• Hoofdstuk twee: Onderzoeksmethoden • Woord vooraf *Kennis via nauwkeurige observatie, betrouwbare meting en veel communicatie *focale (specifieke) doelstellingen: -inzicht verwerven in hoe sociaal gedrag wetenschappelijk kan worden bestudeerd -begrijpen van de wetenschappelijke litteratuur -begrijpen, onthouden en vergelijken van de structuur van onderzoek -onderscheid gezond verstand <-> wetenschap *globale doelstellingen: -accurater redeneren over dagelijkse realiteit -> weerstand tegen persuasieve communicatie -> kritische analyse van berichtgeving • De ontwikkeling van hypothesen • Een goed idee *gebaseerd op theorieën, observatie of intuïtie en persoonlijke ervaringen, stelt de onderzoeker een theorie op *nagaan in de literatuur of er al evidentie aanwezig is *vernieuwende hypothese? -> start van empirische cyclus: -hypothese toetsen -indien de observaties de hypothese bevestigen, kan men een theorie opstellen of preciseren -deze theorie genereert nieuwe hypothesen VB -Ringelmann (1880): maken vele handen werk licht? - interviews met Duitse oorlogsmisdadigers (Adolf Eichmann) -> Stanley Milgram (1963) -Solomon Asch (1946): lijnenstudie door onderzoek naar normvorming men heeft de neiging zich bij de opinie van de groepsmeerderheid aan te sluiten • Opzoeken van psychologische literatuur *secundaire bronnen = samenvattende bespreking van onderzoeksbevindingen uit primaire bronnen, vaak in de vorm van theoretische hoofdstukken of introductieboeken = beschrijven samenvattende onderzoeksbevindingen, niet alle informatie primaire bronnen = oorspronkelijk gepubliceerd werk over bevindingen die vaak in artikelvorm in tijdschriften verschijnen = het eigenlijke onderzoek in artikelvorm (tijdschriften) *Google Scholar, PsycLIT, psycINFO, Web Of Science (stamboomstructuur) • Het operationaliseren van sociaalpsychologische variabelen • Hypothesen en theorieën *Hypothese = een expliciete, toetsbare voorspelling over het al dan niet optreden van een gebeurtenis Theorie= een georganiseerde set van abstracte principes die het mogelijk maken om geobserveerde fenomenen te verklaren -> eenvoudig (MAAR spanningsveld want sommige dingen worden niet uitgelegd) -> volledig -> generativiteit: nieuwe inzichten verder bouwen, creativiteit *het lot van elke theorie is dat ze ooit overtroffen wordt door nieuwe theorieën 2.3.2 Operationaliseren *operationele variabele = de specifieke manier waarop de conceptuele variabele wordt gemanipuleerd en gemeten *conceptuele variabele = de variabele waar de hypothese betrekking op heeft *operationaliseren = meten van variabelen *onderzoeksdeelnemer = en individu die deelneemt aan een psychologische studie *handlanger = een medewerker van de onderzoeker die zich voordoet als een gewone onderzoeksdeelnemer *begripsvaliditeit = de mate waarin de operationele variabelen de corresponderende conceptuele variabelen meten of manipuleren • Zelfbeschrijving *de deelnemer beschrijft zelf gedachten, gevoelens, verlangens of gedrag *enkelvoudige/meervoudige vragen die een concept meten -> interne consistentie: de mate waarin items van een vragenlijst samenhangen/correleren *problemen: -sociale wenselijkheid: de neiging zichzelf zo positief mogelijk te presenteren -> pseudo-informatiebron -inwilligingstendens: de neiging om affirmatief te antwoorden *gebruik van schalen en schaalankers -schaal van subjectief welbevinden (volledig akkoord tot helemaal niet akkoord) VB schaal van Diener, Emmons, Larson en Griffin (1984) -schaalankers: aanduiden welk getal van toepassing is • Gedragsobservatie *interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: de mate van overeenstemming tussen de beoordelingen van twee of meer waarnemers die hetzelfde gedrag beoordelen -> coderen of bepaalde gedragingen al dan niet aanwezig zijn (verbaal/non-verbaal) -> codeerschema’s kunnen ingewikkeld zijn *probleem: -zelfpresentatie (sociale wenselijkheid): goed beeld van zichzelf presenteren als ze zien dat ze geobserveerd worden -volgorde-effect: verschil in beoordeling tussen eerste en laatste (VB KE-wedstrijd) *schema p30! • Ideeën testen: onderzoeksplannen • Beschrijvend onderzoek *geen hypothesetoetsing (wel bij correlationeel- en experimenteel onderzoek) ! • Observationeel onderzoek *systematische observatie van individuen, vaak in natuurlijke situaties VB hulpgedrag in verschillende steden over de hele wereld • Archiefonderzoek *studie van bestaand materiaal; zoals verslagen, dagboeken, statistieken… VB analyse van muziekstukken en indicatoren van conflict • Opiniepeiling *stellen vragen over attitudes, opvattingen en gedragingen in een steekproef die representatief is voor de bestudeerde populatie *problemen: -aandacht voor de vraagstelling hebben, want vaak concepten gemeten door één item -volgorde-effect -confirmatietendens • Correlationeel onderzoek: de relatie tussen variabelen *onderzoek dat het verband tussen variabelen nagaat -> correlatiecoëfficiënt: weerspiegelt mate en richting van het verband *methode geschikt voor variabelen die niet manipuleerbaar zijn: -om ethische redenen: delinquentie, relatieproblemen -om fundamentele redenen: weer, geslacht, leeftijd -omdat ze uniek zijn: ramp, staking, aanslag +vele variabelen tegelijk bestuderen *geen oorzaak-gevolgrelatie! *longitudinaal onderzoek: variabelen gemeten op meerdere tijdsmomenten *moderatie/interactie-effect • Experimenten: manipuleren van de situatie *causale relaties aantonen -de experimentator heeft controle over de gebeurtenissen -deelnemers worden volkomen toevallig toegewezen aan condities *volkomen toevallige toewijzing -een methode om deelnemers toevallig toe te wijzen aan de condities van een experiment waardoor elke deelnemer even veel kans heeft om toegewezen te worden aan elk van de condities 2.4.3.1 Soorten variabelen *onafhankelijke variabele: worden door de onderzoeker gemanipuleerd om te zien of ze effect hebben op de andere variabelen *afhankelijke variabelen: waarvan de waarde door de onderzoeker gemeten wordt om te zien of hun waarde beïnvloed wordt door een of meerdere onafhankelijke variabelen *subjectvariabelen: kwalitatieve kenmerken van deelnemers, zoals geslacht en sociaaleconomische status 2.4.3.2 Soorten effecten *hoofdeffect: effect van een onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele *interactie-effect: het effect van 1 onafhankelijke variabele is afhankelijk van de waarde van een andere onafhankelijke variabele *combinatie: HE van onafhankelijke X op Y HE van onafhankelijke Z op Y interactie tussen onafhankelijke X, Z en Y 2.4.3.3 Statistische significantie *waarschijnlijkheid van verkregen resultaten berekenen op basis van statistische analyse * 95% door effect van onafhankelijke variabele 5% door toevallige fluctuaties -> drempel = 5 percentgrens van toevalligheid DUS kleine kans dat statistisch significante resultaten toevallig zijn MAAR toch replicatieonderzoek: opzet van oorspronkelijke experiment herhalen als controle 2.4.3.4 Interne en Externe validiteit *interne validiteit = de mate waarin met redelijke zekerheid de verschillen in de afhankelijke variabelen toegeschreven kunnen worden aan het effect van onafhankelijke variabelen -garanderen door controle van proefleider + volkomen toevallige toewijzing -controlegroep: zonder experimentele manipulatie -proefleider effect: proefleiders beïnvloeden effect onbewust door hun verwachtingen *externe validiteit = de mate waarin met redelijke zekerheid de bevindingen van een studie kunnen worden veralgemeend naar andere operationele definities, deelnemers, situaties en tijdstippen -wordt bepaald door deelnemers en omstandigheden van experiment -zelfde resultaat bij andere proefpersonen -werelds realisme: de mate waarin de onderzoekssituatie met de werkelijke wereld overeenkomt -experimenteel realisme: de mate waarin de experimentele situaties en procedures de deelnemers aangrijpen en hen tot spontaan en natuurlijk gedrag aanzetten => leiden tot hogere externe validiteit -deceptie/misleiding: valse informatie geven over het experiment -> versterkt experimenteel realisme VB Bobo-Doll experiment (Bandura) -> Sociale Leertheorie: we leren niet enkel gedrag aan door eigen ervaringen met betrekking tot baten en straffen, maar het ZIEN van modellen heeft eveneens een effect • Ethiek en waarden in de sociale psychologie Vb Stanford Prison Experiment -> invoering IBC’s: Institutionele Beoordelingscomissies evalueren onderzoeksvoorstellen met oog op bescherming van het welzijn van de deelnemers • Geïnformeerde toestemming (informed consent) *expliciete toestemming nodig van een deelnemer om aan een studie deel te nemen • Debriefing *onthulling van bedoeling van het onderzoek na het beëindigen ervan, om eventueel negatieve gevoelens tegen te gaan en het belang te beklemtonen van deelname voor wetenschappelijk onderzoek • Waarden en wetenschap *wetenschap is niet vrij van ideologie *vertrouwen in wetenschap kalft af aan de politieke rechterkant -> vooral links, progressief *’Stapelgate’: Stapel was een frauderende psycholoog die zijn data verzon