De natuurlijke en de morele orde in de visie van humanisten en kunstenaars ca 1500-1520 Paul VANDENBROECK De moderne term ‘wereldlandschap’ die men toepast op de landschapskunst van Joachim Patinir en zovele andere schilders uit de 16 e eeuw, is niet zo anachronistisch. De Duitse ‘aartshumanist’ Conrad Celtis meende dat de tekst De mundo van Lucius Apuleius ‘als het ware zoals een klein schilderij of beeldhouwwerk uit woorden’ een idee van de kosmos biedt1 (veluti brevi tabula et modica verborum sculptura). Dezelfde Celtis schreef in zijn hoofdwerk Quattuor libri amorum secundum quattuor latera Germaniae (1502) dat men door dit boek ‘(geheel) Duitsland… zoals op een klein schilderij’ (in parvae tabulae modum… depictam) aanschouwen kon2. Celtis’ tijdgenoot, de humanist Johannes Cuspinianus, schreef in zijn uiteenzetting over Hippokrates iets dergelijks. Hij wou, op basis van de beste schrijvers, de ganse leer van de microcosmos uiteenzetten en aldus ‘zoals de schilders plegen te doen, op een klein schilderij de ganse wereld weergeven’ (ut pictores solent, in parva tabella totum orbem describere)3. Er leefde dus in deze middens een gedachte, dat een schilderij een samenvatting van de Wereld kon zijn. Welke waren nu de achtergronden van deze idee? Als theoretische versie van de 15e-eeuwse ontdekkingsdrift was het verlangen aanwezig om streken, landen, continenten, de wereld en/in de cosmos te beschrijven4. Herinneren we aan Enea Silvio Piccolomini’s Germania, De Europa, De Asia, De mundo in universo…, aan Conrad Celtis’ Germania illustrata, en aan de edities van antieke geschriften zoals van Pomponius Mela (De situ orbis), Lucius Apuleius (De mundo), Ptolemaeus (Cosmographia), Dionysius Periegetes (De situ orbis). Ook Dürer zag voor de schilderkunst een dergelijke taak weggelegd: ‘Het meten van aarde, zee en sterren is begrijpbaar geworden door de schilderkunst, en wordt aldus voor vele mensen aanschouwelijk gemaakt’5. Maar de humanisten waren niet enkel geïnteresseerd in de weergave van hoedanigheden van streken en landschappen. Hun belangstelling daarvoor kaderde in een streven naar inzicht in de kosmische wetmatigheden (Celtis: naturae leges prendere mente; occulta naturae reddere causas6). Doel is te achterhalen, ‘waardoor en door wie dit universum samengesteld is en behouden blijft, deze allerschoonste wereld, die in zich en al zijn onderdelen volgens getal en orde door de grote Werkmeester en Vader van alles met de hoogste wijsheid en in wonderbare schoonheid perfect geschapen is. In deze wereld hangt… het menselijke en het goddelijke door een soort verwante verbondenheid samen en verschijnt het in onuitsprekelijke liefde vermengd en ééngemaakt. Ik ben tot het inzicht gekomen, dat de menselijke geest in dit korte leven niets zaligers ten deel kan vallen, dan zich open te stellen voor de beschouwing van deze dingen…’ 7. In deze wereld moet het aardse in nauwe samenhang met het goddelijke gezien worden, alsook met de astrale wetten en werkingen van de hemel. In die zin is de cosmografie een naam voor het universele kennisstreven van de humanisten. Niet enkel de stof van de natuurwetenschap wordt hier behandeld, maar ook de geografie, volkenkunde en Dieter KOEPPLIN, Cranachs Ehebildnis des Johannes Cuspinian von 1502. Seine christlichhumanistische Bedeutung, Diss. Basel, 1973, p.101. 2 ID., op. cit., p. 111. 3 ID., op. cit., p. 116. 4 Helmuth GRÖSSING, Humanistische Natuurwissenschaft. Zur Geschichte der Wiener mathematischer Schulen des 15. und 16. Jahrhunderts, (Saecula Spiritalia, ed. Dieter WUTTKE, 8), Baden-Baden, 1983, p. 147-194. 5 Albrecht Dürer. Schriftlicher Nachlass, ed. H. RUPPRICH, 2, 1966, p. 113: ‘Dy messung des ertrichs, wasser und der stern ist verstentlich worden durch das gemell und würt noch menschen vill künt durch antzewgung der gemell’. 6 KOEPPLIN, op. cit., p. 101. 7 ID., op. cit., p. 102-3. 1 1 geschiedenis. Deze benadering van natuur en kosmos hield een religieus moment in. Zulks betekent niet dat gezocht werd naar concrete verbindingen met de heilsgeschiedenis. Het was meer een panentheïsme: elk onderdeel van de natuur is in God en ademt diens geest uit. Voor een Conrad Celtis komt de beschouwing van de wereld, die aan de werking van de goddelijke krachten en wetten haar schoonheid ontleent, eigenlijk neer op het aanbidden van God8. Deze concrete en tegelijk metafysische benadering stelden Celtis en zijn geestesgenoten tegenover de ‘bloedeloze concepten en monsterlijke abstrakties’ van de scholastische theologen. Ze verkozen alles, wat ‘door bepaalde figuren en beelden’ weergegeven kon worden. De geografie stelde aanschouwelijk, als het ware via een schilderij, de aarde en de mensheid voor. Een zintuiglijk-concrete, tegelijk poëtische weergave streefde Celtis met zijn eigen werken na, vooral dan met zijn Quattuor libri amorum. Hier veraanschouwelijkten kleine houtsneden de kosmografische samenhangen. Enerzijds zijn het landschappen met genreachtige figuren, anderzijds zijn het illustraties van natuurfilosofische ideeën. De grondgedachte: de hemelse, aardse en menselijke domeinen staan in een eeuwige, finale samenhang9. Deze schouwende activiteit werd geacht een heilzame invloed op de mens te bezitten: de aanblik van een mooi landschap vervult de toeschouwer met een levenskracht, die zelf de ganse wereld vervult (Ficino)10. Zo bezong Celtis de ideale levenswijze van zijn vriend Bohuslav von Hassenstein: ‘Gij, gelukkige, dwaalt door groene weiden. Gij wandelt over met wijngaarden beplante heuvels en over zonnige plaatsen, tot een kabbelend beekje u zoete slaap schenkt. Gij ligt op bedauwde kruiden en op geurende bloemen, daar waar de reine lucht het lichaam nieuwe krachten schenkt en de afgematte leden sterkt. Gij, edele mens, bezit een mooie berg, bestraald door de opgaande en neerdalende zon. En wanneer de zon hoog aan de hemel staat, ziet zij uw burcht’11. Al de topen van de laatmiddeleeuwse natuurschildering zijn hier opgenomen: weiden, heuvels, kruiden en bloemen, berg, burcht. Dit alles zien we ook keer op keer in landschappen van Patinir cum suis. Deze waren ideaallandschappen, uit welbepaalde topen samengesteld. De aanblik ervan was heilzaam voor de toeschouwer, verschafte (esthetisch) genot, en verving voor de stedeling de levenskracht, die geacht werd van de aanblik van de echte natuur uit te gaan. We hadden het over ‘de wereld beheersende wetmatigheden’. Wetmatigheden bepalen het normale bestel. De ‘normale’ gang van zaken op maatschappelijk vlak staat omstreeks 1500 ook in het brandpunt van de burgerlijke interesse, en is het hoofdthema van literaire en artistieke genres. Opvallenderwijze wordt steeds de omkering van de Orde getoond: marginaliteit in plaats van inpassing, losbandigheid in plaats van zelfbeheersing, verkwisting in plaats van spaarzaamheid, enzovoort12. De normaliteit wordt zichtbaar gemaakt door de omkering ervan. De normen die deze normaliteit dragen worden pas inzichtelijk en grijpbaar door de negatie ervan uit te beelden. Iets dergelijks gebeurt ook met de landschapsweergave, die een inzicht in de normen en wetten achter de fysieke natuur nastreeft. Opvallend namelijk is het aantal schilderijen, dat ‘kosmische rampen’ uitbeeldt: de wereld als een vuurhaard (Bosch’ ‘Laatste Oordeel’taferelen), door duivels bewerkstelligde vernietigende branden (Bosch’ St. Antoniustemptaties: linkerluik van drieluik met de ‘Gekruisigde Martelares’ en van het ‘kluizenaarsdrieluik’, beide in Venetië; middenpaneel van triptiek in Lisboa; talloze werken van Bosch-navolgers), door God bewerkstelligde vernietigingen (‘Brand van Sodom en Gomorrha/Loth en zijn dochters’), verstoringen van de kosmische orde dus. Deze ordo naturalis is voor de 15e- en 16e-eeuw geen zuiver natuurwetenschappelijke orde, maar is wezenlijk een samenhang van morele en materiële werkingen. ID., op. cit., 98-99. ID., op. cit., p. 110-113. 10 ID., op. cit., p. 214. 11 ID., op. cit., p. 208. 12 Paul VANDENBROECK, Jheronimus Bosch.De verlossing van de wereld, Gent-Amsterdam, Ludion, 2003, p. 243-262,289-300. 8 9 2 Gemeenschappelijk aan deze voorstellingen is het thema van de verstoring van de natuurlijke of kosmische orde tengevolge van zondig/immoreel gedrag of diabolische invloed. Hier gaat het om een zelfde streven als dat der humanisten: waar dezen inzicht in de kosmische orde zochten, handelden de voornoemde schilderijen over de omkering ervan, de verstoring. Het onderscheid komt hierop neer: de humanisten expliciteren via teksten (en soms ook beeldvoorstellingen) hun theorie, de kunstenaars drukken beeldend, via een ‘weg van de omkering’, een gelijkaardige preoccupatie uit. Ook een Jheronimus Bosch ging zo te werk. Zowel in de humanistische natuurvisie ca. 1500 als in de vroeg-16e-eeuwse landschapsschilderkunst komt een verwant gedachtencomplex tot uiting: de vraag naar de kosmische samenhang. Het verband tussen aardse/hemelse, menselijke/goddelijke sferen en de stoornissen hierin zijn een hoofdthema van de voornoemde schilderijen. Cataclysmen zijn dus een goddelijke straf voor incest en sodomie (Brand van Sodom en Gomorrha; Loth en zijn dochters), hoogmoed (Toren van Babel), en miskenning van de goddelijke boodschap (Jonas en de storm). Patinir was in de Nederlanden misschien de eerste die het thema van Loth en zijn dochters introduceerde. Adriaan Herbouts, advokaat te Antwerpen, bezat een klein tafereel met dat onderwerp dat hij aan Albrecht Dürer 13 schonk. Cataclysmen kunnen evenwel ook een duivelse verstoring zijn, om de standvastigheid van een heilige te bestraffen (Bekoring van St. Antonius). De landschapsschilderkunst behandelt niets anders dan de problematiek van de omgang met de Natuur (in haar diverse betekenissen). Of: hoe de Natuur op voor de spiritualiteit ‘onschadelijke’ wijze beleven? Hier handelt het uiteindelijk om de relatie natuur/cultuur. Hoe kan men als gecultiveerd mens --want het publiek dat zulke schilderijen kocht, zag zichzelf zo-- omgaan met de natuur? Een uitgebreid aantal thema’s in de kunst van de Nederlanden en Duitsland in de 15e en 16e eeuw was gewijd aan het probleem van de omgang met de ‘innerlijke’ natuur van de mens: driften, passies, impulsen. Deze werden in verband gebracht met de fysieke aspecten van de mens als onderdeel van de wereld. Een veelzeggend voorbeeld van het toen gelegde verband tussen uiterlijke verschijningsvorm en innerlijke hoedanigheden is de fysiognomiek: gelaatstrekken werden ‘gelezen’ als spiegels van het karakter 14. De fysionomie van de mikrokosmos (de mens) was ‘leesbaar’; zo ook deze van de makrokosmos. Deze lectuur geschiedde op verschillende niveaus. Vooreerst was er de interesse voor de ruimtelijke kennis van de wereld. Deze uit zich in de heruitgave van antieke geografen (Ptolemaeus, Appianus…) en de geleidelijke ontwikkeling van de cartografie, landmeting en wetenschappelijke aardrijkskunde, die in de tweede helft van de 16e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden zulke hoge toppen scheerde 15. Vervolgens ontstond er een ‘humane geografie’ waarin de eigen aard van een regio onderzocht werd in samenhang met de geschiedenis ervan, het karakter van haar bewoners en de schoonheidstypes van de vrouwen. Vooral Italiaanse en Duitse vroeghumanisten hebben zich omstreeks 1500 -en later-- over deze vragen gebogen 16. KOCH 1968, p. 4. In de 16e eeuw versmolt fysiognomiek soms letterlijk met het landschap in de antropomorfe landschappen à la Arcimboldo. 15 Orbis terrarum, tentoonst. cat., Antwerpen, 2000. 16 De laude veteris Saxoniae nunc Westfaliae dictae [Köln, ca. 1478], ed. L. TROSS, Köln, 1865; Erich SCHMIDT, Deutsche Volkskunde im Zeitalter des Humanismus und der Reformation, (Historische Studien, 47),Berlin, 1904; Franz FRIEDLIEB alias Franciscus IRENICUS, Germaniae Exegeseos volumina XII, Nürnberg, Joh. Koberger, 1518; JohannesBohemus. Das deutsche Volk (1520), ed. Erich SCHMIDT, Berlin, 1910; Erich SCHMIDT, Johannes Bohemus aus Aub. Die Entstehung der deutschen Volkskunde aus dem Humanismus, in Zeitschrift für bayerische Landesgeschichte, 12, 1939-40. Deze 13 14 3 Tenslotte las men de wereldverschijning als uiting van een kosmische samenhang: de samenhang tussen zonde en natuurrampen, tussen menselijke ondeugd en goddelijk ingrijpen in de wereld, tussen moraliteit en natuurkrachten. Welke wandaden moet de mens begaan, welke morele grenzen moet hij overschrijden, om het kosmische evenwicht uit balans te brengen? Niet alleen 'spectaculaire' thema’s zoals branden, rampen, cataclysmen brengen deze bekommernis in beeld, maar ook monsters en 'grillen'. Het grillengenre zet in de vroege 16e eeuw in met de Bosch-navolging : diverse Antwerpse ateliers leggen zich toe op het eindeloos voortborduren op 'monsterlijke' taferelen in de stijl van Jheronimus Bosch. De thematiek is zeer beperkt: Temptatie van Sint-Antonius, Laatste Oordeel, de Hel... Meesters als Jan Wellens de Cock, Herri met de Bles, Pieter Huys en Jan Mandijn zijn typerend voor deze productie, die voortloopt tot omstreeks 1580-1600 (en nog later). Blijkbaar deed de precieze thematiek niet steeds ter zake, want heel wat van deze werken hebben geen eigenlijk onderwerp. In de nalatenschapsinventarissen worden ze dan ook als 'een brandeken' of 'een helleken' aangevoerd. Boschiaanse werken werden ook wel 'drollen' of 'grillen' genoemd. Deze begrippen hebben een vrij ingewikkeld betekenisspectrum; grofweg kan men stellen dat ze verwijzen naar het ongewone, afwijkende, abnormale, en dit in zowel esthetisch, moreel als natuurlijk opzicht. Ze schilderen dus het lelijke, lachwekkende, slechte en tegennatuurlijke. In de vroege 17e eeuw worden de branden 'klassiek', zoals bij Peter van Schoubroeck, Louis de Caullery en andere meesters ca. 1610-1620: de Brand van Troje volgt als zouteloos afkooksel de Boschiaanse helletaferelen op. Alle voornoemde thema's hebben één aspect gemeen: de verstoring of afwijking van, en de inbreuk op de overkoepelende orde. Een inhoudelijke verschuiving doet zich voor: tot ca. 1620 gaat het om een kosmische én morele, in de verdere 17 e eeuw meer om een louter natuurlijke orde. Eerst staat de verhouding tussen de mens en het kwade centraal. Wordt deze verhouding verstoord, dan onstaat kosmische of natuurlijke chaos. Deze ligt buiten de macht van de mensen, en is dus des te gevaarlijker. De verstoring van de meest fundamenteel geachte verhoudingen tussen mensen onderling en tussen mens en godheid leidt tot universele en onbeheersbare rampen. Het is in dit verband dat men Loth en zijn dochters of Sodom en Gomorra voorstelt, thema's die erg in zwang waren vanaf ca. 1500. Ook 'hoogmoed' (superbia radix omnium malorum) gold als kosmische storing : men denke aan de honderden voorstellingen van de Toren van Babel (van Jheronimus Bosch over Pieter Bruegel naar de 17e-eeuwse kleinmeesters) en aan de Val van Icarus (Bruegel en anderen). Zulke beeldvoorstellingen herinneren de beschouwer aan letterlijk wereldomspannende vragen. Deze verloren echter voor de burgerij geleidelijk hun belang, want vanaf het tweede kwart van de 17e eeuw verdwijnt dit picturale genre17. Het landschap van Patinir getuigt nog van een holistisch natuurbeeld, waarin de manifestatie van de natuur en de uitingen van menselijke moraal/immoraliteit parallel lopen. In die zin sloot de natuurvisie van de humanisten en van de kunstenaars die deze visie deelden aan bij een zeer oud wereldbeeld. Patiniers aandacht voor een ‘kosmische sympathie’ tussen moraliteit en natuur is nog premodern. landbeschrijvingen zijn te vergelijken met de gelijktijdige reisbeschrijvingen, zoals de 14 e- en 15e eeuwse reisboeken van Hans Schiltberger, de Graaf van Katzenellenbogen (1433-34), Arnold von Harff, Bernhard von Breidenbach, broeder Felix, hertog Friedrich von Österreich, ridder Georg von Ehingen, Hans von Waldheim, Hertel von Liechtenstein, Ludolf von Suchem (1336), Joachim Ritter,… (M. SOMMERFELD, Die Reisebeschreibungen der deutschen Jerusalempilger im ausgehenden Mittelalter, in Deutsche Vierteljahrsschrift für Literatuurwissenschaft und Geistesgeschichte, 2, 1924, p. 816-851). 17 De ‘positieve’ thematiek van de kosmische orde bestaat uit 'didactische' schilderijenreeksen : de Vier Elementen, de Vier Jaargetijden, de Vier Werelddelen, de Vier Machten, de Vijf Zintuigen... In de prentkunst en bij de tableaux vivants ter gelegenheid van vorstelijke intredes worden deze reeksen eindeloos herhaald. De productie van de uitgeverijen van Jheronimus Cock, Wiericx, Galle, e.d. bestaat voor een niet gering deel uit zulke series. Deze seriematige iconografie poogt vooral de belangrijke universele elementen, voor zover ze inwerken op het leven van de mens, kenbaar te maken. 4