O nderzoeksartikel De rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker: gemengde-methodenstudie Anja Visser, Nicoline Uwland & Bert Garssen S amenvatting Er is al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen spiritualiteit en welbevinden (en aanverwante maten) bij lichamelijke ziekte. Deze onderzoeken worden echter beperkt door een cross-sectionele onderzoeksopzet en door conceptuele overlapping tussen de maten van spiritualiteit en welbevinden. In dit artikel wordt een longitudinaal gemengde-methodenonderzoek beschreven, waarin onderzocht is of de mate van spiritualiteit kort na de diagnose van kanker voorspellend is voor het latere welbevinden van mensen met kanker en wat de aard van deze relatie is; welke aspecten van spiritualiteit zijn vooral van belang? Allereerst worden de voor dit onderzoek gebruikte definitie en operationalisatie van spiritualiteit besproken, en of deze voldoende onderscheidend zijn van de gebruikte operationalisatie van welbevinden. Daarna wordt er aandacht besteed aan de resultaten van het vragenlijstonderzoek en van de interviewstudie. Ten slotte worden er aanbevelingen gegeven voor de klinische praktijk en verder onderzoek. Trefwoorden: spiritualiteit, kanker, welbevinden, longitudinaal, kwalitatief onderzoek. I nleiding Er wordt al ruim dertig jaar onderzoek gedaan naar de rol van religie/spiritualiteit in de context van lichamelijke ziektes. Toch is het nog steeds niet helemaal duidelijk of religie/spiritualiteit echt van belang is voor het in stand houden of verbeteren van lichamelijk en psychisch welbevinden. Eén reden hiervoor is dat het onderzoek op dit gebied tot ongeveer vijf jaar geleden vooral cross-sectioneel van aard was (de mate van spiritualiteit en welbevinden werden op hetzelfde moment vastgesteld). Hierdoor weten we wel dàt er een verband is tussen religie/spiritualiteit en welbevinden, maar niet wàt dat verband is (Visser, Garssen & Vingerhoets, 2010); beïnvloedt spiritualiteit de mate van welbevinden, bepaalt het welbevinden de mate van spiritualiteit of zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden en veranderen ze dus tegelijkertijd (of blijven ze samen stabiel)? Een andere reden voor het gebrek aan kennis is dat er na al die jaren nog steeds geen duidelijkheid is over wat er onder religie/spiritualiteit verstaan moet worden. Alleen al het feit dat we de twee begrippen religie en spiritualiteit in de vorige zinnen samen hebben gevoegd, geeft aan dat we spreken over een breed concept. Maar brede concepten zijn lastig hanteerbaar in wetenschappelijk onderzoek, dus kiest elke onderzoeker nauwere concepten uit die breedte om een uitspraak te kunnen doen over de relatie tussen religie/spiritualiteit en lichamelijk en/of psychisch welbevinden. Daardoor weten we van een aantal aspecten van dit brede concept wel Psyche & Geloof 24 (2013), nr. 3, pag. 171-183 171 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 171 15-10-2013 13:33:55 A nja V isser , N icoline U wland & B ert G arssen of en hoe ze samenhangen met welbevinden, maar van een heleboel ook niet. Daar komt nog bij dat in veel onderzoeken vragenlijsten voor religie/spiritualiteit worden gebruikt waarin gevraagd wordt naar spiritueel welbevinden. Dit concept komt voor een (zeer) groot deel overeen met psychisch welbevinden (Garssen, Visser & De Jager Meezenbroek, 2012; De Jager Meezenbroek, Garssen, Van den Berg, Van Dierendonck, Visser & Schaufeli, 2012b; Koenig, 2008). Onderzoek van MacDonald illustreert dit probleem mooi. Hij destilleerde de kernaspecten van spiritualiteit uit achttien vragenlijsten over spiritualiteit en gerelateerde constructen zoals paranormale ervaringen en piekervaringen (MacDonald, 2000). Hiervoor gebruikte hij factoranalyse. Dit resulteerde in vijf dimensies van spiritualiteit, waaronder ‘existentieel welbevinden’ (EWB; een gevoel van welbevinden en positieve percepties over de mate waarin je kunt omgaan met tegenslagen in het leven). De naam EWB doet al vermoeden dat er sprake is van een overlap met psychisch welbevinden, dus besloten Midgal & MacDonald (2013) om na te gaan of deze dimensie wel thuishoort bij spiritualiteit of dat het eerder beschouwd moet worden als een onderdeel van psychisch welbevinden. Zij vonden dat EWB niet alleen sterk samenhangt met het ervaren van psychisch welbevinden (r = .42 - .64), maar ook met de ervaring van betekenis en doel in het leven (zinervaring; r = .42 - .60). Dit suggereert dat niet alleen EWB beter kan worden gezien als een vorm van welbevinden, maar dat ook zinervaring misschien eerder onderdeel is van welbevinden dan van spiritualiteit. Dit creëert nog een probleem, aangezien zinervaring vrijwel altijd beschouwd is als onderdeel van religie/spiritualiteit. Betekent deze opsomming van hindernissen dat we nog helemaal niets weten over de relatie tussen religie/spiritualiteit en psychisch welbevinden? Zeker niet. Uit een nog te publiceren literatuuroverzicht blijkt dat – rekening houdend met de kwaliteit van de meetmethoden – enkele aspecten van religie/spiritualiteit voorspellende waarde hebben voor het psychisch welbevinden over een periode van drie maanden of langer (Garssen & Visser, in voorbereiding). Studies onder ouderen, met grote steekproeven (N > 250), die zich richtten op de spiritualiteitsaspecten ‘ervaring van leiding’ en ‘belang van religiositeit in het leven’ vonden het vaakst een effect op psychisch welbevinden. Er zijn meerdere theorieën over het ‘hoe’ van de relatie tussen religie/spiritualiteit en psychisch welbevinden. James & Wells (2003) bespreken twee mechanismen: Het eerste mechanisme is dat religieuze overtuigingen een mentaal model vormen, dat als basis dient voor de interpretatie van gebeurtenissen. Wanneer dit mentale model sterk aanwezig is bij een persoon en de inhoud uit positieve overtuigingen over het zelf en de wereld bestaat, kan de persoon een positieve betekenis geven aan een ingrijpende gebeurtenis, waardoor hij/zij een gevoel van welbevinden kan behouden of versterken. Door Gall, Charbonneau, Clarke, Grant, Joseph & Shouldice (2005) wordt dit proces aangeduid als cognitieve herwaardering (reappraisal). Dit sluit aan bij onze bevinding in de literatuurstudie, dat vooral het ervaren van leiding en het belang van religiositeit in het leven een voorspellende waarde lijken te hebben voor later welbevinden. James & Wells geven ook aan dat als het religieuze mentale model negatieve overtuigingen bevat, bijvoorbeeld dat God mensen door middel van ziektes straft voor hun slechte gedrag, dit juist negatieve gevolgen kan hebben voor het welbevinden. Het tweede mechanisme is dat religieuze of spirituele activiteiten, zoals gebed en meditatie, negatieve gedachtenprocessen kunnen doorbreken en daardoor een positief effect hebben op het welbevinden. Vooral vanuit onderzoek naar mindfulness-meditatie en aandachtgerichte (cognitieve) therapieën lijkt er ondersteuning te zijn voor deze theorie (Carmody, Baer, Lykins & Olendzki, 2009; Sears & Kraus, 2009). Ons onderzoek In 2008 zijn wij een onderzoek begonnen, waarin we probeerden meer duidelijkheid te krijgen over de langetermijnrelatie tussen spiritualiteit en psychisch welbevinden. Tijdens dit onderzoek hebben wij mensen met kanker, die hiervoor met curatieve intentie werden behandeld, gevraagd om op drie momenten gedurende een jaar vragenlijsten in te vullen. Een deel van hen hebben wij na het laatste meetmoment geïnterviewd over hun belevingen tijdens het afgelopen jaar. Op deze manier hoopten wij meer inzicht te kunnen krijgen in het verband 172 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 172 15-10-2013 13:33:55 D e rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker : gemengde - methodenstudie tussen spiritualiteit en welbevinden over de tijd: is er enige aanwijzing voor een oorzakelijk verband? Er kan met behulp van dit onderzoek meer duidelijkheid ontstaan over de vraag of spiritualiteit en welbevinden intrinsiek met elkaar verbonden zijn of dat er sprake is van beïnvloeding over de tijd. Met de kwalitatieve interviews probeerden we meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de onderlinge relatie tussen de aspecten van spiritualiteit in hun samenhang met psychisch welbevinden. We hebben voor dit onderzoek gebruikgemaakt van de Spirituele Attitude en Interesse Lijst (De Jager Meezenbroek et al., 2012a). Tijdens de constructie van deze zelfrapportagevragenlijst is er geprobeerd de conceptuele overlap met psychisch welbevinden tot een minimum te beperken. Daarnaast is er een brede definitie van spiritualiteit gehanteerd, waarin de nadruk ligt op ervaringen en houdingen in plaats van overtuigingen. Dit maakt het mogelijk om een groot deel van het spectrum van religieuze/spirituele stromingen te onderzoeken en meer duidelijkheid te krijgen over het relatieve belang van de verschillende aspecten van spiritualiteit. Wij definiëren spiritualiteit als het streven naar en het ervaren van een verbinding met de essentie van het leven. Deze essentie kan ‘zich bevinden’ in de persoon zelf, in de omgeving (natuur, andere mensen) en/of in het transcendente. Wij beschouwen religie en spiritualiteit als aparte, maar verbonden concepten: religie kan vorm en inhoud bieden aan de spirituele ervaring en houding, maar deze kunnen ook gekend worden zonder religie. Daarnaast kan religie ook gepraktiseerd worden zonder dat daarbij spirituele ervaringen of houdingen worden gekend. O nderzoeksopzet Deelnemers De deelnemers aan het onderzoek werden geworven in vier ziekenhuizen en twee radiotherapeutische centra in Midden- en Oost-Nederland. Patiënten die met curatieve intentie werden behandeld voor kanker, het Nederlands beheersten in woord en geschrift en niet leden aan een psychiatrische stoornis of een hersentumor konden deelnemen aan het onderzoek. Zij ontvingen binnen twee weken na het begin van de medische behandeling (operatie of radiotherapie) een informatiepakketje van een lid van de medische staf. Geïnteresseerden konden het ingevulde toestemmingsformulier opsturen naar de onderzoekers, waarna hun gevraagd werd de eerste vragenlijsten in te vullen. Dit kon op papier of via het internet. Bij deze eerste vragenlijsten kregen zij een cadeaubon ter waarde van € 7,50. Van de 1489 personen die waren benaderd, hebben 460 aan dit eerste meetmoment deelgenomen (responspercentage = 31%). Hoewel het waarschijnlijk is dat er enige selectie plaatsgevonden heeft op basis van interesse in spiritualiteit, lijkt deze beperkt te zijn. De verdeling van de steekproef over de verschillende religieuze stromingen is vergelijkbaar met die van de gehele Nederlandse populatie. Zes maanden later werden zij opnieuw gevraagd om een vragenlijstenpakket in te vullen, hier gaven 408 mensen gehoor aan. Opnieuw zes maanden later namen er 383 mensen deel aan het laatste meetmoment (percentage behouden = 83%). Deelnemers die op het toestemmingsformulier hadden aangegeven dat zij openstonden voor een interview, werden op basis van theoretische selectie hiervoor uitgenodigd. Personen werden bijvoorbeeld geselecteerd wanneer zij zeer hoog of juist laag scoorden op spiritualiteit, of wanneer hun welbevinden was toegenomen maar de mate van spiritualiteit was gedaald. Door de deelnemers op deze manier te selecteren kon er een duidelijker beeld ontstaan van de ervaring van spiritualiteit tijdens de diagnose en behandeling van kanker en welke rol dit speelde bij het omgaan met de ziekte en behandeling. Naast de scores op spiritualiteit en welbevinden, werd er ook rekening gehouden met de leeftijd, het geslacht, het type kanker, de levensbeschouwing (protestants, rooms-katholiek, boeddhistisch, geen, enzovoorts) en de zelf-gerapporteerde mate van spiritualiteit en religiositeit van de deelnemers, om te waarborgen dat de geïnterviewde deelnemers representatief waren voor de gehele onderzoeksgroep. Het interview vond plaats nadat de persoon de laatste meting had ingevuld. In totaal zijn er 20 personen geïnterviewd. Als dank kregen zij een cadeaubon ter waarde van € 10,-. Alle interviews vonden plaats bij de persoon thuis en duurden gemiddeld 2 uur. Tabel 1 bevat een overzicht van de eigenschappen van de deelnemers. 173 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 173 15-10-2013 13:33:55 A nja V isser , N icoline U wland & B ert G arssen Tabel 1: Eigenschappen van de deelnemers. Kwantitatief onderzoek (N = 460) Kwalitatief onderzoek (N = 20) Geslacht man (%) 121 (27) 5 (25) Gemiddelde leeftijd (bereik) 59 (24-84) 54 (43-78) Opleiding (%) Laag Midden Hoog 83 (19) 181 (41) 177 (40) 1 (5) 10 (50) 9 (45) Denominatie (%) Rooms-Katholiek Protestants Anders Geen 111 (25) 119 (27) 45 (10) 168 (38) 5 (25) 5 (25) 9 (45) 1 (5) Beschouwt zichzelf (%)a Spiritueel en religieus Spiritueel, niet religieus Religieus, niet spiritueel Niet religieus noch spiritueel 150 (33) 63 (14) 66 (14) 111 (24) 6 (30) 7 (35) 1 (5) 4 (20) Type kanker (%) Borstkanker Prostaatkanker Kanker aan spijsverteringssysteem Anders 275 (62) 52 (12) 80 (18) 33 (8) 12 (60) 3 (15) 3 (15) 2 (10) Gemiddeld aantal maanden sinds einde behandeling (SD) 9,79 (3,28)b 7,77 (3,29)c a) Telt niet op tot 100%, omdat sommigen ‘ik twijfel’ hadden geantwoord. b) Op meetmoment 3, N = 280. c) Op meetmoment 3, N = 11. Meetinstrumenten In het vragenlijstenpakket werden de volgende concepten gemeten: demografische gegevens, medische gegevens, spiritualiteit (Spirituele Attitude en Interesse Lijst), plezier in het leven (Health and Disease Inventories, deelschaal Plezier in het Leven), copingstijl (19-item Utrechtse Coping Lijst), tevredenheid met de partnerrelatie (6 items uit de Maudsley Marital Questionnaire), distress (Hospital Anxiety and Depression Scale), optimisme (Life Orientation Test), vermoeidheid (4-item Checklist Individual Strength), pijn (EORTC-QLQ-C30, deelschaal Pijn), ingrijpende levensgebeurtenissen (alleen op meetmoment 2 en 3), waargenomen le- vensbedreiging (Perceived Life Threat Scale), en sociale steun (Social Support Questionnaire). Hier volgt alleen een korte toelichting op de spiritualiteitsvragenlijst en de welbevindenvragenlijst, waar dit onderzoek vooral op gericht is. De Spirituele Attitude en Interesse Lijst (SAIL) is recentelijk ontwikkeld om de mate van spiritualiteit van zowel religieuze als niet-religieuze personen te kunnen vaststellen (De Jager Meezenbroek et al., 2012a). Deze zelfrapportagevragenlijst bestaat uit 26 stellingen, verdeeld over zeven deelschalen en drie overkoepelende dimensies (zie Figuur 1). De deelschalen zijn: Zingeving, Vertrouwen, Aanvaarding (deze vormen samen de dimensie Ver- 174 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 174 15-10-2013 13:33:55 D e rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker : gemengde - methodenstudie bondenheid met een Innerlijke Kracht), Zorg voor Anderen, Verbondenheid met de Natuur (dimensie Verbondenheid met de Omgeving), Transcendente Ervaringen en Spirituele Activiteiten (dimensie Verbondenheid met het Transcendente). Aan de deelnemers wordt gevraagd aan te geven in hoeverre de stellingen op hen van toepassing zijn. De antwoordcategorieën lopen bij de eerste vijf deelschalen uiteen van 1 ‘helemaal niet’ tot 6 ‘in zeer hoge mate’ en bij de laatste twee deelschalen van 1 ‘nooit’ tot 6 ‘heel vaak’. Deelschaalscores worden gevormd door de gemiddelde score van de stellingen die tot de deelschaal behoren. De vragenlijst is betrouwbaar en valide gebleken in steekproeven van studenten, gezonde volwassenen en volwassenen met kanker in de curatieve en palliatieve fase. dieper ingegaan op zijn/haar levenshouding – in termen van de algemene houding in het leven, de ervaringen van aanvaarding, vertrouwen, zin en doel van het leven, en controle in het leven – en de rol die deze levenshouding speelt in het dagelijks leven. Hierbij werd het woord ‘spiritualiteit’ niet gebruikt, om te voorkomen dat men het verhaal zou beperken tot de overtuigingen en ervaringen die zij associeerden met deze term. In het laatste deel van het interview werd er wel expliciet aandacht besteed aan hoe de persoon spiritualiteit definieert en hoe zijn/haar spiritualiteit de ervaring van kanker heeft beïnvloed. Van 18 interviews werd na afloop een samenvatting gemaakt, welke naar de deelnemer werd toegestuurd om te controleren of de interviewer de woorden van de geïnterviewde juist had geïnterpreteerd (member check). De juistheid werd door alle deelnemers bevestigd. De Plezier in het Leven-deelschaal van de Health and Disease Inventories is een zelfrapportagevraAnalyse van de onderzoeksgegevens genlijst die bestaat uit tien stellingen. De vragenlijst Alle kwantitatieve onderzoeksvragen zijn onderis ontwikkeld om de aanpassing aan kanker van zocht met behulp van het computerprogramma R een persoon in kaart te brengen (De Bruin & Van for Statistical Computing. De scores op de meeste 4 Dijk, 1996). Aan personen wordt gevraagd aan te geven ZingevingZingeving Zingeving op een schaal van 1 ‘nooit’ tot 6 ‘altijd’ in hoeverre de Verbondenheid Verbondenheid Verbondenheid stellingen in de afgelopen Vertrouwen Vertrouwen Vertrouwen met met een een met een vier weken op hen van toeInnerlijke Kracht Innerlijke Innerlijke Kracht Kracht passing waren. Voorbeelden Aanvaarding van stellingen zijn: ‘Ik geniet Aanvaarding Aanvaarding van de dingen die ik doe’ en ‘Ik heb een goede eetlust’. voor voor De vragenlijst heeft zich Zorg be- voorZorgZorg Anderen Anderen Anderen trouwbaar en valide getoond Verbondenheid Verbondenheid Verbondenheid Spiritualiteit Spiritualiteit Spiritualiteit in meerdere steekproeven metmet de de met de Omgeving van mensen met kanker.Verbondenheid Omgeving Omgeving Verbondenheid Verbondenheid Het semigestructureerde de Natuur met de Natuur met met de Natuur interviewschema is ontwikkeld met behulp van drie Transcendente proefinterviews onder menTranscendente Transcendente Ervaringen Ervaringen Ervaringen sen die niet aan de vragenVerbondenheid Verbondenheid Verbondenheid lijststudie hadden meegemetmet het het met het daan. Het interview begon Transcendente Transcendente Transcendente Spirituele Spirituele met de uitnodiging aan Spirituele de Activiteiten Activiteiten Activiteiten persoon om te vertellen over hoe het afgelopen jaar was Figuur 1: De aspecten en dimensies van spiritualiteit. geweest. Vervolgens werd er 4 175 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 175 15-10-2013 13:33:56 A nja V isser , N icoline U wland & B ert G arssen constructen volgden niet de normaalverdeling. Daarom is ervoor gekozen om non-parametrische statistische grootheden en toetsen te gebruiken. Steeds is er een interval van een half jaar gebruikt, dus er zijn alleen relaties berekend tussen de scores op meetmoment 1 en meetmoment 2 en tussen de scores op meetmoment 2 en meetmoment 3. We hebben hiervoor gekozen, omdat bij de meeste mensen met kanker de curatieve medische behandeling ongeveer een half jaar duurt. Het eerste halfjaar van het onderzoek is daardoor psychologisch van andere aard dan het tweede halfjaar. Bij de analyse van de kwalitatieve onderzoeksgegevens is de Gefundeerde Theoriebenadering gevolgd, zoals beschreven door Wester (1995). De analyses zijn uitgevoerd met behulp van het computerprogramma NVivo, tabellering en discussie tussen de onderzoekers AV en NU. R esultaten Spiritualiteit of welbevinden? Hoewel er bij de constructie van de SAIL voor is gewaakt om geen overlap met welbevindenvragenlijsten te creëren, wilden wij zeker weten dat men hierin was geslaagd. Om dit te onderzoeken hebben we allereerst gekeken naar de samenhang tussen de stellingen van beide vragenlijsten. Hieruit bleek dat de items van de SAIL-deelschaal Vertrouwen sterk samenhingen met de items van de welbevindenvragenlijst. Vervolgens hebben we onderzocht of de scores op beide concepten veranderden in de loop der tijd en of deze veranderingen vergelijkbaar waren onderling. Het bleek dat het welbevinden van de deelnemers sterker veranderde dan de mate van spiritualiteit. Ook vertoonden meer mensen een substantiële verandering in hun mate van welbevinden dan in hun mate van spiritualiteit. Wanneer mensen zowel op welbevinden als op spiritualiteit veranderden, was deze verandering op beide variabelen niet noodzakelijkerwijs in dezelfde richting. Hieruit valt af te leiden dat de ervaringen van spiritualiteit en welbevinden blijkbaar niet intrinsiek met elkaar verbonden zijn. Ten slotte hebben we bekeken of spiritualiteit even sterk reageerde als welbevinden op veranderingen in pijn en vermoeidheid, en het voorkomen van ingrijpende levensgebeurtenissen. De resulta- ten lieten zien dat een verandering in welbevinden sterker samenhing met een verandering in lichamelijke symptomen dan een verandering in spiritualiteit met deze factoren. Wel was spiritualiteit even zwak gecorreleerd aan het optreden van ingrijpende gebeurtenissen als welbevinden. We concludeerden hieruit dat Vertrouwen niet een aspect is van spiritualiteit, maar eerder van welbevinden. De overige deelschalen van de SAIL leken wel spiritualiteit te meten. In de volgende analyses hebben we om deze reden geen gebruik meer gemaakt van de SAIL-deelschaal Vertrouwen. Voorspelt de mate van spiritualiteit het welbevinden? Om te onderzoeken of de mate van spiritualiteit op meetmoment 1 en meetmoment 2 voorspellend waren voor het welbevinden en de mate van distress een halfjaar later, is er gebruikgemaakt van hiërarchische regressieanalyse met M-schatters die robuust zijn voor afwijkingen van de normaalverdeling. In de eerste stap van de analyse werden de controlevariabelen toegevoegd. Dit waren het uitgangsniveau van welbevinden of distress, het gebruik van pijnstillers, slaapmiddelen, kalmeringsmiddelen en/of antidepressiva, bezoek aan een maatschappelijk werker en/of psycholoog, pijn, vermoeidheid, waargenomen levensbedreiging en ingrijpende levensgebeurtenissen. In stap twee van de analyse werden de zes deelschalen van de SAIL toegevoegd. Uit deze analyses bleek dat Zorg voor Anderen zoals gemeten op meetmoment 1 voorspellend was voor welbevinden op moment 2. Geen enkel aspect van spiritualiteit was voorspellend voor de mate van distress in datzelfde interval. Spiritualiteit zoals gemeten op meetmoment 2 was niet voorspellend voor welbevinden op meetmoment 3, maar Zingeving was wel voorspellend voor de mate van distress in dat interval. Spiritualiteit lijkt over de periode van een half jaar dus nauwelijks voorspellende waarde te hebben voor het welbevinden en de mate van distress van mensen met kanker. Hierbij moet opgemerkt worden dat het onderscheidend vermogen van de toetsen (de power) om een praktisch significant effect (Ferguson, 2009) te detecteren matig was (1-β = .67). Oftewel, er is een redelijke kans dat een bestaand effect niet is opgemerkt. Daarbij komt dat 176 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 176 15-10-2013 13:33:56 D e rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker : gemengde - methodenstudie de deelnemers over het geheel genomen niet veel veranderd waren in hun mate van welbevinden en distress tijdens het onderzoek. De mate van welbevinden en distress op een tijdstip bleek ook de beste voorspeller voor het latere welbevinden of distress. Er was dus weinig ‘ruimte’ voor spiritualiteit om nog iets van het welbevinden of distress te voorspellen. Alomvattende Transcendentie (AT) Begeleidende Transcendentie (BT) Hoe wordt er over de rol van spiriInnerlijke Transcendentie (IT) Afwezige Transcendentie (GT) tualiteit bij het omgaan met kanker verteld? Om te onderzoeken hoe mensen zelf de rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker ervaren, hebben we interviews gehouden met 20 mensen met kanker die ook aan de vragenlijststudie hadden meegewerkt. In de eerste analysefase zijn de transcripten van deze interviews gecodeerd om zicht te krijgen op de verschillende vormen Figuur 2: De verhouding tussen de spirituele () en van spiritualiteit, welbevinden en niet-spirituele (●) elementen in de vier typen betekenissysteem. ‘omgaan met’ (coping) in de verhalen. Gaandeweg de analyse werd ons duidelijk dat mensen hun ervaring van kanker Transcendentie (AT), Begeleidende Transcendenbeschreven vanuit een algeheel betekenissysteem, tie (BT), Innerlijke Transcendentie (IT) en Afwewaar spiritualiteit een onderdeel van kon zijn. Van zige Transcendentie (GT). In Figuur 2 is per type Uden (1985) omschrijft een betekenissysteem als betekenissysteem afgebeeld wat de verhouding is een wereldbeeld dat een cognitieve eenheid vormt tussen de spirituele elementen en de niet-spirituele van overtuigingen, houdingen, waarden en norelementen van het betekenissysteem. Bij het ATmen dat elke persoon gedurende zijn persoonlijke betekenissysteem is het transcendente of spirituele geschiedenis ontwikkelt. Door dit betekenissysprominent aanwezig. Heel het leven wordt geïnterteem vormt de persoon een identiteit, schrijft hij/ preteerd en geleid door de overtuigingen over en zij betekenis toe aan het leven en verkrijgt hij/ ervaringen van het transcendente. Dit transcendenzij een gevoel van zekerheid. Wij vonden in ons te kan verschillende vormen aannemen, bijvooronderzoek dat het betekenissysteem bestond uit beeld een persoonlijke God, een lichtbron of een meerdere elementen, waarvan sommige spiritueel ongedefinieerd groter geheel. Kenmerkend voor dit van aard waren. Deze spirituele elementen konden betekenissysteem zijn de overtuigingen dat de perheel prominent aanwezig zijn in een betekenissyssoon actief zijn/haar best moet doen om in contact teem of ze konden meer op de achtergrond staan. te blijven met het transcendente en dat gebeurteOok waren niet in elk verhaal alle elementen van nissen op iemands pad komen om de persoon een het betekenissysteem terug te vinden. specifieke les te leren of de persoon te helpen om Vanuit de interviews hebben wij vier typen betezijn/haar volledige potentieel te bereiken. Dit geeft kenissysteem onderscheiden: Alomtegenwoordige hun leven betekenis en doel. 177 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 177 15-10-2013 13:33:56 A nja V isser , N icoline U wland & B ert G arssen Binnen het BT-betekenissysteem staan de nietspirituele elementen op de voorgrond en is er op de achtergrond een besef van het transcendente. Dit neemt de vorm aan van een steunende God, die klaarstaat voor de persoon wanneer deze Hem nodig heeft. Deze God is niet altijd een persoon, maar kan ook liefde, een leidende kracht of een lichtbron of iets dergelijks zijn. In tegenstelling tot het AT-betekenissysteem, lijkt de overtuiging dat mensen het transcendente kunnen beïnvloeden hier te ontbreken. Personen met het BT-betekenissysteem in ons onderzoek zochten geen verbinding met God in momenten van angst of verdriet, maar vertrouwden erop dat God zelf de verbinding met hen zou aangaan als de persoon het alleen niet meer aan zou kunnen. Hoewel zij niet actief verbinding zoeken met God, is het voor hen wel belangrijk om zich bewust te blijven van Zijn aanwezigheid in hun leven en Zijn leiding te volgen. Net zoals bij het BT-betekenissysteem staan in het IT-betekenissysteem de niet-spirituele elementen van het betekenissysteem op de voorgrond. Het IT-betekenissysteem wordt gekenmerkt door de overtuiging dat de persoon een innerlijke kracht heeft of een diepere laag, die hem/haar staande houdt of leidt. Het transcendente uit zich in specifieke ervaringen van verbondenheid met zichzelf, verwondering over het leven, verbondenheid met de omgeving of in spirituele activiteiten zoals meditatie. Omdat mensen met het IT-betekenissysteem geen transcendente entiteit boven/buiten zichzelf ervaren, hebben zij de ervaring en overtuiging dat zij zelf de controle hebben over het leven. Hun zinervaring ligt daarbij in het doen van wat hun plezier en voldoening geeft, zoals het ondersteunen van andere mensen of het maken van muziek. Hoewel de naam van het GT-betekenissysteem anders doet vermoeden, zijn er hierbinnen wel enige transcendente elementen aanwezig. Deze hadden de vorm van transcendente ervaringen en van een geloof in een leven na de dood. Deze elementen hebben echter geen relatie met de andere elementen van het betekenissysteem. Daarmee hebben zij geen invloed op hoe de persoon zijn/ haar leven leidt en ‘normale’ gebeurtenissen in het leven interpreteert. De mensen met dit betekenis- systeem lijken hun betekenis en doel in het leven vooral te halen uit de dagelijkse dingen, zoals zorg voor het gezin en het vervullen van hun werktaken. Nadat we dit kader van betekenissystemen en uitingsvormen van spiritualiteit hadden vastgesteld, hebben we onderzocht hoe de elementen van de betekenissystemen van invloed zijn op de ervaring van kanker en de aanpassing daaraan. Dit resulteerde in een algemeen betekenisverleningsmodel, dat sterk overeen bleek te komen met het betekenisverleningsmodel dat Park (2010) formuleerde aan de hand van literatuuronderzoek. Het model stelt dat wanneer een persoon een ingrijpende gebeurtenis meemaakt, zoals de diagnose en behandeling van kanker, hij/zij hier betekenissen aan toeschrijft met betrekking tot de mate van bedreiging, de controleerbaarheid, de oorzaak en de gevolgen van de gebeurtenis (appraisal volgens het stress-copingmodel van Lazarus & Folkman, 1984). Zulke situationele betekenissen kunnen echter in discrepantie zijn met het globale betekenissysteem van de persoon; er ontstaat cognitieve dissonantie (Festinger, 1957). De discrepantie uitte zich bij de deelnemers in gevoelens van verdriet, angst of onzekerheid. Binnen de verhalen van onze deelnemers bleek dat de ervaring van kanker vooral in discrepantie was met hun overtuigingen over de zin en het doel van het leven, hun zelfbeeld en hun overtuigingen over het hebben van controle in het leven. Bijvoorbeeld, ten aanzien van een discrepantie op het gebied van zingeving vertelde een vrouw met borstkanker: ‘Het is confronterend, ik leef gezond zeg maar, ik rook niet, ik heb nooit gerookt, nou alcohol drink ik ook niet, heb ik ook nooit gedaan, ik sportte, en dan denk je van, wat kan je nou nog meer om dat eh? […] Ik ben gelovig en dan denk je van “Hij laat me in de steek, heeft dat ook een bepaalde bedoeling ofzo?” […] Ik was op een gegeven moment ook heel verdrietig en boos, ontzettend kwaad werd ik dan van het feit van: “moet je een ander nou zien leven, die leeft er maar op los, die eet ongezond ofzo,” dacht je zoiets van: “waarom ik?”’ Om deze discrepanties op te lossen worden er pogingen ondernomen tot betekenisverlening in de vorm van legitimatie van de ervaring of het continueren van de levensinstelling. Met legitima- 178 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 178 15-10-2013 13:33:56 D e rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker : gemengde - methodenstudie tie wordt bedoeld dat men probeert te achterhalen wat de zin en het doel van de gebeurtenis zijn (‘kan/moet ik hier iets uit leren?’). Met het continueren van de levensinstelling wordt bedoeld dat men met de ervaring van kanker probeert om te gaan door vast te houden aan de houding in het leven (bijvoorbeeld positief blijven, optimistisch zijn, vertrouwen hebben, relativeren, het ‘gewone’ leven blijven volhouden). De pogingen tot betekenisverlening leidde er bij een aantal mensen toe dat zij de situationele betekenissen opnamen in hun globale betekenissysteem. Een andere vrouw met borstkanker vertelde bijvoorbeeld dat haar houding ten opzichte van de dood, haar houding van vertrouwen en haar bronnen van zingeving veranderd waren door de kanker: ‘Het is wel zo dat ik altijd had gedacht dat ik heel oud zou worden en dat dat perspectief verandert, dat je het maar niet kan weten. […] Eigenlijk was ik altijd panisch voor ruzies. En als er iets mis is in de verstandhouding, dan trok ik me dat altijd verschrikkelijk aan. En ik heb het idee dat na mijn ziekte, dat ik daar veel sterker in ben geworden, en dat ik probeer na te denken wat ik nou wil en dat ik dat wil kenbaar maken, en dat ik veel meer voor mijzelf durf op te komen […] En het tweede is dat ik ontzettend behoefte heb om mijn voetstappen op de planeet te zetten, om invloed uit te oefenen, om dingen op poten te zetten, om te sturen, om dingen in gang te zetten.’ Bij drie personen met het AT-betekenissysteem zagen we echter dat zij de situationele betekenis aanpasten aan hun globale betekenissysteem. Door eerdere ervaringen waren zij gesterkt in hun globale overtuiging dat alles met een reden gebeurt. Hoewel de ervaring van kanker in eerste instantie geen reden leek te hebben, raakten zij er gaandeweg van overtuigd dat ook dit een reden had; bijvoorbeeld dat God de gebeurtenis had toegestaan om de persoon nog meer bewust te maken van Zijn aanwezigheid. Het viel ons op dat sommige personen meerdere keren het betekenisverleningsproces doorliepen, omdat de betekenis die zij in eerste instantie hadden verleend aan de ervaring van kanker negatief was (eigen schuld) of dat de betekenis niet bleek te kloppen met latere gebeurtenissen tijdens of na de behandeling van kanker (‘ik heb kanker gekregen om te kunnen laten zien dat dit door middel van mijn voedingspatroon kan worden genezen, maar de tumor wordt niet kleiner’). Uiteindelijk zorgen de nieuwgevormde situationele betekenissen en/of het hervormde of versterkte betekenissysteem ervoor dat de ervaring van kanker geïntegreerd raakt in het levensverhaal en de identiteit van de persoon en dat deze met vertrouwen naar de toekomst kan kijken. Hoe uit dit proces zich in de vier typen betekenissysteem die wij hebben onderscheiden? Opvallend was, dat alleen bij de mensen met het AT-betekenissysteem de spirituele elementen een actieve rol hadden bij het omgaan met kanker. Het betekenisverleningsproces leek zich af te spelen rond de overtuiging dat de kanker in hun leven was gekomen om hen bewust te maken van hun verbinding met het transcendente, of omdat zij een taak moesten vervullen of les moesten leren (legitimatie). Wanneer deze reden geïdentificeerd kon worden leek de persoon zich over te kunnen geven aan de ervaring van kanker en deze vanuit het positieve licht van een leerervaring te kunnen beschouwen. Natuurlijk waren de mensen met het AT-betekenissysteem niet de enigen die iets positiefs zagen in de ervaring van kanker. De overgrote meerderheid van de deelnemers gaf aan zich beter te realiseren wat ze belangrijk vonden in het leven en meer aandacht te hebben voor zichzelf door hun ervaring van kanker. Bij de mensen met het AT-betekenissysteem leek de legitimatie echter verder te gaan; bij hen leek de ervaring van kanker als een positieve gebeurtenis geïntegreerd te worden in het gehele levensverhaal, terwijl de ervaring van kanker bij andere personen slechts in bepaalde delen van het leven positieve veranderingen teweeg had gebracht of zelfs negatieve gevolgen had gehad. Voor de mensen met het BT-betekenissysteem, was het transcendente tijdens de ervaring van kanker alleen op de achtergrond aanwezig als ruggensteun. Zij gaven aan wel te bidden en naar de kerk te gaan, maar deze spirituele activiteiten ondernamen zij bijvoorbeeld vooral om rustig in slaap te kunnen vallen, in plaats van om de steun van God te ervaren wanneer zij zich angstig of onzeker voelden. Hun optimistische levenshouding en het vertrouwen in het eigen kunnen waren voor deze mensen de belangrijkste bronnen van steun bij het 179 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 179 15-10-2013 13:33:56 A nja V isser , N icoline U wland & B ert G arssen omgaan met de ziekte en behandeling (continueren van de levenshouding). Drie van hen ervoeren ten tijde van het interview echter nog steeds een discrepantie tussen hun zelfbeeld van een vitaal persoon en de werkelijkheid van lichamelijke beperkingen door de behandeling van kanker. Zij zaten dus nog midden in het betekenisverleningsproces. Twee personen gaven aan ook na te denken over de reden waarom zij kanker hadden gekregen (legitimatie), één persoon gaf aan dat zij van de kanker geleerd had dat het belangrijk voor haar is om uit te kunnen dragen dat er uit negatieve situaties ook positieve dingen voort kunnen komen, waarmee zij de ervaring van kanker integreert in haar levensverhaal. De andere persoon dacht dat God het misschien had toegestaan in haar leven zodat zij er sterker van zou worden, maar zij leek hier nog onzeker over te zijn. Deze legitimatie leek dus nog niet geslaagd te zijn. Ook de personen met het IT-betekenissysteem worstelden nog met de aanpassing aan kanker. Het betekenisverleningsproces leek zich bij hen af te spelen op het gebied van het continueren van de levenshouding, waarbij twee elementen van het betekenissysteem centraal stonden: de overtuigingen van het hebben van controle en de betekenis of het doel in het leven. De spil in het IT-betekenissysteem is de sterke overtuiging dat de persoon zijn/haar leven bepaalt en invloed heeft op gebeurtenissen. Deze overtuiging wordt gevoed door de ervaring van een Innerlijke Kracht en die ervaring wordt gevoed door ervaringen van controle. De overtuiging dat de persoon alle controle heeft was echter in discrepantie met de ervaring van kanker bij de personen in ons onderzoek. Zij beschreven dat ze na de diagnose actief hadden gezocht naar een oorzaak van de kanker en of ze daar zelf een aandeel in hadden, zodat zij dan het herstelproces zouden kunnen bevorderen en zouden kunnen voorkomen dat de tumor terug zou keren. Ze konden echter geen andere oorzaak vinden dan ‘pech’. Dat zij door de kanker niet meer volledig in staat waren om hun eigen leven te bepalen gaf gevoelens van frustratie en machteloosheid. Door zich te richten op wat hun betekenis gaf in het leven – bijvoorbeeld goed zijn voor de mensen om hen heen en genieten van het leven – waren zij toch in staat om hun leven vorm te blijven geven. Spiritu- ele activiteiten zoals meditatie hielpen deze personen vooral bij het omgaan met misselijkheid door chemotherapie of met momenten van spanning. Uit het voorgaande blijkt dat spirituele elementen van het betekenissysteem het betekenisverleningsproces bevorderen. Maar als spiritualiteit helpt bij het omgaan met kanker, hoe deden de niet-spirituelen in ons onderzoek dat dan? De mensen met het GT-betekenissysteem bleken ook prima handen en voeten te kunnen geven aan hun ervaring. In hun verhalen kwamen ook nauwelijks discrepanties voor tussen het betekenissysteem en de ervaring van kanker. Deze mensen hebben de overtuiging dat ze geen controle hebben over wat er in het leven gebeurt. Negatieve gebeurtenissen heb je dus maar te accepteren, het enige dat je kunt doen is proberen er het beste van te maken. Ze beschreven dat ze tijdens de ervaring van kanker vooral hadden vastgehouden aan wat belangrijk voor hen was: tijd doorbrengen met het gezin en werken (het continueren van de levenshouding). De deelnemers omschreven zichzelf als nuchtere mensen, met veel relativeringsvermogen. Deze nuchterheid en het kunnen vasthouden aan de bronnen van betekenis hielpen hen om positief te blijven en eventuele negatieve ervaringen te doorstaan. D iscussie Alles bij elkaar genomen konden we in het kwantitatieve deel van het onderzoek geen statistische aanwijzingen vinden voor een rol van spiritualiteit voor het langetermijnwelbevinden van mensen met kanker. Uit de interviews bleek echter dat spiritualiteit wel degelijk van belang is bij de aanpassing aan de ervaring van kanker. Hoe valt dit te rijmen? De meest eenvoudige interpretatie is dat onze kwantitatieve methoden niet aansluiten bij de werkelijkheid. Dat lijkt onder andere te gelden voor de meetintervallen; er hebben maar drie metingen plaatsgevonden die steeds een halfjaar uit elkaar lagen. Uit de interviews bleek dat spirituele overtuigingen en ervaringen soms heel snel invloed hebben op het welbevinden, bijvoorbeeld in de vorm van plotselinge transcendente ervaringen die meteen opluchting en vertrouwen gaven. Soms leken deze pas over een langere tijd merkbaar van invloed te zijn, bijvoorbeeld als een groeiend besef 180 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 180 15-10-2013 13:33:56 D e rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker : gemengde - methodenstudie van de betekenis van de situatie dat tot aanvaarding en dankbaarheid leidt. De typologie van betekenissystemen geeft ook een aanwijzing voor waarom een kwantitatief effect uitbleef: zowel de zeer-spirituelen als de nietspirituelen rapporteerden geen of opgeloste discrepanties. Het effect van spiritualiteit lijkt dus niet lineair te zijn; er lijkt niet te gelden dat alleen een grotere mate van spiritualiteit leidt tot hoger welbevinden of lagere distress. Daarnaast blijkt duidelijk uit de interviews dat niet alle aspecten van spiritualiteit van even groot belang zijn voor het welbevinden. Spirituele ervaringen en activiteiten leken niet direct van invloed te zijn op het omgaan met de ervaring van kanker, maar eerder de spirituele overtuigingen en houding te versterken. Deze overtuigingen en houding leken vervolgens van invloed te zijn op de aanpassing aan de ervaring van kanker. Vooral de overtuiging dat je een taak of les hebt in het leven en dat je verbonden moet blijven met het transcendente leken van belang voor de aanpassing aan kanker. Dit sluit aan bij de bevinding uit ons literatuuroverzicht dat ‘het ervaren van leiding’ en ‘belang van religiositeit’ de grootste voorspellende factoren van welbevinden zijn. Deze overtuigingen worden echter niet gemeten met de SAIL. De SAIL bevat twee stellingen die wel raken aan deze overtuigingen, maar de lading niet helemaal dekken: Stelling 10: ‘Er is een God of een hogere macht in mijn leven die mij richting geeft’ en stelling 21: ‘Ik heb ervaringen gehad waarbij alle dingen deel leken van een groter geheel’. De andere items van de deelschalen Transcendente Ervaringen en Spirituele Activiteiten, waartoe deze twee stellingen behoren, sluiten helemaal niet aan bij genoemde overtuigingen. Wat te doen met deze aanwijzingen? Kun je wel onderzoek doen naar de langetermijninvloed van spiritualiteit op het welbevinden met behulp van vragenlijsten? Wij denken van wel, mits je weet waar je op moet letten. Door het kwalitatieve onderzoek weten we nu beter wat er van belang is voor dergelijk onderzoek. De meetinstrumenten die we hebben gebruikt in onze vragenlijststudie maken het niet mogelijk om de gevonden kwalitatieve relaties tussen de typen betekenissysteem en de aanpassing aan kan- ker al te toetsen, omdat ze niet de volledige inhoud van de betekenissystemen omvatten. We kunnen echter wel een andere reden voor de discrepantie tussen onze kwantitatieve en kwalitatieve resultaten onderzoeken. We hadden immers vastgesteld dat de mate van welbevinden en distress over de gehele groep bekeken vrij stabiel was. Hierdoor was er weinig ‘ruimte’ voor spiritualiteit om het welbevinden of distress te voorspellen. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat er deelgroepen zijn die wel degelijk een verandering in het welbevinden laten zien tijdens de behandeling van kanker (Helgeson, Snyder & Seltman, 2004; Henselmans, Helgeson, Seltman & De Vries, 2010). Wij willen nu onderzoeken of een dergelijke verdeling ook in onze onderzoeksgroep voorkomt en zo ja, of en hoe deze deelgroepen verschillen in hun mate van spiritualiteit. A anbevelingen De resultaten van ons kwalitatieve onderzoek geven professionals in de zorg aanwijzingen voor de begeleiding van mensen met kanker. Elk type betekenissysteem bleek sterke en kwetsbare kanten te hebben als het aankomt op het omgaan met kanker en wellicht ook met andere ingrijpende gebeurtenissen. Personen met het AT-betekenissysteem zijn sterk door hun ‘vaardigheid’ om positieve betekenis te vinden in alle levensomstandigheden, maar hierdoor zijn zij ook kwetsbaar omdat dit soms een langdurige zoektocht is. De mensen met een BT-betekenissysteem zijn sterk door hun optimisme en vertrouwen, maar kwetsbaar door hun passieve relatie met God. De personen met het IT-betekenissysteem zijn sterk door hun doorzettingsvermogen, maar kwetsbaar door hun overtuiging dat zij controle hebben over alles in het leven. Ten slotte, mensen met een GT-betekenissysteem zijn sterk omdat zij zich bewust zijn van de oncontroleerbaarheid van het leven, maar kwetsbaar omdat hun bronnen van betekenis erg kwetsbaar zijn. Wanneer zorgverleners deze sterktes en kwetsbaarheden kunnen herkennen, kunnen zij mensen met kanker nog beter ondersteunen in hun persoonlijke betekenisverlengingsproces en daarmee het betekenissysteem van de persoon zodanig versterken dat deze in de toekomst nog beter in 181 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 181 15-10-2013 13:33:56 A nja V isser , N icoline U wland & B ert G arssen staat zal zijn met ingrijpende gebeurtenissen om te gaan. Hierbij moet opgemerkt worden dat de typen betekenissysteem die wij vonden binnen ons onderzoek vooral betrekking hebben op mensen die afkomstig zijn uit Noord-West-Europa, waar de cultuur sterk gebaseerd is op het protestantse en rooms-katholieke christendom. Onze typologie en betekenisverleningsmodel hoeven dus niet van toepassing te zijn op de betekenissystemen van andere bevolkingsgroepen. Toekomstig onderzoek naar de rol van spiritualiteit bij het omgaan met lichamelijke ziekte zou zich moeten richten op het gehele spirituele betekenissysteem. Dit houdt in dat de individuele aspecten van spiritualiteit niet in isolatie moeten worden onderzocht, maar dat er rekening gehouden moet worden met de onderlinge verhoudingen tussen de spirituele elementen van het betekenissysteem. Hierbij moet expliciet worden aangegeven wat de inhoud van de overtuigingen, houdingen, waarden en normen van het betekenissysteem zijn, omdat deze bepalend blijken voor hoe het proces van betekenisverlening en aanpassing verloopt. Hierdoor kan er uiteindelijk meer duidelijkheid ontstaan over de invloed van spiritualiteit op het langetermijnwelbevinden van mensen met een lichamelijke ziekte. L iteratuur Bruin, E.J. de & Dijk, M. van (1996). HDI – Health and Disease Inventories, een meetinstrument voor aanpassing aan kanker: handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger. Carmody, J., Baer, R.A., Lykins, E.L.B. & Olendzki, N. (2009). An empirical study of the mechanisms of mindfulness in a mindfulness-based stress reduction program. Journal of clinical psychology, 65, 613-626. Ferguson, C.J. (2009). An effect size primer: a guide for clinicians and researchers. Professional psychology: research and practice, 40, 532538. Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Evanston, IL: Row, Peterson. Gall, T.L., Charbonneau, C., Clarke, N.H., Grant, K., Joseph, A. & Shouldice, L. (2005). Understanding the nature and role of spirituality in relation to coping and health: a conceptual framework. Canadian psychology, 46, 88-104. Garssen, B., Visser, A. & Jager Meezenbroek, E. de (2012). Instruments measuring spirituality in clinical research. Journal of general internal medicine, 27, 401. Garssen, B. & Visser, A. (in voorbereiding). The longitudinal and buffering effects of religiosity and spirituality on well-being: a systematic review. Helgeson, V.S., Snyder, P. & Seltman, H. (2004). Psychological and physical adjustment to breast cancer over 4 years: identifying distinct trajectories of change. Health psychology, 23, 3-15. Henselmans, I., Helgeson, V.S., Seltman, H. & Vries, J. de (2010). Identification and prediction of distress trajectories in the first year after a breast cancer diagnosis. Health psychology, 29, 160-168. Jager Meezenbroek, E.C. de, Berg, M. van den, Garssen, B., Tuytel, G., Dierendonck, D. van, Visser, A.P. et al. (2012a). Measuring spirituality as a universal human experience: development of the Spiritual Attitude and Involvement List (SAIL). Journal of psychosocial oncology, 30, 141-167. Jager Meezenbroek, E. de, Garssen, B., Berg, M. van den, Dierendonck, D. van, Visser, A.P. & Schaufeli, W.B. (2012b). Measuring spirituality as a universal human experience: a review of spirituality questionnaires. Journal of religion & health, 51, 336-354. James, A. & Wells, A. (2003). Religion and mental health: towards a cognitive behavioural framework. British journal of health psychology, 8, 359-376. Koenig, H.G. (2008). Concerns about measuring ‘Spirituality’ in research. Journal of nervous and mental disease, 196, 349-355. Lazarus, R.S. & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping. New York, NY: Springer. Macdonald, D.A. (2000). Spirituality: description, measurement, and relation to the five factor model of personality. Journal of personality, 68, 153-197. Migdal, L. & Macdonald, D.A. (2013). Clarifying the relation between spirituality and well being. Journal of nervous and mental disease, 201, 274280. 182 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 182 15-10-2013 13:33:57 D e rol van spiritualiteit bij het omgaan met kanker : gemengde - methodenstudie Park, C.L. (2010). Making sense of the meaning literature: an integrative review of meaning making and its effects on adjustment to stressful life events. Psychological bulletin, 136, 257-301. Sears, S. & Kraus, S. (2009). I think therfore I om: cognitive distortions and coping style as mediators for the effects of mindfulness meditation on anxiety, positive and negative affect, and hope. Journal of clinical psychology, 65, 561-573. Uden, M.H.F. van (1985). Religie in de crisis van de rouw: een exploratief onderzoek door middel van diepte interviews. Nijmegen: Dekker & Van de Vegt. Visser, A., Garssen, B. & Vingerhoets, A. (2010). Spirituality and well-being in cancer patients: a review. Psycho-Oncology, 19, 565-572. Wester, F. (1995). Strategieën voor kwalitatief onderzoek. Bussum: Coutinho. P ersonalia Mw. drs. Anja Visser en mw. drs. Nicoline Uwland waren tot voor kort werkzaam als wetenschappelijk onderzoeker bij het Helen Dowling Instituut, Psychologische Zorg bij Kanker, te Bilthoven. Het onderzoek waar dit artikel op is gebaseerd vormt het promotieonderzoek van Anja Visser. Naar verwachting zal zij in de eerste helft van 2014 hierop promoveren aan Tilburg University (TiU), afdeling Medische en Klinische Psychologie. Promotores: dr. Ad Vingerhoets (TiU) en prof. dr. Inne BorelRinkes (UMC Utrecht). Dr. Bert Garssen is senior onderzoeker bij het Helen Dowling Instituut en copromotor van Anja Visser. Dit onderzoek is gefinancierd door KWF kankerbestrijding en goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie van het UMC Utrecht. Correspondentieadres: [email protected] 183 PG_24_3_vierdeopmaak.indd 183 15-10-2013 13:33:57