FINANCIELE MIDDELEN VOOR DE PROVINCIALE BELEIDSVOERING Om hun beleid te kunnen voeren dienen de provincies over de nodige financiële middelen te kunnen beschikken. De middelen waarover zij beschikken zijn: • de provinciale belastingen en retributies • de dotatie vanuit het Vlaams provinciefonds • subsidies van andere overheden • ontvangsten uit verkoop, verhuur, inkomgelden en drgl. • leningen, aangegaan voor diverse investeringen Voor het begrotingsjaar 2006 bedragen de totale gewone ontvangsten eigen dienstjaar 775.830.962,22 euro. Het algemeen totaal van de gewone én de buitengewone ontvangsten van de vijf provincies bedraagt 1.021.757.898,59 euro. Daartegenover staat er het algemeen totaal van de gewone én de buitengewone uitgaven 1.015.924.519,13 euro en het gewone ontvangsten eigen dienstjaar 775.830.962,22 euro. Hierna wordt toelichting geven bij de belangrijkste inkomstenbronnen, nl. de provinciale belastingen, het provinciefonds en de subsidiëring door andere overheden. DE PROVINCIALE BELASTINGEN EN RETRIBUTIES De grootste inkomstenbron van de provincies zijn de provinciale belastingen. Het beginsel van de wettelijkheid van de provinciebelasting ligt vervat in artikel 170 §3 van de Grondwet, dat luidt als volgt: 'Geen last of belasting kan door de provincie worden ingevoerd dan door een beslissing van haar raad'. Dit betekent dat aan de provincieraad de uitsluitende bevoegdheid is opgedragen om een provinciale belasting in te voeren, wat de delegatie aan andere provinciale organen, bvb aan de deputatie, uitsluit. De fiscale autonomie van de provincie is echter niet onbegrensd. De wetgever heeft op basis van artikel 170 §3 van de Grondwet de bevoegdheid om de belastingautonomie van de provincies te beperken. Hij kan aan de provincies verbieden bepaalde belastingen te heffen, om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad. Zo stelt artikel 464 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 dat de provincies niet gemachtigd zijn tot het heffen van opcentiemen op de VVP elektronisch handboek provinciaal beleid – financiële middelen provincies – december 2006 1/ 5 personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van de nietinwoners. Voorts kan haar autonomie inzake belastingen ook beperkt worden door zekere vrijstellingen die voortvloeien uit een wet of algemene rechtsbeginselen. Zo is er vrijstelling voor de goederen van het openbaar domein van de Staat en de gemeenten, de intercommunale verenigingen, de NMBS, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de RVA, het RIZIV, … Naast de eigen provinciale belastingreglementen, zijn er ook provinciale opcentiemen. Dit zijn heffingen waarvan het bedrag rechtstreeks op de basis of het bedrag van bepaalde staatsbelastingen berekend worden naar verhouding van een bepaald deel ervan. Zo heft elke provincie opcentiemen op de onroerende voorheffing. Inzake de provinciebelastingen gelden de algemene regels van het belastingrecht, die voortvloeien uit de Grondwet, de wet of het recht in het algemeen. Dit zijn het grondwettelijk beginsel van gelijkheid van alle burgers ten opzichte van belastingen, de eenjarigheid van de belasting en de territorialiteit ervan. Het gelijkheidsbeginsel (art. 10 G.W.) en het beginsel van non-discriminatie (art. 11 G.W.) hebben een algemene draagwijdte en verbieden elke discriminatie. Artikel 172 G.W. past deze algemeen beginselen toe op fiscaal vlak: 'Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet.' Het gelijkheidsbeginsel is in elk geval toepasselijk betreffende provinciebelastingen. Algemeen wordt aanvaard dat het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat allen die zich in dezelfde feitelijke toestand bevinden op dezelfde wijze moeten worden belast. Het gelijkheidsbeginsel sluit niet uit dat slechts één categorie van belastingplichtigen wordt getroffen door het belastingreglement, op voorwaarde dat al degenen die in dezelfde voorwaarden verkeren, op dezelfde wijze worden belast en dat het onderscheid tussen verschillende categorieën van belastingplichtigen niet arbitrair is. De provinciale fiscaliteit is, benevens de grootste inkomstenbron, ook een uiterst belangrijk beleidsinstrument van de provincies. Opdat de provincies hun eigen beleid zouden kunnen uitstippelen, uitvoeren en bestendigen is het noodzakelijk dat zij blijvend kunnen beschikken over hun eigen fiscaliteit. Een provinciale autonomie zonder fiscale autonomie is niet mogelijk. De belastingontvangsten van de vijf Vlaamse provincies voor het begrotingsjaar 2006 bedragen 490.702.130 euro. Dit betekent 63,25 % van de totale gewone ontvangsten van de provincies. In 2006 werden in de Vlaamse provincies volgende belastingen geheven: - opcentiemen op de onroerende voorheffing (alle provincies); - algemene provinciebelasting voor gezinnen en bedrijven (alle provincies, behalve de provincie Vlaams-Brabant); - belasting op jachtwapenverloven (provincies Limburg, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen); - belasting op aanplakborden (provincie Vlaams-Brabant); - belasting op bank- en financieringsinstellingen (provincie Vlaams-Brabant); - belasting op vergunningsplichtige bedrijven (provincie Vlaams-Brabant). De opcentiemen op de onroerende voorheffing zijn de belangrijkste inkomstenbron in het geheel van de provinciale belastingen. Voor de vijf provincies samen vormen zij ongeveer 80% van de belastingontvangsten. VVP elektronisch handboek provinciaal beleid – financiële middelen provincies – december 2006 2/ 5 De opbrengst van de diverse belastingen 2006 vindt men in navolgende tabel. Belasting Antwerpen Limburg Opcentiemen onroerende voorheffing Algemene provinciebelasting Jachtwapenverloven Banken Vergunningsplichtige inrichtingen Aanplakborden 109.141.860 euro 55.000.000 euro 28.500.00 euro 19.092.000 euro 37.200 euro - OostVlaanderen 72.021.278 euro VlaamsBrabant 75.333.220 euro WestVlaanderen 71.025.183 euro 32.750.000 euro - 50.000 euro 710.000 euro 1.685.000 euro 24.800.000 euro 32.000 euro - - 300.000 euro - De provincies kunnen ook retributies heffen. Retributies zijn geen belastingen, maar een vergoeding voor een vrij aanvaarde overheidsdienst. De retributies worden door de deputatie bij een afzonderlijk besluit vastgesteld waarbij aan particulieren bepaalde diensten worden verleend. Zij bepaalt de prijs van de verleende dienst. Er zijn slechts nog weinig retributies. Als voorbeeld kan men volgende retributie citeren: de vergoeding wegens toelatingen inzake wegen of tijdelijke bezetting van aanhorigheden van provinciale banen, zoals voor het plaatsen van lichtreclames, terrassen, benzinepompen, … HET VLAAMS PROVINCIEFONDS Een andere belangrijke bron van inkomsten van de Vlaamse provincies is de dotatie uit het Vlaams provinciefonds. Het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams provinciefonds bevat de regeling ervan. Het betreft hier een vorm van algemene financiering: de provincie kan vrij over de dotatie beschikken. Ingevolge de bijzondere wet van 8 augustus 1980 betreffende de hervorming der instellingen, is de algemene financiering van de provincies (en de gemeenten) een exclusieve gewestelijke aangelegenheid. Met het decreet van 1991 wou de decreetgever een regeling uitwerken die zowel voor de provincies als voor de Vlaamse gewestbegroting alle waarborgen zou bieden inzake financieringsplanning en een regeling die niet doorlopend onderhevig is aan de wisselende omstandigheden of aan de budgettaire mogelijkheden van de Vlaamse Gemeenschap. De vertrekbasis van de dotatie van het Vlaams provinciefonds werd in 1991 vastgesteld op 2.807,2 miljoen Belgische frank. Elk jaar wordt de dotatie aangepast met een evolutiepercentage. Dit evolutiepercentage wordt berekend door een vergelijking van het indexcijfer van de maand maart van het jaar dat het jaar van de verdeling voorafgaat, met het indexcijfer van de maand maart van het daar voorgaande jaar. De indexatie werd in 1992 teruggebracht tot 75 % van het werkelijk toepasselijk evolutiepercentage en sedert 1994 wordt het cijfer van de gezondheidsindex gehanteerd. Bij artikel 45 van het decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000 wordt de 75% regel afgeschaft en werd de indexatie terug op 100% gebracht vanaf het begrotingsjaar 2000. De verdelingscriteria van de dotatie over de 5 Vlaamse provincies zijn de volgende: VVP elektronisch handboek provinciaal beleid – financiële middelen provincies – december 2006 3/ 5 - 10 % van de dotatie in gelijke delen over de 5 provincies; - 45 % volgens het bevolkingsaantal; - 5 % volgens de oppervlakte; - 5 % volgens de bevolkingsdichtheid; - 5 % volgens de actieve bevolking werkzaam op het grondgebied van de provincie ten opzichte van de totale bevolking; - 30 % volgens de omgekeerde evenredige opbrengst per inwoner van 100 opcentiemen op de onroerende voorheffing, vermenigvuldigd met het inwonersaantal van de provincie. Tijdens de eerste maand van elk kwartaal wordt aan iedere provincie een voorschot uitbetaald gelijk aan één vierde van het aandeel van die provincie in de dotatie van het laatste jaar waarvoor de definitieve verdeling is gekend. De definitieve bepaling van de aandelen gebeurt door de Vlaamse regering, waarna het saldo wordt verrekend. Ondanks de bepalingen van het decreet van 29 april 1991 kende de dotatie van het provinciefonds niet de decretaal voorziene evolutie. Verschillende jaren besliste de Vlaamse overheid o.m. geen indexatie of slechts een gedeeltelijke indexatie toe te passen. In 2001 werd 1 miljard BEF ontnomen van de dotatie van het Vlaams provinciefonds. Deze afname was geen eenmalig feit, maar voortaan blijft deze vermindering behouden bij de verdere berekening van de jaarlijkse vaststelling van de dotatie. De voorbije jaren werd het fonds wel correct geïndexeerd. Sinds 2004 wordt echter een gedeelte van het vierde kwartaalvoorschot drie maanden later uitbetaald. Het Vlaamse regeerakkoord van 2004 bepaalde dat in de toekomst de groeivoet van het provinciefonds op hetzelfde niveau moet komen als die van het gemeentefonds. Momenteel is dit voor het gemeentefonds een vaste groeivoet van 3,5% op jaarbasis. Het decreet ter begeleiding van de begroting 2007 voorziet de gelijkschakeling met dezelfde groeivoet als het gemeentefonds en dit vanaf het begrotingsjaar 2007. De dotatie voor 2006 voor de vijf provincies bedraagt 77.811.000 euro, dit betekent 9,98 % van de totale gewone provinciale ontvangsten. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de evolutie van het Vlaams provinciefonds: jaar Totaal (in BEF, vanaf 2003 in €) jaar Totaal (in BEF, vanaf 2003 in €) 1991 1992 1993 1994 2.807.200.000 2.874.600.000 2.952.600.000 3.001.000.000 1999 2000 2001 2002 3.733.800.000 3.784.300.000 2.838.000.000 71.928.000 1995 (1) 1996 1997 1998 3.686.399.970 2003 74.072.000 3.686.399.970 3.686.399.970 3.696.900.000 2004 2005 2006 75.072.000 75.898.000 77.811.000 (2.901.571.200 BEF) (1) vanaf 1995 is de provincie Vlaams-Brabant opgericht. VVP elektronisch handboek provinciaal beleid – financiële middelen provincies – december 2006 4/ 5 SUBSIDIES VAN ANDERE OVERHEDEN De provincies ontvangen ook subsidies van het Vlaams gewest. Deze subsidies zijn echter niet vrij te besteden, zoals de gelden vanuit de dotatie van het Vlaamse provinciefonds. Zij moeten besteed worden voor een bepaalde bestemming. Dit wordt geregeld in bvb decreten, besluiten van de Vlaamse regering of door convenanten tussen de provincies en de Vlaamse overheid. Een belangrijke soort subsidiëring zijn de wedde- en werkingstoelagen voor de provinciale onderwijsinstellingen. Deze bedroegen in 2006 105.603.325 euro voor de vijf provincies samen. Dit vertegenwoordigt 13,61% van de totale ontvangsten van het eigen dienstjaar en is dus meer dan de inkomsten uit het Provinciefonds. Daarnaast zijn ook nog tal van andere toelagen zoals voor tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen, GIS, provinciaal jeugdwerkbeleidsplan, restauratie, gelijke kansenprojecten, Regionaal Welzijnsoverleg, centrale wachtlijst personen met een handicap, plattelandsontwikkeling, sportbeleid, musea, sociale economie, milieu, mobiliteit, … Er zijn ook diverse toelagen in het kader van Europese programma’s zoals voor economische ontwikkeling, culturele programma’s, plattelandsontwikkeling, mobiliteit, grensoverschrijdende projecten,... Er zijn ook enkele subsidies van de federale overheid zoals bvb voor de politiescholen en brandweerscholen. Greta THOOFT stafmedewerkster VVP elektronisch handboek provinciaal beleid – financiële middelen provincies – december 2006 5/ 5