Een klein mensenkind tegenover de hoge God

advertisement
Een klein mensenkind tegenover de hoge God
Ds. R. Kattenberg – Heidelbergse Catechismus Zondag 4
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 76: 1, 4
Deuteronomium 27
Psalm 90: 4, 7
Psalm 106: 4
Psalm 119: 69
Psalm 11: 4
We geven onze aandacht aan een gedeelte uit de Heidelbergse Catechismus en wel aan
Zondag 4, de vragen 9 tot en met 11. We lezen daar als volgt:
Vraag 9: Doet dan God de mens niet onrecht, dat Hij in Zijn wet van hem eist
wat hij niet doen kan?
Antwoord: Nee Hij; want God heeft de mens alzo geschapen, dat hij dat kon
doen; maar de mens heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, door het ingeven van
de duivel en door moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.
Vraag 10: Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
Antwoord: Nee Hij, geenszins; maar Hij vertoornt Zich schrikkelijk beide over de
aangeboren en werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel
tijdelijk en eeuwig straffen; gelijk Hij gesproken heeft: ‘Vervloekt is een ieder die
niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.’
Vraag 11: Is dan God ook niet barmhartig?
Antwoord: God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig: daarom zo eist
Zijn gerechtigheid, dat de zonde, die tegen de allerhoogste majesteit van God
gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel
gestraft worde.
Het thema van de preek is: Een klein mensenkind tegenover de hoge God.
Drie gedachten daarbij:
1. Gods recht is heerlijk
2. Gods toorn is billijk
3. Gods straf is rechtmatig
1. Gods recht is heerlijk
Gemeente, ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik vind Zondag 4 altijd een heel
indringende Zondag. Neem de vraag: ‘Doet dan God de mens niet onrecht, dat Hij in Zijn
wet van hem eist wat hij niet doen kan?’ Is dat niet een herkenbare vraag? Als we het al
www.prekenweb.nl
1/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
niet uitgesproken hebben, dan hebben we vast wel eens gedacht: Hoe kan God nu iets
van een mens vragen wat die mens niet doen kán - dat is toch ongerijmd? Is dat niet
verkeerd van God? Moeten we dat nu allemaal maar nemen?
We hoorden het eerder in Zondag 3: wij mensen zijn zo totáál verdorven, dat we
onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd zijn tot alle kwaad. Dat is nogal wat,
gemeente. Geneigd tot alle kwaad betekent ook dat het in ons hart zit dat we de ander
dood willen slaan. En dat we ook graag het goed van een ander naar ons toe willen
halen. De dief leeft in ons aller hart en de doodslager ook.
Geneigd tot alle kwaad… Nou, ja, ís dat nu wel zo? We zitten hier toch in alle rust onder
het Woord van God? Zeker, maar dat is wél Gods goede hand over ons. Dat hebben we
niet aan onszelf te danken. Want als de Heere ons overgaf aan ons éigen denken, dan
werd het op dit moment hier één groot bloedbad. Dát leeft in ons hart. Zó verdorven zijn
we.
Nu, als het zó met ons is, hoe kan God dan van ons vragen dat we Hem en onze naaste
volkomen liefhebben en Zijn wet volkomen houden? Aan een blinde vraag je toch ook
niet: ‘Zeg, wil jij mij eens even een stukje uit de krant voorlezen?’ Dat is toch wreed?
En als de juf van groep 2 tegen de kinderen van haar groep zegt: ‘Jullie krijgen sommen
van groep 8, gaan jullie die maar eens maken’, dan is dat toch niet eerlijk van de juf? Dan
zouden jullie toch óók zeggen: ‘Hoe kunt u dat nou vragen, juf, dat kúnnen we toch
helemaal niet?’
Denkt u, gemeente, ook zo over God? Bent u niet geneigd om te denken: ‘Heere, hoe
kunt u dat nou vragen, dat kúnnen we toch niet?’ Eigenlijk wijzen we zo met een
verwijtende vinger naar God.
En ja, daar zijn we meesters en meesteressen in. Ook in de wereld van vandaag. U weet
dat misschien ook wel uit uw werkomgeving. Dat mensen de schouders ophalen: ‘God?
Als er een God is, waar is Hij dan in deze wereld die bol staat van onrecht en haat en
verdrukking? Kan Hij dat allemaal maar toelaten?’ Is God wel zo rechtvaardig? Of, om in
die zin vraag 9 te stellen: ‘Doet dan God de mens niet onrecht, dat Hij in Zijn wet van
hem eist, wat hij niet doen kan?’ Weet God dan niet, hoe diep we gevallen zijn? Houdt
God geen rekening met de zondeval? Hoe kun je dan God en de naaste liefhebben en de
wet van de Heere, alle geboden, volkomen betrachten?
De catechismus zegt niet: ‘Houd je mond, zulke dingen mag je niet zeggen.’ Nee, de
catechismus weet hoe mensen met vragen over God en Zijn handelen kunnen zitten. De
catechismus wil ons helpen, gemeente, door de weg te wijzen in het geloof. Dat is de
weg naar boven.
Wij moeten in geloof omhoog kijken, naar God. Als je horizontaal blijft kijken, naar de
mens, dan kom je daar hopeloos in om. Dan zeg je: ‘Nou, dat hoeft voor mij niet, ik kap
ermee, ik houd het voor gezien.’ De catechismus zegt: ‘Moet je goed luisteren, we
proberen je in geloof te helpen.’
Elke zondag, maar ook doordeweeks als je het Woord van God leest, is de Heere er op uit
om het licht van het Evangelie te ontsteken in de duisternis van onze zondaarsnacht, ook
door middel van de catechismus. In het dodenveld wil de catechismus de boodschap
www.prekenweb.nl
2/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
laten horen van leven en van verlossing in de Heere Jezus Christus. De boodschap van
genade.
Maar de catechismus leert éérst hoe het hier op aarde is, en hoe het met je gesteld is als
mens. De genade van God is geen goedkope aangelegenheid. Er hangt een prijskaartje
aan. De prijs van de genade is het bloed van het Lam.
Genade kan dan ook niet lichtvaardig omgaan met de zonde. Genade strijkt de plooien
van ons zondaarskleed niet glad, zo van: ‘Gezondigd? O, geen punt, er is genade, dus dat
komt wel in orde.’ Gemeente, genade gaat er niet lichtvoetig óverheen, maar genade
gaat dwars dóór je leven heen en dwars door de zonde heen.
God wordt op het hoogst verheerlijkt en de zondaar wordt op het diepst vernederd.
Daarom stelt het geloof zich radicaal aan de kant van God. God de schuldige? Gód
onrechtvaardig? Nee Hij!
Kort en bondig: ‘Nee Hij.’ Dat is het antwoord door de bediening van de Heilige Geest.
Het geloofsantwoord van het hart dat door de liefde van God in Christus Jezus verbroken
is. Het hart waarin de Heere Jezus nu onderwijst in de wet van God: ‘Waaruit kent gij uw
ellende? Uit de wet.’ En als Hij u de heilige wet van God onderwijst, dan wilt u geen
kwaad meer van de Heere horen. Dan zegt u: ‘God heeft nog nooit anders dan goed
gedaan.’
Dat wil niet zeggen dat je het altijd makkelijk hebt in het leven. Maar het verbroken hart
antwoordt op de vraag ‘Zou er onrecht zijn in God?’: ‘Heere, bij U is het onrecht nooit
gevonden!’ En als het gaat om het kwade, dan zegt zo’n zelfde iemand: ‘Nooit heeft
iemand - heb ik - zó veel kwaads tegen zoveel goeds bedreven. In God is alle goeds en in
mij niet anders dan kwaad.’
‘Nee Hij.’ Hoe dan niet en waarom dan niet? Hierom: God heeft de mens zo geschapen,
dat hij dat kón doen. De mens had aan de opdracht van God kunnen voldoen. De mens
kón God liefhebben. Zó had God hem geschapen. De catechismus neemt ons weer mee
naar het paradijs.
Nu zijn er, gemeente, altijd weer mensen die daar een hekel aan hebben. Altijd weer dat
paradijs en die zondeval, daar moet je nu maar eens mee ophouden, het is nu het
Nieuwe Testament, nu geldt het Evangelie. Dat klinkt misschien wel aardig, maar het is
het niet. Want die vingerwijzing van God naar het paradijs is en blijft zo nodig. In het
paradijs kun je zoveel zien en horen.
Hoe schiep God de mens? Schiep God de mens zoals hij vandaag is, zoals je hem
tegenkomt op je werk, thuis, in de buurt - zoals je jezélf tegenkomt? Meisjes en jongens,
schiep God de mens als een leugenaar? Schiep God de mens als een vloekbeest? Of als
een moordenaar? Of een afgodendienaar? Schiep God de mens als iemand die God
veracht? Is dát de mens zoals God Zich heeft ingedacht en zoals Hij hem ook geschapen
heeft?
Voordat God de mens schiep, zei Hij iets over die mens. Hij zei: Laat Ons mensen maken
naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis. (Gen.1:26) Klopt dat met hoe de mens vandaag is?
Zo wás het: Mensen naar Gods beeld. Mensen lijkend op God. Kinderen, soms kunnen ze
aan je zien van wie je er eentje bent. Dan zegt men: ‘O, jij bent er vast één van die-ofdie.’ Zo kon je ook van de mens zeggen: ‘Díe? Adam? Zichtbaar een kind van God!’
www.prekenweb.nl
3/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
God sluit Zijn scheppingswerk af en bekroont het met het hoogste van Zijn schepping: de
mens naar Zijn beeld en gelijkenis. En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was
zeer goed. (Gen.1:31)
Bovendien heeft God gezegd: ‘Mens, Ik wil een verbond met u aangaan en Ik schenk u de
belofte van het eeuwige leven.’ Echt: God ging om met de mens als met Zijn kind. Je mag
zelfs zeggen: met Zijn lieve en gehoorzame kinderen. God gaf aan de mens ook de gave
om Hem lief te hebben, van ganser harte, van ganser ziele en met alle krachten. God gaf
Adam en Eva de gave om ook elkaar lief te hebben. Er was geen doodslag en geen moord
en geen haat en geen nijd. Het was alles volkomen goed. Zó gaf de mens invulling aan
Gods wil in liefde voor Hem en voor elkaar.
En wie zó het begin van de Heilige Schrift leest, die moet in het geloof met de
catechismus instemmen: ‘Nee Hij; want God heeft de mens zo geschapen dat hij dat kon
doen.’
Ziet u wel hoe belangrijk het was om in gedachten naar dat verloren paradijs terug te
gaan? Als je dat niet doet, kun je ook met de catechismus niet verder. Dan loop je stuk
op het vervolg.
Nu kun je nog tegenwerpen: ‘Ja, maar in het paradijs gaat het om Adam en Eva. God had
hen zo goed geschapen dat zij de wil van God konden doen. Maar je kunt ons toch niet
zomaar op één lijn met hen zetten? Wij zijn immers in zonden ontvangen en in
ongerechtigheid geboren?’
De catechismus trekt de lijn door en geeft daarmee meteen het antwoord: ‘De mens
heeft zichzelf en al zijn nakomelingen, door het ingeven van de duivel en door
moedwillige ongehoorzaamheid, van deze gaven beroofd.’ Dáár ligt de oorzaak van de
ellende in de wereld. En die ellende wordt alleen maar groter, als we dat niet erkennen.
Dat zie je ook gebeuren in de wereld van vandaag. De ellende hoopt zich steeds meer op.
En de schuld ligt níet bij God. Bij de mens - dáár ligt de schuld. En zeker, ook de duivel
heeft zijn aandeel gehad in dat gebeuren. Dat blijkt uit de bijzin: ‘Door het ingeven van
de duivel.’
Maar de hóófdzin spreekt ons van de mens, van de móedwil van de mens.
Moedwillige ongehoorzaamheid… Als kinderen iets doen wat niet mag, dan zegt papa of
mama: ‘Dat mag je niet doen.’ Misschien wist je dat niet en heb je het per ongeluk
gedaan. Maar het kan ook zijn dat je het wél wist, en dan zegt mama of papa: ‘Dat mocht
je niet doen, dat wist je best, ik heb het nog zo tegen je gezegd. Heb je het soms expres
gedaan?’ Ja, dat kan gebeuren. Dat je expres doet wat niet mocht. Dat is véél erger dan
wanneer je niet wist dat het niet mocht, nietwaar?
Nu, zo was het in het paradijs ook. Moedwillige ongehoorzaamheid... Gemeente, we zijn
exprés ongehoorzaam geweest. Met opzet. Met voorbedachten rade. Als de Heere je nu
zo laat terugkijken naar het paradijs, dan valt die afstand tussen Adam en jou weg. Dan
zeg je niet meer: ‘Adam heeft gezondigd’, maar: ‘O, God, ík…!’ Dat kun je ook in de Bijbel
lezen. Als mensen schuld belijden, dan zeggen ze niet ‘Adam’, maar dan zeggen ze ‘ik’.
Luister maar eens naar David in Psalm 51: ‘Ik heb gedaan dat kwaad is in Uw oog,
daarom ben ík Uw gramschap dubbel waardig.’ En Psalm 32: ‘Ik beken, o Heer’, aan U
oprecht míjn zonden.’ Kinderen, zien jullie de tollenaar staan, in die gelijkenis van de
www.prekenweb.nl
4/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
tollenaar en de farizeeër? Je weet wat die tollenaar zegt. Wees mij, zondaar, genadig.
(Luk.18:13) Hoort u dat heel persoonlijke?
Zo heeft de Heere het ook gezegd: Ik zal geven dat hun werk in der waarheid zal zijn.
(Jes.61:8) Dan buigt u voor de hoge majesteit van God, voor Zijn heiligheid. Gemeente,
dan ben je niet zomaar klaar met je bekering. Daar kom je nooit mee klaar, want daar
groei je nooit zo bovenuit dat je zegt: ‘Dat heb ik gehad.’ Je leven is getekend als een
schuldig leven. Door genade leert de Heere, voor het eerst en steeds weer, om in het
stuk van de ellende Hem te billijken en zijn eis te rechtvaardigen.
Als Hij door genade zó je leven openlegt, gemeente, meisjes en jongens, dan moet je
zeggen: ‘Eerlijk, Heere, als ik Uw Woord lees, dan moet ik erkennen: U hebt me niet zo
geschapen, zo verkeerd. U hebt mij geschapen om U lief te hebben. Dat ik dat nu niet
doe, dat is mijn schuld, dat is mijn eigen, persoonlijke schuld.’
Gemeente, schuld valt je niet toe door het lot, het noodlot. De schuld voor God heb je
zelf naar je toegehaald, over je heen gehaald, door moedwillige ongehoorzaamheid.
Kunt u God onder ogen komen met zo’n bestaan? We keken samen terug naar het
paradijs, maar als het over ‘schuld’ gaat, zeg ik u: kijk ook eens terug naar de afgelopen
week. Was het allemaal goudgerand? Of moet je bij deze vraag het hoofd buigen?
Wie kan God vandaag onder ogen komen zonder schuldbelijdenis? Alle bladeren van de
vijgenboom die je zou kunnen plukken, zijn ontoereikend om je schuld bij God te
bedekken. Door de minste overtreding van de wet van God, door het kleinste tekort aan
liefde tot God ben je des doods schuldig.
Gemeente, als je dát mag beseffen, erkennen, dan houdt dat in dat je de dood ingaat.
Gode zij dank! ‘Wát?’, zegt u, ‘Moet je God danken omdat iemand de dood ingaat?’ Ja,
gemeente, Gode zij dank. Want de Héére doet je je zonde en schuld beseffen, doet je
daarmee de dood ingaan, opdat het léven ons zal worden aangereikt - in Hem, Die Zich
vrijwillig gegeven heeft om zondaren die God expres op het hart getrapt hebben, zalig te
maken.
Nu gaat het niet meer om de toerekening van de schuld van Adam, maar om de
toerekening van de gerechtigheid en de genade in Christus. In Hem is de deur van de
verlossing geopend.
Maar, gemeente, dit geldt niet als je zegt: ‘Ach, het is ook zo moeilijk, hè. We proberen
het zo, we doen ons best, maar het valt niet mee.’ Nee, het geldt voor mensen die als
werkelijkheid onderkennen en doorleven: het is ónmogelijk. Het kan niet. Maar Hij is
gekomen om mogelijk te maken wat onmogelijk is bij mensen.
Kijk, zo wil de catechismus ons dringen naar de plaats waar we moeten staan voor God:
de plaats van schuld en ongerechtigheid. God gaat vrijuit, maar wíj hebben God op het
hoogst misdaan. We zingen dat uit Psalm 106 vers 4:
Wij hebben God op ‘t hoogst misdaan;
Wij zijn van ‘t heilspoor afgegaan;
Ja, wij en onze vaad’ren tevens,
Verzuimend’ alle trouw en plicht,
www.prekenweb.nl
5/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
Vergramden God, de God des levens,
Die zoveel wond’ren had verricht.
2. Gods toorn is billijk
Een klein mensenkind tegenover de hoge God. Gods recht is heerlijk, dat was het eerste
punt. Het tweede punt: Gods toorn is billijk. ‘Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval
ongestraft laten? Nee Hij, geenszins; maar God vertoornt Zich schrikkelijk zowel over de
aangeboren als werkelijke zonden, en wil die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en
eeuwig straffen.’
Gemeente, wat hebben in de loop der eeuwen de mensen zich vaak tegen deze uitspraak
verzet. Als ze er dan nog ernstig mee proberen om te gaan, vragen ze: ‘Hoe is dat
mogelijk?’ Maar dan verdwijnt de ernst bij veel mensen en dan is het: ‘Praat me niet van
een straffende God. God is liefde. God vergeeft. Er staat in de Bijbel zelfs: Die
menigvuldig vergeeft…’
En misschien denkt u (wees eerlijk) dat ook wel: ‘Kan dat wel? Mag het eigenlijk wel van
God gezegd worden, dat Hij straft tot in eeuwigheid?’ Kan God het hebben - gemeente,
we denken even hardop samen - kan God het toelaten dat mensen eeuwig verloren
gaan? Kan dat? Kun je ‘God’ en dat ‘eeuwig verloren laten gaan’, met elkaar rijmen?
Gemeente, we beseffen dat de catechismus hier over dingen spreekt die mensen raken
tot in het diepst van hun ziel. Ook tot in het diepst van onze ziel. Maar we moeten er wel
over praten, je mag het zomaar niet toedekken. Ook niet naar de meisjes en jongens toe.
En we gaan ook niet zeggen: Zo mag je niet denken. Maar we moeten het wel in een
bepaalde context, een bepaald raamwerk, zetten. Je mag het zomaar niet uit het
totaalverband plukken.
Nee, bij al die vragen die kunnen rijzen, moet je altijd het Woord openleggen, altijd
luisteren naar wat de Heere daar over heeft gezegd. Als je dat niet doet, dan gaat het
fout. God spreekt Zelf over deze dingen in Zijn Woord.
Het gaat de catechismus er niet om met deze woorden de mens te vernietigen of hem
een wanhopige angst aan te jagen. Het is veel hoger, gemeente, het gaat de catechismus
erom God te rechtvaardigen. Ook hier in Zondag 4. In deze Zondag wil de catechismus
God God laten in Zijn hoogheid en majesteit.
En - echt - dan zijn er ook dingen waarvan je moet zeggen: ‘Dat weet ik ook niet.’ Of je
moet tegen elkaar zeggen: ‘Hier moeten we stoppen, want nu zijn we
grensoverschrijdend bezig.’ We moeten leren om God God te laten.
Het gaat om die God, van Wie wij lezen: God is liefde. Dat lezen we van God, toch?
Iemand kwam eens een keer in een evangelisatiegebouwtje, waar ook die tekst hing:
God is liefde. (1 Joh.4:16) Toen zei degene die binnenkwam: ‘Dat kun je zo niet maken. Ik
hang er iets onder: Onze God is een verterend vuur.’ (Hebr.12:29) Maar wat is het nu?
God is liefde of Onze God is een verterend vuur? Als je dit van elkaar loskoppelt, ontspoor
je. Dan ga je op één spoor van de rails verder en dat leidt tot ongelukken.
Hoe zou God echt liefde kunnen zijn als Hij ook geen verterend vuur was? Als er in God
geen toorn was, waar zou dan Gods genade zijn? Gemeente, Gods toorn dat ís Gods
liefde. Dat is die liefde die zich tegen de zonde verzet.
www.prekenweb.nl
6/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
We vragen onze kinderen - de wat grotere kinderen, die weten dat het volk van Juda op
een gegeven moment in de ballingschap gevoerd was - : Was dat nu líefde van God, of
niet? Op het eerste gezicht is God boos, God geeft straf. Ja, maar hóe geeft God straf?
Stuurt God Zijn volk weg om te zeggen: ‘Weg met jullie, Ik wil jullie nooit meer zien’? Of,
zoals men soms zegt, kijkt God toe en zegt Hij: ‘Zouden ze zich nu bekeren? Zouden ze
dan nú naar Mij vragen?’ Gods straffende hand, gemeente, blijkt uiteindelijk liefde te
zijn.
Nog een keer naar onze kinderen toe. Je hebt misschien wel eens een tik voor je broek
gekregen van je vader of moeder. Als je de straat over wilde steken - er kwamen auto’s
aan, maar ja, jij moest naar de overkant, dus je ging maar vast. Nog net kon pa of ma je
in de kraag grijpen en je kreeg gelijk een tik tegen je achterste. Was dat nu straf of was
dat nu liefde? Liefde! ‘Stel je voor’, zegt papa, ‘dat je onder die auto gekomen was, ik
houd toch veel te veel van mijn lieve meid of van mijn kleine jongen.’
Dat is ouderliefde, gemeente, ook al lijkt het alleen maar dat het kind straf krijgt. Dat is
óók zo, maar de liefde zet de toon. Zo is het ook, met eerbied gezegd, bij God.
Gemeente, God kan de zonde niet gedogen. Daarom zijn er oordelen van God over het
grote geheel van deze wereld, oordelen over het menselijke geslacht, oordelen dus ook
in ons eigen leven. Oordelen. Maar daarachter de liefde van God: ‘Bekeert u toch,
bekeert u toch, eer dat de tijd voorbij is. Luister naar Mij en laat u leiden.’
Gemeente, de diepte van die liefde zie je uiteindelijk op Golgotha. Als we letten op de
Heere Jezus Zelf. Hij ging onder in de Godverlatenheid van de eeuwige dood. Hij wist wat
het zeggen wil om van God verstoten te zijn. Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij
verlaten? (Matth.27:46)
Daarom onderwijst de Heere Jezus je op Zijn school zó, dat Hij je brengt tot zelfmishagen
en zelfaanklacht. Zo, dat je jezelf aanklaagt en God rechtvaardigt: ‘Heere, U niet, maar ik.
En Uw toorn, o God, is billijk.’
Dat leren we op de school van de hoogste Profeet en Leraar - de Heere Jezus Christus en dan kruipen we daar niet onderuit. Dan erkennen we: ‘Verdiend, Heere, we hebben
het helemaal verdiend, de tijdelijke en de eeuwige straffen.’
Daar kun je voor sommigen ook al niet over praten of over preken. Dat is dan
hoogdravend en van bovenaf of wat dan ook. We herkennen de kritiek allemaal. Maar
buigen wíj het hoofd? Zeggen wij: ‘Ja, Heere, Uw doen is rein, Uw vonnis is
rechtvaardig’? Vanuit onszelf niet. Vanuit onszelf willen we dat niet aannemen - dat van
tijdelijke en eeuwige straffen. Maar het geloof onderschrijft het héle Woord van God.
Dus niet selectief, zo van: dit wel en dat niet, nee, het héle Woord.
En in het Woord staat: Vervloekt is een ieder die niet blijft in al hetgeen geschreven is in
het boek der wet, om dat te doen. (Gal.3:10) Let op dat woordje ‘al’. Dat schrijft de
Heilige Geest. Blijven in álles wat in de wet van God, in het Woord van God geschreven
is. Welnu, wie redt dat, gemeente? U? Jij? Ik? Alles?
Kijk, de kinderen hebben een tekening gemaakt. Prachtig, maar nou… Ja, dat heb je zelf
ook al gezien. Net één keer is je potlood iets uitgeschoten, of je pen, of je stift. Zo is het
ook met het doen van de wet van God. Ook als bijna alles goed zou zijn, maar één ding
zou ontbreken, dan blijft nog dit woord staan: alles.
www.prekenweb.nl
7/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
Dan moet je niet zeggen: ‘Ach, nou, zo’n kleinigheidje, dat zien we wel door de vingers.’
God ziet de zonde niet door de vingers. Daar is God nu God voor. En daarom houdt de
Heere ons met dit woord ook in de diepte. Ook al zijn we nog zo hoog begenadigd, geen
mens komt daar bovenuit. Ook al mag je vrede hebben met God door de Heere Jezus
Christus, dan blijft het nóg staan: uit onszelf geneigd tot alle boosheid. Dan leert de wet
het steeds weer, steeds meer, steeds dieper: Vervloekt is een ieder…
Maar... dan staat er nóg een vloektekst in de Bijbel. De tegenhanger van de vorige.
Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt. (Gal.3:13) Dán ben je op Golgotha, waar
Jezus Christus is en Zijn verdienste. Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft
God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij
degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen
verkrijgen zouden. (Gal.4:4-5)
Soms, bij grote rampen, lees je dat mensen nog na dagen onder het puin worden
gevonden. Zo lag er na een aardbeving een kind van een jaar of 4 al een tijdje onder het
puin en het leefde nog. De reddingswerker ging tot onder het puin en het kind werd er
onder vandaan gehaald. Christus Jezus, geworden onder de wet, onder het puin… Opdat
Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou.
Kijk eens, hier is het licht des levens! Gemeente, hier is Hij, Wiens naam Jezus is. Die Zich
voor vloekwaardigen onder de vloek van God heeft gesteld en onder de toorn van God
heeft gebogen. Expres, met opzet, moedwillig. Hoe diep? Tot in de diepten van de hel, zó
diep. De volle last van de toorn van God, de eeuwige scheiding van Gods gunst heeft Hij
doorgemaakt, als Borg voor al Zijn kinderen.
Gemeente, wat heeft Hij geworsteld: ‘Vader, de nederdaling ter hel overschrijdt niet de
grens van Uw rechtvaardigheid. Vader, U gaat niet te ver.’ De Heere Jezus heeft het
gezegd: ‘Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.’
En in de gemeenschap met Hem, op Zijn leerschool, gaan we dat overnemen. Doet u dat
ook? Hoe dierbaar wordt je deze Zaligmaker, deze Heere en Koning!
Gemeente, zo staat hier ook het kruis van Christus als een boom des levens. En voelt u,
hoe je altijd weer terug moet naar dat kruis – naar die straf? En dat niet om je voor altijd
weg te doen, maar om te ondervinden dat dáár, in de diepte van ons zondaar zijn, het
bloed stroomt van het Lam. Dan rechtvaardigen we God.
De dichter van Psalm 119 heeft dat ook gedaan en we zingen dat, zoals hij het verwoord
heeft in vers 69:
Gij zijt volmaakt, Gij zijt rechtvaardig, HEER’;
Uw oordeel rust op d’ allerbeste wetten;
Uw loon, Uw straf beantwoordt aan Uw eer.
Gij eist van ons, dat w’ op Uw waarheid letten;
Dat wij altoos op hoge prijs Uw leer
En ’t heilig recht van Uw getuig’nis zetten.
Een klein mensenkind tegenover de hoge God. Gods recht is heerlijk, Gods toorn is billijk
- de eerste twee gedachten. De derde gedachte:
www.prekenweb.nl
8/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
3. Gods straf is rechtmatig
‘Is dan God ook niet barmhartig?’ Zo staat het in vraag 11. En het antwoord is: ‘God is
wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig; daarom zo eist Zijn gerechtigheid dat de
zonde die tegen de allerhoogste majesteit van God gedaan is, ook met de hoogste, dat is
met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.’
Gemeente, wij willen de barmhartigheid nog wel eens uitspelen tegen de
rechtvaardigheid van God. Dan zeggen we: ‘Hoe kan dat nu, als God barmhartig is, als
God liefde is, hoe kan er dan sprake zijn van eeuwige straf?’ Heeft ú zich wel eens
afgevraagd: ‘Strijdt dat niet met elkaar?’
Gemeente, ook hier geldt dat de knoop niet bij God zit, maar dat we die bij onszelf
moeten zoeken. In ons hart, in ons verstand, in ons zondaar zijn. U vraagt: ‘Wie zegt
dat?’ Dat zegt het geloof. En daar moeten we genoegen mee nemen. Hoe zal ik dat
zeggen?
Gemeente, nog een keer: we moeten hier niet vanuit onszelf mee aan de gang gaan. Ze
was hoofd van de huishouding in een bejaardentehuis. Ze was een godvrezende vrouw.
Er zaten wat mensen bij de ingang te praten en ze hoorde dat het ging over de Heere en
Zijn dienst. Er was iemand bij van wie ze wist dat hij nergens aan deed en juist díe voerde
het hoogste woord over God dit en God dat. Toen zei ze: ‘Meneer, wilt u, als het
daarover gaat, alstublieft uw mond houden? Wat zult u over God zeggen, als u Hem niet
lief hebt en als u Hem niet dient?’
Kijk, dat was een snedig woord dat zij die man meegaf. Gemeente, dat moet ook voor
ons bepalend zijn: wat zullen wij vanuit onszélf praten over deze dingen? Dat doet de
catechismus ook niet; die heeft ook de Bijbel nodig. Met de Bijbel in de hand wordt in
het geloof antwoord gegeven.
Want dan horen we hoe genáde het leert zeggen: ‘God is barmhartig.’ Hoe vaak zingen
de zangers van de psalmen het niet: ‘Barmhartig is de Heere en zeer genadig.’ God is de
God Wiens hart in brand staat om mensen Zijn genade te bewijzen. De Heere is
barmhartig. Wat bewijst de Heere dat in al de zegeningen van het leven die Hij schenkt.
De goedheid van de Heere en de barmhartigheid van God heeft zijn bekroning, zijn spits
gekregen in de zending van Zijn Zoon.
Bij de kribbe van Bethlehem zie je het. Aan de barmhartigheid van God valt niet meer te
twijfelen. Dat zie je op Golgotha. Waar de Zoon van God hangt in het oordeel van
zondige mensenkinderen. Daar heeft Christus niet alleen de straf gedragen, maar daar
heeft Hij ook de toorn van God gevoeld. Daar is Hij eronder bezweken. Waarom? Opdat
zondaren zoals u en jij en ik, zouden kunnen zalig worden.
Gemeente, wie durft nu nog te zeggen dat God niet barmhartig is? Wie dat durft is een
goddeloze. Wie durft te zeggen dat God niet barmhartig is, die is buiten het Woord. Die
zal het oordeel dragen.
Maar nu: God is niet alleen barmhartig, God is ook rechtvaardig. Ik heb geprobeerd om
dat in één zinnetje onder te brengen: God is op een rechtvaardige manier barmhartig.
Anders gezegd: het gaat er wel eerlijk aan toe. Dat is iets wat we goed moeten
onderstrepen. God doet met de zonde niet zo, dat Hij ze door de vingers ziet. God is ten
hoogste rechtvaardig.
www.prekenweb.nl
9/10
Ds. R. Kattenberg – Een klein mensenkind tegenover de hoge God
En ‘dáárom’, zo lezen we, ‘eist Zijn gerechtigheid dat de zonde die tegen de hoogste
majesteit van God gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan
lichaam en ziel gestraft worde.’
Majesteitsschennis is een misdrijf waarvoor je streng gestraft kunt worden. In het land
van God de Heere, gemeente, in het land van de allerhoogste God, wordt Zijn majesteit
dagelijks door ons geschonden en beledigd door de zonde.
God is rechtvaardig. Hij ziet de zonde niet door de vingers. God zou God niet zijn, als Hij
niet rechtvaardig was. We zouden God nooit kunnen liefhebben als Hij niet rechtvaardig
was. Weet u, in Zijn rechtvaardigheid wordt God u dierbaar. Daardoor houden Gods
kinderen van God, juist omdat Hij rechtvaardig is. De Heere brengt Zijn kinderen niet in
Zijn huis door een achterdeur. Nee, God gaat de koninklijke weg, de weg van recht en
van gerechtigheid. Rechtvaardig is de Heere.
Wordt dit dan niet je dood, gemeente? Immers, op de zwaarste misdaad, zo lezen we
hier, staat ook de zwaarste straf. Weet u, genade leert de straf eerlijk te aanvaarden. De
moordenaar aan het kruis: Wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf, waardig
hetgeen wij gedaan hebben. (Luk.23:41) Dat noemt de Bijbel nu ‘een welgevallen hebben
aan de straf van onze ongerechtigheid’.Wie zó voor Gods rechtvaardigheid - voor Gods
rechterstoel - buigt, die zal diezelfde rechterstoel vinden als een stoel van genade.
God is rechtvaardig. God is barmhartig. Eén en dezelfde God. Wie zó voor Hem buigt, wie
het hier zó gewonnen geeft, die belijdt het: ‘Heere, ik ben schuldig en als U mij de
zwaarste straffen geeft, eeuwige straf naar lichaam en ziel, dan nóg kan ik niet zeggen
dat U onrechtvaardig bent.’
En gemeente, wat een wonder dan! Wat een wonder dán, als het Woord van God
spreekt van Eén Die in het gericht van God gestaan heeft, Die het gezegd heeft: ‘Ik voor
u.’ Die de slagen heeft opgevangen. Die afgedaald is in de diepste diepte. Dat is
Evangelie!
Zo roept de Heere je weg, gemeente, meisjes, jongens, bij de dood, bij de ondergang
vandaan. Hij zegt: ‘Kijk, de weg ligt open, de weg van Mijn genade, want Ik ben
rechtvaardig.’
God is zo rechtvaardig - ook daarin vind je Zijn barmhartigheid - dat Hij de zonde maar
één keer straft. God zegt niet: ‘De Heere Jezus moet ze voor u betalen en als Hij dan voor
u betaald heeft, dan kom Ik ook nog een keer met een kwitantie bij u, dan moet u ook
nog eens een keer betalen.’ Nee, één keer, door de Heere Jezus, is genoeg. En dat is
gelijk ook de ernst, gemeente. Is die straf voor ons gedragen door een Ander? Of - wat
God verhoede - moet u het zelf doen?
Amen.
Slotzang: Psalm 11:4
Rechtvaardig is de HEER’ in al Zijn handel;
Hij, die in ‘t recht Zijn welbehagen vindt,
Slaat gunstig ‘t oog op aller vromen wandel.
www.prekenweb.nl
10/10
Download