Voor de praktijk Fysische diagnostiek – het meten van spierkracht r.j.o.van der ploeg en h.j.g.h.oosterhuis Voor een arts kan het van belang zijn om te weten hoe sterk bepaalde spiergroepen van een patiënt zijn. Omdat de spierkracht van twee individuen van hetzelfde geslacht zeer sterk kan variëren, waarbij de sterkere ongeveer 2 keer zo krachtig is als de zwakkere, is het voor de onderzoeker moeilijk om door directe schatting de spierkracht te beoordelen. Men maakt dan ook voornamelijk gebruik van indirecte methoden, die berusten op het kunnen uitvoeren van handelingen die met normale spierkracht uitgevoerd zouden moeten kunnen worden, zoals het lopen op de tenen, het lopen op de hielen en het zonder hulp van de handen opstaan uit een rechte stoel. Het resultaat van deze proeven is enigszins leeftijdsgebonden. Het manueel testen van de spierkracht van afzonderlijke spiergroepen heeft een plaats bij het onderzoek naar bijvoorbeeld het bestaan van perifere zenuwletsels of wanneer een neuromusculaire ziekte wordt vermoed. Hierbij wordt de kracht die de proefpersoon kan ontwikkelen door de onderzoeker geregistreerd en beoordeeld via zijn eigen spiergevoel. De juistheid van de beoordeling hangt af van de ervaring van de onderzoeker met deze meetmethode, alsook van de medewerking van de patiënt. Bij het volgen van de kracht in het verloop van de tijd is bij patiënten met neuromusculaire ziekten en bij bepaalde groepen orthopedische patiënten dynamometrie gewenst om de reactie op een (experimentele) behandeling nauwkeurig en betrouwbaar te kunnen volgen. methoden van spierkrachtmeting In principe zijn 3 vormen van spierkrachtmeting mogelijk. Manuele tests. Deze tests worden nog altijd het meest gebruikt om kracht in een getal uit te drukken (figuur 1). Er wordt manueel getest, met een schatting van de kracht op een niet-lineaire schaal, waarbij de zogenaamde ‘Medical research council’(MRC)-schaal het meest wordt toegepast. Die loopt van 0 tot 5, waarbij graad 0 een paralyse betreft en graad 5 normale kracht weergeeft.1 Van belang in de praktijk is graad 4, die een kracht aanduidt die groter is dan de kracht om de zwaartekracht te overwinnen, maar die minder dan normaal is. De schaal is in 1941 ontworpen met als doel patiënten met perifere zenuwletsels te onderzoeken. Voor vele Martini Ziekenhuis, afd. Neurologie, Van Ketwich Verschuurlaan 82, 9721 SW Groningen. Dr.R.J.O.van der Ploeg, neuroloog. Prof.dr.H.J.G.H.Oosterhuis, neuroloog. Correspondentieadres: dr.R.J.O.van der Ploeg. samenvatting – Het meten van spierkracht dan wel het vaststellen van verlammingsverschijnselen geschiedt vooreerst door de patiënt handelingen of bewegingen te laten uitvoeren waarvoor een normale spierkracht vereist is. – Voor het meten of graderen van de kracht van aparte spiergroepen maakt men meestal gebruik van de zogenaamde ‘Medical research council’(MRC)-schaal, die loopt van 0 tot 5, met de beweging tegen de zwaartekracht in als belangrijk criterium. Deze schaal is weinig valide in het traject 4 (een kracht die groter is dan de kracht om de zwaartekracht te overwinnen, maar subnormaal). – Met behulp van een handdynamometer of een gefixeerde dynamometer kan op redelijk betrouwbare wijze de kracht van de meeste klinisch belangrijke spiergroepen van de extremiteiten worden gemeten en vergeleken met waarden die bij een normale populatie worden gevonden. – Bij het volgen van de individuele patiënt met een neuromusculaire aandoening is de krachtmeting met de dynamometer betrouwbaarder dan de gradering volgens de MRC-schaal. spieren gaat graad 3 over in graad 4 bij een kracht van minder dan 5% van de normale maximale kracht. Met name distale spieren hebben een gering krachtspercentage nodig om de zwaartekracht te overwinnen (tabel 1).2 3 Men kan eventueel de schaal uitbreiden met graad 4– en 4+ om iets minder grof te graderen. De gevoeligheid van de test is bij voorbaat gering: een patiënt kan een verbetering hebben van de kracht van 10 naar 90% en toch voortdurend graad 4 scoren. De betrouwbaarheid kan dan misschien goed zijn (dat wil zeggen dat de test goed reproduceerbare resultaten geeft bij herhaling van de meting onder gelijkblijvende omstandigheden door dezelfde en ook door verschillende beoordelaars), ook de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, maar de validiteit van de test (‘meet de test wat hij geacht wordt te meten?’) in het in de praktijk belangrijke gebied MRC graad 4 is zeer zwak. Een groot intrabeoordelaarsonderzoek bij 102 patiënten met de ziekte van Duchenne door 4 ervaren fysiotherapeuten leverde voor 18 spiergroepen een gewogen kappa op variërend van 0,65 tot 0,93 (bij de weging wordt niet-overeenstemming van de uitslagen zwaarder gewogen naarmate de uitslagen verder uiteenliggen).4 Proximale spiergroepen leverden betere resultaten op dan distale. De resultaten waren zeer goed bij zeer zwakke spiergroepen (graad 1 of 2) en tevens bij de als normaal ingeschatte spieren (graad 5). Anderen beschrijven slechts een matige overeenkomst bij manueel testen van de elleboogextensie (kappa voor neurologen: 0,6 en voor assistent-geneeskundigen: 0,55).5 Kappa is een maat voor de overeenNed Tijdschr Geneeskd 2001 6 januari;145(1) 19 figuur 1. Manuele test van de spierkracht van de elleboogflexoren: de patiënt probeert de arm te buigen en de arts stelt subjectief vast hoeveel kracht hij of zij moet aanwenden om dat tegen te houden (afgedrukt met schriftelijke toestemming van belanghebbende). komst van beoordelingen van verschillende onderzoekers en kan variëren van –1 tot +1; bij 0 is de overeenstemming zoals door het toeval mocht worden verwacht. Bij een onderzoek naar de inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid bij 28 patiënten met een letsel van de N. medianus of ulnaris bleek de gewogen kappa te variëren van 0,71 tot 0,96, respectievelijk 0,72 tot 0,99.6 Bij een interbeoordelaarsonderzoek bij de ziekte van Guillain-Barré werd een goede betrouwbaarheid vastgesteld van zowel de MRC-somscore (waarbij de scores van 16 spiergroepen werden opgeteld) als van een functionele schaal; de functionele schaal was echter veel minder sensitief.7 Bij het merendeel van de patiënten, zeker bij een eenmalig onderzoek, kan met een manuele test volstaan worden voor het beoordelen van de spierkracht. Handdynamometers. Hierbij gaat het om een manuele test met registratie van de kracht door middel van een handdynamometer, waarvan diverse typen bestaan (figuur 2). Veel gebruikt worden de dynamometers waarbij de onderzoeker voor de meeste spiergroepen het apparaat in zijn hand blijft houden met uitzondering van enkele knijp- en grijpfuncties, waarbij de patiënt de meter vasthoudt. De betrouwbaarheid is door diverse auteurs onderzocht. Een samenvatting van de onder1. Percentage van de maximale kracht van een spiergroep die benodigd is om de zwaartekracht te overwinnen (weergegeven zijn globale percentages) TABEL spiergroepfunctie maximale kracht (in %) schouderabductie elleboogflexie polsextensie pinkabductie heupflexie knie-extensie dorsale flexie van de voet 20 5 <1 <1 25 5 2 20 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 6 januari;145(1) figuur 2. Gebruik van de handdynamometer om de spierkracht van de elleboogflexoren vast te stellen (afgedrukt met schriftelijke toestemming van belanghebbende). zoeksresultaten van de reproduceerbaarheidstests staat in tabel 2. Hoewel zeer verschillende parameters voor de reproduceerbaarheid gebruikt worden, blijkt deze zeer bevredigend te zijn. In tabel 2 is aangegeven of de methoden van ‘aanspannen’ (‘make’) of ‘vasthouden’ (‘break’) gebruikt zijn. Bij de ‘make’-methode wordt de patiënt verzocht zo krachtig mogelijk de betreffende spier aan te spannen, terwijl de onderzoeker, met of zonder dynamometer, weerstand biedt zonder zelf te bewegen. Bij de ‘break’-methode geschiedt het omgekeerde: de onderzoeker trekt aan de spiergroep van de onderzochte, die deze in een vooraf bepaalde stand gefixeerd tracht te houden. De ‘break’-methode heeft als voordeel dat de onderzoeker beter voelt of er een maximale aanspanning is. Bij het overwinnen van de kracht ervaart men een elastische weerstand die niet schokkerig of wisselend dient te zijn. Men stuurt met de methode tevens de onderzochte en stimuleert hem of haar om juist de gewenste spiergroep aan te spannen. Wanneer het vermoeden bestaat van een niet-organisch krachtsverlies, treedt vaak een groot verschil op tussen de bevindingen van de ‘make’- en de ‘break’-methode: met de laatste is de kracht doorgaans groter dan met de ‘make’-methode en de onderzoeker kan dit direct waarnemen.16 Metingen met een handdynamometer zonder dat de onderzoeker de dynamometer vasthoudt (bij de driepuntsgreep, de grijpkracht en knijpkracht) hadden een goede reproduceerbaarheid bij patiënten met een posttraumatische dystrofie, doch lieten diverse bronnen van variatie zien bij analyse van de factoren die invloed hebben op meetresultaten. Hiermee werd onder andere aangetoond dat de beoordelaar invloed had op de metingen, terwijl deze geen contact had met het meetinstrument.10 14 Niet iedereen vindt gunstige waarden. Van Langeveld et al. gebruikten een handdynamometer en vonden een matige intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid.17 De correlatiecoëfficiënt van de meetuitslagen na 1 week varieerde voor 1 onderzoeker bij 9 spiergroepen van – 0,050 tot 0,86 en van –0,10 tot 0,94 bij een andere onderzoeker. TABEL 2. Resultaten van herhaalde metingen van de spierkracht met een handdynamometer 1e auteur Beck8 9 Boonstra spiergroep onderzochte personen statistiek* techniek† 5 spiergroepen ALS-patiënten (n = 43) make driepuntsgreep controlepersonen (n = 10) patiënten (n = 10) controlepersonen (n = 10) patiënten met posttraumatische dystrofie (n = 29) CV: 1,5-2,8% (intraobserver) CV: 4,0-6,1% (interobserver) CV: 7,4% CV: 8,0% CV: 8,3% r: 0,90 en 0,95 r: 0,94 en 0,98 r: 0,88 en 0,97 CV: 8,2-13,5% ICC: 0,38-0,96 ICC: 0,86-0,97 CV: 3,6-10,9% SDD: 17,2-29,0 nm CV: 3,3-7,3% Goonetilleke11 Kilmer12 polsextensoren driepuntsgreep grijpkracht knijpkracht 9 spiergroepen 12 spiergroepen Van der Ploeg13 Roebroeck14 Thijs15 13 spiergroepen knie-extensoren 6 spiergroepen Geertzen10 ALS-patiënten (n = 19) controlepersonen (n = 11) patiënten met HMSN (n = 10) controlepersonen (n = 20) controlepersonen (n = 10) patiënten (n = 70) make make break make make make break ? ? break make break ALS = amyotrofe lateraalsclerose; HMSN = hereditaire motorische en sensibele neuropathie. *CV = variatiecoëfficiënt; r = regressiecoëfficiënt; ICC = intraklassecoëfficiënt (ratio van individuele variatie ten opzichte van totale variatie); SDD = kleinst waarneembare verschil (in nanometer). †Bij de ‘make’-techniek (‘aanspannen’) staat de meter stil, de patiënt oefent de kracht uit; bij de ‘break’-techniek (‘vasthouden’) overwint de onderzoeker met de dynamometer in de hand (net) de kracht van de patiënt; ? = aard van de techniek onbekend. Als mogelijke verklaring voor de matige resultaten wordt onder andere genoemd dat de metingen werden verricht door onderzoekers die in kracht verschilden van elkaar. Gefixeerde dynamometers. Een gefixeerde dynamometer geeft meetuitslagen zonder tussenkomst van de onderzoeker (figuur 3). De meetapparatuur kan verbonden zijn aan de stoel of onderzoeksbank of eventueel aan een muur. De onderzoeker heeft geen fysiek contact met de patiënt. Bij onderzoek met een gefixeerde meter naar de test-hertestcorrelatie bij patiënten met amyotrofe lateraalsclerose kwam men tot een r-waarde van 0,81-0,99 voor controlepersonen en van 0,92-0,99 voor patiënten. Het betrof intrabeoordelaarswaarden. De interbeoordelaarswaarden waren voor de patiënten met amyotrofe lateraalsclerose vrijwel identiek.18 Een beknopt overzicht van de voor- en nadelen van de 3 genoemde testmethoden staat in tabel 3. Er zijn vele publicaties betreffende de betrouwbaarheid van de zogenaamde isokinetische dynamometers, die kunnen functioneren als gefixeerde meters, doch die ook inzetbaar zijn voor het meten tijdens een beweging.19 Zij lenen zich goed voor metingen van rotatoren en tevens van zeer sterke spieren, zoals de knie-extensoren. Deze methode is evenwel klinisch niet gemakkelijk uit te voeren. beschouwing Bij de betrouwbaarheid van spierkrachtmetingen spelen enkele factoren een rol, namelijk de nauwkeurigheid van het meetinstrument, de variatie in de tijd van de kracht van de onderzochte persoon en de variatie binnen één of enkele onderzoekers die de metingen uitvoeren (intra- en interbeoordelaarsvariatie). Vergelijking tussen de vele betrouwbaarheidstests is niet eenvoudig, omdat verschillende typen meters gebruikt worden, en verschillende spiergroepen getest worden met een wisselend interval en een niet altijd identieke techniek door één of meerdere onderzoekers met verschillende ervaring. Tenslotte wordt niet altijd dezelfde statistiek gehanteerd. Toch kan men zeggen dat in zijn algemeenheid het betrouwbaar meten zowel met handdynamometers als met gefixeerde dynamometers mogelijk is, figuur 3. Gefixeerde dynamometer voor het bepalen van de spierkracht van de knie-extensoren (afgedrukt met schriftelijke toestemming van belanghebbende). Ned Tijdschr Geneeskd 2001 6 januari;145(1) 21 TABEL 3. Beknopt overzicht van de voor- en nadelen van 3 meetmethoden voor het bepalen van de spierkracht manuele test handdynamometer gefixeerde dynamometer voordelen – eenvoud – geen extra kosten – kennis over de meting algemeen aanwezig – toereikend in de algemene praktijk – overal toepasbaar – vrijwel alle spiergroepen testbaar voordelen – bijna zo eenvoudig als manuele test – geringe kosten – geschikt voor eenmalige metingen en controle in de tijd – overal toepasbaar – zowel voor praktijk als research voordelen – uitgebreide signaalanalyse mogelijk – geschikt voor eenmalige metingen en controle in de tijd – zeer sterke spieren ook testbaar nadelen – validiteit matig bij MRC-graad 4* – onvoldoende nauwkeurig voor het volgen van spierkracht – zeer sterke spieren moeilijk te evalueren nadelen – niet alle spiergroepen testbaar – zeer krachtige spieren (> 250 N) moeilijk te meten nadelen – meestal tijdrovende procedure – niet alle spiergroepen testbaar – niet overal toepasbaar – hoge kosten MRC = Medical Research Council. *MRC-graad 4 duidt een kracht aan die groter is dan de kracht om de zwaartekracht te overwinnen, maar die minder dan normaal is. zowel bij gezonden en mogelijk zelfs nog nauwkeuriger bij patiënten met krachtsverlies. Er zijn weinig vergelijkingen tussen handdynamometers en gefixeerde dynamometers. In een recentelijk gepubliceerd onderzoek kwam men tot een goede onderlinge correlatie van beide methoden en een even goede betrouwbaarheid bij patiënten met amyotrofe lateraalsclerose.8 Anderen testten de elleboogflexoren van 32 gezonde vrouwen en vonden vergelijkbare en goede correlatiecoëfficiënten in dit intrabeoordelaarsonderzoek.20 Bij een vergelijking van de resultaten met de handdynamometer met die met een gefixeerde dynamometer bij 21 patiënten met een neuromusculaire aandoening vonden de onderzoekers vergelijkbare resultaten, met uitzondering van die voor zeer sterke spieren, die minder goed overeenkwamen.21 Hierbij is de meting met de gefixeerde dynamometer betrouwbaarder. Hoewel manuele tests in het algemeen redelijk reproduceerbaar zijn, hebben ze een zwakke validiteit, omdat graad 4 van de MRC-schaal voor de meeste spiergroepen een zeer grote spreiding van de spierkracht omvat. Kleyweg et al. vonden bij patiënten met de ziekte van Guillain-Barré bij herhaling een goede overeenkomst voor zowel de MRC-somscore als voor een functionele schaal, doch deze beide schalen bleken met name bij graad 4 en 5 niet goed aan elkaar gecorreleerd. Zij vonden een goede overeenkomst tussen de MRC-somscore en een handdynamometerscore voor grijpkracht.7 Bij een vergelijking van de MRC- en de handdynamometeruitslag bij Guillain-Barré-patiënten bleek de dynamometer superieur om het verloop van de kracht in de tijd te volgen.16 Voor een aandoening als polymyositis of amyotrofe lateraalsclerose lijkt de dynamometer het te prefereren onderzoeksinstrument.16 22 23 Bij metingen bij patiënten met paresen door een centrale laesie, zoals een hemiplegie, lijken de metingen echter minder betrouwbaar. Sommigen vonden bij dergelijke patiënten bij herhaling van de test na twee dagen een matige betrouwbaarheid ten aanzien van, opvallenderwijze, de niet-paretische zijde; een bevredigende verklaring hiervoor wordt niet gevonden.24 Thijs et al. vonden echter een zeer goede overeenstemming bij de herhaalde me22 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 6 januari;145(1) ting van spieren die paretisch waren door een centrale laesie.15 Ook naar onze ervaring is het mogelijk om patiënten met centrale paresen te testen bij voldoende begrip door de patiënt en afwezigheid van ernstige rusthypertonie. De intelligentie van de patiënt lijkt geen belangrijke factor bij de uitslag. Bij een onderzoek naar test-hertestresultaten bij patiënten met lage intelligentie is gebleken dat ook bij hen goede resultaten haalbaar waren.25 conclusie Het is zeker mogelijk om op betrouwbare wijze spierkracht te onderzoeken via manueel vastgestelde functionele schalen en met dynamometers, waarbij de sensitiviteit groter is naarmate het krachtsverlies groter is. De validiteit van de MRC-schaal is vooral door de grote spreiding van graad 4 gering. In zijn algemeenheid is de betrouwbaarheid het grootst bij herhaling van de test door dezelfde onderzoeker.11 16 abstract Physical diagnostics – measuring muscle strength – Measuring muscle strength and establishing paretic symptoms are done first of all by having the patient perform actions or movements that require normal muscle strength. – Measuring or grading the strength of separate muscle groups is usually done by means of the socalled Medical Research Council (MRC) scale that runs from 0 to 5, with the movement against gravity as an important criterion. This scale is not very valid in tract 4 (more strength than needed to overcome gravity, but still subnormal). – Using a manual dynamometer or a fixed dynamometer it is possible to measure the strength of most clinically important muscle groups of the extremities and to compare them with values found in a normal population. – For following the individual patient with a neuromuscular disorder, strength measurement with the dynamometer is more reliable than grading using the MRC scale. 1 literatuur Medical Research Council. Aids to the investigation of the peripheral nervous system. Londen: Her Majesty’s Stationery Office; 1975. p. 1-2. 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Resnick JS, Mammel M, Mundale MO, Kottke FJ. Muscular strength as an index of response to therapy in childhood dermatomyositis. Arch Phys Med Rehabil 1981;62:12-9. Ploeg RJO van der, Oosterhuis HJGH, Reuvekamp J. Measuring muscle strength. J Neurol 1984;231:200-3. Florence JM, Pandya S, King WM, Robison JD, Signore LC, Wentzell M, et al. Clinical trials in Duchenne dystrophy. Standardization and reliability of evaluation procedures. Phys Ther 1984; 64:41-5. Hansen M, Sindrup SH, Christensen PB, Olsen NK, Kristensen O, Friis ML. Interobserver variation in the evaluation of neurological signs: observer dependent factors. Acta Neurol Scand 1994;90:1459. Brandsma JW, Schreuders TAR, Birke JA, Piefer A, Oostendorp RJ. Manual muscle strength testing: intraobserver and interobserver reliabilities for the intrinsic muscles of the hand. Hand Ther 1995; 8:185-90. Kleyweg RP, Meché FGA van der, Schmitz PIM. Interobserver agreement in the assessment of muscle strength and functional abilities in Guillain-Barré syndrome. Muscle Nerve 1991;14:1103-9. Beck M, Giess R, Würffel W, Magnus T, Ochs G, Toyka KV. Comparison of maximal voluntary isometric contraction and Drachman’s hand-held dynamometry in evaluating patients with amyotrophic lateral sclerosis. Muscle Nerve 1999;22:1265-70. Boonstra AM. Het effect van laagfrequente electrostimulatie op de gedenerveerde spier. Klinisch onderzoek [proefschrift]. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen; 1984. Geertzen JHB, Dijkstra PU, Stewart RE, Groothoff JW, Duis HJ ten, Eisma WH. Variation in measurements of grip strength. A study in sympathetic reflex dystrophy patients. Acta Orthop Scand 1998;279 Suppl:4-11. Goonetilleke A, Modarres-Sadeghi H, Guiloff RJ. Accuracy, reproducibility, and variability of hand-held dynamometry in motor neuron disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry 1994;57:326-32. Kilmer DD, McCrory MA, Wright NC, Rosko RA, Kim HR, Aitkens SG. Hand-held dynamometry reliability in persons with neuropathic weakness. Arch Phys Med Rehabil 1997;78:1364-8. Ploeg RJO van der, Fidler V, Oosterhuis HJGH. Hand-held myometry: reference values. J Neurol Neurosurg Psychiatry 1991;54: 244-7. 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 Roebroeck ME, Harlaar J, Lankhorst GJ. The application of generalizability theory to reliability assessment: an illustration using isometric force measurements. Phys Ther 1993;73:386-95. Thijs RD, Notermans NC, Wokke JHJ, Graaf Y van der, Gijn J van. Distribution of muscle weakness of central and peripheral origin. J Neurol Neurosurg Psychiatry 1998;65:794-6. Ploeg RJO van der. Hand-held dynamometry [proefschrift]. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen; 1992. Langeveld SHB van, Aufdemkampe G, Asbeck FWA van. Reliability of force measurements with a hand-held dynamometer in healthy subjects and force measurements in patients with poliomyelitis anterior acuta. J Rehabil Sci 1996;9:2-9. Andres PL, Hedlund W, Finison L, Conlon T, Felmus M, Munsat TL. Quantitative motor assessment in amyotrophic lateral sclerosis. Neurology 1986;36:937-41. Andersen H. Reliability of isokinetic measurements of ankle dorsal and plantar flexors in normal subjects and in patients with peripheral neuropathy. Arch Phys Med Rehabil 1996;77:265-8. Stratford PW, Balsor BE. A comparison of make and break tests using a hand-held dynamometer and the Kin-Com. J Orthop Sports Phys Ther 1994;19:28-32. Brinkmann JR. Comparison of a hand-held and fixed dynamometer in measuring strength of patients with neuromuscular disease. J Orthop Sports Phys Ther 1994;19:100-4. Wiles CM, Karni Y, Nicklin J. Laboratory testing of muscle function in the management of neuromuscular disease. J Neurol Neurosurg Psychiatry 1990;53:384-7. Ploeg RJO van der, Oosterhuis HJGH. Het onderzoek van spierkracht in de klinische praktijk. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139: 2028-32. Riddle DL, Finucane SD, Rothstein JM, Walker ML. Intrasession and intersession reliability of hand-held dynamometer measurements taken on brain-damaged patients. Phys Ther 1989;69:182-94. Horvat M, Croce R, Roswal G. Intratester reliability of the Nicholas Manual Muscle Tester on individuals with intellectual disabilities by a tester having minimal experience. Arch Phys Med Rehabil 1994; 75:808-11. Aanvaard op 18 juli 2000 Bladvulling Gevaarlijke schoonheid In de Société de Biologie, is door laborde en meilliére, de geschiedenis medegedeeld van een 50-jarige dame, die in twee of drie maanden tijds 10 K.G. aan gewicht had verloren, en nagenoeg geen eetlust of spijsvertering meer bezat. Zij had ook vroeger aan spijsverteringsstoornissen geleden, en had thans aanvallen van hardnekkige hoofdpijn, met rijkelijke slijmbrakingen gedurende geheele dagen. De oogleden waren rood en gezwollen. Behandeling der spijsvertering bleef zonder gevolg. Men dacht aan een vergiftiging, misschien uraemie. De prachtig zwarte haartooi trok de aandacht en patiënt erkende, dat die geschilderd was. Toen zij den kunstgreep liet varen, genas zij. Haar kleurmiddel, waarvan jaarlijks door den bereider 50.000 flesschen verkocht worden en, dat een andere dame tweemaal erysipelas had bezorgd, bestond uit een oplossing van paraphenyleendiamine en resorcine in aq. oxygenata. Beide opgeloste stoffen zijn zeer prikkelend voor de huid. Yvon merkte op, dat alle haarkleurmiddelen gevaarlijk zijn, terwijl trouessart, blijkbaar autoriteit op dit gebied, eenige stoffen noemde, die minder schadelijk zouden zijn. De eene wordt tegenwoordig evenwel vaak vervalscht; de andere ‘werkt langzaam en geeft geen mooi zwart’. Zo zijn onze manieren . . . Het spuwen op den grond zal den Yankee eerst door draconische maatregelen worden afgeleerd. Zoo meent de Metropolitan Street Railway Com., en zij heeft in haar wagens een aankondiging opgehangen, waaruit de reiziger kan leeren, dat het spuwen op den grond van een wagen een overtreding is van den Sanitary Code, welke niet strenger gestraft kan worden dan met 250 Dollars boete met of zonder een jaar gevangenisstraf. (Berichten Buitenland. Ned Tijdschr Geneeskd 1901;45I:1024.) (Berichten Buitenland. Ned Tijdschr Geneeskd 1901;45I:857.) (Berichten Buitenland. Ned Tijdschr Geneeskd 1901;45I:912.) Zuinigheid In het district Axminster, met 10.000 inwoners en een oppervlakte van ongeveer 7 uren in het vierkant gaans, was sedert 13 jaren een ‘medical officer of health’, of directeur van den gezondheids-dienst werkzaam op een tractement van 45 P.St. De gezondheids-autoriteiten hebben nu, zonder den titularis op te zeggen, de betrekking vacant verklaard voor den minst eischende. De uitwerking op de volksgezondheid zal enorm zijn. Ned Tijdschr Geneeskd 2001 6 januari;145(1) 23