UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012 -2013 BELANG VAN HET USUTU VIRUS IN EUROPA door Rosanne LAMMERS Promotoren: Prof. dr. Kristien van Reeth Dr. Karen van der Meulen Literatuurstudie in het kader van de Masterproef © 2013 Rosanne Lammers Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef. UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2012 -2013 BELANG VAN HET USUTU VIRUS IN EUROPA door Rosanne LAMMERS Promotoren: Prof. dr. Kristien van Reeth Dr. Karen van der Meulen Literatuurstudie in het kader van de Masterproef © 2013 Rosanne Lammers VOORWOORD Na het eerste gesprek met mijn promotor, professor van Reeth, stelde zij mij voor om als onderwerp voor mijn literatuurstudie ‘het Usutu virus’ te kiezen. Aangezien ik hier afgelopen maanden het één en ander over had gehoord leek mij dit een interessante keuze. Al snel bleek dat dit geen gemakkelijk onderwerp was vanwege de relatieve onbekendheid van dit virus. Dit zorgde er echter niet voor dat mijn interesse in het onderwerp verminderde. Ik wil dan ook prof. van Reeth bij deze hartelijk bedanken voor haar moeite, aanwijzingen, tips en fijne samenwerking. Zonder deze hulp was het niet gelukt! Ook mijn tweede promotor, dr. Karen van der Meulen wil ik bedanken voor het doornemen van deze literatuurstudie. Verder wil ik mijn ouders, Toni en Anneke bedanken voor hun steun. Zij proberen altijd in alle opzichten te helpen. Dit zowel financieel, mentaal als inhoudelijk. Ook wil ik mijn zus Marte vernoemen aangezien zij er ook altijd voor mij is en de passie voor diergeneeskunde met mij deelt. Als laatste maar natuurlijk niet de minste wil ik mijn vriend Baltus bedanken voor het verbeteren van deze literatuurstudie en alle positieve afleiding. INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING................................................................................................................................ 1 INLEIDING.......................................................................................................................................... 2 LITERATUURSTUDIE ........................................................................................................................ 3 1. Virusbeschrijving ......................................................................................................................... 3 1.1. Flaviviridae ........................................................................................................................... 3 1.2. Het Usutu virus ..................................................................................................................... 4 1.3. Het West Nijl virus ................................................................................................................ 4 2. Epidemiologie ............................................................................................................................. 5 2.1. Voorkomen in Afrika ............................................................................................................. 5 2.2. Voorkomen in Europa ........................................................................................................... 5 3. Pathogenese en symptomen ....................................................................................................... 7 3.1. De mug als biologische vector .............................................................................................. 7 3.2. Wilde vogels ......................................................................................................................... 9 3.3. Experimentele infecties ....................................................................................................... 10 4. De mens als (accidentele) gastheer........................................................................................... 10 5. Diagnostiek ............................................................................................................................... 12 5.1. Virusdetectie ...................................................................................................................... 12 5.1.1. RT-PCR....................................................................................................................... 12 5.1.2. Immunohistochemie ..................................................................................................... 12 5.1.3. In situ hybridisatie ........................................................................................................ 13 5.2. Serologie ............................................................................................................................ 13 5.2.1. Hemagglutinatie inhibitie .............................................................................................. 13 5.2.2. IgM capture ELISA ....................................................................................................... 13 BESPREKING .................................................................................................................................. 14 REFERENTIELIJST .......................................................................................................................... 16 SAMENVATTING Het Usutu virus is een arthropod-borne, enkelstrengig RNA virus dat behoort tot het Japanse encefalitis complex, in het genus Flavivirus en de familie Flaviviridae. Virussen die behoren tot dit Japanse encefalitis serocomplex hebben grote antigenische overeenkomsten. Dit van oorsprong Afrikaanse virus werd in 1996 voor het eerst gesignaleerd in Europa, in Italië. Sindsdien heeft dit virus zich verspreid over verschillende Europese landen en hebben vooral merels hier de nadelige gevolgen van ondervonden. Waarschijnlijk is het Usutu virus door trekvogels vanuit Afrika naar Italië gebracht en heeft het zich vanuit Italië verspreid over verschillende Europese landen. Het Usutu virus, dat overgedragen wordt via bloedzuigende muggen, heeft als voornaamste en gevoeligste eindgastheer wilde vogels, waarbij het zenuwsymptomen en peracute sterfte veroorzaakt. Bij de mens zijn tot nu toe twee Europese gevallen bekend waarbij het Usutu virus zenuwsymptomen heeft veroorzaakt bij twee immunosupressieve patiënten. Tot nu toe lijkt het er niet op dat het Usutu virus een bedreiging voor de gezonde mens vormt. De betekenis van milde of subklinische infecties bij de mens moet beter onderzocht worden. Bij de detectie van het Usutu virus kan gebruik worden gemaakt van testen om het virus zelf aan te tonen of van serologische testen waarbij er antistoffen aangetoond kunnen worden. De voorkeur gaat uit naar het aantonen van het virus zelf maar dit is lastig. Het grote probleem met serologische testen is dat er tot nu toe geen goed onderscheid gemaakt kan worden tussen virussen van het Japanse encefalitis serocomplex. Door de onbekendheid van het Usutu virus en de moeilijke detectie is het waarschijnlijk dat de distributie van het Usutu virus vele malen groter is dan de gerapporteerde circulatie. Surveillance- en controleprogramma’s zijn nodig zodat West-Europese landen voorbereid zijn op mogelijke infecties met flavivirussen en deze beter kunnen bestrijden. Dit is een diagnostisch probleem. INLEIDING Het Usutu virus is een Flavivirus dat nauw verwant is aan het West Nijl virus en werd in 1959 ontdekt in Zuid-Afrika door isolatie uit een mug. Dit virus kreeg in eerste instantie weinig aandacht omdat het geen ernstige ziekte veroorzaakte bij zowel mens als dier. Op dit moment staat het Usutu virus in de belangstelling van veel vogelliefhebbers en vogelkenners. Dit vanwege de grote merelsterfte die in verschillende Europese landen door dit virus wordt veroorzaakt. Dit relatief onbekende virus vormt een potentieel gevaar voor wilde vogels in België en Nederland. Over het Usutu virus is weinig bekend. In deze literatuurstudie wordt er getracht een beschrijving te geven van het Usutu virus en een antwoord te geven op verschillende vragen als: waar komt het virus voor? Hoe is dit virus in Europa terecht gekomen en is dit virus een bedreiging voor de mens? 2 LITERATUURSTUDIE 1. Virusbeschrijving 1.1. Flaviviridae Het Usutu virus behoort tot de familie Flaviviridae. Dit is een grote familie van virussen die verantwoordelijk zijn voor verschillende ziekten en sterfte bij mens en dier. Deze familie bestaat uit drie genera, het genus Flavivirus (van het Latijnse flavus, wat ‘geel’ betekent), Pestivirus en Hepacivirus. Viruspartikels behorende tot de Flaviviridae zijn klein, gemiddeld 50 nm in diameter. Ze bevatten een elektronendense kern van ongeveer 30 nm, omgeven door een lipiden envelop. De organisatie van het genoom is gelijk voor alle genera. Virale proteïnen worden geproduceerd als deel van een enkel, lang, polyproteïne van meer dan 3000 aminozuren die worden gesplitst door een combinatie van gastheer- en virale proteasen. De Flaviviridae vertonen verschillende biologische eigenschappen en tussen de genera zijn er geen serologische kruisreacties. Het Flavivirus genus bevat meer dan zeventig virussen. Velen hiervan zijn arthropod-borne, humane pathogenen. Wereldwijde belangrijke en bekende virussen uit dit genus zijn onder andere het Dengue virus, het Japanse encefalitis virus, het West Nijl virus en het Gele koorts virus. Ook het Usutu virus behoort tot dit genus (Lindenbach et al, 2007). Flavivirussen kunnen direct worden overgedragen van vertebraat naar vertebraat of via vectoren. Het virus wordt uitgescheiden via feces, urine en speeksel. Overdracht vindt plaats door voedsel en drank opname, onderling contact, of via colostrum. Ook verticale transmissie naar de volgende generatie komt voor. Vectoren zijn vooral hematofage muggen of teken (Gubler et al., 2007). Bij het genus Hepacivirus is het bekendste virus het Hepatitis C virus bij de mens. Dit virus veroorzaakt een ontsteking van de lever en wordt overgedragen via bloedcontact. Pestivirussen zijn dierlijke pathogenen die grote economische gevolgen hebben voor de vee-industrie. Onder andere het bovine virale diarree virus (BVDV) en border disease virus (BDV) behoren tot het genus Pestivirus. De replicatiecyclus van de Flaviviridae wordt voorgesteld in Figuur 1 en verloopt als volgt. Virions bezitten een envelop die een nucleocapside omgeven. Het nucleocapside bevat een positief- en enkelstrengig RNA genoom. Binding en opname door een cel worden vermoedelijk veroorzaakt door receptor-gemedieerde endocytose via cellulaire receptoren die specifiek zijn voor virale envelop proteïnen. Een lage pH induceert fusie van de virion envelop met cellulaire membranen. Vervolgens komt het RNA vrij in het cytoplasma. Het virale genoom heeft meerdere functies. Zo dient het als messenger RNA (mRNA) voor de translatie van virale eiwitten, als template tijdens RNA replicatie en om nieuwe viruspartikels van genetisch materiaal te voorzien. Nieuw ontstane virions worden door ‘budding’ omgeven door een intracellulaire membraan component, waarschijnlijk in het endoplasmatisch reticulum (ER). Vervolgens worden de virions getransporteerd door de cel heen en komen vrij aan het celoppervlak (Lindenbach et al., 2007). 3 Figuur 1: replicatiecylus Flaviviridae (uit Lindenbach et al., 2007). 1.2. Het Usutu virus Het Usutu virus is een arthropod-borne, enkelstrengig RNA virus dat behoort tot het Japanse encefalitis complex, in het genus Flavivirus en de familie Flaviviridae (Becker et al., 2012). Virussen die behoren tot dit Japanse encefalitis serocomplex hebben grote antigenische overeenkomsten (Hobson-Peters, 2012). Als vector voor het Usutu virus fungeert de bloedzuigende mug. Vogels zijn de primaire eindgastheer maar andere zoogdieren en ook de mens kunnen geïnfecteerd worden als incidentele gastheer (Vázquez et al., 2011). Het Usutu virus was relatief onbekend en werd tot enkele jaren geleden onbelangrijk geacht. Maar hier kwam verandering in toen dit virus de oorzaak bleek te zijn van epidemische vogelsterfte in verschillende Europese landen (Bakonyi et al., 2004; Horton et al., 2013). 1.3. Het West Nijl virus Het West Nijl virus is fylogenetisch en serologisch sterk verwant aan het Usutu virus. Beide behoren tot het Japanse encefalitis serocomplex. Zowel bij het West Nijl virus als bij het Usutu virus is de mug de belangrijkste vector en zijn vogels de voornaamste eindgastheer (Becker et al., 2012). Het West Nijl virus wordt gezien als belangrijk zoönotisch pathogeen wat ziekte en sterfte kan veroorzaken bij mensen, paarden en vogels. Op dit moment is het West Nijl virus het meest verspreide arbovirus ter wereld (Del Amo et al., 2013). Vogels geïnfecteerd met het West Nijl virus vertonen over het algemeen weinig symptomen maar zijn hoog viremisch. Bij de eindgastheer worden als symptomen koorts, encefalitis en meningitis gezien (Suthar et al., 2013). 4 De detectiemethoden voor het West Nijl virus het Usutu virus komen overeen. Vaak worden controles op deze virussen gecombineerd door middel van serologische testen. De vraag is echter of er met serologie een goed specifiek onderscheid gemaakt kan worden tussen de virussen van het Japanse encefalitis serocomplex. Er vinden serologische kruisreacties plaats waardoor diagnose van deze virussen wordt bemoeilijkt (Hobson-Peters, 2012). 2. Epidemiologie 2.1. Voorkomen in Afrika In januari 1959 werd in Natal, Zuid-Afrika, het Usutu virus ontdekt door isolatie uit een vrouwelijke, adulte mug (Culex neavei). Het virus werd vernoemd naar de Usutu rivier in Swaziland. Decennia daaropvolgend werd het virus sporadisch geïsoleerd uit verschillende muggen- en vogelsoorten in verschillende Afrikaanse landen zoals Senegal, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Nigeria, Uganda, Burkina Faso, Ivoorkust en Marokko. Antistoffen tegen het virus werden gevonden bij wilde vogels in Marokko. Het is opvallend dat er maar in een beperkt aantal Afrikaanse landen controleprogramma’s op insecten zijn uitgevoerd. In veel landen werd niet naar het virus gezocht en hebben dus geen isolaties plaatsgevonden. Tot 2003 werd het virus maar zeven keer aangetoond en met minimale infectiepercentages (aantal Usutu virus isolaties/aantal muggen verzameld per species) van 0,06 - 1,35%. Hierdoor werd weinig aandacht aan de virusisolaties besteed. Vanaf 2003 werd in Senegal een plotse toename van het aantal isolaties vastgesteld. Tussen oktober en december werd het virus 141 maal aangetoond. Ook het minimale infectiepercentage was beduidend hoger (2,31%). De reden voor dit aantal hogere isolaties blijft onduidelijk maar het is opmerkelijk dat, in dezelfde periode, het Usutu virus in Ivoorkust, Burkina Faso en in verschillende Europese landen werd geïsoleerd (Nikolay et al., 2011). In Afrika zijn bij de mens tot nu toe slechts twee isolaties bekend. Over deze gevallen is weinig bekend. Het virus is in Afrika nooit geassocieerd met hevige of fatale ziekten bij mens of dier en is tot 1996 buiten Afrika nooit gesignaleerd (Weissenböck et al., 2002; Nikolay et al., 2011; Weissenböck et al., 2013). 2.2. Voorkomen in Europa Waarschijnlijk werd het Usutu virus voor het eerst in Europa geïntroduceerd in 1996 in Italië. Dit kwam recent aan het licht toen bleek dat er in 1996, in Toscane (Italië), een aanzienlijke vogelsterfte werd gerapporteerd (Fig. 2). Voornamelijk merels (Turdus merula) werden onderzocht. Op autopsie werden necrotische organen gevonden. Bacteriologisch, virologisch en toxicologische onderzoeken waren negatief. Weefsels werden in formaline en paraffine opgeslagen. Deze bevindingen werden alleen gemeld in een lokaal Italiaans veterinair tijdschrift en kregen weinig aandacht. Na de detectie van het Usutu virus in andere Europese landen werden recent de opgeslagen weefsels opnieuw onderzocht. Hierbij werd via RT-PCR het Usutu virus gedetecteerd. Via sequenering werd grote analogie gevonden met het virus in Oostenrijk. Voor zover bekend was dit de eerste keer dat het Afikaanse Flavivirus zich liet zien in Europa (Weissenböck et al., 2013). 5 Figuur 2: Europese landen waar het Usutu virus en/of antistoffen werden gerapporteerd in muggen en/of wilde vogels, samen met het jaar waarin het virus en/of antistoffen voor het eerst werden aangetoond (naar Vázquez et al, 2011). Vanaf begin augustus tot midden september 2001 werd in de omgeving van Wenen, Oostenrijk, een aanzienlijke sterfte van merels gezien. Ook werden duidelijk zieke merels gesignaleerd met tekenen van apathie en een slecht verenkleed. In de dierentuin van Wenen stierven in augustus 2001 in vijf dagen tijd vijf laplanduilen (Strix nebulosa). Vele dode boerenzwaluwen (Hirundo rustica) werden 200 km ten westen van Wenen gevonden. Met behulp van immunohistochemie en RT-PCR werd bij de dode vogels het Usutu virus als oorzakelijk agens aangetoond (Weissenböck et al., 2002). In het daarop volgende jaar werd in dezelfde regio opnieuw een uitbraak gezien waarbij voornamelijk merels werden getroffen. Het virus kon de winter in Oostenrijk overleven en wist zich aan te passen aan de lokale vogel-mug levenscyclus. Een surveillance programma werd in Oostenrijk geïntroduceerd om het voorkomen en verspreiding van de infectie te monitoren. Seizoensgebonden Usutu geïnduceerde encefalitis uitbraken bij de wilde vogelpopulatie werden geobserveerd in vijf achtereenvolgende jaren in het oosten van Oostenrijk. Het grootste aantal gevallen werd gerapporteerd in 2003. Sindsdien is het aantal gevallen opmerkelijk verminderd. Tegelijkertijd nam het aantal vogels dat antistoffen tegen het virus bezat significant toe (<10 % in 2003 en 2004, >50% in 2005 en 2006) (Weissenböck et al., 2003; Bakonyi et al., 2007; Meister et al., 2008). Naar aanleiding van het voorkomen van het virus in Oostenrijk werden ook in Hongarije onderzoeksprogramma’s opgesteld. Tussen 2003 en 2006 werden dode vogels, behorende tot 52 verschillende species getest op een Usutu virus infectie. In de eerste twee jaren waren alle geteste vogels negatief. Echter, in augustus 2005 werd bij een in Boedapest gevonden dode merel, het virus gedetecteerd via RT-PCR en sequenering. In juli en augustus 2006 testen opnieuw zes merels positief voor het Usutu virus. Ook deze vogels werden in Boedapest gevonden. De genomische structuur van 6 het circulerende virus uit Oostenrijk in 2001 en de genomische structuur van het virus in Hongarije bleken voor 99,9% identiek te zijn (Bakonyi et al., 2007). Tussen 2003 en 2006 werd in Spanje een onderzoek naar het voorkomen van antistoffen tegen het West Nijl virus bij vogels uitgevoerd. Hier werden ook neutraliserende antistoffen tegen het Usutu virus gevonden (Figuerola et al., 2007). In 2006 werd voor het eerst in Catalonië, Spanje, het Usutu virus door middel van RT-PCR in een zwerm van Culex pipiens muggen aangetoond. Deze variant vertoonde een grotere homologie met de Afrikaanse isolaten dan met de centraal Europese. Ook in 2009 werd in het zuiden van Spanje het Usutu virus gedetecteerd in zwermen van Culex perexiguus muggen (Vázquez et al., 2011). In de daaropvolgende jaren werd het virus aangetoond bij dode vogels en/of bij muggen in Zwitserland (2006), Italië (2009), Duitsland (2010) en Tsjechië (2011). Ook werden antistoffen gevonden in het bloed van wilde vogels in het Verenigd Koninkrijk (2002), Duitsland (2002-2005), Tsjechië (2005), Polen (2006), Zwitserland (2006) en Italië (2007) (Fig. 2). In het Verenigd Koninkrijk en in Polen zijn antistoffen tegen het Usutu virus aangetoond zonder dat het virus zelf daadwerkelijk aangetoond werd (Vázquez et al., 2011). In België werden vanaf 2010 controleprogramma`s opgezet om het West Nijl Virus en het Usutu virus te detecteren bij wilde vogels. Tot op heden zijn er nog geen positieve gevallen waargenomen (www.natuurbericht.be, 2012; www.coda-cerva.be, 2012). In oktober 2012 was het Usutu virus opgerukt tot aan de grens tussen Duitsland en Nederland. Het leek dus een kwestie van tijd eer het virus ook in Nederland gedetecteerd zou worden. Ruim zeventig dode vogels, die het best voldeden aan de symptomen die het virus veroorzaakt, werden door de Nederlandse vogelbescherming en het DWHC (Dutch Wildlife Health Centre) onderzocht. Bij geen van deze vogels (merels en zanglijsters) werd het Usutu virus aangetroffen. Tot op heden zijn er dus geen aanwijzingen gevonden voor aanwezigheid van het virus in Nederland. De verwachting is dat het virus Nederland zal bereiken. In het voorjaar van 2013, als het muggenseizoen aanvangt, zal er extra gecontroleerd worden op het virus (www.vogelbescherming.nl, 2012; www.dwhc.nl, 2012). In andere continenten behalve Afrika en Europa werd het Usutu virus niet gerapporteerd. 3. Pathogenese en symptomen Gevoelige gastheren voor het Usutu virus zijn de mug, wilde vogels en occasioneel de mens. In Italië werden ook bij paarden en kippen neutraliserende antistoffen tegen het Usutu virus gevonden. Bij deze dieren werd er echter geen ziekte gezien (Vázquez et al., 2011). 3.1. De mug als biologische vector Het Usutu virus wordt voornamelijk overgedragen via vectoren. Vectoren van het Usutu virus zijn hematofage muggen. Dit zijn muggen van de genera Culex, Coquillettidia, Mansonia, Aedes en Culiseta. De belangrijkste vector voor het Usutu virus is de Culex mug. Muggen van dit genus komen wereldwijd voor. Vaak leven de muggen in de buurt van water aangezien de larven hierin opgroeien. Het genus Culex bevat voornamelijk ornithofiele species maar vele species hebben een groot gastherenspectrum. Zo voeden vele Culex muggen zich niet alleen op vogels maar ook op amfibieën, reptielen, de mens en andere zoogdieren. De Culex muggen staan bekend als vectoren van verschillende arbovirussen zoals het West Nijl virus of het Gele-koortsvirus. De vrouwelijke muggen bijten ’s nachts en bevinden zich vooral in de omgeving van vogels en hun broedplaatsen (Nikolay et al., 2011). De mug heeft de meeste kans om geïnfecteerd te raken wanneer er een grote viremie bij de gastheer 7 aanwezig is. Deze gastheer is zo goed als altijd een wilde vogel. Deze infectiecyclus wordt in Figuur 3 weergegeven. De bloedzuigende muggen worden geïnfecteerd met het virus bij opname van een bloedmaal bij een wilde vogel. Het virus vermeerdert en verspreidt zich in de mug. Ook de speekselklieren worden geïnfecteerd. Hierdoor kan bij opname van een volgend bloedmaal een volgend vertebraat individu geïnfecteerd worden. Dit zijn in de meeste gevallen opnieuw vogels. Incidenteel kunnen gastheren zoals de mens of het paard geïnfecteerd worden (Gubler et al., 2007). Figuur 3: Infectiecyclus van het Usutu virus (uit www.mayoclinic.com, 2012). De tijd tussen infectie van een mug via een viremische vertebraat gastheer tot wanneer de speekselklieren van de mug geïnfecteerd zijn wordt de ‘excentrieke incubatie periode’ genoemd (Fig. 4). Deze periode duurt acht tot veertien dagen, afhankelijk van de omgevingstemperatuur, de exacte virus stam en de soort mug (Gubler et al., 2007). 8 Figuur 4: Voedings- en transmissie cyclus van mosquito-borne flavivirussen (uit Gubler et al., 2007). Het is niet bekend welke symptomen het Usutu virus mogelijk veroorzaakt bij de mug. Voor het overleven van het virus is het van belang dat de vector zelf niet (ernstig) ziek wordt wanneer deze besmet is met het virus. Anders zal het overbrengen van het virus naar een nieuwe gastheer niet frequent genoeg plaatsvinden. 3.2. Wilde vogels In Europa werd het Usutu virus ontdekt doordat er een grote vogelsterfte bij wilde vogels werd gesignaleerd. De meest gevoelige vogelsoorten zijn zangvogels (Passeriformen) en uilen (Stringiformen). Sterfte werd vooral gezien bij de merel (Turdus merula). Maar ook bij andere vogelsoorten zoals de laplanduil (Strix nebulosa), pimpelmees (Parus coeruleus), huismus (Passer domesticus), koolmees (Parus major), boomklever (Sitta europaea), roodborst (Erithacus rubecula) en de zanglijster (Turdus philomeus) (Nikolay et al., 2011). Vogels die geïnfecteerd waren met het Usutu virus zagen er vaak verzwakt uit. Ze hadden een slecht verenkleed en een slechte nutritionele status. Ook vertoonden de vogels apathie en incoördinatie waardoor ze niet konden vliegen. Na het vertonen van deze symptomen werd peracute dood gezien (Steinmetz et al., 2011; Becker et al., 2012). Op autopsie werden hepatosplenomegalie, leverstuwing, een vergrote galblaas, necrotische veranderingen van lever, milt en hart, vergrote en verkleurde nieren, hyperemische meningen en hersenen en neuronale necrose gezien (Nikolay et al., 2011; Savini et al., 2011). De reden waarom vogels, met merels in het bijzonder, zo gevoelig zijn voor het Usutu virus is lastig te achterhalen. Er zijn meerdere theorieën die de grote merelsterfte zoude kunnen verklaren. De merel als gastheer is extreem gevoelig voor het Usutu virus; De merel als gastheer is naïef in nieuwe epidemische zones, dit betekent dat er geen immuniteit tegen het virus aanwezig is bij de merel en deze dus extreem gevoelig is (Savini et al., 2011). 9 Het is belangrijk dat er uitgemaakt wordt of merels feitelijk een hogere gevoeligheid hebben voor het virus of dat er andere verklaringen mogelijk zijn. Experimentele infecties bij wilde vogels zouden meer duidelijkheid kunnen geven. 3.3. Experimentele infecties Experimentele infecties met het Usutu virus werden voor zover bekend enkel uitgevoerd bij muizen, kippen en ganzen. Intraperitoneale inoculatie van het Usutu virus bij één week oude SPF (specified pathogen free) muizen leidde tot infectie van het centraal zenuwstelsel. Klinische tekenen zoals depressie, desoriëntatie, paraplegie, paralyse en coma werden gezien bij 40% van de muizen. Maar dit enkel bij dieren die bij inoculatie niet ouder waren dan een week (Weissenböck et al., 2004). Bij een volgend experiment werd de pathogeniciteit van het Usutu virus op kippen (Gallus domesticus) getest. Tien kippen van twee weken oud werden intraveneus geïnjecteerd met het Usutu virus. Drie kippen werden in contact gebracht met de geïnjecteerde kippen. Op autopsie werd bij alle geïnjecteerde kippen een splenomegalie gevonden. Histopathologisch werden er bij de meeste dieren folliculaire infiltraties in de lever gezien en bij één kip een milde encefalitis. Bij zes van de tien was RTPCR op inwendige organen positief terwijl immunohistochemie negatief was bij alle dieren. Bij drie kippen werd virus RNA aangetoond in cloacale en faryngeale swabs, bij maar twee kippen werd een viremie gedetecteerd en maar één van de geïnoculeerde dieren ontwikkelde een antistoffenrespons. Dieren die in contact gehouden werden met de geïnoculeerde dieren ontwikkelden geen specifieke antistoffen tegen het virus. Klinische tekenen werden niet gezien bij zowel de geïnjecteerde als de in contact dieren. Deze gegevens suggereren dat kippen niet gevoelig zijn voor het ontwikkelen van klinische ziekte na Usutu virus infectie (Chvala et al., 2005). Bij elf gedomesticeerde ganzen (Anser anser f. domestica) van twee weken oud werd een intramusculaire injectie met het Usutu virus toegediend. Een groep van vijf ganzen werd in contact met de geïnjecteerde dieren gebracht. In organen van de geïnjecteerde ganzen werd bij de meerderheid het Usutu virus wel gedetecteerd door middel van RT-PCR maar niet door middel van immunohistochemie. Bij één gans werd een viremie gevonden en drie ganzen toonden antistoffen tegen het virus. Bij ganzen die in contact waren geweest met geïnoculeerde dieren werden geen virus of antistoffen gevonden. Er werden bij geen van de dieren klinische tekenen gezien. Dit experiment laat zien dat het Usutu virus zich kan repliceren in ganzen. Het induceert echter geen ziekte, veroorzaakt waarschijnlijk geen mortaliteit en alleen in zeldzame gevallen leidt Usutu virus infectie tot viremie (Chvala et al., 2006). Deze experimentele infecties wijzen erop dat het Usutu virus alleen in zeldzame gevallen ziekte kan veroorzaken bij de gebruikte dieren. Normaal worden geen klinische tekenen gezien. Er werd geen overdracht van het virus naar contact dieren gevonden. Deze experimentele studies kunnen er op wijzen dat het virus niet goed aangepast is aan gedomesticeerde vogels, dit in tegenstelling tot wilde vogels. 4. De mens als (accidentele) gastheer Er zijn in totaal vier humane gevallen bekend. Tot nu toe zijn in Afrika slechts twee isolaties bij de mens bekend, met weinig informatie en klinische beschrijving. Het eerste geval was in 1981 in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Het betrof een patiënt met koorts en uitslag. Het tweede geval was in 2004, een tien jaar oude patiënt in Burkina Faso met koorts en geelzucht (Weissenböck et al., 2002; Nikolay et al., 2011). 10 Aan het einde van de zomer van 2009 werd het virus geassocieerd met neurologische stoornissen bij twee immunosuppressieve patiënten in Italië. Beiden hadden een bloedtransfusie ontvangen (Vázquez et al., 2011). Het eerste Italiaanse geval was een vrouw van in de zestig waarbij een hemicolectomie werd uitgevoerd (dit is het gedeeltelijke wegnemen van het colon) vanwege een diffuus B cel lymfoom. Symptomen die werden gezien waren koorts, tremor en neurologische symptomen zoals zwakte op vier ledematen. Een meningoencefalitis werd vastgesteld. Via RT-PCR op het cerebrospinaal vocht werd het Usutu virus geïdentificeerd. Het feit dat het virus gedetecteerd werd in de acute fase van de ziekte bewees dat het virus meningoencefalitis veroorzaakte bij de patiënt (Pecorari et al., 2009). Het tweede geval betrof een Italiaanse vrouw van in de veertig die een trombotische trombocytopenische purpura (TTP) ontwikkelde (dit is een aandoening in de bloedstolling). Kort na het ontvangen van plasmafereses ontwikkelde de patiënt koorts, hoofdpijn, uitslag en een periodieke verhoging van lever enzymes. In een paar dagen ontwikkelde zich een ernstige hepatitis en aantasting van neurologische functies. Dit evolueerde snel tot een coma. Twee weken na een levertransplantatie vertoonde de patiënt terug lichte vorm van bewustzijn en een aantal motorische functies van de craniale zenuwen en ledematen. Via RT-PCR werd plasma van de patiënt voor en na de operatie positief bevonden voor het Usutu virus (Cavrini et al., 2009). De twee bovenstaande beschreven gevallen konden geïnfecteerd worden door ofwel directe transmissie via een muggensteek ofwel indirect door een geïnfecteerde donor. Verdere onderzoeken zouden moeten uitwijzen welke infectieroutes er plaats hebben gevonden. Beide patiënten hadden gemeen dat ze immunosuppressief waren en in dezelfde periode (augustus 2009) bloedtransfusies hebben ontvangen. Deze twee patiënten zijn de eerste en enige beschreven humane gevallen van neuroinvasieve ziekte door het Usutu virus over de gehele wereld. De voorkomende klinische symptomen waren een persisterende koorts, hoofdpijn en het uitvallen van verschillende neurologische functies. Bij beide patiënten was het klinisch beeld gelijk, met een duidelijke betrokkenheid van het centrale zenuwstelsel. De partiële sequenties verkregen uit cerebrospinaal vocht- en plasma stalen van deze patiënten waren meer dan 98% identiek met de sequenties die in Wenen en Boedapest voorkwamen (in respectievelijk 2001 en 2005). In een fylogenetische studie van sequenties van Usutu virus stalen verkregen in Italië in 2009 uit muggen, vogels en mensen, werden de verkregen sequenties vergeleken. De sequenties van de menselijke gastheren kwamen overeen met de sequenties verkregen van vogels. Dit geeft een endemische verspreiding van het virus in Europa aan (Vázquez et al., 2011). Onderzoek naar 359 gezonde bloeddonoren in Italië wees uit dat er bij vier donoren antistoffen tegen het Usutu virus in het bloed aanwezig waren. Echter, bij geen enkele van de positief bevonden donoren werden symptomen gezien. Hierdoor lijkt het dat het Usutu virus een asymptomatische viremie kan veroorzaken (Gaibani et al., 2012). Het is echter wel de vraag in hoeverre het zeker is dat deze antistoffen specifiek zijn voor het Usutu virus. Door deze humane gevallen en het vinden van antistoffen tegen het Usutu virus bij bloeddonoren kan de vraag gesteld worden of het verstandig is transfusiebloed te screenen op aanwezigheid van het virus. Vervolgens blijft de vraag in hoeverre deze serologische screening dan betrouwbaar zal zijn in verband met kruisreacties. 11 5. Diagnostiek Alhoewel het aantonen van het virus zelf wordt geprefereerd boven het serologisch aantonen van neutraliserende antistoffen (omdat kruisreacties met andere flavivirussen voorkomen), is er het probleem dat het virus enkel aangetoond kan worden gedurende de korte tijd dat er een viremie bij de gastheer aanwezig is. Antistoffen daarentegen blijven tot meerdere maanden na infectie aanwezig in het serum van de gastheer (Vázquez et al., 2011). Er zijn verschillende manieren om virussen aan te tonen. Daarvoor zijn verschillende technieken die in vier groepen onderverdeeld kunnen worden. detectie van virions (elektronen microscopie); detectie van infectieus virus (door inoculatie van een celcultuur of een gevoelige gastheer); detectie van virale antigenen (met behulp van virus-specifieke antisera of monoclonale antistoffen); detectie van virale nucleïnezuren (nucleïnezuur hybridisatie of PCR) (Carter et al., 2007). 5.1. Virusdetectie De meest gebruikte testen voor het aantonen van het Usutu virus zijn RT-PCR, immunohistochemie en in situ hybridisatie. 5.1.1. RT-PCR PCR kan onder andere gebruikt worden voor de detectie van viraal RNA. Ook wanneer er slechts zeer kleine hoeveelheden genetisch materiaal aanwezig zijn van het virus. Bij RT-PCR (Reverse Transcriptase – Polymerase Chain Reaction) wordt van enkelstrengig RNA eerst een DNA streng gemaakt. Het dubbelstrengig DNA fragment wordt gedenatureerd door te verhitten. Korte oligonucleotide primers hechten aan de complementaire DNA strengen en met behulp van een DNA polymerase wordt in aanwezigheid van nucleotiden, nieuw DNA gesynthetiseerd. Het nieuw gesynthetiseerde DNA kan opnieuw gedenatureerd, geprimed en gesynthetiseerd worden. Deze kettingreactie wordt herhaald totdat er bruikbare hoeveelheden genetisch materiaal bekomen worden (Wagner et al, 2008). Via gelelektroforese kan vervolgens detectie plaatsvinden (Carter et al., 2007). Hierbij wordt het genetisch materiaal gescheiden door het doorheen een gel te laten lopen onder invloed van een elektrisch veld. Hoe groter de DNA-fragmenten, hoe trager deze zullen migreren. Er ontstaan bandenpatronen waardoor het genetische materiaal geïdentificeerd kan worden. RT-PCR onder correcte condities kan erg gevoelig zijn en kan gebruikt worden voor differentiatie van het oorzakelijk virus. RT-PCR kan op bloed of op cerebrospinaal vocht gebeuren en is erg waardevol in combinatie met serologie voornamelijk als in het begin van de infectie serologie negatief mocht zijn (Korsman et al., 2012). 5.1.2. Immunohistochemie Met deze test toont men virale antigenen in geïnfecteerde cellen aan. Na een biopsie wordt het weefsel chemisch gefixeerd (vaak met formaldehyde), of er volgt cryosectie (dit is het invriezen en in hele dunne plakjes snijden van het weefsel) om de staat van het monster zo natuurlijk mogelijk te houden. Gelabelde antistoffen die specifiek zijn voor het virus worden gebruikt om zo het virus te visualiseren (Wagner et al., 2008). De gefixeerde weefsels kunnen ook gebruikt worden voor histopathologie. De ernst van de letsels en de plaats waar de letsels gelokaliseerd zijn in verhouding tot het virus worden met de lichtmicroscoop bekeken. 12 5.1.3. In situ hybridisatie Deze test vertoont gelijkenissen met de immunohistochemie, maar in plaats van virale antigenen wordt viraal nucleïnezuur aangetoond met behulp van specifieke RNA proben. Dit zijn complementaire RNA strengen die een specifieke RNA sequentie kunnen lokaliseren in een weefsel, zonder verlies van morfologie (Wagner et al, 2008). Een in vitro gelabeld nucleïnezuur (probe) gaat hybridiseren met complementair RNA van het virus. Vervolgens worden de stalen met de lichtmicroscoop bekeken. 5.2. Serologie Er bestaan meerdere serologische testen om antistoffen tegenover flavivirussen aan te tonen. De traditionele methoden zoals hemagglutinatie inhibitie zijn nu grotendeels vervangen door de IgM capture ELISA. Hieronder wordt het principe uitgelegd. 5.2.1. Hemagglutinatie inhibitie Bij de hemagglutinatie inhibitie test (Fig. 5) kunnen specifieke antistof hoeveelheden in serum worden bepaald. Een constante hoeveelheid antigenen van het Usutu virus wordt in iedere well van een microtiterplaat geplaatst. Het te testen serum wordt systematisch verdund en in de verschillende wellen bijgevoegd. Daarna worden rode bloedcellen toegevoegd. Na incubatie wordt de microtiterplaat afgelezen. Als het serum geen antistoffen tegen het Usutu virus bevat wordt er hemagglutinatie van de rode bloedcellen gezien. Zijn antistoffen tegen het Usutu virus wel aanwezig dan is er inhibitie van de hemagglutinatie. Zo kan aangetoond worden of een serum al dan niet antistoffen tegen het virus bevat en tot welke antistoffen concentratie er reactie plaatsvindt. Het omgekeerde van de verdunning is de antistoftiter (Hobson-Peters, 2012). Figuur 5: De hemagglutinatie inhibitie test (naar intranet.tdmu.edu.ua). 5.2.2. IgM capture ELISA IgM capture ELISA is de meest sensitieve serologische test in het begin stadium van de infectie (Korsman et al, 2012). Zoals getoond in Figuur 6 wordt na het coaten van anti-IgM antistoffen op een titerplaat, serum van de te onderzoeken diersoort toegevoegd. Indien dit serum antistoffen tegen het Usutu virus bevat zullen alleen deze antistoffen binden aan de anti-IgM antistoffen. Vervolgens worden Usutu specifieke antigenen bijgevoegd. Deze zullen enkel binden aan de plaat indien het te testen serum antistoffen tegen het Usutu virus bevat. Als laatste stap worden er gemerkte anti-Usutu antistoffen toegevoegd. Deze gaan alleen binden als er een Usutu-antigen gebonden is. Indien er IgM antistoffen specifiek voor het Usutu antigen aanwezig zijn zal er een kleurverandering te zien zijn. 13 Figuur 6. IgM capture ELISA (naar Wagner, 2007). Een nadeel van serologie is dat IgM antistoffen negatief kunnen zijn in het beginstadium van de ziekte en hierdoor mogelijk worden gemist. Ook is diagnose met hemagglutinatie inhibitie pas diagnostisch als er een viervoudige stijging in de titers wordt gezien (Korsman et al., 2012). Het grote probleem met serologie is dat er kruisreacties tussen de flavivirussen voorkomen. Er zijn immers kruisreacties met andere flavivirussen mogelijk (met name met virussen van het Japanse encefalitis serocomplex) die vals positieve resultaten kunnen geven. BESPREKING Het is waarschijnlijk dat de distributie van het Usutu virus vele malen groter is dat de gerapporteerde circulatie. In veel landen werden geen surveillance- en controleprogramma’s opgezet. In Afrika, waar het virus voor zover bekend geen fatale ziekte veroorzaakt bij mens of dier, is in veel landen niet naar het virus gezocht en hebben er geen isolaties plaatsgevonden (Nikolay et al., 2011). Ook hoeft een infectie met het Usutu virus niet aantoonbaar ziekte te veroorzaken. Op vele plaatsen zou het virus al lang kunnen circuleren zonder dat er een aantoonbaar verhoogde vogelsterfte werd gezien. Hierdoor is het mogelijk dat geïnfecteerde trekvogels het virus over grote afstanden hebben verspreid (Horton et al., 2013). Muggen geïnfecteerd met het Usutu virus konden waarschijnlijk overwinteren in Europese landen. Hierdoor was het virus in staat om na zijn introductie in deze landen aanwezig te blijven. Dit is meer aannemelijk dan dat er ieder jaar opnieuw een herintroductie van het virus zou zijn geweest. Toen het virus in 2001 Oostenrijk binnentrad, was het onzeker of het virus in staat zou zijn om zich in dit klimaat zich staande te houden. Tien jaar later was het virus nog steeds aanwezig maar was de vogelsterfte sterk gedaald. Wellicht werd er een vorm van immuniteit opgebouwd die de vogels kon beschermen (Becker et al., 2012). Het virus kon zich aanpassen aan de lokale vogel-mug levenscyclus. Naast Oostenrijk zijn er ook in Hongarije (2003-2006) en Italië (2006-2008) in opeenvolgende jaren virusinfecties gedetecteerd (Bakonyi et al., 2007; Vázquez et al., 2011). Vermoedelijk is het Usutu virus vanuit Afrika in Italië binnen geraakt en heeft het zich vanuit Italië verspreid over verschillende Europese landen. Dit is waarschijnlijk aangezien virussen uit Italië, Oostenrijk, Hongarije, Zwitserland, Tsjechië en Duitsland een sterke homologie vertonen op genetisch vlak (Jöst et al., 2011; Vázquez et al., 2011). Het virus dat gedetecteerd werd in Spanje vertoont dan weer meer homologie met Afrikaanse isolaten 14 dan met de centraal Europese. Waarschijnlijk zal hier het virus door trekvogels, afkomstig uit Afrika, zijn getransporteerd naar Spanje (Vázquez et al., 2011). Een hoge merelsterfte wijst niet per se op een infectie met het Usutu virus en omgekeerd kan een infectie met het Usutu virus ook zeer mild of subklinisch verlopen. In Nederland sterft elk jaar de helft van alle merels (http://nos.nl, 2012). In 2012 is in Duitsland 30% van de populatie gesneuveld. Op sommige plaatsen liep het sterftepercentage zelfs op tot 70%. Dit was vermoedelijk door het Usutu virus. Er wordt verwacht dat vogels uiteindelijk, na een aantal jaar, immuniteit tegen het virus zullen opbouwen. Zo nam in Oostenrijk, na introductie van het Usutu virus, het aantal vogels met antistoffen tegen het virus significant toe (Weissenböck et al., 2003; Bakonyi et al., 2007). Er is nood aan surveillance- en controleprogramma’s waardoor West-Europese landen voorbereid zijn op mogelijke infecties met flavivirussen en deze beter kunnen bestrijden. Hiervoor moeten gevoelige en specifieke diagnostische testen worden ontwikkeld om de circulatie van het virus vroegtijdig te detecteren. Ook moet er een duidelijk onderscheid gemaakt kunnen worden tussen de verschillende virussen van het Japanse encefalitis serocomplex. Dit laatste is een probleem aangezien er tot nu toe geen testen zijn ontwikkeld die een dergelijk onderscheid kunnen maken. Hierdoor is het niet mogelijk een goed zicht te krijgen op de prevalentie van verschillende flavivirussen (Vázquez et al, 2011). De toekomst zal uitwijzen of na het West Nijl virus en het Usutu virus andere, minder bekende flavivirussen naar onze streken zullen oprukken en voor problemen zullen gaan zorgen. Er bestaan immers tientallen andere flavivirussen die eveneens door muggen worden overgedragen en tot hiertoe enkel in streken met een warm klimaat werden gerapporteerd. Verschillende daarvan behoren eveneens tot het Japanse encefalitis serocomplex. Een voorbeeld is het Rabensberg virus, dat reeds werd geïsoleerd uit muggen in Tsjechië (Aliota et al., 2012). Dit virus is sterk verwant aan het Usutu virus maar wordt toch als een nieuw virus beschouwd gezien de genetische verschillen met het Usutu virus. Een ander sterk verwant virus en lid van het Japanse encefalitis serocomplex is het Yaoundé virus, dat tot nog toe enkel in Afrika werd gerapporteerd (Williams et al, 2012). Tot nu toe lijkt het er niet op dat het Usutu virus een bedreiging voor de mens vormt. De beschreven Europese gevallen waren ernstig immunosuppressief en dus niet representatief voor gezonde mensen. Verder onderzoek moet uitwijzen wat het belang is van milde of subklinische infecties met het Usutu virus bij de mens. 15 REFERENTIELIJST 1. Aliota M.T., Jones S.A., Dupuis II A.P., Ciota A.T., Hubalek Z., Krames L.D. (2012). Characterization of Rabenburg Virus, a Flavivirus Closely Related to West Nile Virus of the Japanese Encephalitis Antigenic Group. PLoS ONE 7(6): e39387. 2. Bakonyi T., Erdélyi K., Ursu K., Ferenczi E., Csörgõ T., Lussy H., Chvala S., Bukovsky C., Meister T., Weissenböck H., Nowotny N. (2007). Emergence of Usutu Virus in Hungary. Journal of Clinical Microbiology 45(12), 3870-3874. 3. Bakonyi T., Gould E.A., Kolodziejek J., Weissenböck H., Nowotny N. (2004). Complete genome analysis and molecular characterization of Usutu virus that emerged in Austria in 2001 Comparison with the South African Strain SAAR-1776 and other flaviviruses. Virology 328, 301-310. 4. Becker N., Jöst H., Ziegler U., Eiden M., Höper D., Emmerich P., Fichet-Calvet E., Ehichioya D.U., Czajka C., Gabriel M., Hoffmann B., Beer M., Tenner-Racz K., Racz P., Günther S., Wink M., Bosch S., Konrad A., Pfeffer M., Groschup M.H., Schmidt-Chanasit J. (2012). Epizootic Emergence of Usutu Virus in Wild and Captive Birds in Germany. PLoS ONE 7(2): e32604. 5. Buckley A., Dawson A., Moss S.R., Hinsley S.A., Bellamy P.E., Gould E.A. (2003). Serological evidence of West Nile virus, Usutu virus and Sindbis virus infection of birds in the UK. Journal of General Virology 84, 2807-2817. 6. Carter J., Saunders V. (2007). Virology Principles and Applications. John Wiley & Sons Ltd, Chichester, p.18-22. 7. Cavrini F., Gaeibani P., Longo G., Pierro A.M., Rossini G., Bonilauri P., Gerundi G.E., Di Benedetto F., Pasetto A., Girardis M., Dottori M., Landini M.P., Sambri V. (2009). Usutu virus infection in a patient who underwent orthotropic liver transplantation, Italy, August-September 2009. Euro Surveillance 2009: 14(50): pii=19448. 8. Chvala S., Bakonyi T., Hackl R., Hess M., Nowotny N., Weissenböck H. (2005). Limited pathogenicity of Usutu virus for the domestic chicken (Gallus domesticus). Avian Pathology 34(5), 392-395. 9. Chvala S., Bakonyi T., Hackl R., Hess M., Nowotny N., Weissenböck H. (2006). Limited pathogenicity of Usutu virus for the Domestic Goose (Anser anser f. domestica) Following Experimental Inoculation. Journal of Veterinary Medicine 53, 171-175. 10. Del Amo J., Sotelo E., Fernández-Pinero J., Gallardo C., Llorente F., Agüero M., JiménezClavero M.A. (2013). A novel quantitative multiplex real-time RT-PCR for the simultaneous detection and differentiation of West Nile virus lineages 1 and 2, and of Usutu virus. Journal of Virological Methods 189, 321-327. 11. Figuerola J., Soriguer R., Rojo G., Tejedor C.G., Jimenez-Clavero M.A. (2007). Seroconversion in Wild Birds and Local Circulation of West Nile Virus, Spain. Emerging Infectious Diseases 13(12), 1915-1917. 12. Gaibani P., Pierro A., Alicino R., Rossini G., Cavrini F., Landini M.P., Sambri V. (2012). Detection of Usutu-Virus-Specific IgG in Blood Donors from Northern Italy. Vector-Borne and Zoonotic Diseases 12(5), 431-433. 13. Gubler D.J., Kuno G., Markoff L. (2007). Flaviviruses. In: Knipe D.M., Howley P.M., Griffin D.E., Lamb R.A., Straus S.E., Martin M.A., Roizman B. (Editors) Field’s Virology, 5th edition, Lippincott Williams & Wilkins, a Wolter Kluwer Business, Philadelphia, p.1155-1171. 14. Hobson-Peters J. (2012). Review Article. Approaches for the Development of Rapid Serological Assays for Surveillance and Diagnosis of Infections Caused by Zoonotic Flaviviruses of the Japanese Encephalitis Virus Serocomplex. Journal of Biomedicine and Biotechnology 2012, 1-15. 15. Horton D.L., Lawson B., Egbetade A., Jeffries C., Johnson N., Cunningham A.A., Fooks A.R. (2013). Targeted surveillance for Usutu virus in British birds (2005-2011). Veterinary Record 172(1):17. 16 16. Internetreferentie: http://intranet.tdmu.edu.ua/data/kafedra/internal/micbio/classes_stud/en/med/lik/ptn/Microbiolo gy,%20virology%20and%20immunology/2/07_The%20usage%20of%20immunological%20rea ctions%20in%20diagnostics%20of%20infectious%20diseases.htm. Usage of immunological test in diagnosis of infectious diseases. Reactions based on agglutination and precipitation phenomenon lysis and complement fixation test (geconsulteerd op 7 mei 2013). 17. Internetreferentie: http://nos.nl/artikel/427158-massale-merelsterfte-door-virus.html (2012) Massale merelsterfte door virus (geconsulteerd op 25 april 2013). 18. Internetreferentie: http://www.codacerva.be/index.php?option=com_content&view=article&id=448%3Aune-zoonose-emergenteou-silencieuse-linfection-par-le-virus-usutu-&catid=181%3Alatest-news&Itemid=264&lang=nl (2012) Een plots opduikende zoonose of reeds lang sluimerend aanwezig? Besmettingen door het USUTU virus (geconsulteerd op 25 april 2013). 19. Internetreferentie: http://www.dwhc.nl/Buitenlands/V_usutu.html (2012) Merels en Usutu virus (geconsulteerd op 25 april 2013). 20. Internetreferentie: http://www.mayoclinic.com/health/medical/IM00836 (2012). West Nile virus transmission cycle (geconsulteerd op 7 mei 2013). 21. Internetreferentie: http://www.natuurbericht.be/?id=9504 (2012) Merel bedreigd door Usutuvirus? (geconsulteerd op 25 april 2013). 22. Internetreferentie: http://www.vogelbescherming.nl/actueel/nieuws/q/ne_id/954/?&gclid=COKyPmz0rUCFaLHtAodUk8AeQ (2012) Geen Usutu-virus aangetroffen in Nederlandse merels (geconsulteerd op 25 april 2013). 23. Jöst H., Bialonski A., Maus D., Sambri V., Eiden M., Groschup M.H., Günther S., Becker N., Schmidt-Chanasit J. (2011). Short Report: Isolation of Usutu Virus in Germany. American Journal of Tropical Medicine and Hygiene 85(3), 551-553. 24. Korsman S.N.J., van Zyl G.U., Nutt L., Andersson M.I., Preiser W. (2012). Virology, an illustrated colour text. Churchill Livingstone Elsevier, London, p. 96-97. 25. Lindenbach B.D, Thiel H-J, Rice C.M. (2007). Flaviviridae: The Viruses and Their Replication. In: Knipe D.M., Howley P.M., Griffin D.E., Lamb R.A., Straus S.E., Martin M.A., Roizman B. (Editors) Field’s Virology, 5th edition, Lippincott Williams & Wilkins, a Wolter Kluwer Business, Philadelphia, p. 1102-1130. 26. Meister T., Lussy H., Bakonyi T., Šikutová S., Rudolf I., Vogl W., Winkler H., Frey H., Hubálek Z., Nowotny N., Weissenböck H. (2008). Serological evidence of continuing high Usutu virus (Flaviviridae) activity and establishment of herd immunity in wild birds in Austria. Veterinary Microbiology 127, 237-248. 27. Mukhopadhyay S., Kuhn R.J., Rossmann M.G. (2005). A structural perspective of the flavivirus life cycle. Nature 3, 12-22. 28. Nikolay B., Diallo M., Boye C.S.B, Sall A.A. (2011). Usutu virus in Afrika. Vector-borne and zoonotic diseases 11, 1417-1423. 29. Odell I.D., Cook D. (2013). Immunofluorescence Techniques. Journal of Investigative Dermatology 133, e4. 30. Pecorari M., Longo G., Gennari W., Grottola A., Sabbatini A.M., Tagliazucchi S., Savini G., Monaco F., Simone M.L., Lelli R., Rumpianesi F. (2009). First human case of Usutu virus neuroinvasive infection, Italy, August-September 2009. Euro Surveillance 2009: 14(50): pii=19446. 31. Savini G., Monaco F., Terregino C., Di Gennaro A., Bano L., Pinoni C., De Nardi R., Bonilauri P., Pecorari M., Di Gialleonardo L., Bonfanti L., Polci A., Calistri P., Lelli R. (2011). Usutu virus in ITALY: An emergent or a silent infection? Veterinary Microbiology 151, 264-274. 32. Steinmetz H.W., Bakonyi T., Weissenböck H., Hatt J-M., Eulenberger U., Robert N., Hoop R., Nowotny N. (2011). Emergence and establishment of Usutu virus infection in wild and captive avian species in and around Zurich, Switserland – Genomic and pathologic comparison to other central European outbreaks. Veterinary Microbiology 148, 207-212. 17 33. Suthar M.S., Diamond M.S., Gale Jr M. (2013). West Nile virus infection and immunity. Nature Reviews Microbiology 11, 115-128. 34. Vázquez A., Jiménez-Clavero M.A., Franco L., Donoso-Mantke O., Sambri V., Niedrig M., Zeller H., Tenorio a. (2011). Usutu virus – potential risk of human disease in Europe. Euro Surveill. 2011:16(31): pii=19935. 35. Vázquez A., Ruiz S., Herrero L., Moreno J., Molero F., Magallanes A., Sánchez-Seco M.P., Figuerola J., Tenorio A. (2011). Short Report: West Nile and Usutu Viruses in Mosquitoes in Spain, 2008-2009. American Journal of Tropical Medicine and Hygiene 85(1), 178-181. 36. Wagner B. (2007). Equine Reagents. Internetreferentie: http://courses2.cit.cornell.edu/wagnerlab/research/reagents.htm (geconsulteerd op 7 mei 2013). 37. Wagner E.K., Hewlett M.J., Bloom D.C., Camerini D. (2008). Basic Virology.3th edition. Blackwell Publishing, Oxford, p.187-191, 470. 38. Weissenböck H., Kolodziejek J., Fragner K., Kuhn R., Pfeffer M., Nowotny N. (2003). Usutu virus activity in Austria, 2001-2002. Microbes and Infection 5, 1132-1136. 39. Weissenböck H., Bakonyi T., Chvala S., Nowotny N. (2004). Experimental Usutu virus infection of suckling mice causes neuronal and glial cell apoptosis and demyelination. Acta Neuropathologica 108, 453-460. 40. Weissenböck H., Bakonyi T., Rossi G., Mani P., Nowotny N. (2013). Usutu Virus, Italy, 1996. Emerging Infectious Diseases 19(2), 274-277. 41. Weissenböck H., Kolodziejek J., Url A., Lussy H., Rebel-Bauder B., Nowotny N. (2002). Emergence of Usutu virus, an African Mosquito-Borne Flavivirus of the Japanese Encephalitis Virus Group, Central Europe. Emerging Infectious Diseases 8, 652-656. 42. Williams R.A.J., Vázquez A., Asante I., Bonney K., Odoom S., Puplampu N., Ampofo W., Sánchez-Seco M.P., Tenorio A., Peterson A.T. (2012). Yaoundé-like virus in resident wild bird, Ghana. African Journal of Microbiology Research 6(9), 1966-1969. 18