Terrorisme, meer dan een ramp met daders? INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ..................................................................................................................................... 1 SAMENVATTING ................................................................................................................................ 2 1. INLEIDING .................................................................................................................................... 3 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 2. THEORETISCH KADER ............................................................................................................. 6 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 3. INLEIDING ............................................................................................................................. 6 SCENARIODENKEN ................................................................................................................ 6 VEERKRACHT- EN ANTICIPATIESTRATEGIE (WILDAVSKY) .................................................... 8 VOORBEREIDINGSCRITERIA (QUARANTELLI) ........................................................................ 9 RAMPENBESTRIJDING ........................................................................................................... 11 3.1. 3.2. 3.3. 4. AANLEIDING ......................................................................................................................... 3 CENTRALE VRAAG................................................................................................................. 3 ONDERZOEKSMETHODE......................................................................................................... 4 AFBAKENING......................................................................................................................... 5 LEESWIJZER .......................................................................................................................... 5 INLEIDING ........................................................................................................................... 11 DE LEIDRAAD MAATRAMP.................................................................................................. 11 DE LEIDRAAD OPERATIONELE PRESTATIES......................................................................... 13 TERRORISME............................................................................................................................. 15 4.1. WAT IS TERRORISME?.......................................................................................................... 15 4.1.1 Doel van terrorisme ............................................................................................................ 16 4.1.2 Terroristische incidenten in Nederland............................................................................... 16 4.1.3 Nederlands beleid ............................................................................................................... 17 4.1.4 Genomen maatregelen ........................................................................................................ 17 4.2. SCENARIO’S ........................................................................................................................ 19 4.3. RAMPTYPE TERREUR ........................................................................................................... 20 5. VERGELIJKING ‘NORMALE’ RAMPTYPEN EN TERRORISTISCHE AANSLAGEN 22 5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. INLEIDING ........................................................................................................................... 22 HET SCENARIO TERRORISTISCHE AANSLAG ......................................................................... 22 OPERATIONELE INVALSHOEK .............................................................................................. 23 BESTUURLIJKE INVALSHOEK ............................................................................................... 26 MAATSCHAPPELIJKE INVALSHOEK ...................................................................................... 28 6. BEANTWOORDING CENTRALE VRAAG ............................................................................ 30 7. “BIJVANGST” ............................................................................................................................. 32 8. LITERATUURLIJST .................................................................................................................. 33 BIJLAGE 1: LIJST GEÏNTERVIEWDE PERSONEN ................................................................... 36 BIJLAGE 2: PROCESSEN ................................................................................................................ 37 BIJLAGE 3: TOELICHTING RAMPTYPEN ................................................................................. 38 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? VOORWOORD Voor u ligt de commandeurscriptie “Terrorisme, meer dan een ramp met dader(s)?” als onderdeel van de tweejarige leergang Master of Crises and Disaster Management (MCDM). Deze leergang is bedoeld om de kennis en vaardigheden van crisismanagers te vergroten. Het schrijven van een wetenschappelijke scriptie is geen dagelijks werk voor een brandweerman. Vele uren van informatie verzamelen, lezen, schrijven en herschrijven waren nodig om deze scriptie tot een goed einde te brengen. Uren die ten koste gingen van het sociale leven. Dat was voor mij niet zo’n probleem omdat ik graag een droom wilde verwezenlijken namelijk de hoogste opleiding op mijn vakgebied behalen. Ik realiseer mij wel dat het voor anderen soms wel een opoffering betekende. Met name voor mijn vrouw Lia en mijn kinderen Kjeld en Erik. Ik wil hen graag bedanken voor alle begrip en steun in het afgelopen jaar. Bij aanvang van de leergang had ik niet direct een onderwerp voor een scriptie voor ogen maar toen ik één van de sprekers bij de module “Veiligheidszorg in een veranderde samenleving” de in mijn ogen wat al te gemakkelijke opmerking maakte dat terrorisme niets anders is dan een ramp met daders werd ik geprikkeld om na te gaan of dit werkelijk zo is. Naast een literatuurstudie en het houden van interviews heeft ook mijn binnenlandstage bij het Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing (BCCB) van de politie regio Utrecht bijgedragen tot het verkrijgen van de nodige informatie en inzichten voor het schrijven van deze scriptie. Een scriptie schrijven doe je niet alleen. Naast het al eerder genoemde ‘thuisfront’ wil ik graag iedereen bedanken die geholpen heeft deze scriptie te realiseren en die ervoor gezorgd hebben dat het maken van deze scriptie niet op een ‘disaster’ is uitgelopen. Een paar van hen wil ik nog even met naam noemen. Op de eerste plaats is dat Hans van de Kar, mijn decaan, die met zijn adviezen en opmerkingen er voor gezorgd heeft dat deze scriptie een verantwoord en leesbaar geheel werd. Daarnaast Nies Brouwer die mij vooral in de beginfase van de scriptie op weg geholpen heeft. Ook ben ik dank verschuldigd aan mijn werkgever, de gemeente Wijk bij Duurstede, die het (financieel) mogelijk heeft gemaakt de MCDM opleiding te kunnen volgen. Ik wens u veel leesplezier toe. Rijk van den Dikkenberg, juli 2006. 1 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? SAMENVATTING De koude oorlog is voorbij en een nieuwe vijand is opgestaan. Aanslagen zoals in New York (Twin Towers), Madrid en Londen maken duidelijk dat de westerse samenleving een doelwit is geworden voor terroristische aanslagen. Ook in Nederland kunnen deze aanslagen plaatsvinden. Vanuit de maatschappij is er een sterke druk om met passende maatregelen te komen om terroristische aanslagen te voorkomen. Veel maatregelen, zowel nationaal als internationaal, zijn reeds genomen om dit te voorkomen. Tevens is duidelijk geworden dat in een open maatschappij het onmogelijk is om alle kansen op een aanslag uit te sluiten. Maar ook bij een aanslag wordt van de overheid verwacht dat er adequaat wordt opgetreden om de gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken. Dit stelt ook nadere eisen aan de hulpverleningsdiensten. Op dit moment worden er in het kader van rampenbestrijding een achttiental ramptypen onderscheiden. De vraag is nu of de voorbereidingen op deze ramptypen voldoende zijn om ook de gevolgen van een terroristische aanslag effectief te kunnen bestrijden. De centrale vraag in deze scriptie luidt dan ook: In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het bestrijden van de gevolgen van terrorisme? Aan de hand van een vijftal deelvragen en met gebruikmaking van de grondslagen van het scenariodenken, de anticipatie- en veerkrachttheorie van Wildavsky en de criteria van Quarantelli om te bepalen in hoeverre een samenleving is voorbereid op het bestrijden van rampen wordt een antwoord gegeven op deze centrale vraag. Omdat de brandweer volgens de WRZO een spilfunctie heeft in de rampenbestrijding wordt de centrale vraag toegespitst op de brandweerorganisatie. Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden is een vergelijking gemaakt tussen de ‘normale’ ramptypen en terrorisme. Hiertoe is met behulp van de maatscenario’s uit de Leidraad Maatramp een maatscenario terrorisme gevolgbestrijding opgesteld. De vergelijking tussen de ‘normale’ ramptypen en terrorisme gebeurt vanuit drie invalshoeken: een operationele, een bestuurlijke en een maatschappelijke invalshoek. Uit de vergelijking komen een aantal overeenkomsten met de ‘normale’ ramptypen maar er zijn ook een aantal verschillen. Als men uitsluitend kijkt naar de effecten dan komen die voor een belangrijk deel overeen met andere ramptypen zoals rampen met betrekking tot verkeer en vervoer, rampen met gevaarlijke stoffen en rampen met betrekking tot de infrastructuur. De verschillen zijn onder andere een doelbewuste ontwrichting van de maatschappij, effecten die ver buiten het rampgebied kunnen optreden zoals maatschappelijke onrust tussen verschillende bevolkingsgroepen en de behoefte om al heel vroeg aan opsporing te doen.De afweging is derhalve of deze verschillen een apart ramptype terrorisme rechtvaardigen. De weging van deze factoren heeft een subjectief karakter. Wat voor de één zwaarwegend is zal voor de ander van gering belang zijn. Op basis van een dergelijke afweging wordt in de scriptie geconcludeerd dat het noodzakelijk is om voor terrorisme gevolgbestrijding een apart ramptype vast te stellen. 2 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding De beelden van de aanslag op de Twin Towers op 11 september 2001 staan in ieders geheugen gegrift. Het is duidelijk geworden dat de westerse samenleving een doelwit is voor terroristische aanslagen. Een nieuw type oorlog is gaande. De koude oorlog is beëindigd en een nieuwe vijand is opgestaan. De aanslag op de Twin Towers leek ver weg maar de aanslagen in Madrid op 11 maart 2004 en in de Londense metro op 7 en 21 juli 2005 maakten de dreiging voor West-Europa duidelijk. Ook Nederland kan het doelwit worden van dergelijke aanslagen. Vanuit de maatschappij wordt thans sterke druk uitgeoefend op de politiek om met passende maatregelen te komen om terroristische aanslagen te voorkomen. Zowel op nationaal als op internationaal niveau zijn al veel maatregelen genomen die erop gericht zijn om terroristische aanslagen te voorkomen. In navolging van andere landen heeft Nederland een alerteringssysteem ontwikkeld. Daarnaast er is fors geïnvesteerd in de capaciteit van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de informatie-uitwisseling tussen de inlichtingen- en opsporingsdiensten op nationaal en internationaal niveau is verbeterd. Ook is er veel wetgeving ontwikkeld om terrorisme beter te kunnen bestrijden en daders te kunnen vervolgen. Alle maatregelen ten spijt is het ook duidelijk geworden dat niet alle aanslagen te voorkomen zijn. Maar ook dan wordt van de overheid verwacht dat zij adequaat kan optreden om de gevolgen van een terroristische aanslag zoveel mogelijk te beperken. Stelt dit stelt ook nadere eisen aan de voorbereiding op dit soort incidenten door de verschillende hulpverleningsdiensten? 1.2. Centrale vraag In Nederland worden op dit moment achttien ramptypen onderscheiden1 (zie voor verdere uitwerking paragraaf 3.2). Binnen een ramptype worden verschillende groottes (met in omvang verschillende hulpvraag) onderscheiden. De vraag is of met de bestaande typering van de verschillende ramptypen de hulpverleningsdiensten zich adequaat hebben voorbereid op de gevolgen van terroristische aanslagen. Het College Commandanten Regionale Brandweren (CCRB) is van mening dat dit inderdaad het geval is en beschouwt terrorisme niets anders dan een ramp met dader(s). Misschien is dit toch een te eenvoudige voorstelling van zaken. 1 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Handleiding Rampenbestrijding, Den Haag, VUGA Uitgeverij BV, 1990, deel B2, bz 1. 3 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? De centrale vraag in deze scriptie luidt dan ook: In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het bestrijden van de gevolgen van terrorisme? Omdat volgens de Wet rampen en Zware Ongevallen (WRZO)2 de brandweer een spilfunctie heeft bij de bestrijding van rampen (tenzij het bevoegd gezag anders beslist), wordt de onderzoeksvraag toegespitst op de brandweerorganisatie. Daar waar nodig zal in deze scriptie ook kort worden ingegaan op overige hulpverleningsdiensten. Naar aanleiding van de centrale vraag kunnen de volgende deelvragen worden geformuleerd: 1. 2. 3. 4. 5. Welke ramptypen worden op dit moment onderscheiden? Welke scenario’s worden hierbij gehanteerd? Wat is terrorisme? Welke scenario’s worden hierbij gehanteerd? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen terrorisme en overige ramptypen (operationele, bestuurlijke en maatschappelijke invalshoek)? Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zal gebruik gemaakt worden van de grondslagen van het scenariodenken en van de theorieën van Wildavsky3 en Quarantelli4. 1.3. Onderzoeksmethode Voor het verzamelen van materiaal voor het schrijven van deze scriptie is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek via het internet. Hierbij zijn de websites van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Justitie bezocht en doorzocht en daarnaast is via Google aan de hand van trefwoorden het internet afgezocht. Ook zijn er diverse mensen uit de verschillende (landelijke) werk- en projectgroepen zoals het project Tanira (dit is een afkorting van Terroristische Aanslag Nederland; Integrale Respons Aanscherping) geïnterviewd. Zie voor een opsommende lijst bijlage 1. Tevens werden verschillende instanties bezocht waaronder het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC), het Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing (BCCB) van de regionale politie Utrecht, de Veiligheidsregio Utrecht (VRU), de brandweer Utrecht, de brandweer Amsterdam, de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de voorzitter van het College Commandanten Regionale Brandweren en de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Daarnaast is ook relevante literatuur uit de MCDMopleiding bestudeerd. 2 Wet rampen en zware ongevallen (wet van 30 januari 1985). Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988. 4 Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their applicability to developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue Vol. 9 no.1 3 4 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 1.4. Afbakening Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zal een vergelijking gemaakt worden tussen terrorisme en de overige ramptypen. Zo’n vergelijking kan uit zeer veel verschillende invalshoeken gemaakt worden. In deze scriptie is er voor gekozen de vergelijking te beperken tot een operationele, bestuurlijke en maatschappelijke invalshoek. Omdat de bestrijding van calamiteiten in het algemeen een adequate voorbereiding van de operationele diensten vergt en er altijd bestuurlijke implicaties zijn, is de keuze voor een operationele en bestuurlijke invalshoek bij een vergelijking tussen terrorisme en de overige ramptypen haast van zelfsprekend. De maatschappelijke invalshoek is gekozen omdat een terroristische aanslag opzettelijk een verstoring van de maatschappij tot doel heeft. Dit in tegenstelling tot andere ramptypen die weliswaar ook tot een ontwrichting van de maatschappij kunnen leiden maar dit niet als vooropgezet doel hebben. 1.5. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader aangegeven, hierin komen het scenariodenken en de theorieën van Wildavsky over veerkracht en anticipatie en de criteria van Quarantelli om te bepalen in hoeverre een organisatie is voorbereid op rampen aan de orde. In hoofdstuk 3 komt rampenbestrijding aan de orde aan de hand van de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties. Hoofdstuk 4 gaat in op het verschijnsel terrorisme, het Nederlandse beleid en de scenario’s die hierbij gehanteerd worden. In hoofdstuk 5 wordt een vergelijking gemaakt tussen de ‘normale’ rampenbestrijdingsprocessen en die bij terroristische aanslagen vanuit een operationele, bestuurlijke en maatschappelijke invalshoek en wordt de voorbereiding getoetst aan de inzichten van Wildavsky en Quarantelli. In hoofdstuk 6 volgt de beantwoording van de centrale vraag. De scriptie sluit af met enkele bevindingen die niet rechtstreeks te maken hebben met de beantwoording van de centrale vraag maar wellicht aanleiding kunnen vormen tot vervolgonderzoek. 5 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 2. THEORETISCH KADER 2.1. Inleiding Zoals in de inleiding werd aangegeven zal de centrale vraag worden beantwoord aan de hand van de grondslagen van het scenariodenken en de theorieën van Wildavsky en Quarantelli. In dit hoofdstuk worden het scenariodenken en de denkbeelden van Wildavsky en Quarantelli nader toegelicht. 2.2. Scenariodenken Ter voorbereiding op rampen en andersoortige crises wordt allereerst geïnventariseerd welke risico’s er zijn. Hoewel er veel verschillende definities zijn van het begrip risico wordt hier uit gegaan dat een risico de mogelijkheid is dat een ongewenste gebeurtenis optreedt. De eerste stap in een risicoanalyse is de identificatie van de gevaren. Wanneer deze gevaren geïdentificeerd zijn kan men overgaan tot de beschrijving van deze gevaren. De opeenvolgende gebeurtenissen die kunnen leiden tot ongewenste gevolgen worden ook wel ongevalscenario’s genoemd. Veelal zijn er meerdere scenario’s (N) mogelijk voor een potentieel gevaarlijke activiteit. Vervolgens dienen de scenario’s te worden gerelateerd aan kansen: hoe waarschijnlijk is het scenario? En aan gevolgen: als het scenario plaatsvindt, wat zijn dan de gevolgen? Aldus bestaat het begrip risico uit drie componenten, te weten voor alle i van 1 tot en met N een scenario <si>, de kans op dat scenario <pi> en de gevolgen van het scenario <xi>. Het uiteindelijke risico (R) bestaat dan uit een verzameling van tripletten van deze drie componenten5: R = {<si, pi, xi>}, i = 1, 2, ..., N. (1) Hier wordt benadrukt dat het onmogelijk is alle mogelijke scenario’s voor een potentieel gevaarlijke activiteit uitputtend te formuleren. Er zullen altijd scenario’s bestaan waaraan niet is gedacht. Dit laatste wil niet zeggen dat het ontbreken van scenario’s per definitie schadelijk is voor de resultaten. De kern van het scenario concept is op systematische wijze voldoende inzicht te verschaffen in gevaren en hun omvang6. 5 6 Kaplan S., Garrick B.J. On the quantitative definition of risk. Risk Analysis 1981. Jaarboek onderzoek 2000-1. Over de maat van rampen, dr. Ira Helsloot en drs. Ir, Nils Rosmuller, hoofdstuk 2; risico-analyse. 6 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Om een inschatting te kunnen maken wat nodig is bij de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag is het noodzakelijk een reële inschatting te maken welke scenario’s er zouden kunnen plaatsvinden. Een definitie van een scenario is7: Een veronderstelde of geplande loop van gebeurtenissen. Het is een samenstel van gebeurtenissen, waarvan de belangrijkste, allesbepalende gebeurtenis (scène) wordt gevormd door een incident of calamiteit, dat oorzaak- en gevolggebeurtenissen kent. Veranderingen in de oorzaak kunnen rigoureuze consequenties hebben voor de gevolgen. Ten aanzien van scenario’s wordt de volgende typologie gehanteerd: voorspellen, extrapolatie, simulaties en gokken. Dit wordt weergegeven door de volgende figuur7: Veel theoretische kennis Voorspellen Extrapolatie Veel informatie Weinig informatie Scenario simulaties Gokken Weinig theoretische kennis Figuur 1: typologie voor het opstellen van scenario’s Scenario’s dienen niet om de toekomst te voorspellen maar om consequenties van mogelijke gebeurtenissen inzichtelijk te krijgen. Met deze inzichten kunnen we bepalen welke soorten van maatregelen we kunnen treffen en te bepalen of daar op zijn voorbereid (veerkracht, anticipatie en reactievermogen). Het scenariodenken wordt bij de voorbereiding op rampen veel toegepast. Zowel Wildavsky als Quarantelli maakt gebruik van het scenariodenken bij de voorbereiding op calamiteiten. Ook de Leidraad Maatramp8 die ontwikkeld is door BZK maakt gebruik van scenario’s om de achttien ramptypen te kunnen onderscheiden en het kunnen vaststellen van de maximale hulpbehoefte waarmee bij de voorbereiding op rampen rekening gehouden moeten worden. Op de Leidraad Maatramp wordt in het volgende hoofdstuk nader ingegaan. MCDM afstudeerscriptie: “De zin en onzin van (massa-)decontaminatie bij NBC-terrorisme” van H. de Brock , I. Custers, S. Meulensteen- van Esseveld en R. Smeets 2005, blz 2 en 3. 8 Ingenieurs/Adviesbureau SAVE en Adviesbureau Van Dijke, Leidraad Maatramp, versie 1.3, 2000. 7 7 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 2.3. Veerkracht- en anticipatiestrategie (Wildavsky) In het boek “Searching for Safety” onderscheidt Wildavsky9 twee methoden om met risico’s/onzekerheden om te gaan. Enerzijds kunnen de inspanningen gericht zijn op het zoveel mogelijk vermijden van risico’s/onzekerheden terwijl aan de andere kant sprake kan zijn van het accepteren van bepaalde risico’s/onzekerheden. Een bekend voorbeeld dat hij hierbij aanhaalt is het joggerdilemma: wie jogt, accepteert een klein verhoogde kans op een inspanningshartaanval tijdens het joggen maar gemiddeld gezien verhoogt hij zijn conditie en daarmee zijn gezondheid. In zijn algemeenheid stelt Wildavsky dat een gunstige ontwikkeling alleen mogelijk is door het nemen van risico’s. Het vermijden van risico’s/onzekerheden of het juist nemen van risico’s is volgens Wildavsky een keuze tussen een tweetal strategieën namelijk anticipatie versus veerkracht: - Anticipatie gaat vooral over maatregelen om risico’s/onzekerheden uit bannen kortom het beheersen van risico’s/onzekerheden. Het beheersen gaat uit van de gedachte dat inspanning moet worden verricht om mogelijke gevaren te voorspellen nog voor ze hebben plaatsgevonden en hier preventief zich tegen te wapenen. Anticipatie is wenselijk in die situaties waarin risico’s te voorspellen zijn en er mogelijkheden zijn om deze risico’s te verminderen of weg te nemen. Hiervoor is scenariodenken een belangrijke methode om de mogelijke risico’s in te schatten. - Bij veerkracht gaat Wildavsky er van uit dat risico’s/onzekerheden onvermijdelijk zijn. Veerkracht definieert Wildavsky als het vermogen om, nadat zich een incident heeft voorgedaan, hiertegen weerstand te bieden en zich tegen de gevolgen ervan te verzetten. Veerkracht is wenselijk in situaties waarin het risico onbekend is en onzeker is en waarbij wel voldoende zicht is op concrete mogelijkheden om het risico/onzekerheid te bestrijden. Als hier de centrale vraagstelling van deze scriptie bij wordt betrokken dan betekent dat indien terrorisme niets anders is dan een ramp met dader(s) er geen apart ramptype hoeft te worden vastgesteld. De bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag lijkt dan dermate op de bestrijding van de gevolgen van de huidige ramptypen dat er op vertrouwd kan worden dat de voorbereidingen op de huidige ramptypen voldoende zijn. Met andere woorden; er is voldoende zicht op concrete mogelijkheden om van de gevolgen van een terroristische aanslag te kunnen bestrijden. Dit past bij de veerkrachtstrategie van Wildavsky. Als de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag zodanig afwijkt van de bestaande ramptypen dat de huidige voorbereidingen niet toereikend zijn dan is het noodzakelijk om een apart ramptype voor terrorisme vast te stellen. In dat geval is terrorisme meer dan een ramp met dader en zijn extra voorbereidingen noodzakelijk om de gevolgen van een terroristische aanslag adequaat te kunnen bestrijden. Deze extra of aparte voorbereiding op dit nieuwe ramptype past bij de anticipatiestrategie 9 Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988. 8 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? van Wildavsky. De anticipatiestrategie gaat uit van het beheersen van risico’s/onzekerheden. Wildavsky is overigens van mening dat er een evenwicht moet zijn tussen anticipatie en veerkracht. Het is naar zijn mening ondoenlijk en ook onmogelijk om overal op voorbereid te zijn en elk risico en onzekerheid uit te sluiten (anticipatie). Dit gaat met teveel kosten en inspanningen gepaard die dan in geen enkele verhouding staan tot het te bereiken doel. Daarnaast is het onmogelijk om alle onzekerheden/risico’s uit te bannen. Aan de andere kant kan je als organisatie ook niet uitsluitend op veerkracht vertrouwen. Een zekere mate van voorbereiding blijft noodzakelijk. 2.4. Voorbereidingscriteria (Quarantelli) Quarantelli10 heeft een tiental criteria opgesteld om te bepalen in hoeverre de voorbereiding op de rampenbestrijding is ontwikkeld. De criteria zijn niet limitatief maar het onderzoek naar rampen heeft aangetoond dat deze criteria in ieder geval noodzakelijk zijn bij een adequate voorbereiding. De volgende punten uit de theorie van Quarantelli zijn voor de onderzoeksvraag van belang: 1. Het bestrijden van de gevolgen van rampen is qua omvang en complexiteit zowel kwalitatief als kwantitatief anders dan bij normale incidenten Veel mensen gaan ervan uit dat een ramp niets meer is dan een groot ongeval. Quarantelli gaat ervan uit dat een ramp kwalitatief van een andere orde is. Dit heeft te maken het feit dat er vele organisaties bij betrokken zijn waardoor een ramp veel complexer is. Ook de bestuurlijke verhoudingen zijn anders en bepalen in grote mate het optreden van de hulpverleningsdiensten. Er is veelal sprake van onbekende gegevens waardoor een andere aanpak noodzakelijk is dan bij een incident. 2. Algemene plannen hebben de voorkeur boven specifieke plannen Algemene plannen bieden meer rendement dan specifieke plannen en zijn daarom meer toepasbaar voor onbekende risico’s. Dit is meer kosteneffectief in termen van geld, tijd en beschikbaarheid, immers, algemene plannen zijn breed toepasbaar op de bestrijding van verschillende risico’s met dezelfde inspanning kan meer verschillende incidenten. Dit past bij het denken van Wildavsky dat er evenwicht moet zijn tussen anticipatie en veerkracht. Plannen maken past bij anticipatie maar door ze algemeen toepasbaar te maken verhoogt dat tevens de veerkracht. Het voorkomt tevens onnodige overlap, conflicten en tekortkoming tijdens een inzet. 3. Baseer de preparatie op het/(de) meest waarschijnlijke scenario(s) De neiging bestaat om zoveel mogelijk met alles rekening te houden in plaats van wat realistisch is. Verder moet bij preparatie zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de normale werkwijze van (hulpverlening)organisaties. Dit voorkomt dat deze organisaties drastisch hun werkwijze moeten veranderen in rampsituaties. 10 Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their applicability to developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue Vol. 9 no.1. 9 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 4. Focus de preparatie op algemene principes en niet op specifieke details Bij het uitwerken van scenario’s en de bijbehorende plannen moet rekening gehouden worden dat niet alles is te beschrijven. Teveel details leidt tot dikke boekwerken die vervolgens niet meer gelezen worden met als gevolg dat mensen zich juist niet aan de procedures houden (Jop Groeneweg, 2000*). Dit probleem wordt voorkomen door algemene principes toe te passen. Daarnaast levert teveel details beheersmatig veel onnodig werk op. 5. Zorg voor integratie in plaats van fragmentatie Het is van belang dat alle betrokken partijen hun taken en verantwoordelijkheden kennen. De planvorming dient daarom een integrale aanpak te kennen. Dit houdt ook in dat de betrokken partijen op de hoogte moeten zijn van elkaars deelplannen omdat de deelplannen elkaar ook kunnen beïnvloeden. 6. Onderken dat er meer nodig is dan alleen een plan Met het gereed komen van een plan is het werk niet klaar. Een plan gaat alleen werken als het wordt geïmplementeerd en beoefend. Niet in de laatste plaats is het belangrijk dat het plan goed beheerd wordt zodat het actueel blijft. Deze zes criteria zullen worden gebruikt bij de toetsing van de plannen die reeds gemaakt zijn voor terrorisme gevolgbestrijding. De eerste vier criteria zullen worden gebruikt om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden en de kwaliteit van de gebruikte scenario(s) te bepalen. De laatste twee criteria zullen worden betrokken bij de verdere aanbevelingen. ______________________ * citaat Jop Groeneweg tijdens MCDM module 2: risico en veiligheid 10 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 3. RAMPENBESTRIJDING 3.1. Inleiding In Nederland is de voorbereiding op rampen geregeld in de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO) 1985 en de Wet Kwaliteitsbevordering Rampbestrijding (WKR) 200411. Daarnaast is er door het ministerie van BZK een handboek “Voorbereiding rampenbestrijding” opgesteld12. Het handboek “Voorbereiding rampenbestrijding” beoogt volgens het ministerie van BZK een actueel, samenhangend en gebruiksvriendelijk overzicht te verschaffen van de kennis over beleid en praktijk van de (voorbereiding op de) rampenbestrijding. Het is gebaseerd op reeds bestaande documentatie zoals handleidingen, leidraden, modellen, referentiekaders, beleidsnota’s, wetgeving en circulaires waaronder de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties. 3.2. De Leidraad Maatramp In 2000 heeft BZK een nieuw type scenario geïntroduceerd, het maatscenario of ook wel maatramp13 genoemd. De ‘maatramp’ beoogt de nodige aanzetten te geven voor de regionale voorbereidingen op het gebied van de rampenbestrijding. Het gaat hierbij om het vaststellen van de een maximale hulpbehoefte waarmee een regio bij de rampenbestrijding serieus rekening wil houden. Het gaat dan om zowel de brandweer, politie, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR), gemeentelijke diensten en multidisciplinaire processen. Om hiertoe een beeld te verkrijgen zijn 18 ramptypen benoemd (zie ook bijlage 2 en 3). De Leidraad Maatramp geeft de volgende omschrijving voor een ramptype: “Een ramptype is een categorie van rampen die qua soort effecten en qua ontwikkelingen in de tijd op elkaar lijken”. Het ramptype bepaalt voor een groot deel de aard en omvang van de rampenbestrijdingsactiviteiten. Het gaat bij de ramptypen niet om voorspellingen of scenario’s omtrent het soort ramp dat zal plaatsvinden. De typologie dient louter om de consequenties voor de voorbereiding op de rampenbestrijding zichtbaar te maken. Ook sluiten de verschillende ramptypen elkaar niet uit. 11 Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding, (Wetswijzigingen van de Brandweerwet 1985, de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bijrampen, wijziging van de Wet Ambulancevervoer) inclusief Memorie van Toelichting, versie van 09-01-2002, inwerkingtreding per 01-01-2004 12 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Handleiding Rampenbestrijding, Den Haag, VUGA Uitgeverij BV, 1990. 13 Ingenieurs/Adviesbureau SAVE en Adviesbureau Van Dijke, Leidraad Maatramp, versie 1.3, 2000 11 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? De onderscheiden ramptypen uit de Leidraad Maatramp zijn ondergebracht naar categorie in een zevental clusters. Deze zeven clusters zijn: - rampen met betrekking verkeer en vervoer - rampen met gevaarlijke stoffen - rampen met betrekking tot de volksgezondheid - rampen met betrekking tot de infrastructuur - rampen met betrekking tot de bevolking - natuurrampen - ramp op afstand Binnen een ramptype worden verschillende groottes (met in omvang verschillende hulpvraag) onderscheiden. Het proces zoals BZK voorstaat om te komen tot een maatramp is als volgt. Eerst worden de omvangindicatoren per ramptype geïnventariseerd. Deze omvangindicatoren geven aan of een bepaald ramptype überhaupt mogelijk is in een regio en verder zijn ze de basis voor de inschatting van de omvang in de volgende stap, (voor bijvoorbeeld het ramptype ‘luchtvaartongevallen’ is onder andere de omvangindicator ‘categorie vliegveld in regio van een bepaalde klasse’ relevant). Daarna worden ‘worst case’ scenario’s per ramptype gerelateerd aan de omvangindicatoren. Voor deze bepaling is een schaal ontwikkeld die per ramptype de voorgestelde omvang van het worst case incident geeft corresponderend met de omvangindicatoren. Zo leidt een vliegveld van een bepaalde klasse tot een maximale omvang voor een incident op dat vliegveld. De schaal bestaat uit 5 categorieën uitgedrukt in zogenaamde ‘Romeinse cijfers’, waarbij I de lichtste en V de zwaarste ramp voor een bepaald ramptype weergeeft. Vervolgens wordt de inzet van de operationele diensten in de gevonden worst case scenario’s per ramptype bepaald. Aan de in stap 2 gevonden zwaarte voor een ramptype (Romeinse cijfers) worden hulpverleningskentallen gekoppeld voor operationele diensten en multidisciplinaire processen. Deze kengetallen geven de vereiste capaciteit van de hulpverlening weer voor bestrijding van een ongeval met de in stap 2 gevonden omvang (uitgedrukt in de zogenaamde ‘Arabische cijfers’). Als laatste worden de maatscenario’s samengevat in termen van een regionale ‘maatramp’. De maximale vereiste hulpverleningsinzet over alle ramptypen geeft de vereiste regionale inzet weer, de ‘regionale maatramp’. De maatramp voor de regio geeft daarmee enkel de maximale zwaarte voor de operationele diensten van een mogelijke ramp weer, en niet bijvoorbeeld een specificatie van de ramp. 12 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 3.3. De Leidraad Operationele Prestaties Met behulp van de Leidraad Operationele Prestaties14 kan de Veiligheidsregio de hulpbehoefte vertalen in de hulpverleningscapaciteit en kwaliteit die nodig is binnen een bepaald tijdsbestek. Deze inzetbehoefte wordt uitgedrukt in aantallen en soorten hulpverleners en hulpverleningseenheden van de brandweer, de geneeskundige hulpverlening en de politie, gemeenteambtenaren, leden van multidisciplinaire teams en leidinggevenden/coördinatoren op operationeel en bestuurlijk niveau. Door de gevonden inzetbehoefte (maatramp) te confronteren met de feitelijke operationele capaciteit die de regio kan realiseren eventueel met behulp van externe bijstand (operationele prestaties), wordt zichtbaar of er knelpunten zijn. Deze knelpunten worden opgelost door meer mensen en materieel operationeel te hebben of door tijdens een ramp naar een lager kwaliteitsniveau te schakelen. Deze hulpbehoefte wordt weergegeven in een ‘maatrampdiamant’. Als voorbeeld in deze scriptie is gekozen voor de ‘maatrampdiamant’ van de Veiligheidsregio Utrecht: ongeval met een giftige stof. - 330 persverslaggevers - 30.000 te informeren huishoudens - 40.000 bellers voor nadere informatie, waarvan 5.000 verwanten van slachtoffers - opvang 8.400 burgers gedurende de nacht en 1.050 burgers voor langere tijd - 6.000 te registreren personen - 400 te laten begraven / cremeren personen - 2.000 gedupeerden - 40 miljoen euro materiële schade gedupeerde bewoners - 850 meter vuurfront - 1.800 te redden personen - 75 vierkante kilometer te bemeten gebied - 4.000 potentieel besmette personen 5 5 5 Maatramp Regio’s Utrecht & Eemland 5 5 - 1.600 zwaargewonden (T1 +T2) - 4.800 lichtgewonden (T3) - 640 personen met psychische hulpbehoefte - 76.800 personen voor collectief bevolkingsonderzoek - 5.500 aanwezige personen - 55 ordeverstoorders - 130 af te zetten punten - 430 te begidsen hulpverleningsvoertuigen - 400 te identificeren doden Figuur 2: maatrampdiamant ongeval met giftige stof 15 14 AVD/ SAVE/ NIvU/ NIBRA, Leidraad Operationele Prestaties, versie 4.0, 2001, i.o.v. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 15 bron: de Regionaal beheersplan rampenbestrijding 2006, veiligheidsregio Utrecht, blz 15. 13 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? De toepassing van beide leidraden geeft inzicht in hetgeen nodig is en wat daadwerkelijk beschikbaar is waardoor het mogelijk wordt beide beter op elkaar af te stemmen. De mate waarin de afstemming tussen capaciteitsvraag en capaciteitsaanbod plaatsvindt, is een bestuurlijke afweging. Over- en ondercapaciteit van de hulpverlening kan worden beïnvloed door ramptypen te voorkomen (bronaanpak) of hulpverleningsmogelijkheden aan te passen (effectaanpak). 14 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 4. TERRORISME 4.1. Wat is terrorisme? Er zijn veel definities in omloop die terrorisme vanuit verschillende perspectieven belichten. Van Dale XIV definieert terrorisme als: (het plegen van) gewelddaden (individuele of collectieve aanslagen, gijzelingen, verwoestingen) ter demoralisering van de bevolking om een politiek doel te bereiken. Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht beschouwt terrorisme als een misdrijf met een terroristisch oogmerk. Artikel 83a geeft de definitie van een terroristisch oogmerk: “Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.” De Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) omschrijft terrorisme als: “Terrorisme is het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden”. In de definitie van de AIVD staat dat het geweld op mensenlevens gericht moet zijn om terrorisme te kunnen onderscheiden van ‘politiek gewelddadig activisme’ waarbij het gebruikte geweld niet doelbewust tegen mensenlevens is gericht of nadrukkelijk incalculeert dat bij acties mensenlevens te betreuren zullen zijn. Dit is een onderscheid dat in veel landen niet wordt gemaakt. Een commissie van de Verenigde Naties definieert terrorisme als: “iedere actie die erop is gericht de dood of verwonding van burgers of niet-militairen te veroorzaken” Deze definitie werd niet door alle landen geaccepteerd en de onenigheid hierover draagt in hoge mate bij aan het feit dat er tot op heden geen antiterrorismeverdrag is gesloten. In deze scriptie wordt uit gegaan van de definitie van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht omdat naar mening van de auteur deze definitie het meest adequaat het verschijnsel terrorisme beschrijft. Daarnaast worden in de definities van de AIVD en de Verenigde Naties nuances gebruikt waarover internationaal geen consensus bestaat. 15 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 4.1.1 Doel van terrorisme Het doel is in het algemeen door middel van het zaaien van angst – soms met zeer gewelddadige acties – het maatschappelijke leven te ontwrichten en zo de politieke stabiliteit te ondergraven en de gewenste politieke veranderingen af te dwingen. Doelen kunnen onder andere zijn: - onafhankelijkheid van een volk op hun grondgebied binnen een staat - verzet tegen bestaande maatschappelijke en/of politieke en/of religieuze structuren - handhaving van de macht van een bepaalde organisatie of ondergrondse beweging binnen een staat - politieke besluitvorming beïnvloeden - ontwrichten van de maatschappij 4.1.2 Terroristische incidenten in Nederland Ook Nederland kent een aantal incidenten die onder de term terrorisme vallen. De terroristische incidenten hadden niet het kenmerk om grote groepen te bedreigen zoals op ‘nine-eleven’ en recentere aanslagen in Londen en Madrid die tot doel hebben het ontwrichten van de (westerse) maatschappij. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw tot de moord op Theo van Gogh gaat het hierbij om ca 21 incidenten waarbij de treinkapingen en gijzeling door Molukse jongeren en bomaanslagen door de groep Rara het meest in het oog sprongen. Ook terrorismedreigingen in Nederland zijn na de aanslag op 11 september in de Verenigde Staten toegenomen. Hier volgt een overzicht van terrorismedreigingen in Nederland na de aanslag van 11 september in de Verenigde Staten16: - 27 september 2001: De Coen- en Zeeburgertunnel in Amsterdam en de Botlek- en de Beneluxtunnel in Rotterdam worden volledig afgesloten. De politie en het leger werden bij de tunnels ingezet na gedetailleerde beschrijving van aanslagen in een anonieme brief. - 16 juli 2004: Er geldt in Nederland een terreuralarm. Erg spraakzaam is het kabinet er niet over. - Juli 2004: De politie pakt een Syriër en een man uit Libanon op voor een mogelijke gewelddadige actie tegen militaire deelnemers aan de Nijmeegse Vierdaagse. Er zou een verband bestaan tussen een telefoonnummer in het mobieltje van de Syriër en terreurnetwerk al Qaida. - 10 november 2004: Er vindt een grote antiterreuractie plaats in Den Haag waar een wijk urenlang werd afgesloten en uitgaand verkeer werd gecontroleerd. - 23 juli 2005: Onbevestigde bedreigingen dat als Nederland zich niet zal terug trekken uit Irak dat Nederland het volgende doelwit van aanslagen zal zijn. - 14 oktober 2005: Het Binnenhof wordt afgesloten en elders in Nederland worden zeven terrorismeverdachten, waaronder Samir Azzouz, aangehouden. 16 Terrorisme in Nederland. (2006, januari 7). Wikipedia, . Opgehaald 15:01, januari 7, 2006 van http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Terrorisme_in_Nederland 16 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? - 1 november 2005: Twee moslims in djellaba worden in een internationale trein nabij Amsterdam CS gearresteerd. Zij vertoonden volgens omstanders verdacht gedrag, maar naar later bleek bezochten zij het toilet om zich ritueel te kunnen wassen voor het gebed. - 3 november 2005: Een 21-jarige verdachte wordt in Rijswijk op gepakt wegens mogelijke betrokkenheid bij terroristische activiteiten. Ook in Nederland is op basis van het bovenstaande een verschuiving waar te nemen in de doelen van het terrorisme van verzet tegen maatschappelijke, politieke of religieuze structuren en beïnvloeding van de politieke besluitvorming naar het ontwrichten van de maatschappij. Deze verschuiving naar ontwrichting van de maatschappij als zodanig is natuurlijk ook van invloed op het overheidsoptreden en in het bijzonder van de hulpverleningsdiensten. 4.1.3 Nederlands beleid Naar aanleiding van de aanslagen in de Verenigde Staten en Spanje nam het kabinet verschillende maatregelen om Nederland beter te beveiligen tegen een terroristische aanslag. De maatregelen hebben betrekking op de organisatie van de beveiliging, de bevoegdheden van de opsporingsdiensten en de strafrechtelijke vervolging van mogelijke verdachten. Met de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 kreeg Nederland voor het eerst zelf te maken met een terroristische aanslag, geïnspireerd door de ‘gewelddadige jihad’. Naast massale blijken van afschuw en verontwaardiging over de moord, leidde deze gebeurtenis ook tot angst voor een verscherping van de binnenlandse verhoudingen. Het kabinet kondigde extra maatregelen aan naar aanleiding van de moord op Van Gogh. 4.1.4 Genomen maatregelen Een overzicht van de belangrijkste maatregelen die het kabinet sinds november 2004 heeft genomen op het punt van terrorismebestrijding: Bestuurlijk - De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) wordt verantwoordelijk voor de taak een (internationaal) terrorismebeleid te ontwikkelen en dreigingsanalyses te maken. De staf van de NCTb is sinds 1 januari 2005 operationeel. - Bij acute dreiging krijgt de minister van Justitie ‘doorzettingsmacht’; dat wil zeggen de wettelijke bevoegdheid om noodzakelijke maatregelen te nemen op terreinen van andere ministeries. - Het kabinet stelt een aparte onderraad (van de ministerraad) voor de veiligheid in: de Raad voor de Nationale Veiligheid. Hierin vergaderen ministers die het meest zijn betrokken bij terrorismebestrijding en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. 17 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Opsporing - Politie en justitie krijgen meer mogelijkheden en bevoegdheden om concrete en potentiële dreigingen te onderzoeken. Opsporingsmethoden als afluisteren en observeren kunnen sneller worden ingezet. - De capaciteit van de inlichtingendiensten (AIVD en MIVD) wordt uitgebreid. - Organisaties die voorkomen op terrorismelijsten van de Europese Unie, worden verboden. - Het vreemdelingenbeleid wordt nadrukkelijker en systematischer ingezet bij het terrorismebeleid. Daarbij wordt onder meer onderzocht of het mogelijk is vreemdelingen die zijn afgewezen op grond van gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid, tot ‘ongewenste vreemdeling’ te verklaren. - Sinds het voorjaar van 2004 is de Contra-terrorisme Infobox (CT-infobox) operationeel. Dit is een samenwerkingsverband van verschillende instanties zoals AIVD en de politie waarin informatie over (potentiële) terroristen wordt gedeeld. Strafrecht - De Wet terroristische misdrijven is ingevoerd. Op basis van deze wet is werving en samenspanning met als doel een terroristisch misdrijf te plegen, strafbaar. Misdrijven met een ‘terroristisch oogmerk’ kunnen op basis van deze wet zwaarder worden gestraft. - Informatie van de inlichtingendiensten kan, onder bepaalde voorwaarden, worden gebruikt bij de opsporing en vervolging van terroristen. Beveiliging - De NCTb wordt verantwoordelijk voor de regie van de beveiliging. Het gaat daarbij onder meer om de identificatie van mogelijke doelwitten en de organisatie van oefeningen en evaluaties. - Het kabinet heeft een alerteringssysteem ingevoerd waarmee kan worden aangegeven welke mate van alertheid en maatregelen zijn geboden. De minister van Justitie is verantwoordelijk voor het bekendmaken van de alerteringscodes. - Het kabinet heeft de beveiliging van vitale infrastructuur in beeld laten brengen. Het gaat daarbij om belangrijke producten of diensten waarvan uitval of verstoring leidt tot grote problemen. Naar aanleiding van de aanslagen in Madrid in maart 2004 heeft het kabinet ook zogeheten “soft targets”, plekken waar veel mensen bijeenkomen, in kaart gebracht. - De inlichtingendiensten AIVD en MIVD krijgen de taak om de dreigingen en veiligheidsrisico’s bij bepaalde personen, objecten en diensten in kaart te brengen. - De officier van justitie krijgt de mogelijkheid om bij specifieke dreigingen een bepaald gebied te kunnen aanwijzen als gebied voor preventief fouilleren. 18 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Al de opgesomde maatregelen gaan (nog) niet over de aanpak indien er daadwerkelijk een terroristische aanslag heeft plaats gevonden. De hulpverleningsdiensten zijn nog druk bezig om zich hierop voor te bereiden. Scenario’s kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. De hulpverleningsdiensten van de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) zijn nu bezig met de preparatie op het gebied van terreurgevolgbestrijding. Uitgangspunt hierbij is dat de G4 er vanuit gaan dat een terroristische aanslag een inleidende gebeurtenis is voor het zich voordoen van een of meerdere ramptypen. 4.2. Scenario’s Het LOCC (Landelijk operationeel Coördinatie Centrum) heeft op basis van de volgende uitgangspunten een tweetal maatscenario’s voor terroristische aanslagen uitgewerkt17: - Op basis van de aanslagen in Madrid en Londen wordt uitgegaan van een terroristische aanslag door middel van een bom. - De aanslagen zullen vooral gericht worden op de zogenaamde ‘soft targets’, plaatsen waar vooral veel mensen aanwezig zijn zoals trein- en metrostations met als doel zoveel mogelijk slachtoffers te maken. - De bom of bommen hebben een dusdanige omvang dat ze gemakkelijk te vervoeren zijn (bv. in een rugzak). - De aanslagen kunnen gepleegd worden door een zelfmoordterrorist. - De kans op het gebruik van NBC – wapens en de aanwezigheid van ‘boobytraps’ wordt in eerste instantie gering geacht en worden niet meegenomen. Scenario 1 gaat ervan uit dat er vier bommen met de omvang van die van Madrid ontploffen op een zogenaamde ‘soft target’ plaats. Scenario 2 gaat er vanuit dat op meerdere plaatsen tegelijkertijd of vrijwel tegelijkertijd bommen ontploffen op een zogenaamde ‘soft target’ plaats. Indien er sprake is van meerdere incidenten, zijn deze geografisch dusdanig gescheiden dat het ene incidentterrein geen overlap heeft met het andere. Bovengenoemde uitgangspunten zijn in lijn met het artikel “Terrorisme als nieuwe dreiging” van M. van Leeuwen18 waarin zij stelt dat een aanslag met conventionele middelen voorlopig als meest waarschijnlijk wordt beschouwd. Het is tevens in lijn met de MCDM afstudeerscriptie “De zin en onzin van (massa)decontaminatie bij NBC-terrorisme” 19. In deze afstudeerscriptie luidt een van de conclusies: “de kans op een terroristische aanslag in Nederland is reëel, maar zal zeer waarschijnlijk plaatsvinden met beproefde, conventionele middelen. De kans op een NBC-aanslag in Nederland is uitermate gering; preparatie is vooral informatie”. 17 Project TANIRA, versie 0.9, 20 december 2005. Leeuwen v. M. Terrorisme als “nieuwe dreiging”, Vrede en Veiligheid 29 (1) 2000, pagina 29-47. 19 MCDM afstudeerscriptie: “De zin en onzin van (massa-)decontaminatie bij NBC-terrorisme” van H. de Brock , I. Custers, S. Meulensteen- van Esseveld en R. Smeets 2005, hfdst 4, blz 19. 18 19 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Landelijk gezien zijn er (nog) geen scenario’s t.a.v. de respons bij ‘vitale objecten’. Wel is er het project “Vitaal” dat de vitale infrastructuur in kaart brengt en maatregelen opstelt om aanslagen daarop te voorkomen. Het Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing (BCCB) van de politieregio Utrecht20 heeft als eerste politieregio in Nederland in het kader van het project “Dreiging” een inventarisatie gemaakt van vitale objecten in de provincie Utrecht. De doelstelling van het project “Dreiging” is20: “Te bereiken dat er per 1 januari 2006 een inventarisatie in de Politie regio Utrecht is uitgevoerd omtrent risicovolle locaties en personen inclusief de complete informatie-inwinning hiervan en hieraan gekoppelde actieplannen, zowel in- als extern. Dit wordt gerelateerd aan verschillende dreigingniveaus. Tevens wordt een permanente beheersstructuur hiervoor opgezet. Daarnaast worden de processen tussen het land en de regio in kaart gebracht met bijbehorende taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.” Op basis van de Amerikaanse Reference Manual to Mitigate Potential Terrorist Attacks Against Buildings, Department of Homeland Security, Federal Emergency Management Agency van december 2003 heeft de politie Utrecht ca. 3800 targets beoordeeld. Aan de hand van selectie criteria21 werden scores per onderdeel vast gesteld. De 25 objecten die het hoogste scoren werden op een prioriteitenlijst gezet. Bestuurlijk is er een keuze gemaakt om voor de eerste 12 objecten van deze lijst maatregelen (respons) uit te werken. Deze maatregelen zijn gekoppeld aan het landelijke alerteringssysteem. 4.3. Ramptype “terreur” Zoals al eerder aangegeven worden in de Leidraad Maatramp 18 verschillende ramptypen onderscheiden. Een terreur aanslag wordt in de Leidraad Maatramp niet onderscheiden als een apart ramptype. Vanuit de twee scenario’s zoals beschreven in paragraaf 4.2 kan met behulp van de uitgangspunten uit de Leidraad Maatramp een voorzet worden gedaan om te komen tot een ramptype ‘terreur’22. Voor terreur zal de hulpbehoefte, in termen van bijvoorbeeld aantallen gewonden, op te vangen personen en dergelijke verondersteld worden. Hierbij kunnen vijf groottes worden onderscheiden, met daaraan gekoppeld een inzetbehoefte, analoog aan de Leidraad Operationele Prestaties. Het ramptype terreur omvat de gevolgen van een explosie als gevolg van een terroristische aanslag gericht op één of meer ‘soft targets’. Het ramptype terreur op hoofdlijnen: de aanwezigheid van grote aantallen slachtoffers, zware schade en grote te verwachten inzet van hulpverlenende instanties. Voor dit ramptype kunnen vijf groottes onderscheiden worden (maatscenario I – V). De schaal is uitgedrukt in het aantal slachtoffers; hieronder worden zowel doden aangeduid als gewonden die medische begeleiding behoeven. In het recente verleden 20 Voorbereiding Politie Utrecht op dreiging, calamiteiten en rampen, versie 0,5, platform CCB, Randy den Uy, blz. 5. 21 Notitie criteria keuze targets, BCCB, 7 oktober 2004, blz 1. 22 Project TANIRA, versie 0.9, 20 december 2005, blz 6. 20 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? hebben diverse explosies plaatsgevonden als gevolg van een aanslag (zie Londen, Madrid en Oklahoma). Terreurscenario Aantal slachtoffers I II III IV V 50 100 200 600 1000 Tabel 1: omvang van hulpbehoefte bij terreurscenario. De omvang van maatscenario II is ongeveer gelijk aan een bom van 20 kg die tot ontploffing wordt gebracht. Dit maatscenario wordt gebruikt als startscenario 1. Maatscenario III is een bom van 20 kg die in een zeer drukke omgeving tot ontploffing wordt gebracht en wordt gebruikt als startscenario 2. Maatscenario IV omvat meerdere plaatsen waar simultaan incidenten plaats vinden (denk aan Londen en Madrid). Maatscenario V heeft een omvang zoals die wordt verwacht bij een zeer zware autobom op een locatie met veel mensen. De effecten van dit ramptype laten zich het beste samenvatten in de volgende termen: - Veel slachtoffers met mechanisch letsel en glas – en snijwonden - Mogelijk veel slachtoffers met brandwonden - Mogelijk veel beknelde slachtoffers - Slechte bereikbaarheid incidentlocatie als gevolg van instortingen en verkeersopstoppingen De hierboven beschreven effecten zijn niet uniek voor het ramptype terrorisme. Dit soort effecten is ook te verwachten bij rampen met betrekking tot verkeer en vervoer, met rampen met gevaarlijke stoffen en met rampen met betrekking tot de infrastructuur. Om de centrale vraag: “In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het bestrijden van de gevolgen van terrorisme?” te kunnen beantwoorden is een diepgaander analyse nodig dan uitsluitend een vergelijking op basis van effecten. Deze analyse zal in hoofdstuk 5 plaatsvinden. 21 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 5. NADERE VERGELIJKING ‘NORMALE’ RAMPTYPEN EN TERRORISTISCHE AANSLAGEN 5.1. Inleiding Zoals aangekondigd zal in dit hoofdstuk een nadere vergelijking plaatsvinden tussen de ‘normale’ ramptypen en die bij terroristische aanslagen. In het vorige hoofdstuk is vooral gekeken naar of er verschillen zijn op het vlak van de directe effecten. In dit hoofdstuk is gekozen voor een vergelijking vanuit een drietal invalshoeken: een operationele, een bestuurlijke en een maatschappelijke invalshoek (zie paragraaf 1.4 “afbakening”). De inzichten van Wildavsky23 en Quarantelli24 zullen hierbij worden betrokken. 5.2. Het scenario terroristische aanslag Om de ‘normale’ ramptypen met terroristische aanslagen te kunnen vergelijken wordt allereerst het scenario terroristische aanslag, zoals beschreven in paragraaf 4.2, getoetst aan het theoretisch kader van deze scriptie. De definitie van een scenario in paragraaf 2.2 luidt: “Een scenario is een veronderstelde of geplande loop van gebeurtenissen. Het is een samenstel van gebeurtenissen, waarvan de belangrijkste, allesbepalende gebeurtenis (scène) wordt gevormd door een incident of calamiteit, dat oorzaak- en gevolggebeurtenissen kent. Veranderingen in de oorzaak kunnen rigoureuze consequenties hebben voor de gevolgen.” Het scenario terroristische aanslag voldoet aan deze definitie, omdat het laten ontploffen van een of meerdere bommen, in dit geval de alles bepalende gebeurtenis is die oorzaak- (het tot ontploffing brengen) en gevolggebeurtenissen (grote aantallen slachtoffers, zware schade) kent. Als het niet een bom is die ontploft maar bv. een aanslag met biologische wapens is er sprake van een verandering die rigoureuze consequenties heeft voor de gevolgen. Daarnaast voldoet het gekozen scenario aan de volgende criteria van Quarantelli: - Baseer de preparatie op het meest waarschijnlijke scenario(s). Het gekozen scenario is afgeleid van recente aanslagen van Madrid en Londen en voldoet daarmee aan dit criterium. - Het bestrijden van de gevolgen van rampen is qua omvang en complexiteit zowel kwalitatief als kwantitatief anders dan bij normale incidenten. Quarantelli gaat ervan uit dat een ramp kwalitatief van een andere orde is. Dit heeft te maken het feit dat er vele organisaties bij betrokken zijn waardoor een ramp veel complexer is. Ook de bestuurlijke verhoudingen 23 24 Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988. Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their applicability to developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue Vol. 9 no.1. 22 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? zijn anders en bepalen in grote mate het optreden van de hulpverleningsdiensten. Door aparte scenario’s te ontwikkelen wordt voldaan aan dit criterium. Het gekozen scenario kan dus in beginsel dienen als basis voor de uitwerking naar een ramptype terreur conform de systematiek van de Leidraad Maatramp en Leidraad Operationele Prestaties waarmee inzicht wordt verkregen wat er nodig is en wat er beschikbaar is. Het verkleinen van het verschil tussen capaciteitsvraag en aanbod kan op verschillende manieren zoals het hulpverleningspotentieel verhogen, het risico op een aanslag te verminderen of preventieve maatregelen te nemen. Dit zijn voorbeelden van wat in de theorieën van Wildavsky anticipatie wordt genoemd. Andere mogelijkheden zoals het aanwezige potentieel beter op elkaar afstemmen en bijstandverlening beter organiseren zijn voorbeelden van wat Wildavsky veerkrachtstrategie noemt. Tijdens de interviews die zijn gehouden in het kader van deze scriptie gaven sommigen aan dat zij van mening zijn dat terroristische aanslagen in Nederland zo divers kunnen zijn dat het ontwikkelen van een maatscenario hiervoor niet mogelijk is. Zij zijn derhalve van mening dat de achttien reeds beschreven ramptypen voldoende zijn. Dit strookt niet met de zienswijze van Quarantelli die stelt: - Baseer de preparatie op het/(de) meest waarschijnlijke scenario(s) omdat de neiging bestaat om zoveel mogelijk met alles rekening te houden in plaats van wat realistisch is. Door de recente aanslagen in Madrid en Londen als uitgangspunt te nemen wordt voldaan aan deze zienswijze van Quarantelli. 5.3. Operationele invalshoek Uitgaande van het ramptype terreur zoals is weergegeven in paragraaf 4.3 lijken de gevolgen van een terroristische aanslag sterk op effecten van andere ramptypen zoals een instorting van gebouw, brand in een gebouw of op verkeersongevallen met bv. treinen als het gaat om de operationele aspecten. Er is sprake van een groot aantal slachtoffers, gewonden, mogelijk verdere instortingsgevaar en een slechte bereikbaarheid van het rampterrein. Er moet door de brandweer worden gered, verder gevaar worden voorkomen en geblust25. Er moet nauw worden samengewerkt met de overige hulpverleningsdiensten en de gemeente. Vaak is het ook niet meteen duidelijk dat het om een terroristische aanslag gaat. Maar er zijn ook verschillen. Hoewel het redden van slachtoffers de hoogste prioriteit heeft zijn kan voor de politie een snelle start met het technisch sporenonderzoek ook van groot belang zijn. Daarnaast kan de dader zich onder de slachtoffers bevinden en is het ook mogelijk dat er nog een bom kan ontploffen. Om de impact van een aanslag zo groot mogelijk te laten zijn zullen ook de eventuele aanwezige veiligheidsystemen zoveel als mogelijk onklaar gemaakt zijn. 25 Brandweerwet 1985 (Wet van 30 januari 1985, houdende nieuwe regel met betrekking tot het brandweerwezen), Staatsblad 1985, nr. 88, art 1. 23 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Zoals al gesteld kunnen in het rampgebied (nog) niet ontplofte explosieven aanwezig zijn. Ook kunnen allerlei veiligheidsystemen onklaar gemaakt zijn. Het veilig stellen van het rampterrein heeft derhalve nog een grotere prioriteit dan bij andere ramptypen. De regionale brandweer heeft geen materiaal of expertise om explosieven te detecteren. Om risico’s van volgende explosies uit te sluiten, is een bomcheck van het rampgebied nodig. De politie heeft beschikking over een Team Explosievenveiligheid en zal dit team inzetten om het rampgebied te controleren op aanwezige explosieven. Er zullen daarom met de regiopolitie in casu de Teamleider Explosievenveiligheid (TEV) afspraken moeten worden gemaakt over de opkomsttijd en de verrichting van gezamenlijke werkzaamheden. Deze bomcheck zal echter in het algemeen niet binnen het eerste half uur na een onverwachte aanslag verricht kunnen worden.Belangrijk is in deze situatie wel dat brandweerpersoneel en slachtoffers niet langer dan strikt noodzakelijk in het onveilige gebied aanwezig zijn. Dit betekent dat de brandweer ‘grijpredding’ zal toepassen, dat wil zeggen dat slachtoffers zo snel mogelijk door brandweerpersoneel naar veilig gebied zullen worden gebracht. Dit in contrast met de normale procedure26 waar zo mogelijk slachtoffers op de plaats incident worden gestabiliseerd. Vanuit medisch oogpunt gezien kan dit suboptimaal handelen betekenen en vereist ook aanpassingen in de processen van de geneeskundige keten. Dodelijke slachtoffers worden in ieder geval niet geborgen in deze eerste fase. De ervaringen met de aanslagen op het spoorvervoer in Madrid en Londen maken duidelijk dat geen enkele regio in Nederland een aanslag van dit kaliber zelfstandig aan kan. Interregionale bijstand op grote schaal zal noodzakelijk blijken, vooral op het gebied van de geneeskundige hulpverlening, maar ook bij de brandweer en politie. Aangezien het scenario ook uitgaat van een terroristische aanslag op verschillende plaatsen tegelijkertijd of kort na elkaar zullen andere regio’s geen mensen en middelen beschikbaar hebben of deze zelf achter de hand willen houden. De hulpdiensten in de getroffen regio zullen zelf dus een aanzienlijke grotere capaciteit moeten leveren. De vraag is of de hulpverleningsdiensten voldoende reservecapaciteit hebben. Daarnaast zal naar verwachting de infrastructuur van het mobiele telefoonverkeer overbelast raken. Hierdoor zal het calamiteiten nummer 112 slecht bereikbaar zijn. De eventuele optredende overige incidenten in Nederland worden als gevolg daarvan later dan normaal gemeld. Dit zal gemiddeld leiden tot grotere incidenten. Voor de politie geldt dat ze naast het rampterrein of rampterreinen zelf ook op andere plaatsen capaciteit moet in zetten bv. om onlusten tussen verschillende bevolkingsgroepen te voorkomen of te beperken. Voor dit doel kan ook het leger worden ingezet maar dit heeft als nadeel dat het enige tijd duurt voordat zij operationeel zijn. Voor de geneeskundige hulpverlening geldt dat de grenzen van de capaciteit al snel bereikt zullen zijn. Incidenten in Enschede27 en Volendam28 hebben dit al 26 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Ministerie van Volksgezondheid,Welzijn en Sport, Eindrapportage Project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, Den Haag, Projectbureau Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, 1999. 27 Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht Volendam (Commissie Alders), Cafébrand nieuwjaarsnacht, Eindrapport, 2001. 24 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? aangetoond. Naar verwachting zal bij een terroristische aanslag dit in versterkte mate het geval zijn omdat recente aanslagen voornamelijk op de zogenaamde ‘soft targets’ hebben plaats gevonden. Hierdoor zijn veel slachtoffers te verwachten De geneeskundige hulpverlening dient hier wel voorbereid te zijn. Dit houdt ondermeer in, een veel scherpere triage op het rampterrein en een snelle afvoer van gewonden naar andere plaatsen waar ze vervolgens verder worden gestabiliseerd. Dit in tegenstelling tot het principe van het ‘gouden uur’ waarbij het slachtoffer op of bij plaats incident eerst gestabiliseerd wordt voordat deze vervoerd wordt naar een ziekenhuis. Voor de brandweer geldt dat zij ten opzichte van de overige hulpverleningsdiensten veel mensen en middelen ter beschikking heeft maar dat hier ook de restdekking een rol speelt. Naast deze restdekking speelt ook de op handen zijnde regionalisering29 een belangrijke rol bij de beschikbare capaciteit van de brandweer. In de aanloop naar een verdere regionalisering zijn of worden in alle brandweerregio’s repressieve dekkingsplannen opgesteld op basis van geldende zorgnormen en maatgevende scenario’s. Terroristische aanslagen worden hierin niet als scenario meegenomen. De dekkingsplannen hebben als voornaamste uitgangspunt doelmatiger brandweerzorg tegen verantwoorde kosten. In de praktijk komt het neer op het wegsnijden van niet noodzakelijke overcapaciteit. Landelijk is het benodigde aantal brandweercompagnieën30 sinds het einde van de koude oorlog al sterk ingekrompen en ook per regio hoeft dus minder potentieel te worden geleverd. Gemeenten hebben in het huidige bezuinigingstijdperk met het regionaal dekkingsplan in de hand een goed instrument in handen om te besluiten dat het aantal tankautospuiten kan verminderen of dat één of meer brandweerposten gesloten kunnen worden. Deze trend is landelijk al enige tijd zichtbaar. Het dekkingsplan geeft aan dat dit verantwoord kan, zonder dat de zorgnorm in gevaar komt. Onder normale omstandigheden levert dit geen problemen op, omdat met regionale en interregionale bijstand voor vrijwel alle denkbare ramptypen in voldoende capaciteit kan worden voorzien. Maar in gevallen waarin niet of maar zeer beperkt op (inter)regionale bijstand kan worden gerekend zoals bij een terroristische aanslag zou dit wel tot problemen kunnen. Dit fenomeen zou overigens ook kunnen optreden bij een grote natuurramp op nationaal niveau zoals een extreem zware storm of overstroming. De vraag is dus of we daarvoor als brandweer voldoende reservecapaciteit overhouden. Het is in mijn ogen noodzakelijk dat bij het opstellen van regionale dekkingsplannen en het bepalen van de benodigde capaciteit meer aandacht moet zijn voor extremen waarbij we niet op onze normale bijstandsplannen kunnen vertrouwen. De veerkrachtstrategie van Wildavsky is in die gevallen onvoldoende. Dit is ook in lijn met het criterium van Quarantelli: “Het bestrijden van de gevolgen van rampen zijn qua omvang en complexiteit zowel kwalitatief als kwantitatief anders dan bij normale incidenten.” De regionale dekkingsplannen kennen een te eenzijdige aandacht voor de normale incidenten waarop vervolgens de benodigde capaciteit gebaseerd. 28 Commissie onderzoek vuurwerkramp (Commissie Oosting), De vuurwerkramp, eindrapport (delen a,b,c) Enschede/ Den Haag, 2001. 29 Krachten bundelen voor veiligheid. Regionaal denken, lokaal doen. Een strategische visie uit gemeentelijk perspectief op de zorg voor brandweer, geneeskundige hulpverlening en rampenbestrijding in de kabinetsperiode 2002-2006, VNG-commissie Brouwer, 2002 30 Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding i.o.v. Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en rampenbestrijding, Leidraad brandweercompagnie, Arnhem, NIBRA (1996). 25 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 5.4. Bestuurlijke invalshoek Artikel 2 van de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO)31 geeft aan dat het College van burgemeester en wethouders belast is met de voorbereiding op de bestrijding van zware ongevallen en rampen. In het kader van deze voorbereiding stelt het college ten minste eenmaal per vier jaar een rampenplan vast waarin de aanwezige risico’s zijn geïnventariseerd, de organisatie van de rampenbestrijding (inclusief de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden) wordt beschreven en het beleid ten aanzien van het vaststellen van de rampenbestrijdingsplannen wordt vastgelegd. De risico-inventarisatie is een vorm van overzicht van de soorten rampen en zware ongevallen die in een betreffende gemeente zich kunnen voordoen en de mogelijke gevolgen ervan. Vanuit het scenario terroristische aanslag kan het zijn dat in de betreffende gemeente zich zogenaamde ‘soft targets’ bevinden. De gemeente is dan volgens de WRZO verplicht dit op te nemen in haar rampenplan. Het is echter niet doenlijk om alle ‘soft targets’ op te nemen. Voor een selectie zou gebruik gemaakt kunnen worden van het systeem zoals dat is ontwikkeld door het BCCB van de politie regio Utrecht voor het project “Dreiging” (zie paragraaf 4.2). Voor een adequate voorbereiding hierop is het dan wenselijk dit ramptype op te nemen in de Leidraad Maatramp en Leidraad Operationele Prestaties. Dit past bij de volgende criteria van Quarantelli: - Baseer de preparatie op het/(de) meest waarschijnlijke scenario(s). Als er op basis van criteria zoals gebruikt in project “Dreiging” blijkt dat een bepaalde target een potentieel risico loopt op een terroristische aanslag dan kan dit beschouwd worden als een realistisch scenario en is het noodzakelijk om dit op te nemen in het rampenplan. Dit voorkomt dat er teveel geïmproviseerd moet worden tijdens een incident bij dit target. - Zorg voor integratie in plaats van fragmentatie. De planvorming omtrent een dergelijke target kent een multidisciplinair karakter. Dit betekent dat alle betrokken partijen op de hoogte zijn van elkaars deelplannen en dat deze plannen onderling op elkaar zijn afgestemd. Ook dit bevordert een adequate afhandeling van een incident bij een dergelijk target. Artikel 11 lid 1 van de WRZO stelt dat de burgemeester het opperbevel heeft in geval van een ramp of een zwaar ongeval of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Diegenen die aan de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval deelnemen staan onder zijn bevel. Hij laat zich bijstaan door een door hem samengestelde gemeentelijke rampenstaf. Lid 2 van hetzelfde artikel stelt dat diegene die de leiding heeft over de brandweer tevens is belast met de operationele leiding van de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, tenzij de burgemeester een andere voorziening treft. 31 Wet rampen en zware ongevallen (wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop), Staatsblad 88, in werking getreden 22-02-1985, staatsblad 101 26 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Een terroristische aanslag is erop gericht om een zo groot mogelijke ontwrichting van de maatschappij veroorzaken. Hierdoor is een terroristische aanslag per definitie bovenlokaal en daardoor een GRIP 4 situatie32. Normaal gesproken zijn er duidelijke afspraken over bevoegdheden indien een ramp of zwaar ongeval bovenlokaal33 wordt. Er wordt dan gewerkt met een coördinerend burgemeester, de Commissaris van Koningin heeft een rol en ook op landelijk niveau kan worden opgeschaald. Veel sterker dan bij andere ramptypen is er bij een terroristische aanslag naast het belang van de bestrijding van het incident ook het belang van de opsporing van de dader(s). De bestrijding van de calamiteit kent een andere gezagsverhouding en belangenafweging dan de opsporing van de dader(s). Voor de opsporing van de dader(s) zijn de nationale recherche en het landelijk parket verantwoordelijk die vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. Hierdoor kan in een vroeg stadium tijdens de calamiteit de focus veranderen van bestrijding naar opsporing met de daarbij behorende verandering in gezagsverhoudingen. Op zich hoeft dit niet tot problemen te leiden want in de WRZO hoofdstuk V wordt gesteld dat: bij koninklijk besluit kunnen de artikelen 22-24 in werking worden gesteld om gebruik te kunnen maken van specifieke (buitengewone) bevoegdheden. In sommige regio’s zoals in Rotterdam wordt voor de bestrijding van rampen al een aantal jaren met een zogenaamde veiligheidsstaf gewerkt. Deze staf heeft een echt multidisciplinaire karakter zodat een verschuiving van de focus niet tot problemen leidt. Deze veiligheidsstaf oefent ook regelmatig. Maar in andere regio’s is men nog lang niet zo ver. Deze aanpak van Rotterdam past binnen de stelling van Quarantelli: - Zorg voor integratie in plaats van fragmentatie. Het is van belang dat alle betrokken partijen hun taken en verantwoordelijkheden kennen. De planvorming dient daarom een integrale aanpak te kennen. Dit houdt ook in dat de betrokken partijen op de hoogte moeten zijn van elkaars deelplannen omdat de deelplannen elkaar ook kunnen beïnvloeden. - Onderken dat er meer nodig is dan alleen een plan. Een plan gaat alleen werken als het wordt geïmplementeerd en beoefend. Niet in de laatste plaats is het belangrijk dat het plan goed beheerd wordt zodat het actueel blijft. Verder moet de rol van media niet worden onderschat. Volendam, Enschede maar ook de recente brand in het cellencomplex op Schiphol laten zien dat de media dicteren wie probleemeigenaar is en creëren in feite de werkelijkheid. Incidenten die in principe lokaal zijn kunnen een landelijke uitstraling krijgen omdat in toenemende mate de media ook landelijke politici betrekken bij de afrekening achteraf. Bij terroristische aanslagen is dit fenomeen nog veel sterker. Bij de moord op van Gogh werden ook direct verschillende ministers en de minister-president betrokken. 32 33 GRIP = gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure Referentiekader GRIP. NVBR, 28 maart 2006. 27 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 5.5. Maatschappelijke invalshoek Een terroristische aanslag is er op gericht om zoveel mogelijk ontwrichting van de maatschappij te weeg te brengen. Dit is een opzettelijke actie in tegenstelling tot andere ramptypen die weliswaar ook de maatschappij kunnen ontwrichten maar dit kenmerk niet als vooropgezet doel hebben. Veel meer nog dan andere ramptypen leidt dit tot angstgevoelens onder de bevolking en is de impact groter. Een voorbeeld hiervan is de moord op Theo van Gogh. In Amsterdam worden jaarlijks een aantal moorden gepleegd die daar buiten soms maar nauwelijks de aandacht krijgen. De moord op Theo van Gogh leidde naast een golf van ontzetting in eigen land zelfs tot internationale aandacht omdat de dader werd geïnspireerd door de terroristische organisatie “de gewelddadige Jihad”. In tegenstelling tot landen als Israël, Spanje en Engeland heeft Nederland weinig ervaring met terrorisme en is de maatschappij nog nauwelijks voorbereid op aanslagen. Pas de laatste tijd worden er door de overheid maatregelen genomen. Ook het bedrijfsleven wordt zich ervan bewust dat zij ook daarin een rol heeft. Om aan een eventuele ontwrichting van de maatschappij zoveel mogelijk tegenwicht te bieden is adequate voorlichting essentieel. Niet alleen tijdens en vlak na een eventuele aanslag maar ook daarvoor. Nog meer dan bij andere ramptypen moet de bevolking betrokken worden bij de risico- en crisiscommunicatie34, moet zij weten wat ze moet doen en weten wat er van hen verwacht kan en mag worden. Hiermee wordt de veerkracht in de samenleving ten aanzien van rampen en zware ongevallen in zijn algemeenheid vergroot. Dit past goed bij de theorie van Wildavsky over veerkrachtstrategie. De recente aanslagen in Londen en Madrid hebben laten zien dat een goed lopend proces van communicatie, gericht op het voorkomen van paniek, angst en onrustgevoelens bij de bevolking, van essentieel belang zijn om ontwrichting van de maatschappij zoveel als mogelijk te voorkomen. Reeds de volgende dag werd weer volop gebruik gemaakt van de Londense metro en van de treinen in en rond Madrid. Het adequate optreden van de hulpverleningsdiensten vlak na de aanslagen heeft hieraan ook een belangrijke bijdrage geleverd. Na aanslag op de Twin Towers en de hierboven genoemde aanslagen in Madrid en Londen verlangt de maatschappij van de overheid dat er maatregelen worden genomen om terroristische aanslagen te voorkomen. Als er onverhoopt toch een plaatsvindt wordt verwacht dat er door overheidsdiensten adequaat wordt opgetreden. Op dit moment is er derhalve veel politieke aandacht voor het bestrijden van terrorisme en de gevolgen er van. Er is een breed (politiek) draagvlak om middelen hiervoor ter beschikking te stellen. Hetzelfde fenomeen trad op na de rampen in Enschede en Volendam. Als gevolg daarvan werden door de verschillende overheden veel middelen vrijgemaakt om ondermeer een inhaalslag gebruiksvergunningen op gang te brengen. Nu enkele jaren later begint de politieke belangstelling hiervoor al weer af te nemen. Derhalve is het 34 Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Melding en opschaling, informatie en communicatie bij acute rampen. Over onderschatting van “groot opschalen”, interregionaal en interdisciplinair samenwerken, het ontbreken van informatiemanagement en één meld- en opschalingscentrum, Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, IBR,2001 28 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? goed dat hulpverleningsdiensten en de brandweer in het bijzonder gebruik te maken van deze sterke aandacht voor terrorisme. Naast een adequate voorbereiding op terreurgevolgbestrijding biedt dit de mogelijkheid om de rampenbestrijding in zijn algemeen verder te professionaliseren. 29 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 6. Beantwoording centrale vraag Op basis van de gemaakte vergelijkingen (operationele, bestuurlijke en maatschappelijke invalshoek) in hoofdstuk 5 tussen de ‘normale’ ramptypen en terroristische aanslagen zal in dit hoofdstuk de centrale vraag van deze scriptie beantwoord worden. De centrale vraag luidde: In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het bestrijden van de gevolgen van terrorisme? Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er bij de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag naast overeenkomsten ook verschillen zijn met de reeds onderscheiden ramptypen. De overeenkomsten en verschillen worden nog even op een rijtje gezet. Overeenkomsten - Veel slachtoffers met mechanisch letsel en glas – en snijwonden - Mogelijk veel slachtoffers met brandwonden - Mogelijk veel beknelde slachtoffers - Slechte bereikbaarheid incidentlocatie als gevolg van instortingen en verkeersopstoppingen - Multidisciplinaire samenwerking met soms belangentegenstellingen tussen de verschillende diensten Verschillen - Een doelbewuste ontwrichting van de maatschappij met daardoor bestuurlijk gezien een landelijke uitstraling - Veel sterker dan bij andere ramptypen is het gevoel van angst onder de bevolking waardoor er een sterke maatschappelijke en politieke druk ontstaat om “iets” te doen - Doelbewust veel slachtoffers en onklaar maken van veiligheidssystemen - De kans op een aanslag op de hulpverleners zelf - Effecten die ook ver buiten het eigenlijke rampgebied kunnen optreden zoals maatschappelijke onrust tussen de verschillende bevolkingsgroepen - De focus kan snel veranderen van bestrijding naar opsporing met de daarbij behorende verandering in gezagsverhoudingen. - De mogelijkheid dat meerdere aanslagen volgtijdelijk en/of over meer locaties plaatsvinden waardoor de grenzen aan wat de verschillende hulpverleningsdiensten kunnen leveren sneller worden bereikt Op basis van de effecten zijn er veel overeenkomsten tussen de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag en de gevolgen van andere ramptypen. De andere invalshoeken laten wel degelijk een aantal verschillen tussen de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag en de gevolgen van andere ramptypen zien. De afweging is derhalve of deze verschillen een apart ramptype terrorisme rechtvaardigen. De weging van deze verschillen heeft een subjectief karakter. Wat voor de een zwaarwegend is zal voor de ander van gering belang zijn. 30 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Aangezien terrorisme en dus ook de bestrijding van de gevolgen ervan een gegeven is, zal terrorisme gevolgbestrijding conform de WRZO deel dienen uit maken van het rampenplan. Om bestuurlijke keuzes te kunnen maken wat er bij de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag aan capaciteit (slagkracht) wenselijk is zal er inzicht moeten zijn in wat er aan capaciteit nodig is en wat er eigenlijk beschikbaar is. Hierbij leveren de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties in principe een belangrijke bijdrage. Terroristische aanslagen worden daarbinnen echter niet als zodanig onderscheiden. De maatschappij en daarmee de politiek verwacht van de hulpverleningsdiensten een adequaat optreden bij de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag. Een goede voorbereiding van de hulpverleningsdiensten is dus noodzakelijk. Verder betekent de politieke aandacht dat er middelen beschikbaar zijn of komen om dit doel te bereiken waarbij de rampenbestrijding als geheel kwalitatief beter kan opereren. Van belang is wel om de aandacht van de politiek vast te houden omdat Enschede en Volendam hebben laten zien dat de politieke belangstelling bij het uitblijven van nieuwe incidenten al snel weer naar andere zaken uitgaat. Dit alles overwegende kom ik tot de volgende conclusie: Het is noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het bestrijden van de gevolgen van terrorisme. 31 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 7. “BIJVANGST” Bij het verzamelen van informatie en materiaal voor het schrijven van deze scriptie kom je zaken tegen die weliswaar niet direct nodig zijn voor de beantwoording van de centrale vraag maar waarvan ik het wel waard vind om die ook aan het papier toe te vertrouwen. Daarom deze toegift. Misschien dat ze anderen nog zullen inspireren als onderwerp voor hun scriptie. 1. Een van de geïnterviewden gaf aan dat naar zijn mening de overheid een veel te mechanistische kijk op de rampenbestrijding heeft. Er is naar zijn oordeel een sterke planfixatie ontstaan. Na Volendam en Enschede is er een toenemende druk vanuit de hogere overheid naar lagere overheden om voor allerlei mogelijk onheil plannen te maken en te onderhouden. De dikte van de richtlijnen waaraan deze plannen zouden moeten voldoen overtreffen in ruime mate de dikte van de plannen zelf. Dit heeft tot gevolg dat er meer plantoetsers zijn aangenomen dan planvormers waardoor vanzelf deze planfixatie ontstaat. Als voorbeeld werd gegeven dat een rampenbestrijdingsplan van 5 A-viertjes dat ter toetsing35 werd aangeboden aan de provincie 17 A-viertjes met opmerkingen opleverde. Hij pleit ervoor om als afgeleide van het rampenplan per ramptype één A-viertje op te nemen met specifieke aandachtpunten die voor dat ramptype van toepassing zijn. Zaken die algemeen bekend zijn of behoren tot de standaard dagelijkse routine behoeven niet te worden opgenomen in dergelijke plannen. Dit past uitstekend bij de voorbereidingscriteria van Quarantelli (algemene plannen hebben de voorkeur boven specifieke plannen en focus de preparatie op algemene principes niet op specifieke details) en Jop Groeneweg, 2005, die stelt dat teveel details leidt tot dikke boekwerken die vervolgens niet meer gelezen worden met als gevolg dat mensen zich juist niet aan de procedures houden. 2. In het kader van de regionalisering worden of zijn in de brandweerregio’s regionale dekkingsplannen opgesteld. Zoals ik in hoofdstuk 5 heb opgemerkt gebeurt dit op basis van geldende zorgnormen en maatgevende scenario’s. In de praktijk betekent dit dat gemeenten op basis van deze dekkingsplannen gaan snijden in de eventueel geconstateerde overcapaciteit. De (inter)regionale bijstand die nodig is bij een terroristische aanslag wordt thans niet in de scenario’s meegenomen. De vraag is dus of we daarvoor als brandweer voldoende reservecapaciteit over houden. Dit rechtvaardigt het heroverwegen van reservecapaciteit binnen de regio’s. De dreiging van terroristische aanslagen maakt het vraagstuk actueel. Wat in mijn ogen nodig is dat er bovenregionaal moet worden onderzocht hoe groot de reservecapaciteit landelijk zou moeten zijn waarbij de bestrijding van de gevolgen van terrorisme of ander grote bovenregionale rampen uitdrukkelijk worden meegenomen. 35 Provinciaal toetsingskader rampbestrijdingsplannen (inclusief toelichting), versie 23 april 2001. 32 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? 6. LITERATUURLIJST AVD/ SAVE/ NIvU/ NIBRA, Leidraad Operationele Prestaties, versie 4.0, 2001, i.o.v. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Brandweerwet 1985 (Wet van 30 januari 1985, houdende nieuwe regel met betrekking tot het brandweerwezen), Staatsblad 1985, nr. 88 BZK , Brief vervolgtraject TANIRA, 7 september 2005. Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht Volendam (Commissie Alders), Cafébrand nieuwjaarsnacht, Eindrapport, 2001 Commissie onderzoek vuurwerkramp (Commissie Oosting), De vuurwerkramp, eindrapport (delen a,b,c) Enschede/ Den Haag, 2001 Deloitte & Touche, Basisboek GHOR (Concept), versie 02-07-2002 Ingenieurs/Adviesbureau SAVE en Adviesbureau Van Dijke, Leidraad Maatramp, versie 1.3, 2000 Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Melding en opschaling, informatie en communicatie bij acute rampen. Over onderschatting van “groot opschalen”, interregionaal en interdisciplinair samenwerken, het ontbreken van informatiemanagement en één meld- en opschalingscentrum, Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, IBR,2001 Jaarboek onderzoek 2000-1. Over de maat van rampen, dr. Ira Helsloot en drs. Ir, Nils Rosmuller Kaplan S., Garrick B.J. On the quantitative definition of risk. Risk Analysis 1981. Krachten bundelen voor veiligheid. Regionaal denken, lokaal doen. Een strategische visie uit gemeentelijk perspectief op de zorg voor brandweer, geneeskundige hulpverlening en rampenbestrijding in de kabinetsperiode 2002-2006, VNGcommissie Brouwer, 2002 Leeuwen v. M. Terrorisme als “nieuwe dreiging”, Vrede en Veiligheid 29 (1) 2000, pagina 29-47. MCDM afstudeerscriptie: “De zin en onzin van (massa-)decontaminatie bij NBCterrorisme” van H. de Brock , I. Custers, S. Meulensteen- van Esseveld en R. Smeets 2005 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Voorlichting bij Rampen, Den Haag, 1989 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Ministerie van Volksgezondheid,Welzijn en Sport, Eindrapportage Project Geneeskundige 33 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, Den Haag, Projectbureau Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, 1999 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Met zorg verbonden: Naar een nieuwe structuur voor ambulancezorg, traumazorg en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, Den Haag, 1997 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Circulaire invoering versterking rampenbestrijding, Den Haag, 1999 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Handleiding Rampenbestrijding, Den Haag, VUGA Uitgeverij BV, 1990 Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en Ministerie van Binnenlandse Zaken, Handboek Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, Den Haag, VUGA Uitgeverij BV, 1990 Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA), Opleidingen crisisbeheersing en rampenbestrijding (OCR). Organisatie van de crisisbeheersing en rampenbestrijding (Reader), 1998 Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding i.o.v. Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en rampenbestrijding, Leidraad brandweercompagnie, Arnhem, NIBRA (1996) Notitie criteria keuze targets, BCCB, 7 oktober 2004. Operationele toepassing terrorismegevolgbestrijding, regionale brandweer Amsterdam e.o. Aandachts- en controlepunten, versie 2.0, 16 december 2005. Project TANIRA, versie 0.9, 20 december 2005. Project TANIRA, inhoudsopgave en toedeling Integrale Respons Aanscherpingen (datum onbekend). Provinciaal toetsingskader rampbestrijdingsplannen (inclusief toelichting), versie 23 april 2001. Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their applicability to developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue Vol. 9 no.1. Rapport bescherming Vitale Infrastructuur. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1 september 2005. Referentiekader GRIP. NVBR, 28 maart 2006. Regionaal beheersplan rampenbestrijding 2006, veiligheidsregio Utrecht. 34 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? Terrorisme in Nederland. (2006, januari 7). Wikipedia, . Opgehaald 15:01, januari 7, 2006 van http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Terrorisme_in_Nederland. Voorbereiding Politie Utrecht op dreiging, calamiteiten en rampen, versie 0.5, platform CCB, Randy den Uyl Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding, (Wetswijzigingen van de Brandweerwet 1985, de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bijrampen, wijziging van de Wet Ambulancevervoer) inclusief Memorie van Toelichting, versie van 09-01-2002, inwerkingtreding per 01-01-2004 Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen (wet van 14 november 1991, houdende regels inzake de organisatie en uitvoering van de geneeskundige hulpverlening bij rampen alsmede de voorbereiding daarop), Staatsblad 1991, nr. 653 Wet rampen en zware ongevallen (wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop), Staatsblad 88, in werking getreden 22-02-1985, staatsblad 101 Wie beslist dat het terrorisme is? Voorbereiding Regionale brandweer Amsterdam en omstreken op inzet bij (dreiging) terreuraanslagen, versie 1.1, februari 2006. Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988. 35 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? BIJLAGE 1: LIJST GEÏNTERVIEWDE PERSONEN Dhr. D. Berghuis Dhr. M. van Bochove Dhr. N. Brouwer Mw. M. Eskes Dhr P. Glerum Dhr A. Groos Dhr. G. Hille Dhr Z. Hutten Dhr. J. van Neerven Dhr H. te Roller Dhr. H. Steenbergen Dhr. A. Verheul regionaal commandant Rotterdam/Rijnmond directeur kernprocessen politie regio Utrecht programmamanager rampenbestrijding district Heuvelrug hoofd Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing politie regio Utrecht Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum programmaleider Crisisbeheersing en Rampenbestrijding NVBR directeur GHOR regio Utrecht coördinator operatien GHOR regio Utrecht hoofd preparatie brandweer Utrecht Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing politie regio Utrecht hoofd preparatie Brandweer Amsterdam hoofd regionale zaken Regionale Brandweer Utrechts Land 36 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? BIJLAGE 2: PROCESSEN In onderstaand schema is weergegeven welke rampbestrijdingsprocessen bij welk ramptype een rol spelen. De rampbestrijdingsprocessen zijn gegroepeerd naar de hulpverleningsdienst die als eerste verantwoordelijk is voor het betreffende proces. Een wit vakje betekent dat voor dat ramptype het betreffende proces geen rol speelt. 37 Terrorisme, meer dan een ramp met daders? BIJLAGE 3: TOELICHTING RAMPTYPEN Rampen en zware ongevallen kunnen uiteenlopende gedaanten aannemen. Er zijn verschillende ramptypen te onderscheiden, variërend van luchtvaartongevallen tot overstromingen en grootschalige ordeverstoringen. Het ramptype bepaalt voor een groot deel de aard en omvang van de rampenbestrijdingsactiviteiten. 1. Rampen met betrekking tot verkeer en vervoer - Luchtvaartongeval - Ongeval op het water - Verkeersongeval op het land 2. Rampen met gevaarlijke stoffen - Ongeval met brandbare explosieve stof - Ongeval met giftige stof - Kernongeval 3. Rampen met betrekking tot de volksgezondheid - Bedreiging volksgezondheid - Ziektegolf 4. Rampen met betrekking tot de infrastructuur - Ongevallen in tunnels - Branden in grote gebouwen - Instortingen van gebouwen - Uitval nutsvoorzieningen 5. Rampen met betrekking tot de bevolking - Paniek in menigten - Grootschalige ordeverstoringen 6. Natuurrampen - Overstromingen - Natuurbranden - Extreme weersomstandigheden 7. Ramp op afstand 38