S2-5 Begripspracticum (info) Uit onderzoek blijkt dat leerlingen vaak weinig leren van het practicum als het gaat om begripsontwikkeling ook al voldoet het werkblad aan de kenmerken van een goed werkblad. Verbetering is te verwachten als docenten bij de na te streven leerdoelen onderscheid maken in drie soorten leerlingenpractica: -vaardigheidspracticum gericht op het hanteren van apparatuur of experimentele vaardigheden, -begripsspracticum gericht op het kennismaken met verschijnselen als basis voor begripsvorming en -onderzoekspracticum voor het onderzoeken van verschijnselen vanuit een zelf op te stellen werkplan. Vaardig zijn met de apparatuur is een noodzakelijke voorwaarde om practicum te doen dat gericht is op kennismaking met verschijnselen als basis voor begripsvorming. Bij het begripspracticum gaat onze voorkeur uit naar een combinatie van opdrachtenblad en verslagblad en naar onderscheiden doe-, waarneem- en denkopdrachten. Doe- waarneem- en denkopdrachten Bij het leren van natuurkundige of scheikundige begrippen via practicum speelt objectwisseling een belangrijke rol. Het object dat de meeste aandacht krijgt is het materiaal waarmee de proef gedaan wordt, en de directe waarnemingen en metingen daaraan. Maar het leren van begrippen vind meestal plaats aan een ander object, namelijk de vastgelegde waarnemingen en metingen. Door doe-, waarneem-, en denkopdrachten te onderscheiden wordt met deze objectwisseling rekening gehouden. Een doe-opdracht vraagt de leerling een handeling uit te voeren met spullen. Een waarneemopdracht vraagt de leerling om waarnemingen en metingen te doen en deze weer te geven in een geschikte verslagvorm. Een denk-opdracht vraagt de leerling de geordende waarnemingen en metingen nader te overdenken. De waarneem-opdracht vorm daarmee de schakel tussen de doe-opdracht waarin de practicumspullen object van onderzoek zijn en de denk-opdracht waarin de vastgelegde waarnemeingen en metingen het object van onderzoek zijn. Het onderscheid in doe-, waarneem- en denkopdrachten maakt voor de leerlingen duidelijk welke aandacht gevraagd wordt en dat practicum doen niet alleen het uitvoeren van handelingen is met het verstand op nul. Opdrachtblad en verslagblad Een goede verslagvorm voor waarnemingen en metingen is noodzakelijk om een object te krijgen dat geschikt is voor begripsvorming middels denkopdrachten. Op een verslagblad worden de resultaten van waarnemingen en metingen in een geschikte verslagvorm vastgelegd; bovendien worden de antwoorden op de denk-opdrachten op het verslagblad geformuleerd. Onze voorkeur gaat uit naar een onderscheiden opdrachtenblad en verslagblad boven een werkblad waarin opdrachtenblad en verslagblad zijn geïntegreerd. Redenen hiervoor zijn: -een verslagblad is compacter dan een werkblad; -bij eenzelfde opdrachtenblad kunnen verschillende verslagbladen gemaakt worden die verschillen in hoeveelheid structuur; van geheel bij het handje houden tot schrijven van een eigen verslag. Daarnaast is een verslagblad (evenals een werkblad) een prima instrument om zicht te houden op het werk van de leerlingen en gedurende het practicum feed-back te kunnen geven. Ed van de Berg, Jaap Buning, Practicum: leren ze er wat? In Bron: NVOX 19 (6), 245-249 (juli 1994) Vormgeving opdrachtenblad Het opdrachtenblad heeft de volgende onderdelen -een titel met illustratie; -een korte inleiding zo mogelijk in context; -een onderzoeksvraag, aangegeven met een vraagteken (?); -een tekening van de opstelling met en genummerde spullenlijst -doe-opdrachten puntsgewijs voorafgegaan door een liggend streepje (-) -waarneem-opdrachten puntsgewijs, genummerd (1, 2, …) -denkopdrachten puntsgewijs, aangegeven met een letter (a, b, c, ….) Vormgeving verslagblad. Het verslagblad heeft de volgende kenmerken: -Er is voldoende ruimte voor verslaggeving van de waarneem-opdrachten (genummerd) en van de denkopdrachten (met een letter aangegeven). -Het stimuleert de leerlingen tot het opschrijven van zinnen in plaats en kale gegevens of losse kreten. Het geeft zoveel structuur dat de leerlingen geholpen worden bij het verkrijgen van een geschikt object voor de denk-opdrachten. -Het geeft zo weinig structuur dat de leerlingen met hun eigen woorden en op hun eigen wijze verslag kunnen doen van hun bevindingen, overwegingen en conclusies. -Het sluit af met een doelformulering van het practicum. Het nu volgende voorbeeld heeft bovenstaande kenmerken. Meten met Rennies tabletten Chemische reacties kunnen heel langzaam maar ook heel snel verlopen. De snelheid waarmee een reactie verloopt, hangt af van een aantal factoren. We onderzoeken één factor aan de hand van Rennie – tabletten. Waar worden deze tabletten voor gebruikt? ? In onderstaande proef onderzoek je de factor ‘verdelingsgraad’. Nodig: 1 twee kleine bekerglazen elk met 20 mL zoutzuur 2 Twee Rennie - tabletten 3 stopwatch of horloge 4 kleine mortier met stamper Kleine mortier met stamper Klein bekerglas Onderzoek - Stop één Rennie – tablet in het bekerglas met zoutzuur. 1 Meet de tijd tot het tablet helemaal verdwenen is. 2 Schrijf ook alle andere waarnemingen op. - Verpoeder de tweede Rennie in de mortier mbv de stamper. Voeg het poeder toe aan het tweede Bekerglas met zoutzuur. 1 Meet de tijd tot het tablet helemaal verdwenen is. Inzicht a Welk verschil merk je op als je beide tijden met elkaar vergelijkt? b Geef een verklaring voor het waargenomen verschil? Meten met Rennie – tabletten Verslagblad van: …………………………………………………….. Samengewerkt met: …………………………………………………….. Tijdsduur hele Rennie – tablet Tijdsduur Rennie – poeder t= t= s s (a) Verschil in tijdsduur tussen de proeven: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… (b) Verklaring voor het waargenomen tijdsverschil: …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Nu kun je: -uitleggen hoe de reactiesnelheid afhangt van de verdelingsgraad van een stof