De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie

advertisement
De onderwijsvisitatie
Sociale en Culturele Antropologie
Een evaluatie van de kwaliteit van de master en master-namasteropleidingen in de Sociale en Culturele Antropologie aan de
Vlaamse Universiteiten
www.vlir.be Brussel – Juni 2010
V L I R
Vlaamse
Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie
Sociale en Culturele Antropologie
Een evaluatie van de kwaliteit van de master en
master-na-masteropleidingen in de Sociale en Culturele Antropologie
aan de Vlaamse Universiteiten
www.vlir.be Brussel – Juni 2010
De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie
Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling bekomen worden op:
VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, B-1000 Brussel
T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] – www.vlir.be
Dit rapport is elektronisch beschikbaar de VLIR website: www.vlir.be
Wettelijk depot D/2010/2939/5
Voorwoord van de voorzitter van de vlir
De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar evaluatie van de
academische opleidingen in de Sociale en Culturele Antropologie. Tevens geeft zij toelichting bij de aan de evaluatie ten grondslag liggende motivering, de conclusies en de
aanbevelingen die resulteren uit het kwaliteitsonderzoek dat zij heeft verricht naar de
desbetreffende opleidingen. Dit initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad
(VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs.
De visitatiecommissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de betrokken opleidingen in het najaar 2009. Zij volgde daarbij de visitatieprocedure zoals vastgelegd in de
‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, september 2008). Naast
belangrijke suggesties en aanbevelingen voor continue verbetering van het academisch onderwijs, heeft de commissie een oordeel geformuleerd over de kwaliteit van
de opleidingen. Tevens heeft zij een evaluatiescore gegeven aan de zes onderwerpen
en de onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse
Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve oordelen vormen die scores in de opleidingsrapporten een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO.
Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en
is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport
alle belanghebbenden in de samenleving objectief inlichten over de kwaliteit van de
geëvalueerde opleidingen. Daarom is het visitatierapport op de webstek van de VLIR
publiek gemaakt (www.vlir.be). De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is. Bovendien vertegenwoordigt het slechts één fase in
het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Immers, al na korte tijd kunnen
de opleidingen grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties die de betrokken universiteiten zelf uitvoeren, of
als reactie op de aanbevelingen van de visitatiecommissie.
Graag dank ik namens de VLIR op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de
visitatiecommissie voor de bestede tijd alsook voor de deskundigheid waarmee zij hun
opdracht hebben uitgevoerd. De visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen
die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en de uitvoering
ervan. Ook hen wil ik daarvoor mijn erkentelijkheid betuigen. Hopelijk ervaren zij in
de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging van hun inspanningen en vinden zij in de aanbevelingen een bijkomende stimulans om de kwaliteit
van het academisch onderwijs aan hun instelling verder te verbeteren.
Prof. dr. Alain Verschoren – Voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter
van de visitatiecommissie
De visitatiecommissie Sociale en Culturele Antropologie had tot taak de opleidingen
antropologie aan de Katholieke Universiteit Leuven te evalueren. Dit is de enige
Vlaamse universiteit waar opleidingen in de antropologie worden aangeboden. Juist
de uniekheid van deze opleidingen binnen Vlaanderen maakte de taak van de Commissie bijzonder waardevol.
De Commissie heeft een zorgvuldige studie gemaakt van de opleidingen en zij is
tot de conclusie gekomen dat de recente overheveling (in 2007) van deze opleidingen van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen naar de Faculteit
Sociale Wetenschappen gunstige gevolgen heeft gehad. De faculteit SW biedt een
stimulerende omgeving en dat geeft vertrouwen voor de toekomst.
De Commissie komt voor de beide gevisiteerde opleidingen tot een positief eindoordeel en zij kijkt met tevredenheid terug op het verloop van deze visitatie. Zij kon
zich baseren op zelfstudies waar hard aan gewerkt was en die een duidelijk beeld
gaven. Tijdens het bezoek ter plaatse was er grote bereidheid, zowel onder de eigen
staf als bij vertegenwoordigers van de faculteit, om op vragen van de Commissie in
te gaan – ook als deze meer kritisch waren. De Commissie werd goed ontvangen
en de bezoeken waren degelijk voorbereid, zowel wat betreft de organisatie van de
gesprekken met de verschillende geledingen als ten aanzien van de beschikbaarheid
van materiaal ter inzage (literatuur, tentamens, evaluatierapporten e.d.). De meeste
gesprekken waren open en verhelderend. De Commissie heeft ook bijzondere waardering voor de inzet van de studenten, die bereid waren om op een ernstige wijze in
te gaan op een waar spervuur aan vragen. Zij stelde tot haar genoegen vast dat de
studenten vaak van een zeer evenwichtige oordeelsvorming blijk gaven. Hoewel het
bezoek natuurlijk te kort duurde, maakte deze inzet van alle betrokkenen, het toch
mogelijk om binnen enkele dagen tot een wel overwogen oordeel te komen.
De Commissie waardeert de internationale samenwerking die de Leuvense antropologieopleidingen hebben opgebouwd maar meent – met het oog op de toekomst
– dat ook op nationaal vlak winst kan gehaald worden door een goede samenwerking met Franstalige partners, bijvoorbeeld op het terrein van ontwikkelingsstudies.
Binnen Vlaanderen ligt verdere samenwerking met opleidingen in Gent op het vlak
van de Afrika-studies voor de hand, zij het dat dit wellicht pas mogelijk wordt zodra
er meer ruimte komt om de studenten keuzevakken (bv. een Afrikaanse taal) te laten
volgen. Die ruimte zou beschikbaar komen wanneer de Master zou kunnen voortbouwen op een voorafgaande Bachelor in dezelfde discipline (wat nu in Vlaanderen
helaas niet het geval is).
Namens de hele Commissie wil ik veel dank zeggen aan onze VLIR secretaris, dr. ir.
Els Van Zele die ons met vaste hand door het VLIR labyrint leidde. Als voorzitter is
het tenslotte een groot plezier om dank te zeggen aan al ‘mijn’ dynamische commissieleden die zich met verve van de meest uiteenlopende taken kweten.
Prof. dr. P. Geschiere
Voorzitter visitatiecommissie Sociale en Culturele Antropologie
Inhoud
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
3
5
Deel 1: Algemeen deel
9
I. De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie
11
II. Het referentiekader
17
III.Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
27
Deel 2: Opleidingsrapporten
33
Katholieke Universiteit Leuven
I. De Master in de Sociale en Culturele Antropologie/
The Master of Social and Cultural Anthropology
35
II. The Master of Cultures and Development Studies
67
Bijlagen
89
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Bijlage 2: Het bezoekschema
90
95
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie
Sociale en Culturele Antropologie
Inleiding
In dit rapport brengt de Visitatiecommissie Sociale en Culturele Antropologie verslag uit van haar bevindingen over de academische master- en master-na-masteropleidingen in het domein van de sociale en culturele antropologie aan de Vlaamse
universiteiten die zij in december 2009, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), heeft bezocht.
Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen ter zake.
1|De betrokken opleidingen
Ingevolge haar opdracht heeft de Commissie de Katholieke Universiteit Leuven
bezocht op 3 en 4 december 2009, nl.:
- De Master in de Sociale en Culturele Antropologie/The Master of Social and Cultural Anthropology
- The Master of Cultures and Development Studies
De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie 11
Deel 1
2|De Commissie
2.1. Samenstelling
De samenstelling van de Commissie Sociale en Culturele Antropologie werd op 1 juli
2009 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De Commissie
werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 2 oktober 2009.
De Commissie had de volgende samenstelling:
Voorzitter:
- Prof. dr. Peter Geschiere, hoogleraar culturele antropologie, Universiteit van Amsterdam
De andere vakdeskundige leden:
- Prof. dr. Jan Rath, professor Urban and Migration Sociology, Departement Sociologie en Antropologie, Universiteit van Amsterdam, directeur Institute for Migration and Ethnic Studies (IMES)
- Dr. Danielle De Lame, afdelingshoofd en werkleider aan de onderzoeksafdeling
Etnosociologie en Etnogeschiedenis van het Koninklijk Museum voor MiddenAfrika (KMMA, Tervuren)
Onderwijsdeskundig lid:
- Prof. dr. Marc Spoelders, professor Pedagogische Wetenschappen, vakgroepvoorzitter Vakgroep Pedagogiek, Universiteit Gent
Student-lid:
- Mevr. Laurie Dul, studente (tweede) bachelor Culturele antropologie en sociologie
der niet-westerse samenlevingen, Universiteit van Amsterdam, Nederland
Mevrouw dr. ir. Els Van Zele, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de
Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectleider en secretaris van
de Commissie voor deze visitatie.
Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar Bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving
De opdracht aan de Commissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als
volgt:
- op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van
ter plaatse te voeren gesprekken zich een oordeel te vormen over de kwaliteit
van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie),
12 De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie
Deel 1
mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak om
iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap
of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis;
- het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering;
- het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de
opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie.
2.3. Werkwijze
2.3.1. Voorbereiding
Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instelling gevraagd een uitgebreid
zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor
een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien
van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader werd aan de opleidingen ook gevraagd
hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakteanalyse op het niveau van het onderwerp op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast werden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en
personeelstabellen.
De Commissie ontving de zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid kreeg deze documenten vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden.
De commissieleden werden bovendien verzocht om voor de masteropleiding een
tweetal masterproeven te selecteren uit een lijst van recente masterproeven. De geselecteerde masterproeven werden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke
bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee masterproeven grondig gelezen
vooraleer het bezoek plaatsvond.
De Commissie hield haar installatievergadering op 27 oktober 2009. Op dat ogenblik hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten
reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te
leggen bezoeken. Verder heeft de Commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van het bezoek
opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
1 | VLIR/VLHORA Handleiding onderwijsvisitaties, September 2008.
De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie 13
Deel 1
2.3.2. Bezoek aan de instelling
De tweede bron van informatie werd gevormd door de gesprekken die de Commissie
tijdens haar bezoek aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij academische programma’s in de Sociale en Culturele Antropologie. Ook
werd aan de instelling gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid
van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de Commissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de Commissie de gelegenheid te geven om deze
documenten te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de Commissie
werden gelegd, waren: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), portfolio’s
en verslagen van de studenten, verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden),
documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande
de procedures van curriculumherzieningen, voorbeelden van informatieverstrekking
aan aspirant-studenten, etc. Bovendien werden nog enkele tientallen masterproeven
bijkomend ter inzage gelegd. Daar waar de Commissie het noodzakelijk achtte heeft
zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te
kunnen onderbouwen.
Het bezoekschema voorzag – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de
opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de
faciliteiten (inclusief bibliotheek, leslokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met
de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de Commissie bijkomend leden van de opleiding kon uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de Commissie konden worden gehoord.
De gesprekken die de Commissie heeft gevoerd, waren openhartig en verhelderend
en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het
einde van het bezoek werden, na intern beraad van de Commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen meegedeeld.
2.3.3. Rapportering
Als laatste stap in het visitatieproces heeft de Commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel
over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal positief/negatief en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen.
De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst van
de rapporten definitief werd vastgelegd.
14 De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie
Deel 1
3|Korte terugblik op de visitatie
De Commissie heeft conform haar opdracht het academisch onderwijs in de Sociale
en Culturele Antropologie in Vlaanderen nader bestudeerd en heeft de unieke gelegenheid gehad om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de
kwaliteit en de toekomst van het academisch onderwijs in diverse domeinen van de
Sociale en Culturele Antropologie.
De Commissie heeft de haar toegewezen opdracht met veel belangstelling en toewijding uitgevoerd en waardeert in het bijzonder de gesprekken die zij voor alle opleidingen heeft kunnen voeren met alle geledingen van de opleiding, waardoor zij zich
een goed beeld heeft kunnen vormen over de opleidingen. In haar rapport heeft de
Commissie steeds getracht, om op een kritische en constructieve wijze, voorstellen
te formuleren voor de verdere verbetering van de individuele opleiding. De Commissie heeft in haar evaluatie ook de specificiteit van de universiteit en het geëvalueerde
programma in overweging genomen. Zij heeft bijgevolg haar bevindingen en suggesties steeds gekaderd in de specifieke context van de opleiding.
Voor de visitatie Sociale en Culturele Antropologie is het VLIR-VLHORA-visitatieprotocol (Brussel, September 2008) gebruikt dat is afgestemd op de accreditatievereisten. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag
van de betreffende opleidingen.
Met het voorliggend rapport hoopt de Commissie dan ook een bijdrage te leveren tot
de verdere positieve ontwikkeling van het academisch onderwijs in de opleidingen
in de Sociale en Culturele Antropologie in Vlaanderen. De Commissie wenst met het
rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken
faculteiten en universiteit met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering
nodig is binnen de opleidingen en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de Commissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed
inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen.
De Commissie heeft een grondige evaluatie kunnen uitvoeren van de studieprogramma’s van de twee opleidingen (één master en één master-na-master) dank zij
een goed gedocumenteerde zelfstudie maar ook door de grote bereidheid van alle
betrokken geledingen om waar nodig aanvullende informatie aan te reiken en inzicht
te verschaffen in de eigen inschatting van ontwikkelingen en problemen. Alles tezamen is de Commissie tot een duidelijk positief oordeel gekomen. Een betrekkelijk
kleine staf slaagt erin, dank zij grote inzet en gebruik makend van een overtuigende
expertise, om een complex terrein toegankelijk te maken voor grotere groepen studenten. Dat is een bewonderenswaardige prestatie met name voor de Master in de
De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie 15
Deel 1
Sociale en Culturele Antropologie aangezien niet voortgebouwd kan worden op een
Bachelor in dezelfde discipline – die aan geen van de Vlaamse universiteiten bestaat,
een opmerkelijke situatie in Europees verband – zodat gewerkt moet worden met
een zeer gedifferentieerde instroom aan studenten. Dit wordt opgevangen door een
speciaal voortraject verplicht te stellen voor sommige studenten, maar dit veroorzaakt ook een aantal problemen (zoals de verschillende behoefte aan toespitsing van
dit voortraject e.d.). Het is opmerkelijk dat de staf er ondanks deze problemen toch
in slaagt om een opleiding op te zetten van een dergelijke overtuigende kwaliteit
en reikwijdte. Het sterk gecomprimeerde karakter van het studieprogramma (binnen twee jaar moet een complexe discipline bestreken worden) roept onvermijdelijk
vragen op (bv. rond de plaats die toegekend kan worden aan zelfstandig onderzoek
(veldwerk)). Aan deze uitdagingen wordt met grote vindingrijkheid het hoofd geboden. Niettemin is het duidelijk dat de opzet versoepeld zou kunnen worden van
zodra men zou kunnen voortbouwen – net als elders – op een Bachelor in dezelfde
discipline, of eventueel op een speciaal studietraject binnen een bredere bachelor
Algemene Sociale Wetenschappen (zoals de Commissie verder in dit rapport zal
argumenteren). Deze problemen spelen minder bij de Master of Cultures and Development Studies, doordat het hier om een master-na-master opleiding gaat die
meer toegespitst is (focus op een antropologische kijk op development). Ook deze
opleiding heeft te maken met een zeer gedifferentieerde studenteninstroom, maar
de staf slaagt er op bewonderenswaardige wijze in om mensen met verschillende
achtergrond te oriënteren op deze meer beperkte maar belangrijke focus.
4|Opzet en indeling van het rapport
Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport
beschrijft de Commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De Commissie benadrukt dat de tabellen niet los van
de rapporten geïnterpreteerd kunnen worden.
In het tweede deel van het rapport brengt de Commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de Commissie doet
ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen worden in het deelrapport achteraan
opgenomen.
16 De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie
Deel 1
III
Het referentiekader van de visitatiecommissie
Sociale en Culturele Antropologie,
najaar 2009
Inleiding
Voorafgaand aan de visitatie heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel een academische opleiding
in de Sociale en Culturele Antropologie moet voldoen. Bij de beoordeling van het
onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van de doelstellingen, eindtermen en kwaliteitseisen, soms geformuleerd in competenties zoals gesteld in onderstaand referentiekader. Elke faculteit kan binnen haar eigenheid deze doelstellingen en eindtermen invullen. Respect voor de eigenheid van een opleiding veronderstelt ook dat
wordt nagegaan of de faculteit erin slaagt de eigen doelstellingen te realiseren.
Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op
het referentiekader dat in 2003 werd gehanteerd bij de onderwijsvisitatie Sociale en
Culturele Antropologie in Vlaanderen (VLIR, november 2002) en het referentiekader
dat in 2006 werd gehanteerd bij de visitatie Culturele Antropologie in Nederland
(QANU, oktober 2006. Daarnaast heeft zij ook het Vlaamse structuurdecreet (2003)1
en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO)2
waarin een aantal minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de
internationaal aanvaarde Dublin descriptoren.
De visitatiecommissie volgt bij het specificeren van haar referentiekader de zes onderwerpen van het beoordelingskader, conform de Handleiding Onderwijsvisitaties,
VLIR/VLHORA (September 2008).
Specifiek omschrijft het referentiekader naast de domeinspecifieke minimumeisen
waaraan de opleidingen (master en master na master) moeten voldoen, de minimumeisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied mogen worden gesteld en het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerde in de Sociale en Culturele Antropologie.
1 | Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (4 april 2003)
2 | Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen, NVAO, 14 februari 2005
Het referentiekader 17
Deel 1
Het referentiekader omschrijft tevens de algemeen onderwijskundige uitgangspunten waaraan een academische opleiding moet voldoen, de eisen met betrekking tot
de onderwijsorganisatie en -realisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend
personeel en de interne kwaliteitszorg.
Het referentiekader werd vóór de bezoeken, maar na het inleveren van de zelfevaluaties, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens de bezoeken van de visitatiecommissie wordt het referentiekader met de opleidingen bediscussieerd.
1|Doelstellingen en eindtermen
1.1. Algemene minimale doelstellingen (Dublin descriptoren)
De algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding
en een academische masteropleiding zijn beschreven aan de hand van de vijf Dublin
descriptoren, die zijn vertaald naar de Vlaamse situatie in het Vlaamse Structuurdecreet (2003) en die zijn geoperationaliseerd in het accreditatiekader van de
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De vijf Dublin descriptoren
zijn (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming,
(4) communicatie en (5) leervaardigheden.
Tabel 1 vat de beschrijving van deze Dublin descriptoren samen, zoals ze worden
gehanteerd in het toetsingskader van de NVAO, aangevuld met elementen uit de
competenties master in het academisch onderwijs en de competenties master die
het Vlaamse Structuurdecreet (2003) oplijst in artikel 58 aangaande de generieke
kwaliteitswaarborgen. De tabel werd tenslotte ook aangevuld met aandachtspunten
die specifiek van toepassing zijn op de academische opleiding in de Sociale en Culturele Antropologie en Anthropology and Development studies.
18 Het referentiekader
Deel 1
Tabel I: Beschrijving van de globale doelstellingen van academische masteropleidingen, aan
de hand van de Dublin-descriptoren (bron: Toetsingskader NVAO) en artikel 58 van het
Vlaamse Structuurdecreet.
Kwalificatie masteropleiding
A.
Kennis en
inzicht
Heeft aantoonbare grondige kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht
op het niveau van bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, alsmede een basis
of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of
toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B.
Toepassen
van kennis en
inzicht
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen
in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire)
context die gerelateerd is aan het vakgebied en aan een onderzoeksgroep;
is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
C.
Oordeels­
vorming
Bezit het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context of op basis van
beperkte informatie en houdt daarbij rekening met wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van
de eigen kennis en oordelen.
D.
Communicatie
Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan
ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek
van specialisten en niet-specialisten; is voorbereid om in een meer internationale
context eigen onderzoek te presenteren.
E.
Leervaardig­
heden
Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te
gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Bezit het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van kennis en inzichten.
De visitatiecommissie is van oordeel dat de master na masteropleiding ‘Master of
Cultures and Development Studies (CADES)’ een verbredende postinitiële masteropleiding is. De commissie komt tot deze bevinding op basis van de vaststelling dat deze
opleiding niet expliciet gericht is op een specialisatie in antropologie, maar eerder
gericht is op het vanuit antropologisch perspectief leren kijken naar ontwikkeling.
De Commissie wijst in dit verband tevens op:
- de brede instroom van studenten uit de humane wetenschappen (waaronder een
minderheid met een vooropleiding antropologie);
- de diversiteit aan onderwerpen die in het programma behandeld worden en
- het niveau van de masterproeven (dat zich – in de visie van de commissie – situeert op het niveau van een initieel masterprogramma).
De commissie stelt aldus voor de beide opleidingen eenzelfde referentiekader op,
waaraan de opleidingen dienen te voldoen.
Het referentiekader 19
Deel 1
1.2. Doelstelling en aard van de opleidingen
De masteropleidingen die in de visitatie Sociale en Culturele Antropologie worden
be­oordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een academische master
op wetenschappelijk niveau op het gebied van het object van de studie. Daarnaast
bereiden ze studenten voor op een maatschappelijke loopbaan waarbij de kennis en
vaardigheden die binnen de studie verworven zijn, van nut kunnen zijn. Dit betekent dat zowel het wetenschappelijk niveau als de maatschappelijke relevantie worden gegarandeerd. Actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied krijgen vol­doende
aandacht in de opleiding. Voor de masteropleiding geldt tevens dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt
op een promotie.
1.2.1. Algemene doelstellingen van de opleidingen (master en master na master)
De commissie verwacht van de masteropleiding die in het kader van de visitatie Culturele en Sociale Antropologie beoordeeld worden, dat zij tot doel hebben:
- kennis van en inzicht te bieden in algemene theorievorming en methoden op het
gebied van culturele antropologie/anthropology and development studies;
- kennis van en inzicht te bieden in specifieke verdieping ten aanzien van het vakgebied en object van studie;
- kennis van en inzicht te bieden in (actuele) vraagstukken in het vakgebied en
studenten in staat te stellen hiertoe een beargumenteerd standpunt kunnen bepalen;
- bekendheid te verschaffen met enkele wezenlijke gebieden van lopend onderzoek
in het object van studie;
- studenten op te leiden om concepten en waarden op het gebied van studie te
kunnen hanteren en onderscheiden en debatten op dat gebied te kunnen voeren
en zich daarbij bewust zijn dat kennis beperkingen kent;
- de nadruk te leggen op de waarde van de wetenschappelijke benadering, van inzicht in theorie en methodologie, en van een optiek van relativiteit van interpretaties;
- een kader te bieden waarbinnen de student probleemgericht leert omgaan met de
theorie en de verworven kennis, en het verworven inzicht op een wetenschappelijke manier leert toe te passen, ook op bronnen op het betreffende wetenschapsgebied;
- integratie te bevorderen van de verschillende disciplines bij multi- en interdisciplinaire opleidingen;
- een evenwicht te bieden tussen breedte en diepte van kennis.
20 Het referentiekader
Deel 1
1.2.2. Domeinspecifieke doelstellingen van de opleidingen
Minimale inhoudseisen ten aanzien van de vakkennis
Afgestudeerden hebben:
- kennis van de voornaamste stromingen binnen het vak;
- kennis van een substantieel aantal veldstudies (monografieën);
- kennis van de geschiedenis van het vak;
- kennis van de ethiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek;
- methodologische kennis nodig voor het uitoefenen van het vak;
- kennis van de gangbare methoden en technieken;
- grondige kennis van een thematische en een regionale specialisatie;
- enige ervaring met het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek;
- enige kennis van een andere sociale wetenschap;
- het vermogen tot schriftelijk en mondeling rapporteren.
Eindtermen en kwalificaties master- en master na master-opleiding
De masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op het bachelorniveau. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor
een of meerdere specialismen in de masteropleiding.
Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar
de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen.
Studenten die een master of master na masteropleiding hebben afgerond die in het
kader van de visitatie Sociale en Culturele Antropologie worden beoordeeld, zullen
over de volgende kennis en vaar­digheden te beschikken:
Kennis
- kennis van en het vermogen tot actieve deelname aan de wetenschappelijke
activitei­ten van de discipline, in het bijzonder op het gebied van de gevolgde specialisatie.
Dit impliceert:
- voldoende kennis en inzicht voor het zelfstandig opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek;
- grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën en de kernbegrippen, de on­derzoeksmethoden en -technieken;
- kennis van de complexiteit en diversiteit van het vakgebied en het vermogen om
deze ken­nis bij de beoordeling van eigen en ander onderzoek toe te passen.
Het referentiekader 21
Deel 1
Vaardigheden
- de afgestudeerde zal in staat zijn deel te nemen aan een discussie met vakgenoten; actieve beheersing van de onderzoeksmethoden en -technieken van het
betreffende vakge­bied, zodat de student onder begeleiding zelfstandig onderzoek
kan uitvoeren;
- gegevens op een diepgaand academisch niveau kunnen analyseren, vergelijken,
kritisch toetsen en hiervan op een heldere wijze schriftelijk en mondeling verslag
kunnen doen;
- in staat zijn de kennis van de verschillende bestudeerde domeinen te integreren.
Afstemming op het afnemend veld
Afgestudeerden beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om
zelfstandig beroepen of functies te kunnen vervullen op academisch niveau – zogenaamde academische beroepen – waarvoor een wetenschappelijke masteropleiding
op het gebied van opleidingen die in de visitatie Culturele en Sociale Antropologie
beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking,
onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst
onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan.
Academische vaardigheden en attitudes
Afgestudeerden zijn in staat:
- zich op het gebied van het object van de studie een oordeel te vormen op grond
van onvol­ledige of beperkte informatie, daarbij rekening houdend met relevante
sociaal-maatschap­pelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten;
- tot reflectie op ethische, historische en methodologische aspecten van de wetenschap die zich richt op het object van de studie;
- zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten.
Inhoud van het programma
De masteropleiding realiseert een verdieping van de algemene doeleinden van een
academisch bachelorniveau. De master na masteropleiding realiseert een verbreding
van de algemene doeleinden van een algemeen masterniveau. Daarnaast moet de student opgeleid worden tot het verrichten van zelfstandig weten­schappelijk onderzoek.
In de masteropleiding specialiseert de student zich in een of meer domeinen.
Het pro­gramma biedt ruimte voor grondige bestudering van methodologie en theorie en voor de samenstellende of ondersteunende disciplines.
22 Het referentiekader
Deel 1
De deeldomeinen dienen op elkaar afgestemd te zijn, zodat de opleiding een samenhangend en coherent geheel is. In de multi- of interdisci­plinaire opleidingen krijgt
de integratie van de verschillende disciplines aandacht.
In het programma van de masteropleiding is voldoende ruimte aanwezig voor de
ontwikkeling van de specifieke onderzoeksvaardigheden zodat een masterstudent
in staat is een masterscrip­tie te schrijven op het gebied van het object van studie.
De masteropleiding wordt afgesloten met een integratieve, afsluitende opdracht,
bijvoorbeeld een masterscriptie.
In de masteropleiding wordt bovendien aandacht geschonken aan de maatschappelijke inbed­ding van het vakgebied.
In de master na masteropleiding verruimt de student zich in een of meerdere domeinen.
Het programma biedt een verbreding van de theoretische overzichten en methodologische vaardigheden verworven in de masterfase.
Het programma is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan
voorberei­den op het afleggen van een proeve van bekwaamheid.
De afstudeeropdracht/leeronderzoek/afstudeerstage een individuele proeve van
bekwaam­heid is in het zelf verrichten van wetenschappelijk onderzoek.
De procedures en beoordelingscriteria zijn helder en expliciet en zijn vastgelegd.
De beoordeling vindt plaats op basis van tevoren vastgestelde beoordelingscriteria.
Het master na masterprogramma zal meestal veldwerk of een stage, als proeve van
bekwaamheid voor weten­schappelijk onderzoek, bevatten. De opleiding kan ook de
mogelijkheid bieden om die te vervan­gen door een andersoortige stage of afstudeeropdracht.
Omgevingsfactoren
De commissie hecht er aan in haar referentiekader expliciet aandacht te schenken
aan interna­tionalisering en de relatie met de arbeidsmarkt.
Internationalisering
- de opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding;
- ze maakt actief deel uit van een internationaal netwerk van onderwijsinstellingen;
- een stage met het oog op leer-/veldonderzoek in het buitenland wordt aangemoedigd en gefaciliteerd;
- buitenlandse studenten worden goed opgevangen en omkaderd;
- de kwaliteit van het in het buitenland gevolgde onderwijs wordt getoetst;
Het referentiekader 23
Deel 1
- de infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten;
- in de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de beheersing van relevante talen.
Arbeidsmarkt
- de opleiding onderhoudt het contact met partners uit het werkveld;
- de opleiding heeft een duidelijk beeld van de arbeidsmarkt voor antropologen en
heeft zich daarin geprofileerd;
- de kennis van en ervaring met het werkveld worden systematisch vertaald naar
het onder­wijsaanbod;
- binnen de opleiding is ‘iemand’ herkenbaar verantwoordelijk voor de aansluiting
van het onderwijsaanbod op de arbeidsmarkt;
- de opleiding voert een actief alumnibeleid;
- de opleiding reageert pro-actief op de (schommelingen in de) arbeidmarkt;
Studenteninstroom
- de opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom;
- schakel- en voorbereidingsprogramma’s zorgen voor herkenbare leerroutes voor
studenten met verschillende vooropleidingen;
- in het onderwijsaanbod zijn mogelijkheden ingebouwd om deficiënties in kennis
en vaar­digheden weg te werken;
- de opleiding heeft een signaleringssysteem voor het tijdig onderkennen van
studiepro­blemen.
24 Het referentiekader
Deel 1
2|Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische
aspecten in relatie tot de doelstellingen
De visitatiecommissie hanteert, naast de inhoudelijke eisen, verder onderstaande
criteria met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten als nastrevenswaardige doelen voor de opleidingen3.
Afhankelijk van het niveau (master of master na master) kunnen bepaalde punten
meer of minder nadruk krijgen.
2.1. Onderwijsorganistatie
De onderwijsorganisatie is zodanig ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is.
- Ze is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel in
de ontwik­kelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) gewaarborgd is.
- Het opleidingsmanagement heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om
vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie.
- De interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing
van het onderwijsprogramma.
- De opleiding heeft een operant, aan haar populatie aangepast studentenbegeleidingssysteem uitgetekend.
2.2. Personeelsbeleid
- Selectie van personeel vindt mede plaats op basis van profielen die de onderwijsen onderzoekstaken specificeren;
- periodieke gevoerde functionerings- en beoordelingsgesprekken vormen een integraal on­derdeel in het personeelsbeleid van de opleiding;
- de opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat afgestemd is op de
eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functionerings­
gesprekken;
- resultaten van evaluaties vormen mede de basis voor het te voeren personeels­
beleid;
- de opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de taakomvang van docenten.
2.3. Faciliteiten
De materiële en immateriële context waarin het onderwijsleerproces zich afspeelt
is bevorderlijk voor het onderwijsgenot en de studievreugde van respectievelijk
docenten en studenten.
3 | De opleiding kan daarbij betrekking hebben op de opleiding in strikte zin, de opleiding binnen de context van
een faculteit (bv. m.b.t. het voeren van een alumnibeleid) en de opleiding binnen de context van de universiteit
(bv. m.b.t. het uitwerken van een geëxpliciteerde visie op internationalisering).
Het referentiekader 25
Deel 1
2.4. Interne kwaliteitszorg
De opleiding beschikt over een operationeel kwaliteitszorgsysteem:
- Het kwaliteitsbeleid en – systeem is zowel preventie – als controlegericht.
- De kwaliteitszorg betreft niet alleen het primaire proces, maar alle kwaliteits­
aspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus.
- De opleiding werkt in de mate van het mogelijke met streefnormen voor het
beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd.
- De verantwoordelijkheden inzake kwaliteitszorg zijn duidelijk omschreven en de
articulatie ertussen wordt gezamenlijk bewaakt.
- De opleiding gebruikt de gepaste informatiesystemen voor het garanderen, bewaken
en beoordelen van geleverde kwaliteit.
- De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde
doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld.
- Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van optimale
kwaliteit.
- De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
2.5. Resultaten
De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar
onderwijsrendement.
Een aantal elementen die hierbij in aanmerking komen zijn:
- Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens).
- Het onderhouden van contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld.
- Een actief alumnibeleid.
- Het onderwijsrendement:
! Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt
uitgewerkt. Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en
bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
! Cijfermatige gegevens worden bijgehouden door de opleiding en opgevolgd
door het opleidingsbestuur.
- Een expliciet beleid inzake het onderwijsrendement.
- Streefcijfers met betrekking tot het onderwijsrendement.
- (indien noodzakelijk) een uitvalanalyse uit om zicht te krijgen op de reden waarom studenten de opleiding staken.
26 Het referentiekader
Deel 1
I
III
Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabellen wordt het oordeel van de Commissie Sociale en
Culturele Antropologie over de 6 onderwerpen van het accreditatiekader en de onderliggende facetten weergegeven voor de academische opleidingen in de Sociale
en Culturele Antropologie. Voor het toekennen van de scores heeft de Commissie
zich gebaseerd op de minimale decretale eisen die aan dergelijke opleidingen mogen worden gesteld, zoals beschreven in de Dublin descriptoren en vertaald naar
de Vlaamse situatie in het Structuurdecreet van het Hoger Onderwijs (2003) en het
toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (2004). Bovendien heeft de Commissie een referentiekader opgesteld, waarin o.a. de domeinspecifieke eisen worden geëxpliciteerd. Het referentiekader van de Commissie is
beschreven in Deel 1, hoofdstuk II van dit visitatierapport.
De Commissie wil er nadrukkelijk op wijzen dat de toegekende score per onderwerp of per facet een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten
en criteria. Achter elk facet zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede)
aandachtspunten die meespelen in de beoordeling. Bij het toekennen van de scores
heeft de Commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van
deze aandachtspunten.
De tabel is aldus telkens onlosmakelijk verbonden met de argumentatie die in het
deelrapport wordt beschreven en elke interpretatie, louter op basis van een vergelijking van scores in de tabel doet onrecht aan de diverse opleidingen en gaat voorbij
aan de opdracht van deze visitatie. De tabel heeft tot doel om een beter beeld te
geven van de diversiteit in kwaliteit van de verschillende opleidingen.
Tabellen 27
Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (vierdelige schaal):
E
Excellent
‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld
dienen voor andere opleidingen
G
Goed
de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit
V
Voldoende
voldoet aan de basiseisen
O
Onvoldoende
voldoet niet aan de minimumeisen
nvt
Niet van toepassing
Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal):
+ Voldoende
voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basis
kwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere
graden van excellentie aan te duiden.
-
Onvoldoende
voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Het facet 2.4 ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet
aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten (ECTScredits).
28 Tabellen
Deel 1
De Master in de Sociale en Culturele Antropologie/The Master of Social and Cultural Anthropology
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
G
Onderwerp 2: Programma
+
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
V
Facet 2.4. Studieomvang
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
G
Facet 2.8. Masterproef
V
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
V
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
E
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
O
Onderwerp 4: Voorziening
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
E
Facet 4.2. Studiebegeleiding
V
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
V
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
G
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
G
Tabellen 29
Deel 1
The Master of Cultures and Development Studies
Subject 1: Objectives of the study programme
+
Aspect 1.1. Level and orientation of the objectives of the programme
G
Aspect 1.2. Discipline-specific requirements
G
Subject 2: Curriculum
+
Aspect 2.1. Relationship between aims and objectives and contents of the programme
G
Aspect 2.2. Requirements with regard to the professional and academic orientation of the
programme
G
Aspect 2.3. Coherence of the programme
G
Aspect 2.4. Duration
OK
Aspect 2.5. Study load
S
Aspect 2.6. Coordination of structure and contents
G
Aspect 2.7. Assessment and examination
G
Aspect 2.8. Master’s thesis/dissertation
S
Aspect 2.9. Admission requirements
S
Subject 3: Deployment of staff
+
Aspect 3.1. Quality of staff
E
Aspect 3.2. Requirements of professional and academic orientation
E
Aspect 3.3. Quantity of staff
S
Subject 4: Facilities and provisions
+
Aspect 4.1. Material facilities
E
Aspect 4.2. Student support and guidance
G
Subject 5: Internal quality assurance
+
Aspect 5.1. Evaluation of results
G
Aspect 5.2. Measures to effect improvement
G
Aspect 5.3. Involvement of staff, students, alumni and the professional field
S
Subject 6: Results
+
Aspect 6.1. Level that has been achieved
G
Aspect 6.2. Results of teaching
G
30 Tabellen
Deel 1
Deel 2
Opleidingsrapporten
I
Katholieke Universiteit Leuven
Master in de Sociale en Culturele Antropologie
Master of Social and Cultural Anthropology
Inleiding
Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie (verder de Commissie genoemd)
in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een
integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de Commissie in het kader van de verbeterfunctie van de
kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
De Katholieke Universiteit Leuven (verder de K.U.Leuven genoemd) biedt de opleiding ‘Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and Cultural
Anthropology’ aan, die ressorteert onder de Faculteit Sociale Wetenschappen. De
opleiding werd voor het eerst ingericht in september 2007 en ontstond uit de versmelting van de vroegere licentieopleiding Antropologie met de Aanvullende Opleidingen Sociale en Culturele Antropologie naar aanleiding van de invoering van de
BAMA-structuur. De vroegere licentieopleiding ressorteerde onder de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. De huidige opleiding bestaat uit twee
equivalente taalvarianten: de Nederlandstalige opleiding ‘Master in de Sociale en
Culturele Antropologie’ en de variant in de Engelse taal the ‘Master of Social and
Cultural Anthropology’. De oordelen van de Commissie hebben betrekking op de
opleiding met al haar varianten, tenzij anders vermeld.
De Commissie bezocht de antropologieopleidingen aan de K.U.Leuven op 3 en 4
december 2009. Naast het initieel masterprogramma in de antropologie richt de
K.U.Leuven ook een postinitiële masteropleiding ‘Master of Cultures and Development Studies’ in, waarvan de evaluatie in een ander deelrapport wordt beschreven,
binnen deze cluster van evaluaties.
Master K.U.Leuven 35
Deel 2
Het eerste masterjaar van de opleiding liep ten tijde van het bezoek van de Commissie aan de opleiding voor de derde keer. In Juni 2009 had de eerste cohorte studenten deze tweejarige masteropleiding afgerond. De Commissie heeft zich – ondanks
de vrij recente inrichting van het programma – een goed beeld kunnen vormen van
de masteropleiding in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and
Cultural Anthropology aan de K.U.Leuven. Haar oordeel is gebaseerd op de doelstellingen en eindtermen van het programma, de doelstellingen en beschrijvingen
van de verschillende opleidingsonderdelen en op de feitelijke gegevens (cursussen,
handboeken, examenopgaven, studeerbaarheid, slaagpercentages, rendementen en
personeelsgegevens). Voor de beoordeling van het programma heeft de Commissie
ook de volgens het visitatieprotocol gevraagde documenten en de gesprekken met
alle bij het onderwijs betrokken geledingen in overweging genomen. Voor haar oordeel over de masterproef heeft de Commissie naast de recente masterproeven, ook
een selectie eindverhandelingen van de vroegere licentieopleiding bekeken.
De opleiding in de Sociale en Culturele Antropologie is in 2002 (visitatierapport in
november 2002) voor het eerst gevisiteerd. De wijze waarop de opleiding is omgegaan met de suggesties en aandachtspunten die de vorige visitatiecommissie heeft
geformuleerd, is tijdens deze visitatie mee geëvalueerd.
36 Master K.U.Leuven
Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Beknopte beschrijving van de doelstellingen
Het zelfevaluatierapport beschrijft de algemene doelstellingen van de tweejarige initiële masteropleiding Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and Cultural Anthropology als volgt:
‘Middels empirisch onderzoek bestudeert de sociale en culturele antropologie de verschillen en
gelijkenissen tussen culturen en samenlevingen. Aldus wil de discipline inzicht verschaffen in de
historische, sociale, politieke, en culturele processen waaraan een samenleving of groep hier en
elders onderhevig is. De Masteropleiding SCA wil studenten zowel inleiden als specialiseren in dit
domein. Deze dubbele doelstelling wordt weerspiegeld in de opbouw van het programma. Behalve
op het verwerven van domeingebonden kennis (antropologische methodes, verklaringsmodellen,
theorieën) ligt de nadruk hierbij tevens op het verwerven of aanscherpen van een kritische sociaalwetenschappelijke, maatschappelijke en antropologische vaardigheden en attitudes.
Dit betekent tevens dat studenten hun specifieke kennis en een zogenaamd emisch perspectief
kunnen inschakelen in een evoluerend maatschappelijke debat. Een afgestudeerde Master in de
Sociale en Culturele Antropologie moet in staat zijn om bestaand onderzoek kritisch te evalueren,
en om zelfstandig en eigenhandig een onderzoek op te zetten, uit te voeren, en erover te rapporteren. Hiertoe beschikt hij of zij over een actieve en gedegen kennis van de antropologische methoden en technieken (waar mogelijk aangevuld met eigen veldwerkervaring), van de bestaande
culturele en etnologische verscheidenheid, en van de traditionele en hedendaagse antropologische paradigma’s, thema’s en theorieën. Studenten moeten zich met andere woorden voldoende
thuis weten in de verschillende sociaalwetenschappelijke en antropologische perspectieven om
zich, onder deskundige begeleiding, een eigen weg te banen.
Daarenboven wil het programma studenten voorbereiden op het werken in een internationale
omgeving. Hierbij geldt niet enkel dat het bulk van de literatuur geschreven werd in een internationale forumtaal: ook de samenlevingsaspecten waarover de antropologie zich buigt (globalisering,
minderheden, …) hebben een bij uitstek internationaal karakter. Deze internationalisering, tenslotte, komt ook tot uiting in de samenstelling van de studentenpopulatie. Studenten dienen met
andere woorden samen te werken met collega’s met een erg heterogene achtergrond naar vooropleiding, taal, en nationaliteit. Ook aanscherpen van deze culturele gevoeligheid en het trainen
van deze communicatieve en culturele vaardigheden (bijvoorbeeld in het verrichten van veldwerk
of het schrijven van de masterproef) behoren tot de algemene doelstellingen van de opleiding.’
Het zelfevaluatierapport omschrijft de eindtermen verder meer concreet in termen
van kennis, vaardigheden en attitudes:
Master K.U.Leuven 37
Deel 2
Kennis
Naast deze algemene doelstellingen, stelt de IMA Sociale en Culturele Antropologie
ook meer specifieke doelstellingen voorop: een afgestudeerde Master in de Sociale
en Culturele Antropologie dient te beschikken over een actieve en gedegen kennis:
- van de voornaamste stromingen binnen de menswetenschappen;
- van de klassieke hedendaagse antropologische (en sociologische/sociaalwetenschappelijke) literatuur (Durkheim, Weber, Marx, Mauss, Lévi-Strauss, …);
- van hedendaagse literatuur en thema’s in de antropologie (globalisatie en glokalisering, monetarisering, postkolonialiteit, [politieke] ecologie, …);
- van de bestaande etnografische kennis en culturele verscheidenheid, benaderd
vanuit een pluraal perspectief;
- van de voornaamste stromingen en denkrichtingen in de vroegere en hedendaagse
antropologie (functionalisme, structuralisme, postmodernisme, …), van de verschillende (ook hedendaagse) ‘scholen’ (deconstructionisme, culture studies,
area studies, ‘kosmografieën’, postcolonial studies, …);
- van de (ontstaans-)geschiedenis van de antropologie, en het verband met geschiedenis van de westerse samenleving en het collectief geheugen (bijvoorbeeld
kolonisatie);
- van de centrale thema’s en concepten uit het verleden en nu (zoals gift, verwantschap, ‘symbool en metafoor’, macht en gezag, de ontwikkeling van autochtone
kennissystemen, mensenrechten, het koloniale beschavingsproject, de ontwrichtte noord-zuid verhouding, gender, creolisering en hybridisering, kolonisatie en postkolonialiteit, kennisverwerving, endogenisatie, de culturele inbedding
van wetenschap, …);
- van problemen van vroegere en hedendaagse samenlevingen;
- van socio-culturele processen in heden en verleden.
Vaardigheden
Doorheen de twee fasen van de opleiding verwerft een student antropologie dan ook
volgende vaardigheden: een afgestudeerde Master in de Sociale en Culturele Antropologie moet in staat zijn om:
- het bestaande sociaal-wetenschappelijk onderzoek in het algemeen, en antropologisch onderzoek in het bijzonder, kritisch te evalueren op verdiensten en
tekortkomingen;
- zelfstandig een eigen wetenschappelijk ‘kwalitatief’ onderzoek op te zetten (van
probleemstelling en operationalisering tot vertrek naar het ‘veld’, keuze van ‘veld’
enzovoort);
- zelfstandig een eigen wetenschappelijk onderzoek uit te voeren (‘veldwerk’ en
literatuurstudie) met inachtname van het perspectief en de kennis van de betrokkenen;
- zelfstandig onderzoeksresultaten, met inachtname van de bestaande (internationale) literatuur terzake, te analyseren en nieuwe gegevens te verwerken;
38 Master K.U.Leuven
Deel 2
- zelfstandig te rapporteren (eindverhandeling, publicaties, …) en te communiceren (zowel in het Nederlands als internationaal);
- kunnen functioneren in een internationale omgeving
Attitudes
Een Master in de Sociale en Culturele Antropologie moet in staat zijn om zelfstandig en eigenhandig een onderzoek op te zetten, uit te voeren, en te rapporteren.
Dit betekent tevens (naar de toekomstige arbeidsmarktsituatie van vele alumni toe)
dat zij:
- zelfstandig en kritisch, als antropoloog, moeten kunnen functioneren binnen een
multidisciplinair team van experten, bijvoorbeeld in de beleidssector of in de sector van sociale of klinische dienstverlening;
- hun domein-specifieke kennis kunnen inschakelen in een evoluerend maatschappelijke debat, en in die instanties van waaruit maatschappelijke belangen,
verwachtingen en bewegingen worden verdedigd, geprojecteerd en geëvalueerd;
- een reële bijdrage leveren aan een kritische kennisontwikkeling, aan een volgehouden polyloog tussen diverse culturen binnen en buiten de eigen grenzen.
Hierin ligt tevens de bijdrage van de student antropologie aan de bredere samenleving vervat;
- in staat zijn om duidelijke en beredeneerde standpunten in te nemen die vaak
zullen ingaan tegen de posities ingenomen door het beleid en de dominante
groepen in samenleving en wereld;
- op basis van hun opleiding in staat zijn om nieuwe gegevens, ontwikkelingen,
mogelijkheden en trends te onderscheiden en duiden;
- naast deze algemeen-wetenschappelijke attitude dient een student zich ook een
antropologische attitude eigen te maken. Dit betekent, meer concreet, dat ze oog
en begrip hebben voor de pluraliteit, gelaagdheid en gesitueerdheid van de sociale en culturele realiteit;
- in staat zijn om voortdurend van ‘plaats te wisselen,’ en een zogenaamd emische
benadering te ontwikkelen;
- vanuit de confrontatie van lokale groepen met veranderende economische, maatschappelijke, ecologische en culturele omstandigheden zij de gestandaardiseerde
expertise en de gangbare opvatting kritisch benaderen.
Master K.U.Leuven 39
Deel 2
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
De Commissie beoordeelt het ‘niveau en de oriëntatie’ van de masteropleiding als goed.
De doelstellingen van de masteropleiding stroken met artikel 58 van het Structuurdecreet en voldoen aan de criteria die de Commissie in haar referentiekader heeft
vastgelegd. Er is duidelijke aandacht in de doelstellingen voor het beheersen van
algemene en algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau
en voor het beheersen van wetenschappelijk-disciplinaire kennis. Hetzelfde geldt
voor de doelstellingen voor recente ontwikkelingen in het wetenschapsdomein, voor
theorievorming en voor het ontwikkelen van een geïntegreerde kritische visie. In de
doelstellingen is er bovendien voldoende aandacht voor ethiek, voor het ontwikkelen van onderzoeksattitudes en voor de internationale dimensie. De Commissie
meent dat de opleiding in de doelstellingen sterk inzet op het zelfstandig onderzoek
door de studenten.
De opleidingsdoelstellingen worden kenbaar gemaakt aan externen en aan de instromende studenten via verschillende informatiekanalen, alsook tijdens de eerste
lesweek. De studenten waarmee de Commissie tijdens het bezoek sprak, gaven aan
dat zij goede kennis hebben van de doelstellingen.
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
De Commissie beoordeelt de ‘domeinspecifieke eisen’ van de masteropleiding als goed.
De domeinspecifieke doelstellingen van de masteropleiding voldoen aan de criteria
die de Commissie in haar referentiekader heeft vastgelegd en zijn voldoende afgestemd op de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en de wetenschappelijke kern­
disciplines. Deze afstemming blijkt o.m. uit het gebruik van het (inter)nationaal
onderzoek van de docenten in de opleidingsonderdelen. De studenten zijn vertrouwd
met de domeinspecifieke doelstellingen van de opleiding. De Commissie omschrijft
de ontwikkeling van en het bewust inzetten op veldwerk binnen de opleiding als een
bewonderenswaardige strijd en geeft aan dat dit geen sinecure is. De Commissie
stelt vast dat dit streven in lijn is met de ambitieuze intenties van de opleiding om de
studenten zelfstandig onderzoek te doen verrichten ook al heeft de opleiding slechts
een totale duur van twee jaar en zij drukt haar waardering uit voor dit streven.
De K.U.Leuven biedt als enige Vlaamse universiteit een masteropleiding in de sociale en culturele antropologie aan, hoewel er een aantal raakpunten zijn met andere
opleidingen in Vlaanderen. De opleidingen (bachelor en master) Afrikaanse Talen
en Culturen aan de Universiteit Gent zijn in zekere mate verwant aan het programma antropologie aan de K.U.Leuven, maar hebben een substantiële taalcomponent,
naast de pijler cultuur die antropologie omvat, maar dit alles met een bijzondere
focus op Afrika. De opleiding antropologie aan de K.U.Leuven integreert anderzijds
40 Master K.U.Leuven
Deel 2
ook een deel van het Afrika-gerelateerd onderzoek dat binnen de Faculteit Sociale
Wetenschappen van de K.U.Leuven wordt uitgevoerd. De raakpunten met andere
Vlaamse opleidingen zijn geringer. De Commissie constateert met enige verbazing
dat er op het ogenblik geen bacheloropleiding in de antropologie bestaat in Vlaanderen (ook de K.U.Leuven biedt die niet aan). De Université Libre de Bruxelles biedt
wel een bachelor- en een masteropleiding in de antropologie aan. De Université
Catholique de Louvain biedt een master sociale antropologie aan. Daarnaast zijn er
in Nederland een aantal gelijkaardige programma’s in het domein van de (sociale en
culturele) antropologie.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
Vermits de Commissie de facetten ‘niveau en oriëntatie’ en ‘domeinspecifieke eisen’ voor de masteropleiding als goed beoordeelt heeft zij een positief oordeel over
de doelstellingen van de Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of
Social and Cultural Anthropology.
Onderwerp 2:
Programma
Beknopte beschrijving van het programma
Het masterprogramma bevat 120 studiepunten (ECTS) en bevat 2 opleidingsfasen
(het eerste en het tweede masterjaar). Elke opleidingsfase is ingedeeld in 2 semesters van ongeveer 30 studiepunten.
De omschrijving van het programma is gebaseerd op de informatie in het zelfevaluatierapport.
Het masterprogramma bestaat uit:
- een aantal verplichte opleidingsonderdelen (40 ECTS)
- de opties ‘African Studies’ (28 ECTS) of de optie ‘Migration, Minorities and Multiculturalism’ (28 ECTS)
- een aantal uitdiepingsopleidingsonderdelen (4 te kiezen uit een reeks keuzeopleidingsonderdelen) (16 of 18 ECTS)
- een aantal keuzeopleidingsonderdelen (aanvulling tot min 54 en max 66 ECTS
per modeltraject)
- de masterproef (24 ECTS, waarvan 16 voor de masterproef en 8 voor het begeleidend practicum).
Master K.U.Leuven 41
Deel 2
Het veldwerk is op dit ogenblik nog niet vast ingekaderd in het curriculum; voorlopig heeft het een plaats gekregen als optioneel opleidingsonderdeel in het tweede
jaar (in de praktijk vaak tijdens de zomervakantie na het eerste jaar). In 2008-2009
werd deze mogelijkheid geformaliseerd. Begin 2010, na de evaluatie van de ervaringen van het eerste jaar, zal besloten worden hoe het veldwerk een vastere plaats in
het programma kan krijgen.
De variant in de Engelse taal lijkt sterk op het Nederlandstalig opleidingsprogramma, met dit verschil dat het scala aan keuzeopleidingsonderdelen (die in het Engels
worden aangeboden) beperkter is.
Er wordt een schakelprogramma ingericht (59 ECTS), waarin hoofdzakelijk opleidingsonderdelen zijn ingeroosterd die aan de instromende student een academische benadering van diverse disciplines aanreiken. De opleidingsonderdelen zijn
‘Inleiding tot de Islam’, ‘Inleiding tot de Wijsbegeerte’, ‘Sociologie’, ‘Inleiding tot de
Sociale en Culturele Antropologie’, ‘Inleiding tot de studie van de Europese literatuur en cultuur’, ‘Inleiding in de antropologie en criminologische thema’s’, ‘Sociale
psychologie’ en ‘Sociale wijsbegeerte’, naast ‘Methoden en technieken van sociaalwetenschappelijk onderzoek’, ‘Kwalitatieve onderzoeksmethoden’ en een ‘Paper’.
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
De Commissie beoordeelt de ‘relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het pro­
gramma’ voor de masteropleiding als voldoende.
De Commissie is van mening dat het masterprogramma een voldoende concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding, op het niveau van de opleidingsonderdelen alsook op het niveau van de gehele opleiding. Het academisch niveau
van de masteropleiding blijkt o.m. uit het gebruik van (eigen en (inter-)nationale)
onderzoeksgerelateerde contexten en uit het ruime aanbod aan wetenschappelijke
literatuur waaraan wordt gerefereerd in de diverse opleidingsonderdelen, uit de
aandacht voor de internationale dimensie en voor de verdere ontwikkeling van discipline-specifieke kennis en inzichten. De Commissie meent dat de masteropleiding
de studenten voldoende mogelijkheden biedt om de doelstellingen te bereiken.
De Commissie meent dat de eindkwalificaties in duidelijke leerdoelen zijn vertaald.
Zij meent wel dat het – recent ingevoerd – veldwerk een integraal onderdeel moet
vormen van het programma om de doelstelling van het uitvoeren van zelfstandig
werk door de student te kunnen realiseren. In dit verband erkent de Commissie de
moeilijkheid om buitenlands veldwerk verplichtend te stellen binnen een relatief
korte opleiding, mede gelet op de beperkte hoeveelheid staf, maar zij meent dat het
toch sterk dient te worden aanbevolen. Zij wijst erop dat ook valabel veldwerk kan
verricht worden in het kader van de migratie en de integratie van bevolkingsgroepen
42 Master K.U.Leuven
Deel 2
in eigen land en suggereert om een open geest te houden voor verschillende vormen
van veldwerk. De Commissie meent ook dat de daarmee samenhangende methodologische ondersteuning – gelet op de diverse studenteninstroom – nog verder versterkt moet worden in het programma.
De Commissie stelt op basis van de gesprekken en op basis van de inzage in de
documenten vast dat het zelfstandig onderzoek door de studenten inderdaad een
haalbare kaart is, en zij waardeert dit kenmerk van de opleiding, dat nog sterker kan
worden, indien de personeelsproblemen worden opgelost (zie onderwerp 3).
De Commissie merkt op dat het schakelprogramma voornamelijk beoogt om de instromende student op het vereiste academisch niveau te brengen om de opleiding
aan te kunnen vatten. In het eerste semester van de masteropleiding is er bijgevolg een beduidend aantal inleidende vakken opgenomen om de studenten de aan
de antropologische theorieën ten grondslag liggende inzichten bij te brengen. De
Commissie wijst erop dat er hierdoor een zekere mate van fragmentatie binnen het
masterprogramma ontstaat en er – haar inziens – tijd gewonnen kan worden om
meer ruimte te creëren om in te gaan op debatten binnen de antropologie (theorie,
methoden, etnografie). De Commissie merkt op dat de problemen rond dit schakelprogramma niettemin zullen blijven bestaan zolang een bacheloropleiding in de
antropologie of een deeltraject voor antropologie binnen een breed georiënteerde
bachelor binnen de sociale wetenschappen niet bestaat. De Commissie meent dat
een dergelijke vooropleiding op bachelorniveau veel van de noodzaak tot het verzamelen van basiskennis over de discipline zou kunnen opvangen, waardoor er in
de masteropleiding ruimte zou vrij komen voor meer specialisatie en meer diepgravende analyses. Een voorlopig alternatief kan zijn om het schakelprogramma anders
in te vullen, met meer antropologische opleidingsonderdelen om aldus meer gelijkvormige studentenkarakteristieken te bekomen bij de aanvang van het programma.
In het kader van de internationalisering kan een student in het tweede jaar één semester aan een buitenlandse universiteit studeren. De betrokken universiteiten betreffen de Erasmus/Socrates partners van de opleiding.
Master K.U.Leuven 43
Deel 2
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van
het programma
De Commissie beoordeelt het facet de ‘eisen professionele en academische gerichtheid
van het programma’ als voldoende.
De masteropleiding heeft een duidelijk wetenschappelijk karakter. Er is voldoende
aandacht in het curriculum voor kennisontwikkeling en voor het ontwikkelen van
(wetenschappelijke) vaardigheden en attitudes op een gevorderd niveau. Dit komt
vooral tot uiting in de aandacht voor inter- en multidisciplinair onderzoek in het
programma. Studenten worden geconfronteerd met wetenschappelijk onderzoek en
met recente theoretische en empirische ontwikkelingen. Het toepassen van de onderzoeksvaardigheden gebeurt finaal in de Masterproef. Het masterproefonderzoek
laat toe om een directe koppeling te maken met lopend onderzoek (bv. binnen de
vakgroep). De Commissie vernam tijdens de gesprekken dat het relatief geringe aantal assistenten binnen de betrokken vakgroep (zie onderwerp 3) nauwelijks betrokken wordt bij het onderwijs. De Commissie adviseert om minstens de aanwezige
AAP leden meer dan tot op heden gebeurt, te betrekken bij het onderwijs, zodat zij
de link met het uitvoeren van onderzoek – beter dan tot nog toe – kunnen helpen
verankeren en de studenten – indien passend in het onderzoek van de student –
meer dan tot op de dag van vandaag gebeurt – kunnen betrekken bij lopend onderzoek van de onderzoekseenheden.
Facet 2.3. Samenhang programma
De Commissie beoordeelt de ‘samenhang’ van de masteropleiding als voldoende.
De Commissie is van oordeel dat de samenhang van het masterprogramma voldoende is. De opleiding biedt een veelheid aan algemene disciplinaire opleidingsonderdelen aan die telkens een deelaspect van de antropologie belichten. Gelet op
de brede instroom van de diverse studentenpopulaties – is deze aanpak gerechtvaardigd. Binnen de uiterst beperkte beschikbare tijd is het onmogelijk volledig recht te
doen aan het zeer gevarieerde scala aan stromingen binnen de antropologie. Niettemin is de Commissie van mening dat door juiste keuze en ook door de excellente inzet van de staf (zie hieronder) de gewenste kennisdomeinen worden afgedekt, zodat
het programma voldoende coherent is. De Commissie meent dat de opeenvolgende
opleidingsonderdelen de belangrijkste stromingen binnen het academische domein
van de sociale en culturele antropologie bestrijken en erkent in het programma een
graduele opbouw van de kennis, waardoor de verticale samenhang wordt gewaarborgd.
44 Master K.U.Leuven
Deel 2
Indien een deel van de studie van deze basiskennis binnen de contouren van een
voorafgaande bacheloropleiding zou kunnen worden opgevangen, zou dat ruimte
vrijmaken voor verdieping en specialisatie, wat het programma van de master aantrekkelijker kan maken voor de studenten, omdat zij op dergelijke wijze hun interesses verder kunnen uitdiepen.
Facet 2.4. Studieomvang
De Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and Cultural
Anthropology omvat 120 studiepunten. Zij voldoet daarmee aan de formele eisen
met betrekking tot de studieomvang.
Facet 2.5. Studietijd
De Commissie beoordeelt de ‘studietijd’ van de masteropleiding als voldoende.
Uit het vorige visitatierapport bleek een onevenredige verdeling van de studielast,
met piekmomenten aan het eind van elk semester. De opleidingsverantwoordelijken
hebben een spreiding beoogd door het gebruik van papers en persoonlijk werk van
de student, maar de piekmomenten blijven. Sinds de herinrichting van het programma (sinds 2007) werd de studietijd van de seminaries gemeten en bestudeerd. Door
de variatie in evaluatievormen (papers en take-home exams) wordt een spreiding
van de werklast beoogd. Het hertekenen van de methodologische component in het
programma moet in de toekomst een betere spreiding van de werklast toelaten. De
Commissie meent dat de staf alert inspeelt op verzuchtingen van de studenten – bv.
ten aanzien van de vraag naar meer methodologieonderwijs – en piekmomenten
probeert te vermijden. Opnieuw doet de tijdsdruk – het feit dat de hele discipline
afgedekt moet worden in twee jaar – hier zich gelden. Er zijn ook aanwijzingen dat
de groei van het aantal studenten hier nieuwe problemen creëert (er was een duidelijk verschil tussen de visie van de huidige studenten en eerdere cohorten op deze
punten). De Commissie adviseert om zeer alert te blijven voor de bemerkingen en
suggesties van de studenten. Het oplossen van het huidige personeelsprobleem (zie
hieronder) en het meer inzetten van AAP personeel zou een meer structurele verbetering op dit punt mogelijk moeten maken.
De Commissie kreeg tijdens de gesprekken en op basis van de documenten ter inzage de indruk dat de studenten zeer sterk aan het werk worden gezet door een
veelheid aan taken, opdrachten en papers. De Commissie omschrijft de werklast als
substantieel, maar de studie haalbaar. Voor een aantal opleidingsonderdelen kunnen de studenten de examenvorm kiezen nl. een paper of een mondeling of schriftelijk examen. Vaak kiezen de studenten voor een paper, maar blijkt deze keuze – zo
lichtten de studenten toe – arbeidsintensiever te zijn dan het studeren voor een
examen. Vooral de huidige eerstejaarsstudenten gaven tijdens de gesprekken ook
aan dat er veel papers dienen geschreven te worden als opdracht voor diverse opleiMaster K.U.Leuven 45
Deel 2
dingsonderdelen, waar ze niet eerder aan kunnen beginnen dan na het bespreking
van de theoretische omkadering in de lessen. Daardoor treden er piekperioden op
vlak voor de examens. Eerdere lichtingen herkenden deze problemen niet. De Commissie adviseert om goed te communiceren over deadlines voor papers en over de
examenvormen, en meent dat een goede afstemming tussen de docenten en een
betere spreiding van de deadlines over het jaar, ertoe moet kunnen bijdragen dat
de werklast evenwichtiger verdeeld wordt. Ook de onderlinge afspraken tussen de
docenten zijn hiervoor wezenlijk.
Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud
De Commissie beoordeelt de ‘afstemming tussen vormgeving en inhoud’ voor de master­
opleiding als voldoende.
De vorige visitatiecommissie gaf aan dat er een te groot aandeel hoorcolleges werden ingericht. De opleidingsverantwoordelijken argumenteren dat de grote, heterogene studentengroepen en de beperkte omkadering door stafleden niet toelaat om
voor de algemene vakken activerende werkvormen in kleine groepen in te zetten.
De Commissie volgt deze redenering en stelt in de feiten vast dat de omkadering
inderdaad een halt toeroept aan het uitgebreid inzetten van activerende werkvormen. De Commissie is van oordeel dat er een minimale hoeveelheid diversiteit aan
werkvormen is en een hoog percentage hoorcolleges voor die opleidingsonderdelen
die aan grote groepen gegeven worden. Ook de studenten geven aan dat nagenoeg
alle lessen in hoorcolleges gegeven worden. Daarnaast steunt de opleiding sterk op
het zelfstandig werk door de studenten en op het verwerken van de theorie door het
schrijven van papers, naast het gebruik van de elektronische leeromgeving TOLEDO.
De Commissie is van oordeel dat de werkvormen – voornamelijk voor die lessen die
de studenten antropologie afzonderlijk volgen – voldoende zijn afgestemd op de
doelstellingen. De Commissie heeft het les- en studiemateriaal ter inzage tijdens het
bezoek grondig bestudeerd en stelt vast dat dit een goed niveau heeft.
Het zelfevaluatierapport beschrijft het concept begeleide zelfstudie als het universiteitsbreed onderwijsconcept van de K.U.Leuven. Het is een vertaling en concretisering van wat ‘goed onderwijs’ inhoudt en gaat – volgens het zelfevaluatierapport – verder dan de Dublin descriptoren in die zin dat het aangeeft op welke wijze
deze doelstellingen gerealiseerd moeten worden. Er wordt sterk beklemtoond hoe
de koppeling tussen onderwijs en onderzoek dient te gebeuren. De Commissie werd
tijdens de gesprekken ingelicht dat het onderwijsconcept in het najaar 2009 werd
besproken en diende geactualiseerd te worden, wat aanleiding zal geven tot een vernieuwde ‘visie op onderwijs en leren’. De Commissie ontdekte ook dat in de praktijk
de opleiding een meer praktisch onderbouwde visie ontwikkeld had, misschien het
best te omschrijven als ‘een focus op exemplarisch onderwijs, sterk steunend op zelfstandig onderzoek door de studenten, waar mogelijk ook in de vorm van veldwerk’.
46 Master K.U.Leuven
Deel 2
Dit is in lijn met hoe de studenten de idee van ‘begeleide zelfstudie’ omschrijven als
‘zelfstandig leren en weten dat je hulp kunt vragen indien nodig en dat je daar ook
zelf actief achteraan moet gaan’. De Commissie stelde vast dat dit goed gaat bij die
studenten die proactief hulp zoeken indien gewenst, maar dat vooral het laatste jaar
door de grotere toestroom aan studenten sommigen moeite hebben met het ‘zelf op
zoek moeten gaan naar hulp’; zo is bijvoorbeeld een antwoord van de docenten of
een afspraak met de docenten soms moeilijk te bekomen. De Commissie adviseert
de opleidingsverantwoordelijken om deze uit de praktijk ontstane visie – die goed
aansluit bij de vraag hoe binnen korte tijd en met een beperkte personeelsbezetting
een zo breed terrein te beslaan – verder te formaliseren en uit te dragen. Versterkte
communicatie op dit punt met de studenten is daarbij van groot belang.
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
De Commissie beoordeelt het facet ‘beoordeling en toetsing’ voor de masteropleiding als
goed.
De Commissie heeft – voorafgaand aan het bezoek – een steekproef examenvragen
grondig bestudeerd en een ruimer aantal bekeken tijdens het bezoek en zij beoordeelt het niveau van de examens als goed. De examenvragen peilen naar kennis,
inzicht en toepassing, wat overeenstemt met haar visie op evaluatie in de master.
Het merendeel van de examens in de master laat de studenten de keuze tussen het
schrijven van een paper of het afleggen van een (mondeling of schriftelijk) examen.
De Commissie stelt vast dat de ‘paper’ vaak wordt gekozen, en adviseert de opleiding om meer variatie in de toetsvormen aan te brengen. De studenten worden
daarnaast ook voor sommige opleidingsonderdelen door middel van permanente
evaluatie beoordeeld voor oefeningen tijdens werkcolleges of voor presentaties.
De Commissie waardeert de transparantie van de examens en de systematische
feedback betreffende de examens. De studenten worden tijdens de lessen bij aanvang van het semester geïnformeerd over het examenreglement, de examenvereisten en de evaluatievorm (die ook op de ECTS-fiches staan). De Commissie vernam
dat de studenten en alumni over het algemeen tevreden zijn over de beoordeling en
toetsing en dat ze vinden dat ze fair worden beoordeeld, hoewel de eerstejaars meer
commentaar en feedback op hun papers wensen te krijgen. De studenten kunnen
terecht bij de ombudspersoon met hun persoonlijke problemen, met vragen over
verplaatsing van examens en met eventuele klachten over examens.
Master K.U.Leuven 47
Deel 2
Facet 2.8. Masterproef
De Commissie beoordeelt de ‘masterproef’ als voldoende.
De Masterproef heeft een gewicht van 24 studiepunten, waaronder 16 ECTS voor
de masterproef zelf en 8 voor het begeleidend seminarie. Hiermee wordt voldaan
aan de decretale eisen ter zake. In het zelfevaluatierapport wordt de masterproef als
volgt omschreven:
‘De masterproef is het sluitstuk van de opleiding, aan de hand waarvan de student demonstreert
dat de door de opleiding vooropgestelde doelstellingen zijn vervuld. Dit betekent dat de student
voldoende kennis heeft verworven om het bestaande sociaalwetenschappelijk en antropologisch
onderzoek kritisch te evalueren op verdiensten en tekortkomingen, en om zelfstandig nieuwe onderzoeksresultaten te verwerken en analyseren (zie ook figuur 2). Behalve van een aantal praktische vaardigheden geeft de student ook te kennen zich een kritisch-wetenschappelijke en antropologische kennishouding eigen te hebben gemaakt.’
De studenten worden tijdens de eerste fase (eerste masterjaar) in het begeleidend
seminarie voorbereid op het schrijven van de Masterproef. Dit opleidingsonderdeel
biedt de studenten de heuristieken van de discipline en de methodiek aan om schrijfvaardigheden te ontwikkelen. Daarnaast informeert en begeleidt het practicum de
studenten ook bij het starten met en uitvoeren van het masterproefonderzoek. De
Commissie werd tijdens het bezoek ingelicht dat het specifieke opleidingsonderdeel
(het begeleidend seminarie) komt te vervallen, omdat de meeste studenten een dergelijke voorbereiding hebben genoten tijdens hun voorafgaande bacheloropleiding.
De aard van de begeleiding wordt aldus aangepast en op een hoger niveau gebracht.
Het begeleidend seminarie zal in de toekomst meer focussen op het schrijfproces
van de masterproef zelf. De Commissie meent dat dit een gerechtvaardigde aanpassing is.
De student is vrij in de keuze van het onderwerp van de masterproef en krijgt daartoe een lijst met mogelijke onderwerpen of thema’s ter beschikking. De studenten
formuleren zelf een onderzoeksvraag en een werktitel voor hun masterproefonderzoek. De twee onderzoekseenheden die de opleiding mee ondersteunen stellen zich
wel voor bij aanvang van het programma en stellen een lijst met thema’s per promotor ter beschikking, zodat de studenten zich daar – indien gewenst – naar kunnen
richten.
De begeleiding tijdens het masterproefonderzoek gebeurt door een ZAP lid, verbonden aan de opleiding en vaak ook door de co-promotor die het veldwerk van de
student sterk mee ondersteunt. Een mondelinge verdediging van de masterproef
maakt integraal deel uit van de evaluatie en gebeurt voor een masterproefcommissie, die een voorzitter, een promotor (en eventueel een co-promotor) en een tweede
48 Master K.U.Leuven
Deel 2
lezer bevat. De Commissie meent dat het een goed gegeven is om de masterproef
door de student te laten voorstellen en verdedigen.
De Commissie heeft een steekproef van Masterproeven van het masterprogramma
en eindverhandelingen van de licentieopleiding bestudeerd voorafgaand aan het
bezoek en een groter aantal bekeken tijdens het bezoek. Zij is van mening dat het
niveau van de Masterproeven voldoende is. De Commissie onderkent in de masterproeven een duidelijk academisch gehalte en een behoorlijke rapportering van het
onderzoek dat door de student is uitgevoerd. De Commissie is van mening dat in
de masterproeven de keuze voor een bepaald theoretisch kader en de toespitsing
daarvan duidelijker onderbouwd en uitgewerkt moeten worden. Dit vraagt uiteraard
een verdere versterking van de begeleiding van de studenten. De Commissie adviseert de opleidingsverantwoordelijken om de normen voor de masterproef ook meer
expliciet kenbaar te maken aan de studenten.
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
De Commissie beoordeelt het facet ‘toelatingsvoorwaarden’ voor de masteropleiding als
voldoende.
Het zelfevaluatierapport omschrijft de vereiste kwalificaties voor de instromende
student als volgt:
‘Deze Masteropleiding vooronderstelt een algemene sociaal-wetenschappelijke vooropleiding.
Meer algemeen is een goed observatievermogen, maatschappelijke betrokkenheid en kennis van
actuele problemen, alsook een brede interesse voor antropologische thema’s aangewezen. Een
goede kennis van het Engels is noodzakelijk. Studenten zijn bereid tot samenwerken en getuigen
van een respect en gevoeligheid voor ethische normen en culturele eigenheid.’
Tot de masteropleiding (Nederlandse taalvariant) wordt rechtstreekse toegang verleend aan:
- Bachelors in de politieke en sociale wetenschappen, in de politieke wetenschappen, in de sociologie, in de psychologie, in de pedagogische wetenschappen, in de
geschiedenis en andere academische bachelors in de humane wetenschappen;
- studenten met een kandidaatsdiploma in humane wetenschappen, na toelating
(overgangsmaatregel tot 2008-2009);
- en aan andere academische bachelors en masters mits toelating.
Na een schakelprogramma van 59 ECTS wordt ook toegang verleend tot:
- Bachelor in het sociaal werk, in de toegepaste psychologie, in de orthopedagogie,
in de verpleegkunde, in de vroedkunde en tot andere professionele bachelors, na
toelating op basis van het individueel dossier van de student.’
Master K.U.Leuven 49
Deel 2
In 2007-2008 stroomden 57 studenten in, in de Nederlandse taalvariant, en 8 studenten in de Engelse taalvariant van de opleiding.
De Commissie stelt vast dat er geen bacheloropleiding of voortraject in de Sociale
en Culturele Antropologie voorafgaat aan de masteropleiding en de instroom van
studenten in de masteropleiding daardoor zeer breed is en bijgevolg de voorkennis
van de studenten zeer divers is. Dit leidt ertoe dat heel wat basisconcepten en theorieën dienen gekaderd te worden binnen de masteropleiding, waardoor er kostbare,
beschikbare tijd voor specialisatie, verloren gaat in het programma. De Commissie meent dan ook dat er méér nadrukkelijke voorwaarden zouden moeten gesteld
worden aan de studentengroepen aan wie directe toegang verleend wordt teneinde
een beperking van het aantal diploma’s bachelor met rechtstreekse instroom te bekomen. Een oplossing hiervoor kan zijn om een voorbereidingsprogramma te ontwikkelen. Het ideaal is uiteraard het inrichten van een Bachelor in de Antropologie
(die zoals opgemerkt helaas aan geen van de Vlaamse universiteiten bestaat – de
K.U.Leuven zou in dit opzicht een belangrijke voortrekkersrol kunnen spelen); een
andere mogelijkheid is een speciaal antropologisch traject in te richten binnen een
Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen. In de huidige opzet volgen studenten
die via de zijinstroom (van buiten de universiteit) in de opleiding binnenkomen,
eerst een schakelprogramma van (59 studiepunten). De Commissie meent dat ook
dit programma in zekere mate gefragmenteerd is en op dit ogenblik weinig antropologische theorie en methoden bevat.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma
De Commissie beoordeelt de facetten betreffende het onderwerp ‘programma’ als
variërend tussen voldoende en goed en heeft finaal een positief oordeel over het
onderwerp ‘Programma’ voor de Master in de Sociale en Culturele Antropologie/
Master of Social and Cultural Anthropology.
50 Master K.U.Leuven
Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
De Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and Cultural
Anthropology wordt georganiseerd door de Faculteit Sociale Wetenschappen aan
de K.U.Leuven.
De bekendmaking van een vacature gebeurt – conform het K.U.Leuven beleid – via
een openbare oproep. Voor de aanwerving van ZAP-leden bestaat een vaste beoordelingscommissie die beroep kan doen op externe experten. De aanstelling tot lid
van het ZAP vereist een diploma op proefschrift. Bij de aanstelling wordt de visie van
de kandidaat op onderzoek en onderwijs in het betrokken vakgebied mee in overweging genomen. Het ZAP kader wordt regelmatig geëvalueerd, in het kader van de
kwaliteitsbewaking van het onderwijs en in het kader van het loopbaanbeleid. De
bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren mede op basis van het academisch
dossier van de betrokkene en de resultaten van de onderwijsevaluaties. Recent is
een nieuwe docentenevaluatie in gebruik genomen, die als opvolger van het eerdere
JADE (jaarlijkse docentenevaluatie) evaluatiesysteem, nu wel door de docenten aanvaard wordt. Docenten krijgen de kans om de resultaten van de evaluatie te becommentariëren en in context te plaatsen, alvorens de gegevens in het personeeldossier
worden opgenomen.
De AAP-leden (assistenten) worden aangesteld voor een termijn van twee jaar die
tot tweemaal toe vernieuwd kan worden. Bij de aanwerving van de AAP-leden wordt
doorgaans weinig rekening gehouden met de didactische kwaliteiten van de kandidaat. De voornaamste selectiecriteria worden gevormd door de studieresultaten, de
belangstelling en de motivatie van de kandidaat en zijn/haar bereidheid om doctoraatsonderzoek te verrichten. Een verlenging van het assistentschap wordt primair
overwogen op basis van de vordering van het doctoraatsonderzoek, maar ook de
vervulling van de onderwijsopdracht speelt een rol. Van het AAP wordt verwacht
dat zij voor 70% tijd krijgen om aan hun doctoraatsonderzoek te werken. Doctorassistenten kunnen ook ingezet worden in het onderwijs. De Doctoral Schools voorzien in een professionaliseringsaanbod voor assistenten, op onderzoeksmatig en op
onderwijskundig vlak.
De ATP-leden, verbonden aan de Faculteit of Groep vervullen onderwijsondersteunende taken. Een beperkt aantal ATP-leden neemt zeer cruciale taken op binnen
de opleidingen (bv. de beleidsmedewerkers van de KCO, de studietrajectbegeleider,
stafmedewerkers onderwijs, de personeelsleden van de studententadministratie).
Master K.U.Leuven 51
Deel 2
De centrale dienst ‘Dienst Universitair Onderwijs’ (DUO) biedt diverse initiatieven
voor onderwijsprofessionalisering op onderwijskundig en didactisch vlak. Het gebruik van het leer- en toetsplatform wordt ondersteund door het Leuvens Universitair Dienstencentrum voor Informatica en Telematica (ICTS).
Facet 3.1. Kwaliteit van het personeel
De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ voor de masteropleiding
als goed.
De Commissie stelt vast dat de academische staf bestaat uit uitstekende wetenschappers die over een gedegen vakinhoudelijke kennis en deskundigheid beschikken en
die hun onderzoek integreren in het onderwijs dat zij verstrekken. De Commissie
omschrijft de onderwijskundige en didactische kwalificaties van de staf als goed en
de staf als zeer toegewijd. De Commissie stelt vast dat de staf op gezette tijden deelneemt aan initiatieven voor onderwijsprofessionalisering die door de universiteit
ingericht worden. De Commissie onderstreept dat de academische kwalificaties van
de staf excellent zijn, en de onderwijskundige en didactische kwalificaties goed zijn.
De opleiding volgt het K.U.Leuven personeelsbeleid. De Commissie beveelt aan te
overwegen om al wie met onderzoek bezig is, onder leiding van een docent, – ook
FWO-aspiranten of medewerkers op onderzoeksprojecten – de kans te bieden om
onderwijsondersteuning te verlenen voor die aspecten die stroken met de eigen zich
ontwikkelende onderzoeksexpertise. Dat versterkt niet alleen het CV van de betreffende medewerker maar kan ook helpen om overbelasting van de beschikbare staf
voor onderwijs te ondervangen.
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
De Commissie beoordeelt het facet ‘eisen professionele en academische gerichtheid’ voor
de masteropleiding als excellent.
De docenten die in het masterprogramma lesgeven zijn in hoofdzaak verbonden
aan een van de twee onderzoekseenheden: het ‘Instituut voor Antropologisch Onderzoek in Afrika’ (IARA) of het ‘Centrum voor Interculturalisme, Migratie en Minderheden’(IMMRC). Beide onderzoekseenheden behoren tot de Faculteit Sociale
Wetenschappen. Met de overstap van de opleiding van de Faculteit Psychologie
en Pedagogische Wetenschappen naar de Faculteit Sociale Wetenschappen zijn de
meeste docenten ook overgestapt naar deze faculteit. Een docent die naar een andere faculteit uitweek is ook nog steeds actief betrokken bij de opleiding.
52 Master K.U.Leuven
Deel 2
De Commissie heeft de onderzoeksoutput van de docenten bekeken. Zij meent dat
de onderzoekers bekend zijn als uitstekende onderzoekers. Een aantal docenten
is bijzonder gerenommeerd in hun vakgebied. De staf publiceert in internationale
tijdschriften en neemt deel aan (internationale) conferenties en onderhoudt goede
internationale onderzoekscontacten. De verschillende onderzoekseenheden verrichten onderzoek (in veel gevallen onderbouwd door veldwerk) in diverse deeldomeinen en leveren ook doctoraten af op deze specifieke terreinen. Het onderzoek
van de staf wordt (waar relevant en in de mate van het mogelijke) teruggekoppeld
naar het onderwijs. De onderzoeksdisciplines worden in sterke mate ingebracht in
het onderwijs van de masteropleiding. Op regelmatige basis worden gastsprekers
uitgenodigd. Leden van het wetenschappelijk personeel (op onderzoeksprojecten)
worden incidenteel betrokken bij de colleges om bijvoorbeeld een presentatie te geven over hun onderzoek.
Facet 3.3. Kwantiteit van het personeel
De Commissie beoordeelt het facet ‘kwantiteit van het personeel’ voor de masteroplei­
ding als onvoldoende.
De Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and Cultural Anthropology wordt verwezenlijkt door 12 ZAP leden (6,3 VTE, 6,8 VTE indien de deeltijdse docenten, die het statuut gastdocent hebben, worden meegerekend), 3 AAP
leden en 15 WP*-leden. De Commissie meent dat de personeelsbezetting in aantal
onvoldoende is om de opleiding kwalitatief hoogstaand te blijven neerzetten op lange termijn en er aldus een aantal problemen van arbeidstechnische aard onverwijld
dienen te worden opgelost. Dat de kwaliteit van het onderwijs op dit ogenblik zeer
goed is, is dan ook slechts te danken aan de uitermate sterke inzet van de betrokken
personeelsleden. De Commissie meent dat het hun toewijding recht doet door te
stellen dat dit enkel als noodoplossing en als tijdelijke maatregel van het docentenkorps verwacht kan worden en de huidige situatie aldus dringend dient te verbeteren.
De Commissie werd door de opleidingsverantwoordelijken toegelicht dat, conform
de centrale richtlijnen voor de onderwijsinzet van AAP-leden, die slechts voor 30%
van hun opdracht mogen ingezet worden voor onderwijsondersteunende taken. Dit
betekent dat het niet de bedoeling is om assistenten meer intensief in te zetten voor
het onderwijs, omdat er ook een onderzoeksoutput dient gegenereerd te worden in
de onderzoekseenheden. Dit betekent wel dat de onderwijslast nagenoeg uitsluitend
op de schouders van de relatief jonge staf rust, die naast het onderwijs, ook hun onderzoek sterk dienen uit te bouwen. De Commissie is van oordeel dat het raadzaam
is om het beschikbare personeel in de rangen van het ondersteunend academisch
* | Wetenschappelijke medewerkers buiten de werkingskredieten, doctoraatsbursalen of postdoctoraal
wetenschappelijk medewerker, zij zijn maximaal voor 10% inzetbaar voor onderwijs).
Master K.U.Leuven 53
Deel 2
personeel (bijzonder academisch BAP en assisterend academisch AAP) meer te betrekken bij het onderwijs en hen bijvoorbeeld de begeleiding van het schrijfproces
van de masterproef mee te doen ondersteunen.
De Commissie neemt daarenboven ook nota van de explosieve groei van het aantal
studenten, dat zich aftekent tegen een stagnatie van het aantal personeelsleden, wat
door de verviervoudiging van het aantal studenten een sterk toegenomen druk op de
onderwijzende staf legt.
De Commissie drukt haar bezorgdheid uit over de huidige situatie betreffende de
beschikbaarheid van de staf voor het verstrekken van onderwijs. De Commissie begreep dat – door persoonlijke redenen – niet de voltallige staf kan worden ingezet
voor het onderwijs, wat betekent dat tijdelijke oplossingen dienen gezocht te worden
door het inzetten van deeltijdse gastdocenten. Omdat deze tijdelijke maatregelen nu
reeds gedurende geruime tijd aangehouden dienen te worden, meent de Commissie
dat het raadzaam is om meer permanente oplossingen te zoeken ter aanvulling van
de ‘blinde vlekken’ in de onderzoeksspecialiteiten – omdat zij een weerslag hebben
op het onderwijs voor deze opleiding. De Commissie is evenwel van oordeel dat –
door de sterke inzet van de beschikbare stafleden – de kwaliteit van de opleiding
hierdoor op dit ogenblik niet in het gedrang komt, maar vraagt om aandacht voor dit
aspect met het oog op de toekomst, om de continuïteit van de goede kwaliteit van de
opleiding veilig te stellen, en de arbeidsdruk op de voor het onderwijs beschikbare
stafleden te normaliseren. De Commissie heeft dit thema in vertrouwen besproken
met de Decaan en vernam dat hij het mogelijke doet om de personeelszaken uit te
klaren met de hogere regionen van de instelling. De Commissie meent dat het passend is voor een universiteit om voor uitzonderlijke situaties individueel passende
oplossingen te vinden en drukt hiermee haar steun uit ten aanzien van de Decaan
om de personeelsgerelateerde problemen dwingend op de agenda te plaatsen van de
academische overheid van de K.U.Leuven.
54 Master K.U.Leuven
Deel 2
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel
De Commissie beoordeelt het facet ‘kwaliteit van het personeel’ als goed, het facet
‘eisen professionele/academische gerichtheid van het personeel’ als excellent en
het facet ‘kwantiteit van het personeel’ als onvoldoende.
De Commissie is ervan overtuigd dat de hoge kwaliteit van het onderwijs voor deze
opleiding verzekerd wordt door de toewijding en de inzet van de staf. Zij meent
desalniettemin dat deze situatie van inmiddels structurele onderbezetting geen permanent karakter mag krijgen.
De Commissie beoordeelt aldus het facet kwantiteit van het personeel als onvoldoende om aan de academische overheid duidelijk te stellen dat – met het oog op
het bewaken van de kwaliteit van de opleiding op de middellange en de lange termijn – dit gegeven onaanvaardbaar is. Door de inzet en de deskundigheid van de
huidige staf is de kwaliteit van het onderwijs op dit ogenblijk evenwel gewaarborgd,
zodat de Commissie een positief oordeel uitspreekt over het onderwerp ‘inzet van
personeel’ voor de Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social
and Cultural Anthropology.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
Globaal beoordeelt de Commissie de ‘materiële voorzieningen’ voor de masteropleiding
als excellent.
Het onderwijs voor de opleiding in de Sociale en Culturele Antroplogie wordt hoofdzakelijk verstrekt in de gebouwen van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de
K.U.Leuven die gelegen zijn in het centrum van de stad Leuven. Het ‘masterplan’
voor de renovatie van de site was net afgerond toen de Commissie de opleidingen
aan de K.U.Leuven bezocht. De gerenoveerde site straalt een frisse dynamiek uit.
De Faculteit beschikt over een voldoende aantal ruimere auditoria en diverse lokalen voor kleinere studentengroepen. De onderwijsruimten worden centraal toegewezen, maar de eigenlijke verdeling gebeurt door de Faculteit. De leslokalen zijn
recent gerenoveerd en zijn voorzien van de nodige infrastructuur om multimediaal
les te geven.
Master K.U.Leuven 55
Deel 2
De bibliotheek van de Faculteit Sociale Wetenschappen (SBIB) is een afzonderlijke,
gespecialiseerde faculteitsbibliotheek, met ruime openingsuren op weekdagen. De
bibliotheek staat gratis ter beschikking van studenten, docenten en alumni van de
K.U.Leuven. Boeken, tijdschriften, kranten en magazines zijn vrij toegankelijk via
een open-rek systeem en hun beschikbaarheid in de bibliotheek is online consulteerbaar. Daarnaast beschikt de faculteitsbibliotheek over een impressionante collectie
online databanken en full-text tijdschriften over topics en ontwikkelingen in de sociale wetenschappen. De studenten antropologie benutten daarnaast ook diverse werken die in andere K.U.Leuven faculteitsbibliotheken ter beschikking zijn. In de SBIB
zijn een dertig tal PC’s en een draadloos netwerk voorzien, waarop de studenten met
hun laptop kunnen inloggen. Naast de voorziene stille werkruimten en ruimten voor
groepswerk (in de SBIB), wordt er in de komende jaren een studielandschap Humane
Wetenschappen ingericht, dat de nodige ruimte zal bieden aan de studenten om op
de site van de universiteit te studeren en in stilte of in groep te werken.
De studenten en de staf kunnen boeken en werken ontlenen en, tegen betaling,
gebruik maken van de interbibliothecaire uitleendienst, waardoor bbv. pdf’s van
artikels uit andere bibliotheken kunnen opgevraagd worden. De Commissie is van
mening dat de bibliotheek ruim, goed uitgerust is met stille werkplaatsen voor de
studenten en een voortreffelijke collectie aan boeken, tijdschriften en online-bronnen huisvest. Daarnaast waardeert de Commissie ook dat de bibliotheek over een
voldoende budget beschikt om de collecties te onderhouden en nieuwe tijdschriften/databanken aan te kopen.
De centrale computerlokalen van het Leuvens Universitair Dienstencentrum voor
Informatica en Telematica (ICTS) heeft 9 lokalen met ruim 300 PC’s die ter beschikking staan van alle K.U.Leuven studenten, als de zalen niet worden gebruikt voor
lessen. Studenten kunnen ook een PC huren bij deze diensten. Alle K.U.Leuven
studenten beschikken bij inschrijving ook over een e-mail adres van de K.U.Leuven.
Studenten die in de stad een kamer huren hebben ook gratis toegang tot Kotnet, dat
via de kabel wordt gedistribueerd.
Op de campus Sociale Wetenschappen is ook Pangaea gehuisvest, een ontmoetingsplaats voor internationale studenten.
56 Master K.U.Leuven
Deel 2
Facet 4.2. Studiebegeleiding
De Commissie beoordeelt de ‘studiebegeleiding’ voor de masteropleiding als voldoende.
De K.U.Leuven organiseert diverse informatiemomenten, zoals een abituriëntendag,
regionale gespreksavonden over studiekeuze, neemt deel aan de Studie-Informatiedagen (SID in’s) en aan de Kwalitatieve Informatie in verband met Studiekeuze voor
Studenten-dagen of (KISS-dagen). Daarnaast verspreidt de K.U.Leuven een ruim
aanbod aan studie-informatie via diverse kanalen op centraal niveau (verzorgd door
de Cel Onderwijscommunicatie en door de Dienst Studieadvies), alsook op facultair
niveau.
Tijdens de opleiding kunnen de studenten antropologie met inhoudelijke vragen
– behalve bij het onderwijzend personeel – vooral terecht bij de studietrajectbegeleider. De positie en de taakomschrijving van de studietrajectbegeleider zou – in de
visie van de Commissie – nader verduidelijkt kunnen worden. Voor psychosociale
begeleiding worden de studenten accuraat doorverwezen naar de bevoegde instanties die op het niveau van de instelling zijn ingericht.
Ook de studentenvertegenwoordigers zijn een belangrijke schakel in de studie-informatiedoorstroom naar de basis. Praktische informatie wordt via de website, maar
vooral via TOLEDO, de elektronische leeromgeving van de K.U.Leuven verzorgd.
Daarnaast wordt de leeromgeving ook gebruikt om relevante links aan te reiken aan
de studenten, als discussieforum, om oefeningen aan te reiken, toetsen, enz.
De Commissie vernam van de diverse geledingen met wie zij tijdens haar bezoek aan
de opleiding gesprekken voerde, dat de opleiding sterk gericht is op het zelfstandig
leren van de student. Dit betekent ondermeer dat de student – in geval van vragen
of problemen – op proactieve wijze de docent dient aan te spreken. De Commissie
stelde vast dat dit goed gaat bij een kleine groep assertieve studenten, maar dat de
modale student daar moeite mee heeft, omdat hij/zij daadwerkelijk achter de docent aan moet om de nodige informatie te verkrijgen. De Commissie meent dan ook
dat een type ‘zelfhulpgroepen’ of monitoraat’, gezien het sterk toenemend aantal
studenten met een diverse achtergrond noodzakelijk is en de modale student op dit
ogenblik niet steeds voldoende begeleiding krijgt bij het maken van keuzes of bij
het uittekenen van zijn of haar studietraject. De Commissie meent dat er op dit vlak
nog ruimte voor verbetering is, erop gelet dat met de toenemende aandacht voor
veldwerk de begeleiding van de student nog kritischer zal worden.
De Commissie meent dat gelet op de specifieke aard van de masteropleiding in de
Sociale en Culturele antropologie, (zonder voorafgaande bacheloropleiding of deeltraject in een brede bacheloropleiding) er op institutioneel niveau nagedacht moet
worden over de efficiëntie van de informatieverstrekking aan de potentiële studenMaster K.U.Leuven 57
Deel 2
ten over deze masteropleiding. De opleiding zelf dient daarnaast tijdens het academiejaar nog veel inspanningen te leveren voor wat betreft het organiseren van
studietrajectbegeleiding om voor de student het gepaste traject uit te tekenen doorheen het programma. De Commissie meent dat het vermeldenswaardig is dat de
opleiding zich daartoe engageert, en dat dit wel degelijk noodzakelijk is, gelet op de
diversiteit van de studenteninstroom.
De dienst Studieadvies verstrekt informatie aan de laatstejaars over voortgezette
studies en over het betreden van de arbeidsmarkt. Studenten kunnen terecht op de
website, in de infotheek, op de infosessies of bij een gespecialiseerd adviseur voor
individueel advies.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen
De Commissie beoordeelt het facet ‘materiële voorzieningen’ als excellent en het facet ‘studiebegeleiding’ als voldoende en heeft daardoor een positief oordeel voor het
onderwerp voorzieningen over de Master in de Sociale en Culturele Antropologie/
Master of Social and Cultural Anthropology.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
De interne kwaliteitszorg aan de K.U.Leuven rust op 4 pijlers: ‘de definiëring van de
onderwijsvisie’; ‘de implementatie van het onderwijs’; ‘de evaluatie van het onderwijs’; en ‘de opvolging van de evaluatie’, gesteund op het centrale onderwijsconcept
van de K.U.Leuven: ‘Begeleide Zelfstudie’. In de eerste pijler wordt de onderwijsvisie
omschreven, die voor elke opleiding nader wordt uitgewerkt in het onderwijskundig
referentiekader. De curriculumvoorstellen worden besproken alvorens te worden
geïmplementeerd in de tweede pijler. De Permanente Opleidingscommissie (POC)
en de docenten implementeren de curricula en worden hierbij ondersteund door de
facultaire en/of centrale onderwijsondersteunende diensten (bv. DUO, ICTS, AVNet). Deze instanties voorzien diverse kwaliteitsbevorderende initiatieven (bv. onderwijsinnovatie en onderwijskundige vorming). De evaluatie van het onderwijs (nl.
de derde pijler) gebeurt d.m.v. systematische bevraging van curricula en opleidingsonderdelen en d.m.v. een omkadering voor ad hoc evaluaties. De opvolging van de
onderwijsevaluaties ressorteert onder de vierde pijler. Bijvoorbeeld – in het kader
van de visitaties – brengt de POC één jaar na publicatie van het visitatierapport verslag uit aan de Academische Raad over de manier waarop opvolging werd gegeven
aan de curriculumevaluatie en visitatie. Tussen de publicatie van het rapport en
de rapportering aan de Academische Raad wordt overleg gepleegd over een mogelijke opvolging van de evaluatie en hoe de opleidingen hierin ondersteund kunnen
worden door de centrale diensten. De POC en de individuele docenten dragen de
58 Master K.U.Leuven
Deel 2
hoofdverantwoordelijkheid voor de evaluatie van de opleidingsonderdelen en de opvolging ervan. Zij worden daarin ondersteund door de Facultaire BAMA-Commissie
en de stafmedewerker onderwijs en door de centrale onderwijsondersteunende
diensten, in het bijzonder DUO.
Meer in het bijzonder beschrijft het zelfevaluatierapport de doelstellingen van de
kwaliteitszorg als:
“Het strategisch plan 2007-2011 van de K.U.Leuven plaatst de ontwikkeling en opvolging van de
kwaliteit centraal […] en schrijft in de doelstellingen voor onderwijs: ‘Voor onze onderwijsopdracht
willen we onze cultuur van zorg en engagement voor onderwijs verder ontwikkelen, de inspanningen van de leden van de universitaire gemeenschap voor deze opdracht waarderen en de nodige
instrumenten ontwikkelen om de kwaliteit te ondersteunen en te garanderen’ […]. Deze doelstellingen sluiten aan bij het Onderwijsbeleidsplan 2006-2009 dat in § 6 de nadruk legt op het ontwikkelen van een cultuur van kwaliteit, waarbij ontwikkeling en opvolging van kwaliteit door alle betrokkenen centraal staan. De K.U.Leuven heeft een algemeen kader gecreëerd voor de kwaliteitszorg van het onderwijs dat zij aanbiedt. Dit kader heeft betrekking zowel op de organisatorische
inbedding van de kwaliteitszorg als op de opzet van de kwaliteitszorg volgens de kwaliteitscyclus.
Binnen dit kader nemen elke faculteit en daarbinnen alle POC’s op het onmiddellijke niveau van
de opleidingen hun verantwoordelijkheid en geven zij concreet invulling aan de verschillende fasen
van de kwaliteitscyclus. Deze POC’s (één per opleiding) zijn de belangrijkste actoren op het gebied
van onderwijs.”
Facet 5.1. Evaluatie van de resultaten
De Commissie beoordeelt het facet ‘evaluatie van de resultaten’ voor de masteropleiding
als voldoende.
Om de acht jaar vindt een grondige curriculumevaluatie plaats, ondermeer in voorbereiding op de visitatie. Tweejaarlijks wordt het curriculum bevraagd bij de alumni.
Daarnaast worden alle opleidingsonderdelen – centraal gestuurd – om de twee jaar
door de studenten geëvalueerd. De evaluatie van de opleidingsonderdelen levert input voor de kwaliteitsverbetering (wordt niet meegenomen in het dossier van de
individuele docent) en voor de kwaliteitsbewaking (maakt deel uit van het dossier
van de individuele docent). De resultaten van deze bevragingen worden in de POC
besproken. Daarnaast kan de POC ook zelf initiatief nemen tot het uitvoeren van
evaluaties binnen de opleidingen.
De Commissie is van mening dat het centraal opgezet systeem van tweejaarlijkse
evaluatie van de opleidingsonderdelen normaliter een goed gegeven is, maar niet
frequent genoeg wordt ingericht om de wijzigingen die worden doorgevoerd in een
recent gestarte opleiding (zoals voor deze masteropleiding het geval is) nauwgezet
in kaart te brengen. De Commissie vernam dat desgevallend, de docenten zelf een
bevraging dienen te houden bij de studenten, om korter op de bal te kunnen spelen
Master K.U.Leuven 59
Deel 2
en stelt vast dat dit een omvangrijke taak is die aan de reeds omstandige administratieve belasting van de docenten wordt toegevoegd. De Commissie meent evenwel
dat het noodzakelijk is om bij curriculumhervormingen sneller dan tweejaarlijks de
mening van de studenten over het genoten onderwijs te bevragen, te analyseren en
de nodige aanpassingen door te voeren.
De Commissie kreeg tijdens haar bezoek aan de opleiding een toelichting over het
docentenevaluatiesysteem van de opleidingsonderdelen en heeft er ook de beschikbare informatie op nageslagen. De Commissie meent dat er voor ‘de inspanningen
van de leden van de universitaire gemeenschap voor deze opdracht waarderen’ in de
praktijk weinig ruimte is omdat in het algemeen de onderzoeksoutput academisch
relevanter wordt geacht waarbij het er soms op lijkt dat de docent zich voornamelijk
moet verantwoorden om de behoorlijkheid van zijn/haar onderwijs te staven. De
Commissie begrijpt de goede intenties van het geïmplementeerde systeem en werd
toegelicht dat het in het bijzonder de bedoeling is om de docent te ondersteunen
bij het aantonen van zijn/haar onderwijsprestaties. In de feiten stelt zij vast dat er
binnen het kader waarbinnen de staf moet werken weinig ‘incentives’ zijn voor een
duidelijke waardering voor het geleverd onderwijs.
De Commissie is van mening dat het zelfevaluatierapport goed geschreven en vlot
leesbaar is, maar stelt vast dat de kritische analyse vanuit een defensieve ingesteldheid werd uitgevoerd. De gevoerde gesprekken met alle geledingen tijdens de bezoeken zijn een goede aanvulling gebleken bij het zelfevaluatierapport en de stukken
die ter inzage lagen.
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
De Commissie beoordeelt ‘de maatregelen tot verbetering’ voor de masteropleiding als goed.
De Commissie stelt vast dat de opleidingsverantwoordelijken goed zijn omgegaan
met de meeste aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie (De onderwijsvisitatie Sociale en Culturele Antropologie, november 2002), maar dat er nog een aantal
aspecten, waaronder de ongelijkmatige studiespreiding niet helemaal zijn opgelost.
De Commissie meent dat de opleidingsverantwoordelijken ook op eigen initiatief,
en op aangeven van de studenten, een aantal aanpassingen aan het curriculum hebben aangebracht. De Commissie stelt op basis van de gesprekken vast dat de opleidingsverantwoordelijken een duidelijk beeld voor ogen hebben, wat zij waardeert.
Zoals eerder in het rapport reeds opgemerkt meent de Commissie, op basis van de
zelfstudie en de gesprekken tijdens de visitatie, deze visie te kunnen omschrijven als
‘een focus op exemplarisch onderwijs, sterk steunend op het zelfstandig onderzoek
van de student, met een grote nadruk op veldwerk’. De Commissie vernam van de
studenten dat zij menen gehoord te worden en tevreden zijn over hoe de problemen
60 Master K.U.Leuven
Deel 2
en bemerkingen die zij melden aan de opleidingsverantwoordelijken besproken en
opgevolgd worden.
Facet 5.3. Betrokkenheid studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld
Globaal beoordeelt de Commissie de ‘betrokkenheid van studenten, medewerkers, alum­
ni en het beroepenveld’ voor de masteropleiding als voldoende.
De verschillende geledingen die van belang zijn bij de onderwijsverstrekking door
de opleiding kunnen volgens de Commissie deelnemen aan de besluitvormingsprocessen en participeren in de onderwijsorganisatie en in de evaluatie van het onderwijsgebeuren. De studenten zijn formeel vertegenwoordigd op alle beleidsniveaus
van de faculteit en de universiteit. De Commissie stelt vast dat de opleidingen bereid
zijn om effectief rekening te houden met de mening van de studenten.
De Commissie heeft tijdens de gesprekken met de studenten vastgesteld dat zij hun
studentenvertegenwoordigers niet blijken te kennen. En al had dit in één van de
gevallen te maken met een recente overdracht van deze functie, toch meent de Commissie dat er op dit punt nog ruimte is voor verbetering. De Commissie vernam van
de opleidingsverantwoordelijken dat zij het mogelijke doen om de studentenvertegenwoordiging te promoten, maar wellicht houdt de korte duur van de opleiding
(2 jaar in vergelijking tot 4 of 5 jaar bij een volledige bachelor- en masteropleiding)
verband met de geringere interesse van studenten voor de functie als formele studentenvertegenwoordiger in raden en commissies.
De alumni zijn hoofdzakelijk door informele contacten betrokken bij curriculumbesprekingen en overleg. De Commissie vernam van de alumni met wie zij tijdens het
bezoek sprak, dat de alumnivereniging niet bijzonder actief is. De Commissie meent
dat een sterkere betrokkenheid van de alumni bij de opleiding wenselijk is. De opleiding onderhoudt goede informele contacten met het werkveld (ondermeer door
de diverse contacten van de staf met de professionele wereld), maar de Commissie
meent dat het beroepenveld nog op een meer structurele wijze kan betrokken worden bij de opleiding. Een heuse ‘banenmarkt’, als kennismaking tussen de student
en het beroepenveld kan hiervoor een hefboom zijn.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
De Commissie beoordeelt het facetten van het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ als
voldoende en heeft aldus een positief oordeel over dit onderwerp voor de Master in
de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and Cultural Anthropology.
Master K.U.Leuven 61
Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
De Commissie beoordeelt het ‘gerealiseerd niveau’ van de masteropleiding als voldoende.
De Commissie is van oordeel dat de Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social and Cultural Athropology academisch geschoolde masters
van een degelijk niveau aflevert, die een gedegen, brede basis aan kennis en vaardigheden ontwikkeld hebben om in verschillende sectoren actief te zijn. Het gerealiseerd niveau blijkt ook uit de masterproeven, waarvan de Commissie het niveau
als voldoende beoordeelt. Het is duidelijk dat het voorbeeld van de stafleden de
studenten hierbij inspireert. De alumni waarmee de Commissie sprak, gaven aan
dat zij tevreden zijn over de genoten opleiding en dat de multidisciplinariteit van de
opleiding een sterk punt is. De Commissie merkt hier ook op dat er geen gestroomlijnd beroepenveld aansluit op de opleiding en er bijvoorbeeld in Vlaanderen geen
beroep ‘antropoloog’ is, wat het voor de studenten niet eenvoudig maakt om een
job te vinden. De Commissie meent dat de degelijke vorming, een kritische geest en
de ontwikkelde vaardigheden op het vlak van veldwerk en participatieve observatie
troeven zijn die de afgestudeerden in diverse sectoren nuttig kunnen inbrengen in
de hedendaagse maatschappij.
Facet 6.2. Onderwijsrendement
De Commissie beoordeelt het ‘onderwijsrendement’ van de masteropleiding als goed.
In 2007-2008 slaagden 27 studenten (of 64%) in de Nederlandse taalvariant en
2 studenten (of 33%) in de Engelse taalvariant van de opleiding voor de opleidingsonderdelen in het eerste masterjaar. De Commissie stelt – op basis van de gedetailleerde cijfers van de eerste cohorte – vast dat omzeggens 2/3 van de studenten in
het eerste masterjaar meer dan de helft van de credits verwerven waarvoor ze zich
hadden geëngageerd. Ongeveer de helft van de studenten slaagde voor alle opleidingsonderdelen van het eerste jaar in 2007-2008. De Commissie geeft aan dat – ten
gevolge van de recente start van de opleiding – het bijzonder moeilijk is om reeds
een tendens te onderkennen in de slaagcijfers van de studenten voor deze opleiding,
omdat de eerste cohorte pas is afgestudeerd. De Commissie heeft er wel vertrouwen
in dat deze trend in de toekomst zal worden voortgezet.
De Commissie stelt vast dat de opleiding geen expliciet geformuleerde streefcijfers
heeft geformuleerd, hoewel er een impliciet beleid ter zake wordt gevoerd: jaarlijks
onderzoekt de POC het slaagpercentage van de opleiding en worden maatregelen ter
remediëring besproken en onderzocht. De Commissie meent dat een expliciet beleid
inzake streefcijfers de opleiding kan helpen om de slaagcijfers te analyseren, te interpreteren en mogelijke strategieën uit te tekenen. De Commissie beveelt de opleidings-
62 Master K.U.Leuven
Deel 2
verantwoordelijken aan om de slaagcijfers goed te monitoren en een dropout analyse te
maken, die moet toelaten de tendensen te onderkennen en waar nodig bij te sturen.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten
Omdat zij de facetten van het onderwerp ‘resultaten’ als variërend tussen voldoende
en goed beoordeelt, heeft de Commissie een positief oordeel over het onderwerp
‘resultaten’ voor de Master in de Sociale en Culturele Antropologie/Master of Social
and Cultural Anthropology.
Master K.U.Leuven 63
Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie
De Commissie is van oordeel dat de Master in de Sociale en Culturele Antropologie/
Master of Social and Cultural Anthropology aan de Katholieke Universiteit Leuven
voldoende generieke kwaliteitswaarborgen biedt en heeft aldus een positief eindoordeel over deze opleiding.
In het kader van het verbeterperspectief
formuleert de Commissie de volgende
suggesties:
Doelstellingen
- de toenemende nadruk op veldwerk is een zeer positief punt maar verdere formalisering van de plaats van het veldwerk in de doestellingen is dringend gewenst;
- voorzie de nodige methodologische begeleiding bij het veldwerk (gelet op de
diversiteit van de studenteninstroom);
Programma
- bewaak de eigenheid van de opleiding voor wat betreft het aantal antropologisch
verdiepende opleidingsonderdelen in het programma; versterk hiertoe de coherentie van het schakelprogramma en zorg ervoor dat de studenten die het behoeven, dit programma volgen;
- formaliseer de positie van het veldwerk in het programma;
- faciliteer (verschillende alternatieve vormen van) veldwerk en versterk de methodologische ondersteuning hiervoor in het programma;
- betrek de aanwezige AAP-leden meer bij het onderwijs om de koppeling tussen
het onderwijs en het zelf uitvoeren van onderzoek door de studenten mee te helpen maken;
- bewaak de werklast voor de studenten, ten gevolge van de veelheid aan papers
en opdrachten en bespreek de examenmogelijkheden (paper of eindexamen voor
een opleidingsonderdeel) duidelijker met de studenten;
- blijf communiceren over de optredende piekmomenten en het belang van spreiding van de werkdruk voor papers; verdere afstemming van de werkdruk tussen
de docenten onderling over hun onderdeel kan leiden tot een verdere verbetering
van de verdeling van taken voor de opleidingsonderdelen;
- formuleer en formaliseer met het docentenkorps een gezamenlijk gedragen onderwijsvisie voor de opleiding en draag die nadrukkelijker uit;
- zorg ervoor dat de masterproeven een meer duidelijke theoretische positionering
krijgen en versterk daartoe de begeleiding van de masterproeven;
64 Master K.U.Leuven
Deel 2
- herbekijk de toelatingsvoorwaarden voor de master, met als doel een beperking
van de diversiteit in de studentenkarakteristieken bij de instroom in het programma.
Inzet personeel
- betrek het AAP en BAP maximaal bij het onderwijs, bijvoorbeeld voor het begeleiden van masterproeven i.e. bij het onderzoek en schrijfproces;
- geef gevolg aan de personeelsproblematiek, door een oplossing te bieden aan het
probleem van een niet uitgeschreven vacature die in de praktijk wel bestaat.
Materiële voorzieningen
- verduidelijk de positie en taakomschrijving van de studietrajectbegeleider binnen
de opleiding:
- overweeg het toevoegen van een aantal specifieke elementen aan het monitorsysteem om de modale student te ondersteunen bij het benaderen van de staf;
- verstrek meer informatie over de mogelijkheden van de masteropleiding in de
antropologie, op het niveau van de instelling.
Interne kwaliteitszorg
- drijf de frequentie van bevragingen over het onderwijs op, gelet op de recente
omvorming van het programma;
- waardeer de inspanningen die de docenten leveren inzake onderwijs meer in de
promotieproblematiek;
- probeer studenten warm te maken om een studentenvertegenwoordigende functie op te nemen;
- betrek een delegatie van alumni sterker bij het curriculumoverleg;
- betrek het mogelijke beroepenveld meer bij de opleiding;
- werk aan verdere uitbreiding van de initiatievent om de student kennis te laten
maken met het beroepenveld en het beroepenveld met de toekomstige afgestudeerden.
Resultaten
- volg de slaagcijfers goed op en maak een dropout analyse voor de opleiding;
- formuleer streefcijfers voor de opleiding.
Master K.U.Leuven 65
Deel 2
II
Katholieke Universiteit Leuven
The Master of Cultures and Development
Studies
Preface
In accordance with its mission, the assessment panel presents in this report its
opinion on the six themes from the reference frame for accreditation and a global
opinion, which will be the basis for the NVAO to accredit the programme. In addition, the assessment panel makes recommendations for further improvement of the
quality of the education delivered by the programme.
The Katholieke Universiteit Leuven (hereafter ‘K.U.Leuven’) offers the post-initial
or Advanced Master’s programme ‘The Master of Cultures and Development Studies’ (shortened to ‘CADES’). The CADES programme is organised by the Faculty of
Social Sciences at the K.U.Leuven.
The CADES programme only has a short history, as it was first organised in its current form in the academic year 2007-2008. The CADES programme is organised as
a one year English language Advanced Master’s programme. It grew from a ‘Complementary Study Programme in Anthropology’, having an English and a Dutch language variant. The programme is supported by two research groups at the Faculty
of Social Sciences: the ‘Institute for Anthropological Research in Africa’ (IARA) and
the ‘Interculturalism, Migration and Minorities Research Centre’ (IMMRC). Its predecessor the ‘Aanvullende Studie van Culturen en Ontwikkeling’ and the ‘Master in
Cultures and Development Studies’ were founded in 1999-2000. Development was
seen as an important societal issue which many disciplines were confronted with.
In 2007 the management of the current CADES programme moved to the Faculty of
Social Sciences.
The master of Cultures and Development Studies 67
Section 2
The assessment panel formed its judgement about the programme based on the
self-evaluation report, the conversations and interviews with the Faculty Board and
directors, the co-ordinators, teaching staff, students and alumni of the programme,
the staff responsible for the study counselling and internal quality assurance, the
course materials, documentation of the programme and its Board meetings, examination results and Master’s theses and the additional information requested during
the assessment site visit. The assessment panel visited the lecture rooms, PC accommodation and the library during its assessment site visit at the institution.
Theme 1:
Aims and objectives
The general objectives of the CADES programme are (described in the self-evaluation report):
“The English post-initial master programme Master of Cultures and Development Studies aims at
enhancing the multi-disciplinary and intercultural expertise and skills of master students involved
or interested in advisory, research, policy or educational assignments in the international and/or
intercultural co-operation sectors.
The programme provides its students with insights and experiences in the complex dynamics of
the ongoing economical and informational globalisation, in international cooperation, and in cultural assertiveness. The programme builds on a number of selected perspectives and methodologies for prospecting, designing and evaluating development initiatives and research.”
The final attainment level of the programme is (described in the self-evaluation
report):
“Next to necessary domain-specific knowledge, the CADES programme wants to offer the students a critical anthropological attitude in their engagement with the development world. This
means that students learn to recognise the multi-layered qualities inherent in the social and cultural realities of development, while also acquainting themselves with the history of development
(cooperation) and its perspectives, so as to be able to critically analyse and assess the multiple
realities, actors and perspectives that characterise the field of development. Students should be
able to critically understand the mainstream theoretical and practical approaches within the development sector, and learn how to confront these approaches with the quests and endeavours of
local groups, in any given context of changing economic, social, ecological and cultural circumstances and conditions.
This means that students are supposed to be able to combine a critical-scientific attitude with a
critical-social one, and that they can use their domain-specific knowledge in an evolving social
debate, in a research setting (academic or applied), and in those instances where social and cultural interests, expectations and movements are challenged, defended, and evaluated.
As such CADES students contribute to a critical dialogue between diverse cultural settings, academics, development realities and actors. This is where CADES alumni can contribute to the ongoing development debates: equipped with an anthropological attitude, they have the capacity
68 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
to take clear and well grounded views that foster an understanding, but also dare to question,
mainstream policies and the – often top down – positions of dominant groups in development
policies, in society and in the world at large. Based on their training they will be able to discern and
interpret new data, developments, possibilities and trends – in the past, as well as in the present
and future.
CADES students, therefore, must be able to conceive of and discuss new approaches to development projects in an independent, nuanced and well-informed way. They are supposed to develop
the skills necessary to work within an interdisciplinary team of experts in development cooperation, research and policy.
Holders of a degree Master of Cultures and Development Studies:
- know how to recognise the multi-layered qualities of the social and cultural realities in a development context.
- are familiar with the headlines of the history of development (cooperation), the core development theories and paradigms and the larger cultural-historical context from which they issue.
- can critically assess mainstream development theories and practices and can formulate alternative theories, practices and approaches while taking into account social and cultural perspectives, interests, and expectations.
- are able to construe development (cooperation) from the viewpoint of local realities and epistemologies and relate this to anthropological theories and paradigms.
- are able to relate a critical scientific attitude when confronted with themes of culturesensitive
development.
- are able to relate their domain-specific knowledge to current debates on North-South issues.
- are able to use the knowledge that is specific for their area of competence in an evolving social
debate, and in those instances in which social and cultural interests, expectations and movements are defended, projected and evaluated.
- are able to discern and interpret new developments, insights and possibilities in the development sector in the light of past, present and future transformations.
- are able to design, develop, and carry out research or action-research in a development context: this might involve research concerning the preparation, the implementation, the evaluation or the reformulation of a development intervention; they are able to formulate advisory
or evaluative policies in line with the outcome of the research and to present these to a larger
audience of experts.
- have the capacities to work within an interdisciplinary and intercultural team of experts in development cooperation and policy making.
- are able to contribute substantially to the accumulation and improvement of knowledge
concerning the development arena and to a continuous dialogue between several actors in
development (cultural groups or associations, governments, political or private organisations,
donors, beneficiaries).
- are able to differentiate and understand new observations, possibilities and trends.
The master of Cultures and Development Studies 69
Section 2
Aspect 1.1. Level and orientation of the objectives of the programme
The assessment panel assesses the aspect ‘level and orientation of the objectives’ of the
CADES programme as good.
The assessment panel finds that the aims and objectives of CADES – outlined in the
self-evaluation report – touch on the key elements of the discipline of development
(cooperation) studies and evaluates these as good with respect to the development
of general competences and general academic-oriented competences at an advanced
level. The aims and objectives aim at the instillation of an advanced understanding
of and insight into the academic-disciplinary knowledge of the areas of research of
development (cooperation) studies and anthropology. There is ample attention for
the development of research skills and attitudes. The assessment panel finds that
there is ample attention in the aims and objectives for the latest developments in
the related areas of research.
The assessment panel is of the opinion that the aims and objectives of CADES are
in agreement with its reference frame and with the regulations imposed by law.
The assessment panel characterises the CADES programme as an advanced master’s programme (i.e. a post-initial programme) which is of a broadening nature.
This means that the assessment panel takes as the threshold for the evaluation of
the aims and objectives, the Dublin descriptors applicable at initial master’s level.
The programme management team agreed with the broadening characteristic of the
programme, as stated in the panel’s reference frame. The assessment panel characterises the combination of the cultural and development studies as an interesting
perspective on societal development.
The CADES programme is international in its content and form as the core themes
and topics studied in the programme have an international character and the student population is truly international. The mission statement is published on the
website and communicated through various channels to (prospective) students via
the international networks of the programme and its staff.
Aspect 1.2. Discipline-specific requirements
The assessment panel assesses the ‘discipline-specific requirements’ of the CADES pro­
gramme as good.
The self-evaluation report outlines the discipline-specific objectives of CADES as
follows:
“Next to necessary domain-specific knowledge, the CADES programme wants to offer the students a critical anthropological attitude in their engagement with the development world. This
means that students learn to recognise the multi-layered qualities inherent in the social and cultural realities of development, while also acquainting themselves with the history of development
70 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
(cooperation) and its perspectives, so as to be able to critically analyse and assess the multiple
realities, actors and perspectives that characterise the field of development. Students should be
able to critically understand the mainstream theoretical and practical approaches within the development sector, and learn how to confront these approaches with the quests and endeavours of
local groups, in any given context of changing economic, social, ecological and cultural circumstances and conditions.”
There is a good alignment in the aims and objectives of the CADES programme with
the professional requirements set by (international) peer groups and by the intended
professional field. The assessment panel is of the opinion that the discipline-specific
objectives are in accordance with those stated in the panel’s reference frame, aiming
at developing understanding and applicability of skills in a broad area of anthropological development cooperation related disciplines. The final qualifications are
derived from the academic discipline and are in line with the international academic
practice in the area of Development (cooperation) Studies. The discipline-specific
aims and objectives are also known by the students.
With respect to the distinct profiling of the CADES programme, some other programmes in related disciplines are organised in Belgium, e.g. by the Universiteit
Gent, the Universiteit Antwerpen and the Université Catholique de Louvain. The
Universiteit Gent offers a Dutch language programme ‘Master of Conflict and Development’, focusing on the political dimension of development (cooperation) and on
the relation between conflict and development. The Institute of Development Policy
and Management (‘IOB’) at the Universiteit Antwerpen offers three advanced master’s programmes in development studies and development cooperations, having a
different focus compared to the CADES programme (i.e. more economic-political
without a substantial anthropological angle of approach). The Université Catholique de Louvain offers a related programme, the professional Master ‘Politiques
Environmentales et Développement Durable’ focusing on the ecological rather than
the cultural viewpoint on sustainable development. The K.U.Leuven also offers an
initial Master’s programme in Social and Cultural Anthropology. The evaluation of
that programme can be found in a separate report in this cluster of evaluations. At
an international level, the ‘Institute of Development Studies’ (IDS) at Sussex University, the ‘School of Oriental and African Studies’ (SOAS) at the University of London,
the ‘Institute for Social Studies’ in Den Hague, ‘London School of Economics’ and
the ‘University of Edinburgh’ offer programmes that comprise elements that are
comparable to part of the CADES curriculum.
The master of Cultures and Development Studies 71
Section 2
General conclusion related to theme 1: Aims and objectives
Since the aspects ‘level and orientation’ and the ‘discipline-specific requirements’ of
the ‘Master of Cultures and Development’ are scored as good, the assessment panel
assesses ‘the aims and objectives’ of the CADES programme positively.
Theme 2:
Curriculum
The CADES programme consists of: compulsory courses (12 ECTS), mandatory seminars (14 ECTS), the Master’s thesis (16 ECTS) and elective courses (18 ECTS). The
electives are subdivided into themes: ‘knowledge systems and worldviews’, ‘economic development in a globalising world’, ‘social and technical development’, ‘civil
society’, ‘law and governance’, and ‘area studies’. Among the electives, an internship
can be done in a so-called ‘developing country’, where research on specific development challenges can be done. The programme also comprises the possibility for
students to do an internship (6 ECTS for an internship of at least 3 weeks, 10 ECTS
for an internship of at least 3 months).
The interdisciplinary CADES programme engages students in the study of development (cooperation) as an evolving understanding, grounded in anthropological
theory, of the diverse realities from the specific perspective of the group it studies.
The programme offers insight and knowledge about a wide variety of cultural contexts and perspectives, as well as to the development theories and anthropological
insights. The mandatory seminars learn students to relate the discipline-specific
knowledge to an evolving communal debate on North-South issues. Emphasis is
put on critical reading of texts, group work and in class presentations. Students
learn to work in interdisciplinary teams, study development cooperation and policymaking, and learn to question the mainstream theoretical and practical viewpoints
of the development ‘business’, in confrontation with changing economic, social,
ecological and cultural circumstances and conditions.
Aspect 2.1. Correspondence between the aims and objectives and
the curriculum
The assessment panel assesses the ‘correspondence between the aims and objectives and
the curriculum’ of the CADES programme as good.
The CADES programme adequately materialises its aims and objectives both with
respect to the level and orientation and with respect to the discipline-specific requirements and translates these into clear learning targets for each course. The subjects studied have a good quality and introduce students to a broad spectrum of
discipline-specific knowledge while the electives allow for specialisation within the
72 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
programme, in conformity with the students’ personal interest. The courses have
overall a good level. The courses are very well aligned with the subject of development (cooperation) and with the anthropological historical or contemporary perspectives. The programme allows for its graduates to enter the professional world
equipped with good knowledge and multiple skills. Students perceive the learning
contents in their programme as up-to-date, relevant and covering all major aspects
of the related disciplines.
At first students expect that CADES will hand them a ‘toolkit of methods and approaches’ to analyse and address issues in their personal explorations, but the staff
is clear about the intention to transgress this stage; the alumni as well explained
clearly to the assessment panel that the programme learnt them how to address
various complex situations in an open manner, using theoretical insights from anthropology to approach problematic situations and understand different perspectives. The assessment panel understands that the novice students have to find their
way in the multitude of elements of the theory and methodology explored in the
programme, but remains confident that along the way, students realise that the programme offers its graduates new ways of understanding rather than a mere toolbox
for addressing situations in a predefined manner.
Students can opt for an internship in the programme. Usually, the internship takes
place after completing all courses and before graduation. The internship can be used
for the Master’s thesis research. Students taking a long internship can graduate in
September or opt for a part-time programme, following the courses in the first year
and conducting the research for the Master’s thesis (including the internship) in the
second year. Students are encouraged to go abroad (excluding their home country)
for the internship. They are encouraged to find a host-organisation themselves and
they have to write a proposal, including a research plan. In the end a report is written
(10 to 15 pages for a short internship, 30 to 40 pages for a long internship), in which
the research is reported, reflected upon and the link with the CADES programme is
explained. During the examinations, the student can be invited to defend his/her
report in front of the internship panel. The assessment panel evaluates these procedures as highly satisfactory within the given time constraints. The question remains
whether it is possible to have non-initiated students in the span of only one year acquire sufficient anthropological understanding. Some students observed difficulty
in this respect. Yet, all of them agreed that being introduced to such views did help
them in gaining more insight into practical problems. An interesting alternative was
offered by some alumni who emphasized that the CADES training worked all the
better if one had already practical work experience in a development situation and
then used CADES as a coming back to academia.
The master of Cultures and Development Studies 73
Section 2
Aspect 2.2. Requirements for professional and academic orientation of
the programme
The assessment panel assesses the ‘requirements with regard to the professional and
academic orientation’ of the CADES programme as good.
After studying the self-evaluation report and following the discussions with the academic staff, students and alumni, the assessment panel is firmly of the opinion that
CADES adequately emphasises knowledge development as well as the development
of research and problem solving skills. The programme offers a broad range of courses in the disciplines related to development cooperation, guaranteeing the advancement in knowledge and insight. The final qualifications are well translated into
achievable aims and objectives for the individual courses, as well as for the entire
programme. The assessment panel appreciates good attention for discipline-exceeding elements in the curriculum. The academic staff guarantees a good alignment
with current developments in the areas of study through its professional expertise
and their authority in the research fields associated, and they integrate the results
of their research in their teaching. There is ample attention in the various courses
(mandatory and electives) for the development of knowledge, applicable in new contexts. The assessment panel is convinced that the programme offers the students
the possibilities to attain the final qualifications and to develop a more reflexive attitude that is of great value for dealing with problems in development cooperation.
The assessment panel remarks that this is very important for finding a job, as there
is no profession called ‘anthropologist’ in Flanders.
Aspect 2.3. Coherence of the programme
The assessment panel assesses the ‘coherence’ of the CADES programme as good.
The coherence within the CADES programme is adequate: all courses (the compulsory courses and seminars as well as the electives and the Master’s thesis) contribute
to the study of development cooperation from an anthropological point of view. The
assessment panel finds that there is a good balance between introductory courses
and more advanced courses; as well as between the basic concepts of anthropological theory and its practical applications in various situations. The mandatory components of the programme confront students with the necessary theoretical framework and methodologies while the electives allow students to add some degree of
specialisation in their curriculum. The assessment panel characterises the horizontal coherence as very good since the courses cover the different subfields of the
area of studies adequately. Moreover, the vertical coherence is guaranteed by a good
structuring of compulsory courses and a well considered choice of electives which
allow students to further explore into more depth particular preferences and their
own interests for specialisation. A problem though is that not all electives are taught
in English, so that the choice for non-Dutch speaking students is more limited.
74 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
Aspect 2.4. Duration of the programme
The CADES programme consists of 60 study credits (ECTS-credits). The assessment panel therefore assesses the duration of the programme as being in line with
the formal regulations described in the Act on the Restructuring of Flemish Higher
Education.
Aspect 2.5. Workload
The assessment panel assesses the ‘workload’ of the CADES programme as satisfactory.
The self-evaluation report outlines the workload for the programme to be estimated
between 1500 and 1800 hours and outlines that the programme conducts qualitative
measurements (i.e. student surveys) to follow up the perceived workload. The students
commented during the interviews that the workload is heavy although feasible and
they described the programme as intensive. In addition, they report a slight imbalance
of the workload towards the examination periods, due to the accumulating deadlines
for various papers and assignments.
The assessment panel investigated the link between the estimated and actual study
time in the self-evaluation report and discussed this issue during the interviews with
the parties involved. The estimated study time (between 1500 and 1800 hours for a 60
ECTS programme) should be feasible for a one year Advanced Master’s programme. At
university level, the courses are evaluated every other year by the students (including a
survey about the study load). In addition the programme management team uses qualitative methods (i.e. surveys) to discuss the perceived workload which the students.
The assessment panel is of the opinion that quantitative measures should be added to
these hearings, especially since the programme has just started in its current format.
The CADES curriculum comprises a course ‘the interdisciplinary seminar’, which, in
the past, was a one semester course. This resulted in a peak in the workload as the project needed to be presented close to the examinations in the first semester. The course
has been delayed and now starts a month later than the beginning of the academic year
while continuing in the second semester. Consequently, students have already grasped
the essence of the methodological frameworks when the seminar starts. This results
in a better spread of the workload over the two semesters. The assessment panel approves of this measure.
The assessment panel remarks that if students take a long internship (of at least 3
months) as an elective course, it is almost impossible for them to finish the programme in one year time. Yet students are well informed about the consequences of this
choice.
The master of Cultures and Development Studies 75
Section 2
Aspect 2.6. Coordination of structure and contents
The assessment panel assesses the ‘coordination of the structure and contents’ of the
CADES programme as good.
The assessment panel learned from the self-evaluation report and from the interviews with the parties involved that the programme uses a good variety of learning
activities: ex-cathedra lectures, interactive lectures, reading and discussion seminars, group work, in-class presentations and assignments. The students commented during the interviews that a broad range of teaching approaches, including various activating ones, are being used. The assessment panel is of the opinion that the
teaching methods are in line with the aims and objectives and that the students in
CADES are well engaged in active learning experiences.
The assessment panel has examined the course materials for the distinct courses,
put at its disposal during the assessment site visit and is of the opinion that the
course and reference materials are of high quality. Generally, a syllabus is provided
for the course, sometimes accompanied by readers that comprise a selection of texts
and materials, keeping up with current developments in the discipline. The assessment panel is of the opinion that good quality text books and reference materials are
used, which is in line with the level expected of a Master’s programme level. It was
understood that the readers are used to start a debate about the issues addressed.
During the site visit, the assessment panel was informed that the guiding educational concept of the K.U.Leuven was being discussed, revised and updated, resulting
in a new vision with respect to teaching and learning. The assessment panel notes
that a common educational concept for the programme is useful and is in fact being
developed in practice through the coherence of the various modules. It is, of course,
very important to further formalize this concept, discuss it in more detail and further
communicate it to the students.
CADES uses TOLEDO, the online learning environment of the Katholieke Universiteit Leuven, both as a communication tool and as a learning environment to support
the students’ learning process. The assessment panel appreciates this initiative.
Aspect 2.7. Assessment and examination
The assessment panel assesses the aspect ‘assessment and examination’ of the CADES
programme as good.
The assessment panel has examined a selection of examination questions in the
self-evaluation report and on display during the assessment site visit and is of the
opinion that the examination questions have an overall good quality and represent
a cross-section of the subjects addressed in the distinct courses. CADES uses a good
76 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
variety of test- and examination formats that are in agreement with the aims and
objectives for the programme. There is a balanced variation between open and closed book examinations, oral and written exams – dependent on the nature of the
courses and the aims and objectives – and a good use of permanent evaluation methods (e.g. in-class presentation of cases, participation in discussions, papers). The
examination procedures are moreover transparent: the students are informed well
in advance (at the beginning of the academic year) about the university policy, the
examination regulations and the nature of the examination formats and they can get
feedback about the results of the examinations if they ask for it.
Aspect 2.8. Master’s thesis
The assessment panel assesses the aspect ‘Master’s thesis’ of the CADES programme as
satisfactory.
The Master’s thesis comprises 16 ECTS, which is in conformity with the regulations
in the Decree on the Restructuring of Higher Education in Flanders. The main purpose of the Master’s thesis is outlined in the self-evaluation report as:
“The Master’s thesis is the culmination point of the programme. With the thesis the student demonstrates to have acquired the programme objectives. CADES students can opt for a theoretical
research or a more practice-oriented one, based on professional experiences or an internship.
During the research and in the final writing-up of the thesis, students have to clearly demonstrate
their ability to independently conduct advanced and original research. Students are to demonstrate their knowledge and critical scientific attitude when confronting the chosen themes.”
The Master’s thesis research starts in the first semester and follows consecutive
steps. Next to the help from and the supervision by their promoter information sessions are held with respect to various themes related to writing a Master’s thesis.
The Master’s theses are handed in during the month of May and defended in June
(first session) or handed in by August and defended in September (second session).
The Master’s theses are then defended before a jury consisting of the promoter,
the co-promoter and a second reader. The panel appreciates the early start and the
guidance offered for developing the Master’s thesis.
The assessment panel is of the opinion that students are offered the opportunity to
become involved in research performed within the research groups. In addition, the
assessment panel appreciates the public defence as part of the assessment of the
Master’s thesis.
The assessment panel has read and analysed a number of Master’s theses of the
former programme and a number of Master’s theses of CADES. The assessment panel evaluates the academic level of the Master’s theses as satisfactory: in the choice
of the subjects, in the methodologies applied and in analytical respect. It finds that
The master of Cultures and Development Studies 77
Section 2
the scores are fair and consistent with the quality of the work. The panel is of the
opinion that the aims and objectives of independent work by the students are attained.
Aspect 2.9. Admission requirements
The assessment panel assesses the ‘admission requirements’ of the CADES programme
as satisfactory.
The CADES programme offers direct access to holders of a Master’s degree in the
exact, human and/or medical sciences, or candidates who search for a more interdisciplinary and culture-sensitive approach that was missing in their previous
academic or professional experience. Especially the last group is very international.
Students holding a four years bachelor’s degree are accepted at an individual basis. Students need to give proof of English proficiency (TOEFL test of least 600 or
equivalent). From 2008-2009 onwards, the admission panel has decided to accept
students who have a very strong profile and good motivation, but who do not fulfil
the language criterion. The decision is made case by case and also depends on the
students’ willingness to follow a special course in Academic English, organised by
the K.U.Leuven.
In 2007, 44 students registered for CADES. In earlier years, on average 25 students
(averaged over 8 years) registered for the English variant of the Development and
Cultures programme and on average 16 students registered (over a period of 8 years)
for the Dutch language variant of the former programme. Given the very heterogeneous academic and cultural background of the students, new students are directed
towards a reading list to catch up on social sciences methodologies and academic
frameworks.
The assessment panel evaluates the form and content of the curriculum as fairly
well in line with the qualifications of most of the students at the intake, but notes
that for some students, the study is very different from their personal background
and from their former education. In these cases, where applicable, the assessment
panel suggests to cope with this problem by offering students tailor-made literature
suggestions.
General conclusion related to theme 2: Curriculum
The assessment panel evaluates all aspects related to the theme ‘curriculum’ as
varying from satisfactory to good and finally scores this subject ‘curriculum’ for the
CADES programme positively.
78 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
Theme 3:
Staff
Aspect 3.1. Quality of staff
The assessment panel assesses the aspect ‘quality of staff’ of the CADES programme as
excellent.
CADES is mainly taught by academic staff of the Faculty of Social Sciences, more in
particular by the researchers in the IARA research group. In addition, guest professors are used in the programme to enlarge the view on various other domains of
anthropology, next to the expertise of the IARA staff. It is the intention of the programme – in line with the remarks of the students and the alumni – to more involve
the researchers from the IMMRC in the programme as well. The assessment panel
welcomes the evolution to broaden the views on anthropologies and diminish the
rather exclusive focus on Africa.
The personnel policy for CADES is exercised by K.U.Leuven regulations. Positions
for full-time teaching staff are published internationally. Candidates are evaluated
based on their professional and educational qualities by an international selection
panel. The selection procedure also includes a ‘trial lecture’. The selection panel’s
opinion is submitted to the responsible bodies at the K.U.Leuven, where the final
decision is taken. The assessment and promotion of the academic staff are organised in accordance with university procedures. Amongst others, student teachers
evaluations are considered in the evaluation procedure. The teaching staff can follow educational training sessions within the K.U.Leuven.
The expertise of the teaching staff in the CADES programme is – according to the assessment panel – very good. Many professors are experts in their research field and
some professors’ research is recognised internationally. The teaching staff has good
didactic qualities and the students appreciate the quality of their lecturing. Consequently, the assessment panel evaluates the overall quality of the teaching staff as
very good, with respect to their expertise in the disciplines taught, the educational
approaches used and the didactic methods applied. Also the technical, administrative and organizational expertise of the staff is considered to be very good.
At the time of the assessment site visit, a new institution wide teachers’ evaluation
system was operational, i.e. the replacement of the ‘JaDe’ – ‘de Jaarlijkse Docenten­
Evaluatie’. The results from the evaluations of the teaching of the teaching staff is
taken into account in personnel policy and promotion of the staff. The assessment
panel was informed that in the time between the introduction of the new system and
the abolition of the former one, the programme director initiated evaluations of the
courses. The assessment panel highly appreciates this initiative. Didactic training is
offered at university level.
The master of Cultures and Development Studies 79
Section 2
Aspect 3.2. Requirements for professional and academic orientation
The assessment panel assesses the ‘requirements for professional and academic orienta­
tion’ of the staff of the CADES programme as excellent.
The research expertise of the staff involved in teaching the CADES programme (resident and visiting staff) has a good quality which is demonstrated by the list of
research output. It is relevant for teaching in the programme. The resident staff has
a broad and active international research experience (e.g. publications and involvement in various international organisations within their area of expertise). Where
relevant, their professional experience is very good too, as is the professional practice among the staff trusted with educational and education-supportive tasks. The
research outcomes of the staff are introduced in the lectures which ensures a high
level of transfer of advanced knowledge, research theory and practice to the students. The teaching staff has a good academic record and the students appreciate
their teaching.
The students suggested to arrange for a less tight timeframe in order to have time
to discuss various issues with the visiting staff and have more opportunities to talk
with them about the subjects covered in the courses. The committee advises to look
into possibilities of for example brown bag lunches or other moments for informal
discussion with visiting professors.
Aspect 3.3. Quantity of staff
The assessment panel assesses the aspect ‘quantity of the staff’ of the CADES programme
as satisfactory.
8 ZAP members (2,9 FTE) from the staff teach in the programme, 1 AAP member
(0,5 FTE) and 2 ATP members (0,35 FTE) further lend support to the programme.
Given the limited number of resident staff, the programme strongly relies on the
expertise and input of guest lecturers. Some occasionally teach in the programme
while others are asked on a regular basis and intend to establishing a long lasting
relation with CADES.
The assessment panel describes the number of ‘core’ faculty involved in teaching
the programme as adequate, given the limited number of students. However the
support (in terms of FTE) for the programme is critical in number in order to sustain
the quality of the programme in the long run, considering the guidance for the Master’s thesis and for the internships and in particular in view of the various backgrounds of the students. The panel is of the opinion that the quality of the teaching
is safeguarded by the very high commitment of the teaching staff, but is firmly of
80 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
the opinion that this situation could become critical in the near future since professors also have other duties in their own faculties. Therefore the assessment panel
points out that there is too much pressure put on the current staff; which should be
carefully monitored.
General conclusion related to theme 3: Staff
As the three aspects that comprise the theme ‘staff’ for the CADES programme are
evaluated as varying from satisfactory to excellent, the assessment panel has a positive opinion about the theme ‘staff’ for the Master of Cultures and Development
Studies.
Theme 4:
Services
Aspect 4.1. Facilities
The assessment panel assesses the aspect ‘facilities’ for the CADES programme as excellent.
CADES mainly uses the lecture halls, the smaller classrooms and computer facilities
on the Campus of Social Sciences of the K.U.Leuven. The large lecture rooms are
adequately equipped with the necessary tools to accommodate for modern teaching
approaches. In the smaller lecture rooms, the necessary equipment can be brought
in upon request. In addition, the electives are taught in the lecture rooms of other
Faculties. The ‘masterplan’ for the renovation of the campus had just been finished
when the assessment panel visited anthropology programmes. The assessment panel was impressed by the flair of the new premises. There are numerous PC rooms
on the Campus of the Social Sciences which the students can use.
The CADES students use the library facilities of the K.U.Leuven and the Faculty Library of Social Sciences (SBIB). The library is open from 8.30 AM till 6.30 PM during
the week, the library is closed in the weekends. The library is – to the assessment
panel – well equipped with an impressive collection of books and journals. In addition, the library contains all the manuals the teachers refer to as a study guide (as
mainly readers are used and the students are referred to some original manuals to
consult on the side). Reference works can be loaned overnight or in the weekend. In
addition the library of the K.U.Leuven has access to a large collection of electronic
journals. The students get an introduction to using the library facilities at the beginning of the academic year. In the library, a small room is reserved for students who
want to watch videos related to the programme. The electronic papers and reference
works are available on the premises of the K.U.Leuven. The library is equipped with
The master of Cultures and Development Studies 81
Section 2
numerous hotspots and on most campuses of the K.U.Leuven there is wireless access to the Internet. The assessment panel is of the opinion that the computer facilities are adequate.
On the campus, the international student meeting room Pangaea is located, which
functions as a common room for the students.
TOLEDO (‘Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen’ or ‘effective support of testing and learning’) – is the electronic learning- and test platform of the Association
K.U.Leuven. The platform offers different educational support functions (communication channels with and among students, facilities for group work, provision of
multimedia material, links referring to external resources, etc). As such, Toledo can
be an important tool in the support and guidance of the students’ (independent) learning process. The extent to which it is used, varies. Overall, the assessment panel
is of the opinion that TOLEDO is well used as an educational tool, next to its communicative aspects. The assessment panel evaluates the facilities and provisions at
the K.U.Leuven, at the disposition of the CADES programme to be of an excellent
quality.
Aspect 4.2. Tutoring, student support and guidance
The assessment panel assesses the aspect ‘tutoring, student support and guidance’ for
the CADES programme as good.
The programme is advertised via the research groups’ international networks and via
(programme-specific and other) brochures and on the K.U.Leuven website and the
CADES website, offering ample information about e.g. the teaching methods, scholarships, application and registration procedures, practical information about living
in Belgium. The students commented during the interviews with the assessment
panel that they are well informed about the programme. International students have
to submit a registration form to the university’s International Office, which, next to
collecting all data composes a report to be submitted to the programme directors
for approval. The student is informed through the International Office about the
decision of the programme management team.
For study guidance and most study related problems, the students address the staff
and coordinators of the programme. In case there is a need for psychosocial guidance, students can be referred to the competent bodies of the K.U.Leuven. For
practical information throughout the year, students can easily address the teaching
staff because of the open-door attitude. For information about future jobs, students
are directed to proper initiatives of the Group of Humanities or of the K.U.Leuven.
82 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
The assessment panel considers the student support and guidance to be very well
organised. Moreover, students can get in touch with the academic staff – although
some persistency is expected from their part. Appropriate mechanisms for student
counselling and guidance are operational. The assessment panel further learned
that there are no student complaints about the study guidance. It was observed that
the central services are neatly organised.
General conclusion related to theme 4: Facilities
As the aspects that comprise the theme ‘facilities’ for the CADES programme are
evaluated as varying from good to excellent, the assessment panel has a positive
opinion about the facilities and provisions of the Master of Cultures and Development Studies.
Theme 5:
Internal quality assurance
The quality assurance for the programmes at the K.U.Leuven is mainly exercised
at faculty level by the Permanent Teaching Committee (PTC), assembling teaching
staff (professors and assistants) and student representatives. The PTC is amongst
other things responsible for the curriculum of the programme and outlines the
educational reference frame. In addition, Steering Committees have been installed,
functioning as a sub-committee of the PTC and more closely following-up on the
quality of the curriculum of a particular programme.
In the Faculty of Social Sciences, the ‘Permanent Teaching Committee’ (shortened
to ‘PTC’) is the primary quality supervisor of the programme. The PTC meets regularly and guards the educational programmes offered in the field of Anthropology.
The PTC safeguards amongst other things the teaching methods applied, the curriculum and the individual courses offered in the programme and it considers the
remarks and possible dissatisfaction of the students.
Aspect 5.1. Evaluation of the results
The assessment panel assesses the aspect ‘evaluation of the results’ of the CADES pro­
gramme as good.
The quality of the curriculum and of the programme as a whole is monitored by
the PTC and is measured by means of various evaluations. In addition to these instruments, good informal contacts between the teaching staff and the students, as
well as the good functioning of the PTC provide additional input for the evaluation
of the programme as a whole and the individual courses in particular. The assessThe master of Cultures and Development Studies 83
Section 2
ment panel appreciates the dual nature of the evaluations (both at the level of the
programme and at course level). The assessment panel appreciates that the programme management team conducted additional evaluations of the programme in
order to monitor the changes in the programme and the quality of the teaching. The
assessment panel stresses that this is particularly relevant, as the university wide
evaluation system of the courses only measures the quality every other year, which
is – in the view of the assessment panel – not frequent enough to evaluate changes
in a fairly new programme.
The assessment panel was informed during the assessment visit about the procedures for the evaluation of the teaching of the staff. The assessment panel has looked
into the materials on display as well and finds that there are little incentives to
award good teachers for their efforts and for the high quality of their teaching. The
lecturer can comment on the critiques of the students in the documents that are added to his/her personnel file. It is felt that the system is set up in a rather defensive
manner. In practice, there seems to be little incentive for making special efforts in
the field of teaching because, in general, the research output is found to be more relevant in the academic world. The present procedure for evaluating teaching leaves
it – to some extent – to the lecturers to prove the quality of their teaching practices.
The self-evaluation report of CADES has an overall good quality, easily accessible
and providing consistent descriptions and evidence for the functioning of the programme and a critical weaknesses and strengths analysis of the programme. The
assessment panel remarks that the self-evaluation report was written with an open
mind. The interviews were held in a very friendly atmosphere and provided the assessment panel with good additional insights and information to establish a clear
opinion about the programme.
Aspect 5.2. Measures to effect improvement
The assessment panel assesses the aspect ‘measures to effect improvement’ of the CADES
programme as good.
It is the first time that the CADES programme has been the subject of an external
quality assurance initiative. The programme was not evaluated in the former educational evaluation of the ‘Sociale en Culturele Antropologie, November 2002’.
The CADES programme is monitored by the PTC that consistently evaluates – both
at the level of the individual courses and at programme level – the evolutions in
the programme. The assessment panel finds that not only the results of these formal evaluations, but also the incentives stemming from the informal feedback of
the students and of the alumni survey, as well as the frequent meetings between
the student representatives and the programme management team, clearly result
84 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
in discussed strategies for further alignment and improvement of the programme.
The assessment panel is further of the opinion that the programme director and her
team are very eager to learn from the students how the programme is perceived and
how it can be optimised further, which is in its view, a strong characteristic of commitment and internal quality assurance.
Aspect 5.3. Involvement of staff, students, alumni and the professional field
The assessment panel assesses the aspect ‘involvement of staff, students, alumni and the
professional field’ of the CADES programme as satisfactory.
The assessment panel is of the opinion that the involvement of the students is fairly good, given the frequent informal contacts, their representation in the PTC and
the systematic evaluation of the individual courses. The alumni are little related to
the programme. The assessment panel suggests that they could be more closely
involved with the programme. The contacts with the professional field are mostly
informal and are to be found in the valuable contacts of the academic staff with
the non-academic professional field through their (inter)national networks. The assessment panel is of the opinion that a more formally structured representation of
all stakeholders in the curriculum debate would be highly beneficial for the programme.
General conclusion related to theme 5:
Internal Quality Assurance
As the aspects that contribute to the theme ‘internal quality assurance’ are scored as
varying from satisfactory to good, the assessment panel has a positive opinion about
the theme ‘internal quality assurance’ for the Master of Cultures and Development
Studies.
The master of Cultures and Development Studies 85
Section 2
Theme 6:
Results
Aspect 6.1. Level that has been achieved
The assessment panel assesses the ‘level that has been achieved’ by the CADES pro­
gramme as good.
The assessment panel finds that the aims and objectives of CADES are indeed realised. The Master’s theses are of a satisfactory level, the examinations have an overall
good quality and the level is aimed at testing the students’ attainment of the academic level. Students have good opportunities to attain the objectives of the programme and it seems to be challenging but possible to graduate in the time foreseen. The
graduates seem to be well prepared to enter the professional field. The curriculum is
generally perceived by the students as providing them with a comprehensive understanding of development (cooperation) from an anthropological point of view.
Aspect 6.2. Study progress
The assessment panel assesses the aspect ‘study progress’ of the CADES programme as
good.
The in depth follow-up of the programme management team and of the PTC guarantees that the study load and problems are consciously monitored and that solutions are found for any problem that may occur. This attitude in itself fosters the
study progress of the students, as they are heard in case of trouble. In 2007-2008,
70% (31 out of 44 students) of the student group graduated for the programme in
one year, i.e. in the foreseen time frame.
Based on these preliminary findings (of the first year), the assessment panel has no
reason to suspect problems with an eye on the future and therefore awards the score
‘good’ for aspect 6.2: ‘Study progress’. The panel points out that a more substantive
evaluation of the results will only become possible in a few years time.
General conclusion related to theme 6: Results
Since both aspects contributing to the theme results’ are scored as good for the
CADES programme, the assessment panel has a positive opinion about the theme
‘results’ for the Master of Cultures and Development Studies.
86 The master of Cultures and Development Studies
Section 2
General opinion of the assessment panel
The CADES programme
The assessment panel evaluates the Master of Cultures and Development Studies as
having good generic quality elements and expresses a positive final opinion since the
different criteria of the six themes from the accreditation framework are satisfied.
With regard to improvements to be made to
the programme, the assessment panel raises
the following suggestions for change
Curriculum
- conduct quantitative study time measurements to follow up on the actual and
perceived workload for the programme;
- develop a common educational concept for the programme;
- the anthropological view to unravel practical development problems is an excellent focus for this programme. But this means that the staff has to remain alert
for the problems of students for whom this view is relatively new.
Staff
- Enlarge the involvement of the IMMRC staff in CADES to diminish the exclusiveness of the focus on Africa;
- Try to enlarge the number of ‘core faculty’ teaching in the programme so as to
avoid overburdening of the limited number of teaching staff involved at present.
Internal quality Assurance
- More formally involve the alumni and representatives of the professional field in
the curriculum debate for the programme;
- Devise manners to better appreciate the quality of the teaching practice of the
staff with respect to their appointment and possible promotions.
The master of Cultures and Development Studies 87
Section 2
Bijlage 1
Personalia van de leden
van de visitatiecommissie
Prof. dr. Peter Geschiere
Peter Geschiere is Professor of African Anthropology at the University of Amsterdam (earlier at Leiden University). He was visiting professor at Humboldt University
(Berlin), Ecole des Hautes Etudes (Parijs), University of Columbia (New York), New
School for Social Research (New York), University of Witwatersrand (Johannesburg),
University of Cape Town, University of Yaounde I (Cameroon), University of Buea
(Cameroon), University of Kisangani (Congo), University of Tromso (Norway). He is
fellow of the Royal Netherlands Academy of Sciences and the Academy of Sciences
of Cameroon. In 2002 the African Studies Association (USA) gave him the award of
‘Distinguished Africanist of the year.’ He is board member and chair of the awards
jury for the Prince Claus Fund, and co-editor of the journal Ethnography (with
SAGE). His publications include The Modernity of Witchcraft: Politics and the Occult
in Post-colonial Africa (Virginia UP); Globalization and Identity: Dialectics of Flow and
Closure (Blackwell – with Birgit Meyer); The Forging of Nationhood (Manohar – with
Gyanendra Pandey); and Perils of Belonging: Autochthony, Citizenship and Exclusion
in Africa and Europe (Chicago UP). He has also written numerous essays on various
aspects of economy, society, and culture in West Africa. At present he works on a
book on Witchcraft, Intimacy and Trust: Africa in Comparison. He supervised Ph.D.
projects by students in the Netherlands, USA, Germany, Cameroon, South Africa
and Mozambique. Since 1971 he undertook historical-anthropological field-work in
various parts of Cameroon and elsewhere in West Africa.
90 Personalia
Bijlage 1
Prof. dr. Jan Rath
Jan Rath received his MA degree in cultural anthropology and urban studies and his
PhD from Utrecht University. He is now Professor of Urban Sociology, Head of the
Department of Sociology and Anthropology, and Director of the Institute for Migration and Ethnic Studies (IMES) at the University of Amsterdam. He is, moreover, involved in the IMISCOE Research Network, and European Chair of the International
Metropolis Project. He has been active in various other disciplines, such as political
science, sociology of law, economics and economic sociology. He previously held
academic posts at the Center for the Study of Social Conflicts (COMT) in Leiden
University, the Center for the Study of Multi-Ethnic Society (SMES) in Utrecht University, the Institute for the Sociology of Law in the Catholic University of Nijmegen, and the Department of Sociology in the University of California at Los Angeles
(UCLA). He, moreover, was visiting scholar at the University of Glasgow and the
University of Technology in Sydney. He has been an advisor of the Dutch local and
national governments, the European Commission, the OECD, the United Nations,
and various other organizations. He was the founding and managing editor of the
Dutch quarterly journal Migrantenstudies (until 2002), was editor of the Netherlands’ Journal of Social Sciences, and is currently editor of the International Journal
of Entrepreneurial Behaviour and Research, advisory editor of the International Migration Review (IMR), associate editor of the Journal of International Migration and
Integration (JIMI), and editor of the Solidarity and Identity Series of the Amsterdam
University Press. He is author of numerous articles, book chapters, books and reports on the sociology, politics and economics of post-migratory processes. They
include Immigrant Businesses: The Economic, Political and Social Environment (Macmillan 2000); Unravelling the Rag Trade: Immigrant Entrepreneurship in Seven World
Cities (Berg/New York University Press 2002); Immigrant Entrepreneurs: Venturing
Abroad in the Age of Globalization (Berg 2003), and Tourism, Ethnic Diversity, and the
City (Routledge 2007).
Personalia 91
Bijlage 1
Dr. Danielle De Lame
Danielle de Lame is ‘werkleider’ en ‘afdelingshoofd’ at the Royal Museum for Central Africa. She studied psychology and sociology at the Université Catholique de
Louvain. She fulfilled her Ph. D. in Social and Cultural Sciences at the Free University of Amsterdam. Her dissertation has been translated into English and published
by the Press of the University of Wisconsin with the title ‘A Hill among a Thousand.
Transformations and Ruptures in, Rural Rwanda’. She has a long experience in bibliographical work, first as the co-author of the Rwandan national bibliography, then
as collaborator and director of a database bearing on all Africa South of Sahara in
all areas of social sciences and humanities (http://societies.africamuseum.be). This
has allowed her to develop a broad, interdisciplinary knowledge of her field. She is
a specialist of Rwanda and has published extensively on this country, but has also
published on Senegal and Kenya, and directed publications on DR Congo and South
Africa, in urban anthropology and on popular cultures. She has fieldwork experience in rural as well as urban areas, in refugee camps and at the CHU de Fann-Dakar
(ethno-psychiatry). She has been a member of the commission G4 of the Fonds voor
Wetenshappelijk Onderzoek Vlaanderen (FWO), has occasionally been an evaluator
for the Vlaamse Inter-Universitaire Raad (VLIR) and for the Fundaçao para a Ciência
e a Tecnologia (Lisboa). She has been a member of the scientific board of the Royal
Museum for Central Africa. She was ‘Maître de conference’ at the Université de Liège for seven years and has taught at the University of Antwerp within the program
‘Genre et Développement’ jointly organized by DGOS and VLIR.
92 Personalia
Bijlage 1
Prof. dr. Marc Spoelders
Marc Spoelders (1947) studeerde na een opleiding tot leraar secundair onderwijs, pedagogische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Hij behaalde er zijn doctoraat
in 1975. Sinds 1970 is hij werkzaam aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische
Wetenschappen van deze universiteit, eerst als bursaal/mandaathouder van het
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1970–1980), later als assistent, werkleider
en lector (1981–1990) en sindsdien als zelfstandig academisch personeelslid (hoofddocent). Hij is voorzitter van de Vakgroep Pedagogiek van de Universiteit Gent en
onderwijst pedagogiek en didactiek. Hij was tevens gastprofessor aan verscheidene
binnen- en buitenlandse universiteiten. Hij zit het Lokaal Overleg Platform voor met
betrekking tot het secundair onderwijs in de regio Gent. Zijn onderzoeksinteresse
gaat voornamelijk uit naar taalpedagogische onderwerpen. Hij publiceerde een honderdtal bijdragen in internationale en nationale wetenschappelijke en professionele
tijdschriften, en is de editor of auteur van boeken over geletterdheidsopvoeding,
lezen, schrijven, pedagogische grammatica’s, pedagogische pragmatiek en communicatie. Verder was hij organisator van en geïnviteerd spreker op verscheidene internationale wetenschappelijke congressen. Prof. M. Spoelders is ook de editor van het
internationaal tijdschrift ‘Scientia Paedagogica Experimentalis’ en lid van de redactie van internationale en nationale wetenschappelijke pedagogische en toegepast
linguïstische tijdschriften. Hij is past-president van de ‘Association Internationale
de Linguistique Appliquée’ en treedt geregeld op als adviseur voor internationale en
nationale gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties.
Mevr. Laurie Dul
Laurie Dul (Leiden, 1988) is een derdejaars studente Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Momenteel volgt zij naast
haar studie Culturele Antropologie aan dezelfde universiteit een minor Bedrijfskunde. Sinds januari 2009 is zij student-lid van de Opleidingscommissie Culturele
Antropologie.
Personalia 93
Bijlage 1
Bijlage 2
Het bezoekschema
Dag 1: Donderdag 3 december 2009
9u00 – 10u30
intern beraad visitatiecommissie
10u30 – 11u00
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris),
facultair coördinator
11u00 – 11u45
faculteitsbestuur, opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie,
studenten en AAP bij onderwijskundig overleg alle opleidingen
11u45 – 12u30
studenten Master
12u30 – 13u30
lunch en intern beraad commissie Master
13u30 – 14u00
personeel AAP Master
14u00 – 14u45
personeel ZAP Master
14u45 – 15u30
intern beraad commissie – inzage lesmateriaal, examenvragen, MP’s Master
15u30 – 16u15
studenten Manama
16u15 – 17u15
Personeel AAP en ZAP Manama
17u15 – 18u00
intern beraad en inzage lesmateriaal, examenvragen ed. Manama
18u00 – 18u45
afgestudeerden Manama
18u45 – 19u30
afgestudeerden master
19u30 – 20u15
ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
(alle betrokken opleidingen)
20u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dag 2: Vrijdag 4 december 2009
9u00 – 10u00
verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding, ombudspersoon,
internationalisering, interne kwaliteitszorg (opleidingen, facultair en centraal)
10u00 – 11u30
bezoek onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u30 – 12u15
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u15 – 15u00
middagmaal en intern beraad visitatiecommissie
15u00 – 15u15
toelichting bij veldwerk
15u15 – 16u15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit(en), opleidingsverantwoordelijken van alle opleidingen, facultair coördinatoren
16u15 – 17u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
96 Bezoekschema
Bijlage 2
Ravensteingalerij 27
B – 1000 Brussel
T +32 (0)2 792 55 00
F +32 (0)2 211 41 99
www.vlir.be
[email protected]
Download