Terrorisme, meer dan een ramp - Het Instituut Fysieke Veiligheid

advertisement
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ..................................................................................................................................... 1
SAMENVATTING ................................................................................................................................ 2
1.
INLEIDING .................................................................................................................................... 3
1.1.
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.
2.
THEORETISCH KADER ............................................................................................................. 6
2.1.
2.2.
2.3.
2.4.
3.
INLEIDING ............................................................................................................................. 6
SCENARIODENKEN ................................................................................................................ 6
VEERKRACHT- EN ANTICIPATIESTRATEGIE (WILDAVSKY) .................................................... 8
VOORBEREIDINGSCRITERIA (QUARANTELLI) ........................................................................ 9
RAMPENBESTRIJDING ........................................................................................................... 11
3.1.
3.2.
3.3.
4.
AANLEIDING ......................................................................................................................... 3
CENTRALE VRAAG................................................................................................................. 3
ONDERZOEKSMETHODE......................................................................................................... 4
AFBAKENING......................................................................................................................... 5
LEESWIJZER .......................................................................................................................... 5
INLEIDING ........................................................................................................................... 11
DE LEIDRAAD MAATRAMP.................................................................................................. 11
DE LEIDRAAD OPERATIONELE PRESTATIES......................................................................... 13
TERRORISME............................................................................................................................. 15
4.1.
WAT IS TERRORISME?.......................................................................................................... 15
4.1.1 Doel van terrorisme ............................................................................................................ 16
4.1.2 Terroristische incidenten in Nederland............................................................................... 16
4.1.3 Nederlands beleid ............................................................................................................... 17
4.1.4 Genomen maatregelen ........................................................................................................ 17
4.2.
SCENARIO’S ........................................................................................................................ 19
4.3.
RAMPTYPE TERREUR ........................................................................................................... 20
5.
VERGELIJKING ‘NORMALE’ RAMPTYPEN EN TERRORISTISCHE AANSLAGEN 22
5.1.
5.2.
5.3.
5.4.
5.5.
INLEIDING ........................................................................................................................... 22
HET SCENARIO TERRORISTISCHE AANSLAG ......................................................................... 22
OPERATIONELE INVALSHOEK .............................................................................................. 23
BESTUURLIJKE INVALSHOEK ............................................................................................... 26
MAATSCHAPPELIJKE INVALSHOEK ...................................................................................... 28
6.
BEANTWOORDING CENTRALE VRAAG ............................................................................ 30
7.
“BIJVANGST” ............................................................................................................................. 32
8.
LITERATUURLIJST .................................................................................................................. 33
BIJLAGE 1: LIJST GEÏNTERVIEWDE PERSONEN ................................................................... 36
BIJLAGE 2: PROCESSEN ................................................................................................................ 37
BIJLAGE 3: TOELICHTING RAMPTYPEN ................................................................................. 38
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
VOORWOORD
Voor u ligt de commandeurscriptie “Terrorisme, meer dan een ramp met dader(s)?”
als onderdeel van de tweejarige leergang Master of Crises and Disaster Management
(MCDM). Deze leergang is bedoeld om de kennis en vaardigheden van
crisismanagers te vergroten.
Het schrijven van een wetenschappelijke scriptie is geen dagelijks werk voor een
brandweerman. Vele uren van informatie verzamelen, lezen, schrijven en herschrijven
waren nodig om deze scriptie tot een goed einde te brengen. Uren die ten koste
gingen van het sociale leven. Dat was voor mij niet zo’n probleem omdat ik graag een
droom wilde verwezenlijken namelijk de hoogste opleiding op mijn vakgebied
behalen. Ik realiseer mij wel dat het voor anderen soms wel een opoffering betekende.
Met name voor mijn vrouw Lia en mijn kinderen Kjeld en Erik. Ik wil hen graag
bedanken voor alle begrip en steun in het afgelopen jaar.
Bij aanvang van de leergang had ik niet direct een onderwerp voor een scriptie voor
ogen maar toen ik één van de sprekers bij de module “Veiligheidszorg in een
veranderde samenleving” de in mijn ogen wat al te gemakkelijke opmerking maakte
dat terrorisme niets anders is dan een ramp met daders werd ik geprikkeld om na te
gaan of dit werkelijk zo is. Naast een literatuurstudie en het houden van interviews
heeft ook mijn binnenlandstage bij het Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing
(BCCB) van de politie regio Utrecht bijgedragen tot het verkrijgen van de nodige
informatie en inzichten voor het schrijven van deze scriptie.
Een scriptie schrijven doe je niet alleen. Naast het al eerder genoemde ‘thuisfront’ wil
ik graag iedereen bedanken die geholpen heeft deze scriptie te realiseren en die
ervoor gezorgd hebben dat het maken van deze scriptie niet op een ‘disaster’ is
uitgelopen. Een paar van hen wil ik nog even met naam noemen. Op de eerste plaats
is dat Hans van de Kar, mijn decaan, die met zijn adviezen en opmerkingen er voor
gezorgd heeft dat deze scriptie een verantwoord en leesbaar geheel werd. Daarnaast
Nies Brouwer die mij vooral in de beginfase van de scriptie op weg geholpen heeft.
Ook ben ik dank verschuldigd aan mijn werkgever, de gemeente Wijk bij Duurstede,
die het (financieel) mogelijk heeft gemaakt de MCDM opleiding te kunnen volgen.
Ik wens u veel leesplezier toe.
Rijk van den Dikkenberg, juli 2006.
1
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
SAMENVATTING
De koude oorlog is voorbij en een nieuwe vijand is opgestaan. Aanslagen zoals in
New York (Twin Towers), Madrid en Londen maken duidelijk dat de westerse
samenleving een doelwit is geworden voor terroristische aanslagen. Ook in Nederland
kunnen deze aanslagen plaatsvinden. Vanuit de maatschappij is er een sterke druk om
met passende maatregelen te komen om terroristische aanslagen te voorkomen. Veel
maatregelen, zowel nationaal als internationaal, zijn reeds genomen om dit te
voorkomen. Tevens is duidelijk geworden dat in een open maatschappij het
onmogelijk is om alle kansen op een aanslag uit te sluiten. Maar ook bij een aanslag
wordt van de overheid verwacht dat er adequaat wordt opgetreden om de gevolgen
ervan zoveel mogelijk te beperken. Dit stelt ook nadere eisen aan de
hulpverleningsdiensten.
Op dit moment worden er in het kader van rampenbestrijding een achttiental
ramptypen onderscheiden. De vraag is nu of de voorbereidingen op deze ramptypen
voldoende zijn om ook de gevolgen van een terroristische aanslag effectief te kunnen
bestrijden. De centrale vraag in deze scriptie luidt dan ook:
In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het
bestrijden van de gevolgen van terrorisme?
Aan de hand van een vijftal deelvragen en met gebruikmaking van de grondslagen
van het scenariodenken, de anticipatie- en veerkrachttheorie van Wildavsky en de
criteria van Quarantelli om te bepalen in hoeverre een samenleving is voorbereid op
het bestrijden van rampen wordt een antwoord gegeven op deze centrale vraag.
Omdat de brandweer volgens de WRZO een spilfunctie heeft in de rampenbestrijding
wordt de centrale vraag toegespitst op de brandweerorganisatie.
Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden is een vergelijking gemaakt tussen de
‘normale’ ramptypen en terrorisme. Hiertoe is met behulp van de maatscenario’s uit
de Leidraad Maatramp een maatscenario terrorisme gevolgbestrijding opgesteld. De
vergelijking tussen de ‘normale’ ramptypen en terrorisme gebeurt vanuit drie
invalshoeken: een operationele, een bestuurlijke en een maatschappelijke invalshoek.
Uit de vergelijking komen een aantal overeenkomsten met de ‘normale’ ramptypen
maar er zijn ook een aantal verschillen. Als men uitsluitend kijkt naar de effecten dan
komen die voor een belangrijk deel overeen met andere ramptypen zoals rampen met
betrekking tot verkeer en vervoer, rampen met gevaarlijke stoffen en rampen met
betrekking tot de infrastructuur. De verschillen zijn onder andere een doelbewuste
ontwrichting van de maatschappij, effecten die ver buiten het rampgebied kunnen
optreden zoals maatschappelijke onrust tussen verschillende bevolkingsgroepen en de
behoefte om al heel vroeg aan opsporing te doen.De afweging is derhalve of deze
verschillen een apart ramptype terrorisme rechtvaardigen. De weging van deze
factoren heeft een subjectief karakter. Wat voor de één zwaarwegend is zal voor de
ander van gering belang zijn. Op basis van een dergelijke afweging wordt in de
scriptie geconcludeerd dat het noodzakelijk is om voor terrorisme gevolgbestrijding
een apart ramptype vast te stellen.
2
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
1. INLEIDING
1.1 Aanleiding
De beelden van de aanslag op de Twin Towers op 11 september 2001 staan in ieders
geheugen gegrift. Het is duidelijk geworden dat de westerse samenleving een doelwit
is voor terroristische aanslagen. Een nieuw type oorlog is gaande. De koude oorlog is
beëindigd en een nieuwe vijand is opgestaan. De aanslag op de Twin Towers leek ver
weg maar de aanslagen in Madrid op 11 maart 2004 en in de Londense metro op 7 en
21 juli 2005 maakten de dreiging voor West-Europa duidelijk. Ook Nederland kan het
doelwit worden van dergelijke aanslagen.
Vanuit de maatschappij wordt thans sterke druk uitgeoefend op de politiek om met
passende maatregelen te komen om terroristische aanslagen te voorkomen. Zowel op
nationaal als op internationaal niveau zijn al veel maatregelen genomen die erop
gericht zijn om terroristische aanslagen te voorkomen. In navolging van andere
landen heeft Nederland een alerteringssysteem ontwikkeld. Daarnaast er is fors
geïnvesteerd in de capaciteit van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de
informatie-uitwisseling tussen de inlichtingen- en opsporingsdiensten op nationaal en
internationaal niveau is verbeterd.
Ook is er veel wetgeving ontwikkeld om terrorisme beter te kunnen bestrijden en
daders te kunnen vervolgen. Alle maatregelen ten spijt is het ook duidelijk geworden
dat niet alle aanslagen te voorkomen zijn. Maar ook dan wordt van de overheid
verwacht dat zij adequaat kan optreden om de gevolgen van een terroristische aanslag
zoveel mogelijk te beperken. Stelt dit stelt ook nadere eisen aan de voorbereiding op
dit soort incidenten door de verschillende hulpverleningsdiensten?
1.2. Centrale vraag
In Nederland worden op dit moment achttien ramptypen onderscheiden1 (zie voor
verdere uitwerking paragraaf 3.2). Binnen een ramptype worden verschillende
groottes (met in omvang verschillende hulpvraag) onderscheiden. De vraag is of met
de bestaande typering van de verschillende ramptypen de hulpverleningsdiensten zich
adequaat hebben voorbereid op de gevolgen van terroristische aanslagen. Het College
Commandanten Regionale Brandweren (CCRB) is van mening dat dit inderdaad het
geval is en beschouwt terrorisme niets anders dan een ramp met dader(s). Misschien
is dit toch een te eenvoudige voorstelling van zaken.
1
Ministerie van Binnenlandse Zaken, Handleiding Rampenbestrijding, Den Haag, VUGA Uitgeverij BV,
1990, deel B2, bz 1.
3
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
De centrale vraag in deze scriptie luidt dan ook:
In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het
bestrijden van de gevolgen van terrorisme?
Omdat volgens de Wet rampen en Zware Ongevallen (WRZO)2 de brandweer een
spilfunctie heeft bij de bestrijding van rampen (tenzij het bevoegd gezag anders
beslist), wordt de onderzoeksvraag toegespitst op de brandweerorganisatie. Daar waar
nodig zal in deze scriptie ook kort worden ingegaan op overige
hulpverleningsdiensten.
Naar aanleiding van de centrale vraag kunnen de volgende deelvragen worden
geformuleerd:
1.
2.
3.
4.
5.
Welke ramptypen worden op dit moment onderscheiden?
Welke scenario’s worden hierbij gehanteerd?
Wat is terrorisme?
Welke scenario’s worden hierbij gehanteerd?
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen terrorisme en overige
ramptypen (operationele, bestuurlijke en maatschappelijke invalshoek)?
Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zal gebruik gemaakt worden van de
grondslagen van het scenariodenken en van de theorieën van Wildavsky3 en
Quarantelli4.
1.3. Onderzoeksmethode
Voor het verzamelen van materiaal voor het schrijven van deze scriptie is gebruik
gemaakt van literatuuronderzoek via het internet. Hierbij zijn de websites van de
ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Justitie bezocht
en doorzocht en daarnaast is via Google aan de hand van trefwoorden het internet
afgezocht.
Ook zijn er diverse mensen uit de verschillende (landelijke) werk- en projectgroepen
zoals het project Tanira (dit is een afkorting van Terroristische Aanslag Nederland;
Integrale Respons Aanscherping) geïnterviewd. Zie voor een opsommende lijst
bijlage 1. Tevens werden verschillende instanties bezocht waaronder het Landelijk
Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC), het Bureau Calamiteiten en
Crisisbeheersing (BCCB) van de regionale politie Utrecht, de Veiligheidsregio
Utrecht (VRU), de brandweer Utrecht, de brandweer Amsterdam, de Veiligheidsregio
Rotterdam-Rijnmond, de voorzitter van het College Commandanten Regionale
Brandweren en de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en
Rampenbestrijding (NVBR). Daarnaast is ook relevante literatuur uit de MCDMopleiding bestudeerd.
2
Wet rampen en zware ongevallen (wet van 30 januari 1985).
Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988.
4 Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their applicability to
developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue Vol. 9 no.1
3
4
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
1.4. Afbakening
Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zal een vergelijking gemaakt worden
tussen terrorisme en de overige ramptypen. Zo’n vergelijking kan uit zeer veel
verschillende invalshoeken gemaakt worden. In deze scriptie is er voor gekozen de
vergelijking te beperken tot een operationele, bestuurlijke en maatschappelijke
invalshoek.
Omdat de bestrijding van calamiteiten in het algemeen een adequate voorbereiding
van de operationele diensten vergt en er altijd bestuurlijke implicaties zijn, is de
keuze voor een operationele en bestuurlijke invalshoek bij een vergelijking tussen
terrorisme en de overige ramptypen haast van zelfsprekend. De maatschappelijke
invalshoek is gekozen omdat een terroristische aanslag opzettelijk een verstoring van
de maatschappij tot doel heeft. Dit in tegenstelling tot andere ramptypen die
weliswaar ook tot een ontwrichting van de maatschappij kunnen leiden maar dit niet
als vooropgezet doel hebben.
1.5. Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het theoretisch kader aangegeven, hierin komen het
scenariodenken en de theorieën van Wildavsky over veerkracht en anticipatie en de
criteria van Quarantelli om te bepalen in hoeverre een organisatie is voorbereid op
rampen aan de orde. In hoofdstuk 3 komt rampenbestrijding aan de orde aan de hand
van de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties. Hoofdstuk 4 gaat
in op het verschijnsel terrorisme, het Nederlandse beleid en de scenario’s die hierbij
gehanteerd worden. In hoofdstuk 5 wordt een vergelijking gemaakt tussen de
‘normale’ rampenbestrijdingsprocessen en die bij terroristische aanslagen vanuit een
operationele, bestuurlijke en maatschappelijke invalshoek en wordt de voorbereiding
getoetst aan de inzichten van Wildavsky en Quarantelli. In hoofdstuk 6 volgt de
beantwoording van de centrale vraag. De scriptie sluit af met enkele bevindingen die
niet rechtstreeks te maken hebben met de beantwoording van de centrale vraag maar
wellicht aanleiding kunnen vormen tot vervolgonderzoek.
5
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
2. THEORETISCH KADER
2.1. Inleiding
Zoals in de inleiding werd aangegeven zal de centrale vraag worden beantwoord aan
de hand van de grondslagen van het scenariodenken en de theorieën van Wildavsky
en Quarantelli. In dit hoofdstuk worden het scenariodenken en de denkbeelden van
Wildavsky en Quarantelli nader toegelicht.
2.2. Scenariodenken
Ter voorbereiding op rampen en andersoortige crises wordt allereerst
geïnventariseerd welke risico’s er zijn. Hoewel er veel verschillende definities zijn
van het begrip risico wordt hier uit gegaan dat een risico de mogelijkheid is dat een
ongewenste gebeurtenis optreedt.
De eerste stap in een risicoanalyse is de identificatie van de gevaren. Wanneer deze
gevaren geïdentificeerd zijn kan men overgaan tot de beschrijving van deze gevaren.
De opeenvolgende gebeurtenissen die kunnen leiden tot ongewenste gevolgen worden
ook wel ongevalscenario’s genoemd. Veelal zijn er meerdere scenario’s (N) mogelijk
voor een potentieel gevaarlijke activiteit.
Vervolgens dienen de scenario’s te worden gerelateerd aan kansen: hoe waarschijnlijk
is het scenario? En aan gevolgen: als het scenario plaatsvindt, wat zijn dan de
gevolgen?
Aldus bestaat het begrip risico uit drie componenten, te weten voor alle i van 1 tot en
met N een scenario <si>, de kans op dat scenario <pi> en de gevolgen van het
scenario <xi>. Het uiteindelijke risico (R) bestaat dan uit een verzameling van
tripletten van deze drie componenten5:
R = {<si, pi, xi>}, i = 1, 2, ..., N. (1)
Hier wordt benadrukt dat het onmogelijk is alle mogelijke scenario’s voor een
potentieel gevaarlijke activiteit uitputtend te formuleren. Er zullen altijd scenario’s
bestaan waaraan niet is gedacht. Dit laatste wil niet zeggen dat het ontbreken van
scenario’s per definitie schadelijk is voor de resultaten. De kern van het scenario
concept is op systematische wijze voldoende inzicht te verschaffen in gevaren en hun
omvang6.
5
6
Kaplan S., Garrick B.J. On the quantitative definition of risk. Risk Analysis 1981.
Jaarboek onderzoek 2000-1. Over de maat van rampen, dr. Ira Helsloot en drs. Ir, Nils Rosmuller,
hoofdstuk 2; risico-analyse.
6
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Om een inschatting te kunnen maken wat nodig is bij de bestrijding van de gevolgen
van een terroristische aanslag is het noodzakelijk een reële inschatting te maken
welke scenario’s er zouden kunnen plaatsvinden. Een definitie van een scenario is7:
Een veronderstelde of geplande loop van gebeurtenissen. Het is een samenstel van
gebeurtenissen, waarvan de belangrijkste, allesbepalende gebeurtenis (scène) wordt
gevormd door een incident of calamiteit, dat oorzaak- en gevolggebeurtenissen kent.
Veranderingen in de oorzaak kunnen rigoureuze consequenties hebben voor de
gevolgen.
Ten aanzien van scenario’s wordt de volgende typologie gehanteerd: voorspellen,
extrapolatie, simulaties en gokken. Dit wordt weergegeven door de volgende figuur7:
Veel theoretische
kennis
Voorspellen
Extrapolatie
Veel informatie
Weinig informatie
Scenario
simulaties
Gokken
Weinig theoretische
kennis
Figuur 1: typologie voor het opstellen van scenario’s
Scenario’s dienen niet om de toekomst te voorspellen maar om consequenties van
mogelijke gebeurtenissen inzichtelijk te krijgen. Met deze inzichten kunnen we
bepalen welke soorten van maatregelen we kunnen treffen en te bepalen of daar op
zijn voorbereid (veerkracht, anticipatie en reactievermogen).
Het scenariodenken wordt bij de voorbereiding op rampen veel toegepast. Zowel
Wildavsky als Quarantelli maakt gebruik van het scenariodenken bij de voorbereiding
op calamiteiten. Ook de Leidraad Maatramp8 die ontwikkeld is door BZK maakt
gebruik van scenario’s om de achttien ramptypen te kunnen onderscheiden en het
kunnen vaststellen van de maximale hulpbehoefte waarmee bij de voorbereiding op
rampen rekening gehouden moeten worden. Op de Leidraad Maatramp wordt in het
volgende hoofdstuk nader ingegaan.
MCDM afstudeerscriptie: “De zin en onzin van (massa-)decontaminatie bij NBC-terrorisme” van H. de
Brock , I. Custers, S. Meulensteen- van Esseveld en R. Smeets 2005, blz 2 en 3.
8 Ingenieurs/Adviesbureau SAVE en Adviesbureau Van Dijke, Leidraad Maatramp, versie 1.3, 2000.
7
7
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
2.3. Veerkracht- en anticipatiestrategie (Wildavsky)
In het boek “Searching for Safety” onderscheidt Wildavsky9 twee methoden om met
risico’s/onzekerheden om te gaan. Enerzijds kunnen de inspanningen gericht zijn op
het zoveel mogelijk vermijden van risico’s/onzekerheden terwijl aan de andere kant
sprake kan zijn van het accepteren van bepaalde risico’s/onzekerheden. Een bekend
voorbeeld dat hij hierbij aanhaalt is het joggerdilemma: wie jogt, accepteert een klein
verhoogde kans op een inspanningshartaanval tijdens het joggen maar gemiddeld
gezien verhoogt hij zijn conditie en daarmee zijn gezondheid. In zijn algemeenheid
stelt Wildavsky dat een gunstige ontwikkeling alleen mogelijk is door het nemen van
risico’s.
Het vermijden van risico’s/onzekerheden of het juist nemen van risico’s is volgens
Wildavsky een keuze tussen een tweetal strategieën namelijk anticipatie versus
veerkracht:
- Anticipatie gaat vooral over maatregelen om risico’s/onzekerheden uit
bannen kortom het beheersen van risico’s/onzekerheden. Het beheersen
gaat uit van de gedachte dat inspanning moet worden verricht om
mogelijke gevaren te voorspellen nog voor ze hebben plaatsgevonden en
hier preventief zich tegen te wapenen. Anticipatie is wenselijk in die
situaties waarin risico’s te voorspellen zijn en er mogelijkheden zijn om
deze risico’s te verminderen of weg te nemen. Hiervoor is scenariodenken
een belangrijke methode om de mogelijke risico’s in te schatten.
- Bij veerkracht gaat Wildavsky er van uit dat risico’s/onzekerheden
onvermijdelijk zijn. Veerkracht definieert Wildavsky als het vermogen
om, nadat zich een incident heeft voorgedaan, hiertegen weerstand te
bieden en zich tegen de gevolgen ervan te verzetten. Veerkracht is
wenselijk in situaties waarin het risico onbekend is en onzeker is en
waarbij wel voldoende zicht is op concrete mogelijkheden om het
risico/onzekerheid te bestrijden.
Als hier de centrale vraagstelling van deze scriptie bij wordt betrokken dan betekent
dat indien terrorisme niets anders is dan een ramp met dader(s) er geen apart
ramptype hoeft te worden vastgesteld. De bestrijding van de gevolgen van een
terroristische aanslag lijkt dan dermate op de bestrijding van de gevolgen van de
huidige ramptypen dat er op vertrouwd kan worden dat de voorbereidingen op de
huidige ramptypen voldoende zijn. Met andere woorden; er is voldoende zicht op
concrete mogelijkheden om van de gevolgen van een terroristische aanslag te kunnen
bestrijden. Dit past bij de veerkrachtstrategie van Wildavsky.
Als de bestrijding van de gevolgen van een terroristische aanslag zodanig afwijkt van
de bestaande ramptypen dat de huidige voorbereidingen niet toereikend zijn dan is het
noodzakelijk om een apart ramptype voor terrorisme vast te stellen. In dat geval is
terrorisme meer dan een ramp met dader en zijn extra voorbereidingen noodzakelijk
om de gevolgen van een terroristische aanslag adequaat te kunnen bestrijden. Deze
extra of aparte voorbereiding op dit nieuwe ramptype past bij de anticipatiestrategie
9
Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988.
8
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
van Wildavsky. De anticipatiestrategie gaat uit van het beheersen van
risico’s/onzekerheden.
Wildavsky is overigens van mening dat er een evenwicht moet zijn tussen anticipatie
en veerkracht. Het is naar zijn mening ondoenlijk en ook onmogelijk om overal op
voorbereid te zijn en elk risico en onzekerheid uit te sluiten (anticipatie). Dit gaat met
teveel kosten en inspanningen gepaard die dan in geen enkele verhouding staan tot
het te bereiken doel. Daarnaast is het onmogelijk om alle onzekerheden/risico’s uit te
bannen. Aan de andere kant kan je als organisatie ook niet uitsluitend op veerkracht
vertrouwen. Een zekere mate van voorbereiding blijft noodzakelijk.
2.4. Voorbereidingscriteria (Quarantelli)
Quarantelli10 heeft een tiental criteria opgesteld om te bepalen in hoeverre de
voorbereiding op de rampenbestrijding is ontwikkeld. De criteria zijn niet limitatief
maar het onderzoek naar rampen heeft aangetoond dat deze criteria in ieder geval
noodzakelijk zijn bij een adequate voorbereiding. De volgende punten uit de theorie
van Quarantelli zijn voor de onderzoeksvraag van belang:
1. Het bestrijden van de gevolgen van rampen is qua omvang en complexiteit
zowel kwalitatief als kwantitatief anders dan bij normale incidenten
Veel mensen gaan ervan uit dat een ramp niets meer is dan een groot ongeval.
Quarantelli gaat ervan uit dat een ramp kwalitatief van een andere orde is. Dit
heeft te maken het feit dat er vele organisaties bij betrokken zijn waardoor een
ramp veel complexer is. Ook de bestuurlijke verhoudingen zijn anders en
bepalen in grote mate het optreden van de hulpverleningsdiensten. Er is veelal
sprake van onbekende gegevens waardoor een andere aanpak noodzakelijk is
dan bij een incident.
2. Algemene plannen hebben de voorkeur boven specifieke plannen
Algemene plannen bieden meer rendement dan specifieke plannen en zijn
daarom meer toepasbaar voor onbekende risico’s. Dit is meer kosteneffectief
in termen van geld, tijd en beschikbaarheid, immers, algemene plannen zijn
breed toepasbaar op de bestrijding van verschillende risico’s met dezelfde
inspanning kan meer verschillende incidenten. Dit past bij het denken van
Wildavsky dat er evenwicht moet zijn tussen anticipatie en veerkracht.
Plannen maken past bij anticipatie maar door ze algemeen toepasbaar te
maken verhoogt dat tevens de veerkracht. Het voorkomt tevens onnodige
overlap, conflicten en tekortkoming tijdens een inzet.
3. Baseer de preparatie op het/(de) meest waarschijnlijke scenario(s)
De neiging bestaat om zoveel mogelijk met alles rekening te houden in plaats
van wat realistisch is. Verder moet bij preparatie zoveel mogelijk rekening
gehouden worden met de normale werkwijze van (hulpverlening)organisaties.
Dit voorkomt dat deze organisaties drastisch hun werkwijze moeten
veranderen in rampsituaties.
10
Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their applicability to
developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue Vol. 9 no.1.
9
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
4. Focus de preparatie op algemene principes en niet op specifieke details
Bij het uitwerken van scenario’s en de bijbehorende plannen moet rekening
gehouden worden dat niet alles is te beschrijven. Teveel details leidt tot dikke
boekwerken die vervolgens niet meer gelezen worden met als gevolg dat
mensen zich juist niet aan de procedures houden (Jop Groeneweg, 2000*). Dit
probleem wordt voorkomen door algemene principes toe te passen. Daarnaast
levert teveel details beheersmatig veel onnodig werk op.
5. Zorg voor integratie in plaats van fragmentatie
Het is van belang dat alle betrokken partijen hun taken en
verantwoordelijkheden kennen. De planvorming dient daarom een integrale
aanpak te kennen. Dit houdt ook in dat de betrokken partijen op de hoogte
moeten zijn van elkaars deelplannen omdat de deelplannen elkaar ook kunnen
beïnvloeden.
6. Onderken dat er meer nodig is dan alleen een plan
Met het gereed komen van een plan is het werk niet klaar. Een plan gaat alleen
werken als het wordt geïmplementeerd en beoefend. Niet in de laatste plaats is
het belangrijk dat het plan goed beheerd wordt zodat het actueel blijft.
Deze zes criteria zullen worden gebruikt bij de toetsing van de plannen die reeds
gemaakt zijn voor terrorisme gevolgbestrijding. De eerste vier criteria zullen worden
gebruikt om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden en de kwaliteit van de
gebruikte scenario(s) te bepalen. De laatste twee criteria zullen worden betrokken bij
de verdere aanbevelingen.
______________________
* citaat Jop Groeneweg tijdens MCDM module 2: risico en veiligheid
10
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
3. RAMPENBESTRIJDING
3.1. Inleiding
In Nederland is de voorbereiding op rampen geregeld in de Wet Rampen en Zware
Ongevallen (WRZO) 1985 en de Wet Kwaliteitsbevordering Rampbestrijding (WKR)
200411. Daarnaast is er door het ministerie van BZK een handboek “Voorbereiding
rampenbestrijding” opgesteld12. Het handboek “Voorbereiding rampenbestrijding”
beoogt volgens het ministerie van BZK een actueel, samenhangend en
gebruiksvriendelijk overzicht te verschaffen van de kennis over beleid en praktijk van
de (voorbereiding op de) rampenbestrijding. Het is gebaseerd op reeds bestaande
documentatie zoals handleidingen, leidraden, modellen, referentiekaders,
beleidsnota’s, wetgeving en circulaires waaronder de Leidraad Maatramp en de
Leidraad Operationele Prestaties.
3.2. De Leidraad Maatramp
In 2000 heeft BZK een nieuw type scenario geïntroduceerd, het maatscenario of ook
wel maatramp13 genoemd. De ‘maatramp’ beoogt de nodige aanzetten te geven voor
de regionale voorbereidingen op het gebied van de rampenbestrijding. Het gaat hierbij
om het vaststellen van de een maximale hulpbehoefte waarmee een regio bij de
rampenbestrijding serieus rekening wil houden. Het gaat dan om zowel de brandweer,
politie, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR),
gemeentelijke diensten en multidisciplinaire processen. Om hiertoe een beeld te
verkrijgen zijn 18 ramptypen benoemd (zie ook bijlage 2 en 3).
De Leidraad Maatramp geeft de volgende omschrijving voor een ramptype:
“Een ramptype is een categorie van rampen die qua soort effecten en qua
ontwikkelingen in de tijd op elkaar lijken”.
Het ramptype bepaalt voor een groot deel de aard en omvang van de
rampenbestrijdingsactiviteiten. Het gaat bij de ramptypen niet om voorspellingen of
scenario’s omtrent het soort ramp dat zal plaatsvinden. De typologie dient louter om
de consequenties voor de voorbereiding op de rampenbestrijding zichtbaar te maken.
Ook sluiten de verschillende ramptypen elkaar niet uit.
11
Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding, (Wetswijzigingen van de Brandweerwet 1985, de Wet
rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige hulpverlening bijrampen, wijziging van de
Wet Ambulancevervoer) inclusief Memorie van Toelichting, versie van 09-01-2002, inwerkingtreding
per 01-01-2004
12 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Handleiding Rampenbestrijding, Den Haag, VUGA Uitgeverij BV,
1990.
13 Ingenieurs/Adviesbureau SAVE en Adviesbureau Van Dijke, Leidraad Maatramp, versie 1.3, 2000
11
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
De onderscheiden ramptypen uit de Leidraad Maatramp zijn ondergebracht naar
categorie in een zevental clusters. Deze zeven clusters zijn:
- rampen met betrekking verkeer en vervoer
- rampen met gevaarlijke stoffen
- rampen met betrekking tot de volksgezondheid
- rampen met betrekking tot de infrastructuur
- rampen met betrekking tot de bevolking
- natuurrampen
- ramp op afstand
Binnen een ramptype worden verschillende groottes (met in omvang verschillende
hulpvraag) onderscheiden.
Het proces zoals BZK voorstaat om te komen tot een maatramp is als volgt. Eerst
worden de omvangindicatoren per ramptype geïnventariseerd. Deze
omvangindicatoren geven aan of een bepaald ramptype überhaupt mogelijk is in een
regio en verder zijn ze de basis voor de inschatting van de omvang in de volgende
stap, (voor bijvoorbeeld het ramptype ‘luchtvaartongevallen’ is onder andere de
omvangindicator ‘categorie vliegveld in regio van een bepaalde klasse’ relevant).
Daarna worden ‘worst case’ scenario’s per ramptype gerelateerd aan de
omvangindicatoren. Voor deze bepaling is een schaal ontwikkeld die per ramptype de
voorgestelde omvang van het worst case incident geeft corresponderend met de
omvangindicatoren. Zo leidt een vliegveld van een bepaalde klasse tot een maximale
omvang voor een incident op dat vliegveld.
De schaal bestaat uit 5 categorieën uitgedrukt in zogenaamde ‘Romeinse cijfers’,
waarbij I de lichtste en V de zwaarste ramp voor een bepaald ramptype weergeeft.
Vervolgens wordt de inzet van de operationele diensten in de gevonden worst case
scenario’s per ramptype bepaald. Aan de in stap 2 gevonden zwaarte voor een
ramptype (Romeinse cijfers) worden hulpverleningskentallen gekoppeld voor
operationele diensten en multidisciplinaire processen. Deze kengetallen geven de
vereiste capaciteit van de hulpverlening weer voor bestrijding van een ongeval met de
in stap 2 gevonden omvang (uitgedrukt in de zogenaamde ‘Arabische cijfers’). Als
laatste worden de maatscenario’s samengevat in termen van een regionale
‘maatramp’. De maximale vereiste hulpverleningsinzet over alle ramptypen geeft de
vereiste regionale inzet weer, de ‘regionale maatramp’. De maatramp voor de regio
geeft daarmee enkel de maximale zwaarte voor de operationele diensten van een
mogelijke ramp weer, en niet bijvoorbeeld een specificatie van de ramp.
12
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
3.3. De Leidraad Operationele Prestaties
Met behulp van de Leidraad Operationele Prestaties14 kan de Veiligheidsregio de
hulpbehoefte vertalen in de hulpverleningscapaciteit en kwaliteit die nodig is binnen
een bepaald tijdsbestek. Deze inzetbehoefte wordt uitgedrukt in aantallen en soorten
hulpverleners en hulpverleningseenheden van de brandweer, de geneeskundige
hulpverlening en de politie, gemeenteambtenaren, leden van multidisciplinaire teams
en leidinggevenden/coördinatoren op operationeel en bestuurlijk niveau. Door de
gevonden inzetbehoefte (maatramp) te confronteren met de feitelijke operationele
capaciteit die de regio kan realiseren eventueel met behulp van externe bijstand
(operationele prestaties), wordt zichtbaar of er knelpunten zijn. Deze knelpunten
worden opgelost door meer mensen en materieel operationeel te hebben of door
tijdens een ramp naar een lager kwaliteitsniveau te schakelen.
Deze hulpbehoefte wordt weergegeven in een ‘maatrampdiamant’. Als voorbeeld in
deze scriptie is gekozen voor de ‘maatrampdiamant’ van de Veiligheidsregio Utrecht:
ongeval met een giftige stof.
- 330 persverslaggevers
- 30.000 te informeren huishoudens
- 40.000 bellers voor
nadere informatie, waarvan
5.000 verwanten van slachtoffers
- opvang 8.400 burgers
gedurende de nacht en 1.050
burgers voor langere tijd
- 6.000 te
registreren
personen
- 400 te laten
begraven /
cremeren
personen
- 2.000 gedupeerden
- 40 miljoen euro
materiële schade
gedupeerde
bewoners
- 850 meter vuurfront
- 1.800 te redden personen
- 75 vierkante kilometer
te bemeten gebied
- 4.000 potentieel besmette
personen
5
5
5
Maatramp
Regio’s
Utrecht &
Eemland
5
5
- 1.600 zwaargewonden (T1 +T2)
- 4.800 lichtgewonden (T3)
- 640 personen
met psychische
hulpbehoefte
- 76.800 personen
voor collectief
bevolkingsonderzoek
- 5.500 aanwezige personen
- 55 ordeverstoorders
- 130 af te zetten punten
- 430 te begidsen hulpverleningsvoertuigen
- 400 te identificeren doden
Figuur 2: maatrampdiamant ongeval met giftige stof 15
14
AVD/ SAVE/ NIvU/ NIBRA, Leidraad Operationele Prestaties, versie 4.0, 2001, i.o.v. Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
15 bron: de Regionaal beheersplan rampenbestrijding 2006, veiligheidsregio Utrecht, blz 15.
13
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
De toepassing van beide leidraden geeft inzicht in hetgeen nodig is en wat
daadwerkelijk beschikbaar is waardoor het mogelijk wordt beide beter op elkaar af te
stemmen. De mate waarin de afstemming tussen capaciteitsvraag en
capaciteitsaanbod plaatsvindt, is een bestuurlijke afweging. Over- en ondercapaciteit
van de hulpverlening kan worden beïnvloed door ramptypen te voorkomen
(bronaanpak) of hulpverleningsmogelijkheden aan te passen (effectaanpak).
14
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
4. TERRORISME
4.1. Wat is terrorisme?
Er zijn veel definities in omloop die terrorisme vanuit verschillende perspectieven
belichten.
Van Dale XIV definieert terrorisme als: (het plegen van) gewelddaden (individuele of
collectieve aanslagen, gijzelingen, verwoestingen) ter demoralisering van de
bevolking om een politiek doel te bereiken.
Het Nederlandse Wetboek van Strafrecht beschouwt terrorisme als een misdrijf met
een terroristisch oogmerk. Artikel 83a geeft de definitie van een terroristisch
oogmerk: “Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking
of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een
overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te
doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of
sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te
ontwrichten of te vernietigen.”
De Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) omschrijft
terrorisme als: “Terrorisme is het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht
geweld, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke
besluitvorming te beïnvloeden”. In de definitie van de AIVD staat dat het geweld op
mensenlevens gericht moet zijn om terrorisme te kunnen onderscheiden van ‘politiek
gewelddadig activisme’ waarbij het gebruikte geweld niet doelbewust tegen
mensenlevens is gericht of nadrukkelijk incalculeert dat bij acties mensenlevens te
betreuren zullen zijn. Dit is een onderscheid dat in veel landen niet wordt gemaakt.
Een commissie van de Verenigde Naties definieert terrorisme als: “iedere actie die
erop is gericht de dood of verwonding van burgers of niet-militairen te veroorzaken”
Deze definitie werd niet door alle landen geaccepteerd en de onenigheid hierover
draagt in hoge mate bij aan het feit dat er tot op heden geen antiterrorismeverdrag is
gesloten.
In deze scriptie wordt uit gegaan van de definitie van het Nederlandse Wetboek van
Strafrecht omdat naar mening van de auteur deze definitie het meest adequaat het
verschijnsel terrorisme beschrijft. Daarnaast worden in de definities van de AIVD en
de Verenigde Naties nuances gebruikt waarover internationaal geen consensus
bestaat.
15
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
4.1.1 Doel van terrorisme
Het doel is in het algemeen door middel van het zaaien van angst – soms met zeer
gewelddadige acties – het maatschappelijke leven te ontwrichten en zo de politieke
stabiliteit te ondergraven en de gewenste politieke veranderingen af te dwingen.
Doelen kunnen onder andere zijn:
- onafhankelijkheid van een volk op hun grondgebied binnen een staat
- verzet tegen bestaande maatschappelijke en/of politieke en/of religieuze
structuren
- handhaving van de macht van een bepaalde organisatie of ondergrondse
beweging binnen een staat
- politieke besluitvorming beïnvloeden
- ontwrichten van de maatschappij
4.1.2 Terroristische incidenten in Nederland
Ook Nederland kent een aantal incidenten die onder de term terrorisme vallen. De
terroristische incidenten hadden niet het kenmerk om grote groepen te bedreigen
zoals op ‘nine-eleven’ en recentere aanslagen in Londen en Madrid die tot doel
hebben het ontwrichten van de (westerse) maatschappij. Vanaf de jaren zeventig van
de vorige eeuw tot de moord op Theo van Gogh gaat het hierbij om ca 21 incidenten
waarbij de treinkapingen en gijzeling door Molukse jongeren en bomaanslagen door
de groep Rara het meest in het oog sprongen.
Ook terrorismedreigingen in Nederland zijn na de aanslag op 11 september in de
Verenigde Staten toegenomen. Hier volgt een overzicht van terrorismedreigingen in
Nederland na de aanslag van 11 september in de Verenigde Staten16:
- 27 september 2001: De Coen- en Zeeburgertunnel in Amsterdam en de
Botlek- en de Beneluxtunnel in Rotterdam worden volledig afgesloten. De
politie en het leger werden bij de tunnels ingezet na gedetailleerde
beschrijving van aanslagen in een anonieme brief.
- 16 juli 2004: Er geldt in Nederland een terreuralarm. Erg spraakzaam is
het kabinet er niet over.
- Juli 2004: De politie pakt een Syriër en een man uit Libanon op voor een
mogelijke gewelddadige actie tegen militaire deelnemers aan de
Nijmeegse Vierdaagse. Er zou een verband bestaan tussen een
telefoonnummer in het mobieltje van de Syriër en terreurnetwerk al Qaida.
- 10 november 2004: Er vindt een grote antiterreuractie plaats in Den Haag
waar een wijk urenlang werd afgesloten en uitgaand verkeer werd
gecontroleerd.
- 23 juli 2005: Onbevestigde bedreigingen dat als Nederland zich niet zal
terug trekken uit Irak dat Nederland het volgende doelwit van aanslagen
zal zijn.
- 14 oktober 2005: Het Binnenhof wordt afgesloten en elders in Nederland
worden zeven terrorismeverdachten, waaronder Samir Azzouz,
aangehouden.
16
Terrorisme in Nederland. (2006, januari 7). Wikipedia, . Opgehaald 15:01, januari 7, 2006 van
http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Terrorisme_in_Nederland
16
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
- 1 november 2005: Twee moslims in djellaba worden in een internationale
trein nabij Amsterdam CS gearresteerd. Zij vertoonden volgens
omstanders verdacht gedrag, maar naar later bleek bezochten zij het toilet
om zich ritueel te kunnen wassen voor het gebed.
- 3 november 2005: Een 21-jarige verdachte wordt in Rijswijk op gepakt
wegens mogelijke betrokkenheid bij terroristische activiteiten.
Ook in Nederland is op basis van het bovenstaande een verschuiving waar te nemen
in de doelen van het terrorisme van verzet tegen maatschappelijke, politieke of
religieuze structuren en beïnvloeding van de politieke besluitvorming naar het
ontwrichten van de maatschappij. Deze verschuiving naar ontwrichting van de
maatschappij als zodanig is natuurlijk ook van invloed op het overheidsoptreden en in
het bijzonder van de hulpverleningsdiensten.
4.1.3 Nederlands beleid
Naar aanleiding van de aanslagen in de Verenigde Staten en Spanje nam het kabinet
verschillende maatregelen om Nederland beter te beveiligen tegen een terroristische
aanslag. De maatregelen hebben betrekking op de organisatie van de beveiliging, de
bevoegdheden van de opsporingsdiensten en de strafrechtelijke vervolging van
mogelijke verdachten.
Met de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 kreeg Nederland voor het eerst
zelf te maken met een terroristische aanslag, geïnspireerd door de ‘gewelddadige
jihad’. Naast massale blijken van afschuw en verontwaardiging over de moord, leidde
deze gebeurtenis ook tot angst voor een verscherping van de binnenlandse
verhoudingen. Het kabinet kondigde extra maatregelen aan naar aanleiding van de
moord op Van Gogh.
4.1.4 Genomen maatregelen
Een overzicht van de belangrijkste maatregelen die het kabinet sinds november 2004
heeft genomen op het punt van terrorismebestrijding:
Bestuurlijk
- De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) wordt
verantwoordelijk voor de taak een (internationaal) terrorismebeleid te
ontwikkelen en dreigingsanalyses te maken. De staf van de NCTb is sinds
1 januari 2005 operationeel.
- Bij acute dreiging krijgt de minister van Justitie ‘doorzettingsmacht’; dat
wil zeggen de wettelijke bevoegdheid om noodzakelijke maatregelen te
nemen op terreinen van andere ministeries.
- Het kabinet stelt een aparte onderraad (van de ministerraad) voor de
veiligheid in: de Raad voor de Nationale Veiligheid. Hierin vergaderen
ministers die het meest zijn betrokken bij terrorismebestrijding en de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
17
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Opsporing
- Politie en justitie krijgen meer mogelijkheden en bevoegdheden om
concrete en potentiële dreigingen te onderzoeken. Opsporingsmethoden als
afluisteren en observeren kunnen sneller worden ingezet.
- De capaciteit van de inlichtingendiensten (AIVD en MIVD) wordt
uitgebreid.
- Organisaties die voorkomen op terrorismelijsten van de Europese Unie,
worden verboden.
- Het vreemdelingenbeleid wordt nadrukkelijker en systematischer ingezet
bij het terrorismebeleid. Daarbij wordt onder meer onderzocht of het
mogelijk is vreemdelingen die zijn afgewezen op grond van gevaar voor
de openbare orde en nationale veiligheid, tot ‘ongewenste vreemdeling’ te
verklaren.
- Sinds het voorjaar van 2004 is de Contra-terrorisme Infobox (CT-infobox)
operationeel. Dit is een samenwerkingsverband van verschillende
instanties zoals AIVD en de politie waarin informatie over (potentiële)
terroristen wordt gedeeld.
Strafrecht
- De Wet terroristische misdrijven is ingevoerd. Op basis van deze wet is
werving en samenspanning met als doel een terroristisch misdrijf te
plegen, strafbaar. Misdrijven met een ‘terroristisch oogmerk’ kunnen op
basis van deze wet zwaarder worden gestraft.
- Informatie van de inlichtingendiensten kan, onder bepaalde voorwaarden,
worden gebruikt bij de opsporing en vervolging van terroristen.
Beveiliging
- De NCTb wordt verantwoordelijk voor de regie van de beveiliging. Het
gaat daarbij onder meer om de identificatie van mogelijke doelwitten en de
organisatie van oefeningen en evaluaties.
- Het kabinet heeft een alerteringssysteem ingevoerd waarmee kan worden
aangegeven welke mate van alertheid en maatregelen zijn geboden. De
minister van Justitie is verantwoordelijk voor het bekendmaken van de
alerteringscodes.
- Het kabinet heeft de beveiliging van vitale infrastructuur in beeld laten
brengen. Het gaat daarbij om belangrijke producten of diensten waarvan
uitval of verstoring leidt tot grote problemen. Naar aanleiding van de
aanslagen in Madrid in maart 2004 heeft het kabinet ook zogeheten “soft
targets”, plekken waar veel mensen bijeenkomen, in kaart gebracht.
- De inlichtingendiensten AIVD en MIVD krijgen de taak om de dreigingen
en veiligheidsrisico’s bij bepaalde personen, objecten en diensten in kaart
te brengen.
- De officier van justitie krijgt de mogelijkheid om bij specifieke dreigingen
een bepaald gebied te kunnen aanwijzen als gebied voor preventief
fouilleren.
18
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Al de opgesomde maatregelen gaan (nog) niet over de aanpak indien er daadwerkelijk
een terroristische aanslag heeft plaats gevonden. De hulpverleningsdiensten zijn nog
druk bezig om zich hierop voor te bereiden. Scenario’s kunnen hierbij een belangrijke
rol spelen. De hulpverleningsdiensten van de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag
en Utrecht) zijn nu bezig met de preparatie op het gebied van
terreurgevolgbestrijding. Uitgangspunt hierbij is dat de G4 er vanuit gaan dat een
terroristische aanslag een inleidende gebeurtenis is voor het zich voordoen van een of
meerdere ramptypen.
4.2. Scenario’s
Het LOCC (Landelijk operationeel Coördinatie Centrum) heeft op basis van de
volgende uitgangspunten een tweetal maatscenario’s voor terroristische aanslagen
uitgewerkt17:
- Op basis van de aanslagen in Madrid en Londen wordt uitgegaan van een
terroristische aanslag door middel van een bom.
- De aanslagen zullen vooral gericht worden op de zogenaamde ‘soft
targets’, plaatsen waar vooral veel mensen aanwezig zijn zoals trein- en
metrostations met als doel zoveel mogelijk slachtoffers te maken.
- De bom of bommen hebben een dusdanige omvang dat ze gemakkelijk te
vervoeren zijn (bv. in een rugzak).
- De aanslagen kunnen gepleegd worden door een zelfmoordterrorist.
- De kans op het gebruik van NBC – wapens en de aanwezigheid van
‘boobytraps’ wordt in eerste instantie gering geacht en worden niet
meegenomen.
Scenario 1 gaat ervan uit dat er vier bommen met de omvang van die van Madrid
ontploffen op een zogenaamde ‘soft target’ plaats.
Scenario 2 gaat er vanuit dat op meerdere plaatsen tegelijkertijd of vrijwel
tegelijkertijd bommen ontploffen op een zogenaamde ‘soft target’ plaats. Indien er
sprake is van meerdere incidenten, zijn deze geografisch dusdanig gescheiden dat het
ene incidentterrein geen overlap heeft met het andere.
Bovengenoemde uitgangspunten zijn in lijn met het artikel “Terrorisme als nieuwe
dreiging” van M. van Leeuwen18 waarin zij stelt dat een aanslag met conventionele
middelen voorlopig als meest waarschijnlijk wordt beschouwd. Het is tevens in lijn
met de MCDM afstudeerscriptie “De zin en onzin van (massa)decontaminatie bij
NBC-terrorisme” 19. In deze afstudeerscriptie luidt een van de conclusies: “de kans op
een terroristische aanslag in Nederland is reëel, maar zal zeer waarschijnlijk
plaatsvinden met beproefde, conventionele middelen. De kans op een NBC-aanslag in
Nederland is uitermate gering; preparatie is vooral informatie”.
17
Project TANIRA, versie 0.9, 20 december 2005.
Leeuwen v. M. Terrorisme als “nieuwe dreiging”, Vrede en Veiligheid 29 (1) 2000, pagina 29-47.
19 MCDM afstudeerscriptie: “De zin en onzin van (massa-)decontaminatie bij NBC-terrorisme” van
H. de Brock , I. Custers, S. Meulensteen- van Esseveld en R. Smeets 2005, hfdst 4, blz 19.
18
19
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Landelijk gezien zijn er (nog) geen scenario’s t.a.v. de respons bij ‘vitale objecten’.
Wel is er het project “Vitaal” dat de vitale infrastructuur in kaart brengt en
maatregelen opstelt om aanslagen daarop te voorkomen. Het Bureau Calamiteiten en
Crisisbeheersing (BCCB) van de politieregio Utrecht20 heeft als eerste politieregio in
Nederland in het kader van het project “Dreiging” een inventarisatie gemaakt van
vitale objecten in de provincie Utrecht.
De doelstelling van het project “Dreiging” is20:
“Te bereiken dat er per 1 januari 2006 een inventarisatie in de Politie regio Utrecht
is uitgevoerd omtrent risicovolle locaties en personen inclusief de complete
informatie-inwinning hiervan en hieraan gekoppelde actieplannen, zowel in- als
extern. Dit wordt gerelateerd aan verschillende dreigingniveaus. Tevens wordt een
permanente beheersstructuur hiervoor opgezet. Daarnaast worden de processen
tussen het land en de regio in kaart gebracht met bijbehorende taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden.”
Op basis van de Amerikaanse Reference Manual to Mitigate Potential Terrorist
Attacks Against Buildings, Department of Homeland Security, Federal Emergency
Management Agency van december 2003 heeft de politie Utrecht ca. 3800 targets
beoordeeld. Aan de hand van selectie criteria21 werden scores per onderdeel vast
gesteld. De 25 objecten die het hoogste scoren werden op een prioriteitenlijst gezet.
Bestuurlijk is er een keuze gemaakt om voor de eerste 12 objecten van deze lijst
maatregelen (respons) uit te werken. Deze maatregelen zijn gekoppeld aan het
landelijke alerteringssysteem.
4.3. Ramptype “terreur”
Zoals al eerder aangegeven worden in de Leidraad Maatramp 18 verschillende
ramptypen onderscheiden. Een terreur aanslag wordt in de Leidraad Maatramp niet
onderscheiden als een apart ramptype. Vanuit de twee scenario’s zoals beschreven in
paragraaf 4.2 kan met behulp van de uitgangspunten uit de Leidraad Maatramp een
voorzet worden gedaan om te komen tot een ramptype ‘terreur’22. Voor terreur zal de
hulpbehoefte, in termen van bijvoorbeeld aantallen gewonden, op te vangen personen
en dergelijke verondersteld worden. Hierbij kunnen vijf groottes worden
onderscheiden, met daaraan gekoppeld een inzetbehoefte, analoog aan de Leidraad
Operationele Prestaties.
Het ramptype terreur omvat de gevolgen van een explosie als gevolg van een
terroristische aanslag gericht op één of meer ‘soft targets’. Het ramptype terreur op
hoofdlijnen: de aanwezigheid van grote aantallen slachtoffers, zware schade en grote
te verwachten inzet van hulpverlenende instanties.
Voor dit ramptype kunnen vijf groottes onderscheiden worden (maatscenario I – V).
De schaal is uitgedrukt in het aantal slachtoffers; hieronder worden zowel doden
aangeduid als gewonden die medische begeleiding behoeven. In het recente verleden
20
Voorbereiding Politie Utrecht op dreiging, calamiteiten en rampen, versie 0,5, platform CCB, Randy
den Uy, blz. 5.
21 Notitie criteria keuze targets, BCCB, 7 oktober 2004, blz 1.
22 Project TANIRA, versie 0.9, 20 december 2005, blz 6.
20
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
hebben diverse explosies plaatsgevonden als gevolg van een aanslag (zie Londen,
Madrid en Oklahoma).
Terreurscenario
Aantal slachtoffers
I
II
III
IV
V
50
100
200
600
1000
Tabel 1: omvang van hulpbehoefte bij terreurscenario.
De omvang van maatscenario II is ongeveer gelijk aan een bom van 20 kg die tot
ontploffing wordt gebracht. Dit maatscenario wordt gebruikt als startscenario 1.
Maatscenario III is een bom van 20 kg die in een zeer drukke omgeving tot
ontploffing wordt gebracht en wordt gebruikt als startscenario 2. Maatscenario IV
omvat meerdere plaatsen waar simultaan incidenten plaats vinden (denk aan Londen
en Madrid). Maatscenario V heeft een omvang zoals die wordt verwacht bij een zeer
zware autobom op een locatie met veel mensen.
De effecten van dit ramptype laten zich het beste samenvatten in de volgende termen:
- Veel slachtoffers met mechanisch letsel en glas – en snijwonden
- Mogelijk veel slachtoffers met brandwonden
- Mogelijk veel beknelde slachtoffers
- Slechte bereikbaarheid incidentlocatie als gevolg van instortingen en
verkeersopstoppingen
De hierboven beschreven effecten zijn niet uniek voor het ramptype terrorisme. Dit
soort effecten is ook te verwachten bij rampen met betrekking tot verkeer en vervoer,
met rampen met gevaarlijke stoffen en met rampen met betrekking tot de
infrastructuur. Om de centrale vraag: “In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart
ramptype wordt vastgesteld voor het bestrijden van de gevolgen van terrorisme?” te
kunnen beantwoorden is een diepgaander analyse nodig dan uitsluitend een
vergelijking op basis van effecten. Deze analyse zal in hoofdstuk 5 plaatsvinden.
21
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
5. NADERE VERGELIJKING ‘NORMALE’ RAMPTYPEN
EN TERRORISTISCHE AANSLAGEN
5.1. Inleiding
Zoals aangekondigd zal in dit hoofdstuk een nadere vergelijking plaatsvinden tussen
de ‘normale’ ramptypen en die bij terroristische aanslagen. In het vorige hoofdstuk is
vooral gekeken naar of er verschillen zijn op het vlak van de directe effecten. In dit
hoofdstuk is gekozen voor een vergelijking vanuit een drietal invalshoeken: een
operationele, een bestuurlijke en een maatschappelijke invalshoek (zie paragraaf 1.4
“afbakening”). De inzichten van Wildavsky23 en Quarantelli24 zullen hierbij worden
betrokken.
5.2. Het scenario terroristische aanslag
Om de ‘normale’ ramptypen met terroristische aanslagen te kunnen vergelijken wordt
allereerst het scenario terroristische aanslag, zoals beschreven in paragraaf 4.2,
getoetst aan het theoretisch kader van deze scriptie.
De definitie van een scenario in paragraaf 2.2 luidt:
“Een scenario is een veronderstelde of geplande loop van gebeurtenissen. Het is een
samenstel van gebeurtenissen, waarvan de belangrijkste, allesbepalende gebeurtenis
(scène) wordt gevormd door een incident of calamiteit, dat oorzaak- en
gevolggebeurtenissen kent. Veranderingen in de oorzaak kunnen rigoureuze
consequenties hebben voor de gevolgen.”
Het scenario terroristische aanslag voldoet aan deze definitie, omdat het laten
ontploffen van een of meerdere bommen, in dit geval de alles bepalende gebeurtenis
is die oorzaak- (het tot ontploffing brengen) en gevolggebeurtenissen (grote aantallen
slachtoffers, zware schade) kent. Als het niet een bom is die ontploft maar bv. een
aanslag met biologische wapens is er sprake van een verandering die rigoureuze
consequenties heeft voor de gevolgen.
Daarnaast voldoet het gekozen scenario aan de volgende criteria van Quarantelli:
- Baseer de preparatie op het meest waarschijnlijke scenario(s).
Het gekozen scenario is afgeleid van recente aanslagen van Madrid en
Londen en voldoet daarmee aan dit criterium.
- Het bestrijden van de gevolgen van rampen is qua omvang en complexiteit
zowel kwalitatief als kwantitatief anders dan bij normale incidenten.
Quarantelli gaat ervan uit dat een ramp kwalitatief van een andere orde is.
Dit heeft te maken het feit dat er vele organisaties bij betrokken zijn
waardoor een ramp veel complexer is. Ook de bestuurlijke verhoudingen
23
24
Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988.
Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their applicability to
developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue Vol. 9 no.1.
22
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
zijn anders en bepalen in grote mate het optreden van de
hulpverleningsdiensten. Door aparte scenario’s te ontwikkelen wordt
voldaan aan dit criterium.
Het gekozen scenario kan dus in beginsel dienen als basis voor de uitwerking naar
een ramptype terreur conform de systematiek van de Leidraad Maatramp en Leidraad
Operationele Prestaties waarmee inzicht wordt verkregen wat er nodig is en wat er
beschikbaar is. Het verkleinen van het verschil tussen capaciteitsvraag en aanbod kan
op verschillende manieren zoals het hulpverleningspotentieel verhogen, het risico op
een aanslag te verminderen of preventieve maatregelen te nemen. Dit zijn
voorbeelden van wat in de theorieën van Wildavsky anticipatie wordt genoemd.
Andere mogelijkheden zoals het aanwezige potentieel beter op elkaar afstemmen en
bijstandverlening beter organiseren zijn voorbeelden van wat Wildavsky
veerkrachtstrategie noemt.
Tijdens de interviews die zijn gehouden in het kader van deze scriptie gaven
sommigen aan dat zij van mening zijn dat terroristische aanslagen in Nederland zo
divers kunnen zijn dat het ontwikkelen van een maatscenario hiervoor niet mogelijk
is. Zij zijn derhalve van mening dat de achttien reeds beschreven ramptypen
voldoende zijn.
Dit strookt niet met de zienswijze van Quarantelli die stelt:
- Baseer de preparatie op het/(de) meest waarschijnlijke scenario(s) omdat
de neiging bestaat om zoveel mogelijk met alles rekening te houden in
plaats van wat realistisch is.
Door de recente aanslagen in Madrid en Londen als uitgangspunt te nemen
wordt voldaan aan deze zienswijze van Quarantelli.
5.3. Operationele invalshoek
Uitgaande van het ramptype terreur zoals is weergegeven in paragraaf 4.3 lijken de
gevolgen van een terroristische aanslag sterk op effecten van andere ramptypen zoals
een instorting van gebouw, brand in een gebouw of op verkeersongevallen met bv.
treinen als het gaat om de operationele aspecten. Er is sprake van een groot aantal
slachtoffers, gewonden, mogelijk verdere instortingsgevaar en een slechte
bereikbaarheid van het rampterrein. Er moet door de brandweer worden gered, verder
gevaar worden voorkomen en geblust25. Er moet nauw worden samengewerkt met de
overige hulpverleningsdiensten en de gemeente. Vaak is het ook niet meteen duidelijk
dat het om een terroristische aanslag gaat.
Maar er zijn ook verschillen. Hoewel het redden van slachtoffers de hoogste prioriteit
heeft zijn kan voor de politie een snelle start met het technisch sporenonderzoek ook
van groot belang zijn. Daarnaast kan de dader zich onder de slachtoffers bevinden en
is het ook mogelijk dat er nog een bom kan ontploffen. Om de impact van een aanslag
zo groot mogelijk te laten zijn zullen ook de eventuele aanwezige veiligheidsystemen
zoveel als mogelijk onklaar gemaakt zijn.
25
Brandweerwet 1985 (Wet van 30 januari 1985, houdende nieuwe regel met betrekking tot het
brandweerwezen), Staatsblad 1985, nr. 88, art 1.
23
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Zoals al gesteld kunnen in het rampgebied (nog) niet ontplofte explosieven aanwezig
zijn. Ook kunnen allerlei veiligheidsystemen onklaar gemaakt zijn. Het veilig stellen
van het rampterrein heeft derhalve nog een grotere prioriteit dan bij andere
ramptypen. De regionale brandweer heeft geen materiaal of expertise om explosieven
te detecteren. Om risico’s van volgende explosies uit te sluiten, is een bomcheck van
het rampgebied nodig.
De politie heeft beschikking over een Team Explosievenveiligheid en zal dit team
inzetten om het rampgebied te controleren op aanwezige explosieven. Er zullen
daarom met de regiopolitie in casu de Teamleider Explosievenveiligheid (TEV)
afspraken moeten worden gemaakt over de opkomsttijd en de verrichting van
gezamenlijke werkzaamheden. Deze bomcheck zal echter in het algemeen niet binnen
het eerste half uur na een onverwachte aanslag verricht kunnen worden.Belangrijk is
in deze situatie wel dat brandweerpersoneel en slachtoffers niet langer dan strikt
noodzakelijk in het onveilige gebied aanwezig zijn. Dit betekent dat de brandweer
‘grijpredding’ zal toepassen, dat wil zeggen dat slachtoffers zo snel mogelijk door
brandweerpersoneel naar veilig gebied zullen worden gebracht. Dit in contrast met de
normale procedure26 waar zo mogelijk slachtoffers op de plaats incident worden
gestabiliseerd. Vanuit medisch oogpunt gezien kan dit suboptimaal handelen
betekenen en vereist ook aanpassingen in de processen van de geneeskundige keten.
Dodelijke slachtoffers worden in ieder geval niet geborgen in deze eerste fase.
De ervaringen met de aanslagen op het spoorvervoer in Madrid en Londen maken
duidelijk dat geen enkele regio in Nederland een aanslag van dit kaliber zelfstandig
aan kan. Interregionale bijstand op grote schaal zal noodzakelijk blijken, vooral op
het gebied van de geneeskundige hulpverlening, maar ook bij de brandweer en politie.
Aangezien het scenario ook uitgaat van een terroristische aanslag op verschillende
plaatsen tegelijkertijd of kort na elkaar zullen andere regio’s geen mensen en
middelen beschikbaar hebben of deze zelf achter de hand willen houden. De
hulpdiensten in de getroffen regio zullen zelf dus een aanzienlijke grotere capaciteit
moeten leveren. De vraag is of de hulpverleningsdiensten voldoende reservecapaciteit
hebben. Daarnaast zal naar verwachting de infrastructuur van het mobiele
telefoonverkeer overbelast raken. Hierdoor zal het calamiteiten nummer 112 slecht
bereikbaar zijn. De eventuele optredende overige incidenten in Nederland worden als
gevolg daarvan later dan normaal gemeld. Dit zal gemiddeld leiden tot grotere
incidenten.
Voor de politie geldt dat ze naast het rampterrein of rampterreinen zelf ook op andere
plaatsen capaciteit moet in zetten bv. om onlusten tussen verschillende
bevolkingsgroepen te voorkomen of te beperken. Voor dit doel kan ook het leger
worden ingezet maar dit heeft als nadeel dat het enige tijd duurt voordat zij
operationeel zijn.
Voor de geneeskundige hulpverlening geldt dat de grenzen van de capaciteit al snel
bereikt zullen zijn. Incidenten in Enschede27 en Volendam28 hebben dit al
26
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Ministerie van Volksgezondheid,Welzijn
en Sport, Eindrapportage Project Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, Den
Haag, Projectbureau Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, 1999.
27 Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht Volendam (Commissie Alders), Cafébrand
nieuwjaarsnacht, Eindrapport, 2001.
24
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
aangetoond. Naar verwachting zal bij een terroristische aanslag dit in versterkte mate
het geval zijn omdat recente aanslagen voornamelijk op de zogenaamde ‘soft targets’
hebben plaats gevonden. Hierdoor zijn veel slachtoffers te verwachten De
geneeskundige hulpverlening dient hier wel voorbereid te zijn. Dit houdt ondermeer
in, een veel scherpere triage op het rampterrein en een snelle afvoer van gewonden
naar andere plaatsen waar ze vervolgens verder worden gestabiliseerd. Dit in
tegenstelling tot het principe van het ‘gouden uur’ waarbij het slachtoffer op of bij
plaats incident eerst gestabiliseerd wordt voordat deze vervoerd wordt naar een
ziekenhuis.
Voor de brandweer geldt dat zij ten opzichte van de overige hulpverleningsdiensten
veel mensen en middelen ter beschikking heeft maar dat hier ook de restdekking een
rol speelt. Naast deze restdekking speelt ook de op handen zijnde regionalisering29
een belangrijke rol bij de beschikbare capaciteit van de brandweer. In de aanloop naar
een verdere regionalisering zijn of worden in alle brandweerregio’s repressieve
dekkingsplannen opgesteld op basis van geldende zorgnormen en maatgevende
scenario’s. Terroristische aanslagen worden hierin niet als scenario meegenomen.
De dekkingsplannen hebben als voornaamste uitgangspunt doelmatiger
brandweerzorg tegen verantwoorde kosten. In de praktijk komt het neer op het
wegsnijden van niet noodzakelijke overcapaciteit. Landelijk is het benodigde aantal
brandweercompagnieën30 sinds het einde van de koude oorlog al sterk ingekrompen
en ook per regio hoeft dus minder potentieel te worden geleverd. Gemeenten hebben
in het huidige bezuinigingstijdperk met het regionaal dekkingsplan in de hand een
goed instrument in handen om te besluiten dat het aantal tankautospuiten kan
verminderen of dat één of meer brandweerposten gesloten kunnen worden. Deze
trend is landelijk al enige tijd zichtbaar. Het dekkingsplan geeft aan dat dit
verantwoord kan, zonder dat de zorgnorm in gevaar komt. Onder normale
omstandigheden levert dit geen problemen op, omdat met regionale en interregionale
bijstand voor vrijwel alle denkbare ramptypen in voldoende capaciteit kan worden
voorzien. Maar in gevallen waarin niet of maar zeer beperkt op (inter)regionale
bijstand kan worden gerekend zoals bij een terroristische aanslag zou dit wel tot
problemen kunnen. Dit fenomeen zou overigens ook kunnen optreden bij een grote
natuurramp op nationaal niveau zoals een extreem zware storm of overstroming. De
vraag is dus of we daarvoor als brandweer voldoende reservecapaciteit overhouden.
Het is in mijn ogen noodzakelijk dat bij het opstellen van regionale dekkingsplannen
en het bepalen van de benodigde capaciteit meer aandacht moet zijn voor extremen
waarbij we niet op onze normale bijstandsplannen kunnen vertrouwen. De
veerkrachtstrategie van Wildavsky is in die gevallen onvoldoende. Dit is ook in lijn
met het criterium van Quarantelli: “Het bestrijden van de gevolgen van rampen zijn
qua omvang en complexiteit zowel kwalitatief als kwantitatief anders dan bij normale
incidenten.” De regionale dekkingsplannen kennen een te eenzijdige aandacht voor de
normale incidenten waarop vervolgens de benodigde capaciteit gebaseerd.
28
Commissie onderzoek vuurwerkramp (Commissie Oosting), De vuurwerkramp, eindrapport (delen
a,b,c) Enschede/ Den Haag, 2001.
29 Krachten bundelen voor veiligheid. Regionaal denken, lokaal doen. Een strategische visie uit
gemeentelijk perspectief op de zorg voor brandweer, geneeskundige hulpverlening en
rampenbestrijding in de kabinetsperiode 2002-2006, VNG-commissie Brouwer, 2002
30 Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding i.o.v. Ministerie van Binnenlandse Zaken,
Directie Brandweer en rampenbestrijding, Leidraad brandweercompagnie, Arnhem, NIBRA (1996).
25
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
5.4. Bestuurlijke invalshoek
Artikel 2 van de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO)31 geeft aan dat het
College van burgemeester en wethouders belast is met de voorbereiding op de
bestrijding van zware ongevallen en rampen. In het kader van deze voorbereiding
stelt het college ten minste eenmaal per vier jaar een rampenplan vast waarin de
aanwezige risico’s zijn geïnventariseerd, de organisatie van de rampenbestrijding
(inclusief de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden) wordt beschreven en
het beleid ten aanzien van het vaststellen van de rampenbestrijdingsplannen wordt
vastgelegd.
De risico-inventarisatie is een vorm van overzicht van de soorten rampen en zware
ongevallen die in een betreffende gemeente zich kunnen voordoen en de mogelijke
gevolgen ervan. Vanuit het scenario terroristische aanslag kan het zijn dat in de
betreffende gemeente zich zogenaamde ‘soft targets’ bevinden. De gemeente is dan
volgens de WRZO verplicht dit op te nemen in haar rampenplan. Het is echter niet
doenlijk om alle ‘soft targets’ op te nemen. Voor een selectie zou gebruik gemaakt
kunnen worden van het systeem zoals dat is ontwikkeld door het BCCB van de politie
regio Utrecht voor het project “Dreiging” (zie paragraaf 4.2). Voor een adequate
voorbereiding hierop is het dan wenselijk dit ramptype op te nemen in de Leidraad
Maatramp en Leidraad Operationele Prestaties.
Dit past bij de volgende criteria van Quarantelli:
- Baseer de preparatie op het/(de) meest waarschijnlijke scenario(s).
Als er op basis van criteria zoals gebruikt in project “Dreiging” blijkt dat
een bepaalde target een potentieel risico loopt op een terroristische aanslag
dan kan dit beschouwd worden als een realistisch scenario en is het
noodzakelijk om dit op te nemen in het rampenplan. Dit voorkomt dat er
teveel geïmproviseerd moet worden tijdens een incident bij dit target.
- Zorg voor integratie in plaats van fragmentatie.
De planvorming omtrent een dergelijke target kent een multidisciplinair
karakter. Dit betekent dat alle betrokken partijen op de hoogte zijn van
elkaars deelplannen en dat deze plannen onderling op elkaar zijn
afgestemd. Ook dit bevordert een adequate afhandeling van een incident
bij een dergelijk target.
Artikel 11 lid 1 van de WRZO stelt dat de burgemeester het opperbevel heeft in geval
van een ramp of een zwaar ongeval of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Diegenen die aan de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval deelnemen staan
onder zijn bevel. Hij laat zich bijstaan door een door hem samengestelde
gemeentelijke rampenstaf. Lid 2 van hetzelfde artikel stelt dat diegene die de leiding
heeft over de brandweer tevens is belast met de operationele leiding van de
bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval, tenzij de burgemeester een andere
voorziening treft.
31
Wet rampen en zware ongevallen (wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake de
rampenbestrijding en de voorbereiding daarop), Staatsblad 88, in werking getreden 22-02-1985,
staatsblad 101
26
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Een terroristische aanslag is erop gericht om een zo groot mogelijke ontwrichting van
de maatschappij veroorzaken. Hierdoor is een terroristische aanslag per definitie
bovenlokaal en daardoor een GRIP 4 situatie32. Normaal gesproken zijn er duidelijke
afspraken over bevoegdheden indien een ramp of zwaar ongeval bovenlokaal33 wordt.
Er wordt dan gewerkt met een coördinerend burgemeester, de Commissaris van
Koningin heeft een rol en ook op landelijk niveau kan worden opgeschaald. Veel
sterker dan bij andere ramptypen is er bij een terroristische aanslag naast het belang
van de bestrijding van het incident ook het belang van de opsporing van de dader(s).
De bestrijding van de calamiteit kent een andere gezagsverhouding en
belangenafweging dan de opsporing van de dader(s). Voor de opsporing van de
dader(s) zijn de nationale recherche en het landelijk parket verantwoordelijk die
vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. Hierdoor kan in
een vroeg stadium tijdens de calamiteit de focus veranderen van bestrijding naar
opsporing met de daarbij behorende verandering in gezagsverhoudingen.
Op zich hoeft dit niet tot problemen te leiden want in de WRZO hoofdstuk V wordt
gesteld dat: bij koninklijk besluit kunnen de artikelen 22-24 in werking worden
gesteld om gebruik te kunnen maken van specifieke (buitengewone) bevoegdheden.
In sommige regio’s zoals in Rotterdam wordt voor de bestrijding van rampen al een
aantal jaren met een zogenaamde veiligheidsstaf gewerkt. Deze staf heeft een echt
multidisciplinaire karakter zodat een verschuiving van de focus niet tot problemen
leidt. Deze veiligheidsstaf oefent ook regelmatig. Maar in andere regio’s is men nog
lang niet zo ver.
Deze aanpak van Rotterdam past binnen de stelling van Quarantelli:
- Zorg voor integratie in plaats van fragmentatie.
Het is van belang dat alle betrokken partijen hun taken en
verantwoordelijkheden kennen. De planvorming dient daarom een
integrale aanpak te kennen. Dit houdt ook in dat de betrokken partijen op
de hoogte moeten zijn van elkaars deelplannen omdat de deelplannen
elkaar ook kunnen beïnvloeden.
- Onderken dat er meer nodig is dan alleen een plan.
Een plan gaat alleen werken als het wordt geïmplementeerd en beoefend.
Niet in de laatste plaats is het belangrijk dat het plan goed beheerd wordt
zodat het actueel blijft.
Verder moet de rol van media niet worden onderschat. Volendam, Enschede maar
ook de recente brand in het cellencomplex op Schiphol laten zien dat de media
dicteren wie probleemeigenaar is en creëren in feite de werkelijkheid. Incidenten die
in principe lokaal zijn kunnen een landelijke uitstraling krijgen omdat in toenemende
mate de media ook landelijke politici betrekken bij de afrekening achteraf. Bij
terroristische aanslagen is dit fenomeen nog veel sterker. Bij de moord op van Gogh
werden ook direct verschillende ministers en de minister-president betrokken.
32
33
GRIP = gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure
Referentiekader GRIP. NVBR, 28 maart 2006.
27
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
5.5. Maatschappelijke invalshoek
Een terroristische aanslag is er op gericht om zoveel mogelijk ontwrichting van de
maatschappij te weeg te brengen. Dit is een opzettelijke actie in tegenstelling tot
andere ramptypen die weliswaar ook de maatschappij kunnen ontwrichten maar dit
kenmerk niet als vooropgezet doel hebben. Veel meer nog dan andere ramptypen leidt
dit tot angstgevoelens onder de bevolking en is de impact groter. Een voorbeeld
hiervan is de moord op Theo van Gogh. In Amsterdam worden jaarlijks een aantal
moorden gepleegd die daar buiten soms maar nauwelijks de aandacht krijgen. De
moord op Theo van Gogh leidde naast een golf van ontzetting in eigen land zelfs tot
internationale aandacht omdat de dader werd geïnspireerd door de terroristische
organisatie “de gewelddadige Jihad”.
In tegenstelling tot landen als Israël, Spanje en Engeland heeft Nederland weinig
ervaring met terrorisme en is de maatschappij nog nauwelijks voorbereid op
aanslagen. Pas de laatste tijd worden er door de overheid maatregelen genomen. Ook
het bedrijfsleven wordt zich ervan bewust dat zij ook daarin een rol heeft. Om aan een
eventuele ontwrichting van de maatschappij zoveel mogelijk tegenwicht te bieden is
adequate voorlichting essentieel. Niet alleen tijdens en vlak na een eventuele aanslag
maar ook daarvoor. Nog meer dan bij andere ramptypen moet de bevolking betrokken
worden bij de risico- en crisiscommunicatie34, moet zij weten wat ze moet doen en
weten wat er van hen verwacht kan en mag worden. Hiermee wordt de veerkracht in
de samenleving ten aanzien van rampen en zware ongevallen in zijn algemeenheid
vergroot. Dit past goed bij de theorie van Wildavsky over veerkrachtstrategie.
De recente aanslagen in Londen en Madrid hebben laten zien dat een goed lopend
proces van communicatie, gericht op het voorkomen van paniek, angst en
onrustgevoelens bij de bevolking, van essentieel belang zijn om ontwrichting van de
maatschappij zoveel als mogelijk te voorkomen. Reeds de volgende dag werd weer
volop gebruik gemaakt van de Londense metro en van de treinen in en rond Madrid.
Het adequate optreden van de hulpverleningsdiensten vlak na de aanslagen heeft
hieraan ook een belangrijke bijdrage geleverd.
Na aanslag op de Twin Towers en de hierboven genoemde aanslagen in Madrid en
Londen verlangt de maatschappij van de overheid dat er maatregelen worden
genomen om terroristische aanslagen te voorkomen. Als er onverhoopt toch een
plaatsvindt wordt verwacht dat er door overheidsdiensten adequaat wordt opgetreden.
Op dit moment is er derhalve veel politieke aandacht voor het bestrijden van
terrorisme en de gevolgen er van. Er is een breed (politiek) draagvlak om middelen
hiervoor ter beschikking te stellen.
Hetzelfde fenomeen trad op na de rampen in Enschede en Volendam. Als gevolg
daarvan werden door de verschillende overheden veel middelen vrijgemaakt om
ondermeer een inhaalslag gebruiksvergunningen op gang te brengen. Nu enkele jaren
later begint de politieke belangstelling hiervoor al weer af te nemen. Derhalve is het
34
Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Melding en opschaling, informatie en communicatie
bij acute rampen. Over onderschatting van “groot opschalen”, interregionaal en interdisciplinair
samenwerken, het ontbreken van informatiemanagement en één meld- en opschalingscentrum, Den
Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, IBR,2001
28
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
goed dat hulpverleningsdiensten en de brandweer in het bijzonder gebruik te maken
van deze sterke aandacht voor terrorisme. Naast een adequate voorbereiding op
terreurgevolgbestrijding biedt dit de mogelijkheid om de rampenbestrijding in zijn
algemeen verder te professionaliseren.
29
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
6. Beantwoording centrale vraag
Op basis van de gemaakte vergelijkingen (operationele, bestuurlijke en
maatschappelijke invalshoek) in hoofdstuk 5 tussen de ‘normale’ ramptypen en
terroristische aanslagen zal in dit hoofdstuk de centrale vraag van deze scriptie
beantwoord worden.
De centrale vraag luidde:
In hoeverre is het noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het
bestrijden van de gevolgen van terrorisme?
Uit hoofdstuk 5 blijkt dat er bij de bestrijding van de gevolgen van een terroristische
aanslag naast overeenkomsten ook verschillen zijn met de reeds onderscheiden
ramptypen. De overeenkomsten en verschillen worden nog even op een rijtje gezet.
Overeenkomsten
- Veel slachtoffers met mechanisch letsel en glas – en snijwonden
- Mogelijk veel slachtoffers met brandwonden
- Mogelijk veel beknelde slachtoffers
- Slechte bereikbaarheid incidentlocatie als gevolg van instortingen en
verkeersopstoppingen
- Multidisciplinaire samenwerking met soms belangentegenstellingen tussen
de verschillende diensten
Verschillen
- Een doelbewuste ontwrichting van de maatschappij met daardoor
bestuurlijk gezien een landelijke uitstraling
- Veel sterker dan bij andere ramptypen is het gevoel van angst onder de
bevolking waardoor er een sterke maatschappelijke en politieke druk
ontstaat om “iets” te doen
- Doelbewust veel slachtoffers en onklaar maken van veiligheidssystemen
- De kans op een aanslag op de hulpverleners zelf
- Effecten die ook ver buiten het eigenlijke rampgebied kunnen optreden
zoals maatschappelijke onrust tussen de verschillende bevolkingsgroepen
- De focus kan snel veranderen van bestrijding naar opsporing met de
daarbij behorende verandering in gezagsverhoudingen.
- De mogelijkheid dat meerdere aanslagen volgtijdelijk en/of over meer
locaties plaatsvinden waardoor de grenzen aan wat de verschillende
hulpverleningsdiensten kunnen leveren sneller worden bereikt
Op basis van de effecten zijn er veel overeenkomsten tussen de bestrijding van de
gevolgen van een terroristische aanslag en de gevolgen van andere ramptypen. De
andere invalshoeken laten wel degelijk een aantal verschillen tussen de bestrijding
van de gevolgen van een terroristische aanslag en de gevolgen van andere ramptypen
zien. De afweging is derhalve of deze verschillen een apart ramptype terrorisme
rechtvaardigen. De weging van deze verschillen heeft een subjectief karakter. Wat
voor de een zwaarwegend is zal voor de ander van gering belang zijn.
30
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Aangezien terrorisme en dus ook de bestrijding van de gevolgen ervan een gegeven
is, zal terrorisme gevolgbestrijding conform de WRZO deel dienen uit maken van het
rampenplan. Om bestuurlijke keuzes te kunnen maken wat er bij de bestrijding van de
gevolgen van een terroristische aanslag aan capaciteit (slagkracht) wenselijk is zal er
inzicht moeten zijn in wat er aan capaciteit nodig is en wat er eigenlijk beschikbaar is.
Hierbij leveren de Leidraad Maatramp en de Leidraad Operationele Prestaties in
principe een belangrijke bijdrage. Terroristische aanslagen worden daarbinnen echter
niet als zodanig onderscheiden. De maatschappij en daarmee de politiek verwacht van
de hulpverleningsdiensten een adequaat optreden bij de bestrijding van de gevolgen
van een terroristische aanslag. Een goede voorbereiding van de
hulpverleningsdiensten is dus noodzakelijk. Verder betekent de politieke aandacht dat
er middelen beschikbaar zijn of komen om dit doel te bereiken waarbij de
rampenbestrijding als geheel kwalitatief beter kan opereren. Van belang is wel om de
aandacht van de politiek vast te houden omdat Enschede en Volendam hebben laten
zien dat de politieke belangstelling bij het uitblijven van nieuwe incidenten al snel
weer naar andere zaken uitgaat. Dit alles overwegende kom ik tot de volgende
conclusie:
Het is noodzakelijk dat een apart ramptype wordt vastgesteld voor het bestrijden
van de gevolgen van terrorisme.
31
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
7. “BIJVANGST”
Bij het verzamelen van informatie en materiaal voor het schrijven van deze scriptie
kom je zaken tegen die weliswaar niet direct nodig zijn voor de beantwoording van de
centrale vraag maar waarvan ik het wel waard vind om die ook aan het papier toe te
vertrouwen. Daarom deze toegift. Misschien dat ze anderen nog zullen inspireren als
onderwerp voor hun scriptie.
1. Een van de geïnterviewden gaf aan dat naar zijn mening de overheid een veel te
mechanistische kijk op de rampenbestrijding heeft. Er is naar zijn oordeel een sterke
planfixatie ontstaan. Na Volendam en Enschede is er een toenemende druk vanuit
de hogere overheid naar lagere overheden om voor allerlei mogelijk onheil plannen
te maken en te onderhouden. De dikte van de richtlijnen waaraan deze plannen
zouden moeten voldoen overtreffen in ruime mate de dikte van de plannen zelf. Dit
heeft tot gevolg dat er meer plantoetsers zijn aangenomen dan planvormers
waardoor vanzelf deze planfixatie ontstaat. Als voorbeeld werd gegeven dat een
rampenbestrijdingsplan van 5 A-viertjes dat ter toetsing35 werd aangeboden aan de
provincie 17 A-viertjes met opmerkingen opleverde. Hij pleit ervoor om als
afgeleide van het rampenplan per ramptype één A-viertje op te nemen met
specifieke aandachtpunten die voor dat ramptype van toepassing zijn. Zaken die
algemeen bekend zijn of behoren tot de standaard dagelijkse routine behoeven niet
te worden opgenomen in dergelijke plannen. Dit past uitstekend bij de
voorbereidingscriteria van Quarantelli (algemene plannen hebben de voorkeur
boven specifieke plannen en focus de preparatie op algemene principes niet op
specifieke details) en Jop Groeneweg, 2005, die stelt dat teveel details leidt tot
dikke boekwerken die vervolgens niet meer gelezen worden met als gevolg dat
mensen zich juist niet aan de procedures houden.
2. In het kader van de regionalisering worden of zijn in de brandweerregio’s regionale
dekkingsplannen opgesteld. Zoals ik in hoofdstuk 5 heb opgemerkt gebeurt dit op
basis van geldende zorgnormen en maatgevende scenario’s. In de praktijk betekent
dit dat gemeenten op basis van deze dekkingsplannen gaan snijden in de eventueel
geconstateerde overcapaciteit. De (inter)regionale bijstand die nodig is bij een
terroristische aanslag wordt thans niet in de scenario’s meegenomen. De vraag is
dus of we daarvoor als brandweer voldoende reservecapaciteit over houden. Dit
rechtvaardigt het heroverwegen van reservecapaciteit binnen de regio’s. De
dreiging van terroristische aanslagen maakt het vraagstuk actueel. Wat in mijn ogen
nodig is dat er bovenregionaal moet worden onderzocht hoe groot de
reservecapaciteit landelijk zou moeten zijn waarbij de bestrijding van de gevolgen
van terrorisme of ander grote bovenregionale rampen uitdrukkelijk worden
meegenomen.
35
Provinciaal toetsingskader rampbestrijdingsplannen (inclusief toelichting), versie 23 april 2001.
32
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
6. LITERATUURLIJST
AVD/ SAVE/ NIvU/ NIBRA, Leidraad Operationele Prestaties, versie 4.0, 2001,
i.o.v. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Brandweerwet 1985 (Wet van 30 januari 1985, houdende nieuwe regel met
betrekking tot het brandweerwezen), Staatsblad 1985, nr. 88
BZK , Brief vervolgtraject TANIRA, 7 september 2005.
Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht Volendam (Commissie Alders),
Cafébrand nieuwjaarsnacht, Eindrapport, 2001
Commissie onderzoek vuurwerkramp (Commissie Oosting), De vuurwerkramp,
eindrapport (delen a,b,c) Enschede/ Den Haag, 2001
Deloitte & Touche, Basisboek GHOR (Concept), versie 02-07-2002
Ingenieurs/Adviesbureau SAVE en Adviesbureau Van Dijke, Leidraad Maatramp,
versie 1.3, 2000
Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Melding en opschaling, informatie
en communicatie bij acute rampen. Over onderschatting van “groot opschalen”,
interregionaal en interdisciplinair samenwerken, het ontbreken van
informatiemanagement en één meld- en opschalingscentrum, Den Haag, Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, IBR,2001
Jaarboek onderzoek 2000-1. Over de maat van rampen, dr. Ira Helsloot en drs. Ir, Nils
Rosmuller
Kaplan S., Garrick B.J. On the quantitative definition of risk. Risk Analysis 1981.
Krachten bundelen voor veiligheid. Regionaal denken, lokaal doen. Een strategische
visie uit gemeentelijk perspectief op de zorg voor brandweer, geneeskundige
hulpverlening en rampenbestrijding in de kabinetsperiode 2002-2006, VNGcommissie Brouwer, 2002
Leeuwen v. M. Terrorisme als “nieuwe dreiging”, Vrede en Veiligheid 29 (1) 2000,
pagina 29-47.
MCDM afstudeerscriptie: “De zin en onzin van (massa-)decontaminatie bij NBCterrorisme” van H. de Brock , I. Custers, S. Meulensteen- van Esseveld en R. Smeets
2005
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Voorlichting bij Rampen,
Den Haag, 1989
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Ministerie van
Volksgezondheid,Welzijn en Sport, Eindrapportage Project Geneeskundige
33
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, Den Haag, Projectbureau Geneeskundige
Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen, 1999
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, Met zorg verbonden: Naar een nieuwe structuur voor ambulancezorg,
traumazorg en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, Den Haag,
1997
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Circulaire invoering
versterking rampenbestrijding, Den Haag, 1999
Ministerie van Binnenlandse Zaken, Handleiding Rampenbestrijding, Den Haag,
VUGA Uitgeverij BV, 1990
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en Ministerie van Binnenlandse
Zaken, Handboek Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, Den Haag,
VUGA Uitgeverij BV, 1990
Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA), Opleidingen
crisisbeheersing en rampenbestrijding (OCR). Organisatie van de crisisbeheersing en
rampenbestrijding (Reader), 1998
Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding i.o.v. Ministerie van
Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en rampenbestrijding, Leidraad
brandweercompagnie, Arnhem, NIBRA (1996)
Notitie criteria keuze targets, BCCB, 7 oktober 2004.
Operationele toepassing terrorismegevolgbestrijding, regionale brandweer
Amsterdam e.o. Aandachts- en controlepunten, versie 2.0, 16 december 2005.
Project TANIRA, versie 0.9, 20 december 2005.
Project TANIRA, inhoudsopgave en toedeling Integrale Respons Aanscherpingen
(datum onbekend).
Provinciaal toetsingskader rampbestrijdingsplannen (inclusief toelichting), versie 23
april 2001.
Quarantelli, E.L. Assessing disaster preparedness planning: a set of criteria and their
applicability to developing countries. Spring 1988. Regional Development Dialogue
Vol. 9 no.1.
Rapport bescherming Vitale Infrastructuur. Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, 1 september 2005.
Referentiekader GRIP. NVBR, 28 maart 2006.
Regionaal beheersplan rampenbestrijding 2006, veiligheidsregio Utrecht.
34
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
Terrorisme in Nederland. (2006, januari 7). Wikipedia, . Opgehaald 15:01, januari 7,
2006 van http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Terrorisme_in_Nederland.
Voorbereiding Politie Utrecht op dreiging, calamiteiten en rampen, versie 0.5,
platform CCB, Randy den Uyl
Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding, (Wetswijzigingen van de
Brandweerwet 1985, de Wet rampen en zware ongevallen en de Wet geneeskundige
hulpverlening bijrampen, wijziging van de Wet Ambulancevervoer) inclusief
Memorie van Toelichting, versie van 09-01-2002, inwerkingtreding per 01-01-2004
Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen (wet van 14 november 1991, houdende
regels inzake de organisatie en uitvoering van de geneeskundige hulpverlening bij
rampen alsmede de voorbereiding daarop), Staatsblad 1991, nr. 653
Wet rampen en zware ongevallen (wet van 30 januari 1985, houdende regels inzake
de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop), Staatsblad 88, in werking getreden
22-02-1985, staatsblad 101
Wie beslist dat het terrorisme is? Voorbereiding Regionale brandweer Amsterdam en
omstreken op inzet bij (dreiging) terreuraanslagen, versie 1.1, februari 2006.
Wildavsky, A. Searching for safety, New Brunswick, NJ transaction, 1988.
35
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
BIJLAGE 1: LIJST GEÏNTERVIEWDE PERSONEN
Dhr. D. Berghuis
Dhr. M. van Bochove
Dhr. N. Brouwer
Mw. M. Eskes
Dhr P. Glerum
Dhr A. Groos
Dhr. G. Hille
Dhr Z. Hutten
Dhr. J. van Neerven
Dhr H. te Roller
Dhr. H. Steenbergen
Dhr. A. Verheul
regionaal commandant Rotterdam/Rijnmond
directeur kernprocessen politie regio Utrecht
programmamanager rampenbestrijding district
Heuvelrug
hoofd Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing politie
regio Utrecht
Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum
programmaleider Crisisbeheersing en
Rampenbestrijding NVBR
directeur GHOR regio Utrecht
coördinator operatien GHOR regio Utrecht
hoofd preparatie brandweer Utrecht
Bureau Calamiteiten en Crisisbeheersing politie regio
Utrecht
hoofd preparatie Brandweer Amsterdam
hoofd regionale zaken Regionale Brandweer Utrechts
Land
36
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
BIJLAGE 2: PROCESSEN
In onderstaand schema is weergegeven welke rampbestrijdingsprocessen bij welk
ramptype een rol spelen. De rampbestrijdingsprocessen zijn gegroepeerd naar de
hulpverleningsdienst die als eerste verantwoordelijk is voor het betreffende proces.
Een wit vakje betekent dat voor dat ramptype het betreffende proces geen rol speelt.
37
Terrorisme, meer dan een ramp met daders?
BIJLAGE 3: TOELICHTING RAMPTYPEN
Rampen en zware ongevallen kunnen uiteenlopende gedaanten aannemen. Er zijn
verschillende ramptypen te onderscheiden, variërend van luchtvaartongevallen tot
overstromingen en grootschalige ordeverstoringen. Het ramptype bepaalt voor een
groot deel de aard en omvang van de rampenbestrijdingsactiviteiten.
1. Rampen met betrekking tot verkeer en vervoer
- Luchtvaartongeval
- Ongeval op het water
- Verkeersongeval op het land
2. Rampen met gevaarlijke stoffen
- Ongeval met brandbare explosieve stof
- Ongeval met giftige stof
- Kernongeval
3. Rampen met betrekking tot de volksgezondheid
- Bedreiging volksgezondheid
- Ziektegolf
4. Rampen met betrekking tot de infrastructuur
- Ongevallen in tunnels
- Branden in grote gebouwen
- Instortingen van gebouwen
- Uitval nutsvoorzieningen
5. Rampen met betrekking tot de bevolking
- Paniek in menigten
- Grootschalige ordeverstoringen
6. Natuurrampen
- Overstromingen
- Natuurbranden
- Extreme weersomstandigheden
7. Ramp op afstand
38
Download