hoofdstuk 4

advertisement
HOOFDSTUK 4
Fysieke ontwikkeling in de eerste
twee levensjaren
Organization
Inhoudsopgave
1. LICHAAMSGROEI
3
VERSCHUIVINGEN IN LICHAAMSGROOTTE EN SPIER-VET VERHOUDING
GROEITRENDS: INDIVIDUELE EN GROEPSVERSCHILLEN
VERSCHUIVINGEN IN LICHAAMSPROPORTIES
3
3
4
2. ONTWIKKELING VAN DE HERSENEN
4
ONTWIKKELING OP HET MICROSCOPISCHE NIVEAU
ONTWIKKELINGEN OP HET NIVEAU VAN DE CORTEX (HERSENSCHORS)
OMGEVINGSINVLOEDEN ZIJN ERG BELANGRIJK
4
5
5
3. LEERVERMOGENS
7
3.1 KLASSIEKE CONDITIONERING
3.2 OPERANTE CONDITIONERING
3.3 HABITUATIE
3.4 IMITATIE
7
7
7
7
4. MOTORISCHE ONTWIKKELING
8
5. ONTWIKKELING ZINTUIGEN
11
5.1. TASTZIN, REUK, EN SMAAK
5.1.1 TASTZIN
5.1.2 REUK EN SMAAK:
5.2. GEHOOR
5.3. ZICHT, DIEPTEPERCEPTIE, EN PATROONPERCEPTIE
5.3.1 ZICHT
5.3.2 DIEPTEPERCEPTIE
5.3.3 CONTRASTSENSITIVITEIT
5.3.4 PATROONPERCEPTIE
5.3.5 GEZICHTSPERCEPTIE
5.4. INTERMODALE PERCEPTIE
11
11
11
12
13
13
13
14
14
15
16
2
Hoofdstuk 4: Fysieke ontwikkeling in de
eerste twee levensjaren
1. Lichaamsgroei
Verschuivingen in lichaamsgrootte en spier-vet verhouding
o
o
o
o
o
50% toename in lengte van geboorte tot eerste verjaardag
75% tegen tweede verjaardag
Groeispurten
Gewicht x 2 tegen 5 maanden, x 3 tegen einde 1e jaar, en x 4 tegen einde 2e jaar
Toename in baby-vet tot ongeveer 9 maanden (warmte) = lichaamstemperatuur
constant houden
daarna opnieuw slanker
Groeitrends: individuele en groepsverschillen
o
o
o
o
Meisjes iets kleiner en lichter dan jongens + meer vet ivm spieren
Continue ontwikkeling want het is kwantitatief
Etnische verschillen
Individuele verschillen
verschil in snelheid van de fysieke groei
o Skelet leeftijd (bij geboorte zijn meisjes voorop)
Bij geboorte
hoofd ¼
lichaam
3
Verschuivingen in lichaamsproporties
Cephalocaudaal
• “Van hoofd naar staart”
• Onderste deel van lichaam ontwikkelt zich minder snel dan het hoofd
• Vb hoofd is ¼ van totale lichaamslengte bij de geboorte
Proximodistaal
• “Van dicht naar ver” (dicht bij as, romp groeit sneller dan armen en benen)
• De uitersten groeien later dan het hoofd en de borst
2. Ontwikkeling van de hersenen
Ontwikkeling op het microscopische niveau
•
•
Bij de geboorte hebben baby’s veel meer neuronen dan ze nodig hebben
Onmiddellijk na de geboorte:
• Verbindingen tussen neuronen
• Neuronen zonder verbindingen sterven af (20 tot 80%)
• Stimulatie wordt essentieel (geprikkeld door buitenwereld)
– Gestimuleerde neuronen vormen verbindingen en synapsen
– Niet-gestiumuleerde neuronen verliezen hun synapsen en keren terug naar
een ongedifferentieerde staat = ‘synaptic pruning’ = synaptisch snoeien
4
 Proces van myelinisatie
• Schacht van myeline rond axonen, waardoor informatie-overdracht
sneller gaat
• Gevolg: volume en gewicht van hersenen nemen toe
Ontwikkelingen op het niveau van de cortex (hersenschors)
•
•
•
Regionen ontwikkelen naarmate functies ontwikkelen
Eerst ontwikkeling in visuele, auditieve, motorische gebieden
Pas later: taal en frontale cortex (hogere-orde denken)


–
–
Initieel: hoge mate van plasticiteit
Lateralisatie: de twee hemisferen van de hersenen krijgen elk een aparte set functies
Links: verbaal, sequentieel denken, positieve emotie
Rechts: spatiaal, parallel en holistisch denken, negatieve emoties
Omgevingsinvloeden zijn erg belangrijk

Stimulatie is nodig om neuronen te activeren en verbindingen te doen maken
• Experimenten met dieren
• Experimenten met weeshuiskinderen (Er is herstel mogelijk als je
vroeg genoeg uit die omstandigheden bent weg geraakt)

Ook overstimulatie kan cognitieve schade toebrengen

experience-expectant brain growth
Een zeker basis-stimulatie is nodig en
wordt door het brein verwacht

experience-dependent brain growth
Andere ervaringen zijn uniek voor elk
individu en zorgen voor interindividuele
verschillen in hersen ontwikkeling
•
Slaappatroon verschuift naar dag-nacht
ritme tijdens het
eerste levensjaar
•
Behoefte aan
slaap daalt van 18
tot 12 uren per
dag tegen 2e jaar.
5
•

Erfelijkheid: invloed op de lichaamsontwikkeling
– Lengte
– Gewicht
– Snelheid van groei
Zolang omgeving niet extreem negatief is
•
Voeding
– Zeer cruciaal in eerste 2 levensjaren want 2x zoveel energieverbruik als volwassene
– Borst- versus flesvoeding (zie tabel p. 131)
• Goede balans vetten & proteïnen
• Volledigheid (alle noodzakelijke ingrediënten)
• Verteerbaarheid: minder diarree
• Gezonde groei: minder dik en leniger op 1-jarige leeftijd
• Vlottere overgang naar vast voedsel omwille van verschillende smaken
van moedermelk
•
Borstvoeding
– Ontwikkelingslanden: 6 à 14 maal grotere kans op overleven op 1-jarige leeftijd bij
borstvoeding
– Meer tijd tussen twee opeenvolgende kinderen
– Geen verschil in emotionele aanpassing!
•
Snelle gewichtstoename in babytijd licht gecorreleerd met kans op overgewicht op
oudere leeftijd
– Fruit en groenten
– Beweging
•
Slechte voeding
– Marasmus = complete fysieke achteruitgang tijdens eerste jaar; zeer mager
– Kwashiorkor = gezwollen buik door gebrek aan proteïnen; 1ste-3de jaar

voeding verbetert?
-> hersenfuncties beschadigd, overeten wanneer er voedsel genoeg is
->schade aan hart, lever, organen
->leren en gedrag ook aangetast
-> cach-up growth in lengte, maar niet in herseninhoud
•
Emotioneel welzijn
– Niet-organisch gebrek aan enthousiasme = groeistoornis door gebrek aan
ouderlijke liefde (~ marasumus)
• Koude en ongeduldige ouders bij borstvoeding
• Ongelukkig huwelijk
• Abnormaal eetpatroon lokt ongeduld soms uit (wederkerig)
– Teruggetrokken en apathisch gedrag bij kind
6
3. Leervermogens
3.1 Klassieke conditionering
een neutrale stimulus wordt gecombineerd met een stimulus die leidt tot een reflex. Van
zodra de baby een link maakt tussen beide, zal de neutrale stimulus ook een gedrag
voortbrengen.
3.2 Operante conditionering
•
•
•
Bekrachtiging (beloning): frequentie van gedrag stijgt
Straf: frequentie van gedrag daalt
Kan gebruikt worden om na te gaan welke visuele stimuli baby’s interessant vinden.
Hoe?
3.3 Habituatie
= graduele afname in de sterkte van een respons (hartslag,
kijken) ten gevolge van repetitieve blootstelling
•
•
Herstel = de vaststelling dat een nieuwe stimulusverandering in omgeving resulteert in een terugkeer naar
het hogere niveau van responsiviteit
Voordeel van habituatie: onze aandacht is meer gefocust
•
Mogelijkheid 1: Testfase volgt onmiddellijk na habituatie
fase
– Herstel naar de “nieuwe” stimulus meet (a) voorkeur
voor nieuwe stimuli en (b) “recente” geheugen
•
Mogelijkheid 2: Testfase volgt veel later na habituatie fase
– Herstel naar een de “oude” stimulus meet (a) voorkeur voor vertrouwde stimuli en
(b) “uitgesteld” geheugen
3.4 Imitatie
= capaciteit om gedrag van andere personen te imiteren (vanaf 2 dagen oud)
– Voor een deel aangeboren
– Betwist door anderen: enkel reflexmatig
– “Mirror” of spiegelneuronen in de hersenen = biologische basis
vuren wanneer je een actie imiteert en omgekeerd en leidt tot empathie, vroege
imitatie gedrag is functioneel om spiegelneuronen in beweging te zetten
7
4. Motorische ontwikkeling
•
•
Elke nieuwe stap zorgt er voor dat baby’s en peuters ...
– zichzelf beter leren kennen
– de wereld om zich heen beter leren kennen
Motorische ontwikkeling beïnvloedt sociale ontwikkeling
•
Ruwe motorische ontwikkeling = controle verwerven over acties waardoor je beter de
omgeving kan exploreren
– Kruipen, wandelen
•
Fijne motorische ontwikkeling = controle verwerven over kleinere acties
– Reiken, grijpen
•
Sequentie van motorische ontwikkeling (zie Tabel 4.2 p137) = uniform  snelheid van
vooruitgang
•
Proximodistale trend = van binnen naar buiten = hoofd, romp en armen voor handen en
vingers
– Ruwe motorische ontwikkeling voor fijne motorische ontwikkeling
•
Cephalocaudale trend = controle over het hoofd komt voor controle over romp en
benen
– Hoofdje opheffen (2 maanden)
– Zitten zonder steun (6 maanden)
– Wandelen zonder steun (12 maanden)
•
Kruipen als voorbeeld van cephalocaudale motorische ontwikkeling:
– Buikligging
– Hoofd optillen
– Steunen op de onderarmen
– Bovenlichaam steunt op de gestrekte armen
– Sluipen = zich vooruit trekken op de armen
– Kruipen op handen en knieën
8
9
•
Dynamische systeemtheorie = nieuwe motorische vaardigheden aanleren impliceert het
verwerven van een gradueel complexer actiesysteem
– Wandelen = combinatie van kruipen, staan en stappen
– Fiets rijden = zitten, trappen, sturen
•
4 factoren bij elke nieuwe vaardigheid
– Ontwikkeling van centrale zenuwstelsel
– Capaciteit van het lichaam om te bewegen
– Doelen van het kind
– Ondersteuning door omgeving
•
Nieuwe vaardigheid: eerst tentatief en onzeker, later vlotter en efficiënter (door
oefening)
– Trial and error
– Emotioneel beladen (als het kruipen niet lukt, boos)
– vb. Achteruit ipv vooruit kruipen (kruipen minder vlot dit komt doordat ze niet
gewent zijn om op hun buik te slapen)
– Vb. Eerst met voeten naar een object grijpen (8 weken)
vreemd (cephalau.. armen zitten losser dan benen, gevoel meer controle in
benen dus gebruiken daarom benen)
•
Fijne motoriek
– “Pre-reiken” (tot 3 maanden)
= slecht gecoördineerde zwaaibeweging naar een object. Geen controle over arm,
zelden raken object  frustrerend want het lukt niet, ze stoppen er mee
– Vrijwillig reiken (vanaf 3 maanden) neemt toe in efficiëntie & snelheid
• Twee handen, later één hand
• Ze kunnen reiken naar bewegende objecten
– Ontwikkeling van reiken voor grijpen = voorbeeld van proximodistale trend
•
Vraag: Probeer de volgende soorten grepen in de juist volgorde van ontwikkeling te
plaatsen:
rijfgreep, handgreep, grijpreflex, pincetgreep, tanggreep
grijpreflex
rijfgreep
handgreep/palmgreep
tanggreep
pincetgreep
10
5. Ontwikkeling zintuigen
Sensaties
Passief opdoen
van indrukken
Adualisme =
overdonderd zijn
door chaos van
indrukken
•
•
•
Perceptie
Actief proces van
interpretatie en
organisatie
Dualisme =
Onderscheid tussen
subjectieve indrukken
en buitenwereld
Adualisme: plassen in pamper: heel de wereld onder water
Adualisme = stroom van wisselende zintuigen
Piaget: “een toestand waarin absoluut nog geen sprake kan zijn van ik-bewustzijn,
waarin er dus geen enkele grens bestaat tussen de innerlijke wereld, de wereld zoals het
kind deze beleeft en de realiteit van de buitenwereld”
5.1. Tastzin, reuk, en smaak
5.1.1 Tastzin
•
zit vroeg klaar, baby’s hebben een goed ontwikkelde tastzin
handpalmen, voetzolen, en gelaat zijn meest gevoelig
– Voorkeur voor matige temperaturen
– Voorkeur voor huidcontact met verzorger, 1e persoon waarmee er contact
gemaakt is: werkt kalmerend
5.1.2 Reuk en smaak:
•
goed ontwikkeld
– Voorkeur voor zoete smaken (versus zuur en bitter)
– 4 jaar voorkeur van zout
– voorkeur voor geur van mama, gemakkelijker getroost
11
5.2. Gehoor
•
Gehoor: goed ontwikkeld: < 6 maanden dus al in de baarmoeder
– Vanaf 3 dagen oud: hoofd draaien naar geluid, capaciteit hersenen om te kunnen
interpreteren hoe snel het geluid in het linker-en rechteroor binnenkomt
– Voorkeur voor verhaal dat ze reeds in de baarmoeder hoorde, ze begrepen het
niet maar ze hadden gevoeligheid voor ritme, intonatie en klankkleur van dat
verhaal
– Gevoel voor muzikale frasering (voorkeur voor Mozart versus minder
gestructureerde composities)
– 12 maanden kunnen ze goed melodieën kennen
– Opgewonden reactie bij hoge en intense tonen en rustig worden bij lage en
zachte tonen
– Voorkeur voor menselijke stem en eigen moedertaal: herkennen klanken die niet
tot moedertaal behoren
Herkenning gesprekseenheden (speech units): basis om betekenis af te leiden
– Vb. zinsneden; pauzes
– Deze ritmische sensitiviteit breidt zich uit naar woorden en lettergrepen
– Vb. ze herkennen welke woorden beklemtoond worden
gehoor
4–7 maanden
Gevoel voor muzikale frasering
6–8 maanden
Gevoeligheid voor geluiden uit eigen en taal
en vreemde talen
7–9 maanden
Herkenning van vertrouwde woorden, en van
gesprekseenheden uit eigen taal
12
5.3. Zicht, diepteperceptie, en patroonperceptie
5.3.1 Zicht
ontwikkelt onder impuls van hersenontwikkeling
– Minder goed ontwikkeld bij kinderen, de visuele cortex is nog niet zo goed
ontwikkeld
– Pasgeboren: zicht niet scherp
– 2 maanden: focussen op een object en kleurherkenning  4 maanden
– 6 maanden: omgeving “scannen” (aftasten) en een bewegend object volgen
– 6–7 maanden: diepte-perceptie
– duurt lang ivm gehoor, vb multidirectionaliteit ontwikkeling
5.3.2 Diepteperceptie
•
•
•
capaciteit om afstand tussen objecten en afstand tussen onszelf en objecten in te
schatten
Belangrijk voor diverse motorische vaardigheden zoals:
– Reiken
– Kruipen
Visuele kloof (gestructureerd onderzoek)
– 6-14 maanden oude zuigelingen betreden visuele kloof niet
– vertonen verandering (trager) in hartslag
– kritiek: toetsen van capaciteit tot diepteperceptie is afhankelijk van capaciteit tot
kruipen. Diepteperceptie is al vroeger aanwezig
Stappen in dieptezicht
•
•
•
•
<1 maand
Gevoeligheid voor bewegende objecten
2 – 4 maand
Binoculaire diepte = integratie van beelden afkomstig van beide ogen
5 –12 maand
Gevoeligheid voor diepte in tekeningen (perspectief)
wordt bevorderd door kruipen
Bij elke nieuwe positie moet diepte aangeleerd worden
– Als baby leert kruipen moet het opnieuw de diepteperceptie leren
– Vb. op tafel zitten vs. rondkruipen terwijl leuk speelgoed op de grond ligt
Kruipen draagt ook bij tot herinnering van locaties
– Metafoor: zelf rijden & weg uitzoeken vs. GPS-systeem
Stappen in patroonperceptie
13
5.3.3 Contrastsensitiviteit

contrast refereert naar het verschil in
hoeveelheid licht tussen twee aaneensluitende
zones
•
•
Contrastsensitiviteit op 2 maanden
Als baby’s het contrast kunnen ontdekken in
twee of meer patronen, dan verkiezen ze het
meest contrasterende patroon
•
•
als maar een stuk van tekenening (b) getekend is kunnen ze er al iets in herkennen
baby’s zijn opzoek naar informatie
5.3.4 Patroonperceptie
Patroonperceptie
3 weken
Weinig contrastgevoelig
Voorkeur voor grote simple patronen
2 maanden
Meer oog voor detail
Voorkeur voor complexere patronen
4 maanden
Kan patronen ontdekken zelfs als de
grenzen niet zichtbaar zijn
12 maanden
Kan objecten herkennen zelfs als 2-3de van
de figuur ontbreekt
14
5.3.5 Gezichtsperceptie
•
•
•
Vroege voorkeur voor normaal gestructureerd menselijk gelaat
Baby’s kijken liever naar mensen met een mooi gezicht
meer informatiewaarde (symmetrie)
Discussie: Erfelijk of aangeleerd?
Gezichtsperceptie
<1 maand
2 – 4 maanden
5 – 12 maanden
Voorkeur voor eenvoudige gezichtspatronen: rand
van gezicht
 Voorkeur voor complexere elementen in
gezicht = binnenzijde
 Onderscheid tussen bekende & onbekende
gezichten
 Voorkeur moeder’s gezicht versus vreemd
gezicht
Kan emotionele uitdrukkingen op gezicht
waarnemen
15
5.4. Intermodale perceptie
•
Intermodale perceptie
– Informatie van verschillende zintuigen wordt geïntegreerd en samen te brengen
waarnemen amodale kenmerken (beroep op verschillende zintuigen, ritme
bewegende ramelaar, vorm  voelen en zien)
< modus = één zintuiglijk systeem
Capaciteit hiertoe neemt gradueel toe in 1ste levensjaar
•
Differentiatie theorie:
– Kinderen zoeken actief naar invariante, niet-veranderende kenmerken van de
omgeving
– Ze stellen stabiele relaties vast tussen stimuli
– Perceptie wordt meer en meer sensitief of gedifferentieerd
•
Perceptie = zoeken naar structuur die steeds meer verfijnd wordt
– Interactie met de omgeving versnelt zintuigelijke ontwikkeling
– Kinderen percipiëren niet enkel, ze geven ook betekenis aan wat ze zien
16
Download