UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2012-2013 De mate van kennis, emoties en attitudes betreffende palliatieve sedatie bij verpleegkundigen Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Door Hilde Verstappen & Justine Odeurs Promotor: Professor Dr. I. Devisch Co-promotor: Mevrouw S. Vercoutere UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2012-2013 De mate van kennis, emoties en attitudes betreffende palliatieve sedatie bij verpleegkundigen Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het management en het beleid van de gezondheidszorg Door Hilde Verstappen & Justine Odeurs Promotor: Professor Dr. I. Devisch Co-promotor: Mevrouw S. Vercoutere ABSTRACT Palliatieve sedatie is een actueel onderwerp dat vaak aangehaald wordt binnen medische en ethische discussies. Er is nog steeds een tekort aan degelijk wetenschappelijk onderzoek betreffende de mate van kennis, emoties en attitudes bij verpleegkundigen bij palliatieve sedatie. Deze masterproef heeft tot doel te onderzoeken in welke mate verpleegkundigen vertrouwd zijn met palliatieve sedatie. Er wordt gestart met een literatuurstudie waarbij een theoretisch kader geschetst wordt over de belangrijkste aspecten van palliatieve sedatie. Op basis van deze literatuurstudie werd een kwalitatief onderzoek opgesteld, bestaande uit een combinatie van semi gestructureerde en diepte interviews. In totaal worden dertig verpleegkundigen uit twee settings geïnterviewd. Hiervan is de helft werkzaam in een rusthuisinstelling en de andere helft in een Universitair Ziekenhuis. De resultaten worden vanuit een algemeen standpunt en vanuit specifieke settings onderzocht. Hieruit komt naar voor dat verpleegkundigen een goede theoretische kennis hebben over palliatieve sedatie. Daarnaast blijkt uit het kwalitatief onderzoek dat verpleegkundigen een sterke patiëntgerichte attitude hebben. Wat betreft de emoties geven verpleegkundigen aan dat ze het moeilijk hebben om een patiënt ondraaglijk te zien lijden en zien palliatieve sedatie bijgevolg als een verlossend hulpmiddel. Aantal woorden masterproef: 20.269 (exclusief bijlagen en bibliografie). INHOUDSOPGAVE ABSTRACT .................................................................................................................................. 5 INHOUDSOPGAVE..................................................................................................................... 5 WOORD VOORAF ...................................................................................................................... 6 INLEIDING .................................................................................................................................. 7 DEEL 1: LITERATUURSTUDIE ................................................................................................ 9 1. 2. 3. Palliatieve sedatie .............................................................................................................. 9 1.1 Definitie..................................................................................................................... 9 1.2 Prevalentie ............................................................................................................... 11 1.3 Criteria..................................................................................................................... 12 1.4 Verloop .................................................................................................................... 13 1.5 Soorten .................................................................................................................... 14 1.6 Verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie .................................................... 16 1.7 Ethische en juridische aspecten ............................................................................... 18 1.8 Guidelines rond palliatieve sedatie: ........................................................................ 19 Palliatieve zorgen ............................................................................................................ 21 2.1 Definitie................................................................................................................... 21 2.2 Kostprijs .................................................................................................................. 22 2.3 Andere mogelijke beslissingen aangaande het levenseinde .................................... 23 Rol van de verpleegkundige ............................................................................................ 27 3.1 Multidisciplinaire benadering.................................................................................. 27 3.2 Kennisaspect............................................................................................................ 28 3.3 Informatie ................................................................................................................ 29 3.4 Gevoelsaspect .......................................................................................................... 31 3.5 Mate van betrokkenheid .......................................................................................... 33 3.6 Begeleiding van patiënt en familie .......................................................................... 34 DEEL 2: KWALITATIEF ONDERZOEK ................................................................................. 37 1. Inleiding .......................................................................................................................... 37 2. Methodologie .................................................................................................................. 37 3. 2.1 Werving en selectie van respondenten .................................................................... 38 2.2 Dataverzameling...................................................................................................... 39 2.3 Data-analyse ............................................................................................................ 40 Resultaten ........................................................................................................................ 43 3.1 Thema 1: Kennis ..................................................................................................... 44 3.2 Thema 2: Multidisciplinaire benadering ................................................................. 51 3.3 Thema 3: Gevoel bij palliatieve sedatie .................................................................. 57 3.4 Thema 4: Omgaan met patiënt en familie ............................................................... 62 DISCUSSIE................................................................................................................................. 66 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ..................................................................................... 72 Lijst met figuren .................................................................................................................. 75 Bijlage 1: Opmaak vragenlijst ............................................................................................. 75 Bijlage 2: Informed consent ................................................................................................ 78 Bijlage 3: Informatiebrief .................................................................................................... 80 BIBLIOGRAFIE ......................................................................................................................... 82 WOORD VOORAF We willen hier graag de ruimte nemen om enkele personen te bedanken die ervoor gezorgd hebben dat wij onze masterproef tot een goed einde konden brengen. Vooreerst willen wij onze promotor Professor Doctor Ignaas Devisch en copromotor mevrouw Sofie Vercoutere bedanken voor hun informatie, ervaringen en feedback. Onze dank gaat speciaal uit naar alle verpleegkundigen van het Universitair Ziekenhuis Gent en de deelnemende rusthuizen vanuit de koepelorganisatie ‘Armonea’ die wij doorheen dit academiejaar geïnterviewd hebben. Verder wensen we Dokter Martine De Laat, Kasper Raus en Christine Debosschere te bedanken voor hun insteek in zowel de literatuurstudie als in het kwalitatief deel van ons onderzoek. Daarnaast willen we Heidi, Lise, Elisabeth, Sarah, Ann, Christoph, Eva, Tanja en Joris bedanken. Ze hebben ons allemaal geholpen bij de uitwerking van onze masterproef. De morele steun die we van hen hebben gekregen was een grote meerwaarde. Als laatste zouden we elkaar willen bedanken voor de fijne en vlotte samenwerking. INLEIDING Palliatieve zorg heeft de laatste jaren een enorme sprong voorwaarts gemaakt die ertoe geleid heeft dat mensen op een waardige wijze kunnen sterven. De hedendaagse opvattingen ten aanzien van de begeleiding van patiënten zorgen ervoor dat klachten kunnen worden verlicht. Hierbij wordt er niet enkel aandacht geschonken aan de fysieke problemen van de patiënt, maar ook aan psychosociale en spirituele aspecten die het sterven kunnen beïnvloeden. Helaas is het niet altijd mogelijk om deze laatste fase op een rustige manier te laten verlopen. Soms zijn klachten, ondanks een adequate aanpak, ondraaglijk voor de patiënt en moeilijk te bestrijden. In een dergelijke situatie is sedatie de meest aangewezen behandeling binnen het kader van goede palliatieve zorg. Palliatieve sedatie bevat als omschrijving zowel ‘palliatief’ (‘palliare’:‘verzachten, een mantel aandoen’) en ‘sedatie’ (‘sedare’:‘doen bedaren’). In dit werkstuk trachten we na te gaan in welke mate verpleegkundigen vertrouwd zijn met palliatieve sedatie. We richten ons op hun theoretische kennis, hun relatie met patiënt en familie en hun gevoelens wanneer ze geconfronteerd worden met palliatieve sedatie. Met dit onderzoek trachten we verder een onderscheid te maken over het al dan niet verschillend omgaan met palliatieve sedatie tussen gezondheidszorginstellingen. Om deze informatie te achterhalen werden diepte interviews afgenomen in twee verschillende omgevingen. Hilde Verstappen heeft zich toegespitst op rusthuizen in de regio Antwerpen en Oost-Vlaanderen 1 en Justine Odeurs op een aantal oncologische afdelingen 2 van het Universitair Ziekenhuis te Gent. Zo werden in totaal dertig verpleegkundigen geïnterviewd en vervolgens werd de kwalitatieve data geanalyseerd. De vergelijking en de uitwerking daarvan worden besproken in deel twee van deze masterproef. 1 Armonea is gespecialiseerd in woongelegenheid, zorg- en dienstverlening voor senioren en heeft ruim 50 residenties, serviceflats, rusthuizen en woon- en zorgcentra verspreid over België (Armonea, 2013). De interviews hebben plaatsgevonden in volgende voorzieningen: Larenshof, Overbeke &Heydehof. 2 Dienst hematologie, gastro enterologie en hoofd-hals chirurgie 7 Om een globaal zicht te krijgen over wat palliatieve sedatie inhoudt, hebben we ons eerst gefocust op een uitgebreide literatuurstudie. In deze literatuurstudie werd geëxploreerd welke aspecten een rol spelen binnen palliatieve sedatie. Binnen de literatuur hebben we ons toegespitst op de onderdelen die een meerwaarde bieden aan ons onderzoek. Er werd gekeken naar bestaande nationale en internationale literatuur over wat palliatieve sedatie precies is en hoe dit concreet uitgevoerd wordt. Binnen de literatuurstudie beschrijven we wetenschappelijke studies over gevoelens, kennis en de rol van de verschillende actoren in de gezondheidszorg. Later koppelen we de onderzochte literatuur aan het praktijkgedeelte door middel van interviews. In het eerste deel van deze masterproef staan we stil bij het begrip palliatieve sedatie. Hierbij werd de definitie, de prevalentie en het verloop beschreven. Daarna geven we een algemeen beeld en structuur van de palliatieve zorgen. Vervolgens gaan we in op het medisch begeleid sterven waarbij de verschillende beslissingen rond het levenseinde verduidelijkt worden. In het derde hoofdstuk van deel één, bespreken we de rol van de verpleegkundige binnen palliatieve sedatie. Kennis- en gevoelsaspecten, mate van betrokkenheid, multidisciplinaire benadering en begeleiding van patiënt en familie zijn aspecten die in dit deel aan bod zullen komen. In deel twee komen we tot de kern van dit werkstuk. We vestigen hier de aandacht op de resultaten van onze afgenomen interviews waarbij we gepeild hebben naar de kennis, gevoelens en attitudes van verpleegkundigen ten opzichte van palliatieve sedatie. In dit deel analyseren en vergelijken we onze resultaten tussen de beide gezondheidszorginstellingen om vervolgens deze masterproef te beëindigen met een discussie en algemene conclusie. 8 DEEL 1: LITERATUURSTUDIE 1. Palliatieve sedatie 1.1 Definitie In de literatuur worden uiteenlopende termen en definities gebruikt om palliatieve sedatie te beschrijven. De meest complete definitie luidt als volgt: “Het toedienen van sedativa in doseringen en combinaties die vereist zijn om het bewustzijn van een terminale patiënt zoveel te verlagen als nodig om één of meer refractaire symptomen op adequate wijze te controleren.” (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen vzw, 2012). In deze definitie kunnen we twee belangrijke zaken onderscheiden, enerzijds het doelbewust verlagen van het bewustzijn en anderzijds het feit dat palliatieve sedatie een handeling is in de laatste levensfase. Het doel van palliatieve sedatie is het lijden van de patiënt verlichten door middel van sedativa die het bewustzijn verlagen. Palliatieve sedatie valt hierdoor onder het ‘normaal medisch handelen’ omdat het niet de intentie heeft het leven te verkorten. Het uiteindelijke doel is de refractaire symptomen – symptomen die ernstig lijden veroorzaken - te onderdrukken. Deze zijn niet op normale wijze, zonder bewustzijnsverlaging, onder controle te houden. Algemeen kunnen we stellen dat volgende refractaire symptomen aanleiding geven tot de vraag naar palliatieve sedatie: pijn, ernstige vorm van delirium3, misselijkheid, braken, dyspnoe4, angst en psycho- existentiële refractaire symptomen (Juth, Lindblad, Lynoë, Sjostrand, & Helgesson, 2010). Of een symptoom al dan niet refractair is, is een beslissing die enkel de behandelende arts kan nemen. Het is uiteindelijk de patiënt zelf die bepaalt of de pijn ondraaglijk is en de arts die beslist of het al dan niet effectief een refractair symptoom is. Het is in de literatuur niet duidelijk waarom de arts de voornaamste/eerste positie heeft om de refractaire symptomen te bepalen. 3 Delirium: Een acuut, in de loop van een etmaal in ernst variërende psychische stoornis t.g.v. een (ernstige) lichamelijk aandoening, intoxicatie, of onthouding van middelen die de stofwisseling van de hersenen ernstig ontregelen, gekenmerkt door o.a. verminderde aandacht, onsamenhangende spraak, bewustzijnsstoornissen, angst, chaotisch denken, hallucinaties, gestoorde slaap- waakcyclus, desoriëntatie en geheugenstoornissen (Jochems & Joosten, 2006) . 4 Dyspnoe: Bemoeilijkte ademhaling, kortademigheid, benauwdheid (Jochems & Joosten, 2006). 9 Dit blijkt ook uit de volgende quote van Thorns (2003): “Suffering and distress are subjective symptoms and so can only really be judged by the patient. It is therefore debatable as to whether the patient or the professional should decide when the symptoms become refractory and whether all palliative treatments need to have been ‘applied’ or just ‘offered’.” In de praktijk wordt het volgende schema vaak gebruikt bij het bepalen van refractaire symptomen: Figuur 1: Stroomdiagram, Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, 2009 Volgens Broeckaert (2010) kan palliatieve sedatie enkel uitgevoerd worden bij een patiënt in de laatste levensfase waar refractaire symptomen zeer duidelijk aanwezig zijn. Sedatie wordt vervolgens gemiddeld twee en een halve dag voor het overlijden van de patiënt opgestart. Het tijdstip van overlijden bepalen is echter niet eenvoudig, dit kan variëren tussen hooguit enkele uren tot maximaal één week. Deze onzekerheid brengt veel emoties mee voor patiënt, naasten en betrokken hulpverleners (Claessens, Menten, Schotsmans, & Broeckaert, 2011). In hoofdstuk drie komen we uitgebreid terug op het emotionele aspect. 10 1.2 Prevalentie Het is moeilijk vergelijkbaar cijfermateriaal met betrekking tot de prevalentie van palliatieve sedatie te achterhalen omdat er in de literatuur verschillende definities gehanteerd worden. We willen er dan ook op wijzen dat deze cijfers met enige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd (Raus, et al., 2012). Europese studies tonen aan dat de prevalentie van continue palliatieve sedatie varieert tussen 2,5% van alle sterfgevallen in 2001-2002 (Denemarken) en 16,5% van alle sterfgevallen in 2007-2008 (Engeland) (Claessens, Menten, Schotsmans, & Broeckaert, 2008; Kirk & Mahon, 2010; Zorgnet Vlaanderen, 2012). Uit de review van Claessens et al. (2008) blijkt dat er op gebied van prevalentie een verschil is tussen een aantal landen. In Nederland werd er een prevalentie van continue palliatieve sedatie van 10% gerapporteerd. In België was deze 8,2% en in Italië 8,5%, dit wijst op een hoge prevalentie. Voor Denemarken is er een prevalentie van 2,5%, Zwitserland 4,8% en Zweden 3% gepubliceerd, deze cijfers wijzen op een veel lagere prevalentie. De variatie in cijfers is deels te wijten aan onder andere het verschil in setting waarin het onderzoek werd gevoerd, alsook de gebruikte methodologie en de definitie die aan palliatieve sedatie werd gegeven. In Vlaanderen komt palliatieve sedatie hoofdzakelijk in ziekenhuizen voor en wordt vooral bij kankerpatiënten toegepast. In 56% van de gevallen duurt de palliatieve sedatie niet langer dan twee dagen. In 35% van de gevallen varieert de duur van twee tot zeven dagen (Claessens et al. 2008). Onderzoek in België wijst op een hoge en stijgende incidentie voor palliatieve sedatie. In België werd palliatieve sedatie in 8,2% van alle sterfgevallen in 2001 gebruikt. Deze cijfers bleven stijgen tot 14,5% van alle sterfgevallen in 2007, dit wijst op een hoge en stijgende incidentie voor palliatieve sedatie in België (Inghelbrecht, Bilsen, Mortier, & Deliens, 2011; Raus et al. 2012). 11 1.3 Criteria Palliatieve sedatie kan overwogen worden wanneer refractaire symptomen zoals pijn, verwardheid, verstikkinggevoel, angst en onrust niet meer met klassieke medicatie te bestrijden zijn in de stervensfase (Van Delden, 2007). Klassieke medicatie5 houdt alle medicatie in die gegeven wordt om ongemakken te bestrijden, maar die ontoereikend is om de refractaire symptomen te onderdrukken. Zodra een palliatieve sedatie wordt aangevraagd, wordt de situatie van de patiënt individueel bekeken. Naast overleg met patiënt en familie wordt er ook een multidisciplinair team samengesteld. Dit team bestaat uit de arts, die hoofdverantwoordelijk is, verpleegkundigen, psychologen en leden van het palliatief support team 6 . Binnen dit overleg wordt besproken of de patiënt voldoet aan de onderstaande criteria (Wanrooij & Koelewijn, 2007). - De patiënt lijdt ernstig aan één of meerdere refractaire symptomen; - De levensverwachting van de patiënt bedraagt niet meer dan één tot maximum twee weken. De patiënt is met andere woorden ‘terminaal’; - De patiënt moet, indien hij/zij aanspreekbaar en wilsbekwaam is, de wens voor het toepassen van palliatieve sedatie kenbaar gemaakt hebben. Deze toestemming is een absolute vereiste. Zijn wens mag niet in twijfel getrokken worden. In zeer uitzonderlijke gevallen kan het gebeuren dat de arts eenzijdig beslist om te starten met de sedatie zonder een voorafgaand overleg. Dit kan het geval zijn in acute situaties. Een goede verslaggeving van de besluitvorming en uitvoering wordt vereist; - Er moet een overleg plaatsvinden tussen de arts en de directe naasten van de patiënt. Het doel van de sedatie, de gevolgen van vocht- en voedsel onthouding en de onzekerheid over het precieze tijdstip van het overlijden worden hierbij besproken en verduidelijkt. 5 Klassieke medicatie zoals anti-emetica: Litican® (antibraakmiddel), analgeticum: paracetamol, morfine. Het palliatief supportteam is een interdisciplinair ondersteunend en adviserend mobiel team tewerkgesteld in het ziekenhuis. Ze staan ter beschikking van verschillende diensten van het ziekenhuis. Het team bestaat uit artsen, verpleegkundigen en een psycholoog. (UZ Leuven, 2013) 6 12 1.4 Verloop Het verloop van palliatieve sedatie begint met de wens van de patiënt bespreekbaar te maken om er vervolgens, in de mate van het mogelijke, naar te handelen. De arts geeft zijn toestemming na multidisciplinair overleg en wanneer de patiënt aan de reeds genoemde criteria voldoet (Wanrooij & Koelewijn, 2007). Patiënt en familie krijgen de kans om afscheid te nemen van elkaar en om zaken te bespreken. Wanneer de patiënt er klaar voor is, worden de eerste injecties toegediend. Hierbij is de maatstaf voor de hoeveelheid medicatie niet de mate van bewustzijnsverlaging, maar de mate van symptoombestrijding (Swart, et al., 2012). Belangrijk is dat hier een onderscheid gemaakt wordt tussen intermitterende en continue sedatie (cfr. infra 1.5). Om het bewustzijn te verlagen, wordt gebruik gemaakt van sedativa. Deze kunnen zowel subcutaan (onderhuids) of intraveneus toegediend worden. Het subcutaan toedienen werkt langzaam en wordt idealiter gebruikt bij lichte palliatieve sedatie. Intraveneuze toediening werkt sneller en is krachtiger. Dit wordt meestal gebruikt bij diepe, continue sedatie. Zorgverleners moeten alert blijven en observeren hoe de patiënt reageert op de medicatie. Indien nodig, krijgt de patiënt extra sedativa toegediend (Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009). Tijdens de verzorging is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat het mogelijk is dat de patiënt alles hoort en voelt. Comfortzorg wordt hierbij sterk aangeraden bijvoorbeeld masseren en geruststellen van de patiënt. Gemiddeld twee tot zeven dagen na het starten van de sedatie zal de patiënt het leven laten. Zoals eerder vermeld, is het moment van overlijden niet altijd eenvoudig te voorspellen. Daarom is het essentieel de patiënt en familie genoeg informatie te geven over deze onzekerheid (Singalees, 2010). 13 1.5 Soorten De term palliatieve sedatie is een verzamelbegrip dat zowel intermitterende als continue sedatie, diepe en lichte sedatie omvat. Onder intermitterende sedatie - in de praktijk altijd nachtelijke sedatie - wordt verstaan dat de patiënt tijdelijk gesedeerd wordt (Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009). Het primaire doel van deze vorm van sedatie is het tijdelijk kalmeren van benauwde en/of angstige patiënten. Bij intermitterende sedatie is het belangrijk om proportioneel te werken. De mate van symptoomcontrole bepaalt de dosering, alsook de combinatie en de duur van de inzet van de medicatie die gebruikt wordt. In principe komt enkel midazolam (Dormicum®) in aanmerking (Federatie palliatieve zorg Vlaanderen vzw, 2012). Hierbij wordt bij aanvang stap één van ondergenoemd schema aangehouden. Deze vorm van sedatie komt het meest voor bij patiënten die refractaire symptomen hebben, maar waarbij het overlijden niet op korte termijn wordt verwacht. Bijvoorbeeld patiënten met aandoeningen als amyotrofische laterale sclerose (A.L.S.)7 en cardiale- of respiratoire insufficiëntie. De refractaire symptomen worden hierdoor voor een bepaalde termijn onderdrukt. Het toepassen van intermitterende sedatie biedt in deze gevallen de mogelijkheid om vast te stellen of de symptomen refractair blijven. Een voordeel van intermitterende sedatie is dat communicatie met de patiënt nog mogelijk is, hoewel meestal maar kortstondig. Dit helpt de familie beter om te gaan met het afscheid en maakt het verdriet van de familie draaglijker (Swart, et al., 2012). Samen met patiënt en naasten wordt na elke periode van sedatie de situatie en het gevoel van de patiënt geëvalueerd om indien nodig het gangbare beleid bij te sturen (Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009). Continue sedatie kan enkel worden toegepast in de laatste levensfase waarbij de terminale patiënt ondraaglijk lijdt. Deze vorm van palliatieve sedatie wordt gestart wanneer het overlijden op zeer korte termijn wordt verwacht. Tijdens het proces wordt kunstmatige vochttoediening gestaakt omwille van het discomfort voor de patiënt (Federatie palliatieve zorg Vlaanderen vzw, 2012). 7 A.L.S: Spierzwakte en – atrofie (Jochems & Joosten, 2006) 14 Continue sedatie bereikt een optimale werking met continue toediening van midazolam (Dormicum®) via een subcutaan infuus. In tegenstelling tot intermitterende sedatie, wordt de patiënt niet meer wakker (Swart, et al., 2012). Een nuttig instrument voor de praktijk is het gebruikmaken van de onderstaande stapsgewijze benadering. Aan de hand van dit schema kan het ingezette beleid bijgestuurd worden. Indien de dosering niet het gewenste effect bereikt heeft kan er overgeschakeld worden naar de volgende stap. Figuur 2: Medicatie schema (Federatie palliatieve zorg Vlaanderen vzw, 2012) 15 Naast dit medicatieschema wordt er in de praktijk gebruik gemaakt van een sedatiescore. Deze hieronder beschreven sedatiescore wordt gebruikt om het stadium van sedatie vast te stellen. Het bepalen van het stadium is niet bedoeld om het effect van de sedatie te scoren, maar om de diepte te beschrijven en indien nodig het voorgeschreven beleid te herzien (Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009). - Stadium 1: a) Wakker en georiënteerd; b) Enigszins slaperig; c) Ogen gesloten, verbale aanwijzingen prompt opvolgend; d) Ogen gesloten, alleen wekbaar met fysieke prikkels. - Stadium 2: Ogen gesloten, niet wekbaar met fysieke prikkels. - Stadium 3: Ontbreken van basale hersenfuncties (ademdepressie). (Stadium 3 is overigens onwenselijk, vermindering van de dosis sedativa is dan aangewezen). 1.6 Verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie Palliatieve sedatie en euthanasie zijn twee begrippen die regelmatig aan bod komen wanneer mensen op het einde van hun leven geconfronteerd worden met ondraaglijk lijden. Lange tijd was er verwarring over het begrip palliatieve sedatie. Dit komt voort uit het feit dat de begrippen euthanasie en palliatieve sedatie niet duidelijk genoeg zijn afgebakend. Toch houden deze twee praktijken enkele fundamentele verschillen in. Doel In tegenstelling tot euthanasie, is symptoomcontrole het doel van palliatieve sedatie. Palliatieve sedatie wordt enkel toegepast om refractaire symptomen bij de patiënt te onderdrukken en heeft geen levensbeëindigend doel. Euthanasie heeft als doel het levensbeëindigend handelen op vraag van de patiënt (Broeckaert, 2006). Handeling Bij palliatieve sedatie bestaat de handeling uit het toedienen van medicatie om refractaire symptomen te onderdrukken. Hierbij is het van belang dat de medicatiedosis 16 in verhouding staat met de pijn. Proportionaliteit is binnen palliatieve sedatie bijgevolg een centraal begrip. Bewustzijnsverlaging is een gevolg van de toegediende medicatie om refractaire symptomen te onderdrukken. De medicatie die men toedient bij euthanasie heeft als doel het overlijden te laten intreden (Zorgnet Vlaanderen, 2012). Resultaat Bij palliatieve sedatie is het de bedoeling de patiënten zodanig te sederen dat ze geen last meer hebben van refractaire symptomen. Het bewustzijn is in die mate verlaagd dat patiënten zich comfortabel voelen. Wanneer een arts bij palliatieve sedatie teveel medicatie toedient die tot actieve levensbeëindiging leidt, begaat hij een medische fout. Indien de arts de intentie heeft om op korte termijn het leven te beëindigen door medicatietoediening, is men bezig met een trage vorm van actieve levensbeëindiging. Er wordt hier gesproken over ‘trage euthanasie’ en niet over palliatieve sedatie. Bij euthanasie heeft men steeds het onmiddellijk overlijden van de patiënt als resultaat (Broeckaert, 2006; Juth, et al., 2010). Tijd Continue palliatieve sedatie kan enkel worden toegepast bij patiënten met een levensverwachting van enkele dagen tot maximum twee weken (Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009). Als er bij euthanasie aan de voorwaarden is voldaan, kan de patiënt zelf kiezen wanneer hij de euthanasie wil laten uitvoeren (Deliens, Cohen, François, & Bilsen, 2011). Weigering van de zorgverlener Bij euthanasie kan elke betrokken zorgverlener weigeren om mee te werken. Indien de arts weigert, moet deze tijdig melden dat hij/zij de euthanasie niet zal uitvoeren. Bij palliatieve sedatie is dit niet het geval. Omdat deze procedure valt onder het normaal medisch handelen, is iedereen moreel verplicht mee te werken om het lijden van de patiënt te verzachten (Deliens, et al., 2011). De arts moet zijn patiënt bijstaan op het einde van zijn leven en het lijden en de pijn van zijn patiënt op adequate wijze verzachten. Palliatieve sedatie valt onder het recht op kwaliteitsvolle palliatieve zorg (Zorgnet Vlaanderen, 2012). 17 Volgens Vissers & Hasselaar (2010) is palliatieve sedatie een recht van de patiënt in geval er aan één van de verschillende reeds benoemde criteria wordt voldaan (cfr. 1.3). Euthanasie wordt niet gezien als normaal medisch handelen en heeft dus als gevolg dat er niet kan worden gesproken over een zogenaamd ‘recht op euthanasie’ (Deliens, et al., 2011; Zorgnet Vlaanderen, 2012). 1.7 Ethische en juridische aspecten Er kan, strikt genomen, zowel straf-, civiel- als tuchtrechtelijk een vervolging worden opgelegd voor pijnbestrijding en continue palliatieve sedatie. Wanneer een arts zich niet houdt aan de vooropgestelde criteria (cfr. supra 1.3) kan hem onzorgvuldigheid verweten worden. In dit geval kan hij/zij burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld. Als een patiënt ten gevolge van de palliatieve sedatie vroeger is overleden dan gepland, kan de arts eveneens strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld (Deliens, et al., 2011; Zorgnet Vlaanderen, 2012). Om het mogelijk opzettelijk of onopzettelijk veroorzaken van iemands overlijden te rechtvaardigen komen er in de literatuur verschillende aspecten naar voor die het misdrijf uit de aansprakelijkheid heffen. Deze aspecten worden hieronder besproken (Zorgnet Vlaanderen, 2012). Doctrine van het dubbel effect. Deze doctrine houdt in dat de handeling van de arts zowel een positief als negatief gevolg kan hebben. Binnen deze theorie wordt ervan uitgegaan dat de arts de verzachting van het lijden van de patiënt beoogt en dus niet de intentie heeft om het leven van de patiënt te verkorten (Bruce, Hendrix, & Gentry, 2006; Juth et al., 2010). Deze theorie om palliatieve sedatie uit de aansprakelijkheid te halen, wordt vaak bekritiseerd. Dit komt omdat het een subjectieve aangelegenheid is. Het is moeilijk te achterhalen wat de specifieke drijfveer van de arts op dat ogenblik is. Hierbij komt nog dat de arts meerdere doelen op zich kan nastreven. De arts kan zowel pijnbestrijding willen geven en tegelijkertijd het levensverkortend effect wensen. Wanneer deze wens aanwezig is, wil dit zeggen dat er een opzet is. Wanneer de arts enkel pijnbestrijding beoogd kan het overlijden van de patiënt een ongewild gevolg zijn (Deliens, et al., 2011). 18 Gewone medische handeling Binnen deze situatie ziet men palliatieve sedatie als een ‘gewone medische handeling’. Uiteraard is palliatieve sedatie een medische handeling in uitzonderlijke omstandigheden. Dit mag enkel uitgevoerd worden wanneer er sprake is van eerder gestelde criteria. Palliatieve sedatie is een ver doorgedreven vorm van pijn- en symptoombestrijding waarbij het niet de bedoeling is dat de patiënt overlijdt. Om dit te staven, wordt beroep gedaan op bepalingen uit verschillende wetten. Er wordt onder andere gesproken over de wet op de Uitoefening Gezondheidszorgberoepen (WUG 1967), de wet Palliatieve zorg en de wet op de Patiëntenrechten, beide uit 2002 (Zorgnet Vlaanderen, 2012; Decock, et al., 2009). Uitdrukkelijk wettelijke machtiging voor pijnbestrijding. Een laatste rechtvaardiging voor palliatieve sedatie komt voor in art. 11bis Wet Patiëntenrechten (Sociale zaken volksgezondheid en leefmilieu, 2007). Men creëert hierbij een rechtvaardiging omdat de handeling het gevolg is van het vrijwaren van een hoger rechtsgoed, in het belang van de patiënt (Deliens, et al., 2011). Hierbij ziet de arts een verzachting van het lijden als een hoger doel in het belang van de patiënt (Zorgnet Vlaanderen, 2012). Deze wettelijke bepalingen hebben uiteraard bepaalde gevolgen wat betreft de uitvoering van palliatieve sedatie. Uit de rechtspraak is gebleken dat palliatieve sedatie wordt aanvaard. Indien palliatieve sedatie correct en volgens de regels wordt uitgevoerd, kan dit zonder gerechtelijke gevolgen. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid kan nog steeds wanneer artsen of zorgverleners onzorgvuldig zijn geweest. Strafrechtelijke aansprakelijkheid is mogelijk als een patiënt overlijdt ten gevolge van een verkeerd uitgevoerde palliatieve sedatie (Deliens, et al., 2011; Zorgnet Vlaanderen, 2012). 1.8 Guidelines rond palliatieve sedatie: In 1990 werd in Nederland een eerste publicatie uitgegeven over de intentie om het bewustzijn van de patiënt te verlagen die refractaire symptomen vertonen op het einde van hun leven. Het woord ‘palliatieve sedatie’ werd toen nog niet vermeld (Vissers & Hasselaar, 2010). 19 In 2005 verscheen een ‘Nationwide Palliative Sedation Guideline’, opgesteld door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst in Nederland (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, 2009). In deze versie werd het verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie aangetoond. Er werden tevens bepaalde verwarringen en mythes over palliatieve sedatie aangegeven, bijvoorbeeld dat palliatieve sedatie de dood niet bespoedigt. Verder werden er bepaalde voorwaarden voor palliatieve sedatie duidelijk, namelijk dat de patiënt zich in de terminale fase moet bevinden (Swart, et al., 2011). De versie van 2005 werd in 2009 wetenschappelijk herzien omdat er enkele knelpunten meer aandacht vereisten. Deze knelpunten zijn de beoordeling van refractaire symptomen, de deskundigheid van de arts, het al dan niet staken van voeding en vocht, het verschil tussen continue en intermitterende sedatie, de noodzaak van de aanwezigheid van de arts bij de start van de sedatie, het medicatieschema en de monitoring van de sedatie en de levensverwachting van de patiënt. Deze elementen worden in de meest recente versie uitgebreid onder de loep genomen en verhelderd (Swart, et al., 2011; Seymour, et al., 2011). Volgens een studie van Chambaere et al (2010) vertonen internationale guidelines een aantal tekortkomingen. Vaak worden enkel opioïden vermeld als medicatie bij palliatieve sedatie, terwijl deze aanzienlijke schadelijke effecten vertonen. Er wordt tevens te weinig nadruk gelegd op het verkrijgen van de toestemming van patiënt en familie. In de guidelines krijgt het toepassen van palliatieve sedatie de voorkeur, waardoor mogelijke alternatieven achterwege worden gelaten (Juth, et al. 2010). Uit het onderzoek blijkt dat niet enkel het implementeren van de guideline van belang is. Training en de verspreiding van kennis met een specifieke focus op de verschillende settings (thuiszorg, ziekenhuis, palliatieve zorgen, enz.) zijn tevens cruciaal (Chaembare, et al., 2010). In België staat het uitschrijven van een guideline echter nog maar in zijn kinderschoenen. Na het verschijnen van een artikel van Anquniet et al. (2012), werden er zeer recent richtlijnen geïntroduceerd. Deze richtlijnen komen opmerkelijk goed overeen met de Nederlandse richtlijnen. Van een ‘echte’ guideline is er in België nog weinig sprake. Deze zou in de toekomst moeten worden opgesteld en geïmplementeerd. 20 2. Palliatieve zorgen 2.1 Definitie Het toepassen van palliatieve sedatie kan men kaderen in het begrip palliatieve zorg. Volgens de World Health Organisation is palliatieve zorg: “een benadering die de kwaliteit van het leven verbetert van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een aandoening, door het voorkomen en het verlichten van lijden door middel van vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn en andere problemen van lichamelijke, psychosociale en spirituele aard.” (WHO, 2002) Structuur van de palliatieve zorg De palliatieve zorg bestaat uit twee hoofdstructuren, enerzijds de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen en anderzijds het Netwerk palliatieve zorgen. De eerstgenoemde is een vereniging zonder winstoogmerk die als expertisecentrum in de palliatieve zorgen optreedt. De vereniging omvat zowel vertegenwoordigers van de palliatieve netwerken in Vlaanderen als vertegenwoordigers van talrijke actoren binnen het palliatieve werkveld (thuiszorg, ziekenhuizen, woonzorgcentra, enz.). De leden van de federatie hebben een aantal opdrachten. Ze worden verondersteld de registratiegegevens over de werking van de palliatieve netwerken en palliatieve personen te analyseren en te verwerken. Vorming geven over palliatieve zorg behoort tevens tot hun takenpakket, net zoals advies verlenen aan de minister over palliatieve zorg (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2012). De Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen staat garant voor een representatieve organisatie voor alle belanghebbenden in palliatieve zorg in Vlaanderen. Als Federatie draagt ze samen met het netwerk palliatieve zorg (zie infra) bij tot kwaliteitsvolle zorg voor elke burger. (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen, 2008) De tweede hoofdstructuur is het Netwerk Palliatieve Zorg. Dit netwerk is een overkoepelend pluralistische samenwerking tussen verschillende actoren in de gezondheidszorg zoals eerstelijns hulpverleners, instellingen, verenigingen, enz. Het hoofddoel van deze organisatie is de palliatieve zorg in elke regio te ondersteunen (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen, 2008). 21 Het netwerk Palliatieve Zorg heeft twee kenmerkende hoofdactiviteiten. De eerste is dienstverlening van de palliatieve thuiszorgequipe of multidisciplinaire begeleidingsequipe. Patiënten, familie en eventuele hulpverleners worden thuis door palliatieve deskundigen ondersteund. De tweede hoofdactiviteit is vooral gericht op professionele hulpverleners die actief zijn in de palliatieve zorg. Het geven van opleidingen en bijscholingen, het bevorderen van samenwerking en informatiedoorstroming worden gezien als prioriteiten. Het finale doel is de patiënt op een efficiënte manier te verzorgen. Daarnaast besteedt het Netwerk tevens aandacht aan sensibilisatie van de bevolking (Palliatieve Zorg Oost Vlaanderen. 2008-2013). 2.2 Kostprijs In 2011 werd door het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg een onderzoek uitgevoerd naar de zorg en behandeling die in de praktijk wordt geboden aan palliatieve patiënten. Binnen deze studie werd een kostprijsberekening van palliatieve zorg opgemaakt. In het onderzoek werd gesteld dat de ziekenhuiskosten per patiënt die palliatieve zorg ontvangt €423 per dag bedragen. Dit bedrag is significant hoger dan de kosten voor patiënten die klassieke zorg krijgen welke €340 per patiënt per dag bedragen. Patiënten die een klassieke behandeling volgen, hebben meer onderzoeken en duurdere interventies dan patiënten met een palliatief programma. Volgens de onderzoekers is de hogere kost voor palliatieve zorg te wijten aan de opnames in palliatieve eenheden waar meer verpleegkundigen werkzaam zijn. Voor de ziekteverzekering liggen de kosten aanzienlijk hoger, maar voor de patiënt zelf is er geen verschil in kostprijs tussen een klassieke of een palliatieve behandeling. Een specifieke kostprijsberekening voor palliatieve sedatie is nog niet uitgevoerd (Keirse, et al., 2011 ). 22 2.3 Andere mogelijke beslissingen aangaande het levenseinde Om duidelijkheid te scheppen in de verwarrende terminologie over beslissingen rond het levenseinde, is het belangrijk stil te staan bij de verschillende mogelijkheden die het lijden van de patiënt kunnen verlichten in de laatste fase van zijn leven. De Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen spreekt over medisch begeleid sterven als overkoepelende term en heeft een onderscheid gemaakt in verschillende mogelijkheden die hieronder zullen worden beschreven (Broeckaert, 2006). Het al dan niet afzien van curatief of levensverlengend handelen Een beslissing nemen over het levenseinde is een complex proces voor de patiënt en hun zorgverleners. Aangezien we de toekomst niet precies kunnen voorspellen, zijn dit bijna onmogelijke uitdagingen (Emanuel & Scandrett, 2010). De keuze tot wel of niet curatief handelen tijdens de laatste levensfase is zeker geen evidentie. Er kan nooit met zekerheid gesteld worden wat zinvol en zinloos is. Het is tevens zelden perfect duidelijk wat de reële kansen op succes zijn. Het al dan niet zinvol zijn is een subjectieve aangelegenheid. Dit is nauw verbonden met persoonlijke kenmerken, waarden en opvattingen van de patiënt in kwestie. Als patiënt of arts van oordeel is dat de behandeling niet meer zinvol is, zal deze worden gestaakt. Onder een niet behandelbeslissing wordt verstaan “het staken of nalaten van een curatieve of levensverlengende handeling omdat deze behandeling in de gegeven situatie als niet langer zinvol of doeltreffend wordt geacht”. Onder curatief of levensverlengend handelen, begrijpt men “het opstarten of voortzetten van een curatieve of levensverlengende behandeling”. Als ervoor gekozen wordt om een behandeling op te starten of voort te zetten, moet er ook aan therapeutische hardnekkigheid 8 worden gedacht (Broeckaert, 2006; VZW LevensEinde InformatieForum (LEIF), 2013). Bij weigering van de behandeling gaat het over “het staken of nalaten van een curatieve of levensverlengende behandeling omdat de patiënt deze behandeling weigert”. De mogelijkheid om als patiënt een bepaalde behandeling te 8 Therapeutische hardnekkigheid: het blijven volhouden van een zinloze behandeling (VZW LevensEinde InformatieForum (LEIF), 2013). 23 weigeren of te staken, vindt zijn basis in art. 8 § 4, eerste lid van de patiëntenrechtenwet (Sociale zaken volksgezondheid en leefmilieu, 2007). Hierin wordt bepaald dat de patiënt het recht heeft om de toestemming voor een tussenkomst te weigeren of in te trekken (Dijkhoffz & De Corte, 2006). Ook de internationale literatuur wijst erop dat het in België en Nederland wettelijk verplicht is om een behandelingsweigering van de patiënt in te willigen (Kaspers, Onwuteaka-Philipsen, Deeg, & Pasman, 2013). Als zorgverlener heb je de taak je bezorgdheid te uiten tegenover de patiënt en te wijzen op de grote risico’s die hij of zij neemt bij de beslissing. Blijft de patiënt bij zijn beslissing, dan moet deze worden gerespecteerd. Het al dan niet afzien van een behandeling zal in vele gevallen een invloed hebben op de levenskwaliteit van de patiënt en op de tijd die hen nog rest. Verder moeten we aandacht schenken aan beide mogelijkheden zonder zwart-wit te gaan denken. Wat in de ene situatie ethisch verantwoord is, zal daarom nog niet voor de andere situatie gelden (Broeckaert, 2006). Om dit onderscheid te maken, is het van cruciaal belang naar de wil van de patiënt te luisteren. Indien dit niet mogelijk is, moeten de naasten van de patiënt aangesproken worden (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen vzw, 2012). Palliatief handelen en symptoomcontrole Pijnbestrijding Pijn is een van de meest voorkomende symptomen in de laatste levensfase en bestaat in verschillende vormen en gradaties (Potter, Hami, Bryan, & Quigley, 2003; Borgsteede, et al., 2011). We spreken hier onder andere over lichamelijke en existentiële pijnen. Een persoon kan lichamelijk pijn ervaren zonder te lijden, of kan lijden ervaren zonder deze lichamelijke pijn. Palliatieve sedatie wordt dan ook gebruikt in die situaties waarbinnen de patiënt geconfronteerd wordt met refractair lijden door een of meerdere symptomen. Het is belangrijk om de medicatie en de dosis op de pijn van de patiënt af te stemmen (Claessens, Menten, Schotsmans, & Broeckaert, 2011). 24 Palliatieve sedatie Omdat dit onderwerp uitgebreid werd besproken in het eerste hoofdstuk wordt hier nu niet verder op ingegaan. Actieve levensbeëindiging De voorafgaande handelingen behoren tot het normaal medisch handelen. Wat deze categorie onderscheidt van de vorige is dat er effectief levensverkorting of levensbeëindiging wordt beoogd. Dit maakt inherent deel uit van de intentie van de persoon die deze handelingen stelt. Tot actieve levensbeëindiging behoren euthanasie, hulp bij zelfdoding en actieve levensbeëindiging zonder verzoek (Palliatieve zorg Vlaanderen, 2006). Euthanasie Euthanasie wordt gekenmerkt door het actief ingrijpen van een arts, meestal door het toedienen van letale medicatie, die de dood tot gevolg heeft. Een belangrijk aspect hierbij is dat de patiënt zelf om levensbeëindiging vraagt. Hierbij wordt verondersteld dat de patiënt wilsbekwaam is en tot een euthanasieaanvraag in de nabije toekomst verzoekt. Dit wordt een ‘actueel euthanasieverzoek’ genoemd. Een tweede mogelijkheid is dat de patiënt een voorafgaandelijk verzoek heeft neergeschreven in een euthanasiewilsverklaring (Deliens, et al., 2011). De wens van de patiënt moet worden ingewilligd indien de patiënt niet meer in staat is diens wil te uiten (Kaspers, et al.,2013). De euthanasieprocedure komt enkel voor in landen die beschikken over een euthanasiewet, zoals België en Nederland. In beide landen kan echter geen enkele hulpverlener verplicht worden mee te werken aan deze procedure (Kaspers, et al., 2013). Een arts heeft de mogelijkheid dit euthanasieverzoek af te wijzen omwille van morele overwegingen, op voorwaarde dat hij de patiënt in contact brengt met een arts die hiertoe wel bereid is (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen, 2006). Hulp bij zelfdoding Hulp bij zelfdoding vergt een minder verregaande tussenkomst van de derde dan euthanasie. Hierbij wordt de levensbeëindigende handeling door de aanvrager zelf uitgevoerd (Zorgnet Vlaanderen, 2012). Net omdat de aanvrager de handeling zelf stelt, 25 wordt de nadruk nog meer gelegd op de eigen beslissing van de patiënt. Aangezien de patiënt zelf de dodelijke handeling stelt, zou dit minder ingrijpend zijn voor de hulpverlener. Op psychologische vlak kan dit een groot verschil betekenen voor de hulpverlener. Hulp bij zelfdoding valt strikt genomen niet onder het toepassingsgebied van de huidige euthanasiewet. Dit wordt sterk bekritiseerd omdat hulp bij zelfdoding zou worden verleend onder dezelfde voorwaarden als euthanasie. Dit met als enige verschilpunt dat de patiënt de dodelijke handeling zelf stelt. Deze handeling wijst op een nog sterkere wil om te sterven. Artsen die toch hulp bij zelfdoding hebben verleend, zouden zich in uitzonderlijke gevallen wel kunnen beroepen op de euthanasiewet. Aangezien hier niet in beschreven staat op welke wijze de euthanasie moet worden uitgevoerd, kan de arts ervoor opteren om het dodelijke middel door patiënt zelf te laten innemen. Dit argument zou dan wel in contrast komen te staan met de definitie van euthanasie waarbij er expliciet wordt vermeld dat de dodelijke handeling door een ander dan de betrokkene moet worden gesteld (Deliens, et al., 2011 Dijkhoffz & De Corte, 2006). Actieve levensbeëindiging zonder verzoek Hier wordt doelbewust letale medicatie toegediend zonder verzoek van de patiënt. Een veel voorkomende vorm hiervan is het doelbewust disproportioneel opdrijven van pijnmedicatie en/of sedativa met als gekend gevolg het overlijden van de patiënt. Er werd geconstateerd dat als de pijnbestrijding wordt uitgevoerd zoals het hoort, er geen levensverkortend effect is. Indien dit levensverkortend effect toch optreedt, is dit door het te snel opdrijven van een te hoge dosis pijnmedicatie en is de grens met ‘actieve levensbeëindiging zonder verzoek’ zeer klein (Broeckaert, 2006; Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen, 2006). Deze vorm is noch in de Nederlandse, noch in de Belgische euthanasiewet opgenomen. 26 3. Rol van de verpleegkundige Binnen de rol van de verpleegkundige wordt elk aspect dat in de literatuur aan bod komt, besproken wanneer een verpleegkundige geconfronteerd wordt met palliatieve sedatie. Bij de confrontatie van hun eigen sterven of dat van een dierbare komen er opvattingen in verband met geloof, pijn, lijden, verlies van bewustzijn en het achterlaten van mensen naar voor. Op een dergelijk ogenblik besef je hoe belangrijk de rol van een zorgverlener is. 3.1 Multidisciplinaire benadering Essentieel bij een terminale patiënt is het streven naar een zo kwaliteitsvol mogelijk levenseinde. Hierbij wordt de patiënt zoveel mogelijk geholpen bij de meest hinderlijke fysieke, psychische, psychosociale en spirituele problemen. Daarvoor kan men rekenen op de hulp van verschillende actoren (Crul, van Houdenhove, Vissers, & de Wit, 2005). Zowel artsen, psychologen, sociale werkers, verpleegkundigen, kinesitherapeuten, diëtisten en leden van het palliatief support team maken deel uit van een multidisciplinair team. Hierbij heeft de verpleegkundige een centrale rol. Wat deze rol juist inhoudt, is niet heel duidelijk en zou explicieter moeten worden beschreven in guidelines. Zoals eerder vermeld, werd er in 2006 een guideline uitgegeven waar er meer duidelijkheid werd geschept over de rol van de verpleegkundige binnen het multidisciplinaire team. Door het implementeren van deze richtlijnen, zal er een helder beeld ontstaan over de rol en positie van de verpleegkundigen in de fase van palliatieve sedatie. Deze zal vervolgens duidelijker worden voor de andere hulpverleners (Raus, et al., 2012). Toch wordt de verpleegkundige gezien als spilfiguur aangezien zij continue observatie van de patiënt kan verzekeren en de behoeften van de patiënt kan herkennen. Tijdens multidisciplinaire vergaderingen kan de verpleegkundige haar observaties rapporteren aan de actoren uit de betrokken disciplines. Vervolgens wordt er gecommuniceerd en samen naar een oplossing gezocht, elk vanuit zijn standpunt. Tussen deze zorgverleners moeten steeds afspraken worden gemaakt, enerzijds over wie de verantwoordelijkheid heeft om de patiënt onder sedatie op te volgen en anderzijds wie er de medicatie mag aanpassen (Arevalo, Rietjens, Swartt, Perez, & Van der Heide, 27 2012). Door zo snel mogelijk in te grijpen kunnen ze het totale comfort van de patiënt garanderen. Elke beslissing die met het multidisciplinair team genomen wordt, moet besproken worden met de patiënt en zijn familie. Het verschil tussen arts en de andere leden van het multidisciplinair team is dat de arts wettelijk aansprakelijk is voor de besluitvorming. Dit maakt voor de arts de beslissing extra moeilijk. Tijdens de bespreking zal eerst worden nagegaan of alle alternatieven zijn uitgeprobeerd vooraleer over te gaan tot palliatieve sedatie. Palliatieve sedatie wordt bestempeld als ‘option of last resort’ en komt bovendien enkel ter sprake wanneer er geen ander uitweg meer is (Broeckaert, Mullie, Desmet, Declerck, & Van den Berghe, 2012). De beslissing rond palliatieve sedatie wordt door de arts en verpleegkundige meegedeeld aan de patiënt en zijn familie. Er wordt hen uitgelegd hoe palliatieve sedatie verloopt en wat de verwachtingen kunnen zijn. Vervolgens wordt het palliatief support team vaak ingeroepen om specifieke informatie te geven en om op vragen en bedenkingen van patiënt en familie te antwoorden. Het palliatief support team speelt in deze fase van het proces een zeer belangrijke rol. De teamleden nemen regelmatig deel aan bijscholingen en vormingen om hun kennis op peil te houden. Ze staan in voor het verlenen van advies op medisch vlak betreffende pijn- en symptoomcontrole, psychosociale en spirituele zorg. Ze nemen ook actief deel aan het opstellen van protocollen en zijn bekwaam om bijscholing te geven (Palliatief Netwerk arrondissement Turnhout vzw). 3.2 Kennisaspect Op het gebied van palliatieve sedatie is kennis van de verpleegkundige essentieel. Vaak zijn zij diegenen die een enorme verantwoordelijkheid dragen. Verpleegkundigen zijn de enige professionele zorgverleners die aanwezig zijn bij de opstart en monitoring van palliatieve sedatie. Verpleegkundigen geven zelf aan dat kennis, vaardigheden en richtlijnen belangrijk zijn bij de uitvoering van palliatieve sedatie (Arevalo et al., 2012). In de literatuur is vastgesteld dat palliatieve sedatie geen levensverkortend effect heeft. In het onderzoek van Arevalo et al. (2012) is het opmerkelijk dat verpleegkundigen nog te vaak denken dat palliatieve sedatie wordt gebruikt om de dood te bespoedigen. Dit komt mede omdat de persoonlijke bedoeling van de arts niet altijd duidelijk is voor 28 verpleegkundigen en familieleden. Deze onduidelijkheid zorgt ervoor dat er een misvatting is tussen wat de arts beoogt te bereiken met de gegeven medicatie en wat de verpleegkundigen en familieleden aanzien als teveel medicatie die de dood zou kunnen versnellen (Rietjens, Voorheess, Van der Heide, & Drickamer, 2012). Ondanks hun vermoedens over het levensverkortend effect, zien ze palliatieve sedatie wel als iets positiefs. Palliatieve sedatie heeft volgens verpleegkundigen een positieve impact op het stervensproces van de patiënt en de gevoelens van de familie (Rietjens, Hauser, van der heide, & Emanuel, 2007). Uit onderzoek komt naar voor dat het merendeel van de verpleegkundigen vindt dat continue palliatieve sedatie slechts gerechtvaardigd is bij patiënten met een beperkte levensverwachting. Het niet toedienen van vocht of voeding komt ook naar voor in de richtlijn palliatieve sedatie, en verpleegkundigen uit de literatuur zijn hiervan op de hoogte (Gielen, Van den Branden, Van Iersel, & Broeckaert, 2012). Eens de kennis betreffende palliatieve zorgen en palliatieve sedatie zou bijgeschaafd zijn en verpleegkundigen meer experten worden in dit gebied, daalt de emotionele belasting. Uiteraard is elke verpleegkundige anders en zal de ene hiervoor meer interesse tonen dan de andere. Collegialiteit en spreiding van kennis zijn hierbij noodzakelijk (Arevalo et al., 2012). 3.3 Informatie Veel patiënten die worden geconfronteerd met hun eigen sterven worstelen met vragen over hun ziekteverloop. Gestelde vragen kunnen bijvoorbeeld zijn welke symptomen tot uiting komen en welke opties er bestaan om deze te onderdrukken. In eerste instantie is het aan de arts om deze informatie mee te delen en te introduceren. Niet alle artsen voelen zich in staat om deze gesprekken op gang te brengen, niettemin hebben patiënt en familie hier nood aan. Het is dan ook aan de verpleegkundige om ethische onderwerpen op te merken en deze bespreekbaar te maken (Keirse, 2009). Deze fungeert als tussenpersoon bij patiënt en arts. De verpleegkundige is de eerste zorgverlener waaraan patiënt en familie hun vragen stellen. Zowel na het eerste gesprek met de arts, als wanneer de mogelijkheden nog moeten worden besproken, komt dit naar voor. Een verpleegkundige moet hierop voorbereid zijn en duidelijke informatie geven. De meeste patiënten willen de zorg rond het levenseinde bespreken en verwachten 29 hierrond gedetailleerde informatie (Keirse, 2009). Deze gedetailleerde informatie houdt in dat we onder andere het praktische verloop en de verschillende fasen van de sedatie begrijpelijk moeten maken aan patiënt en familie. Duidelijke informatie wordt vereist voor de start van de sedatie. In de meest ideale omstandigheden wordt er best een tijdspanne van ongeveer 24 uur tussen het bereiken van de consensus en de start van de sedatie gehouden. Als zorgverlener moet men patiënt en familie erop attent maken dat, wanneer er nog zaken moeten worden geregeld, dit nu dient te gebeuren. Bepaalde personen die de patiënt nog wenst te zien, moeten zo snel mogelijk ingelicht worden. De zorgverlener moet de mogelijkheid bieden om de patiënt gesprekken te laten voeren of brieven te laten schrijven indien hij dit wenst. Het al dan niet toepassen van een levensbeschouwelijke ondersteuning moet besproken zijn voor de start van sedatie (Palliatief support team UZ Leuven, 2009). Tijdens de sedatie moet de familie worden geïnformeerd over de toestand van de patiënt. Informatie zoals bv. welke zorgverlener ze steeds kunnen contacteren, de snelheid van bewustzijnsdaling en het al dan niet toedienen van vocht of voeding moet worden behandeld. Als laatste aspect is het noodzakelijk om de patiënt en familie te informeren over de gebeurtenissen die zich kunnen voordoen tijdens de sedatie. Het niet direct inslapen of eventueel ontwaken van de patiënt zijn zaken die vermeld moeten worden. Ook een duidelijke melding dat palliatieve sedatie niet levensverkortend is, moet door de zorgverlener worden meegegeven. Verder is het voor de familie belangrijk te horen dat het maximum aan behandelingen is gedaan en dat er geen andere mogelijkheden waren om de refractaire symptomen op te heffen. (Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009) Dit zijn zaken waar de verpleegkundige de patiënt en familie over kan informeren. Ook betreffende het stervensproces en het ogenblik van sterven verwacht de familie informatie (Keirse, 2009). Door deze zaken mee te delen, voorkomt de hulpverlener dat de patiënt of zijn familie wordt geconfronteerd met onverwachte situaties of met verwikkelingen die zij niet kunnen duiden (Raus, et al., 2012). Een zorgvuldige voorlichting van de patiënt en familie kan niet altijd voorkomen dat er emotionele verwarring ontstaat. De verschillen tussen euthanasie en palliatieve sedatie zijn voor sommige personen moeilijk te begrijpen (Schuit, Cost Budde, van Heest, & Rolf, 2010). Familie wil het lijden van de patiënt verstaan en ze uiten hun wens naar de 30 zorgverleners toe om hun familielid met respect te behandelen. Het gehele zorgteam zou de patiënt en diens familie moeten informeren in een taal die zij verstaan, op een manier die voor hen begrijpelijk is. Nagaan of iemand nog vragen heeft, of hun zelf laten verwoorden hoe zij het hele proces zien en wat hun verwachtingen zijn, zijn elementen die de sedatie draaglijker zouden kunnen maken (Bruinsma, Rietjens, Seymour, Anquinet, & Van der Heide, 2012). Het is cruciaal voor een patiënt om deze correcte informatie te hebben zodat ze een weloverwogen keuze kunnen maken tussen de verschillende therapieën, alsook om een idee te krijgen over welke zorg zij kunnen ontvangen wanneer het einde nadert (Rietjens, et al., 2012; Keirse, 2009). Nadat zij deze informatie hebben ontvangen, zullen sommige personen ervoor kiezen om alles zijn eigen weg te laten gaan, en dit wordt aanvaard wanneer zij hier zelf voor gekozen hebben. Andere personen kiezen er echter voor om hun laatste fase, in de mate van het mogelijke, te plannen. Dit kan aan de hand van ‘advance care planning’. Het vroegtijdig plannen van de zorg biedt voor de patiënt een mogelijkheid om keuzes in verband met de zorg aan het einde van diens leven te bespreken. Deze bespreking speelt zich best af in een open gesprek met huisarts, familie, vrienden, enz. Wanneer mensen aan ‘advance care planning’ willen doen, hebben zij nood aan informatie over de diagnose en de vermoedelijke ontwikkelingen. Op deze manier kan het welzijn van de patiënt worden verbeterd door over- en/of onderbehandeling te vermijden (Keirse, 2009). 3.4 Gevoelsaspect Verpleegkundigen zijn actoren in de gezondheidszorg die het meest tijd spenderen bij de patiënt gedurende zijn ziekteproces. Ze staan niet enkel in voor de dagelijkse verzorging maar spelen een belangrijke rol als uitlaatklep voor zowel de patiënt als zijn familie. Hierdoor wordt een unieke band gecreëerd tussen verpleegkundige, patiënt en familie (Rietjens et al., 2007). Wanneer een beslissing wordt genomen om een patiënt te sederen, worden verpleegkundigen actief betrokken in het gebeuren. Dit gebeurt niet enkel door de patiënt en familie te informeren. Het toedienen van de sederende medicatie, het regelmatige beoordelen van de toestand van de patiënt en het geven van totale zorg voor de gesedeerde patiënt zijn ook belangrijke verpleegkundige aspecten. Dergelijke ervaringen confronteren verpleegkundigen met de ethische complexiteit van 31 palliatieve sedatie (Claessens, et al., 2007). Zoals hiervoor reeds vermeld, ervaren verpleegkundigen een emotioneel zware last bij het uitvoeren van palliatieve sedatie. Studies hebben aangetoond dat hier verschillende factoren verantwoordelijk voor kunnen zijn. Enerzijds is het effectief toedienen van sederende medicatie zwaar voor verpleegkundigen. Sommige verpleegkundigen geven daarbij aan het gevoel te hebben dat ze actief hulp verlenen bij zelfdoding. Anderzijds blijkt de leeftijd van de patiënt tevens een belangrijke rol te spelen. Hoe jonger de patiënt, hoe zwaarder de emotionele druk is voor verpleegkundigen (Rietjens, et al., 2007). Andere factoren zijn onder meer: geslacht, ervaring met stervende patiënten, de setting waar de verpleegkundigen zijn tewerkgesteld, hun mate van betrokkenheid bij palliatieve sedatie, hun religie en hun kijk op de wereld, enz. Verder zijn jongere verpleegkundigen emotioneel het zwaarst belast omdat ze weinig ervaring hebben in het werkveld (Gielen, et al., 2012). Deze emotionele belasting daalt wanneer verpleegkundigen de palliatieve sedatie kunnen bespreken met de betrokken arts. Uit onderzoek is gebleken dat de arts met dezelfde ethische dilemma’s als verpleegkundigen kampt (Veer, de Francke, & Poortvliet, 2008). Om palliatieve sedatie voor iedereen draaglijk, aanvaardbaar en duidelijk te maken, is er een alomvattend beleid nodig en dit samen met een adequate opleiding van zowel verpleegkundigen als artsen (Patel, Gorawara-Bhat, Levine, & Shega, 2012). Uit een uitgebreid Japans onderzoek van Morita et al. (2004) komt naar voor dat sommige ondervraagde verpleegkundigen hun huidige werk wilden verlaten door emotionele belasting ten gevolge van palliatieve sedatie. Binnen dit onderzoek gaven ze ook aan dat betrekking bij palliatieve sedatie tot emotionele belasting leidt en dat ze een machteloos gevoel hebben bij de toediening ervan. Het onderzoek stelt verder vast dat verpleegkundigen ondervinden dat ze te weinig tijd hebben om de patiënt te verzorgen en dat ze moeilijke communicatie ervaren met de arts wat betreft het diagnosticeren van refractaire symptomen (Morita, Miyashita, Kimura, Adachi, & Shima, 2004). Verder vinden verpleegkundigen het belangrijk om de wens van de patiënt te laten vervullen (Patel, et al., 2012). Uit een onderzoek van Raus et al (2012) blijkt dat palliatieve sedatie beter wordt aanvaard door verpleegkundigen wanneer de patiënt een beperkte levensverwachting heeft, intens lijdt, een expliciete aanvraag doet en familieleden heeft die goed kunnen omgaan met de stress die gepaard gaat met palliatieve sedatie. Er blijkt tevens dat een 32 dergelijke casus maar zelden voorkomt in de praktijk. De helft van de geïnterviewde verpleegkundigen waren van mening dat diepe sedatie enkel verantwoord is wanneer de levensverwachting van de patiënt zeer beperkt is. De meeste respondenten vonden dat intermitterende sedatie toegepast moest worden eer er continue diepe sedatie werd toegediend (Gielen, et al., 2012). Algemeen gesproken gaan verpleegkundigen wel goed om met palliatieve sedatie. Ze hebben het gevoel dat de patiënt vredig en comfortabel door het stervensproces gaat. Voor de familie van de patiënt is het vaak een verlossing na een zeer intense en zware periode. Uit de literatuur blijkt dat verpleegkundigen zich meer op hun gemak voelen als de patiënt zelf een duidelijke aanvraag heeft gedaan. Indien een patiënt verminderde cognitieve capaciteiten heeft, wordt deze stap over het hoofd gezien. Dit wordt door verpleegkundigen ervaren als een barrière en een aanleiding tot emotionele belasting (Raus, et al., 2012). Het organiseren van teamvergaderingen om een betere communicatie te verkrijgen tussen arts en verpleegkundigen zou helpen om deze emotionele last te verlichten. Om een betere afstemming te krijgen van de wensen van de patiënt en familie moet er een grondige begeleiding worden georganiseerd. Deze begeleiding moet starten voordat de patiënt de stervensfase heeft bereikt. Om dit alles te bereiken, hebben verpleegkundigen nood aan training over palliatieve sedatie. Dit gespecificeerd op persoonlijke vaardigheden en op het aanleren van een systematische benadering voor het diagnosticeren van refractaire symptomen (Morita, et al., 2004). 3.5 Mate van betrokkenheid Verpleegkundigen zijn sterk betrokken bij het uitvoeren van palliatieve sedatie omdat zij de terminale patiënt verzorgen. Gedurende het hele proces van palliatieve sedatie blijven er verpleegkundigen in de buurt. Ze regelen de medicatie, onderhouden of verhogen de sedatie, zorgen voor het comfort van de patiënt, bekijken mogelijke symptomen en antwoorden op de vragen en spelen in op de ongerustheid van familieleden (Inghelbrecht, et al., 2011). Omdat ze meer tijd bij de patiënt en diens familie spenderen dan artsen, verkrijgen ze unieke inzichten en verschillende opvattingen over palliatieve sedatie (Rietjens et al., 2007). Zij gaan ook de dialoog aan met patiënt en familie en proberen moeilijke zaken rond het levenseinde bespreekbaar te maken in de dagelijkse praktijk (Veer, et al., 2008). Voor verschillende 33 verpleegkundigen is het betrokken zijn in een palliatieve sedatie meer dan het uitvoeren van het voorschrift van de arts. Meer nog, het lokt reflectie uit over de mate waarin palliatieve sedatie wordt toegepast en onder welke voorwaarden deze opdracht aanvaardbaar is voor hen (Rietjens, et al., 2007). De verpleegkundige betrokkenheid bij het beslissingsmoment in palliatieve sedatie is, evenals bij de artsen, voornamelijk beperkt tot een ondersteunende rol naar patiënt en familie toe. Dit zonder een volledige verantwoordelijkheid te nemen voor de beslissing (Arevalo, et al., 2012). Verpleegkundigen beslissen wel vaak mee wanneer de patiënt door omstandigheden niet betrokken kan worden bij de beslissing (Inghelbrecht, et al., 2011). Uit onderzoek is gebleken dat verpleegkundigen zich in deze situatie ongemakkelijk voelen. Ze vinden dat continue palliatieve sedatie best gegeven wordt na het krijgen van de toestemming van de geïnformeerde patiënt (Veer, et al., 2008; Gielen et al., 2012). Wanneer een situatie ontstaat die een extra interventie vereist van de arts, kan dit de verpleegkundige ook in een ongewenste situatie plaatsen. De verantwoordelijkheid van de verpleegkundigen wordt niet altijd ondersteund door duidelijke afspraken met de arts op het gebied van de bewaking van de patiënt of de coördinatie van het zorgproces (Arevalo, et al., 2012). Sommige verpleegkundigen hebben moeite om betrokken te zijn bij palliatieve sedatie omdat ze dit buiten hun expertisegebied achten (Rietjens, et al., 2007). Deze emotionele druk bij verpleegkundigen kan vermeden worden door te streven naar een open omgeving waarin palliatieve sedatie bespreekbaar is. Hierbij kunnen verschillende perspectieven uitgewisseld worden en relevante ideeën en factoren kunnen dan in de beslissing worden betrokken, zoals ieders voorkeur, kennis, intenties en procedures (Rietjens, et al., 2012). 3.6 Begeleiding van patiënt en familie Gedurende de zware periode van het terminaal ziek zijn dienen zorgverleners oog te hebben voor zowel de problematiek van de patiënt als die van zijn naasten. Sommige patiënten die palliatieve sedatie overwegen kunnen in conflict komen met hun eigen normen en waarden en met die van hun naasten. Het is onontbeerlijk dat de zorgverlener zowel de patiënt als zijn familie zo goed mogelijk informeert over wat palliatieve sedatie inhoudt en wat ze ervan kunnen verwachten. Angsten en vragen over de dood 34 kunnen tijdens deze gesprekken naar voor komen. Zorgverleners moeten daarom tijd en ruimte voorzien om op alle vragen te antwoorden en om de betrokkenen gerust te stellen. Deze angsten moeten niet uit de weg gegaan worden. Het is belangrijk om hier diepgaande gesprekken rond te voeren om op deze manier de zorgen van de patiënt te leren kennen. Het is voor de patiënt essentieel om te kunnen praten over zijn lijden, zijn angsten en zijn verdriet om afscheid te moeten nemen (Palliatief support team UZ Leuven, 2009). In deze gesprekken is het tevens interessant om inzicht te krijgen in persoonlijke zaken zoals eerdere verliesmomenten, verbroken (familie)relaties, onafgewerkte zaken, financiële en/of wettelijke regelingen die nog getroffen moeten worden, enz. De zorgverlener kan de patiënt helpen deze problemen op te lossen voor het te laat is (van Zuylen, van Veluw, & van Esch, 2013). De verpleegkundigen moeten ook zorg dragen voor de familie zelf, vooral ondersteunende zorg zoals troost bieden. Een luisterend oor van de zorgverlener kan de familie helpen om met de ervaring om te gaan (Bruinsma, et al., 2012). Niet alleen de overweging tot palliatieve sedatie brengt nare gevoelens met zich mee, maar ook het opstarten en de uitvoering ervan. Het opstarten van de palliatieve sedatie is een emotioneel beladen moment voor de patiënt en zijn familie waar communicatie opnieuw een belangrijke rol speelt. Sommige patiënten zijn voor het toedienen van de opstartdosis vaak angstig en onrustig. Zorgverleners kunnen een luisterend oor bieden waarbij ze peilen naar de beleving van de patiënt. Na het opstarten van de palliatieve sedatie heeft de familie van de patiënt bijzonder nood aan troost en begrip. Voor familieleden is dit proces zeer emotioneel beladen. Ze maken namelijk alle fases mee, van de beslissing tot palliatieve sedatie tot het overlijden van de patiënt. Naast de rol van partner, kind, enz. vervullen familieleden andere functies zoals mantelzorger, observator, informant en vertegenwoordiger van de patiënt (Cherny & Radbruch, 2009; Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009). Ze uiten bepaalde gevoelens zoals machteloosheid, kwaadheid, frustratie, bezorgdheid, enz. Dit komt omdat ze beseffen dat het einde nabij is en dat communicatie met hun geliefde niet meer mogelijk is. Zorgverleners kunnen op dat ogenblik psychologische steun bieden maar kunnen ook de familieleden actief betrekken in de verzorging. Door de patiënt te masseren, verfrissen, mondhygiëne te geven, het zorgklimaat aangenaam te maken, enz. krijgt de familie van de patiënt het gevoel meer controle te hebben over de situatie, wat 35 hun machteloosheid ten opzichte van de situatie vermindert (Cherny & Radbruch, 2009). Zorgverleners kunnen tevens vragen aan de familieleden om hun observaties te rapporten, dit levert zeer nuttige informatie op naar het comfort van de patiënt toe (Clement, Aerts, Vanderlinden, Katlijn, & Van Royen, 2004). Na het overlijden van de patiënt beginnen de familieleden aan hun rouwproces. Hierbij fungeren zorgverleners als klankbord. Tijdens een nabespreking krijgt de familie van overleden patiënt de kans om gevoelens te uiten bij de betrokken hulpverleners. Vaak wordt er doorverwezen naar een psycholoog die gepaste zorg kan bieden aan de rouwende familieleden (Crul et al., 2005). 36 DEEL 2: KWALITATIEF ONDERZOEK 1. Inleiding In dit deel bestuderen we hoe verpleegkundigen in de praktijk omgaan met palliatieve sedatie. Met dit onderzoek willen we een antwoord krijgen op de volgende vraag: In welke mate zijn verpleegkundigen, die werken in verschillende omgevingen, vertrouwd met palliatieve sedatie? We peilen naar de kennis rond palliatieve sedatie, op welke manier de verpleegkundigen omgaan met de arts, welk gevoel ze hebben bij palliatieve sedatie en hoe de relatie is tussen verpleegkundigen, patiënt en familie. Doordat de literatuur geen duidelijk onderscheid biedt rond palliatieve sedatie in verschillende zorginstellingen hebben wij voornamelijk hierop de focus gelegd. Dit deden we door middel van een klinisch onderzoek in het Universitair Ziekenhuis van Gent en in verschillende rusthuizen in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Gezien de exploratieve aard van dit onderzoek opteerden we om te werken met een kwalitatieve onderzoeksmethode. Specifieke verduidelijking rond gebruikte methodes volgt in het onderdeel methodologie. De resultaten zijn gezamenlijk voor alle geïnterviewde verpleegkundigen ontleed en worden per gezondheidszorginstelling verduidelijkt. 2. Methodologie Eerst en vooral hebben we een literatuuronderzoek gevoerd naar palliatieve sedatie. Voor dit onderzoek maakten we gebruik van verschillende databanken. Zo werd onderzoek verricht in Pubmed, Elsevier Science, Cochrane library, Web of Science en Medline. In deze databanken hebben we volgende sleutelwoorden gebruikt die verband houden met het onderzoek: Palliative care, End of life care, Palliative sedation, Palliative care nursing, Palliative treatment, Palliative patient, Palliative care education, Pain control, Refractory symptoms, Euthanasia, Decision making capacity, Medical end-of-life decision, Decision making Attitude, Nurses, Guideline. Verder haalden we informatie uit de online beschikbare richtlijnen voor palliatieve sedatie. De gevonden literatuur hebben we gelinkt aan de praktische uitwerking door te werken met een kwalitatieve onderzoeksmethode. Deze methode is aangewezen om de beleving van verpleegkundigen te achterhalen. Binnen dit gevoelig onderwerp werd er gepeild naar 37 bepaalde emoties en specifieke kennisaspecten. Dit werd bevraagd via een combinatie van semigestructureerd en diepte interviews. Met een semigestructureerd interview bedoelen we dat de structuur van de interviews niet vast ligt en dat er ruimte is voor de eigen thema’s van de geïnterviewde. We hebben dankzij het semigestructureerd karakter van de interviews de vrijheid om vragen op een ander ogenblik te stellen, als dit beter uitkomt voor het onderzoek (Holloway & Wheeler, 2010). Een diepte interview kenmerkt zich doordat de onderzoeker de belevingswereld van de geïnterviewde, in relatie met zijn of haar gedrag, wil achterhalen (Holloway & Wheeler, 2010; Polit & Beck, 2010). De vragen voor dit interview hebben we opgesteld op basis van de eerder gevoerde literatuurstudie. In bijlage 1 is de link tussen vraag en artikel terug te vinden. Deze opgestelde vragenlijst hebben we laten controleren door een arts tewerkgesteld op de dienst palliatieve zorgen die niet betrokken is in ons onderzoek. Dit draagt bij tot een verminderde subjectiviteit van de onderzoekers. Om de betrouwbaarheid en validiteit van interviews na te gaan is de interviewer heel belangrijk. Deze moet een sterke achtergrond hebben van de inhoudelijke kennis rond het onderwerp. Bovendien dient de interviewer over de juiste competenties en de juiste interviewtechniek te beschikken. Wij hebben onze onderzoeksvaardigheden gecontroleerd door bij elkaar een proefinterview af te nemen en gezamenlijk onze tekortkomingen te bespreken (van Thiel, 2010). 2.1 Werving en selectie van respondenten Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn we op zoek gegaan naar dertig verpleegkundigen. Vijftien verpleegkundigen zijn werkzaam in het UZ Gent, en vijftien verpleegkundigen zijn werkzaam in verschillende rusthuizen uit de overkoepelende organisatie Armonea. Om deel te nemen aan het onderzoek dient de verpleegkundige aan verschillende inclusiecriteria te voldoen: - de respondent moet houder zijn van het diploma gegradueerde verpleegkundige of bachelor in de verpleegkunde; 38 - de verpleegkundigen zijn werkzaam in één van de twee gezondheidszorginstellingen op het ogenblik dat het interview wordt afgenomen; - het informed consent (cfr. Bijlage 2) wordt gelezen en ondertekend voor de aanvang van het interview. Als exclusiecriteria nemen we: - verpleegkundigen in opleiding; - verpleegkundigen die niet bereid waren tot deelname; - verpleegkundigen die op dat moment niet werkzaam waren in één van de twee gezondheidszorginstellingen. In de beschrijving van onze resultaten hebben we ervoor geopteerd om de werkplaats van de verpleegkundigen achterwege te laten. In wat volgt zullen we spreken over ‘de ziekenhuisverpleegkundigen’ en ‘de rusthuisverpleegkundigen’. Het is niet onze bedoeling de resultaten te veralgemenen over alle ziekenhuizen of rusthuizen, maar om de leesstijl vlotter te laten verlopen. 2.2 Dataverzameling Voordat we met het interview van start zijn gegaan hebben we met de verpleegkundigen contact opgenomen om te vragen of ze wel degelijk wilden meewerken aan dit onderzoek. Tijdens dit gesprek hebben we ons voorgesteld, de opdrachtgever verduidelijkt, het onderzoeksopzet uitgelegd en de duur van het interview vermeld. Alle respondenten hebben zelf de locatie gekozen waar ze het interview wilden laten plaatsvinden. In alle gevallen werd er geopteerd om het interview op de werkplaats te laten doorgaan, dit voornamelijk uit praktische overwegingen voor de respondenten. Om sociaal wenselijke antwoorden te vermijden en privacy te verhogen hebben we ervoor gekozen om elk interview individueel, in een rustige ruimte af te nemen. Bij elke respondent werd er een interview afgenomen dat, naargelang hun beschikbaarheid ongeveer twintig minuten tot drie kwartier in beslag nam. Aan de hand van een ‘informed consent’ werd er vooraf toestemming gevraagd aan de respondenten. Met dit ‘informed consent’ geven ze hun toestemming om deel te nemen aan het interview en het interview op te nemen op audioband. Deze audio-opname maakt het 39 eenvoudiger om na te gaan wat er werd gezegd en verhoogd de betrouwbaarheid van ons onderzoek. Een informatiebrief (cfr. Bijlage 3) werd voor de start van het onderzoek ook afgegeven. Hierin werd het onderzoek nog eens schriftelijk verklaard. In de oriëntatiefase van het interview komt de onderzoeker het meest aan bod. We hebben ons eerst persoonlijk voorgesteld, ons doel verduidelijkt en de nadruk gelegd op de anonimiteit van het onderzoek. We hebben de ethische aspecten overlopen en de geïnterviewde verteld dat hij/zij zich altijd kan terugtrekken indien hij/zij dit wenst. In de begeleidende brief wordt dit ook nog eens duidelijk geformuleerd. In de mate van het mogelijke hebben we bij aanvang van het interview de respondent zoveel mogelijk aangemoedigd om veel te praten en we hebben de nadruk gelegd op het belang van hun persoonlijke visie. Voor de start van het interview werd nog een specifieke mondelinge goedkeuring gevraagd van de respondent. Ook voor het lezen van het ‘informed consent’, waarin duidelijk hun rechten beschreven staan hebben de respondenten ruim de tijd gekregen. Het is belangrijk dat de onderzoeker het interview stuurt en de respondent begeleidt, maar zo weinig mogelijk praat tijdens het interview. Om zo weinig mogelijk beïnvloeding van de onderzoeker te hebben tijdens het interview, hebben we de vragen op een zo objectief mogelijke toon gesteld. De enige manier waarop de onderzoeker zich mocht mengen in het interview was door een nieuwe of aanvullende vraag te stellen, het antwoord te herformuleren en te vragen of men dit correct had geïnterpreteerd. Op deze manier hebben we geprobeerd om de kans op vertekening te minimaliseren en hebben we de betrouwbaarheid van het onderzoek verhoogd (Psychologie Leuven, 2013). 2.3 Data-analyse Voor het interpreteren van de uit de interviews verkregen kwalitatieve data werd gebruik gemaakt van thematische analyse. Deze methode werd toegepast om thema’s te identificeren, analyseren en rapporteren binnen een kwalitatieve dataset (Braun & Clarke, 2006; Polit & Beck, 2010). Kwalitatieve analyse methoden kunnen onderverdeeld worden in twee domeinen. Het eerste domein omvat de theoretische methoden. Methoden uitgevoerd in dit theoretisch kader zijn zeer gedetailleerd 40 uitgeschreven en dienen nauwgezet gevolgd te worden. Daar tegenover staat het experimentele domein. Methoden die in deze context uitgevoerd worden geven een realistischer beeld van de data. Dit juist omdat ze onafhankelijk zijn van het theoretisch kader. In deze thesis werd geopteerd voor een thematische analyse, een methode die plaats vindt in het experimentele domein (Braun & Clarke, 2006). In de thematische analyse worden verschillende thema’s gezocht die uit de interviews naar voor kwamen. Het moet duidelijk zijn dat de vragen uit de interviews een sturende rol hadden. In de analyse wordt bewust enkel gekeken naar wat de respondenten aangaven in de interviews. Het gebruik van deze thematische analyse zorgde ervoor dat de onervaren onderzoekers tijdens de analyse volledig vertrouwd geraakten met de data, daar deze methode geen specifieke technische en theoretische voorkennis vereist. Daarnaast kan gesteld worden dat de bevindingen die volgen uit de analyse vlot te interpreteren zijn door een breed publiek. Tot slot biedt een thematische analyse een enorme vrijheid en flexibiliteit aan de onderzoekers. Het stelde hen in staat eenvoudig door de interviews te gaan en bij opmerkelijke punten over te schakelen naar een soortgelijk antwoord in een ander interview. Gezien deze flexibiliteit heeft deze analyse tot nadeel dat het neigt om de context waarin de interviews werden afgenomen te verliezen (Braun & Clarke, 2006; Holloway & Wheeler, 2010). Binnen thematische analyse zijn er bepaalde aspecten belangrijk. Zo is het essentieel om elk interview volledig te transcriberen zodat er geen waardevolle data verloren gaat. Op deze manier krijgen de onderzoekers een nauwkeurig overzicht van de kwalitatieve data. Uit deze kwalitatieve data werden gegevens gehaald die nodig zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag (Polit & Beck, 2010). Tijdens het doorlezen hebben we elementen die belangrijk en/of interessant lijken in het verhaal van de respondent genoteerd in de kantlijn. In deze fase verdiepten we ons in de kwalitatieve data door steeds op zoek te gaan naar bepaalde gedachtegangen en onderliggende patronen. In de tweede fase hebben we vanuit de gemaakte aantekeningen geprobeerd om de aangehaalde thema’s te voorzien van een initiële codes 9 . Op deze manier kunnen we beknopt weergeven waar de kwalitatieve dataeenheid betrekking op heeft (van Thiel, 2010). We hebben hierbij een datageleide 9 Initiële codes zijn trefwoorden die tijdens het analyseren van de data naar voor komen 41 benadering gevolgd. Dit wil zeggen dat we coderingen hebben toegevoegd door analyse van de data (Psychologie Leuven, 2013; Polit & Beck, 2010). De codes werden geleidelijk aan ontwikkeld en verfijnd gedurende de analyse. Dit wijst op inductief onderzoek (van Thiel, 2010; Polit & Beck, 2010). In dit onderzoek werd bijvoorbeeld de volgende opmerking van een respondent: “bij palliatieve sedatie wordt er niet actief naar de dood toegewerkt” ondergebracht in de code “verschil palliatieve sedatie en euthanasie”. Deze codes worden toegekend om de uitspraken naar een niveau van hogere abstractie te brengen. Vervolgens zochten we naar overkoepelende thema’s. Deze thema’s zijn het resultaat van categorisering, waarbij de coderingen in groep geplaatst worden. Wanneer alle belangrijke punten uit de interviews gecodeerd waren, werd een lijst opgesteld met de verschillende codes. Alle aangehaalde codes werden vervolgens ondergebracht in een overkoepelend thema. In dit overkoepelend thema kunnen dan verschillende codes ondergebracht worden. Een voorbeeld hiervan is het onderbrengen van de codes “definitie van palliatieve sedatie” en “verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie” bij het overkoepelende thema “kennis van de verpleegkundige”. In deze fase van de analyse kan het helpen om visuele voorstellingen op te stellen om codes te categoriseren in thema’s (Braun & Clarke, 2006). Per overkoepelend thema hebben we een thematische kaart opgesteld, waarin alle codes ondergebracht werden die relevant zijn voor dit thema. Bij elk geanalyseerd interview werd er gekeken of er nieuwe codes of nieuwe thema’s konden opgesteld of samengesteld worden. Tussen de verschillende thema’s zijn we nagegaan of er heterogeniteit bestond. Heterogeniteit houdt in dat er identificeerbare verschillen moeten zijn tussen de thema’s. Bijvoorbeeld: het thema “kennis van verpleegkundigen” moet heterogeen zijn, en dus voldoende verschillend zijn van het thema “gevoel bij palliatieve sedatie”. Op deze manier kan men de codes die homogeen zijn met elkaar bij een specifiek thema onderbrengen. Homogeniteit wil zeggen dat de codes, ondergebracht per thema, op een logische wijze moeten samenhangen. Uiteindelijk bekomen we een overzichtelijk platform van alle thema’s met hun codes (Holloway & Wheeler, 2010; Polit & Beck, 2010). 42 3. Resultaten Uit de interviews zijn vier thema’s van abstractie naar voor gekomen. Om deze thema’s te visualiseren hebben we een thematische kaart opgesteld. Per thema hebben we een onderverdeling gemaakt in hoofdthema’s en deelthema’s. De opmerkingen hebben we per thema gestaafd met citaten van de respondenten van beide gezondheidszorginstellingen. Op het einde van elk thema maken we de link tussen resultaten en literatuur. De algemene conclusie van de resultaten wordt in de discussie besproken. Mate van vertrouwdheid met palliatieve sedatie bij verpleegkundigen KENNIS A. Praktisch kader 1. Taak van verpleegkundigen 2. Bekwaam om uitleg te geven 3. Wens om bijscholing te volgen B. Theoretisch kader 1. Definitie van palliatieve sedatie 2. Voorwaarden voor palliatieve sedatie 3. Verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie 4. Met wie wordt de aanvraag besproken MULTIDISCIPLINAIRE BENADERING GEVOEL BIJ PALLIATIEVE SEDATIE OMGAAN MET PATIËNT EN FAMILIE A.Mogelijkheid tot overleg A. Reactie bij een aanvraag 1. Verschillen de emoties naargelang wie de aanvrager is A. Relatie met patiënt en familie 1. Tijdsaspect 2. Palliatieve sedatie bespreekbaar maken 3. Ondersteunende zorgen bieden B. Relatie met arts C. Steun van het palliatief netwerk B. Omgaan met palliatieve sedatie 1. Ventileren bij collega's 2. Gevoelens meenemen naar huis 3. Nood aan psychologische ondersteuning 43 3.1 Thema 1: Kennis Om te onderzoeken hoe en in welke mate verpleegkundigen vertrouwd zijn met palliatieve sedatie is het belangrijk dat we zicht krijgen op de bestaande kennis van verpleegkundigen betreffende dit onderwerp. Deze kennis brengen we in kaart door de specifieke kwalitatieve data te thematiseren. Binnen het thema ‘Kennis’ kunnen we de hoofdthema’s ‘Praktisch kader’ en ‘theoretisch kader’ onderscheiden. KENNIS A. Praktisch kader 1. Taak van de verpleegkundige 2. Bekwaam om uitleg te geven B. Theoretisch kader 3. Wens om bijscholing te volgen 1. Definitie van palliatieve sedatie 2. Met wie wordt de aanvraag besproken 4. Criteria voor palliatieve sedatie 3. Verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie A. Praktisch kader 1. Wat beschouwen verpleegkundigen als hun taak binnen het proces van palliatieve sedatie? 2. Voelen verpleegkundigen zichzelf in staat om uitleg over palliatieve sedatie te geven aan anderen? 3. Geven verpleegkundigen aan dat hun kennis ondermaats is, of hebben ze de wens om bijscholing te volgen? B. Theoretisch kader 1. In welke mate zijn verpleegkundigen in staat om een definitie over palliatieve sedatie te vormen? 2. Zijn de criteria om palliatieve sedatie toe te passen gekend of niet gekend? 3. Wat is voor verpleegkundigen het verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie? 4. Met wie wordt de aanvraag volgens verpleegkundigen besproken? 44 Deze twee hoofdthema’s zijn hieronder gedetailleerd uitgeschreven om duidelijk te maken wat onze bevindingen zijn. A. Praktisch kader 1. Wat beschouwen verpleegkundigen als hun taak binnen het proces van palliatieve sedatie? Algemeen wordt de opvang van de patiënt en het verzorgen van de patiënt aangegeven als één van de belangrijkste taken van de verpleegkundige. Hierbij is zowel het opvangen van de niet gesedeerde patiënt als het observeren van de gesedeerde patiënt essentieel. Daarnaast komt de ondersteuning van familieleden sterk naar voor. Zowel de communicatie met familieleden alsook het belang om de familie en de patiënt correct te informeren wordt door de respondenten aanzien als een verpleegkundige taak. In de meerderheid van de antwoorden komt naar voor dat de medicatietoediening standaard wordt gedaan door de verpleegkundigen. Verder leggen ze de nadruk op het contact met de arts om hun observaties rond de patiënt door te geven. De verschillen tussen ziekenhuis en rusthuis zijn hierbinnen niet groot. Hoewel alle taken grotendeels overeenkomen, zijn er toch enkele aspecten die licht verschillen. De ziekenhuisverpleegkundigen vinden het belangrijk om een degelijke opvang te geven aan hun patiënt en de effecten van de sedatie te observeren zodat ze hierop kunnen inspelen. Rusthuisverpleegkundigen leggen echter eerder de nadruk op de begeleiding van familieleden en het comfort van de patiënt. Deze bevindingen worden weergegeven in onderstaande citaten. Ziekenhuisverpleegkundige: “Observeren van de patiënt en familie. Toedienen van medicatie en observeren of de symptomen er nog zijn.” Rusthuisverpleegkundige: “Vooral veel informatie geven. Mensen hebben daar nood aan. Ook altijd zeggen wat en waarom je iets doet. Vragen om een kop koffie. Je moet niet altijd spreken hé. Een luisterend oor bieden.” 2. Voelen verpleegkundigen zich bekwaam om uitleg te geven aan anderen? De respondenten maken duidelijk dat informatie geven een belangrijk onderdeel is van hun taak. Om degelijke informatie te kunnen verschaffen moet men over voldoende kennis van het onderwerp beschikken. In dit deelthema komt naar voor dat 45 verpleegkundigen zich over het algemeen bekwaam voelen om uitleg te geven aan patiënt, familie en collega’s. Toch is het opmerkelijk dat de ziekenhuisverpleegkundigen een meer twijfelachtigere houding aannemen dan de rusthuisverpleegkundigen. Hierbij verwijzen de eerstgenoemden mensen met dergelijke vragen meestal door naar de arts, psycholoog of palliatief support team. Ziekenhuisverpleegkundige: “Ik doe dat nooit. Ik vind, er zijn mensen van het palliatief support team die dat tien keer beter weten dan ik.” Bij verpleegkundigen die werkzaam zijn in het rusthuis geeft de meerderheid aan dat ze uitleg kunnen geven over palliatieve sedatie en dat ze hier ook geschikt voor zijn. Enkel wanneer het gaat over de specifieke medische materie laten ze het liever over aan hun hoofdverpleegkundige en de huisarts. Rusthuisverpleegkundige: “Ik kan voldoende uitleg en informatie geven over waarom een sedatie soms echt wel nodig is.” 3. Hebben verpleegkundigen de wens om bijscholing te volgen? Uit het voorgaande deelthema is naar voor gekomen dat verpleegkundigen zich over het algemeen geschikt voelen om uitleg te geven. De meeste verpleegkundigen vermelden wel dat als ze bijscholing over palliatieve sedatie zouden krijgen, ze zich vakkundiger zouden voelen. Van de dertig geïnterviewde verpleegkundigen zijn er vier respondenten die geen bijscholing wensen te volgen. Bij de ziekenhuisverpleegkundigen komt dit twee keer voor. De ene verpleegkundige vindt dat ze voldoende geschoold is, en de andere verpleegkundige geeft aan dat ze er te weinig mee geconfronteerd wordt om een echte bijscholing te voorzien. In de rusthuissetting komt dit ook twee keer aan bod. Eén verpleegkundige vindt dit niet nodig omdat ze zelf al bezig is aan de referentie opleiding, en de andere geeft aan dat ze te weinig geconfronteerd wordt met vragen omdat ze enkel nachtdienst doet. De wens tot bijscholing is dus in de meerderheid van de respondenten wel aanwezig, dit komt ook overeen met de onzekerheid die sommige verpleegkundigen voelen om uitleg te verlenen over palliatieve sedatie. Ziekenhuisverpleegkundige: “Eigenlijk wel want er zijn altijd zaken die veranderen. Gelijk de wetgeving, je moet op de hoogte blijven.” 46 Rusthuisverpleegkundige: “Ja, het kan nooit kwaad. Niet alleen voor mij maar ook voor de collega’s. En zeker in deze setting kan dat wel belangrijk zijn.” B. Theoretisch kader 1. In welke mate zijn verpleegkundigen in staat om een definitie te vormen betreffende palliatieve sedatie? In het begin van het interview werd aan de verpleegkundigen gevraagd om in eigen woorden een definitie te vormen van palliatieve sedatie. Op deze manier wisten wij als onderzoeker onmiddellijk of we enerzijds op dezelfde golflengte zaten of we anderzijds doorheen het interview moesten rekening houden met fouten in de definitie. De meeste verpleegkundigen geven een degelijke definitie over palliatieve sedatie. Onder een degelijke definitie verstaan we een zelfstandig geformuleerde tekst waar de belangrijkste punten rond palliatieve sedatie naar voor komen. Onder meer het opheffen van refractaire symptomen, het terminaal zijn van de patiënt, het niet actief naar de dood toewerken en ondraaglijke pijn draaglijk maken zijn kernwoorden die binnen een goed geformuleerde definitie over palliatieve sedatie aan bod zijn gekomen. Onderstaande citaten geven duidelijk weer wat de respondenten verstaan onder palliatieve sedatie. Ziekenhuisverpleegkundige: “het sederen van de patiënt zodanig dat hij in comfort gehouden wordt tot zijn lichaam en ademhaling het begeeft.” Rusthuisverpleegkundige: “Palliatieve sedatie is eigenlijk het verlagen van het bewustzijn om het comfort te verhogen. We gaan vooral kijken naar de refractaire symptomen om die te onderdrukken hé. Dat kan evengoed gaan over angstgevoel, verstikkingsgevoel, als over pijn die we niet onder controle krijgen met de klassieke middelen.” 2. Zijn de criteria om palliatieve sedatie toe te passen gekend of niet gekend? Om de definitie van palliatieve sedatie volledig te begrijpen moeten de respondenten op de hoogte zijn van de criteria die aan palliatieve sedatie voorafgaan. De meerderheid van de geïnterviewde verpleegkundigen konden minimum één van de vier onderstaande criteria opsommen die belangrijk zijn bij palliatieve sedatie. 47 Zoals we eerder in de literatuurstudie hebben gezien, zijn de onderstaande criteria de belangrijkste: - de patiënt lijdt ernstig aan één of meerdere refractaire symptomen; - de patiënt bevindt zich in de laatste levensfase; - het aanwezig zijn van een geïnformeerde toestemming van de patiënt of een voorafgaande wilsverklaring (indien wilsonbekwaam); - overleg tussen arts, patiënt en directe naasten van de patiënt (Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie, 2009). De respondenten leggen voornamelijk de nadruk op het aanwezig zijn van pijn, angst of andere refractaire symptomen. De terminale levensfase en de toestemming van de patiënt worden door de verpleegkundigen als tweede en derde belangrijkste criteria ervaren. Het overleg dat moet gepleegd worden tussen de arts en de directe naasten van de patiënt, wordt in een minderheid van de situaties aangehaald. Bij de ziekenhuisverpleegkundigen valt het op dat ze nauwkeurig alle stappen van het palliatief proces willen volgen waarbij de toestemming van de patiënt als eerste aan bod komt. Dit staat in contrast met de rusthuisverpleegkundigen, want in deze setting staat vooral het aanwezig zijn van refractaire symptomen en het lijden van de bewoner op de voorgrond. Ziekenhuisverpleegkundige: “Ik denk vooral aan de instemming van patiënt en de naasten en de arts dan uiteindelijk ook. Dat het een palliatieve setting moet zijn, dus dat er geen genezingskansen mogen zijn en dat de symptomen onder controle gehouden worden.” Rusthuisverpleegkundige: “Ik denk dat het belangrijk is dat de patiënt geen betere vooruitzichten heeft en dat er blijvend aanhoudende pijn is. Dus dat er dan sprake is van refractaire symptomen.” 3. Wat is voor verpleegkundigen het verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie? Uit de literatuur blijkt dat er verwarring bestaat tussen palliatieve sedatie en euthanasie. Daarom hebben we besloten om dit als onderdeel mee te nemen in het onderzoek. 48 Wanneer de respondenten een duidelijk onderscheid kunnen geven tussen palliatieve sedatie en euthanasie kunnen we concluderen dat de term palliatieve sedatie correct gekend is. In het onderzoek geven alle verpleegkundigen unaniem aan dat het doel van euthanasie verschillend is dan het doel van palliatieve sedatie. Alle respondenten laten duidelijk blijken dat er bij euthanasie, na actieve toediening van de medicatie, de dood intreedt. Dit in tegenstelling tot palliatieve sedatie. Hier geven ze aan dat het een bewustzijnsvermindering is van de patiënt waar er niet levensbeëindigend wordt gewerkt. Er zijn bovendien enkele respondenten die een verschil merken in de rouwverwerking tussen palliatieve sedatie en euthanasie. Euthanasie zien ze als een heel onnatuurlijk afscheid, in tegenstelling tot palliatieve sedatie, waar het afscheid nemen geleidelijk aan gebeurt. Binnen dit thema is er geen onderscheid tussen de verpleegkundigen werkzaam in het ziekenhuis en de verpleegkundigen werkzaam in het rusthuis. Ziekenhuisverpleegkundige: “De euthanasie is een actieve levensbeëindiging. Het sederen is het slapen van de patiënt. Niet het leven beëindigen, niet direct. Het is niet het doel. Het doel is het rustig maken van de patiënt tot het sterven.” Rusthuisverpleegkundige: “Bij euthanasie heb je een duidelijk doel. Als je een middel toedient dan heb je de onmiddellijke dood tot gevolg. Bij palliatieve sedatie is de intentie de symptomen onder controle te krijgen. Ervoor zorgen dat de patiënt pijnvrij is.” 4. Met wie wordt de aanvraag volgens verpleegkundigen besproken? Dit thema heeft als doel een inzicht te krijgen in welke mate verpleegkundigen op de hoogte zijn van alle betrokken actoren bij palliatieve sedatie. Het is belangrijk om palliatieve sedatie te bespreken met de patiënt, arts, familie enz. Aangezien de patiënt de enige is die de refractaire symptomen kan voelen, is hij het meest aangewezen om te beoordelen of deze draaglijk zijn of niet. Alle respondenten geven de patiënt en diens familie aan als belangrijkste personen om de aanvraag mee te bespreken. Daarnaast komt de arts steeds aan bod. Het teamverband komt in mindere mate naar voor. Meer bepaald in twaalf van de dertig interviews wordt er gesproken over teamverband of multidisciplinair overleg. 49 Het palliatief support team komt vaak ter sprake in de ziekenhuissetting, maar minder in de rusthuissetting. Medewerkers van het palliatief netwerk worden namelijk door rusthuisverpleegkundigen in mindere mate gecontacteerd. Deze geven aan enkel contact op te nemen wanneer er problemen optreden met de medicatiepompen of wanneer er nood is aan de opinie van een derde. Verder is er een opvallend verschil tussen rusthuisverpleegkundigen en ziekenhuisverpleegkundigen. De laatstgenoemden leggen minder de nadruk op het overleg met de hoofdverpleegkundige. In deze setting komt wel vaak het multidisciplinair overleg ter sprake. In de rusthuissetting komt de hoofdverpleegkundige bijna altijd aan bod, en wordt er ook meer de nadruk gelegd op teamverband. Ziekenhuisverpleegkundige: “Natuurlijk met de patiënt, de familie. Dan tijdens het multidisciplinair overleg met de professor, de artsen, wij, de psycholoog, hulpverleners van het palliatief support team, sociale verpleegkundige, de diëtiste.” Rusthuisverpleegkundige: “De arts, de hoofdverpleegkundige, eventueel iemand van het team. Men kan ook beroep doen op palliatief deskundigen die een opleiding gevolgd hebben. Familie vind ik natuurlijk ook zeer belangrijk. En indien mogelijk de bewoner zelf.” Resultaten omtrent het thema kennis vergeleken met de literatuur: Uit de literatuur blijkt dat verpleegkundigen zichzelf buiten hun expertisegebied achten (Rietjens, et al., 2007). Dit komt voor ziekenhuisverpleegkundigen deels overeen met onze resultaten terwijl dit voor rusthuisverpleegkundigen niet het geval is. De vaststelling dat er geen levensverkortend effect optreedt bij de correcte toepassing van palliatieve sedatie staat in contrast met de literatuur. In het onderzoek van Arevalo et al. (2012) komt naar voor dat dit nog niet geweten is door verpleegkundigen. Binnen dit onderzoek zijn de verpleegkundigen werkzaam in beide werkomgevingen hier wel van op de hoogte. In één van de criteria luidt dat palliatieve sedatie enkel in de terminale fase kan toegepast worden. Verpleegkundigen zijn, net zoals in de literatuur wordt aangegeven, hiervan op de hoogte (Gielen, et al., 2012). 50 3.2 Thema 2: Multidisciplinaire benadering We willen in dit thema te weten komen of verpleegkundigen op de hoogte zijn van de multidisciplinaire benadering die gehanteerd wordt bij palliatieve sedatie. Verder werd er geanalyseerd of verpleegkundigen beroep kunnen doen op het palliatief netwerk. MULTIDISCIPLINAIRE BENADERING A. Overleg met multidisciplinair team C. Steun van het palliatief netwerk B. Relatie met de arts A. In welke mate wordt er met een multidisciplinair team overlegd? B. Wat is de verpleegkundige relatie met de arts binnen het proces van palliatieve sedatie? C. In welke mate hebben verpleegkundigen steun van het palliatief netwerk? De bevindingen van de bovenstaande vragen worden hieronder ontleed. A. In welke mate wordt er met een multidisciplinair team overlegd? In het ziekenhuis wordt er wekelijks een multidisciplinair overleg georganiseerd waar verschillende actoren aanwezig zijn. Professoren, artsen, hoofdverpleegkundige, verpleegkundigen, leden van het palliatief support team, sociale werkers, kinesitherapeuten, diëtisten en psychologen zitten samen en bespreken een aantal casussen. Gedurende deze overlegmomenten worden de eventuele aanvragen tot palliatieve sedatie ‘in team’ besproken. Ziekenhuisverpleegkundige: “Er is hier één keer per week teamoverleg. Ik vind dat zeer goed. Ze staan ook wel open voor de dingen die we vertellen.” 51 In de rusthuissetting wordt er eerder gesproken over een dagelijkse overdracht. Deze overdracht vindt plaats tussen de verpleegkundigen en de zorgkundigen die op dat ogenblik werkzaam zijn in het rusthuis. Hierin hebben ze de mogelijkheid om hun observaties door te geven en vragen rond de palliatieve sedatie te stellen aan de hoofdverpleegkundige. Deze zorgt ervoor dat iedereen in het rusthuis op de hoogte is van de palliatieve sedatie. Deze groep omvat onder andere kinesitherapeuten, logopedisten, ergotherapeuten, personeelsleden van de schoonmaakploeg, enz. Op deze manier kan iedereen er op een serene wijze mee omgaan. In een rusthuis wordt er steeds gewerkt met huisartsen, deze worden indien nodig opgebeld door een personeelslid. Wanneer er een aanvraag is tot palliatieve sedatie zullen ze altijd gecontacteerd worden om samen met het team het voorstel te bespreken. Opmerkelijk is dat er in dit team geen psychologen aanwezig zijn. Verpleegkundigen uit beide gezondheidszorginstellingen geven aan genoeg input te mogen meedelen tijdens de overlegmomenten, waar ze hun observaties kunnen doorgeven aan de betrokken actoren. Ziekenhuisverpleegkundige: “Ja we geven onze input! Alle kankerpatiënten worden besproken. In welke stadium ze zijn, wat er nog kan gebeuren,… en dan kunnen we echt wel een inbreng hebben van ‘ik vind dat ze comfortabel is’ of ‘ah nee, ik vind van niet want ze heeft dat en dat gezegd’ en dan luisteren we naar elkaar. Ik vind dat heel goed.” Rusthuisverpleegkundige: “Met alle teamleden eigenlijk, zowel dokters, verpleegkundigen, zorgkundigen, zelfs in sommige gevallen de priester omdat sommige mensen ook wel gelovig zijn en dan komt de priester op bezoek. Dat is een vraagstelling zo van ‘mag de priester eens langskomen en wilt u dat ook?’. We hebben ook overdracht he, waar iedereen bijzit. Eigenlijk is het een ruime omkadering. Patiënt vraagt dat, patiënten nemen de beslissing. Wij hebben daar geen beslissingsrecht in, maar we weten er wel allemaal van.” 52 B. Wat is de verpleegkundige relatie met de arts binnen het proces van palliatieve sedatie? Uit de kwalitatieve data komt naar voor dat merendeel van de respondenten zelf de arts moet aansporen om palliatieve sedatie op te starten. De verpleegkundigen hebben het gevoel dat ze de arts binnen dit proces moeten sturen en begeleiden. De verpleegkundigen zijn diegenen die een vertrouwensrelatie met de patiënt hebben opgebouwd en waartoe de patiënt zich richt bij vragen en bedenkingen. De verpleegkundigen weten meestal precies wat de patiënt wenst en geven dit door aan de arts. Het is vervolgens de rol van de verpleegkundigen om ‘advocaat van de patiënt’ te spelen en om zijn wens door te duwen naar de artsen toe. Zowel ziekenhuis- als rusthuisverpleegkundigen geven aan diegenen te zijn die het best de evolutie van de refractaire symptomen kunnen beoordelen tijdens de sedatie van de patiënt. Ze observeren namelijk de patiënt op zeer regelmatige tijdstippen en zijn verantwoordelijk voor zijn verzorging. Zij geven vervolgens hun bevindingen door naar de arts die, op zijn beurt, verantwoordelijk is voor aanpassingen van het sedatiebeleid. Ziekenhuisverpleegkundige: “Hetgeen wat ik zie zeg ik zeker aan de dokter ze. Ik ben er acht uren per dag. Allee niet acht uren bij één patiënt maar toch veel langer dan de arts. Die komt pas even binnen. Je moet de arts echt naar u toe trekken en zeggen wat je gezien hebt want soms kan of wil de patiënt het niet zeggen.” Rusthuisverpleegkundige: “Ik heb de laatste tien jaar toch het gevoel in mijn contact met huisartsen dat deze toch ook wel heel luisterbereid zijn naar verpleegkundigen toe, die toch wel heel veel weten van palliatieve zorgen, en vaak meer dan de huisartsen.” Meestal gebeurt het dat de verpleegkundigen de arts moeten overtuigen om de dosis op te drijven. De rusthuisverpleegkundigen geven aan dat de arts hun hier meestal in volgt. Bij de ziekenhuisverpleegkundigen ziekenhuisverpleegkundigen hebben gebeurt volmondig dit minder verteld dat vaak. artsen De meeste vaak een terughoudende houding vertonen ten opzicht van het opdrijven van de medicatie. 53 De assistenten die zeer gemakkelijk bereikbaar zijn, hebben de bevoegdheid niet om het beleid te wijzigen indien verpleegkundigen het nodig achten. Enkel de professor of palliatieve arts is hiervoor verantwoordelijk. Deze sterke hiërarchie ligt, volgens de respondenten, aan de basis van dit probleem. Alle ziekenhuisverpleegkundigen geven aan dat zowel de professor als de palliatieve arts zeer moeilijk te bereiken zijn. Hierdoor wordt het wijzigen van het beleid uitgesteld terwijl de patiënt lijdt. In rusthuizen zijn de huisartsen enkel en alleen te bereiken wanneer ze opgeroepen worden. Toch verloopt de communicatie vlotter. Ziekenhuisverpleegkundige: “Hier in het ziekenhuis moet je wel knokken vind ik... Het zijn zogezegd de assistenten die beslissen. Maar ze zijn wel niet autonoom. Die moeten nog hun weg zoeken, voor hen is dat allemaal nieuw. Ze zijn nog in opleiding. Ze moeten ook altijd wachten op onze 2 professoren om belangrijke knopen door te hakken. En die proffen gaan ze ook niet te vaak bellen overdag omdat het overkomt als storend.” Rusthuisverpleegkundige: “De verpleegkundige die zich ermee bezig houdt zou sneller moeten ingrijpen. Ook tijdens de zorg als men ziet dat er teveel symptomen zijn die men niet onder controle krijgt, en dat blijft aanslepen… Het is niet dat de huisarts hier om de week staat. Dat is pas om de maand een consultatie dus dan is het aan ons om te zeggen van kijk, deze symptomen doen zich voor. We moeten ingrijpen.” Anderzijds speelt de sterke therapeutische hardnekkigheid een belangrijke rol bij palliatieve sedatie. Hiermee wordt bedoeld dat de arts tot het uiterste zal gaan om de patiënt te blijven behandelen in plaats van palliatieve zorg op te starten. Volgens de geïnterviewde verpleegkundigen komt dit sterk naar voor in hun artsenopleiding. Ze mogen hun patiënt niet ‘laten vallen’. In het weekend is het voor de verpleegkundigen in het ziekenhuis nog moeilijker om een arts te contacteren om het beleid van de patiënt op punt te zetten. Tijdens de weekends kan de verpleegkundige contact opnemen met een arts van wacht. Opmerkelijk is dat deze arts de verantwoordelijkheid niet altijd wil opnemen. 54 Ziekenhuisverpleegkundige: “Als je palliatieve sedatie moet krijgen dan moet je ervoor zorgen dat je dat niet tegenkomt in het weekend, noch op feest- of brugdagen, noch s’ nachts. Tja, dat is zo. Het is heel erg maar het is zo hoor! ” Uit onze resultaten blijkt dat de palliatieve sedatie volgens de verpleegkundigen vaak te laat wordt opgestart. De patiënt heeft hierdoor te lang moeten lijden. Hier hebben verschillende verpleegkundigen het moeilijk mee. Verder geven alle respondenten aan dat ze de observaties moeten doorgeven aan de arts, en dit beschouwen ze als hun belangrijkste taak van de samenwerking met de arts. Ziekenhuisverpleegkundige: “We volgen de patiënt gedurende heel de shift. Soms een week lang en onze rol is eigenlijk het klankbord zijn en de vertaler naar de arts toe, wat wij observeren gaan we tegen de arts vertellen. We vragen dan of ze de medicatie willen aanpassen zodanig dat de patiënt minder pijn heeft.” Rusthuisverpleegkundige: “De verpleegkundige is niet meer het verlengde arm construct van de arts, maar is iemand die meedenkt en meestuurt en ik zou zelfs meer zeggen, in het geval van palliatieve sedatie die mee de zorg draagt en die soms naar artsen toe meer sturend is dan de arts zelf. Het is vaak de arts die op basis van hun goede observaties zijn behandelplan gaat opstellen.” C. In welke mate hebben verpleegkundigen steun van het palliatief netwerk? Het gebeurt dat een arts niet meewerkt of niet openstaat voor palliatieve sedatie. In dit geval nemen sommige verpleegkundigen contact op met het palliatief support team of het palliatief netwerk, zonder medeweten van de arts. Dit wordt op deze manier gedaan omdat verpleegkundigen merken dat collega’s met een sterke palliatieve achtergrond de artsen meer kunnen overtuigen. De ziekenhuisverpleegkundigen geven aan dat er een heel goede samenwerking is met de medewerkers van het palliatief support team en met de hulpverleners van de palliatieve zorgen. Het is zo dat het palliatief support team meestal betrokken wordt bij de beslissing tot palliatieve sedatie in het ziekenhuismilieu. Zij zijn bevoegd om het beleid op te starten en indien nodig aan te passen, in samenspraak met de arts. Het palliatief support team geeft tevens advies, praat met de patiënt en diens familie en is regelmatig aanwezig op het multidisciplinair overleg. 55 Ziekenhuisverpleegkundigen geven in het merendeel van de gevallen aan beroep te doen op het palliatief support team om informatie te verschaffen aan de patiënt. In de rusthuissetting kan men ook beroep doen op het palliatief netwerk. Hier kan het palliatief netwerk instaan voor het opstarten van de sedatie, het instellen van de medicatiepompen en het begeleiden van patiënt en familie. Rusthuisverpleegkundigen vinden deze samenwerking goed maar geven aan meer behoefte te hebben aan informatiebrochures en gerichte medicatieschema’s om zelfstandig de procedure te kunnen overleggen met arts en patiënt. Het palliatief support team is in het ziekenhuis enkel gedurende de werkdagen, van maandag tot en met vrijdag, toegankelijk. In het weekend kunnen verpleegkundigen er geen beroep op doen wat soms zeer vervelend is indien ze ondersteuning nodig hebben voor een specifieke patiënt. Ziekenhuisverpleegkundige: “Het palliatief support team wordt altijd betrokken in zulke zaken. Ze zijn daar meer mee vertrouwd. Ze kunnen ons ondersteunen en advies geven. Elke week hebben we ‘oncostaff’, de woensdag. Vooral psychologen en palliatief support team zijn sterk aanwezig. Dit zijn de belangrijkste personen eigenlijk.” Rusthuisverpleegkundige: “Dan wordt meestal het palliatief netwerk gecontacteerd. In die zin dat die mensen wel meer experten zijn op communicatievlak en op vlak van dosering en dergelijke meer, om dat op een degelijke gefundeerde manier, een serene manier te laten gebeuren.” Resultaten uit het thema multidisciplinaire benadering vergeleken met de literatuur: De verschillende actoren van het multidisciplinair team komen overeen met de actoren die in de literatuur voorkomen (Wanrooij & Koelewijn, 2007). In de literatuur komt terug dat het palliatief support team en palliatief netwerk zeer toegankelijk is voor zowel ziekenhuizen als rusthuizen (Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen, 2008). In de interviews komt naar voor dat het palliatief support team effectief toegankelijk is, behalve in het weekend. Het palliatief netwerk is echter wel toegankelijk in het weekend en op feestdagen. Het feit dat verpleegkundigen de gewoonte hebben hun observaties en bevindingen te rapporteren naar de actoren van de betrokken disciplines komt zowel terug in de literatuur als in de interviews (Arevalo, et al., 2012). 56 3.3 Thema 3: Gevoel bij palliatieve sedatie In de kwalitatieve data is de gevoelswereld van verpleegkundigen vaak naar voor gekomen. In de interviews werd steeds bevraagd hoe verpleegkundigen zich hebben gevoeld bij palliatieve sedatie. We zijn dieper ingegaan op de onderliggende redenen van hun gevoelens bij palliatieve sedatie. GEVOEL BIJ PALLIATIEVE SEDATIE B. Omgang met palliatieve sedatie A. Reactie bij aanvraag 1. Verschillen de emoties naargelang wie de aanvrager is 1. ventileren bij collega's 2. Gevoelens meenemen naar huis 3. Nood aan psychologische begeleiding Het gevoel dat verpleegkundigen beleven bij palliatieve sedatie hebben we gecategoriseerd naargelang ze dit zelf hebben aangegeven. Binnen deze deelthema’s komen alle aspecten naar voren die voor de verpleegkundigen bijgedragen hebben tot hun gevoel bij palliatieve sedatie. We hebben binnen dit thema twee hoofdthema’s en vier deelthema’s. A. Wat is de reactie van verpleegkundigen wanneer er aanvraag tot palliatieve sedatie komt? 1. Verschillen deze emoties naargelang wie de aanvrager (patiënt/familie/arts) is? 57 B. Hoe gaan verpleegkundigen om met palliatieve sedatie? 1. Kunnen ze hun gevoelens rond palliatieve sedatie bespreken met collega’s? 2. Nemen ze hun gevoelens mee naar huis? 3. Hebben verpleegkundigen nood aan extra psychologische begeleiding? A. Wat is de reactie van verpleegkundigen bij een aanvraag tot palliatieve sedatie? In dit thema onderzoeken we hoe verpleegkundigen reageren bij een aanvraag tot palliatieve sedatie. Hierbij gaan we na wat het gevoel van verpleegkundigen hierbij is en hoe ze omgaan met een dergelijke aanvraag. Wanneer de patiënt palliatieve sedatie aanvraagt, vinden verpleegkundigen het eenvoudiger mee te stappen in het proces omdat ze ervan uitgaan dat patiënten hier al langere tijd over nagedacht hebben. Verpleegkundigen zien palliatieve sedatie als iets positief omdat de patiënten van hun lijden worden verlost. De eerste reactie van verpleegkundigen is luisteren naar het verhaal van de patiënt en luisteren naar wat de concrete vraag precies is. De respondenten voelen zich allemaal betrokken en spelen steeds in op de vraag van patiënt. Enkele respondenten geven aan dat ze verder kijken dan de vraag alleen en bijgevolg de geschiedenis van de patiënt bekijken. Daarnaast gaan ze na of de patiënt wel effectief pijn heeft. Ten slotte bespreken de ziekenhuisverpleegkundigen deze aanvraag tijdens het multidisciplinair overleg. Dit in tegenstelling tot de rusthuisverpleegkundigen, die de aanvraag tot palliatieve sedatie in eerste instantie bespreken met de hoofdverpleegkundige. 1. Verschillen deze emoties naargelang wie de aanvrager is? Wanneer we dieper ingaan op de eerste reactie van verpleegkundigen en vragen of deze emoties zouden verschillen naargelang wie de aanvrager is, zien we weinig verschil met het voorgaande aspect. De bewoner of patiënt komt nog steeds sterk naar voor. Wanneer de familie of arts het vraagt, dan zullen de verpleegkundigen altijd nagaan in welke mate de patiënt hierin betrokken is geweest. Verschillende respondenten geven wel aan dat er steeds naar de gehele situatie moet gekeken worden en dat men zich moet afvragen of palliatieve sedatie hier wel al aan de orde is. 58 Ziekenhuisverpleegkundige: “Ik denk dat als het van uw patiënt komt dat je dan een ander gevoel hebt. Als een arts zoiets zou aanvragen zou ik mij afvragen of dat wel al besproken is geweest met de patiënt en familie. Als je het van de patiënt en familie hoort, heb je toch zoiets van, oké er is echt vraag naar.” Rusthuisverpleegkundigen: “Voor mij zou dit wel een verschil maken, omdat die persoon dan niet beslist heeft. Bij mij gaat het echt om het lijden van de bewoner die een keuze heeft gemaakt, ik zou het er moelijker mee hebben moest familie die vraag stellen.” B. Hoe gaan verpleegkundigen om met palliatieve sedatie? In dit deelthema willen we onderzoeken of verpleegkundigen zich beter voelen bij palliatieve sedatie wanneer ze ergens terecht kunnen met hun gevoelens. We onderzochten de mogelijkheid om situaties te bespreken met collega’s, thuis of met een psycholoog. 1. Kunnen ze hun gevoel rond palliatieve sedatie bespreken met collega’s? Alle respondenten geven aan dat het belangrijk is om bepaalde situaties te bespreken met collega’s. Bij de verpleegkundigen die werkzaam zijn in het ziekenhuis komt het vaak naar voor dat het altijd snel moet gaan en dat er weinig specifieke momenten zijn waarop deze gevoelens kunnen besproken worden. De enige ogenblikken dat er over de gevoelens van verpleegkundigen kan gesproken worden zijn pauzes. Zij merken zelf op dat ze nood hebben aan gestructureerde momenten om daarover te ventileren. Twee verpleegkundigen geven ook aan dat ze zelf initiatief hebben genomen om dit probleem met de hoofdverpleegkundige te bespreken. Ziekenhuisverpleegkundige: “Dat is meestal snel tussen de soep en de patatten. Omdat iedereen niets anders doet dan werken. Soms mis ik wel zo een informeel moment dat het eens tijd wordt om eruit genomen te worden om daar eens over te praten.” De meerderheid van de verpleegkundigen die werkzaam zijn in een rusthuis geven aan dat ze de mogelijkheid hebben om dit te bespreken met collega’s en de hoofdverpleegkundige. Ze vinden dit nodig, en ze nemen hier ook de tijd voor. 59 Rusthuisverpleegkundige: “Wij proberen toch onderling met de verpleegkundigen erover te praten, dus daar is echt wel ruimte voor. Ik weet niet of we die tijd krijgen, maar we nemen die gewoon.” 2. Nemen ze hun gevoelens mee naar huis? Binnen dit deelthema is er een groot verschil tussen de ziekenhuisverpleegkundigen en de rusthuisverpleegkundigen. Bij de ziekenhuisverpleegkundigen geeft de meerderheid aan dat ze bij bepaalde patiënten hun gevoelens meenemen naar huis. Dit zijn vooral jonge patiënten en/of die ze gedurende langere tijd verzorgd hebben. Dit staat in schril contrast met de rusthuisverpleegkundigen, zij nemen hun gevoelens heel zelden mee naar huis. Verpleegkundigen in het rusthuis merken bovendien op dat ze achteraf minder tijd nodig hebben om de palliatieve sedatie te verwerken. De rusthuisverpleegkundigen wijzen erop dat het anders zou zijn als de patiënt jong is en wanneer ze het proces van palliatieve sedatie niet zouden kunnen afsluiten. Op gebied van opvang in de thuissituatie hebben de meeste ziekenhuisverpleegkundigen wel een klankbord. Dit wil zeggen dat ze hun gevoelens kunnen bespreken met iemand uit de thuissituatie. 3. Hebben verpleegkundigen nood aan extra psychologische begeleiding? Zowel binnen de rusthuissetting als binnen de ziekenhuissetting zijn er verpleegkundigen die nood aan hebben aan professionele psychologische begeleiding, maar dit is een minderheid. Algemeen gesteld heeft de meerderheid van de respondenten geen nood aan professionele psychologische ondersteuning. De ziekenhuisverpleegkundigen die hier nood aan hebben geven zelf aan dat ze de mogelijkheid hebben om binnen het ziekenhuis een psycholoog te raadplegen. Resultaten uit het thema gevoel bij palliatieve sedatie vergeleken met de literatuur: Uit de interviews is gebleken dat verpleegkundigen zelfstandig kunnen reflecteren over palliatieve sedatie. Wanneer er sprake is van een sedatie staan ze hierbij stil. Ze gaan controleren of dit een mogelijke optie is die op dat ogenblik al aan de orde is. Dit aspect kwam in de literatuur ook naar voor. Het uitvoeren van palliatieve sedatie lokt reflectie uit over de mate waarin palliatieve sedatie wordt toegepast en onder welke voorwaarden deze opdracht aanvaardbaar is voor de verpleegkundigen (Rietjens, et al., 2007). 60 Net zoals in de literatuur komt in onze interviews naar voren dat de leeftijd van de patiënt een rol speelt bij het gevoelsaspect (Rietjens et al., 2007). Voornamelijk de rusthuisverpleegkundigen hebben minder moeilijkheden met de emotionele belasting omdat hun populatie patiënten, die palliatieve sedatie ondergaat, een respectabele leeftijd heeft. Ziekenhuisverpleegkundigen worden vaker geconfronteerd met palliatieve sedatie bij jonge personen waardoor deze meer nood hebben aan momenten om te ventileren en psychologische begeleiding. Alle verpleegkundigen geven wel aan dat ze palliatieve sedatie zien als iets positiefs. Dit staat in contrast met het onderzoek van Arevalo, et al. (2012) waarin verpleegkundigen het gevoel hebben dat ze meewerken aan zelfdoding. De indruk dat de respondenten over de arts hebben staat in contrast met de literatuur. In de interviews benadrukken de verpleegkundigen dat ze de arts moeten aanmoedigen om meer medicatie toe te dienen, terwijl er in de literatuur wordt gezegd dat dit niet het geval is. In de literatuur kwam naar voor dat verpleegkundigen angstig waren. Ze dachten namelijk dat de hoeveelheid medicatie die de arts toediende hoger was dan de toegestane hoeveelheid (Rietjens, et al., 2012). Dit staat in contrast met ons onderzoek. Hierbij is naar voor gekomen dat verpleegkundigen dit juist aanmoedigden, en dat ze de arts moeten aansporen om medicatie toe te dienen. Bij alle verpleegkundigen uit ons onderzoek komt tevens aan bod hoe sterk ze de patiënt wensen te betrekken in de beslissing. De respondenten geven aan dat ze het moeilijk hebben indien de patiënt niet betrokken wordt. De goedkeuring van de patiënt, is net zoals in de literatuur noodzakelijk om de emotionele belasting te verlagen (Raus, et al., 2012). 61 3.4 Thema 4: Omgaan met patiënt en familie Binnen dit thema onderzoeken we in welke mate verpleegkundigen een relatie opbouwen met patiënt en familie. Om dit te onderzoeken bekijken we het tijdsaspect. Hiermee willen we nagaan of de verpleegkundige genoeg tijd heeft voor haar patiënt en diens familie. We stellen ons enerzijds de vraag of verpleegkundigen palliatieve sedatie zelf durven bespreekbaar maken en anderzijds welke ondersteunende zorgen verpleegkundigen bieden aan patiënt en familie. Relatie met patiënt en familie A. Tijdsaspect B. Palliatieve sedatie bespreekbaar maken C. Ondersteunende zorgen A. Hebben verpleegkundigen voldoende tijd om voor hun patiënt en familie te zorgen? B. Durven verpleegkundigen palliatieve sedatie bespreekbaar te maken? C. Welke ondersteunende zorgen biedt de verpleegkundige aan patiënt en familie? Zoals in voorgaande punten al aan bod is gekomen legt de verpleegkundige de nadruk op het belang van de patiënt. De verpleegkundigen voelen zich advocaat van de patiënt, komen voor hen op, spreken de arts erover aan en gaan met de familie om. Dat er een belangrijk samenspel is tussen verpleegkundige en patiënt komt zowel uit de literatuur als uit de kwalitatieve data naar voor. Aan de hand van de vooropgestelde vragen willen we dieper ingaan op aspecten die de relatie tussen patiënt, familie en zorgverlener kunnen beïnvloeden. 62 A. Vinden verpleegkundigen dat ze voldoende tijd hebben om hun patiënt en diens familie op te vangen? Binnen het tijdsaspect ziekenhuisverpleegkundigen merken en we een groot verschil rusthuisverpleegkundigen. De op tussen ziekenhuis- verpleegkundigen merken bijna allemaal op dat ze onvoldoende tijd hebben om voor hun patiënt en diens familie te zorgen. Ziekenhuisverpleegkundige: “Je moet daar tijd voor hebben, ik vind dat de tijd soms mijn taak belemmert. Ik heb soms het gevoel van: ‘ik kan niet genoeg doen’. Soms wordt je geremd om binnen te gaan omdat je weet dat je maar 10 minuten hebt en je weet dat de zorg een half uur zal vragen. En dan moet je weglopen, en dan ben ik gegeneerd, dan moet ik zeggen van sorry, ik moet voortdoen. ” De rusthuisverpleegkundigen geven aan wel tijd te hebben om te werken aan de relatie met patiënt en familie. Zelf verwoorden ze het als volgt: Rusthuisverpleegkundige: “Als er iemand in tranen uitbarst, dan moet je daar niet gaan lopen om een bel te gaan doen. Hier staan ze daar echt wel op, je mag die troosten.” B. Durven verpleegkundigen palliatieve sedatie bespreekbaar te maken? De meeste respondenten durven over palliatieve sedatie te communiceren met patiënt en diens familie. Ze zien dit als een onderdeel van het sterven en vinden dat het hun taak is om patiënt en familie te informeren over wat palliatieve sedatie juist betekent. Wel geven de verpleegkundigen aan dat ze zich comfortabeler voelen als de patiënt of de familie zelf het onderwerp aansnijdt. De minderheid die zich niet geschikt voelt om een dergelijk gesprek te voeren zal de patiënt eerder doorverwijzen naar een collega, psycholoog, arts of een palliatief verpleegkundige. Ziekenhuisverpleegkundige: “Ik vind dat het bespreekbaar moet zijn. Het is natuurlijk moeilijk als de patiënt er zelf nog niets heeft over gezegd, maar ik zou daar toch wel eens naar polsen als de patiënt zelf weet dat hij terminaal is. Ik vind het wel belangrijk dat daarover wordt gepraat, dat er niet iets gebeurt dat niet is voorbereid.” 63 Rusthuisverpleegkundige: “Ik denk dat het meest belangrijk is dat je het zegt zoals het is, zowel tegen die familie als tegen de bewoner zelf. Ik vind dat niet moeilijk, eerlijkheid in alle omstandigheden dat lijkt mij het beste.” C. Welke ondersteunende zorgen biedt de verpleegkundige aan patiënt en familie? De respondenten geven bij een palliatieve sedatie voornamelijk comfortzorg. Verder vinden de verpleegkundigen het belangrijk om te luisteren naar de familie. Daarnaast leggen ze de nadruk op psychologische ondersteuning. Een meerderheid van de respondenten geven aan dat hygiënische zorgen wel belangrijk zijn, maar dat het comfort van de patiënt primeert. Hiermee bedoelen ze dat ze niemand onnodig willen belasten met hygiënische zorgen, ze zullen dan eerder de patiënt opfrissen. Wat wel opvallend vaak vermeld wordt is de mondhygiëne. Dit wordt door verschillende verpleegkundigen als belangrijk ervaren. In deze kwalitatieve data is ook naar voor gekomen hoe belangrijk het contact is met de gesedeerde patiënt. Zowel rusthuisverpleegkundigen als ziekenhuisverpleegkundigen leggen de nadruk op het feit dat de patiënt nog alles hoort wat er gezegd wordt. Hier houden zij dan ook rekening mee en ze zorgen ervoor dat ze nog contact maken met de patiënt. Dit doen ze door de patiënt aan te spreken, hem zacht aan te raken en door te zeggen welke handelingen ze uitvoeren. Verschillende verpleegkundigen zorgen ervoor dat de familie wordt betrokken in de zorg. Ook zij hebben nood aan ondersteuning in deze moeilijke periode. De verpleegkundigen betrekken de familie in de hygiënische zorgen, geven tips zoals het hand van de patiënt vasthouden. Tevens bieden ze een luisterend oor en een tas koffie aan wanneer familieleden het emotioneel moeilijk hebben. Het blijven overnachten van familieleden is ook voorzien in de mogelijkheden en wordt voorgesteld door de verpleegkundigen. Sommige respondenten leggen de nadruk op de kleine dingen, onder andere een fris ruikende kamer, een sfeerlicht, een goede comfortabele houding in bed, enz. Binnen het bieden van ondersteunende zorgen kunnen we weinig verschillen terugvinden tussen de rusthuisverpleegkundigen en de ziekenhuisverpleegkundigen. Eén rusthuis- verpleegkundige vertelde dat er na het overlijden van de patiënt nog regelmatig contact is met de familieleden. Het rusthuis belt de familie zelf op om te vragen hoe het met hen 64 gaat. In bepaalde rusthuizen worden er herdenkingsvieringen georganiseerd waarin er een persoonlijk woordje over overleden bewoners wordt verteld. Resultaten uit het thema omgaan met patiënt en familie vergeleken met de literatuur: Net zoals in de literatuur komt in de kwalitatieve data naar voor dat een luisterend oor van de verpleegkundige noodzakelijk is (Bruinsma, et al., 2012). Psychologische ondersteuning in deze gevoelige situatie is zeer belangrijk voor patiënt en familie en dit werd ook aangegeven door de verpleegkundigen. Alle verpleegkundigen maken ons duidelijk dat ze opvang van patiënt en familie heel belangrijk vinden. Deze bevinding komt overeen met de literatuur (Bruinsma, et al., 2012). In deze studie valt het op dat er voornamelijk voor ziekenhuisverpleegkundigen een ernstig tijdsgebrek is om deze opvang ten volle te kunnen uitvoeren. In de rusthuissituatie is een mogelijk tijdsgebrek minder naar voor gekomen. Wat opmerkelijk is, is het feit dat er in de literatuur verwacht wordt dat verpleegkundigen deze situatie vlot kunnen bespreken met patiënt en familie. Niet alle geïnterviewde verpleegkundigen vinden dit eenvoudig om te doen. Verscheidene verpleegkundigen geven aan dat ze de patiënt aanspreken en aanraken. Op deze manier geven ze een signaal naar de familie toe. Sommige verpleegkundigen betrekken op deze manier de familie in de zorg. We vinden dit ook terug in de literatuur (Cherny & Radbruch, 2009). In de literatuur is tevens naar voor gekomen dat zorgverleners tijdens het rouwproces kunnen fungeren als klankbord (Crul et al., 2005). Dit wordt opgevangen door de rusthuisverpleegkundigen omdat zij een nagedachtenis organiseren voor alle overleden bewoners. In het ziekenhuis is deze mogelijkheid beperkt tot kort na het overlijden van de patiënt. 65 DISCUSSIE Discussie van de resultaten In dit deel van de thesis komt de finale interpretatie van de kwalitatieve analyse aan bod. Er zal dieper ingegaan worden op wat de verschillen nu juist zijn tussen een rusthuisverpleegkundige en een ziekenhuisverpleegkundige. Thema 1: Kennis Vooreest blijkt uit de resultaten dat de kennis over palliatieve sedatie bij een overgroot deel van de respondenten van een degelijk niveau is. Binnen het kennis aspect vallen onder andere de criteria waaraan moet worden voldaan om palliatieve sedatie te mogen uitvoeren bij een patiënt, het verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie aangaande het doel, de handeling en het resultaat. Een nuance die toch dient gemaakt te worden ligt verscholen in de zelfreflectie van de verpleegkundige over zijn/haar kennis over palliatieve sedatie. Uit de resultaten komt naar voor dat ziekenhuisverpleegkundigen niet overtuigd zijn van hun kennis Als gevolg daarvan, roepen ze vaak hulp in van gespecialiseerde zorgverleners zoals medewerkers van het palliatief support team. Rusthuisverpleegkundigen voelen zich, in tegenstelling tot ziekenhuisverpleegkundigen, meer bekwaam om uitleg te geven aan patiënt en familie. Thema 2: Multidisciplinair overleg Tot slot komen uit de kwalitatieve analyse enkele bemerkingen naar voor omtrent de multidisciplinaire samenwerking. Zo blijkt dat rusthuisverpleegkundigen, in tegenstelling tot ziekenhuisverpleegkundigen, minder contact hebben met de arts. Toch is het opmerkelijk dat wijzigingen in het beleid in het ziekenhuis het moeilijkst verlopen. Volgens de ziekenhuisverpleegkundigen heerst er een sterke hiërarchie in het ziekenhuis. Niet alle artsen hebben de bevoegdheid om het beleid te wijzigen indien verpleegkundigen het nodig achten. Enkel een professor of palliatieve arts is hiervoor verantwoordelijk. De verpleegkundigen geven aan dat deze laatstgenoemden moeilijk te bereiken zijn waardoor het wijzigen van het beleid steeds wordt uitgesteld. En plus merken we nog een tweede verschil op. Als het de aanvraag voor palliatieve sedatie 66 betreft bespreken rusthuisverpleegkundigen dit in de overdracht. Iedereen die met de patiënt in contact komt wordt op de hoogte gebracht van de situatie. In het ziekenhuis daarentegen wordt er multidisciplinair overleg gepleegd over elke patiënt en daarin wordt de palliatieve sedatie besproken met professor, assistenten, verpleegkundigen enz. Van een heel andere aard is volgende bemerking. De resultaten van het onderzoek wijzen er op dat zowel ziekenhuis- als rusthuisverpleegkundigen de arts moeten aansporen om palliatieve sedatie op te starten, sedatie te onderhouden en refractaire symptomen te onderdrukken. Verpleegkundigen zien het als hun taak om observaties door te geven aan de arts. Wanneer de patiënt lijdt, en de verpleegkundigen refractaire symptomen opmerken vinden zij dat er meer nood is aan palliatieve sedatie. Verder geldt in het ziekenhuis het probleem van therapeutische hardnekkigheid. Artsen ondervinden moeilijkheden doordat ze hun patiënten moeten ‘loslaten’. In rusthuizen zien we dat dit flexibeler verloopt. In het onderzoek is naar voor gekomen dat de taken van zowel ziekenhuis- als rusthuisverpleegkundigen weinig van elkaar verschillen. Wel is het zo dat verpleegkundigen uit de twee gezondheidszorginstellingen hun nadruk anders leggen. Ziekenhuisverpleegkundigen hechten meer belang aan de observatie van de effecten van de sedatie zodat het beleid eventueel aangepast kan worden. Rusthuisverpleegkundigen focussen zich vooral op de begeleiding van patiënt en familie. Hieruit leiden de onderzoekers af dat ziekenhuisverpleegkundigen zich vooral toespitsen op het zeer nauwkeurig doorlopen van de stappen van het proces van palliatieve sedatie en het opvolgen van het opgesteld beleid. Dit staat in contrast met de rusthuisverpleegkundigen die zich meer richten op begeleiding van patiënt en diens familie. Wanneer er een vervelende situatie is, bespreken de meeste respondenten dit met collega’s. Hierin merken we een verschil op tussen de verpleegkundigen. De tijd die ze krijgen om het gebeurde te verwerken verschilt tussen de rust- en ziekenhuisverpleegkundigen. Rusthuisverpleegkundigen nemen de tijd om over hun gevoelens te praten met hun collega’s of hun hoofdverpleegkundige en ze hebben minder moeilijkheden met palliatieve sedatie omdat ze het een plaats kunnen geven. Tot slot kan er gesteld worden dat alle verpleegkundigen palliatieve sedatie zien als een 67 positief gegeven. Ze beschouwen het als een keuze van de patiënt die zij moeten respecteren. Thema 3: Gevoelens Binnen het thema ‘emotie’ valt er een groter onderscheid op te merken tussen beide soorten verpleegkundigen. Het valt op dat ziekenhuisverpleegkundigen het emotioneel moeilijker hebben dan hun collega’s in het rusthuis. Uit de kwalitatieve analyse kan dit gegeven verklaard worden door de leeftijd van patiënten die palliatieve sedatie ondergaat. Het is duidelijk dat de bewoners in een rusthuis zich in een andere fase van het leven bevinden dan de gemiddelde persoon op een oncologische dienst van een ziekenhuis. Bovendien blijkt uit de interviews dat ziekenhuisverpleegkundigen minder de tijd nemen om hun gevoelens te delen op de werkvloer dan rusthuisverpleegkundigen. De onderzoekers merken een hogere werkdruk op in het werkveld van een ziekenhuisafdeling, desondanks het bestaan van het palliatief support team. Ziekenhuisverpleegkundigen geven in de meerderheid van de gevallen aan dat het te druk is om eigen gevoelens te bespreken. Emotionele problemen moeten altijd besproken worden tijdens de koffie- of middagpauze. Ze nemen dan ook zelf het initiatief om de hoofdverpleegkundige te contacteren en teamvergaderingen te organiseren waarin ze hun gevoelens kunnen ventileren. De rusthuisverpleegkundigen echter zeggen dat ze hier voldoende tijd voor hebben. Ze nemen tevens hun gevoelens minder snel mee naar huis. De ziekenhuisverpleegkundigen die extra nood hebben aan een luisterend oor kunnen wel steeds bij iemand terecht in hun thuissituatie. Uit de kwalitatieve analyse blijkt dat slechte ervaringen met palliatieve sedatie, emotionele moeilijkheden doen rijzen bij de verpleegkundigen. Zo kan het onnodig zien lijden van een patiënt (bij gebrek aan procedure aanpassing), voor psychologische problemen zorgen bij verpleegkundigen. Als laatste bevinding hebben we gemerkt dat in de literatuur verpleegkundigen moeilijkheden ervaren omdat ze het gevoel hebben mee te werken aan actieve levensbeëindiging. Deze conclusie staat in sterk contrast met onze bevindingen. Zowel bij de ziekenhuis- als bij de rusthuisverpleegkundigen staat de patiënt centraal. De toestemming van de patiënt en het feit dat patiënt het onderwerp 68 zelf bespreekbaar durft stellen, zorgt ervoor dat verpleegkundigen een rustiger gevoel hebben bij de palliatieve sedatie. Thema 4: Omgaan met patiënt en familie In het thema ‘omgaan met patiënt en familie’ blijkt dat verpleegkundigen palliatieve sedatie vlot durven bespreken met patiënt en familie. Dit staat in schril contrast met zelf het onderwerp aanbrengen. De verpleegkundigen geven aan dat de onvoorspelbaarheid van de reactie van de patiënt en familie hen afschrikt. Hier merken de onderzoekers geen onderscheid tussen de rusthuis- of ziekenhuisverpleegkundige. Zoals reeds vermeld doen ziekenhuisverpleegkundigen meer beroep op het palliatief support team in vergelijking met hun collega’s in het rusthuis. Dit team staat ter beschikking van alle stakeholders in een palliatieve sedatie. Dit verlaagt de werkdruk van de ziekenhuisverpleegkundigen. Uit de interviews kan afgeleid worden dat dit ondersteunend mechanisme helemaal niet aan de orde is in het rusthuiswezen. Rusthuisverpleegkundigen zien het dan ook als een van hun belangrijkste taken om diepgaande gesprekken niet uit de weg te gaan. Doch geven verpleegkundigen uit beide settings aan dat een luisterend oor primordiaal is binnen deze sector. Verder is het opvallend dat rusthuisverpleegkundigen na het overlijden van de persoon nog contact hebben met familie en dat er zelfs herdenkingsplechtigheden worden georganiseerd. Deze mogelijkheid vinden we in het ziekenhuis niet terug. Binnen het onderzoek valt op, en wordt door zowel ziekenhuis- als rusthuisverpleegkundigen aangegeven, dat informatie betreffende bepaalde symptomen van de patiënt moeten worden doorgegeven en verklaard aan de familie. Zo gebeurt het regelmatig dat de patiënt zich fysiek niet meer kan uitdrukken maar toch nog de gesprekken rondom hem/haar kan volgen. Het is belangrijk dat de familie hiervan op de hoogte wordt gesteld 69 Beperkingen onderzoek Als eerste beperking van deze studie merken we het tijdrovend karakter op. Dit wordt binnen thematische analyse als een nadeel aanschouwd omdat we steeds de volledige dataset moesten doorzoeken om codes en thema’s te ontwikkelen. Binnen dit onderzoek hebben we geopteerd om twee zorgomgevingen te vergelijken. Via deze vergelijking hebben we overeenkomsten en verschillen tussen de verpleegkundigen kunnen analyseren. Een volgende tekortkoming binnen dit kwalitatief onderzoek is dat de steekproef relatief klein is. Vijftien verpleegkundigen per instelling zorgt ervoor dat de resultaten weinig veralgemeenbaar zijn. De uniformiteit van de instellingen komt hierbij naar voor als een nadeel. Het Gentse ziekenhuis is een Universitair Ziekenhuis, de overdraagbaarheid naar een algemeen ziekenhuis kan hierdoor moeilijk gelden. De meewerkende rusthuizen komen uit de clustervereniging ‘Armonea’, wat ervoor zorgt dat deze bevindingen moeilijk kunnen worden veralgemeend voor alle rusthuizen. Als laatste tekortkoming merken we op dat het in ons onderzoek gaat om de ervaringen en inzichten van de verpleegkundigen. Deze beleving is persoonlijk en kan moeilijk gegeneraliseerd worden. Deze onderzoeksresultaten zijn dus weinig representatief voor andere verpleegkundigen. Meerwaarde van het onderzoek De uitgebreide kwalitatieve dataset die we hebben kunnen produceren door diepteinterviews af te nemen zijn een pluspunt aan deze thesis. Op deze wijze hebben we concrete bevindingen kunnen constateren die we op een andere manier moeilijk hadden kunnen onderzoeken. Door gebruik te maken van thematische analyse hebben we een thematische kaart kunnen opstellen die ervoor zorgt dat de thema’s eenvoudig traceerbaar zijn. Zo hebben we binnen de kwalitatieve data de codes en de specifieke citaten aan elkaar kunnen terugkoppelen en zijn de resultaten eenvoudig te interpreten. Verder hebben we rekening gehouden met onderzoekerstriangulatie omdat we enerzijds de interviews onafhankelijk van elkaar hebben getranscribeerd en anderzijds elkaars 70 interviews hebben gecontroleerd. Daarnaast hebben we ieder apart codes opgesteld en deze onderverdeeld in thema’s. We waren op voorhand bewust van de eigen subjectieve opvattingen van de onderzoekers. Deze subjectiviteit hebben we proberen onderdrukken door op voorhand onze verwachtingen van het onderzoek te noteren. Op het einde van het onderzoek hebben we deze vooropgestelde verwachtingen gecontroleerd met de resultaten. In deze vergelijking kwam naar voor dat we bij het begin van het onderzoek andere verwachtingen hadden dan daarna. Een mogelijke oorzaak voor dit vertekend beeld is de voorafgaande invloed van de literatuurstudie. 71 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN In deze thesis werd getracht een antwoord te bieden op de vraag ‘in welke mate zijn verpleegkundigen, die werkzaam zijn in verschillende omgevingen, vertrouwd met palliatieve sedatie?’. Het bijhorend onderzoek baseerde zich op een literatuurstudie enerzijds en een kwalitatief onderzoek aan de hand van diepte en semigestructureerde interviews anderzijds. In het laatstgenoemde werd een vergelijking gemaakt tussen een ziekenhuis- en rusthuissetting. Uit de kwalitatieve analyse besluiten de onderzoekers dat het merendeel van de verpleegkundigen voldoende vertrouwd zijn met palliatieve sedatie. Dit laatste gaat hand in hand met een goede theoretische kennis over het onderwerp. Deze twee conclusies kunnen gemaakt worden voor verpleegkundigen uit beide gezondheidsinstellingen. Dit stemt overeen met wat er in de literatuur beschreven staat. Vervolgens werd er gepeild naar de emoties van de verpleegkundigen in een palliatieve omgeving. Uit het onderzoek komt naar voor dat verpleegkundigen zich machteloos voelen bij het lijden van de patiënt. Dit gevoel wordt versterkt wanneer de patiënt in een vroegtijdige levensfase een palliatieve sedatie ondergaat. Dit laatste geven vooral de ziekenhuisverpleegkundigen aan, dit omwille van het ‘jongere’ kader van een ziekenhuis. Doch geven alle verpleegkundigen aan dat ze palliatieve sedatie als een positief element in het leven beschouwen. Betreffende de attitude van verpleegkundigen komt naar voor dat verpleegkundigen zichzelf zien als een klankbord, een vertrouwenspersoon bij wie de patiënt en diens familie de gevoelens kunnen ventileren. Verpleegkundigen geven aan dat de zorgvrager hen zijn wens tot palliatieve sedatie aftastend kenbaar maakt. Het is vervolgens hun taak de wens tot palliatieve sedatie te rapporteren aan de andere leden van het medisch team. Bepaalde leden zoals de artsen zijn hier niet steeds voorstander van. Het komt steeds meer voor dat verpleegkundigen de wil van de patiënten moeten doorduwen naar de arts toe teneinde dat laatste levenswens van de patiënt in vervulling te laten gaan. Tot slot wordt er besloten dat de geïnterviewde verpleegkundigen vertrouwd zijn met palliatieve sedatie en ze over emotionele stabiliteit beschikken. Verpleegkundigen zien zichzelf als de ultieme vertrouwenspersoon van de patiënt. Desalniettemin zijn enkele 72 aanbevelingen van toepassing en worden hieronder uiteengezet. De onderzoekers geven mee dat de gemaakte aanbevelingen van toepassing zijn op zowel praktisch als academisch niveau. Aanbevelingen voor de praktijk - Zoals aangegeven in de resultaten van het onderzoek is de theoretische kennis van verpleegkundigen omtrent palliatieve sedatie gekend. Toch hebben we enige gebreken gevonden op het gebied van het praktisch overbrengen van informatie naar de patiënt en zijn familie toe. We stellen voor dat er trainingssessies georganiseerd worden waarin specifieke casussen behandeld worden. Op deze manier kunnen verpleegkundigen zich echt inleven in de situatie. - Uit onze resultaten bleek dat de rol van de verpleegkundigen in het proces van palliatieve sedatie niet duidelijk is. De plaats die ze innemen in het multidisciplinair team is vaag. We stellen voor dat er in de praktijk een overzichtelijk beleid voor geschreven wordt waar alle functies en taken binnen het proces van palliatieve sedatie beschreven worden. Dit beleid zou moeten opgesteld worden door professionals na een grondig onderzoek van de rollen en taken van de verschillende actoren betrokken bij palliatieve sedatie. Verpleegkundigen zullen op deze manier hun grenzen kunnen afbakenen en zich meer toespitsen op wat er hun echt gevraagd wordt. - Ziekenhuisverpleegkundigen gaven in de interviews zelf aan nood te hebben om enerzijds meer tijd te kunnen vrijmaken voor patiënten en anderzijds meer tijd om hun eigen gevoelens over palliatieve sedatie bespreekbaar te maken. Het eerste probleem zou kunnen worden opgelost door meer zorgkundigen in dienst te nemen. Deze kunnen instaan voor de lichamelijke verzorging van de patiënt. Verpleegkundigen zouden bijgevolg meer tijd hebben om de patiënten te begeleiden in het proces van palliatieve sedatie. Voor de tweede probleemstelling zouden er momenten moeten ingelast worden waar het ziekenhuisverpleegkundig personeel kunnen ventileren met collega’s en/of professionele begeleiders. De rusthuisverpleegkundigen gaven aan geen tijdsgebrek te ondervinden maar wensen wel meer concrete informatiebrochures en medicatieschema’s rond palliatieve sedatie. 73 - Artsen hechten zeer veel belang aan therapeutische hardnekkigheid waardoor ze de wens van de patiënt telkens uitstellen. De patiënt ‘loslaten’ en durven toegeven dat ziektes niet altijd te bestrijden zijn, zijn elementen die meer aan bod zouden moeten komen in hun artsenopleiding. - De communicatie tussen artsen en verpleegkundigen verloopt volgens sommige verpleegkundigen soms stroef. We vinden het onontbeerlijk dat dit contact vlot verloopt. We stellen voor dat er meer informele momenten worden ingelast waar verpleegkundigen en artsen elkaar op persoonlijke vlakken leren kennen. Dit zou het contact op het werkveld kunnen vergemakkelijken. Aanbevelingen voor de wetenschap - Zoals reeds aangegeven in het werkstuk vinden we dat een uitgebreid onderzoek naar de gevoelsaspecten van artsen bij palliatieve sedatie noodzakelijk zou zijn. Artsen zijn diegenen die de eindbeslissing moeten nemen en verantwoordelijk zijn voor de handeling. Dit kan bepaalde gevoelens teweeg brengen. Bepaalde vragen zoals: ‘Wat denken artsen over palliatieve sedatie?’ of ‘hoe gaan artsen die palliatieve sedatie uitvoeren om met hun gevoelens?’ zijn relevante onderzoeksvragen voor een eventuele masterproef. - Door de tijdslimiet was het voor ons onmogelijk om het onderzoek op grote schaal te houden. We denken dat het zeer interessant is om het onderzoek uit te breiden naar alle gezondheidszorginstellingen waar palliatieve sedatie wordt toegepast. Hierbij denken we onder andere aan thuiszorg, algemene ziekenhuizen, publieke rusthuizen, gehandicaptenzorgsector, enz. 74 APPENDIX Lijst met figuren Figuur 1: Stroomdiagram (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, 2009) 10 Figuur 2: Medicatieschema (Federatie palliatieve zorg Vlaanderen, 2012) 15 Bijlage 1: Opmaak vragenlijst Algemeen 1. Kunt u mij in eigen woorden uitleggen wat u verstaat onder palliatieve sedatie. 2. Heeft u al ervaring met palliatieve sedatie? Indien ja: - Wat heeft u daarbij vooral onthouden - Wat was toen uw rol als verpleegkundige - Hoe heeft u zich in deze situatie gevoeld Indien nee: - Hoe staat u tegenover palliatieve sedatie? Wat wensen we te weten te komen Zijn verpleegkundigen in staat om zelfstandig een definitie over palliatieve sedatie te vormen? Nagaan of de betrokken verpleegkundigen al een ervaring hebben gehad met palliatieve sedatie. Bekijken of hun taak toen in het latere gesprek overeenkomt met de taak die ze zichzelf zien uit te voeren en wat hun gevoelens hierbij zijn 3. Hoe zou u reageren indien er Peilen naar de eerste reactie een aanvraag komt om palliatieve sedatie toe te passen? Artikels waarop vraagstelling is gebaseerd Patel, et al., (2012). Nurses’ Attitudes and Experiences Surrounding Palliative Sedation: Components for Developing Policy for Nursing Professionals Van Delden, J. (2007) Terminal sedation: Source of restless ethical debate. Arevalo, et al., (2012). Day-to-day care in palliative sedation: Survey of nurses’ experiences with decisionmaking and performance Rietjens, et al., (2007). Having a difficult time leaving: expierences and attitudes of nurses with palliative sedation Inghelbrecht, et al., (2009). Nurses’ attitudes toward end-of-life decisions in medical practice: a nationwide study in Flanders Belgium Rietjens, et al., (2012). Approaches to suffering at the end of life: the use of sedation in the USA and Netherlands 75 4. Roept het bij u emoties op wanneer er een aanvraag komt om palliatieve sedatie toe te passen? Peilen naar de emoties die gepaard gaan met een aanvraag tot palliatieve sedatie Rietjens, et al., (2007). Having a difficult time leaving: expierences and attitudes of nurses with palliative sedation Gielen, et al., (2012). Flemish palliatieve-care nurses' attitudes to palliative sedation: A quantitative study. Morita, et al., (2004). Emotional burden of nurses in palliative sedation therapy. 5. Zouden uw emoties verschillen naargelang wie de aanvrager is? 6. Welke voorwaarden zijn volgens u vereist om palliatieve sedatie toe te passen? 7. Hoe/ met wie wordt de aanvraag besproken 8. Hoe ziet u uw taak bij het proces van palliatieve sedatie Dieper doorvragen na vraag 4 om te weten te komen wat er aan de basis van deze emoties ligt Nagaan in welke mate verpleegkundigen op de hoogte zijn van de voorwaarden Blanker, et al., (2012). Pressure during decision making of continuous sedation in end-of-life situations in Dutch general practice. Cherny & Radbruch,(2009). European association for Palliative Care (EAPC) recommended framework for the use of sedation in palliative care Vissers & Hasselaar, (2010). Palliative sedation: need for consensus guidelines and standards. Nagaan in welke mate verpleegkundigen op de hoogte zijn van de personen die betrokken zijn in de beslissing. Inghelbrecht, et al., (2011). Continous Deep Sedation Until Death in Belgium: A survey Among Nurses. Nagaan in welke mate verpleegkundigen op de hoogte zijn van wat hun taken inhouden gedurende het proces van palliatieve sedatie Inghelbrecht, et al., (2009). Nurses’ attitudes toward end-of-life decisions in medical practice: a nationwide study in Flanders Belgium Arevalo, et al., (2012). Day-to-day care in palliative sedation: Survey of nurses’ experiences with decisionmaking and performance Inghelbrecht, et al., (2009). Nurses’ attitudes toward end-of-life decisions in medical practice: a nationwide study in Flanders Belgium De Veer, et al., (2008). Nurses' involvement in end-of-life decisions. 76 9. Voelt u zich bekwaam om uitleg te geven over palliatieve sedatie? Nagaan in welke mate verpleegkundigen zich bekwaam voelen om uitelg te geven aan patiënt en familie over palliatieve sedatie Nagaan of verpleegkundigen ondersteunende zorgen bieden aan de patiënten die palliatieve sedatie ondergaan. Rietjens, et al., (2012). Approaches to suffering at the end of life: the use of sedation in the USA and Netherlands 11. Krijgen jullie de kans op de werkvloer om jullie ervaringen met elkaar te delen? Vindt u steun bij uw collega’s? Indien niet, bij wie zoekt u steun in uw netwerk? Nagaan in welke mate verpleegkundigen kunnen ventileren op het werkveld. Inghelbrecht, et al., (2011). Continous Deep Sedation Until Death in Belgium: A survey Among Nurses. 12. Wat is volgens u het belangrijkste verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie Nagaan of het verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie gekend is bij de verpleegkundigen. 13. Vindt u het noodzakelijk om bijscholing te krijgen over palliatieve sedatie? Nagaan of verpleegkundigen een bijscholing nodig achten. Inghelbrecht, et al., (2009). Nurses’ attitudes toward end-of-life decisions in medical practice: a nationwide study in Flanders Belgium Patel, et al., (2012). Nurses’ Attitudes and Experiences Surrounding Palliative Sedation: Components for Developing Policy for Nursing Professionals Arevalo, et al., (2012). Day-to-day care in palliative sedation: Survey among nurses’ experiences with decision-making and performance. 10. Welke ondersteunende zorgen biedt u aan patiënten en hun familie Bruinsma, et al., (2012). The expierences of Relatives With the Practice of Palliative Sedation: A systematic Review 77 Bijlage 2: Informed consent Titel studie: De mate van kennis, emoties en attitudes over palliatieve sedatie bij verpleegkundigen. Toestemmingsformulier Ik, ondergetekende …………………………heb het document ‘informatiebrief voor deelnemers’ gelezen en ik heb er een kopij van ontvangen. Ik ga akkoord met de inhoud van het document en stem ook in om deel te nemen aan deze studie. Ik heb een kopij gekregen van dit ondertekende en gedateerde formulier voor “Toestemmingsformulier”. Ik heb informatie gekregen over het doel, de aard, de duur, de voorziene effecten van deze studie, de voordelen en de nadelen en wat er van mij wordt verwacht. Men heeft me voldoende tijd en gelegenheid gegeven voor het lezen van de ‘informatiebrief voor deelnemers’. Ik heb ook voldoende tijd en gelegenheid gekregen om vragen te stellen en deze werden bevredigend beantwoord. Ik stem ermee in volledig samen te werken met de toeziende onderzoekers. Ik ben op de hoogte gebracht van het bestaan van een verzekeringspolis in geval van letsels ten gevolge van deelname aan deze studie. Ik ben me ervan bewust dat deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent en dat deze studie zal uitgevoerd worden volgens de richtlijnen voor de goede klinische praktijk (ICH/GCP) en de verklaring van Helsinki, opgesteld ter bescherming van mensen deelnemend aan experimenten. Deze goedkeuring was in geen geval de aanzet om te beslissen om deel te nemen aan deze studie. Ik mag me op elk ogenblik uit de studie terugtrekken zonder een reden voor deze beslissing op te geven en zonder dat dit op enigerlei wijze een invloed zal hebben op mijn verdere relatie met de onderzoeker. Ik heb het recht de verzamelde gegevens in te kijken en dat ik elk onjuist gegeven kan laten verbeteren. 78 Ik begrijp dat auditoren, vertegenwoordigers van de opdrachtgever, de ethische commissie of bevoegde overheden, mijn gegevens mogelijk willen inspecteren om de verzamelde informatie te controleren. Door dit toestemmingsformulier te ondertekenen, geef ik toestemming voor deze controle. Bovendien ben ik op de hoogte dat bepaalde gegevens doorgegeven worden aan de opdrachtgever. Ik geef hiervoor mijn toestemming. Te allen tijde zal mijn privacy gerespecteerd worden. Ik ben bereid om op vrijwillige basis deel te nemen aan dit onderzoek. Naam van de vrijwillige deelnemer: ………………………… Datum: ………………………… Handtekening Ik, ondergetekende………………………… bevestig dat ik informatie met betrekking tot de studie aan bovenvermelde deelnemer heb gegeven. De vrijwilliger stemde toe deel te nemen aan dit onderzoek door zijn/ haar persoonlijke gedateerde handtekening te plaatsen. Naam van de persoon die voorafgaande uitleg heeft gegeven: ………………………… Datum: ………………………… Handtekening: 79 Bijlage 3: Informatiebrief Informatiebrief voor deelnemers aan studie Titel studie: De mate van kennis, emoties en attitudes over palliatieve sedatie bij verpleegkundigen. Geachte Mevrouw, Heer Als laatstejaars masterstudenten management en beleid in de gezondheidzorg van het UGent, willen wij jullie graag uitnodigen om deel te nemen aan ons onderzoek betreffende de mate van kennis over palliatieve sedatie bij verpleegkundigen tewerkgesteld op een oncologische afdeling. Met deze studie willen we de mate van kennis over het onderwerp palliatieve sedatie en de mogelijke verschillende meningen van verpleegkundigen kennen en vergelijken. Het onderzoek zou plaatsvinden tussen 1 februari en 15 maart 2013, afhankelijk van jullie beschikbaarheid en zou zich voordoen in de vorm van interviews. Dit interview heeft tot doel de kennis te peilen en te vergelijken tussen verpleegkundigen van twee verschillende oncologische afdelingen. Uw verhaal helpt ons om de term palliatieve sedatie beter te definiëren en om de verschillende hierbij horende gevoelens te onderzoeken. Graag willen we u een aantal vragen stellen tijdens het interview. Graag hiervoor rekenen we op uw enthousiaste medewerking. Het interview gebeurt individueel, bij voorkeur in het ziekenhuis en duurt maximum een uur. Om de interviews achteraf te kunnen analyseren, nemen we het gesprek het liefst op band op. Indien dit voor u een probleem vormt, kan het interview uiteraard ook zonder bandopnemer verlopen. Bij het analyseren van de interviews worden alle gesprekken uitgetypt en worden hierin alle namen weggelaten. De bandjes worden ten slotte vernietigd. Uw gegevens zullen met discretie behandeld worden. Alleen de persoon die u geïnterviewd heeft zal tijdelijk uw identiteit kennen totdat het interview volledig uitgetypt is. Kortom, anonimiteit is gewaarborgd. 80 Deelname tot deze studie is volledig vrijblijvend en houdt op geen enkel vlak risico’s in. Ook nadat u toegestemd heeft, kan u op elk ogenblik die toestemming terug intrekken zonder dat u hiervoor een reden moet opgeven. Bij deelname, zal u gevraagd worden het toestemmingsformulier te tekenen zoals het ethisch comité voor alle onderzoeken vereist. Ik dank u bij voorbaat voor de aandacht die u aan ons verzoek heeft gegeven Hilde Verstappen en Justine Odeurs Masterstudenten management en beleid in de gezondheidzorg. Contactpersonen: Als u aanvullende informatie wenst kan u in de loop van de studie op elk ogenblik contact opnemen met: Hilde Verstappen Student master in management en beleid in de gezondheidzorg – Universiteit Gent 0472/54.93.78 [email protected] Justine Odeurs Student master in management en beleid in de gezondheidzorg – Universiteit Gent 0474/41.13.21 [email protected] Prof. Dr. Devisch Vakgroep revalidatiewetenschappen en kinesitherapie 09/332.38.11 [email protected] Sofie Vercoutere Vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschap [email protected] 81 BIBLIOGRAFIE Anquinet, L., Raus, K., Sterckx, S., Smets, T., Deliens, L., & Rietjens, J. (2012). Similarities and differences between continous sedation until death and euthanasia - professional caregivers' attitudes and experiences: A focus group study. Palliative Medicine, 1-9 Anquinet, L., Rietjens, A. V., Bossyut, N., & Deliens, L. (2011). General Practitioners' report of continuous deep sedation until death for patients dying at home: A descriptive study from Belgium. Informa Healthcare 17, 5-13. Anquinet, L., Rietjens, A., & Seale, C. (2012). The practice of ciontinuous deep sedation until death in Flanders (Belgium), The Netherlands, and the UK: a comparative study. Jounal of Pain and Symptom Managment 44, 33-43. Anquniet, L., Rietjens, J., Van Den Block, L., Bossuyt, N., & Deliens, L. (2012). Continue diepe sedatie bij patiënten die thuis sterven. Huisarts en onderzoek 41, 67-70. Arevalo, J., Rietjens, J., Swartt, S., Perez, R., & Van der Heide, A. (2012). Day-to-day care in palliative sedation: Survey of nurses' experiences with decision-making and performance. International Journal of Nursing Studies 50, 1-9. Armonea. (2013). Info over Armonea. Opgeroepen op Januari 2, 2013, van www.armonea.be: http://www.armonea.be/armonea/filosofie.html Battin, M. (2008). Terminal sedation: Pulling the sheet over our eyes. Hastings Center Report 38 (5), 27-30. Blanker, M., Koerhuis-Roessink, M., Swart, S., Zuurmond, W., Perez, R., & Rietjens, J. (2012). Pressure during decision making of continuous sedation in end-of-life situations in Dutch general practice. BioMed Central 13, 1. Borgsteede, S. D., Rhodius, C., De Smet, P. A., Pasman, W., Onwuteaka-Philipsen, B. D., & Rurup, M. L. (2011). The use of opioids at the end of life: knowledge level of pharmacists and cooperation with physicians. european journal of clinical pharmacology 67, 79-89. Bowen, G. (2006). Grounded Theory and Sensitizing Concepts. International Journal of Qualitative Methods 5, 1-9. Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology 3, 77-101. Brinkkemper, T., Klinkenberg, M., Deliens, L., Eliel, M., & Rietjens, A. (2011). Palliative sedation at home in the Netherlands: a nationwide survey among nurses. Jounal of Advanced Nursing 67, 1719-1728. Broeckaert. (2006). Medisch begeleid sterven. Een begrippenkader (brochure). Wemmel: Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen. Broeckaert, B. (2010). Leidraad palliatieve sedatie. Tijdschrift van de Federale Palliatieve Zorg Vlaanderen 6, 16-17. Broeckaert, B., Mullie, A., Desmet, M., Declerck, D., & Van den Berghe, P. (2012). Palliatieve sedatie: Richtlijn, Versie: 2.0. Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen VZW. Bruce, S. D., Hendrix, C. C., & Gentry, J. H. (2006). Palliative Sedation in End-of-Life Care. Journal of Hospice and Palliative Nursing 8, 320-327. 82 Bruinsma, S., Rietjens, J. A., Seymour, J., Anquinet, L., & Van der Heide, A. (2012). The experiences of relatives with the practice of palliative sedation: a systematic review. Journal of Pain and Symptom Management 44, 431-445. Chaembare, K., Bilsen, J., Cohen, J., Rietjens, J., Onwuteaka-Philipsen, B., Mortier, F., & Deliens, L. (2010). Continuous Deep Sedation Until Death in Belgium. A nationwide survey. Archives of Internal Medicine 170 (5), 490-492. Cherny, N., & Radbruch, L. (2009). The Board of the european association for Palliative care, european association for Palliative care (eaPc) recommended Framework for the Use of sedation in Palliative care. Palliative Medicine 23 (7), 581-593. Claessens, P., Menten, J., Schotsmans, P., & Broeckaert, B. (2011). Palliative Sedation: Not Slow Euthanasia. A prospective, Logitudinal Study of Sedation in Flemish Palliative Care Units. Journal of Pain and Symptom Management 64, 14-24. Claessens, P., Genbrugge, E., Vannuffelen, R., Broeckaert, B., Schotsmans, P., & Menten, J. (2007). Palliative sedation and nursing: the place of palliative sedation within palliative nursing care. Journal of Hospice & Palliative Nursing 9, 100-106. Claessens, P., Menten, J., Schotsmans, P., & Broeckaert, B. (2008). Palliative Sedation a Review of the Research Literature. Journal of pain and symptom management 36, 310-333. Claessens, P., Menten, J., Schotsmans, P., & Broeckaert, B. (2011). Palliative sedation, not slow euthanasia: a Prospective, Longitudinal Study of Sedation in Flemish Palliaitive Care Units. Jounal of Pain and Symptom Management 41, 14-24. Clement, H., Aerts, D., Vanderlinden, L., Katlijn, W., & Van Royen, M. (2004). De familie als zorgvrager. In Als sterven tot het leven behoort. Leuven: Lannoo. Commissie landelijke richtlijn palliatieve sedatie. (2009). KNMG-richtlijn palliatieve sedatie. Opgeroepen op Februari 2, 2013, van Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst: http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/KNMGrichtlijnpalliatieve-sedatie-2009.htm Crul, B., van Houdenhove, B. P., Vissers, K., & de Wit, R. (2005). Pijn info. Thema palliatieve sedatie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Curlin, F., Nwodim, C., Vance, J., Chin, M., & Lantos, J. (2008). To Die, to Sleep: US Physicians' Religious and Other Objections to Physician-Assisted Suicide, Terminal Sedation, and Withdrawal of Life Support. American Journal of Hospice and Palliative Care 25, 112-120. de Veer, A., Francke, A., & Poortvliet, E.-P. (2008). Nurses' involvement in end-of-life decisions. Cancer Nursing 31, 222-228. Decock, G., D'hanis, H., Janssens, V., Nys, H., Peeters, E., Vancorenland, K., & Vande Moortel, J. (2009). Recht voor verpleegkundigen en vroedvrouwen. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium . Deliens, L., Cohen, J., François, I., & Bilsen, J. (2011). Palliatieve zorg en euthanasie in België, evaluatie van de praktijk en de wetten. Melc Consortium. Brussel: Academic and Scientific Publishers nv. 83 Dijkhoffz, W., & De Corte, G. (2006). De conceptuele aanpak vanuit juridisch perspectief. In W. Dijkhoffz, & G. De Corte, Leven naar het einde - een handleiding voor de praktijk: waarom de casus van Robert en Rita? Tielt: Lannoo. Douglas, C., Kerridge, I., & Ankeny, R. (2008). Managing intentions: the end-of-life administration of analgesics and sedatives, and the possibility of slow euthanasia. Bioethics 22, 388-396. Douglas, C., Kerridge, I., & Ankeny, R. (2013). Narratives of 'terminal sedation', and the importance of the intention-foresight distinction in palliative care practice. Bioethics, 27, 1-11. Emanuel, L., & Scandrett, K. (2010). Decisions at the end of life: Have we come of age? . BMC Medical 8, 1-8. Federatie palliatieve zorg Vlaanderen vzw. (2012). Palliatieve sedatie. Richtlijn versie 2.0 . Opgeroepen op juni 30, 2012, van Richtlijnen palliatieve zorg: www.pallialine.be Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen vzw. (2012, Juli). Palliatieve sedatie: richtlijn voor de praktijk. Opgeroepen op Februari 14, 2013, van http://mailsystem.palliatief.be/accounts/143/attachments/Publicaties/Vouwka art_PalliatieveSedatie_Zorgverstrekkers_Juli2012.pdf: www.pallialine.nl Gielen, J., Van den Branden, S., Van Iersel, T., & Broeckaert, B. (2012). Flemish palliatieve-care nurses' attitudes to palliative sedation: A quantitative study. Nursing Ethics 19, 692-704. Holloway, I., & Wheeler, S. (2010). Qualitative research in nursing and healthcare. West Sussex, United Kingdom: John Wiley & Sons, The Atrium. Howitt. (2010). Introduction to qualitative methods in psychology. England: Pearson Education Limited. Inghelbrecht, E., Bilsen, J., Mortier, F., & Deliens, L. (2009). Nurses' attitudes towards end-of-life decisions in medical practice: a nationwide study in Flanders Belgium. Palliative Medicine 23, 649-658. Inghelbrecht, E., Bilsen, J., Mortier, F., & Deliens, L. (2011). Continuous deep sedation until death in belgium: a survey among nurses. Journal of Pain and Symptom Management 41, 870-879. Jochems, A., & Joosten, F. (2006). COËLHO zakwoordenboek der geneeskunde. Doetinchem: Elsevier gezondheidszorg. Juth, N., Lindblad, A., Lynoë, N., Sjostrand, M., & Helgesson, G. (2010). European Association for Palliative Care (EAPC) Framework for palliative sedation: an ethical discussion. BioMed Central Palliative Care 9, 1-5. Kaspers, J., Onwuteaka-Philipsen, B., Deeg, D., & Pasman, H. (2013). Decision-making capacitiy and communication about care of older people during their last three months of life. BMC Palliative Care 12, 1-10. Keirse, E., Beguin, C., Desmedt, M., Deveugele, M., Menten, J., Simoens, S., & al., e. (2011 ). Zorg en behandeling van palliatieve patiënten in België. Resultaat van een onderzoek. Nederlands Vlaams Tijdschrift voor Palliatieve Zorg 11, 5-15. Keirse, M. (2009). Het levenseinde teruggeven aan de mensen- Over vroegtijdige planning van de zorg. Wemmel: Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen VZW. 84 Kirk, T., & Mahon, M. (2010). National Hospice and Palliative Care Organization (NHPCO) Postion Statement and Commentary on the Use of Palliative Sedation in Imminently Dyin Terminally Ill Patients. Journal of Pain and Symptom Management 39 (5), 914-923. Klok, P., Klok-Donker, H., & Eelink-Klok, C. (2004). Klein geneeskundig woordenboek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Lemiengre, J., de Casterlé, B., Van Craen, K., Schotsman, P., & Gastman, C. (2007). Institutional ethics policies on medical end-of-life decicions: a literature review. Health Policy 83, 131-143. Materstvedt, L., & Bosshard, J. (2009). Deep and continuous palliative sedation (terminal sedation): clinical-ethical and philosophical aspects. Personal view 10, 622-627. Miccinesi, G., Rietjens, J. A., Deliens, L., Paci, E., Bosshard, G., Nilstun, T., & van der Wal, G. (2006). Continuous deep sedation: physicians' experiences in six European countries. Journal of pain and symptom management 31(2), 122-129. Morita, T., Akechi, T., Sugawara, Y., Chihara, S., & Uchitomi, Y. (2002). Practices and Attitudes of Japanese Oncologists and Palliative Care Physicians Concerning Terminal Sedation: A Nationwide Survey. Journal of Clinical Oncology 20, 758764. Morita, T., Miyashita, M., Kimura, R., Adachi, I., & Shima, Y. (2004). Emotional burden of nurses in palliative sedation therapy. Palliative medicine 18, 550-557. Palliatief Netwerk arrondissement Turnhout vzw. (sd). Palliatief Support-team in een ziekenhuis. Opgeroepen op Maart 27, 2013, van Palliatief Netwerk arrondissement Turnhout vzw: http://www.pnat.be Palliatief support team UZ Leuven. (2009). Palliatieve zorg in de praktijk. Leuven: Acco. Patel, B., Gorawara-Bhat, R., Levine, S., & Shega, J. (2012). nurses' attitudes and experiences surrounding palliaitve sedation: components for developing policy for nursing professionals . Journal of palliative medicine 15, 432-437. Polit, D., & Beck, C. (2010). Nursing Research Appraising Evidence for Nursing Practice . Philadelphia: Wolters Kluwer Health . Pollefliet, L. (2009). Schrijven: van verslag tot eindwerk, do's & don'ts. Gent: Academia Press. Potter, J., Hami, F., Bryan, T., & Quigley, C. (2003). Symptoms in 400 patients referred to palliative care. Palliative medicine 17, 310-314. Psychologie Leuven. (2013). http://blogimages.bloggen.be. Opgeroepen op april 5, 2013, van http://blogimages.bloggen.be/psycholeuven/attach/87581.pdf Pype, P. (2012). Palliatieve sedatie, levensverkortend of niet? Minerva 11, 119-120. Raus, K., Anquinet, L., Rietjens, J., Deliens, L., Mortier, F., & Sterckx, S. (2012). Factors that facilitate or constrain the use of continuous sedation at the end of life by physicians and nurses in Belgium: results from a focus group study. Journal of Medical Ethics, 1-5. Raus, K., Sterckx, S, & Mortier, F. (2011). Continuous deep sedation at the end of lide and the 'natural death hypothesis'. Bioethics, 1-8. 85 Rietjens, J. A., Voorheess, J., Van der Heide, A., & Drickamer, M. (2012). Approaches to suffering at the end of life: the use of sedation in the USA and Netherlands. Journal of medical ethics, 1-7 Rietjens, J., Hauser, J., van der heide, A., & Emanuel, L. (2007). Having a difficult time leaving: experiences and attitudes of nurses with palliative sedation. Palliative medicine 21, 643-649. Rietjens, J., Pasman, H., van der Maas, P., van Delden, J., & van der Heide, A. (2009). Deciding about continuous deep sedation: physicians' perspectives A focus group study. Palliative Medicine, 1-8. Rietjens, J., van Delden, J., Onwuteaka-Philipsen, B., Buiting, H., van der Maas, P., & van der Heide, A. (2009). Continuous deep sedation for patients nearing death in the Netherlands: descriptive study. British Medical Journal 336, 810-813. Rietjens, J., van Zuylen, L., van Veluw, H., van der Wijk, L., & van der Heide, A. v. (2008). Palliaitve sedation in a specialized unit for acute palliative care in cancer hospital: comparing patients dying with and without palliative sedation. Jounal of Pain and Symptom Management, 228-234. Rurup, M., Rhodius, C., Borgsteede, S., Boddaert, M., Keijser, A., Pasman, R., & Onwuteaka-Philipsen, B. (2010). The use of opioids at the end of life: the knowledge level of Dutch physicians as a potential barrier to effective pain management. BioMed Central Palliative Care 9, 1-12. Schuit, K., Cost Budde, P., van Heest, F., & Rolf, C. (2010). Slaapinfuus is geen euthanaticum. Medisch contact 65, 1062-64. Seymour, J., Rietjens, J., Brown, J., van der Heide, A., Sterckx, S., Deliens, L., & team., U. (2011). The perspective of clinical staff and bereaved informal care-givers on the use of continuous sedation until death for cancer patients: The study protocol of the UNBIASED study. BioMed Central palliative care 10, 1-8. Singalees. (2010). Niet euthanasie maar sedatie: uit het leven wegglijden. Opgeroepen op Februari 14, 2013, van http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/: http://mensen-gezondheid.infonu.nl/diversen/35947-niet-euthanasie-maar-sedatie-uithet-leven-wegglijden.html Sociale zaken volksgezondheid en leefmilieu. (2007). Wet betreffende de rechten van de patiënt. Opgeroepen op Februari 14, 2013, van Justel geconsoliseerde wetgeving: www.ejustice.just.fgov.be Swart, S., Rietjens, J., Brinkkemper, T., van Zuylen, L., van Burg-Verhage, W., Zuurmond, W., & Ribbe, M. (2011). Palliatieve sedatie na introductie KNMGrichtlijn. Nederlandse tijdschrift geneeskunde 155, 1-7. Swart, S., van der Heide, A., van Zuylen, L., Perez, R., Zuurmond, W., van der Maas, P. et al. (2012). Consideration of physicians about the depth of palliative sedation at the end of life. Canadian Medical Association Journal 184, 360-365. Thorns, A. (2003). European Association for Palliative Care. Opgeroepen op Oktober 2, 2012, From Sedation: The clinical issues. Counselling and consent. : http://www.eapcnet.org/forum/default.asp?category=Sedation UZ Leuven. (2013). Palliatief supportteam (PST). Opgeroepen op januari 20, 2013 van UZ Leuven: http://www.uzleuven.be/ 86 Van Delden, J. (2007). Terminal sedation: Source of restless ethical debate. Journal of Medical Ethics 33, 187 - 188. Van den block, L., Bossuyt, N., Van casterren, V. D., & L. (2007). Het sterfbed in België. Brussel: Uitgeverij ASP nv. van Thiel, S. (2010). Bestuurskundig Onderzoek – Een methodologische inleiding. Bussum: Countinho. van Zuylen, L., van Veluw, H., & van Esch, J. (2013). Richtlijn zorg in de stervensfase. Opgeroepen op Maart 28, 2013, van http://www.oncoline.nl: http://www.oncoline.nl Verhagen, E., De Graeff, A., & Hesselman, G. (2002). Sedatie in de laatste levensfase. In A. De Graeff, E. Verhaegen, M. Eliel, & G. Hesselman, Oncologieboek. Richtlijnen palliatieve zorg (313-327). Utrecht: Integraal Kankercentrum Midden- Nederland. Vissers, K., & Hasselaar, J. (2010). Palliative sedation: need for consensus guidelines and standards. Archives of internal medicine 170, 494-495. Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. (2012). Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen. Opgeroepen op September 8, 2012, van Website van Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid: http://www.zorg-en-gezondheid.be/ VZW LevensEinde InformatieForum (LEIF). (2013). Iedereen heeft recht op een waardig levenseinde. Leifblad, 24-29. Wanrooij, B., & Koelewijn, M. (2007). Palliatieve zorg, de dagelijkse praktijk van huisarts en verpleeghuisarts. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Zorgnet Vlaanderen. (2012). Advies 16, Palliatieve sedatie. Brussel: Federatie Palliatieve zorg Vlaanderen. 87