeurig mogelijk voorspelling 34 van de temperatuur en de hoeveelheid regen/zon op een bepaalde plaats weer te geven. Tot de opkomst van de natuurwetenschappen en ruimtetechnologie berustte de weersvoorspelling op volksgezegden en bijgeloof. 19e eeuw - in veel landen werden weerstations opgezet. Het echte voorspellen ontwikkelde zich echt na de uitvinding van de satelliet. Met weersatellieten kun je de volgende dingen waarnemen: - Wolken, met behulp van zichtbaar licht: de wolken kaatsten meer licht terug dan de atmosfeer, door snel achter elkaar foto’s van deze beelden te maken kun je zien hoe de wolken bewegen. - Temperatuur, met behulp van infrarode straling met een golflengte van 10-12 µm. Hoe hoger de temperatuur, des te lager de uitgestraalde golflengte, deze straling wordt door de atmosfeer maar een klein beetje verzwakt. - Hoeveelheid waterdamp in de atmosfeer. Dit is belangrijk om te weten of er zich bewolking gaat vormen. Waterdamp absorbeert straling met een golflengte van 5,7 en 7,1 µm. De signaalsterkte van deze golflengtes kan de satelliet gebruiken om de concentratie van waterdamp in de atmosfeer te schatten. 35