Opdracht 1: Benodigdheden: Reageerbuizen Reageerbuisrekje Jodium Zetmeeloplossing (o,o1%) Plasticpipetten Maatcilinder 10 ml Stopwatch Uitvoering en waarneming: We moesten een paar reageerbuizen pakken en die vullen met water en zetmeeloplossing. Daarna moesten we bij elke buis één druppel jodium toevoegen. Je zag dat bij de eerste reageerbuis met water en jodium een geelachtige kleur ontstond. Bij de 2 andere buizen met zetmeel en jodium werd de vloeistof paars. Nadat we de kleuren hadden waargenomen, moesten we een maatcilinder van 10 ml pakken. We moesten daar een laagje spuug in doen. Dat moest goed gemengd worden met het water. Daarna voegden we 2 milliliter van het mengsel toe aan buis 1, 2 en 3. Na een tijdje werd buis 3 kleurloos. Dat gebeurde na 5 minuten en 25 seconden. De jodium die in de buizen zat, was een indicator voor zetmeel. Als je naar de kleur van losse jodium kijkt, is het geel. Als er zetmeel in zit is de kleur van het jodium paars. Dat komt doordat er in het speekstel het enzym amylase zit, dat breekt zetmeel af. In de derde buis is het zetmeel afgebroken door het amylase. Dat kan je zien omdat de blauwe kleur nu weg is uit de buis. Conclusie: De kleuren van de stoffen kunnen veranderen als je verschillende stoffen bij elkaar doet. Opdracht 2: Met deze proef kijken we wat voor invloed de temperatuur heeft op het enzym amylase. Dat meten we op 3 verschillende temperaturen, 5, 20 en 37 graden. Benodigdheden: Reageerbuizen Reageerbuisrekje Jodium Zetmeeloplossing 10 ml maatcilinder Waterbad van 37°C IJsklontjes Bekerglas van 600 ml Thermometer Uitvoering en waarnemingen: We moesten weer 3 reageerbuizen pakken en die vullen met 2 ml zetmeeloplossing. Daarna moesten we in elke buis weer 1 druppel jodium doen. De dingen die we daarvoor nodig hadden waren een bekerglas van 600 ml en een aantal ijsblokjes in een laagje water. Het water werd hierdoor heel koud. Een van de reageerbuizen moesten we in een bad met warm water doen, dat water was 37 graden. We haalden de buizen eruit en zetten ze in het rekje. Bij elke buis deden we nu 2 ml speekseloplossing. We moesten de tijd meten bij elke reageerbuis: 37°C 20°C 8°C Tijd 00.01.38 00.02.24 00.03.41 Conclusie: De temperatuur maakt verschil in de tijd die het duurt om het water kleurloos te laten worden. Hoe warmer het mengsel is, hoe korter het duur. Opdracht 3: Onderzoeksvraag: Hoe liggen de staafjes en kegeltjes over het netvlies verspreid? benodigdheden: 4 gekleurde kaartjes Meetlint Poppetje van lego Uitvoering en waarneming Één persoon moest bij het begin van het meetlint zitten en naar het lego poppetje kijken die aan het begin van het meetlint staat. Hierbij moet een oog gesloten worden, namelijk het oog dat aan de kant zit waar geen meetlint zit. Met het andere oog word strak naar het legopoppetje gekeken. De andere persoon moet de verschillende kleuren kaartjes over het meetlint schuiven en dan moet de proefpersoon zeggen wanneer hij het kaartje ziet, en ook wanneer hij de goede kleur ziet die op het kaartje zit. Na dat de proef voltooid is moet de andere proefpersoon hetzelfde doen. André Rood Geel Groen blauw Afstand waarop kaartje gezien werd (cm) 87 cm 69 cm 78 cm 83 cm Afstand waarop de juiste kleur gezien werd (cm) 57 cm 52 cm 82 cm 56 cm Rood deed het niet Verklaring van de resultaten: De balken zijn bijna allemaal Eljan Rood Geel Groen blauw Afstand waarop kaartje gezien werd (cm) 82 cm 88 cm 106 cm 69 cm Afstand waarop de juiste kleur gezien werd (cm) 57 cm 69 cm 70 cm 75 cm evenlang. Het valt wel op dat de blauwe kleur veel beter te zien is, want die steekt bij elk resultaat erbovenuit. De rode kleur deed het op een of andere manier niet. Conclusie: De blauwe kleur werd als eerst herkend door allebei de proefpersonen en de groene kleur als laatst. Opdracht 4: Uitvoering en waarneming Een van de beide proefpersonen moet naar het blad kijken met 2 verschillende stippen erop. Het rechter oog moet bedekt worden door een hand en met het linker oog moet naar de linker stip worden gekeken. Nu moet je je hoofd verder of minder ver van het blad bewegen, en op een gegeven moment is er nu geen stip meer te zien aan de rechter kant. In het oog zit het netvlies, en op het netvlies zitten de zintuigcellen. Door de zintuigcellen word het beeld opgenomen en naar de hersens gestuurd. Maar om het beeld door te sturen naar de hersens zit er een oogzenuw aan het oog. Op de plek waar de oogzenuw vastzit, heb je geen zintuigcellen. Daardoor kan je op die plek niks zien. Je zit dan geen zwarte plek, want de hersenen vullen dat deel automatisch aan. We hebben het nu met het rechter oog gedaan, maar in je linker oog zit natuurlijk ook een blinde vlek. Om dat uit te vinden moet je de proef in tegenovergestelde richting doen, dus het kruisje omdraaien met de stip. Opdracht 5: Bij deze opdracht kregen we een papier met daarop woorden van kleuren, maar die woorden waren in een andere kleur gedrukt. We moesten de kleuren hardop voorlezen, maar het lastige was dat je een ander woord ziet, die ook een kleur aangeeft. Het was heel lastig, maar als je het rustig doet kom je er wel uit. Conclusie Je hersenen moeten goed nadenken om de kleuren niet door elkaar te halen met de woorden die kleuren aangeven. Je doet er dus langer over, als je het niet fout wilt doen. Dominant oog Met een van de twee ogen kijk je het liefst, net als dat je met een bepaalde voet voetbalt, of met een bepaalde hand schrijft. Dat heet een dominant oog. Dat gaan we nu testen. We strekken ons rechter arm op en steken onze duimen op. We kijken over onze duimen om de verticale lijn aan de andere kant te zien. Dat doen we door vervolgens een oog dicht te doen, daarna het andere oog. Bij een van onze ogen verspringt onze verticale lijn. Conclusie Bij ons verspringt de verticale lijn bij het linkeroog. Dat betekent dat ons rechteroog dominant is, omdat dan de verticale lijn niet verspringt als wij met ons rechteroog kijken. Opdracht 6: Onderzoeksvraag: Hoeveel koude- en hoeveel warmtezintuigen zitten er in een bepaald huidoppervlak. Werkwijze en waarnemingen: Op de arm van de ene proefpersoon word een vierkant vak gezet met vakjes van 0.5 bij 0.5 centimeter. Zo onstaan 36 vakjes. In elk vakje word met een koud of warm object de huis aangeraakt. De proefpersoon moet zeggen of hij warm of koud voelt. Zo komt er een tabel uit: Soort zintuigen Koude zintuigen Warme zintuigen Gevonden aantal zintuigen 20 15 Berekend aantal zintuigen 5 4