THEMA STOFWISSELING of metabolisme • • • • • • • • Cellen nemen op: Voedingsstoffen, water en zuurstof Cellen gebruiken de stoffen Cellen bouwen stoffen op Cellen breken stoffen af Cellen veranderen stoffen Cellen slaan stoffen op Stoffen gebruiken voor: groei en herstel en vervanging Organische stoffen • Door organismen gemaakt • Bevatten altijd C, H en O • Eiwitten ook N = stikstof • Grote(re) moleculen • Bevatten veel energie • Koolhydraten, vetten, eiwitten, nucleinezuren (nucleotidenketens dus in DNA) Anorganische stoffen • Vrij in de niet levende natuur aanwezig maar ook in levende organismen • Bestaan uit alle soorten atomen • Kleine moleculen • Bevatten weinig energie • NaCl, H2O, CO2, O2 etc. Glucose Water Indeling Stofwisseling • Assimilatie • Opbouw organische moleculen uit kleinere moleculen van organische of anorganische oorsprong • Dissimilatie • Afbraak tot kleinere moleculen • Bevatten chemische energie • Deze bevatten weinig energie • Fotosynthese (= koolstofassimilatie) • Opbouw vetten, koolhydraten, eiwitten uit glucose bij planten (= voortgezette assimilatie) • Verbranding (= dissimilatie) • Uiteindelijk ontstaan anorganische stoffen Fotosynthese 6CO2 + 6H2O ---------C6H12O6 + 6O2 Fotosynthese • Koolstofassimilatie = hetzelfde • Wie? • Planten plaatsen met bladgroen (chlorophyl) • Cyanobacteriën: behoren tot de oudste levensvormen op aarde. Het zijn bacteriën met bladgroen Cyanobacterien (blauwalgen) Absorptiespectrum van bladgroen Waarom zijn bladeren doorgaans groen in de zomer en goudkleurig in de herfst? Antwoord: in de zomer is er veel chlorofyl en caroteen in de bladeren. Deze moleculen hebben de eigenschap dat ze blauw en rood licht opvangen (absorptie) en groengeel licht weerkaatsen (reflectie). Wat je dus ziet is de groenige weerkaatsing In het najaar daalt de temperatuur waardoor juist chlorofyl geleidelijk afbreekt, terwijl de stabielere gele - oranje carotenen in redelijke hoeveelheid overblijven. Bovendien neemt de aanmaak van roodgekleurde- anthocyanen in de vacuolen van de cellen van bladeren toe. Door de overheersing van gele, oranje en rode pigmenten komen de typische herfstkleuren tot uiting. Fotosynthese: lichtenergie opgeslagen in glucose en daarna uiteindelijk in ATP Als ATP wordt afgebroken tot ADP komt de energie vrij 5H1-B2 Enzymen. • Chemische reacties verlopen traag. • Bij een hogere temperatuur - bewegen de moleculen sneller - daardoor botsen ze harder op elkaar - effectieve botsing chemische verbinding • In cellen zijn de temperaturen niet zo hoog. • Daarom versnellen enzymen de reacties (katalysatoren) • Door enzymen komen reacties tot stand bij heersende temteratuur in de cellen • Enzymen zelf worden NIET verbruikt De werking van een enzym. Eigenschappen van enzymen: • • • • • • • Een enzym heeft een speciale vorm Door die vorm past het enzym op het substraat Elk substraat heeft daardoor een ander enzym. Een enzym is dus specifiek. Enzymen bestaan uit een eiwitdeel. Enzymen zijn temperatuur- en zuurgevoelig. Naam van het enzym: substraat + ase Eigenschappen van eiwitten • Als je een ei kookt, stollen de eiwitten. • Zure melk in de koffie laat de melk ‘schiften’. • Bij een hogere temperatuur of andere zuurgraad verandert de vorm van de eiwitten. • Als dat met een enzym = eiwit gebeurt, verandert dat ook van vorm. • Daardoor past het enzym niet meer op het substraat. • En daardoor werkt het enzym niet meer. Enzym = temperatuurgevoelig • T < 5 oC : geen activiteit • 5 oC < T < 35oC : elke 10 oC temperatuurstijging gaat de reactie 10 keer zo snel • T > 35oC : sommige enzym-moleculen gaan stuk, de reactiesnelheid neemt af. • T > 45oC : alle moleculen zijn stuk. Er zijn geen pH = zuurgraad PH 12 = basisch, pH 7 = neutraal, = zuur pH 3 Voortgezette assimilatie energie hierbij nodig • GLUCOSE als grondstof • Bij autotrofe organismen: • Andere koolhydraten: glucose, fructose, desoxyribose, maltose, lactose, sacharose, zetmeel, glycogeen, cellulose • Vetten • Eiwitten (let op: N nodig = stikstof) • Bij heterotrofe organismen: • Koolhydraten • Vetten Koolhydraten Maltose Zetmeel Glycogeen Vetten Fosfolipiden (celmembraan) www.bioplek.org celmembraan Aminozuren Aminozuren Eiwitten • Let op: • Dieren kunnen GEEN eiwitten maken met als grondstof glucose • Wat dan? • Voedsel – eiwitten – vertering – aminozuren – • Vorming aminozuren uit andere aminozuren en dus synthese eiwitten Eiwitten Planten en eiwitten • (Voortgezette) Assimilatie mogelijk met: • 1. Glucose + • 2. Stikstofhoudende ionen (vooral NO3-) • Glucose + nitraat + energie → aminozuuur • Aminozuren koppelen → eiwit • Via mRNA en ribosomen Voorbeelden eiwitten • • • • • • • • Structuureiwitten (celskelet, histonen in DNA) Plasmaeiwitten (fibrinogeen) Antistoffen (immunoglobulinen) Enzymen (katalysatoren) voor opbouw en afbraak Hormonen (signaaleiwitten) Hemoglobine (transport (O2 en CO2) Transporteiwitten (in celmembranen) Receptoreiwitten (aan buitenkant celmembraan) bijv. Voor hormonen en immuunsysteem Dissimilatie in mitochondrien Dissimilatie 2 • • • • Ander woord = celademhaling Oxidatie van organische voedingsstoffen Gebeurt in 3 stappen: 1. glycolyse (in het cytoplasma rond de mitochondriën ) • 2. citroenzuurcyclus (in mitochondrium) • 3. oxidatieve fosforylering (in mitochomdrium) Dissimilatie 3 oxidatie • De biologische oxidatie van glucose kunnen we als volgt voorstellen: C6H12O6 + 6 H2O + 6 O2 ⇒ 6 CO2 + 12 H2O + 38 ATP + warmte Dit heet: Aërobe dissimilatie - Aëroob = ?? - Anaëroob = ?? – ATP ?? ATP • AdenosineTriFosfaat • = nucleotide (waarom?) • Afkoppeling ATP • Energie komt vrij + ADP Anaërobe dissimilatie • Zonder zuurstof • Veel minder energie (ATP) komt vrij • Geen volledige afbraak glucose • Gistcellen: eindproducten zijn alcohol en koolstofdioxide • C6H12O6 + x Pi + x ADP ----> 2 CH3CH2OH + 2 CO2 + x ATP • Melkzuurgisting: glucoseafbraak tot melkzuur • Bereiding van yoghurt, kaas, zuurkool en in spieren bij inspanning • C6H12O6 (glucose) → 2 melkzuur = 2C3H6O3) + 2ATP Anaërobe dissimilatie bij dieren • • • • • • • Bij explosieve sporten Veel glucose dissimileren in korte tijd Onvolledige afbraak Weinig energie (ATP) Melkzuur ontstaat Ophoping in spieren (vermoeid gevoel oftewel verzuring) Na afloop inspanning wordt melkzuur afgevoerd naar de lever • In lever: omzetting van melkzuur m.b.v. O2 en ATP in glucose Dissimilatie van vetten en eiwitten • Vetten: • Eerst splitsing in glycerol en vetzuren • Glycerol en vetzuren worden verder gedissimileerd • Veel energie komt vrij • Eiwitten: • • • • • Eerst splitsing in aminozuren Verdere dissimilatie van aminozuren Hierbij ontstaat ammoniak (bevat stikstof) Bij mens: ammoniak omgezet in ureum Bij andere dieren: ammoniak omgezet in urinezuur • Ammoniak, ureum, urinezuur: schadelijk • Uitscheiding met urinezuur Basale stofwisseling • Grondstofwisseling genoemd • Hartslag • Ademhalingsbewegingen, peristaltische bewegingen darmkanaal • Gebeuren altijd, zelfs bij lichaam in rust • Afhankelijk van: geslacht, leeftijd en lichaamsgewicht Stofwisseling in planten • Anorganische sapstroom (water en nitraationen, ook voedingsmineralen) • Transport door: • 1. Verdamping • 2. Capillaire werking • Opstijging van een vloeistof (meestal water) in nauwe kanalen door onderlinge aantrekking van moleculen. In de bodem heeft dit stijging van het grondwater tot gevolg. In planten gaat het water in de houtvaten door capillaire werking omhoog Stofwisseling in planten 2 • Organische sapstroom • • • • • • • • • Fotosynthese: glucose Omzetting in zetmeel Vooral ‘s-nachts: zetmeel omgezet in sacharose Transport door bastvaten naar andere delen plant Cellen nemen actief sacharose op Sacharose omgezet in glucose in cellen: Dissimilatie Opslag als reservestoffen in verdikte delen plant Opslag vet in vorm van druppels in cytoplasma (zaden van zonnebloem, koolzaad, vlas en aardnoot (pinda) Intensiteit fotosynthese • = Snelheid waarmee glucose wordt gevormd en zuurstof vrijkomt bij fotosynthese • Afhankelijk van kleur van het licht, koolstofdioxide, water, temperatuur en hoeveelheid bladgroen • Een van deze factoren niet aanwezig? Geen fotosynthese • Een van deze factoren in beperkte mate aanwezig? Fotosynthese in beperkte mate • Minst gunstige factor bepaalt intensiteit fotosynthese • = beperkende factor Intensiteit fotosynthese 2 • Intensiteit niet rechtstreeks te bepalen • Afmeten aan hoeveelheid zuurstof • • • • • • Let op: Dissimilatie kost zuurstof Fotosynthese levert zuurstof op Overdag beide processen tegelijk ‘s-Nachts alleen dissimilatie Belangrijk: opdrachten 25, 26 en 27 t/m 30 Koolstofkringloop Stikstofkringloop •www.bioplek.org •Onderdeel ecologie •Oefenen, ook thuis