Hoofdstuk 1 : Situering van psychologie als wetenschap en van functieleer als basisdomein in de psychologie 1.1 Oorspronkelijke definitie vanuit traditionele opvattingen over het geestlichaam probleem Psychologie= zielkunde of wetenschap vd geest Plato (424/423-348/347 vC) Geest onderscheiden v lichaam niet aan zelfde wetten onderhevig René Descartes (1596-1650) Res cogitans vs res extensa dualisme Mind-body problem interactie ter hoogte v klier in kleine hersenen (= pijnappelklier of epifyse) omdat deze centraal gelegen en niet gelateraliseerd is o Worden zenuwprikkels omgezet in bevelen die door motorische zenuwen in zichtbare acties omgezet w o bewezen dat epifyse rol niet vervult, wel instaat voor productie v melatonine o Vb: grootte v pupilopening door fys oorzaken, maar ook bij interesse Gustav Theodor Fechner (1801-1887) Monisme: geest en lichaam 2 aspecten v één entiteit o Materialisme Nadruk op ontologische aspect alleen fys bestaat echt; alleen fys echt wetenschappelijk te bestuderen reductionisme: alles w tot één soort werkelijkheid herleid o Idealisme Nadruk epistemologisch aspect: we kennen werkelijkheid enkel via zintuigen en eigen denken solipsisme: elke geest opgesloten in eigen leef- en betekeniswereld Ontologische versie panpsychisme: alles in de natuur heeft een ziel Elemente der psychophysik (1860) psychofysica 1.2 Hedendaagse definitie vanuit een visie op complexiteit van de psychologie Psychologie = de wetenschap v gedrag en de factoren die dit beïnvloeden Gedragsdeterminanten zowel fysisch, mentaal, zichtbaar, verborgen (black box) Gedrag door meerdere factoren bepaald Complexe wisselwerking 2 benaderingen o Nomothetische benadering: zoeken naar algemene wetten o Idiografische benadering: zoeken naar specifieke factoren Methodologie o Van groot belang om verklaringen op juistheid te toetsen Weerlegging, bevestiging Zo goed mogelijk factoren operationaliseren (onzichtbare factoren proberen te meten) Vb : Hermann Rorschach (1884-1922) Psychodiagnostik 1921 Rorschach inktvlekkentest verwant aan pareidolia: zien v betekenisvolle voorwerpen in vormloze prikkels Vb: Hawthorne onderzoek Effect v werkomstandigheden op productie Resultaten: zowel bij verbetering als verslechtering v werkomstandigheden toch grotere productie ROL V AANDACHT Vb: Betula studie Onderzoek naar welke factoren zorgen dat mensen succesvol ouder worden Resultaten: topgroep minder ziek, gelukkig zijn hangt af van eigen tanden nog hebben,.. correlationele verbanden niet altijd in termen v oorzaak en gevolg Occam’s razor: zo weinig mogelijk factoren verklaren, zo eenvoudig mogelijk Soort wetenschap – Wilhelm Dilthey (1833-1911) Menswetenschap gericht op begrijpen v sociale structuren, … natuurwetenschap waarvan invloeden constant zijn, gemakkelijk te repliceren in labo Totale ervaringen enkel te begrijpen via inleving Psy moet gedragsverschijnselen verklaren en begrijpen zowel natuurwetenschap als geesteswetenschap 1.3 De positie van de psychologie naast andere wetenschappen Bepaalde deeldomeinen in psy liggen dicht bij andere wetenschappelijke disciplines 1.4 Basisdomeinen van de psychologie Basisdomeinen Methodenleer: het fundament vd psy aangegeven hoe fenomenen wetensch onderzocht moeten w Functieleer: studie v algemeen-menselijke functies of capaciteiten vb waarneming, denken, taal,… Persoonlijkheidsleer: studie van datgene waar individu uniek in is en zich onderscheid v anderen,… Ontwikkelingsleer: studie v ontwikkeling vd mens Gedragsleer: studie v gehele mens in wisselwerking met omgeving John T Cacioppo Voorzitter association for pscyhological science psy als hub-science o Er w vaak naar psy verwezen vanuit andere disciplines o Wat citatiegedrag betreft psy centrale plaats Hiërarchie psy als onderdeel biologie,… 1.5 geschiedenis van de psychologie Psy komt voort uit samengaan v filosofie en fysiologie Filosofie; discussies binnen kenleer of epistemologie v belang: centraal in 17e-18e E Fysiologie in 18e eeuw stroomversnelling belangrijke ontdekkingen Vb: l’homme machine (1748) – Julie Offray de la Mettrie (1709-1751) o Mens w opgevat als machine, zowel fys als mentaal 1. Empirisme haalt het van rationalisme in de 17e en 18e eeuw Rationalisme (Kant) alle kennis komt voort uit verstand Empirisme: alle kennis komt voort uit zintuiglijke ervaringen o Voorlopers: Francis Bacon (1561-1626) en Thomas Hobbes (1588-1679) o Vertegenwoordiger: John Locke (1632-1704) grondlegger empirisme Mens als tabula rasa Ervaring enige bron v kennis An essay concerning human undertanding (1690): gaat in tegen rationalistische visie v aangeboren ideeën, pleit ervoor dat alle ideeën voortkomen uit ervaring Idee fundamentele eenheid vd geest eenvoudige en complexe ideeën o George Berkeley (1685-1753) Esse est percipi Vertegenwoordigt immaterialisme Hoe de geest de materie voortbrengt vorm v idealisme Essay towards a new theory of vision (1709); licht en kleur resultaat v waarneming, waarneming gebaseerd op ervaring (probleem v molyneux) Treatise concerning the principles of human knowledge (1710); externe wereld bestaat enkel uit ideeën o David Hume (1711-1776) A treatise of human nature (1739); psy basis v menselijke natuur An enquiry concerning human understanding (1748); onderscheid tss impressies en ideeën, belang v associaties om van simpele tot complexe ideeën te komen Durft solipsisme waar zijn werk toe leidt we moeten aan het zelf twijfelen 2. Belangrijke fysiologische ontdekkingen e.a. ontwikkelingen in de 18e en 19e eeuw Charles Bell (1774-1842) o Zintuiglijke zenuwbanen; v zintuigen nr centraal zenuwstelsel afferente banen o Motorische zenuwbanen; centraal zenuwstelsel nr spieren efferente banen o Santiago Ramon y Cajal: zenuwbaan geheel v zenuwcellen en synapsen,… o Fys bevindingen leiden tot discussies over invloed v bewuste controle en rol v vrije wil Johannes Müller (1801-1858) o Zenuwen bemiddelen tss obj en bewustzijn o Leer v specifieke zenuwkwaliteiten Hermann von Helmholtz (1821-1894) o 1e empirische metingen v snelheid v transmissie v signalen in zenuwbanen o Handbuch der physiologischen optik één v grote voorvaderen v experimentele psy Philippe Pinel (1745-1826): pionier vd psychiatrie Franz Joseph Gall (1758-1828) o Methode om persoonlijkheid en vaardigheden af te lezen v knobbels v schedel frenologie o Redenering: elk hersendeel specifieke functie en aanleg voor functie kan gemeten w Ernst Weber; doctoraat over meting v gewaarwordingen in versch zintuiglijke modaliteiten voorloper psychofysica Friedrich Wilhelm Bessel (1784-1848): onderzoek interindividuele verschillen Franciscus Cornelius Donders (1818-1889) o On the speed of mental processes belangrijke basis voor cogn psy o Informatieverwerking bestaat uit versch seriële stappen meetbaar door versch exp cond met elkaar te vergelijken Substractiemethode basis v mentale chronometrie en identificatie v neurale correlaten 3. Andere belangrijke voorlopers van de psychologie in de 18e en 19e eeuw Johann Friedrich Herbart (1776-1841) o Opvolger v Kant o Introduceerde term psychologie o Textbook of psychology, psychology as a science o Psy moet empirisch en kwantitatief zijn, niet experimenteel en fysiologisch fractionering o Geest één groot dynamisch systeem Ernst Mach (1838-1916) o The analysis of sensations mijlpaal warnemingspsy o Tijd en ruimte essentieel voor alle waarneming (nativisme) o Waarneming enige epistemologische basis v alle wetenschap (empirisme) o grote invloed op fenomenologie en logisch positivisme Franz Brentano (1838-1917) o Introduceert intentionaliteit als hoofdkenm v alle mentale fenomenen Elk mentaal fenomeen heeft inhoud en is gericht op obj uitgangspunt fenomenologie Basis voor gestaltpsy = Aktpsy voorloper v functionalisme tegen structuralisme v Wundt Edmund Husserl (1859-1938 o Lln Franz Brentano o Verdere uitwerking fenomenologie; tegen empirisme, tegen rationalisme o Kennis vloet noch voort uit ervaring, noch uit rede 4. De eigenlijke start van de psychologie als wetenschap 1879 o Wilhelm Wundt verwerft fondsen voor oprichting v labo voor experimentele psy in Leipzig Andere belangrijke data o 1860: Fechner met elemente der psychophysik o 1875: Wilhelm Wundt & William James laboruimte ter beschikking om psy exp te demonstreren Wilhelm Wundt (1832-1920) o Assisten v Hermann von Helmholtz o Grundzüge der physiologischen Psychologie o 1875 beroemd op leerstoel filosofie kennis met werk v Ernst Weber en Gustav Fechner o Oprichting en uitbouw eerste labo voor exp psy o Oprichting één vd eerste tijdschriften in psy Philosophische studien, later psychologische studien o Geen enge dogmaticus o Geen enge experimentalist die theoretisch niks bijgedragen zou hebben o Interne mentale processen onderzoeken door introspectie o Onrechtstreekse methoden o Experimentele psy en ethnopsy Exp psy niet sociaal, sociale psy niet experimenteel o Belangrijke theoretische bijdragen Voor bewuste waarneming fys prikkels noodzakelijke voorwaarde Apperceptie Stream of consciousness (William James) Onderscheid tussen psychische en fysische causaliteit geest werkt met eigen wetten en eigen soort mentale energie William James (1842-1910) o Grondlegger v psy in VS o Studeerde fysiologie bij von Helmholtz en psy bij Wundt o Principles of psychology psy als science of mental life o Vorm v associationisme, maar minder atomisme dat empirisme en structuralisme kenmerkt Edward Bradford Titchener (1867-1927) o Basiswerken en handboeken met richtlijnen voor correct opzetten en uitvoeren v experimenten o Structuralisme 1.6 Belangrijkste stromingen in de psychologie in de 19e en 20e eeuw 1. Structuralisme Psy gehelen samengesteld uit elementaire delen Taak psycholoog is om te ontdekken wat deze elementaire bouwstenen zijn en hoe ze samengesteld zijn tot psychologische gehelen o Elementen = bewuste mentale inhouden o Methode: systematische introspectie door sterk getrainde observatoren Titchener: o 3 soorten elementen Gewaarwordingen Beelden Affecties o Stimulusfout vermijden Wundt o Complexe bewustzijnsinhouden niet enkel tot stand dmv associatie v elementaire gewaarwordingen o Geheel van psychische ervaring is meer dan de som v elementaire gewaarwordingen Tegenstelling o Structuralisme wil weten uit welke structuren geest bestaat bestudeert bewustzijnsinhouden probeert bewustzijn in bouwstenen te ontleden o Functionalisme wil weten welke functies geest vervult Werking v bewustzijn Aard en functies v mentale processen 2. Functionalisme Bewustzijn is toolbox v functies om adaptief te reageren op nieuwe situaties Voorlopers: Franz Brentano, WIliam James, Spencer, Darwin,..; o Chicago functionalisten (John Dewey, James Rowland Angell) o Columbia functionalisten (Edward L Thorndike, Robert Sessions Woodworth – SOR ingevoerd + voorstander dynamische psy) John Dewey (1859-1952) o Kritiek tegen S-R representatie van de reflexboog o Gedrag is doelgericht, adaptief geheel James Rowland Angell (1869-1949) o Studeerde bij John Dewey en William James o Doctoraatsonderzoek, maar weigerde taalcorrecties te doen o Voorzitter APA o Student v hem: John B Watson Edward L Thorndike (1874-1949) o Pionier v gebruik v dieren in experimentele psy o Law of effect: responsen gevolgd door beloning w versterkt, responsen gevolgd door straf w geëlimineerd basis v operante conditionering Overgang 19e-20e eeuw ongenoegen neemt toe Nieuwe stromingen lezen cursus p 19 3. Gestaltpsychologie Europese traditie met wortels in fenomenologie Oostenrijk, Duitsland, later Italië en België Tegenstelling tussen Graz school en Berlijn school o Graz Gestalten = emergerende kwaliteiten die afhankelijk zijn v obj maar er boven uit stijgen Geest: productiesysteem waarbij gestaltkwaliteiten tot stand komen door mentale acten o Berlijn Gestalten = op zichzelf staand geheel met eigen ontologische status Brein als dynamisch systeem: organiseert zichzelf door wederzijdse interacties tussen prikkels en fys correlaten SLIDES! Vertegenwoordigers Graz school o Alexius Meinong (1853-1920) Oprichter psychologisch instituut Über gegenstandstheorie onderscheid tss verschillende soorten dingen; fys bestaan en intentioneel bestaan (dingen die je kan denken, maar die niet echt bestaan) o Christian von Ehrenfels (1859-1932) Bij Brentano en bij Meinong Introductie term gestalt Über gestaltqualitäten o Vittorio Benussi (1878-1927) Onderzoeker gegenstandstheorie Introduceert gestaltpsy in Italië Vertegenwoordigers Berlijn school o Max Wertheimer (1880-1943) Bij von Ehrenfels Leugendetector 1912: experimenten rapporteert over speciale vorm v schijnbare beweging start v Berlijnse school Phi motion: geen afzonderlijke obj maar snel flikkerende prikkels telkens nieuwe gestalt Waarnemingen niet gebaseerd op elementaire gewaarwordingen Gestalt die fundamenteel anders is dan de som vd delen o Kurt Koffka (1886-1941) Uitdiepen v theoretische implicaties v Wertheimers ontdekking, uitbouw v gestaltrevolutie, uitwerking v tegenstelling met Graz school Principles of gestalt psychology o Wolfgang Köhler (1887-1967) Mentality of apes Probleemoplossend denken Aha erlebniss Die physischen Gestalten in ruhe und im stationären zustand (1920) Echte fys gestalten in het brein: zelforganisatie in complexe, niet lineaire systemen Voorloper van de huidige dynamische systeemtheorie o Kurt Lewin: groepsdynamica o Rudolf Arnheim: introductie gestaltdenken in kunst en kunsttheorie o Fritz Heider: attributietheorie grote impact sociale psy o Hans Wallach: invloed op Ulric Neisser en Irving Rock (vertegenwoordigers vd cogn benadering in waarnemingspsy) Halfweg vorige eeuw minder dominant o Geen basis in VS o Weinig mogelijkheden nieuw experimenteel onderzoek o Belangrijke vertegenwoordigers stierven vroeg o Intrinsieke theoretische en experimentele problemen strikt wetenschappelijke studie v waarneming belemmeren Experimenten eerder demonstraties v fenomenen, dan studies Gestaltprincipes te vaag om als echte wetten te kunnen gelden In geheugen: vervormingen en vertekeningen in richting v beter gestalts o Experiment v Frederic C Bartlett seriële reproductie v plaatje door meerder personen steeds richting betere gestalt Inzicht in betekenisgeving: maluma-takete effect 4. Behaviorisme In VS eerste helft v 20e eeuw Exclusieve focus op stimuli en introspectie o Introspectie subjectief niet wetenschappelijk o Bewustzijn taboe-onderwerp Grondlegger: John B Watson Nadruk op leerprocessen o Klassieke cond o Operante cond Ivan Pavlov o Nobelprijs geneeskunde o Psychic reflex: aangeleerde of geconditioneerde stimulus-respons associatie o De hond v pavlov Klassieke conditionering o 1e fase: onvoorwaardelijke prikkel lokt onvoorwaardelijke respons uit Reflexmatig e o 2 vase: voorwaardelijke prikkel gepaard met onvoorwaardelijke prikkel en daardoor gevolgd door onvoorwaardelijke respons o Na leerproces: voorwaardelijke prikkel volstaat om onvoorwaardelijke respons uit te lokken o 3e fase: voorwaardelijke respons = onvoorwaardelijke respons na conditionering Geen reflexmatige reactie meer Nieuwe S-R associaties ontstaan John Broadus Watson (1878-1958): grondlegger v behaviorisme als school binnen psy o Behavioristisch manifest: psychology as a behaviorist views it: frontale aanval op structuralisme en functionalisme o Case study: little albert 3 soorten reflexen Emoties Instincten Gewoonten Burrhus Frederic Skinner (1904-1990) o Verfijnt methoden en concepten v Thorndike Skinner box Leer principe the law of effect operante conditionering 5. Cognitieve psychologie = informatieverwerkingstheorie Ontstaan als stroming; in Europa geleidelijke evolutie, in VS 1950-1960 cognitieve revolutie Inhoudelijke ontwikkelingen in de psy o Grote praktische noden tijdens WO II; psychoakoestiek, signaalverwerking in ruis, aandachtsproblemen bij radardetectie,… o Signaaldetectietheorie na oorlog o Instituten voor toegepaste functieleer o Toenemende ontevredenheid met beperkingen v S-R model o Donald O Hebb: idee v cell assemblies o Noam Chomsky: kritiek op Skinners verbal behavior aangeboren grammaticale categorieën, aangeleerde cogn inhouden en cogn processen o Miller, Galantr en Pribram basisoperatielus: Test-Operate-Test-Exit Ontwikkelingen in computerwetenschappen o Alan Turing Turing machine; theoretische voorloper v computer Computer als thinking machine o Claude E Shannon & Warren Weaver informatietheorie o Norbert Wiener: basis v cybernatica o John von Neumann: digitale computer, begrip computation o grote praktische voordelen voor experimentele psy 1956: cognitieve revolutie symposium on information theory; veel werken voorgesteld van oa Noam chomsky, Ulric Neisser,… Psychologische verwerking van S-R w opgevat als informatieverwerking door soort computer Belangrijkste taak; black box toegankelijk maken Essentie van functieleer: goed gefundeerde theorieën ontwikkelen over interne processen en deze toetsbaar te maken via experimenteel onderzoek Hoofdstuk 2: Waarneming 2.1 Inleiding Gedrag vertrekt van interne of externe prikkels geregistreerd en verwerkt in functie daarvan w gedrag geïnitieerd 2.2 Basisnoties van het oog en het visueel brein 1. De input van waaruit visuele waarneming dient te vertrekken Oog geen perfect instrument o Geëvolueerd in biologisch systeem o Geen perfecte registratie v fys realiteit, maar subj constructie die soms verschilt v fys realiteit Oog bestaat uit meerdere componenten o Lichtgevoelige receptoren achteraan netvlies Kegeltjes (in fovea) en staafjes (minder goed voor details) gezichtsscherpte neemt af in periferie Kegeltjes hoge kost om aan te maken Staafjes leveren ander voordeel op (blijven bij minder licht beter werken, meer geschikt om snel veranderende prikkels te verwerken) o Netvliesbeeld Waziger, behalve in centrale deel v visueel veld Staat op zijn kop Geen receptoren blinde vlek Input: reeks netvliesbeelden – opeenvolging v fixaties en saccades Smearing: door snelle verplaatsing v input over netvlies tijdens oogsprong o Moet onderdrukt w saccadische suppressie o Gevolg: blind tijdens oogsprong 2. De bouwstenen waarmee het visueel systeem aan de slag moet volgens de psychofysische benadering Onderscheid elementaire gewaarwordingen (sensaties) en uiteindelijke waarneming (perceptie) Onderscheid tss proximale en distale stimuli Psychofysica o Discipline die zich bezig houdt met meting v elementaire gewaarwordingen samenhang tss fys grootheden en intensiteit v gewaarwording ontwikkeling v wetensch methoden o Fechner – Elemente der Psychophysik 1860 Outer psychophysics Inner psychophysics o Drempelmetingen Absolute drempel RL Differentiële drempel DL Onderdrempel meting: eenvoudige detectietaak ideaal: discrete stapfunctie Juist merkbare verschil JND discriminatietaak Onzekerheidsinterval: responswaarden blijven op 0.50 Bovendrempel o Ernst Heinrich Weber (1795-1878) – De pulsu, resorptione, auditu et tactu (1834) Wet v Weber: de stimulusintensiteit meot met een constante fractie van zijn waarde verhoogd worden om een juist merkbaar verschil te bekomen Weber Fractie: k=Δl/l l: intensiteit, Δl: kleinste toevoeging Grafisch: l tov Δl stijgende rechte, k tov l: rechte die alle l-waarden afbeeldt op zelfde waarde k Wat van Weber-Fechner: S=k logR : om de sterkte v de gewaarwording (S) te laten toenemen als een rekenkundige reeks met men de stimulusintensiteit (R) laten toenemen volgens een meetkundige reeks afbeelding tss stimulusintensiteit en de grootte vd overeenkomstige gewaarwording ervan o Probleem! Detectietaak: onzekerheid onderhevig aan gokken Signaaldetectietheorie: signaalbeurten en gissingsbeurten (geen prikkel aangeboden)) Gevoeligheid: v[u(H) – u(F)] o Als 0: ppn kunnen geen onderscheid maken tss signaal en gissingsbeurten o Hoge gevoeligheid: groot verschil tss treffers en false alarms o Maat: d’= z(H)-z(F) (verschil in z-scores tss aantal treffers en valse alarmen) Antwoordtendens of response bias: v[u(H)+u(F)] o Maat: c=-0.5[z(H)+z(F)] 3. De bouwstenen waarmee het visueel systeem aan de slag moet volgens de neurofysiologische benadering Basis: hersencellen die vuren als er een prikkel verschijnt in hun receptief veld o Tamelijk wat cellen in primaire visuele cortex (V1) hebben specifiek responsprofiel Center-surround structuur/ on-off cellen met positief centrum en negatieve omgeving of omgekeerd Nog veel andere structuren die afhangen v stimulus (langwerpig, smal, breed, rand,…) o Simple cells: specifiek gevoelig voor lijnstuk met bepaalde lijndikte en oriëntatie op een welbepaalde plaats in receptief veld o Complex cells: stabieler reageren voor variaties van positie in hun receptief veld, zolang een bepaald kenm (oriëntatie vb) optimaal blijft o Hypercomplex cells: reageren enkel als lijnlengte overeenkomt met de grootte van hun receptief veld o responsprofielen geven bepaalde betekenis aan cel o In vroege visuele gebieden: kenmerkdetectoren o Responsprofielen filters voor visuele informatieverwering Celresponsen moeten verder geïnterpreteerd worden om te weten wat het ding in de buitenwereld is dat tot de stimulatie leidde 4. Het hiërarchisch en modulair visueel brein 2 grote stromen v informatieverwerking in hersenen o Ventrale of ‘wat’ stroom: v1 over bijkomende stations in temporale cortex naar anterieure gebieden waar hogere-orde verwerking vd object-identiteit plaatsvindt voor bewuste herkenning o Dorsale of ‘waar’stroom: vertrekt vanuit v1 maar loopt dorsaal naar pariëtale cortex waar bvb ruimtelijke positie en beweging gecodeerd w Retinotopie o Nabijheid in visueel veld ook nabijheid in hersengebieden o Retinotopsiche map Corticale hiërarchie: o receptieve velden w steeds groter naarmate je hogerop komt in elk v beide stromen o specialisatie in hogere gebieden: modules o hersenen een groot complex netwerk met veel stations die sterk met elkaar verbonden zijn, telkens met wederzijdse connecties (voorwaarts en achterwaarts) feedforward en feedback richting v information flow weergeven feedforward bottom-up verwerking, feedback top-down verwerking 5. voorlopige conclusie 3 grote niveaus v verwerking o Low level: registratie vd input en decodering v 1e neurale responsen als signalen v enkelvoudige kenm binnen receptief veld v één cel o Mid level: perceptuele groepering vd gefragmenteerde input, figuur-achtergrond organisatie, diepteperceptie en zowel 2D als 3D vormperceptie o High level: interpretatie v wat er te zien is; identificatie en categorisatie v obj, scènes en gebeurtenissen die geleid hebben tot visuele prikkels, semantische associaties,… 2.3 perceptuele organisatie 1. Probleemstelling en definitie Stimuli moeten georganiseerd worden tot grotere samenhangende gehelen processen o Perceptuele groepering, textuursegregatie, figuur-achtergrond organisatie, vormperceptie o Illustratie: gebruik v zwarte en witte ele waarvan niet duidelijk is welke tot figuur of achtergrond behoren Natuurlijke scènes met camouflage Gabor displays voordeel: veel neurofys en psychofys onderzoek over verwerking primitieve ele op zich verder bouwen nr mid level processen in samenhang met low leven en high level processen 2. Perceptuele groepering Wertheimer: basis v gestaltpsych onderzoek over gestaltwetten of groeperingsprincipes o Gebruik v stippenpatronen en lijnfiguren om factoren die perceptuele groepering bepalen te illustreren Proximiteit, similariteit, continuiteit en gemeenschappelijk lot o Problemen: Teveel gestaltwetten Onvoldoende precies geformuleerd Komen vaak verweven voor Beperking tot demonstraties Geen verklaring voor wetten o Oplossingen Stevig theoretisch kader Wetten kunnen kwantitatief geformuleerd w Werken met goed gecontroleerde stimuli waarin bepaalde principes geïsoleerd aangeboden kunnen w Mogelijkheid tot Psychofysische experimenten Bevindingen relateren aan ecologisch nut v groeperingsprincipes o Voorbeeld: groepering op basis v nabijheid Gebruik v stippenrasters adhv hun basisparallellogram met zijden a en bij onder hoek ϒ aangeven welke oriëntatie men ziet Attractiefunctie: relatieve keuze voor bepaalde oriëntatie neemt af als exp functie vd relatieve afstand in die richting Pure distance law: de groeperingssterkte neemt exp af ifv groter wordende afstand tegen één vd basisprincipes vd Gestaltpsy Gebruik v gabor lattices Onderzoek met snake detection: kromme zoeken in wirwar v gabor patches kans op detectie en zoektijd hangen af v proximiteit, onderlinge similariteit, alineëring, aantal ele, complexiteit vd kromme,… facilitatie v groepering indien nabijheid versterkt door similariteit en alineëring inhibitie v groepering 3. Textuursegregatie Maken v onderscheid tss versch regio’s in een niet-homogeen veld (vb: basiskenm verschillen al dan niet v elkaar) o Perceptuele groepering binnen regio o Segregatie of afscheiding tss 2 regio’s 4. Figuur-achtergrond organisatie Onderscheid tss verschillende regio’s in een niet-homogeen veld waarvan één regio speciale status (figuur vs achtergrond) Wetten die figuur-achtergrond organisatie bepalen o Kleine, convexe, symmetrische regio meer kans op figuur (oppervlakte & convexiteit) o Rol v symmetrie o Omtrekfiguren die overeenkomen met herkenbare voorw (familiariteit) figuur o Regio met extremal edges meer kans op figuur Recent onderzoek meer gericht op ecologische principes nadruk op wisselwerking tss versch processen en op mogelijke mechanismen 5. Figuur-achtrgrond organisatie en perceptuele multistabiliteit Toekenning v figuur-status gebaseerd op geheel v aanwijzingen onderhevig aan ruis en niet eenduidig ambigu Stochastisch en kan over tijd wijzigen perceptuele multistabiliteit o Demonstratie: ambigue figuren o Toepassingen in reclame en kunst Edgar Rubin (1886-1950) o Vase-faces figuur: figuur heeft rand, achtergrond niet: BOWN o Figuur gekend: switching o Bown: configurationele eig o Rüdiger von der Heydt: v2 cellen in de cortex vd aap kunnen onderscheid ook maken o Codering v BOWN onafhankelijk v contrastpolariteit 6. Visuele illusies als illustratie van een algemeen Gestaltprincipe Visueel syst codeert zelden of nooit absolute waarde v locale eig, maar veeleer de relatieve waarde v eig rekening houdend met de globale configuratie of context Helderheidscontrast overdreven door visueel syst o Mach bands, craik-o’Brien-Cornsweet effect, Chevreul illusie, simultaan contrast Waarneming v grootte onderhevig aan vgl met naburige ele o Ebbinghaus-illusie o Joseph Delboeuf (1831-1896): variant met cirkels Vertekende waarneming doordat basisele niet los gezien w v configuratie waarin ze opgenomen zijn o Müller-Lyer illusie, Sander parallellogram, Jastrow illusie, Oppel-Kundt illusie, Square grid illusie (von Helmholtz), Hering-Wundt illusie, Poggendorf illusie, Ponzo illusie, Ehrenstein illusie, Zöllner illusie o Complexere zwart-witpatronen vb café wall illusie o Dynamische illusies: scintillating grid, Hermann grid Niet goed begrepen, maar laterale inhibitie en microsaccades hebben ermee te maken 7. Subjectieve contouren, modale en amodale vervollediging Subjectieve contouren: waarneming v randen waar er fys geen helderheidsverschil is o Ehrenstein-figuur Gaetano Kanizsa (1913-1993): Kanizsa-driehoek V2 cellen in de cortex vd aap reageren ook op illusoire contouren en bij perceptuele invulling van collineaire lijnfragmenten, ook in geval v occlusie Nadruk op surface filling-in op basis v locale occlusion cues complex samenspel tss versch processen Neuronen die reageren op illusoire contouren ook de neuronen die coderen voor BOWN Albert Michotte (1881-1965) o Modale completie: vervolledigde figuur bezit echte sensoriële kwaliteiten o Amodale completie: figuur w geïnterpreteerd als volledig, maar rand w niet echt gezien perceptueel fenomeen o Rol v occlusie belangrijk om fragmenten te kunnen groeperen tot gehelen o Bregman B’s Principes die amodale completie bepalen o Relatieve sterkte v locale eenvoud v proces v completie o Globale eenvoud vh resultaat v completie Hoeverre zijn processen en principes bij modale en amodale completie vergelijkbaar o Voorkeur voor korte modale vervollediging en lange amodale vervollediging Petter’s effect o Paradoxale effecten: meer occlusie amodale completie meer afronding, modale completie Koffka’s cross 8. Deel-geheel relaties Verhouding tss delen en geheel o Graz school v von Ehrenfels: geheel meer dan de som vd delen o Berlijn school v Wertheimer, Koffka, Köhler: geheel anders dan som vd delen, geheel ook ontologische status, oefent invloed uit op de delen Delen niet langer in bewuste perceptuele ervaring of moeilijker toegankelijk embedded figures Witkin: embedded figures test: perceptuele stijlen te meten als veldafhankelijkheid en onafhankelijkheid (VA meer moeite met test, meer onderhevig aan illusies) o Belang Vision science: theorieën over corticale hiërarchie en stadia visuele infoverwerking Configural superiority effect – Pomerantz & collega’s: toevoegen v een redundante context tot nieuwe gehelen leidt die soms een voordeel kunnen opleveren o Configural superiority: odd man out zoeken gaat beter en sneller met redundante context erbij o Configural inferiority: dezelfde redundante context op andere plaats gehelen die zoektaak moeilijker maken o Kubilius et al LEZEN cursus p 69 Bistable diamond o Op-en-neer gaande beweging of links-rechts over-en-weer gaande beweging o Onderzoek naar activatie in versch hersengebieden Locale percepten: hoge activatie in lagere cort gebieden, lage activatie in hogere cort gebieden Globale percepten: omgekeerd patroon Tussenliggende corticale gebieden trend keert geleidelijk om o Theoretische implicaties: explaining away in alle gebieden doorheen cort hiërarchie w aan predictive coding gedaan 2.4 Ambiguïteiten door het probleem van onderdeterminatie 1. Verandering van theoretisch perspectief Nadruk op invloeden van kennis en verwachtingen : veridicaliteit centraal 2. 3. 4. 5. Cogn psy: waarneming wil realiteit zo waarheidsgetrouw mogelijk vatten waarschijnlijkheidsbeginsel of likelihood principle Klassieke ambiguïteiten en contexteffecten Figuren die meer semantische interpretaties toelaten o Vb: duck-rabbit, wife-mother-in-law, boring figuur Interpretatie onderhevig aan contextinvloeden o Vb: abs, wassen, rat-man Hysterese kenm van zelf-organiserend niet-lineair dynamisch systeem Klassieke ambiguïteiten, onbewuste redeneringen en assumpties Waarneming v helderheid o Waarde in beeld altijd resultante v intrinsieke objecteig en extrinsieke eig v lichtbron en scène o Vb: schaakbordpatroon – andere manier v ontbinding in reflectantie en illuminantie o Vb: hol masker ambiguïteit tss richting v kromming en opp en positie v lichtbron o Convexiteitsassumptie dwingend bij disambigueren v helderheidsprofiel o Vb: rondjes met heldheidsgradiënt in verticale richting assumptie dat licht boven komt; dwingende interpretatie v bol en hol hol masker Verklaring: vertrouwdheid v 3D aangezicht Grootteconstantie, rol van ervaring en New Look psychologie Grootte in netvliesbeeld afhankelijk van grootte v voorw en kijkafstand Probleem v onderdeterminatie Probleem v grootteconstantie: heeft obj in realiteit wel echt die grootte? o Door dieptecues kijkafstand schatten o Rol van ervaring Experiment o Aan kinderen & volwassenen vragen om ware grootte v voorw te schatten o Grootte in netvliesbeeld constant o Resultaten; schatting door volwassenen vrij goed, kinderen; kleine kijkafst = goed, grotere kijkafstand minder goed WANT kinderen minder ervaring met grotere kijkafst o Mensen uit culturen die nt gwn zijn om nr afb te kijken zijn soms minder goed in grootte in beeld te relateren aan ware grootte ifv de gesuggereerde afst Experiment o Muntstukken werden overschat, meer door jongens uit armere gezinnen o waarde die men aan iets hecht speelt rol bij schatting v grootte individueel verschillend New Look psy – Jerome Bruner o Rol v subj factoren en persoonlijke waarden benadrukt o Geslachtsverschillen en leeftijdsverschillen spelen rol, maar ook persoonlijkheid en motieven en verlangens Onderdeterminatie van 3D door 2D, vormconstantie, onmogelijke figuren en illusies Probleem v onderdeterminatie ook vorm; 3D moet in 2D netvliesbeeld omgezet (3e dimensie gaat verloren) recovery problem Typische oplossingsstrategie: bijkomende assumpties maken Probleem v vormconstantie: hoe kan men zien dat iets in werkelijkheid eenzelfde fys vorm heeft met steeds wisselende vormen in netvliesbeeld? o Oplossing: in rekening brengen v relatieve positie van kijken en voorwerp Multistabiliteit o Vb. Necker-kubus Onmogelijke figuren gevolg v ambiguïteit v lijntekeningen o Gewoonte om 3D te zien in 2D plaatjes o Toep in reclame en kunst Dieptewaarneming vertekent waarneming v grootte o Vb: corridor-illusie o Richard Gregory (1923-2010) Verdediger v rol v verkeerdelijk toegepaste grootteconstantie in de Müller-Lyer illusie Vormperceptie vertekend dr een verkeerde ruimtelijke interpretatie o Vb: Shepard tables, futura gebouw in NY o rol v ambiguïteit in assumpties 6. Onderdeterminatie van 3D door 2D, transactionalisme en Bayesiaanse inferentie Transactionalisme – Adelbert Ames (1880-1958) o Opl onderdeterminatie: jarenlange ervaring en transacties met omgeving o Vb: kamer v Ames Hedendaags gebruik: filmwereld, technopolis,.. o Vb; venster v Ames Verkeerdelijk interpreteren v een trapeziumvormig venster als rechthoekig venster Thomas Bayes (1701-1761) o Theorema v Bayes: P(Sǀ I)= P(Iǀ S)xP(S) / P(I) o Ook v toep op problemen v hypothesetoetsing adhv data en inferentie v scèneeig uit beeldeig,… o Eenvoudige beslissingsregel: kies voor piekwaarde in posterior als beste gok o Bayesiaanse inferentie Breed toep op deelproblemen v visuele waarneming (vb ambiguïteit oplossen) Zie cursus 2.5 Semantische interpretatie van objecten en scènes 1. Objectherkenning = semantisch herkennen van de identiteit; aangeven tot welke basiscategorie van voorwerpen het behoort Basisprobleem o Overeenkomst vinden tussen on-line berekende objectvoorstelling en off-line gestockeerde objectvoorstelling (= matching) o Loskoppelen v intrinsieke en extrinsieke eig bij het analyseren vh beeld Mogelijkheden o Tot één 3D objectvoorstelling per object te komen; per object 1 representatie stockeren klein opslag en klein matchingprobleem o Per object meerdere objectvoorstellingen Voordeel: relatief gemakkelijk te berekenen Nadeel: meer opslagruimte nodig matching probleem groter Biederman – Recognition by components o Voordelen Verschillende verwerkingsstadia concreet uitgewerkt Uitgangspunten goed toegelicht o verklaren hoe objectherkenning vaak mogelijk is onder “clutter” o Verklaren dat men een nooit eerder gezien voorwerp toch structureel kan beschrijven adhv basiscomp en spatiale relaties o Mogelijkheden exploiteren die combineren v een beperkt aantal componenten in versch onderlinge relaties biedt Meerdere informatieverwerkingsstappen o Verlopen bottom-up o Na randdetectie processen die parallel verlopen: detectie van niet-toevallige eig (non-accidental properties NAP’s) en segmentatie vh beeld ter hoogte v diepe concaviteiten bouwstenen v voorw bepalen o Globale spatiale relaties bepalen, in visueel geheugen op zoek gaan naar ‘match’ o Indien ‘match’ voorwerp herkend Bepaling v bouwstenen v voorwerp o Segmentatie ter hoogte v regio’s met diepe concaviteiten o Cruciale rol voor NAP’s; vorm van regelmaat in beeld aanwezig oplossen van recovery probleem Beeld ofwel v totaal ander voorwerp Veronderstelling v algemeen standpunt o Aannemen dat dergelijke regelmaat niet toevallig resultaat van één welbepaald gezichtspunt NAP’s belangrijk voor distincties die v belang zijn bij correct classificeren vd bouwstenen Theorie over wat bouwstenen zijn o Aantal basale distincties volstaan o Onderscheid maken tussen 36 versch bouwstenen = geons o Ruwe opdeling ifv categorische kenm vd doorsnede en as v 3D componenten o Distincties groot deel gebaseerd op NAP’s Experimentele evidentie o Onderzoek met lijntekeningen v bestaande voorwerpen o Resultaten: volledig aantal delen v bestaand voorwerp niet nodig om het te herkennen 2. Scènecontexteffecten op objectherkenning Palmer (1975) o Eerst afbeelding contextscène, afbeelding 1 obj 3 condities: o Consistent met scène o Inconsistent met scène o Neutraal tov scène o Herkenning bleek beter in consistente cond o Visueel gelijkende obj soms verkeerd geïnterpreteerd Loftus & Mackworth (1978) o 4 sec nr afb v scènes (free viewing) registratie oogbewegingen o Fixaties op ongekende obj; eerder en van verder weg, duurden langer, gevolgd door meer fixaties Biederman o Speeded obj verification o Semantisch label – fixatiepunt - afb scène – mask met probe erin o Ja of nee als doelobj in scène aanwezig was Schendingen in normale spatiale relaties, onwaarschijnlijkheid voorkomen in scène,.. o Daling bij meerdere schendingen, stijging bij langere aanbiedingstijden Gevonden effecten weerspiegelen hoe vlot verwerking v objectstimuli verloopt ifv hoe goed het object past in het geactiveerde scèneschema semantiek in oogopslag opgepikt en invloed heeft op detecteerbaarheid v doelobj Kritieken o Niet zeker effecten zuiver perceptueel post-perceptuele decisieprocessen o Langere verwerkingstijd bij Loftus; verificatie v eerste indruk 3. Snelle categorisatie van objecten = het onderbrengen van een concrete prikkel in een grote categorie Op meerdere niveaus in een hiërarchie o Superordinaat niveau zoogdier o Basisniveau hond o Subordinaat niveau poedel Thorpe et al. (1996) o Groot aantal kleurfoto’s heel korte tijd o Go/no-go taak dier in foto of niet o Performantie verrassend goed o Speed-accuracy tradeoff: als men sneller antwoord maakt men meer fouten o Resultaten op hersenniveau: hersenen na 150-160 msec voldoende info verwerkt om obj te categoriseren, rest vd tijd decisieprocessen o belang v snelle, visuele feedforward processing Vervolgonderzoek o Aantonen/uitsluiten dat eenvoudige visuele cues aan de basis kunnen liggen v effect o Paradoxale bevinding dat categorisatie voor kleinere, homogenere categorieën langer duurt dan in een grotere, heterogenere categorie 4. Snelle categorisatie v scènes Oliva & Schyns o Rol v lage en hoge spatiale fequenties in snelle categorisatie v scènes o Ruwe spatiale schaak diagnostisch voor typische ruimtelijke organisatie v globale spatiale relaties en kleine spatiale schaal meer kritisch voor kleinere details v voorwerpen in scène o lagere spatiale freq w sneller verwerkt scènecategorisatie sneller dan objectcategorisatie o Onderzoek dmv hybride afb (HSF vn 1 gecombineerd met LSF v andere) combinaties v 2 scènes; of hybride afb door combinatie v target- en ruisbeelden o 1e exp Semantisch label Ja/nee matching taak Stimuli hybride afb v eerste type Heel kort of kort aangeboden Heel korte aanbiedingen LSF extraheren, langere aanbiedingen HSF extraheren e o 2 exp Hybride afb v 2e type Benoemen wat ze zagen Antwoord dat overeenkwam met targetscène in coarse-to-fine verwerkingsvolgorde o evidentie snelle scèneperceptie gebaseerd is op LSF o men kan schaal selecteren die meest diagnostisch is flexibiliteit v visuele infoverwerking Oliva en Torralba o Welke scènecontexten kan men extraheren uit vrij eenvoudige beeldkenm o Vertrekpunt: scène is entiteit met karakteristieke globale beeldkenm o 7 globale scènekenm Openheid Expansie Gemiddelde diepte Temperatuur Transiëntie Beschutting Navigeerbaarheid Green en Oliva o Mensen zijn in staat globale beeldeig snel te extraheren Getraind om 7 relevante globale scènekarakteristieken correct te analyseren en te benoemen Beelden kot aangeboden, dynamisch gemaskeerd Ja/nee taak 7 globale beeldeig en 7 scènecategorisaties Proportie correcte classificatie nam toe met stijgende stimulusduur 5. Slotbeschouwing over visuele informatieverwerking Enorme snelheid en flexibiliteit v visuele informatieverwerking door menselijk visueel systeem Gebaseerd op dens neuraal netwerk met tal v tussenstations en sterke interconnectiviteit Ulric Neisser – grondlegger v cogn psy; algemeen theoretisch model: analyse door synthese o Binnenkomende prikkels w verwerkt in momentane synthese v beschikbare bottom-up informatie en top-down kennis o Voortdurende wisselwerking tussen versch deelsystemen Hochstein en Ahissar nieuwe visie op corticale hiërarchie o Onderscheid tss low-level en high-level processing in spatiale zin en early en late processing in de temporele zin o = reverse hierarchy theory Bar en collega’s concreet model over verwerking v HSF en LSF ifv de tijd o Lezen in cursus p 99 Schyns, Gosselin en collega’s enorme kracht v top-down templates o Zwart-witte ruisbeelden o Targetobject detecteren o Gemiddeld classificatiebeeld = ideale template o Ppn lichtjes verschillende templates o template laat toe vanalles te zien in ruisbeelden, pareidolia,… 2.6 Alternatieve theoretische denkkaders 1. Intermezzo: terugblik en vooruitblik Bespreking v 2 alternatieve benaderingen die zich afzetten tegen mainstream visie 2. De ecologische benadering van James Gibson (1904-1979) Vertrekpunt: waarneming staat ten dienste v zinvol gedrag in zinvolle omgeving Nadruk op ecologische validiteit “The perception of the visual world”, “The senses considered as perceptual systems”, “The ecological approach to visual perception” (1979) Omgeving centraal als bron v stimulatie oppervlakken essentiële rol o Vb: probleem v grootteconstantie is enkel probleem als men de beschikbare info beperkt tot object zelf, als men obj bekijkt in omgeving is er geen probleem BEGRIPPEN: Hogere-orde variabelen sleutelbegrip direct door visueel systeem geregistreerd Ecologische optica: licht als bron v informatie over de omgeving o klassieke optica: licht als fys verschijnsel o Stralingslicht = radiënt licht; afkomstig v lichtbron o Omgevingslicht = ambiënt licht; afkomstig uit omgeving kan info bevatten over voorwerpen uit omgeving Optic array = het gehele patroon van licht zoals dat invalt op het oog Eleanor J Gibson: onderzoek met visual cliff o Visueel systeem maakt gebruik v patronen die randen specifiëren Invarianten o Transformationele invarianten = een bepaald patroon v verandering, onafhankelijk v structuur waarop transformatie plaatsvindt o Vb: patroon v veroudering v schedel (cardioidal strain) toep op voorw die men oud of jong kan doen lijken Optic flow = stroom v optische ele die ontstaat in de optic array v bewegende waarnemer o Richting en snelheid v optic flow is directe functie v afstand tov de bewegende waarnemer bewegingsparallax o Optical looming = het snel expanderende flow field tgv een snel naderend voorwerp o Focus of expansion in een optic flow field geeft aan waar je als waarnemer naartoe beweegt sterke bron v info bij navigatie o Tau hoe lang me nnog heeft vooraleer men het opp zal raken Affordances wat je met het voorwerp kan doen in het licht v je behoeften o W gespecifieerd door hogere-orde invarianten in de verhoudingen tss eig of dimensies vh voorwerp en v waarnemer PROCES V WAARNEMING Perceptie beperkt tot direct pick up vd invarianten uit visuele info Visueel systeem bevat smart mechanisms hogere-orde variabelen registreren en niet afleiden waarneming is direct, zonder tussenliggende processen ZIE KADER P 108 + 107 ander wereldbeeld MAAR: sommige begrippen geïntegreerd in mainstream visie 3. De computationele benadering van David Marr David Marr (1945-1980) o Grondlegger v nieuwe, interdisciplinaire benadering v waarneming ; ‘vision’ o 1982 “Vision: A computational investigation into the human representation and processing of visual information” mijlpaal in de “vision sciences” Computationele theorie : een analyse vd taak v visuele waarneming alse en informatieverwerkingsprobleem o Niveau v representaties en algoritmes o Niveau vd hardware implementatie Beschikbare info slechts impliciet zoveel mogelijk bottom-up werken; meerdere tussenstappen Visuele informatieverwerking: reeks processen en representaties tss input en output o Processen; onfo verwerken o Representaties: tussentijdse resultaten v verwerking beschikbaar voor analyse in volgende stap o 3 grote stappen Primaire schets 2.5D-schets 3D objectmodel Netvliesbeelden bestaan uit verzameling grijswaarden o Via filter: blurring zwart-witversie door thresholding o Uit ieder beeld extraheert men primitieve features; blobs, edges, bars,.. raw primal sketch o Full primal sketch: abstracte representatie van de output van perceptuele organisatie e 3 dimensie achterhalen o Gezichtspuntafhankelijke aspecten v diepte extraheren; ruimtelijke oriëntaties v oppervlakken vanuit het standpunt van de waarnemer o representatie; 2.5-D schets; maakt gebruik v vectoren waarvan de grootte overeenkomt met slant en oriëntatie met tilt o Berekening door verschillende onafhankelijke modules die dieptecues verwerken Stereovisie o Random-dot stereogrammen v Bela Julesz toont aaan dat je diepte kan extraheren uit beelden waarin geen herkenbare voorwerpen aanwezig zijn o Correspondentieprobleem: combinatorische explosie v mogelijks overeenkomstige punten Oplossing: inperken door eenvoudige constraints: compabiliteit, uniciteit en continuïteit Berekening van 3D objectmodel o = gezichtspuntonafhankelijke representatie van voorwerpen o Een globale wergave v spatiale relaties tss de belangrijkste delen kan volstaan voor herkenning o Hiërarchische voorstelling v meerdere spatiale schalen v e voorwerp verzoent 2 tegenstrijdige eigsen; Categoriseren op hoog abstractieniveau stabiele representaties o zoeken naar overeenkomstige representaties in visueel geheugen Gelijkenissen en verschilen o Verschil: CTP stelt dat berekeningen nodig zijn om info te verwerken, voor DTP volstaat direct pick-up o CTP deelt met ITP dat tussenliggende processen nodig zijn o ITP CTP: algemene, fys constraints die impliciet in systeem ingebakken zijn en bottom-up gebruikt worden o ITP CTP: kennis enkel gebruikt om informatie stap voor stap te verwerken groot deel geïntegreerd in mainstream Beperkingen door tijdsgebrek zie cursus p 114 4. Twee toepassingen als illustratie Onderzoek over biologische bewegingsperceptie o Gunnar Johansson (1911-1998) – landmark paper puntlichtfiguren o Dwingende gestaltwaarneming gebaseerd op spatiotemporele relaties in de input o Input = hoe posities veranderen over de tijd en welke spatiale relaties in 3D gelijk blijven ondanks de veranderingen in 2D o Codeertheorie: absolute bewegingen w ontbonden in gemeenschappelijke en relatieve bewegingen o analogie met Marr’s 3D objectmodel; vectoranalyse soort algoritme o Later onderzoek: point-light displays bevatten info over geslacht, leeftijd, identificatie, gemoedstoestand,… o Recentere studies: bistabiliteit v waargenomen 3D oriëntatie, groeperingssterkte binnen biological motion walker onderzocht door stippen te vervangen door gabor patches o Studie Basis: motion silencing Bewegingsperceptie lijkt kenmerken v locale delen vd configuratie te verhinderen of onderdrukken Low-lever verklaring: taak vereist tussenkomst v locale mechanismen met kleine receptieve velden snel bewegend voorwerp besteedt slechts weinig tijd op elke locatie; kort venster aan locale detector om verandering op te pikken Mid-level verklaring: goed geheel details vd delen fundamenteel minder toegankelijk voor het visueel bewustzijn beweging geen noodzakelijke of voldoende voorwaarde voor effect o Albert Michotte waarneming v causaliteit o Heider en Simmel animacy Dieptewaarneming o Oculomotorische dieptecues Gebaseerd op feit dat oog beschikt over spieren die zorgen dat de voorwerpen scherp afgebeeld w op netvlies accommodatie en convergentie Veronderstelling: visueel syst heeft kennis over sterkte vd accommodatie informatie over de afstand vd voorwerpen in het beeld Veronderstelling: visueel syst heeft kennis over convergentieproces info over diepte o Visuele cues Binoculaire en monoculaire Binoculair dieptezicht = stereovisie of stereopsis Retinale dispariteit o Horopterlijn: i. Dichterbij: gekruiste dispariteiten ii. Verderaf: niet-gekruiste dispariteiten o Verschaft betrouwbare info over metrische aspecten v diepte Dynamische monoculaire dieptecues o Bewegingsparallax: dynamische variant op stereovisie 2 beelden afkomstig van 1 oog op 2 momenten in de tijd Statische monoculaire dieptecues: informatiebronnen in 1 statistisch beeld o Vb: interpositie of occlusie: wanneer een voorwerp een deel v een ander voorwerp bedekt, moet het eerste dichterbij zijn dan het tweede diepterangordening o Relatieve grootte: op grote afstand, kleine portie v netvliesbeeld i. Helpen om fys grootte of afstand v onbekende voorw te bepalen ii. Krijgt in cogn theorieën centrale plaats o Relatieve hoogte i. Verderaf, hoger in visueel veld o Textuurgradiënten i. W kleiner en bevinden zich ook dichter bij elkaar wanneer de kijkafstand groter w o Lineair perspectief i. Parallelle lijnen in perspectief convergeren in verdwijnpunt ii. Geeft aanleiding tot visuele illusies o Atmosferisch perspectief i. Openluchtsituaties goed bruikbaar ii. Lichtstralen van ver, hoeveelheid licht die oog bereikt geringer voorwerpen verderaf, waziger beeld OVERZICHT p 122 Hfst 3: Geheugen 3.1 Inleiding verschillende processen: encoding, storage, retrieval geen homogene structuur deelstructuren met eigen kenmerken & functies 3.2 Historisch perspectief 1. Consolidatie en verval Georg Elias Müller (1850-1934) o Wat waargenomen wordt laat een geheugenspoor na dat geconsolideerd w. Na verloop v tijd vervalt dit geheugenspoor door normale metabolische processen in onze hersenen. theorie over consolidatie & verval e 1 onderzoekslijn o Karl Lashley (1890-1958) Lesiestudies bij ratten: hersendeel wegnemen na aangeleerde taak, om te zien of de taak nog even goed ging Reductie in de performantie i.f.v. de grootte v lesie Geen duidelijk verband met localisatie v letsel geen engram, maar gedistribueerd geheugen “mass action” “equipotentiality” o Wilder Penfield (1891-1976) Chirurgische techniek voor de behandeling v zware vormen v epilepsie (hersenweefsel rond epileptische focus weg) In kaart brengen welke lichaamsdelen waar in de hersenen gerepresenteerd zijn door versch. gebieden elektrisch te stimuleren “homunculus” Levendige, recente of oude herinneringen oproepen door stimulatie v bep. Hersengebieden o Donald O. Hebb (1904-1985) Samenwerking Lahley & Penfield 3 belangrijke concepten “Hebbian learning” – cells that fire together, wire together “cell-assembly” “reverberating cell-assemblies” belangrijk: neuraal mechanisme v consolidatie o cellen met erg selectieve responsen (vuren bij afbeelding Jennifer Anniston,…) Evidentie voor engram? gelocaliseerd geheugen? Geen info over hoe selectief & over hoe frequent o Conclusie: combinatie v gelocaliseerd en gedistribueerd geheugen e 2 onderzoekslijn – verval v geheugenspoor (“decay”) o Herman Ebbinghaus (1850-1909) Eerste uitvoerige studie v geheugen Beïnvloed door Fechner Loskomen v methode v introspectie (Wundt) Onderzoek op zichzelf: Lettergrepen vanbuiten leren (betekenisvol & niet-betekenisvol) Nagaan hoe goed hij vanbuiten kende en hoe lang hij nodig had om reeks perfect te kunnen reproduceren Winst bij 2e meting = indirecte meting v geheugen “besparingsmethode” echt vergeten bestaat niet: er blijft iets in geheugen hangen Verval-functie (stijl begin, daalt langzaam) door “retentie-interval” te meten o Vervolgonderzoek: Verval niet altijd even sterk (vb Jenkins & Dallebach, 1924) tijdens slapen verval minder groot dan tijdens waken interferentie MAAR “confounding variabele”: moment v leren REM-fase: actieve fase v hersenen belangrijk voor consolidatie 2. De rol van schema’s Frederic C. Bartlett (1886-1979) o Pionier cognitief psychologische benadering v geheugen o Instelling & attitude v lerende persoon t.o.v. leermateriaal & rol v schema o Studie: Ongekende verhalen doorvertellen Vertekeningen, rationalisaties, transformaties naar vertrouwde zaken,.. geen letterlijke registratie v leermateriaal, maar verwerking Kenneth Craik (1914-1945) o “mentaal model”: interne representatie v wereld waarop men versch processen kan uitvoeren o groot belang in cognitieve psychologie Onderzoek evidentie voor rol v schema’s bij geheugenvertekeningen ook visueel materiaal! o Studie: Effect v verbale labels op visueel geheugen voor ambigue lijntekeningen vertekening in richting v verbale labels o Allport & Postman (1947) New Look psychologie Exp.: aantonen dat plaatje v betekenisvolle scène vertekend in richting van wat je verwacht Scène-consistente objecten beter herinnerd en meer opgesomd 3.3 Het modaal model van het geheugen 3.5 Het lange-termijn geheugen Info gaat nooit verloren enkel tijdelijk onbeschikbaar Onderzoek: onder welke omstandigheden LTG goed of minder goed werkt 1. Opslaan (“encoding”) Hoeveelheid informatieverwerking belangrijke factor o Duur vd presentatie Varieert ifv soort materiaal visueel w sneller geëncodeerd dan verbaal o Aantal presentaties Hangt af v soort materiaal, hoeveel afleiders, activiteit proefpersoon,… Aantal iteraties v groot belang Spreiding vd leerbeurten in de tijd (Ebbinghaus) o “spacing effect” = eenzelfde totale studietijd, studietijd gespreid in de tijd betere geheugenperformantie Diepte van de informatieverwerking o Semantische verwerking voor betere opslag? Anekdotische evidentie tegengesteld a. traditie v verhalen over te brengen experimentele evidentie a. semantische oriënteringstaak semantisch geheugen beter b. niet-semantische orïenteringstaak niet-semantisch geheugen beter Mate v uitwerking (“elaboration”) o Relateren aan eerder opgeslagen kennis o Congruïteitseffect o doet aantal cues toenemen die kunnen helpen bij oproepen v info o Craik & Tulving (1975): elaboratie-hypothese Mate waarin de gecodeerde info het te onthouden item specifieert (“distinctiveness”) o Vb: kenmerken v voorwerp zorgen voor beter onthouden dan uit hoeveel letters het woord bestaat o distincitiviteitshypothese Geheugenspoor bijproduct v verwerking Meest effectieve info distinctief Niet-semantische info tot beter geheugen als ze distinctief is o Gestaltpsychologie v geheugen Köhler & von Restorff: item dat afwijkt in reeks v andere items beter onthouden w = ‘von Restorff effect’ o Experiment Winograd (1981) Eerste cond: gezichten beoordelen door op versch kenm te letten 2e cond: aandacht op specifiek kenm richten geheugenperformantie in condities gelijk elaboratie effectief omdat dit distinctiviteit produceert Generatie-effect o Door zelf info te genereren beter onthouden Organisatie o Discrete items in gehelen gegroepeerd Door relaties tussen te onthouden items Nadruk op coderen v gelijkenissen o Experiment 1e cond: gerelateerde woordparen 2e cond: niet gerelateerde woordparen Taak: gelijkenissen of verschillen opsommen Resultaten: gerelateerde paren beter onthouden met verschillen, niet gerelateerde paren beter met gelijkenissen o Materiaal-geïnduceerde organisatie : gecategoriseerde lijst beter onthouden Herinneringsfase actieve groepering (“clustering in recall”) o Subjectieve organisatie Niet-gecategoriseerde woordenlijst consistentie in volgorde waarin wo onthouden w Verbeelding o Woorden die iets voorstellen gemakkelijker te onthouden dan abstracte wo o Wo voorstellen beter onthouden o Beter onthouden door verband voor te stellen tussen 2 voorwerpen o Vb: methode van de loci leerfase: items associëren met plaatsen, herinneringsfase: mentaal terug naar plaats gaan 2. Bewaren (“storage”) Endel Tulving o Episodisch geheugen : opslag v info over heel specifieke gebeurtenissen o Semantisch geheugen: opslag v algemene kennis Structuur v semantisch geheugen onderzoek o Netwerkmodellen: alle kennis in semantisch geheugen gestockeerd in vorm v concepten en hun relaties o Kenmerkenmodellen: concepten gestockeerd als lijst v kenm zonder verdere structuur “Teachable Language Comprehender” Quillian – netwerkmodel o Kennis opgeslagen in hiërarchisch netwerk met meest algemene kennis bovenaan en meer specifieke kennis op lagere niveaus o ‘cognitieve zuinigheid’: eig v concepten worden enkel op het hoogst mogelijke niveau in de hiërarchie gestockeerd w vermeden om kennis te dupliceren o aantal verbindingen bepaalt hoe lang het duurt om stelling te verifiëren ‘categorie-grootte-effect’: langere categorie, grotere zoektijd o Problemen Snelheid meer bepaald door frequentie dan door locatie in hiërarchie In stijd met cogn zuinigheidsprincipe Alle subconcepten w op gelijke voet behandeld snellere antwoordtijden voor prototypische exemplaren = ‘semantischeafstandseffect’ “Spreading Activation Model” Collins & Loftus (1975) – netwerkmodel o Netwerk v concepten en hun eigenschappen o Versch semantische afst w gevat door associaties v versch lengte o Opzoekingsproces: activatie spreidt zich uit vanaf concept dat in vraag aan bod komt en neemt af naarmate de afgelegde afstand toeneemt o Problemen Duidelijke schending van categorie-grootte effect “Feature-Set Theory” Smith, Shoben & Rips (1974) o Kennis = verz kenm Definiërende kenm: essentieel voldaan moeten zijn om tot categorie te behoren Karakteristieke kenm: wel voorkomen in bepaalde categorie maar niet essentieel zijn Getest dr verificatievragen o Problemen Verklaringen voor gekende fenomenen lijken post hoc Moeilijk om aan te geven welke kenm echt noodzakelijk en voldoende zijn voor def v bepaalde categorie Propositioneel netwerkmodel o Basiseenheid: propositie ipv enkelvoudig concept o Bestaat in versch varianten die door versch coryfeeën vd cogn psy voorgesteld zijn in jaren ‘70 o voorbeeld in cursus LEZEN 3. Oproepen (“retrieval”) effectiviteit v “retrieval cues” Associatieve sterkte o Cue is effectief als die in verleden vaak gepaard ging met het te onthouden item o Meten: associatietechnieken o Sterkte neemt toe naarmate frequentie Encoding specificity – Endel Tulving o Cue is effectief als hij specifiek gecodeerd werd met de te herinneren gebeurtenis o Experiment Studiefase: zwak-geassocieerde paren aangeboden a. OV: specifiek samen voorkomend b. Sterk geassocieerde cues Resultaten; in eerste groep target-items beter opgeroepen o Encoding specificity oproepen episodische info, associatieve sterkte oproepen semantische info Basis voor onderscheiding v semantisch & episodisch geheugen wat gebeurt er als retrieval cue aangeboden w? = ‘Höffding step’ o Harald Höffding – outlines of psychology Volgens Gestaltpsy o Actualisatieproces gebaseerd op perceptuele gelijkenis tss nieuwe prikkel en vroegere herinneringen georganiseerd geheel v herinneringen w geactiveerd Cognitievie psy o Single-process theory: juiste item w meteen uit LTG gehaald o Dual-process theory: na eerste automatische proces nog een beslissingsproces Door herkenning en herinnering te vergelijken a. Volgens 2pt: bij herinnering 2 processen, bij herkenning 1 b. Volgens 2pt: geen verschil, herkenning gemakkelijker door beste retrieval cue 2pt: herinnering v hoog-freq wo beter dan v laag-freq wo, bij herkenning omgekeerd 1pt: bepaalde manipulaties zelfde effect op herkenning & herinnering vb: als cue veranderd tussen testfase en leerfase o Conclusie: gebeurtenis distinctief & retrieval cues sterk 1pt, andere gevallen 2pt Impliciet en expliciet geheugen o Vb v dissociatie bij mensen mt geheugenverlies Impliciet geheugen geen verlies o Als bepaalde var ander effect blijkt te hebben voor 2 versch tests Experiment mt tekeningen – herkennen of benoemen Expliciet geheugen neemt af na tijd, impliciet blijft stabiel o Impliciet geheugen grotere rol Expliciet geheugen beperkt tot declaratieve kennis Impliciet geheugen komt tussen in alle andere vormen v nietdeclaratieve kennis: vb. procedurele kennis, conditionering, priming 3.6 Hoe goed is het geheugen echt? 1. Foutieve herinneringen (“false memories”) Invloed v vraagstelling/suggestie op geheugen o Experiment Filmpje over botsing Vraagstelling OV: raken, botsen, invliegen? Snelheid schatten Resultaten; snelheid hoger naarmate vraagstelling Procedure o Ppn is getuige v gebeurtenis o Misleidende of suggestieve info geven o Geheugentest o Experiment Filmpje over ongeval mt rode sportauto OV; rond of driehoekig verkeersbord, vaak naar verwezen of sporadisch Resultaten: er werd in misleidingconditie vaak voor verkeerde antw gekozen Men kan object toevoegen in geheugenspoor Ook in veldexp met diefstallen herinneringen in dagelijks leven kunnen w geïntroduceerd Omstandigheden o Groot interval tss oorspronkelijke gebeurtenis en de misleidende geheugenspoor vervaagd, kans om discrepantie op te pikken kleiner o Groot interval tss misleidende info en geheugentest meer verwarring o Effect v misleiding groter: voor details van perifeer belang als gebeurtenis emotioneel beladen is als misleiding in sociale context gebeurt o individuele verschilfactoren (vb. veel empathie en verbeelding, dissociatieve tendensen, ..) voorbeeld: ooggetuigen Loftus: boek met aanbevelingen voor de praktijk Procedures voor inplanten v herinneringen o Imagination inflation: zekerheidsoordelen nemen toe naarmate men de situatie levendiger voorstelt o Lost-in-the-mall technique – Loftus & Pickrell (1995) Bij herinneringen uit kindertijd te laten ophalen een herinnering toevoegen die nooit gebeurd is Details over herinneringen nagevraagd bij familie Na aantal interviews 1 op 4 herinneren gebeurtenis die nooit is voorgevallen Kritiek: geen 100% zekerheid of ’t nooit gebeurd is – familie kan vergeten zijn Vervolgexperiment Braun, Ellis & Loftus (2002) Reclameboodschappen evalueren Onbestaande affiche v disney met bugs bunny Dnrs meenden zich dit te herinneren als kind 35% ; bij doorvragen veel details Verdrongen herinneringen – controverse o Verschil in betrouwbaarheid tss traumatische herinneringen die spontaan boven komen en herinneringen die enkel door actief zoeken tijdens therapie naar boven komen Associatieve illusies – DRM paradigma o Lijsten v 15 wo, waarvan alle wo te maken hebben met wo dat niet in lijst staat o OV: herinneringstaak of afleiderstaak o Herkenningstaak o Resultaten: hoge percentages melding v kritische wo o niet gevolg van gokken of antwoordtendensen Implicaties: o Bewust zijn v bestaan v foutieve herinneringen Permanent vatbaar voor bronverwarring o Iets levendig herinneren is geen bewijs voor echtheid gebeurtenis Ooggetuigen emotioneel beladen & kort, suggestief verhoor, spreken met andere ooggetuigen,… o Probleem in dagelijks leven groter dan in labo 2. Visueel geheugen Ook in visueel geheugen herinneringen minder accuraat dan we denken o Vb herkenning muntstukken Geheugen voor gezichten o Score herkenning target 65%, maar 35% false alarms Flashbulb memories: herinneringen door emotionele belading in de spotlight w langer correct onthouden o Correlatie levendigheid en activiteit amygdala o Geen correlatie levendigheid en correctheid subjectief! Experimenten Aude Oliva e.a. o Forced choice procedure Keuze tussen o Oude + nieuwe Oude + nieuwe zelfde categorie Oude + nieuwe zelfde object, andere positie Resultaten altijd hoog Conceptuele distinctiviteit binnen categorie beter voorspeller voor LTG v versch exemplaren v eenzelfde categorie dan perceptuele distinctiviteit Experimenten ook gedaan mt afbeeldingen v scènes Hoofdstuk 4: Aandacht 4.1 Inleiding Verschillende soorten aandacht Gefocusseerde aandacht, scrutiny, volgehouden aandacht,… Aandachtsspan bij volwassen 20 min, kinderen 5 min, ADHD ertussen in 4.2 Selectieve aandacht 1. Aandacht als filter Aandacht als een soort filter om systeem te beschermen tegen overdaad v info o Alleen wat aandacht krijgt w door werkgeheugen verwerkt Pionier: Donald E. Broadbent (1926-1993) o Opvolger F. Bartelett o Directeur Applied Psychology Unit o 1958: perception and communication Eerste experimenten auditieve aandacht; dichotisch luisteren o Split-span techniek: mensen in oren 2 versch boodschappen laten horen en dan laten reproduceren o Reproductie van oor per oor apart o Met schaduwtaak: nazeggen v info in 1 oor andere info w vergeten 2. Filtermodellen met vroege en late selectie 1e filtermodel o Parallelle sensoriële verwerkingskanalen filter bepaalt welke info doorstroomt in wisselwerking met LTG kan info gebruikt w o MAAR: suppressie niet volledig Attenuation model o Filter is relatieve verzwakker of versterker v bepaald kanaal Late-selectie model v aandacht o Info moet op semantisch niveau verwerkt zijn om daarna via koppeling met LTG tijdens de reproductie semantisch zinvol te groeperen o selectie pas na semantische verwerking Broadbent voegt zelf ‘pigeon-holing’ toe: selectie op basis v een overeenkomst met highlevel semantische categorieën 3. Parallelle en seriële verwerking in visueel zoeken Ulric Neisser o Grondlegger cogn psy o Experiment 1 of 2 letters zoeken in een reeks v 6 In beide cond even snel zoekproces voor 2 letters parallel o Boek cognitive psychology – 2 verwerkingsstadia Preattentieve fase v parallelle verwerking v fys en sens. Prikkeleig Aandacht in fase v seriële verwerking v relaties tss prikkeleig en verwerking v betekenis Anne Treisman o Verdere uitwerking v onderscheid v Neisser o Paradigma Eenvoudige visuele zoektaak Instructie om te zoeken naar item dat verschilt v andere 1e: display bestaat uit variabel aantal items 2e: Target verschilt door enkelvoudig kenmerk (feature) of door combinatie v kenm (conjunctie) 1e Zoektijd is onafhankelijk v grootte v set zoeken verloopt parallel 2e zoektijd neemt lineair toe met grootte v set serieel zoekproces o Feature integration theory – Treisman & Gelade Basiskenm automatisch gecodeerd; parallel zonder focale aandacht (preattentief) feature maps voor versch dimensies waar obj uit opgebouwd zijn & voor versch parameterwaarden Targets die van distractors verschillen in één vd basiskenm pop-out; geen effect v aantal items in display (parallel) Obj uit meerdere kenm die samen nodig zijn om obj te kunnen onderscheiden – ‘binding problem’ o focale aandacht nodig als bindmiddel tss afzonderlijke kenm o Serieel proces o Illusoire conjucties features w verkeerd gecombineerd Fase waarin er free floating features zijn o Zoek-assymetrieën Aanwezigheid feature gemakkelijker te detecteren dan afwezigheid (vb o tss Q zoeken ipv andersom) manier om basiskenmerken te detecteren o Codering v helling, kromming en geslotenheid o Uitzonderingen zorgden voor nieuwe theorie: “guided search” – Wolfe e.a. (1989) Enkel zoeken in gebieden waar activatie verhoogd is door dubbele aanwezigheid v feature activatie top-down zoeken in bottom-up gemarkeerde plaatsen v hoge saliëntie zal zoekproces v conjuncties versnellen Duncan & Humphreys (1989): helling v zoekfunctie neemt enkel drastisch toe als target weinig verschilt v distractor en als distractoren onderling heterogeen zijn 4.3 Spatiale aandacht 1. Kernbegrippen Spatiale aandacht = het oriënteren v aandacht nr stimuli in visueel veld Coverte en overte aandachtsverschuivingen o Covert: niet observeerbaar, overt: oogbewegingen o Covert gaat meestal aan overt vooraf Exogene en endogene aandachtsverschuivingen o Exogeen; aandacht w getrokken nr stimulus v buitenaf o Endogeen; persoon verplaatst aandacht zelf 2. “cueing” paradigma – Michael Posner Coverte aandachtsverschuivingen meetbaar Cue w aangeboden voor eigenlijke stimulus Belangrijkste OV: in welke mate cue voorspelt waar stimulus zal komen o Neutrale cond: cue in midden, maar stimulus kan overal verschijnen o Valide cond: cue voorspelt waar stimulus komt o Invalide cond: cue voorspelt verkeerd waar stimulus komt Resultaten: RT in valide cue < RT neutrale cond < RT invalide cond voordeel als kost Voordelen en kosten: meetbare neveneffecten v aandachtsverschuiving Cues centraal aangeboden endogene aandachtsverschuivingen Perifere cues die vanzelf aandacht trekken exogene aandachtsverschuivingen 3. Metaforen voor aandachtsfocus en aandachtsverschuivingen William James (1890) o Notie v “spotlight of attention”: aandachtsfocus Treisman o Spotlight of attention: zoeklichtf in master map of locations Posner o Aandachtsverschuiving meetbaar gemaakt Laberge (1983) o Breedte aandachtsfocus kan variëren ifv taak introductie ‘zoomlens’ Eriksen o Breedte v aandachtsfocus meten dmv facilitatie- en interferentie-effecten door flankers al dan wel al dan niet compatibel met responsset voor centr stimulus Lavie (1995) o Zoomlens kon variëren ifv ‘perceptual load’ 4. “Attentional capture” in het “singleton”paradigma Paradigma v Jan Theeuwes : om beperkingen v endogene aandachtscontrole aan te geven Cirkeltjes met lijntjes in rond fixatiepunt Taak: aangeven hoe lijntjes georiënteerd zijn Irrelevant singleton; een vd cirkeltjes in kleur o vangt aandacht o Ook oog w gevangen ‘oculomotor capture’ spatiale aandacht eerst exogeen getrokken, nadien kan aandacht losgelaten w om erna bewust taak uit te voeren geeft meetbare capture effecten 4.4 Integratie Theoretisch vlak o Posner & Rothbart Onderscheiden aandachtsnetwerken Alerting Orienting Executieve aandachtscontrole Meerdere hersengebieden, met elk eigen neurotransmitter Praktisch vlak o Test of Everyday Attention for Children – TEA-Ch 9 subtests die peilen naar 4 soorten aandacht voor aandachtsfunctioneren v kind Goed voor diagnose, aangrijpingspunten voor remediëring 4.5 “Inattentional blindness” = de quasi-blindheid voor goed zichtbare aspecten vd stimulus tgv het onvoldoende gericht zijn van de aandacht erop 1. “Blindheid” door beweging Verdwijnen v bepaalde objecten in bewegend geheel Onderzocht door Bonneh et al Lijkt op troxler fading & filling-in of surface completion o Aandacht speelt rol: datgene wat aandacht trekt, trekt alle aandacht naar zich toe o Beweging niet noodzakelijk o Andere temp veranderingen in input ook rol Mogelijk neveneffect v normale mechanisme voor onderdrukken v motion blur onderzoek nog aan de gang 2. “Blindheid” voor veranderingen Twee verschillende beelden w onderbroken door één of andere transiënt die aandacht afleidt v plaats waar verandering plaatsvindt Men let niet spontaan op aspecten die geen betekenisverandering meebrengen Daniel Simons o Introductie veranderingen in bewegende beelden v alledaagse gebeurtenissen en in alledaagse gebeurtenissen zelf o Vb: door study : uitleg door man, onderbroken door deur, mensen veranderen en man die kaart bekijkt merkt dit niet op o Goochelaars gebruiken dit ook Hoofdstuk 5: Samenhang 5.1 Inleiding 5.2 Mentale verbeelding 1. Het “mental imagry debate Mentale verbeelding = denken in beelden of beelden oproepen Debat tussen o Mensen die menen dat visuele info bijgehouden w in mentale beelden die analoog zijn aan voorgestelde voorwerpen of scène Proposities enkel geschikt voor verbale info o Mensen die zeggen dat eindproduct v alle perceptuele verwerking de zelfde is: abstracte representatie in een propositioneel formaat 2. Experimentele evidentie Mentale rotatie beelden roteren om te zien of blokparen gelijk waren of niet o Lineaire functie v hoekverschil tussen de beide blokpatronen Paivio (1975) o Voorwerp kiezen dat in werkelijkheid het grootste is wo of beeld o Resultaten Taak gemakkelijker met beelden dan met wo Antwoorden vlugger naarmate verschil in ware grote groter is symbolische afstandseffect Moeilijker als verschil in grootte afwijkt v ware grootte o grootte v voorwerp in geheugen komt overeen Kosslyn (1975) o Vodorwerpen v versch grootte inbeelden o Vragen over onderdelen v voorwerpen o Resultaten Onderdelen duidelijker zichtbaar in grotere beelden dn in kleinere gemakkelijker is om onderdelen in mentale beelden te zien naarmate voorwerp groter verbeeld o zelfde eigenschappen als echte beelden Scannen v beelden o Lezen in cursus p 185 o Resultaten: reactietijd neemt toe naarmate afstand groter verbeeldingsprocessen functioneel equivalent met perceptuele processen o MAAR gelijkwaardige effecten bij verbeelding door mensen die blind zijn vanaf geboorte 5.3 priming 1. Kernbegrippen Priming: verwijst naar alle fenomenen waarbij aanbieding v een 1e prikkel een effect heeft op de verwerking v e 2e prikkel op later gedrag o Priming berust op impliciet geheugen Directe of repetition priming: prikkel w herhaald waardoor latere aanbiedingen v zelfde prikkel sneller verwerkt w Perceptuele priming; als er een perceptuele gelijkenis is tussen prime en target o Perceptuele verwerking sneller door gelijkaardige verwerkingscomp of reactivatie v eerder geactiveerde representaties Conceptuele priming: verwantschap op betekenisniveau o Semantische priming: prime en target uit eenzelfde semantische categorie of delen ze veel semantische eig o Associatieve priming: sterke associatie tss prime en target maar niet noodzakelijk door uit zelfde semantische categorie te komen Berust op activatiespreiding in neurale netwerken waarin representaties v beide items in eerdere ervaringen samen voorkwamen door associaties kan me nook een representatie van een context activeren waarin de target met grote waarschijnlijkheid voorkomt: context priming als affectieve waarde overgedragen w van prime nr target: affectieve priming respons priming o prime en target uit zelfde responscategorie prime initieert respons priming effect deels toegeschreven aan responsfacilitatie o vergelijkingscond met prime die tot ander antwoord leidt responsconflict onderschatting v priming effect masked priming: men gebruikt een masker om de verwerkingstijd vd prime te beperken subliminale priming: het geval waar de onderzoekers ervan uit gaan dat de prikkels onbewust gebleve n zijn 2. Perceptuele priming Recognition-by-components theorie – Biederman o Lijntekeningen v alledaagse voorwerpen: 2 complementaire lijntekening, een lijntekening v zelfde categorie, maar ander voorwerp o Aangeboden in 2 blokken: in 2e blok gemaskeerd, maar varianten afgeleid v 1e blok (priming) o Resultaten: in 2e blok sneller en beter in benoemen v gefragmenteerde lijntekeningen waarvan eerdere varianten al gezien Visuele priming gelijk voor identieke en complementaire fragmentversies mid-level representaties o long-term priming Onderzoek short-term priming o Delen v lijntekening heel kort, gevolgd door te benoemen lijntekening v volledig voorwerp o Reactietijd korter als goede voorspeller Studie met LSF-gefilterde beelden o OV: interval tussen prime en target o Priming effecten afhankelijk van aantal en selectiviteit v LSF o theorie v Bar et al. Over activatie v object templates 3. Onbewuste semantische priming Werk v Anthony J. Marcel Eerste stap: nagaan hoe kort je een wo kan aanbieden om nog gedetecteerd te kunnen w o Onder ppn verschillend Priming experimenten o Prime wo beneden drempel voor bewuste detectie o Primingeffect bij kleurwo op de RT voor benoeming v kleurvlakken (congruente paren facilitatie incongruente paren: interferentie) o Onbewuste priming effecten ook bij lexicale decisietaak; sterkte hing samen met sterkte vd semantische associatie tss prime en target Resultaten wijzen op automatische en onbewuste verwerking v alle prikkels, ongeacht hoe kort aangeboden en op alle niveaus v verwerking 4. Negatieve priming = de vertraging op de verwerking v e target doordat een voorafgaande, gerelateerde prikkel eerst onderdrukt moest worden in condities met selectieve aandacht Tipper (1985) o Lijntekeningen v alledaagse voorwerpen in 2 versch kleuren, waarvan men er een eerst moest negeren om de ander te benoemen o Als deze genegeerde terugkwam in volgende presentatie moeilijker om obj te benoemen o inhiberen v bepaalde kleur; geheugenspoor dat blijft hangen DeSchepper en Treisman (1996) ook bij ongekende vormen? o Zelfde effecten als Tipper o Ppn geen bewuste herinnering aan de vormen die negatieve priming gaven o Geïnhibeerde vormrepresentaties bleven in perceptueel-cognitief systeem hangen voor een tijd 5. Onbewuste priming van gedrag Coca cola studie – 1957 James Vicary o Bewering dat ‘eat popcorn’ & ‘drink cola’ als prime tussen filmvoorstelling de verkoop deed stijgen o Bekend dat dit onderzoek nooit gebeurd is nog geen enkel bewijs voor sibliminale priming van consumentengedrag Onbewuste invloed op stereotypes, affectieve en/of sociale beoordeling v gedrag o Bargh et al (1996): stereotypen v ouderen toegediend verlieten lokaal trager als anderen o Onbeleefde vs beleefde wo: meer of minder onderbreken v proefleider o Warm vs koud drankje vasthouden: positieve of negatieve evaluatie v interviewer o vallen niet te repliceren Methodologische artefacten (vraageffect,…) Publicatiebias in vakliteratuur Daniel Kahneman (nobelprijswinnaar): pleiten voor zuivering v vakliteratuur op vlak v priming kunnen veel fouten in zitten 5.4 Onderzoek over mentale functies als een spelletje “20 questions” Allen Newell Synthese v bekende werken o o o Psychologie gericht op in kaart brengen v fenomenen en willen fenomenen begrijpen ifv binaire tegenstellingen (dichotomieën) vergelijking met spelletje “20 questions” (ja/nee vragen,…) : deze onderzoeksaanpak tot mislukken gedoemd Uitdaging: grote overkoepelende theorie uitwerken door inzicht te verwerven in hoe deelprocessen samenwerken in complexe alledaagse vormen v psych functioneren 5.5 Theoretische integratiepogingen 1. ACT-R – John R Anderson ‘adaptive character of thought- rational’ = een cognitieve computerarchitectuur die alle perceptuele en cognitieve operaties kan uitvoeren die nodig zijn bij het uitvoeren van alledaagse cognitieve taken Declaratieve kennis: opgeslagen in chunks, via buffers beschikbaar gemaakt voor gebruik tijdens cognitieve operaties die binnen modules verlopen Procedurele kennis: opgeslagen in productieregels die tussenkomen bij het oproepen van kennis (vb hoe autorijden) Declaratieve geheugensysteem oudste en beste o Geheugeneffecten simuleren (vb seriële reproductie, interferentie-effecten,..) o Functioneren v aandacht en controleprocessen in stroop taken & dual task condities o Complexe rekentaken ACT-R gebruikt in onderwijsondersteuning Koppeling aan bepaalde hersenstructuren,… 2. Spaun ‘semantic pointer architecture unified network’ Bestaat uit 2.5 milj neuronen en vertrekt vanuit neuroanatomische en neurofysiologische principes vergelijkbaar met beschikbare neurale gegevens Functionele architectuur o Hiërarchisch systeem voor compressie vd input o Hiërarchisch systeem voor expansie vd output o 5 subsystemen die informatieverwerking doen o Wisselwerking tussen werkgeheugen en actieselectiesysteem Grote variatie aan taken uitvoeren o eenzelfde functionele component kan zich anders gedragen in de context v versch functionele netwerken 5.6 Praktische integratiepogingen 1. Autisme Pervasieve ontwikkelingsstoornis o Ontstaat in de loop vd ontwikkeling o Verschillende trajecten v afwijking o Doordringt in alle aspecten v psychologisch en sociaal leven o Blijvend Kernsymptomen o Kwalitatieve beperkingen in sociale interactie o Kwalitatieve beperkingen in communicatie o Beperkte, repetitieve patronen v gedrag (gebrek flexibiliteit) Dimensies v perceptueel cognitief functioneren o Deficit in joint attention – gebrekkig oogcontact, gaze following o Problemen met theory of mind – mind blindness, mentalisatieprobleem Sally-Anne experiment o Problemen met executieve functies zoals responsinhibitie en set shifting o Zwakke centrale coherentie: veel minder geneigd om prikkels in ruimere context te plaatsen, moeite met samenhang, gefragmenteerde kijk op de wereld (complexe figuur v Rey) Sociale contexten heel moeilijk: veel info, veel impliciet verondersteld,… o verstoorde Gestaltwaarneming, minder gist perception, minder top-down beïnvloeding Minder onderhevig aan illusies Beter presteren op embedded figures test analytischer ingesteld Meer onderzoek aan samenhang tussen de meer basale perceptuele functies en de cognitieve emotionele aspecten zie cursus p 202 2. Kunst – wat bepaalt esthetische ervaring? Aesthesis: mogelijkheid om geprikkeld te worden door één vd 5 zintuigen Alexander Gottlieb Baumgarten (1714-1762): esthetiek smaak of gevoel v schoonheid Gustav Theodor Fechner (1801-1887) o Vorschule der Aesthetik – 1876: grondlegger v experimentele psycho-esthetiek Wetenschappelijke discipline gewijd aan begrijpen van factoren die esthetische appreciatie bepalen o Wetten v schoonheid die experimenteel getoetst konden worden Rudolf Arnheim (1904-2007) o Onderzoek connectie tussen perceptuele tendensen naar evenwicht en harmonie in de compositie en de esthetische ervaring v kunst Parallellepida-project: cross-over tussen kunst en wetenschap o Experimenteel onderzoek o Tentoonstelling Met dank aan Judith Wauters (2012-2013)