Overal Natuurkunde 4 havo Samenvatting Keuzehoofdstuk Optica Eigenschappen van licht Licht: - plant zich in rechte lijnen voort en heeft geen tussenstof nodig - kan weerkaatsen: spiegelend: (de spiegelwet) door gladde oppervlakken diffuus: (in alle richtingen) door vrijwel alle voorwerpen - kan worden verstrooid (door bv. wolken of mat glas) - kan worden geabsorbeerd (bv. in glas of wolken) - kan worden gebroken bij de overgang van de ene naar de andere (doorzichtige) stof. - kan selectief worden doorgelaten, gereflecteerd of geabsorbeerd, waardoor kleurvorming optreedt. Beeldvorming Bij beeldvorming komt alle licht dat afkomstig is van een (meestal diffuus weerkaatsend) voorwerpspunt na breking door een lens samen in een beeldpunt. Er ontstaat een scherp beeld als de beeldpunten precies op een scherm vallen, bv. je netvlies of de beeldchip van een digitale camera. Het beeld is daarbij omgekeerd ten opzichte van het voorwerp. De voorwerpsafstand en de beeldafstand hangen met de sterkte en de brandpuntsafstand van de lens samen volgens de lenzenwet. Hoe groter de lenssterkte, hoe sterker de lens een evenwijdige bundel samenbrengt op een kortere brandpuntsafstand. De beeldgrootte verhoudt zich tot de voorwerpgrootte als de beeldafstand tot de voorwerpsafstand. Deze verhouding heet de lineaire vergroting. Als een voorwerp op meer dan twee maal de brandpuntsafstand van een lens staat, ontstaat een verkleind beeld (oog of fototoestel); als het tussen de brandpuntsafstand en twee maal de brandpuntsafstand staat, ontstaat een vergroot beeld (projectieapparatuur). Staat het voorwerp op de brandpuntsafstand dan ontstaat een evenwijdige bundel (vuurtoren). i=t S=1/f=1/v+1/b N = Lb // Lv = b // v Het oog In het oog zorgt de iris (rond de pupil) voor de adaptatie: de aanpassing aan de hoeveelheid licht. De kristal- of ooglens kan door lensspieren boller gemaakt worden, zodat de sterkte ervan past bij de voorwerpsafstand waarnaar je kijkt. Dit heet accommoderen. De beeldafstand in het oog is steeds gelijk aan de oogboldiameter (ca. 17 mm). De lenssterkte van een normaalziend oog varieert tussen 59 dpt (voor grote voorwerpsafstand) tot 65 à 70 dpt (voor kleine voorwerpsafstand). De kleinste voorwerpsafstand waarop iemand scherp kan zien heet de nabijheidsafstand. Oogafwijkingen Oudzienden zien in de verte goed, maar kunnen hun ooglenzen niet meer sterk genoeg maken om op leesafstand scherp te zien. Om te lezen hebben ze een bril met positieve lenzen nodig. Bijzienden kunnen dichtbij goed zien. Hun ooglenzen zijn in ongeaccommodeerde toestand te sterk om veraf goed te kunnen zien. Daarom hebben ze daarbij een correctie nodig met negatieve lenzen. © Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 4 havo Samenvatting Keuzehoofdstuk Optica Een verziende heeft te zwakke ooglenzen en heeft een grotere nabijheidsafstand dan normaal. Hij heeft een positieve correctie nodig. Deze correctie voorkomt tevens hoofdpijn bij veraf zien. Licht als golfverschijnsel Licht heeft behalve een deeltjeskarakter ook een golfkarakter. Dat blijkt onder andere uit het verschijnsel buiging: op kleine schaal buigt licht om de hoeken van een smalle spleet, net zoals geluid om een hoek hoorbaar is. Een ander typisch golfverschijnsel is interferentie: als op een plek licht van twee kanten bij elkaar komt, kan het licht daar feller zijn (versterking) of juist zwakker (uitdoving). De golflengte van licht varieert met de kleur, van 380 nm (voor violet) tot 750 nm (voor rood). Volgens de relativiteitstheorie plant licht zich voort met de lichtsnelheid (precies 299 792 458 m/s), of het nu door een stilstaande of door een bewegende bron is uitgezonden. Een lichtjaar is de afstand die het licht in een jaar aflegt. Met spectroscopie kun je bekijken welke golflengtes licht van een bepaalde bron afkomstig zijn. Met behulp hiervan kun je de temperatuur, de samenstelling en de snelheid van sterren bepalen. Kleuren Op je netvlies zitten lichtgevoelige cellen: staafjes en kegeltjes. Er zijn drie soorten kegeltjes die ieder een andere gevoeligheid hebben voor verschillende golflengtes van het licht. Een kleurwaarneming is gekoppeld aan de verhouding waarin de drie typen kegeltjes prikkels voelen. Door het mengen van drie kleuren licht (additieve menging) kunnen in het oog kleurindrukken ontstaan van spectrale of aspectrale kleuren. De werking van kleurenbeeldschermen berust op dit principe. De kleurindruk die een voorwerp geeft, hoort bij de additieve mengkleur van alle gereflecteerde kleuren. Hoe meer golflengten het voorwerp reflecteert, hoe helderder het voorwerp overkomt. De kleurindruk is ook afhankelijk van het contrast met de omgeving en komt daarmee pas echt tot stand in de hersenen. Als licht door twee kleurfilters gaat, blijven alleen de golflengten over die beide filters doorlaten. Dit heeft subtractief mengen van kleuren. Dit treedt ook op bij het mengen van verfstoffen. In de kleurendriehoek kun je aflezen welke kleurindruk een mengverhouding van primaire kleuren geeft. Aan de rand zitten de verzadigde kleuren, meer naar het midden de onverzadigde. Twee kleuren tegenover elkaar in de driehoek heten complementair en contrasteren goed met elkaar. naam hoek van inval hoek van terugkaatsing voorwerpsafstand beeldafstand brandpuntafstand lenssterkte voorwerpsgrootte beeldgrootte lineaire vergroting lichtsnelheid golflengte grootheid symbool i t v b f S Lv Lb N c λ © Noordhoff Uitgevers Overal Natuurkunde 4 havo c = 299 792 458 m/s 1 ly = 9,461 · 1015 m Binas tabel 27 A2 Binas tabel 27 A5 eenheid naam graad graad meter meter meter dioptrie meter meter meter per seconde meter symbool º º m m m dpt = m-1 m m m/s m Samenvatting Keuzehoofdstuk Optica