INSECTEN IN DE (DIER)VOEDING

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015 – 2016
INSECTEN IN DE (DIER)VOEDING
door
Lien CREYTENS
Promotor: Dr. J. Wauters
Co- promotor: Prof. Dr. S. Croubels
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
© 2016 Lien CREYTENS
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of
volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk
uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig
gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt
gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015 – 2016
INSECTEN IN DE (DIER)VOEDING
door
Lien CREYTENS
Promotor: Dr. J. Wauters
Co- promotor: Prof. Dr. S. Croubels
Literatuurstudie in het kader van de Masterproef
© 2016 Lien CREYTENS
VOORWOORD
Graag wil ik via deze weg mijn dank uiten aan mijn ouders, mijn zus en mijn vriend. Ik dank hen om het
mogelijk te maken om deze studie te volgen, om mij te steunen in mijn ondernemingen en om mij bij te staan
waar nodig.
Ook dank ik de dierenartsen bij wie ik mag meelopen in de praktijk. Hun geduld en openheid heeft mij al veel
bij gebracht. Zij hebben er zeker bijgedragen tot waar ik nu sta.
Tot slot bedank ik ook mijn promotoren Prof. Dr. Croubels en Dr. Jella Wauters, die mij begeleid hebben. Zij
hebben mij aangevuld en verbeterd waar nodig zodat ik deze literatuurstudie tot stand kon brengen.
INHOUDSTABEL
A. SAMENVATTING .................................................................................................................................................. 1
B. INLEIDING ............................................................................................................................................................ 2
C. LITERATUURSTUDIE .......................................................................................................................................... 3
1. Wat zijn insecten?.............................................................................................................................................. 3
1.1. Classificatie ................................................................................................................................................ 3
1.2 Uitwendige anatomie ................................................................................................................................... 4
1.3 Levenscyclus en voortplanting .................................................................................................................... 6
1.4 Relatie tot mens en dier .............................................................................................................................. 7
2. Overzicht van de gebruikte insecten voor voeding en voeder........................................................................... 7
3. Consumptie van insecten in Europa .................................................................................................................. 9
3.1 Gebruik in de diervoeding ......................................................................................................................... 10
3.2 Gebruik in de humane voeding ................................................................................................................. 11
4. Potentiële (voedselveiligheids)gevaren ........................................................................................................... 12
4.1 Microbiologische risico’s ............................................................................................................................ 13
4.2 Chemische risico’s .................................................................................................................................... 14
4.3 Fysische risico’s ........................................................................................................................................ 15
4.4 Allergieën................................................................................................................................................... 15
D. BESPREKING..................................................................................................................................................... 16
E. REFERENTIES ................................................................................................................................................... 18
F. BIJLAGE 1 ........................................................................................................................................................... 23
A. SAMENVATTING
Wegens de stijgende vraag naar alternatieve voedingsbronnen, wordt er volop onderzoek verricht naar
insecten als vervanging voor dierlijke proteïnen. Nutritioneel gezien lijken ze zich goed te lenen voor mens en
dier, mits de supplementatie van enkele essentiële aminozuren zoals lysine en methionine en micronutriënten
zoals calcium.
Of insecten en producten gebaseerd op insecten wel veilig zijn voor humane en dierlijke consumptie en of het
op de markt brengen van deze producten rendabel is, wordt in vraag gesteld. Wat betreft voedselveiligheid,
blijkt uit onderzoek dat deze producten wel degelijk veilig kunnen zijn indien de insecten op adequate en
hygiënische manier gekweekt en verwerkt worden, daarnaast is verhitten voor consumptie steeds aan te
raden. Ook de mening van de consument ten opzichte van dergelijke alternatieve voedselbron begint te
veranderen. Waar er vroeger in het Westen wantrouwig en met enig afgrijzen naar insecten op het bord
gekeken werd, durft de meer bewuste consument van vandaag toch al eens proeven van deze producten.
Globaal gezien is er nog nood aan onderzoek rond deze voedingsbron om onder meer het
productieproces te optimaliseren, de meest voedzame species te selecteren en om de bestaande risico’s
te karakteriseren (zowel microbiologische, chemische en fysische gevaren als potentiële allergenen) en
waar mogelijk voor de consument nog meer te reduceren.
Sleutelwoorden: alternatieve proteïnen- hazards- insecten- voedsel
1
B. INLEIDING
De Food and Agriculture Organisation (FAO) (2009) stelt dat tegen 2050 de wereld zal bevolkt worden
door 9 miljard mensen, waardoor de voedselproductie fors zal moeten toenemen. Ook door de
afnemende oppervlakte aan bewerkbare en leefbare grond, de toenemende bezorgdheid over het
klimaat, het hogere bewustzijn en bezorgdheid over de voedselveiligheid en de veranderingen in onze
voedingsgewoonten met meer vraag naar vlees en andere dierlijke producten, wordt het onderzoek naar
alternatieve voedselbronnen en duurzame voedselproductie aangewakkerd. Verder is er in de
ontwikkelingslanden een grote behoefte aan alternatieve en betaalbare eiwitbronnen (Van Huis et al.,
2013). Volgens het FAO (2011) zal de vraag naar vlees en melk van 2010 tot 2050 verhogen met 58%
resp. 70%. Om daaraan te kunnen voldoen zou er meer plaats en voeder voor productiedieren
beschikbaar moeten zijn, wat uiteindelijk niet haalbaar meer zal zijn met de beperkte oppervlakte op
aarde. Daarnaast is er ook de kwestie van de hoge stikstofemissie die uitgaat van de landbouw, hetgeen
de ecologische voetafdruk van de landbouwsector vergroot, terwijl die juist kleiner zou moeten worden
(Foley et al., 2011).
Verschillende opties werden reeds naar voor geschoven: verlagen van de vleesconsumptie, zoeken naar
een milieuvriendelijker manier om landbouw uit te oefenen en zoeken naar voedselalternatieven die
minder land en water vereisen. Binnen de voedselalternatieven worden volgende opties onderzocht:
Novel Food Proteïnen (producten op basis van plantaardige eiwitten, onder andere soja, erwten en
noten), algen, in vitro geproduceerd vlees en insecten (Cazaux et al., 2010).
Insecten lijken een goed alternatief te zijn. Van Huis et al. (2013) beschreef reeds dat insecten en hun
voedingsstoffen aanleunen tegen deze van vlees: ze zijn rijk aan verteerbare proteïnen, vetten en
micronutriënten. Dankzij hun snelle reproductiecyclus, lage voederconversie, snelle groei en kleinere
ecologische voetafdruk
vergeleken met landbouwhuisdieren (onder
andere door een lagere
broeikasgasuitstoot), bestaat de mogelijkheid om ze in te zetten in massaproductie. Hun poikilotherm
karakter verleent de mogelijkheid om biomaterialen zoals mest en keukenafval met weinig energie om te
zetten in hoogwaardig eiwit, hetgeen de milieubelasting verder verlaagt (Makkar et al., 2014; Ayieko et
al., 2012).
In deze literatuurstudie gaan we verder in over de mogelijkheid om insecten op grote schaal in te zetten
in zowel de diervoeding als de humane voeding.
2
C. LITERATUURSTUDIE
1. Wat zijn insecten?
1.1. Classificatie
Insecten of Insecta, behoren tot het rijk van de Animalia. De studie der insecten wordt de entomologie
genoemd.
Insecten worden verder onderverdeeld in de stam van de Arthropoda, de onderstam Hexapoda en de
klasse Insecta. Ze bestaan waarschijnlijk al miljoenen jaren en zijn met miljoenen verschillende soorten
waardoor ze zowel in variëteit als in aantal de meest dominante groep organismen op aarde zijn. Het is
zelfs aangetoond dat zij een fundamentele rol spelen in het in stand houden van het ecosysteem
(Hickman et al., 2011).
Insecta zijn aangepast aan alle klimaten en omstandigheden op aarde, hieruit volgt dat ze zowel op land
als in ondiep water terug te vinden zijn. In diep water zijn voornamelijk de Crustaceae (behorend tot de
stam van de Arthropoda en samen met de Hexapoda behorend tot de tak van de Pancrustaceae) samen
met de Hexapoda terug te vinden (Hickman et al., 2011).
De klasse van de Insecta kan verder ingedeeld worden volgens figuur 1, voor illustratieve voorbeelden
zie bijlage I.
Hexapoda
Apterygota
Thysanura
Orthoptera
Bijlage I A
Blattodea
Bijlage I B
Phasmatodea
Bijlage I C
Mantodea
Bijlage I D
Isoptera
Bijlage I E
Plecoptera
Bijlage I F
Dermaptera
Bijlage I G
Embiidina
Bijlage I H
Zoraptera
Bijlage I I
Psocoptera
Bijlage I J
Hemiptera
Bijlage I K
Thysanoptera
Bijlage I L
Phthiraptera
Bijlage I M
Holometabolous
Bijlage I B
Ephemeroptera
Bijlage I N
Odonata
Bijlage I O
Orthopterodea
Entoghnatha
Insecta
Neoptera
Hemipterodea
Pterygota
Holometabola
Paleoptera
Figuur 1: Taxonomie der Insecta (Naar Hickman et al., 2011)
3
Bijlage I B
Bijlage I B
De twee subklassen Pterygota en Apterygota verschillen erin dat de Pterygota vleugels bezitten, waar
deze bij de Apterygota afwezig zijn. Deze vleugels staan binnen de infraklasse van de Paleoptera continu
open gespreid (bijvoorbeeld zoals bij libellen), terwijl ze bij de species binnen de Neoptera over het
abdomen kunnen ingetrokken worden (bijvoorbeeld zoals bij vliegen) (Kukalova-Peck, 1978).
De opdeling van de orden behorende tot de subklasse Pterygota wordt aangenomen zoals in Tabel 1.
Tabel 1: Opdeling van de Insecta, subklasse Pterygota, volgens de orden Paleoptera en Neoptera (Naar
Hickman et al., 2011).
1.2 Uitwendige anatomie
De uitwendige indeling van het lichaam van een insect wordt teruggebracht naar drie basisdelen. Deze
omvatten de kop of het caput, de borst of de thorax en het achterlijf of het abdomen (zie Figuur 2).
Op het caput zijn volgende structuren beschreven:
-
Een paar antennae: deze worden gebruikt als olfactorisch, tactiel en bij sommige species als
sensorisch orgaan (Dür et al., 2001)
4
-
Een paar samengestelde ogen of facetogen, voornamelijk van belang voor het zien van
beweging, kleur en contouren (Parry, 1947)
-
Drie ocelli of enkelvoudige ogen, dewelke voornamelijk van belang zijn voor de perceptie van licht
(Parry, 1947)
-
De monddelen: afhankelijk van hoe het insect zich voedt, zullen bepaalde monddelen min of
meer uitgesproken aanwezig zijn. Volgende delen worden standaard terug gevonden: een labrum
(bovenlip) en een labium (onderlip) dewelke deel uitmaken van de maxilla en de mandibula, en
een hypopharynx, dewelke kan beschouwd worden als een soort tong (Chapman, 1998)
Figuur 2: Uitwendige anatomie van een sprinkhaan
De thorax wordt van craniaal naar caudaal ingedeeld in drie sub-segmenten: de pro-, meso- en
metathorax. Op elk van deze segmenten staat een paar poten ingeplant, waardoor een insect in totaal 6
poten bezit. Deze zijn aangepast aan de soort voortbeweging van het insect (Levine, 2002). Zo hebben
sprinkhanen springpoten en hebben huisvliegen kleverige pads op het uiteinde van hun poten waardoor
ze ondersteboven kunnen hangen.
Verder kunnen op de meso- en metothorax een paar vleugels ingebouwd zijn, dewelke als een uitgroei
van de epidermis beschouwd worden. Er is aangetoond dat het insect kan geïdentificeerd worden aan de
hand van het typische venenpatroon in de vleugels (Comstock et al., 1898).
Zowel de poten als de vleugels worden als fysische gevaren gezien in de risicoanalyse voor insecten in
de voeding. Zij zouden aanleiding kunnen geven tot obstructies en perforaties in het gastro-intestinaal
stelsel (Schabel, 2010; Belluco et al., 2015).
Insecten hebben allen een exoskelet opgebouwd uit scleriten, dewelke als platen een uitwendig schild
vormen. De sclerieten zelf zijn opgebouwd uit chitine en scleroproteinen. Deze combinatie, samen met de
verbindende musculatuur, zorgt ervoor dat de insecten licht genoeg zijn om te vliegen. De sclerieten
bieden ook een optimale waterdichtheid en een goede bescherming tegenover het externe milieu
(Crampton, 1909; Hickman et al., 2011).
5
1.3 Levenscyclus en voortplanting
De levenscyclus van een insect is in deze context van belang omdat niet elk stadium geschikt is voor
verwerking en consumptie (zie 2. Globaal overzicht van de gebruikte insecten voor de voeding en
voeder).
Insecten vertonen een seksuele reproductie, met uitzondering van sommige Hemiptera en
Hymenoptera waar er parthenogenese (zelfbevruchting) kan voorkomen (Truman et al., 1999).
De meeste insecten zijn ovopaar (eierleggend), hoewel ook aangetoond is dat sommige vliegen vivipaar
(levendbarend, directe productie van larven) kunnen zijn (Truman et al., 1999).
De meeste insecten kennen een holometabole of complete metamorfose. Het verloop van de
holometabole cyclus wordt in figuur 3 weergegeven. Tussen elk stadium ondergaat het insect een
vervelling. Uit het ei komt een larve, die verschillende keren vervelt voor het een pupa vormt. In dit
stadium overleven de meeste holometabole insecten de winter. In de lente ontpopt de pupa tot een
volwassen insect waarvan de vleugels initieel nog onderontwikkeld zijn (Truman et al., 1999).
Adult
Pupa
Ei
Larve
Figuur 3. Levenscyclus van een holometabool insect
Andere insecten ondergaan een hemimetabole of incomplete metamorfose. De verschillende stadia
worden weergegeven in figuur 4. Uit het ei komt een nymfe. De aanleg van de vleugels zijn reeds
aanwezig bij het nymfestadium. Dit stadium ondergaat verschillende vervellingen waarbij de vleugels ook
progressief mee differentiëren tot het eindstadium van een volwassen insect (Truman et al., 1999).
Figuur 4. Levenscyclus van een hemimetabool insect
6
1.4 Relatie tot mens en dier
Insecten gaan tal van relaties met de mens aan. Deze kunnen zowel van gunstige als van ongunstige
aard zijn.
Veel insecten schaden planten en gewassen. Hieronder worden onder andere sprinkhanen,
maïsboorders, de katoensnuit- en graansnuitkever gerekend. Zij kunnen grote economische schade
aanbrengen bij een uitbraak. Parasitaire insecten veroorzaken verder ook irritatie aan mens en dier
door bloed te zuigen (luizen, teken, bloedzuigende vliegen, muggen, bedwantsen, etc.), door destructie
van kleren en hout (mot, termieten) of louter door hun aanwezigheid (huisvlieg). Sommigen onder hen
zijn tevens vectoren van overdraagbare ziekten (Kellert, 1993). Zo dragen Anopheles muggen malaria
en tse tse vliegen trypanosoma (veroorzaakt de ziekte van Chagas, slaapziekte) over, en dragen
verschillende muggen het West Nile virus, Dengue alsook Gele Koorts en het Zika virus over.
Hoewel insecten vaak als ongedierte worden beschouwd, zijn ze ook van groot nut op aarde. Zo houden
ze de flora in stand via bestuiving. Deze bestuiving kan als een synergisme beschouwd worden: het
insect zorgt voor de verspreiding van het stuifmeel en de plant zorgt voor voeding voor het insect
(Delong, 1960). Ze zorgen niet enkel voor het in stand houden van planten via bestuiving, maar
parasitaire insecten zorgen ook voor enige defensie tegenover andere insecten. Zo zijn
lieveheersbeestjes de natuurlijke predatoren van onder ander bladmijten, zijn wespen parasitair voor
veenmollen en controleren torren het aanbod aan waterhyacint (Van Huis et al., 2013).
Insecten produceren daarnaast ook nuttige stoffen voor de mens: honing afkomstig van de bijen en
zijde van de zijderups kunnen als voorbeeld dienen (Delong, 1960)
Ook in de forensische wetenschappen hebben ze hun nut bewezen. Ze kunnen een handige tool zijn
om, aan de hand van de aanwezigheid van verschillende insectenstadia in een lichaam, te schatten
wanneer de dood heeft plaats gevonden (Van Huis et al., 2013).
Insecten vinden daarenboven ook een toepassing in de voeding. Er bestaat een groeiende nood aan
alternatieve eiwitbronnen over de hele wereld, dit door de stijgende voedselnood in ontwikkelingslanden
en algemeen door de stijgende wereldbevolking (FAO, 2009). Volgens het FAO zou de vraag naar vlees
met 58% gestegen zijn en zou er 80 miljoen ton vis moeten geproduceerd worden tegen 2050 om aan
deze stijgende vraag te voldoen (FAO, 2011). Consumptie van insecten wordt naar voor gebracht als een
van deze alternatieven, omwille van hun hoogwaardige nutritionele samenstelling (Veldkamp et al.,
2012). Er wordt tegenwoordig volop geëxploreerd met insecten in zowel de humane voeding als in de
diervoeding.
2. Overzicht van de gebruikte insecten voor voeding en voeder
In figuur 5 wordt een overzicht van het aantal geconsumeerde insectensoorten over de wereld
weergegeven.
7
Kevers (634)
Rupsen (359)
Mieren, wespen en bijen
(302)
Sprinkhanen (279)
Lieveheersbeestjes (220)
Termieten (63)
Figuur 5: Aantal geconsumeerde insectensoorten in de wereld (Uit Jongema, 2015)
Er
zijn reeds verschillende publicaties
verschenen over hoeveel insectensoorten
wereldwijd
geconsumeerd worden. De globale inschatting is niet eenvoudig omdat verschillende culturen ook een
verschillende naam geven aan bepaalde insectensoorten (Van Huis et al., 2013). Cerritos (2009) stelt dat
er meer dan 1000 species geconsumeerd worden over de hele wereld, waarbij de meeste uit de orden
van de Coleoptera, Lepidoptera en Orthoptera komen. Binnen deze orden worden voornamelijk bijen,
wespen, mieren, rupsen en kevers geconsumeerd (Van Huis et al., 2013).
In Figuur 6 worden de frequentst geconsumeerde insectensoorten/-groepen per continent weergegeven.
In Afrika zijn insecten voornamelijk van belang wanneer er tekorten zijn aan andere voedingsmiddelen,
zoals bij erge droogte of tijdens het regenseizoen (Takeda en Sato, 1993; Vantomme et al., 2004).
Daarbuiten zijn sommige insecten, onder andere de Mopane rups (Gonimbrasia belina), ook een
onderdeel van het standaard dieet (Stack et al., 2003). Voornamelijk de rupsen zijn populair.
Alleen al in Zuid-Oost Azië zouden er tussen de 150 en 200 insectensoorten geconsumeerd worden.
Welke soorten geconsumeerd worden, varieert met het seizoen. Hierdoor wordt er het hele jaar door
gebruik gemaakt van deze voedselbron (Van Huis et al., 2013). Volgens Johnson (2010), is vooral de
rode palmkever (Rhynchophorus ferrugineus) gegeerd.
Ramos- Eloduy et al. (2006) rapporteerden dat er in Mexico een 535 insectensoorten gebruikt worden
voor de consumptie. Er wordt hierbij gesteund op het principe van “Traditional Food Systems”, waarbij er
gebruik gemaakt wordt van lokale beschikbare voedingsbronnen, geïnspireerd op de heersende cultuur
(Acuna et al., 2011).
Insecten worden in de hedendaagse Westerse
maatschappij
weinig geconsumeerd. Deze
voedingswijze zou als primitief beschouwd worden. Men realiseert zich evenwel meer en meer dat
insecten een goede oplossing zouden kunnen vormen voor het dreigende tekort aan dierlijke proteïnen.
Zo wordt er in Nederland en België geëxperimenteerd met het gebruik van meelworm-larven, niet alleen
in de diervoeding maar ook voor humane voeding (Van Huis et al., 2013).
8
Figuur 6: Frequentst geconsumeerde insecten voor Afrika, Azië, Zuid- Amerika en de Westerse
maatschappij (Van Huis et al., 2013)
Afrika
Azië
Zuid- Amerika
Westerse
maatschappij
Rupsen
Rupsen
Kakkerlakken
Meelwormen
Kakkerlakken
Kakkerlakken
Mieren, wespen en
bijen
Sprinkhanen en
krekels
Mieren, wespen en
bijen
Motten
Sprinkhanen
Rupsen
Treksprinkhanen,
echte sprinkhanen
en krekels
Mieren en wespen
Wantsen
Cicaden
Sprinkhanen en
krekels
Termieten
Bladvlooien
Wantsen
Termieten
3. Consumptie van insecten in Europa
Gezien de
stijgende
wereldbevolking, stijgt ook
de vraag naar
voeding en alternatieve
voedingsbronnen. Daarenboven is er ook een dreigend tekort aan ruimte om landbouwhuisdieren af te
mesten (Belluco et al., 2013). Insecten zouden daarbij enerzijds de stijgende nood aan dierlijke eiwitten
kunnen opvangen. Anderzijds is de ecologische voetafdruk voor het opkweken van insecten kleiner dan
die voor het opkweken van bijvoorbeeld rundvee: insecten hebben minder nood aan voedsel, water en
land voor het produceren van eenzelfde hoeveelheid proteïnen, onverzadigde vetzuren en mineralen
(Anoniem, 2014; Belluco et al., 2013). Volgens Belluco et al. (2013) zouden ze op termijn zelfs een
economisch voordeel kunnen leveren. Dit dankzij hun vermogen om gekweekt te worden op organische
zijstromen (hetgeen een goedkopere voedselbron is dan de gewassen die nodig zijn voor de
conventionele landbouwhuisdieren zoals runderen, varkens en kippen), hun lage voederconversie en hun
poikilotherm zijn (dankzij hun koudbloedigheid kunnen ze laagwaardige biomassa op een efficiënte
manier omzetten naar hoogwaardig eiwit) (Vogel, 2010). Zo zou er voor het aanzetten van 1 g in gewicht,
8 g voeder nodig zijn voor runderen waartegenover insecten minder dan 2 g voeder zouden nodig
hebben (Vogel, 2010). Hiervoor dient de productie en verwerking evenwel geoptimaliseerd te worden.
Voorlopig zijn voedingsproducten gebaseerd op insecten (zoals geëxtraheerde eiwitten) nog te duur in
vergelijking met vlees doordat ze nog niet op grote schaal op de markt kunnen komen. Dit komt dan weer
omdat de afzetmarkt in Europa te klein is (Rumpold en Schlüter, 2013). Verdere voordelen van het
9
kweken van insecten, in vergelijking met het kweken van landbouwhuisdieren, zijn de mindere uitstoot
van ammoniak en andere broeikasgassen en de snellere reproductie (Ramos-Elorduy, 2008).
3.1 Gebruik in de diervoeding
In de diervoeding wordt gezocht naar alternatieven voor granen, soja, vismeel en visolie door hun hoge
kost. Mede door de nood aan efficiënte mestverwerking, worden insecten ook hier voorgesteld als
alternatieve voedingsbronnen (Van Huis et al., 2013). Hiervoor is er nood aan massakweek en –productie
van insecten. De meest courant gebruikte species in Europa voor diervoeding zijn de huisvlieg (Musca
domestica), de zwarte soldatenvlieg (Hermetia illucens), de meelworm (Tenebrio molitor), krekels
(Gryllidae) en de zijderups (Bombyx mori) (EFSA, 2015). Een grootschalig kweekproces is reeds
beschikbaar voor sommige insectenspecies zoals de zwarte soldatenvlieg en de meelworm, maar voor
veel species is dit nog niet beschikbaar. Te kleine vraag naar insecten en nood aan strikte
opkweekomstandigheden zoals optimale temperatuur, vochtigheid, voeding en populatie-eisen worden
als redenen gegeven waarom er nog niet voor elke species een systeem voor massaproductie bestaat
(Leppa, 2002).
Zoals reeds aangegeven, bieden insecten die gebruikt worden voor de diervoeding het grote voordeel dat
ze kunnen gekweekt worden op organische zijstromen zoals mest en compost. Dit is zowel economisch
als ecologisch gunstig, gezien de reductie van de meststapels en de goedkope voedingsbodem. Vooral
de gele meelworm, de zwarte soldatenvlieg en de huisvlieg kweken bijzonder goed op deze
voedingsbodems. Deze manier van insecten kweken kan worden toegepast voor de productie van
varkens- en pluimveevoeder (Veldkamp et al., 2012; Sheppard et al., 1994).
Makkar et al. (2014) onderzochten het gebruik van insecten als vervangmiddel van soja- en vismeel in
het voeder voor herkauwers, vissen, kippen en varkens. Zij vonden dat 25 tot 100% (afhankelijk van de
diersoort en de doelproductie) van deze meelproducten kunnen vervangen worden door meel op basis
van insecten. Wat vleeskippen betreft, besloten Sánchez-Muros et al. (2013) dat er geen verschillen zijn
in groei en gewichtsaanzet als men conventioneel voeder geeft tegenover voeder op basis van insecten.
Pretorius (2011) en Ojewola et al. (2005) toonden daarintegen wel een verschil aan. Pretorius (2011)
toonde aan dat bijvoederen van larven van de Musca domestica aan vleeskippen, aanleiding geeft tot
een hogere voederinname, een hoger dagelijks gewichtaanzet en een betere karkaskwaliteit. Volgens
Ojewola et al. (2005) geeft het chitine uit het exoskelet aanleiding tot een hoger gewichtsaanzet door de
bacteriële omzet in het darmstelsel naar het groeibevorderende glucosamine. Chitine zou ook de
bifidobacteriën in de darm stimuleren, hetgeen de vertering en de groei bevordert (Ojewola et al., 2005).
Verder stellen Van Hall et al. (2011) zelfs dat insecten in de diervoeding de nood aan antibiotica zouden
verlagen. Zij beweren dat het chitine uit het exoskelet een positieve invloed zou hebben op het
immuunsysteem bij kippen, waardoor er minder antibioticum zou moeten toegediend worden. Dit zou
leiden tot minder gevaar voor ESBL (extended spectrum beta-lactamase) bacteriën voor de mens. Bij
leghennen zouden supplementatie van larven van de huisvlieg aanleiding geven tot een hoger gewicht
van de eieren, groter aantal eieren, hoger uitkipresultaat en een betere groei van de kuikens (Dankawa et
al., 2002).
10
Wat de nutritionele inhoud betreft, zijn voornamelijk de essentiële aminozuren lysine en methionine
limiterende factoren die nog zouden gesupplementeerd moeten worden. Daarnaast zijn ook tryptofaan,
threonine, histidine en calcium in te lage hoeveelheid aanwezig en zou er een arginine- tekort zijn bij
pluimvee dat met insectenmeel gevoederd wordt (Makkar et al., 2014). Deze tekorten hangen af van
welke insecten gebruikt worden (Van Huis et al., 2013; Pieterse en Pretorius, 2014; Aniebo en Owen,
2010). Het is daarom nodig om na te gaan welk insect het beste aminozuurprofiel bezit voor welke
diersoort (Sánchez-Muros et al., 2013).
3.2 Gebruik in de humane voeding
Het gebruik van insecten in de humane voeding staat in Europa op een laag pitje. In Europa worden
volgende producten reeds teruggevonden: meikeversoep in Frankrijk en Duitsland, de krop (geledigd
van de inhoud) van dagmotten (meer bepaald Zygaena) in Carinia (Noord-Italië) en een kaas op basis
van vliegenlarven (casu marzu genaamd) in Sardinië (FAVV en HGR, 2014).
Er moet gezocht worden naar een meer duurzame bron van eiwitten, maar er wordt nog steeds afkerig
gereageerd tegenover het idee om insecten te consumeren. Schösler et al. (2012) rapporteerden dat de
Nederlanders afkerig staan tegenover het consumeren van insecten voor zolang ze zichtbaar zijn. Zo
zouden ze wel bereid zijn om pizza op basis van insectenproteïnen te eten maar geen salades waarin
meelwormen zichtbaar zijn. Dit bevestigt de bevindingen van Martins et al. (2006). Zij vonden dat het
zien van een insect in het gerecht te veel doet denken aan een levend organisme, hetgeen afkerige
gevoelens verwekt. Daarboven bezorgt de onbekende textuur de consument een gevoel van afkeer.
Ook Vlamingen nemen een eerder negatieve houding aan tegenover het consumeren van insecten, zelfs
als ze als proteïnen in voedsel verwerkt zijn (Vanhonacker et al., 2013). Een meer recente studie
ondervond evenwel dat een kleine groep van Westerse consumenten eventueel bereid zou zijn om vlees
te vervangen door insecten. De bereidheid werd groter gevonden bij jonge en mannelijke deelnemers
met een avontuurlijk karakter dan bij oudere en vrouwelijke deelnemers (Schösler et al., 2012;
Verbeke, 2014).
De nutritionele samenstelling van insecten hangt sterk af van de species, maar ook binnen de
verschillende species zijn er verschillen beschreven afhankelijk van de voedingsbodem, het stadium in
de levenscyclus waarin ze geoogst worden en de manier waarop ze bereid worden (Van Huis et al.,
2013; Pieterse en Pretorius, 2014; Aniebo en Owen, 2010). Volgens Xiaoming et al. (2010) zou de
hoeveelheid proteïnen varieren tussen 13 en 77% van de droge stof (Finke, 2007; Bernard et al., 1997).
Sommige insectensoorten bieden toch een goede bron van lysine, tryptofaan en threonine, dewelke laag
zijn in sojameel (zoals bijvoorbeeld de palmkever en larven van de familie Saturniidae dewelke motten
bevatten) (Bukkens, 2005; Veldkamp et al., 2012). Wat betreft vetzuren voldoen insecten meestal aan de
eisen: ze bestaan voor 4 tot 55% (op droge stof basis) uit vet (Bernard et al., 1997). Naast Womeni et al.
(2009), toonden ook Bukkens (1997) en Finke (2002) aan dat ze rijk zijn aan onverzadigde vetzuren,
linolzuur en α-linoleenzuur. Wat mineralen en vitaminen betreft, kan er ook aangenomen worden dat de
gehaltes verschillen per species, per ontwikkelingsstadium (over het algemeen lager in imago en nymfe
dan in de jongere stadia) en per dieet dat de insecten kregen (Bukkens 2005, Oonicx en Dierenfeld,
2012). De meeste mineralen zoals magnesium, zink en ijzer zouden in voldoende mate aanwezig zijn,
11
behalve calcium (Barker et al., 1998). Het hoge gehalte aan ijzer en zink zouden vooral in
ontwikkelingslanden (waar er voedselschaarste is) van belang zijn. Zo kan de aanvoer van voldoende
ijzer anemie voorkomen en helpt zink onder andere bij de uitgroei van weefsels (FAO/WHO, 2001).
Bukkens (2005) en Finke (2002) toonden verder aan dat de vitaminegehalten in insecten eerder laag
liggen en niet voldoen aan de behoeften. Vooral thiamine (vitamine B1), riboflavine (vitamine B2),
vitamine B12, vitamine E en vitamine A zijn in lage hoeveelheid aanwezig (Bukkens, 2005). Dat insecten
rijk zijn aan vezels, is vooral te danken aan het chitine uit het exoskelet (Finke, 2007). Finke (2007)
rapporteerde dat het chitine een gelijkaardige structuur had als het plantencellulose en dus onverteerbaar
zou zijn voor mensen. Paoletti et al. (2007) beweren nochtans dat er een chitinase terug te vinden is in
het menselijke maagdarmstelsel.
De species die in België op de markt gebracht mogen worden, zijn terug te vinden in tabel 2.
Tabel 2: Insectenspecies die in België op de markt gebracht worden voor humane consumptie (Naar
HGR, 2014)
4. Potentiële (voedselveiligheids)gevaren
Het produceren en in de handel brengen van insecten moet voldoen aan volgende Europese
wetgevingen (website FAVV, 2002):
-
Verordening
nr
178/2002:
algemene
beginselen
en
voorschriften
van
de
levensmiddelenwetgeving en procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.
-
Verordening nr 852/2004: algemene levensmiddelenhygiëne.
-
Verordening nr 183/2005: voorschriften voor diervoederhygiëne.
-
Verordening nr 258/97: nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten.
In verordening 258/97 wordt vermeld dat “levensmiddelen of –ingrediënten die voor 15 mei 1997 in de
Europese Unie niet in significante mate voor humane voeding werden gebruikt, als nieuwe
levensmiddelen of –ingrediënten beschouwd worden”
en “voor alle nieuwe levensmiddelen of
levensmiddeleningrediënten moet een risicobeoordeling uitgevoerd worden en moet er een toelating
verleend worden door de Europese Commissie voordat ze in de handel mogen worden gebracht”.
Insecten en hun afgeleiden vallen onder deze novel foods. Naar aanleiding hiervan werd in 2014 aan het
12
Wetenschappelijk Comité van het FAVV en de Hoge Gezondheidsraad gevraagd om na te gaan welke
risico’s er bestaan voor de volksgezondheid bij het consumeren van insecten in de humane voeding
(FAVV en HGR, 2014). Zij concludeerden na het raadplegen van de bestaande literatuur dat er vooreerst
nog te weinig onderzoek naar dit onderwerp werd gedaan. Daarnaast achten zij het weinig
waarschijnlijk dat insecten die onder gecontroleerde en hygiënische omstandigheden gekweekt worden,
met bacteriële, parasitaire of virale zoönosen besmet zouden zijn. Desalniettemin raden zij toch aan om
insecten en hun afgeleiden te koken, frituren, wokken of blancheren voordat deze verkocht of
geconsumeerd worden teneinde eventuele bacteriële besmetting vanuit de productieomgeving teniet te
doen (FAVV en HGR, 2014).
Volgens het EFSA (European Food Safety Authority) zijn de risico’s van het gebruik van insecten in de
voeding voornamelijk afhankelijk van volgende factoren: de gebruikte insectensoort, het verloop van de
productie (van opkweek tot verwerking), de voedingsbodem (mest, keukenafval etc.) waarop de
insecten gekweekt worden en in welk stadium van de levenscyclus het insect geoogst wordt (EFSA,
2015). De risico’s die gepaard gaan met het consumeren zijn van gelijkaardige aard als de risico’s bij het
produceren van andere voedingsmiddelen (microbiologische, chemische en fysische risicofactoren).
4.1 Microbiologische risico’s
Zoonotische bacteriën, virussen, parasieten en schimmels behoren tot de groep van de microbiologische
risico’s.
Onder de bacteriële noemer worden voornamelijk Enterobacteriaceae en sporevormers (volgens
Klunder et al. (2012) niet-pathogene soorten die wel tot voedselbederf kunnen leiden) gerapporteerd.
Belangrijke beïnvloedende factoren zijn het gebruikte voedingsmedium, de kweekomgeving, de manier
van verwerken en de manier van bewaren (FAVV en HGR, 2014). Dillon en Charnley (2002) stellen dat
de microflora in de darm van een insect sterk afhangt van de voedingsbodem waarop ze gekweekt
worden. Zij vonden (naast Gram- positieve coccen) voornamelijk Enterobacteriaceae terug (onderzoek op
de woestijnsprinkhaan). Anderen vonden daarnaast ook niet-pathogene sporevormers (Klunder et al.,
2012) en Gram-positieve coccen zoals Streptococcus spp. en Micrococcus spp. (Giaccone, 2005;
Cazemier, 1999). Overdracht van onder andere Salmonella, Listeria monocytogenes en Campylobacter
spp. werd gevreesd doordat aangetoond werd dat kevers en vliegen als vector fungeren (Wales et al.,
2010). Er werden echter geen Salmonella, noch Listeria gerapporteerd in een recentere studie (Belluco et
al., 2013). Klunder et al. (2012) ondervonden daarenboven dat het opwarmen (voornamelijk koken) van
insecten of het bewaren in een zuur milieu (aan de hand van lactaat) voldoende is om bacteriën zoals
Enterobacteriaceae te elimineren. Sporevormers (zoals Bacillus spp.) worden echter niet volledig
geelimineerd door opwarmen en kunnen een risico vormen bij slecht bewaren. Hierdoor is steriliseren
aan te raden (Klunder et al., 2012). Naast steriliseren kan men ook de bewaaromstandigheden zo
optimaal mogelijk houden. Welke deze optimale bewaarcondities zijn, is nog niet helemaal duidelijk
(FAVV en HGR, 2014).
In de categorie van de schimmels worden Aspergillus spp., Penicillium spp., Fusarium spp., Mucor spp.
en Rhizopus spp. vermeld. Zij kunnen zelf via het insect opgenomen worden, maar ook hun
mycotoxines vormen een gevaar (FAVV en HGR, 2014). Volgens de FAVV en HGR (2014) kan men
13
deze gehaltes laag houden door droge kweekbodems te gebruiken, regelmatig de feces te verwijderen,
het voer te verversen en door de ruimtes te desinfecteren na iedere kweekcyclus.
Overdracht van parasieten (zoals Giardia spp., Toxoplasma spp., Sarcocystis spp., Dicrocoelium
dendriticum, Entamoeba histolytica en Gongylonema pulchrum) via het consumeren van insecten zijn
beschreven, maar volgens Belluco et al. (2015) kan dit perfect voorkomen worden door de
levensmiddelen eerst in te vriezen en/of op te warmen.
Verder dient voorkomen te worden dat insecten gevoederd worden met dierlijke componenten afkomstig
van het centraal zenuwstelsel om zo overdracht van overdraagbare spongioforme encephalopathieën
te voorkomen (Post et al., 1999).
4.2 Chemische risico’s
Onder chemische gevaren worden natuurlijke toxines, contaminanten en residuen gerekend.
Natuurlijke toxines of defensines zijn stoffen die van nature uit in het insect aanwezig zijn als afweer,
maar dewelke toxisch kunnen zijn voor de mens. Van der Spiegel et al. (2013) rapporteerden
verschillende defensines zoals carbonzuren, alcoholen, lactaten etc. Volgens het FAVV en de HGR
(2014) is er geen gevaar bij de geconsumeerde insecten uit tabel 2 (indien hun ontwikkelingsstadium bij
de oogst gerespecteerd wordt).
Contaminanten en residuen zoals PCB’s, dioxines, zware metalen, diergeneesmiddelen (waaronder
antibiotica en coccidiostatica), mycotoxines, bacteriële toxines, insecticiden, fungiciden en pesticiden
kunnen in de insecten accumuleren als deze opgenomen worden uit de omgeving of uit het voedsel
(Belluco et al., 2015; Devkota en Schmidt, 2000; Cappellozza et al., 2011). Houbraken et al. (2016)
onderzochten de accumulatie van pesticiden in de larven van de meelworm (T. molitor). Hiervoor werden
de larven opgekweekt op een voedingsbodem van wortels die al of niet behandeld waren met
verschillende pesticiden. Hieruit resulteerde dat de larven opgekweekt op wortels die niet met pesticiden
behandeld waren, positief waren voor bepaalde pesticiden maar dit in heel lage en onschadelijke
concentraties. De larven die daarentegen opgekweekt werden op een met pesticide behandelde
voedingsbodem, testten na 48u positief voor heel wat van deze pesticiden en dit aan hoge en schadelijke
concentraties. Ze vonden ook dat vooral de vetoplosbare pesticiden (zoals diflufenican, fenpropimorph,
isoproturon, linuron, mefenoxam, pendimethaline, pyrimethaline en tebuconazole) gemakkelijk werden
opgenomen en opgeslagen binnen het insect. Deze werden ook moeilijker uitgescheiden. De meer
wateroplosbare pesticiden werden moeilijker opgenomen en gemakkelijker uitgescheiden. Na 24u vasten
waren reeds veel van deze stoffen in lagere concentraties terug te vinden. Dit suggereert dat insecten
best worden uitgevast voor ze geoogst worden.
Verder kunnen ook zware metalen zoals lood, zink, koper, kwik en vooral cadmium (Koeleman, 2015)
afkomstig uit de voeding (zowel planten als organische reststromen) accumuleren in het insect.
Accumulatie vindt plaats in het verterings- en voortplantingsstelsel, in het vet en in het exoskelet (Devkota
et al., 2000; Vijver et al., 2003). Daarnaast vermeldt Van der Spiegel et al. (2013) ook het risico op het
accumuleren van fytochemicaliën zoals tannines, cyanogenen etc. binnenin het insect en de
contaminatie met toxische stoffen die tijdens de verwerking kunnen ontstaan zoals polyaromatische
koolwaterstoffen, furanen, acrylamide etc.
14
4.3 Fysische risico’s
De fysische gevaren bestaan uit de vleugels, poten, kaken en andere aanhangsels die kunnen vast
geraken in het gastro-intestinaal stelsel en eventueel zelfs perforaties ter hoogte van de slokdarm, maag
en het darmenpakket van de consument kunnen veroorzaken. Daarom is het aan te raden deze te
verwijderen voor consumptie (Schabel, 2010; Belluco et al., 2015).
4.4 Allergieën
Insecten kunnen daarnaast ook aanleiding geven tot allergieën. Van Huis et al. (2013) beschreven
reacties als eczeem, rhinitis, conjunctivitis, vasculitis en astma door inhalatie van met insectenantigeen
gecontamineerd stof, door huidcontact of door orale opname van insectenallergenen. Bij eenmalig
maar vooral bij herhaald contact met deze antigenen (zoals bij insectenkwekers) bestaat de kans op het
ontwikkelen van een type I overgevoeligheidsreactie. Hierbij worden massaal IgE-antistoffen op
mastcellen gestimuleerd, waarop deze mastcellen vasoactieve stoffen zoals histamine en serotonine
zullen uitstorten (Stone et al., 2010).
DiCello et al. (1999) toonden aan dat karmijn kleurstof afkomstig van vrouwelijke lieveheersbeestjes
(Dactylopius coccus Costa) gebruikt kan worden in verschillende voedingsproducten zoals ijs en drank en
in cosmeticaproducten. IgE-reactie tegenover deze kleurstof werd beschreven na het herhaald
consumeren van producten waarin deze stof verwerkt zat (Chung et al., 2011).
Verhoeckx et al. (2014) beschreef zelfs kruisreacties met allergenen van schaal- en schelpdieren (zoals
kruisreactie tussen de tropomyosines van insecten en die van garnalen), met in het slechtste geval
allergische shock als gevolg (van Huis et al., 2013).
Algemeen kan men stellen dat veel gevaren al kunnen vermeden worden door goede hygiëne tijdens
opkweek, productie, opslag, goede etikettering en juiste bereiding en consumptie (Rompund en
Schlüter, 2012; FAVV, 2014).
15
D. BESPREKING
Het is duidelijk dat er een oplossing moet gevonden worden voor de stijgende wereldbevolking en de
daarmee gepaard gaande stijgende vraag naar voedsel. Ook de grond en de wateren voor het kweken
van dieren en vissen geraakt stilaan verzadigd (Anoniem, 2014). Verschillende alternatieven werden
reeds naar voor gebracht als vervanging van dierlijke proteïnen. Deze “novel proteïne foods” omvatten
onder andere insecten, algen, in vitro geproduceerd vlees, genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen
etc. (Van der Spiegel et al., 2013; Cazaux et al., 2010).
Wat voedingsstoffen betreft, lijken insecten goed te dienen: hun eiwitgehalte benadert deze van vlees
en vis, ze bevatten voldoende essentiële aminozuren en zijn rijk aan onverzadigde vetzuren. Verder
onderzoek zou moeten uitwijzen welke species en welk ontwikkelingsstadia het meest potentieel heeft
voor massaproductie.
Insecten zouden dus op nutritioneel gebied optimaal geschikt zijn om in de voeding gebruikt te worden.
Er zijn echter een paar limiterende factoren. Vooreerst moeten insecten op grotere schaal
geproduceerd worden. Hiervoor dient er meer onderzoek te gebeuren teneinde dit hele productie- en
verwerkingsproces te optimaliseren.
Er is aangetoond dat insecten en producten gebaseerd op
insecten veilig kunnen zijn indien het kweek-, verwerkings- en bewaringsproces aan de algemene
hygiënewetgevingen en levensmiddelenwetgeving voldoet. Ook de wetgeving omtrent het gebruik van
insecten in de (voornamelijk humane) voeding moet nog gespecifieerd worden: op welke
voedingsbodem mogen ze gekweekt worden, wat zijn de precieze richtlijnen voor productie, verwerking
en bewaring, wat zijn de normen en maatregelen voor biologische, fysische en chemische gevaren etc.
Veldkamp et al. (2012) stellen ook dat de kostprijs moet dalen om meer succes te hebben. Momenteel
ligt de prijs twaalf maal hoger dan deze voor vismeel. Zij stellen onder andere voor om het
productieproces goedkoper te maken door mechanisatie en optimalisatie van de verwerkingsprocessen
(om bijvoorbeeld zo veel mogelijk eiwit te extraheren) en om te zoeken naar de genetisch meest
rendabele insectensoorten. Subsidies van de overheid of van Europa uit kunnen hier misschien bij
helpen.
Het grootste probleem ligt naar mijn mening echter niet bij het uitzoeken van de wetgeving en het
vinden van systemen voor productie op grote schaal, maar wel bij het kunnen aanbrengen bij de
Westerse consument. Insecten worden nog steeds als ongedierte bekeken en het consumeren ervan
wordt als primitief beschouwd. Het zal vooral aan de consument liggen of het principe van insecten als
alternatief voor vlees zal kunnen doorbreken. Verbeke besloot uit zijn onderzoek in 2014 dat de personen
die het meest geneigd zijn om insecten als voedsel op te nemen, jonge mannen zijn die geen hoge
behoeften hebben aan vlees, die open staan voor alternatieve voedingsmiddelen en die interesse hebben
in de impact op het milieu van waaruit het te consumeren voedingsproduct komt. Daarnaast vond hij dat
vooral de fobie voor insecten de kans om het consumeren ervan tegen houdt.
In 2015 deden Verbeke et al. een onderzoek naar de mening van de Vlaamse bevolking (onder meer ook
bij landbouwers) over diervoeder gebaseerd op insecten. Twee derden van deze ondervraagde groep
had geen probleem met het idee om vlees/vis te eten van dieren die met insecten gevoederd werden.
Landbouwers waren hierbij de meest kritische groep. Voeder gebaseerd op insecten werd gezien als
16
duurzamer en voedzamer maar er werden vragen gesteld bij de microbiologische gevaren, en mogelijke
contaminatie met allergenen. Verder waren er ook twijfels bij de nieuwe smaken en texturen.
In de toekomst zal men dus zeker meer onderzoek moeten doen naar de voedingswaarde, de
productiemethoden en de risico’s (Claeys et al., 2014), doch de grootste aandacht zal moeten uitgaan
naar het aanbrengen naar de consument toe.
17
E. REFERENTIES
-
Acuña A.M., Caso L., Aliphat M.M., Vergara C.H. (2011). Edible insects as part of the traditional
food system of the Popoloca town of Los Reyes Metzontla, Mexico. Journal of Ethnobiology 31,
p. 150-169.
-
Aniebo A.O., Owen O.J. (2010). Effects of age and method of drying on the proximate
composition of housefly larvae (Musca domestica Linnaeus) Meal (HFLM). Pakistan Journal of
Nutrition 9, p.485-487.
-
Anoniem (2014). Why are insects not allowed in animal feed? All About Feed, p.1-9.
-
Barker D., Fitzpatrick M.P., Dierenfeld E.S. (1998). Nutrient composition of selected whole
invertebrates. Zoo Biology 17, p. 123-134.
-
Ayieko M., Kinyuru J., Ndong’a M., Kenji G. (2012). Nutritional value and consumption of black
ants (Carebara vidua Smith) from the Lake Victoria region in Kenya. Advance Journal of Food
Science and Technology 41, p. 39-45.
-
Belluco S., Losasso C., Maggioletti M., Alonzi C., Paoletti M.G., Ricci A. (2013). Edible Insects in
a Food Safety and Nutritional Perspective: A Critical Review. Comprehensive Reviews in Food
Science and Food Safety 12, p. 296-313.
-
Belluco S., Losasso C., Maggioletti M., Alonzi C., Paoletti M.G., Ricci A. (2015). Edible insects: a
food security solution or a food safety concern? Animal Frontiers 5, p. 25-30.
-
Bernard J.B., Allen M.E., Ullrey D.E. (1997). Feeding captive insectivorous animals: Nutritional
aspects of insects as food. Nutrition Advisory Group Handbook, Fact Sheet 3, p. 1-7.
-
Bukkens S.G.F. (1997). The nutritional value of edible insects. Ecology of Food and Nutrition 36,
p. 287-319.
-
Bukkens S.G.F. (2005). Insects in the human diet: nutritional aspects. In: Paolettie M.G. (Editor)
Ecological Implications of minilivestock; role of rodents, frogs, snails, and insects for sustainable
development, Science Publishers, New Hampshire, p. 545-577. Geciteerd door Oonincx en van
der Poel (2011) en van Huis et al. (2013).
-
Cappellozza S., Savaiane A., Tettamanti G., Squadrin M., Vendramin E., Paolucci P., Franzetti
E., Squartini A. (2011). Identification of Enterococcus munditii as a pathogenic agent involved in
the “flacherie” disease in Bombyx mori L. larvae reared on artificial diet. Journal of Invertebrate
Pathology 106, p. 386-393.
-
Cazaux G., Van Gijseghem D., Bas L. (2010). Alternatieve eiwitbronnen voor menselijke
consumptie. Een verkenning. Rapport Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en
Studie. Januari 2010, p. 39.
-
Cazemier A.E. (1999). (Hemi)cellulose degradation by microorganisms from the intestinal tract of
arthropods. Proefschrift, Nijmegem: University Nijmegem, ISBN 90-9012947-2.
-
Cerritos R. (2009). Insects as food: an ecological, social and economical approach. CAB
Reviews: Perspectives in Agriculture, Veterinary Science, Nutrition and Natural Resourcs 4 (27),
p. 1-10.
-
Chapman R.F. (1998). The Insects Structure and Function. 4th edition. Cambridge University
Press, Cambridge, p. 14-15.
18
-
Chung K., Baker K.R. Jr, Baldwin J.L., Chou A. (2011). Identification of carmine allergens among
three carmine allergy patients. Allergy 56, p. 73-77.
-
Claeys W., Ulens M., Witters, A. (2014) Voedselveiligheid van insecten bestemd voor humane
consumptie. (dossier Sci Com 2014/04; HGR dossier nr. 9160).
-
Comstock J.H., Needham J.G. (1898). The Specialization of Wings by Reduction. The American
Naturalist 32, p. 231-257
-
Crampton G.C. (1909). A Contribution to the Comparative Morphology of the Thoracic Sclerites of
Insects. Proceedings of the Academy of Natural Sciences of Philadelphia 61, p. 5-6.
-
Dankwa D., Nelson F.S., Oddoye E.O.K., Duncan J.L. (2002). Housefly larvae as a feed
supplement for rural poultry. The Ghana Journal of Agricultural Science 35, 185-187.
-
DeLong D.M. (1960). Man in a World of Insects. Ohio Journal of Science 60, p193-206.
-
Devkota B., Schmidt G.H. (2000). Accumulation of heavy metals in food plants an grasshoppers
from the Taigetos Mountains, Greece. Agriculture Ecosystems & Environment 78, p. 85-91.
-
DiCello M.C., Myc A., Baker J.R. Jr, Baldwin J.L. (1999). Anaphylaxis after ingestion of carmine
colored foods: two case reports and a review of the literature. Allergy Asthma Proc 20, p. 377382.
-
Dillon R., Charnley K. (2002). Mutualism between the desert locust Schistocerca gregaria and its
gut microbiota. Research in Microbiology 153, p. 506-509.
-
Dür V., König Y., Kittmann R. (2001). The antennal motor system of the stick insect Carausius
morosus: anatomy and antennal movement pattern during walking. Journal of Comparative
Physiology A 187, p. 131-144.
-
EFSA (European Food Safety Authority) (2015). Risk profile related to production and
consumption of insects as food and feed. EFSA Journal (2015), 13, p. 1-60.
-
FAO/WHO (2001). Human vitamin and mineral requirements. Food and Nutrition Division, Rome,
p. 195-215.
-
FAO (2009). How to feed the world in 2050. Paper presented at the High Level Expert Forum,
Rome,
Italy,
12-13
October.
Internetreferentie:
http://www.fao.org/fileadmin/templates/wsfs/docs/expert_paper/How_to_Feed_the_World_in_205
0.pdf (geconsulteerd op 25 februari 2016).
-
FAO (2011). World Livestock 2011 – Livestock in Food Security. Food and Agriculture
Organization
of
the
United
Nations
(FAO),
Rome.
Internetreferentie:
http://www.fao.org/docrep/014/i2373e/i2373e.pdf (geconsulteerd op 25 februari 2016).
-
FAVV en HGR (Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en Hoge
Gezondheidsraad) (2014). Gemeenschappelijk advies betreffende de voedselveiligheid van
insecten bestemd voor humane consumptie. Dossier Sci Com 2014/04, HGR dossier nr. 9160, p.
1-24.
-
Finke M.D. (2002). Complete nutrient composition of commercially raised invertebrates used as
food for insectivores. Zoo Biology 21, p. 269-285.
-
Finke M.D. (2007). Estimate of chitin in raw whole insects. Zoo biology 26, p. 105-115.
-
Foley J.A., Ramankutty N., Brauman K.A., Cassidy E.S., Gerber J.S., Johnston M., Mueller N.D.,
O’Connell C., Ray D.K., West P.C., Balzer C., Bennett E.M., Carpenter S.R., Hill J., Monfreda C.,
19
Polasky S., Rockström J., Sheehan J., Siebert S., Tilman D., Zaks D.P.M. (2011). Solutions for a
cultivated planet. Nature 478, p. 337-342.
-
Giaccone V. (2005). Hygiene and health features of “minilivestock”. In: Paoletti M.G. (Editor).
Ecological implications of minilivestock: role of rodents, frogs, snails, and insects for sustainable
development. Science Publishers, New Hampshire, p. 579-598.
-
Hickman Jr., Roberts L., Keen S., Eisenhour D., Larson A., l’Anson H. (2011). Integrated
Principles of Zoology. 15th edition. McGraw-Hill Companies, New York, p. 444-471.
-
Houbraken M., Spranghers T., De Clercq P., Cooreman-Algoed M., Couchement T., De Clercq
G., Verbeke S., Spangohe P. (2016). Pesticide contamination of Tenebrio molitor (Coleoptera:
Tenebrionidae) for human consumption. Food Chemistry 201, p. 264-269.
-
Johnson D.V. (2010). The contribution of edible forest insects to human nutrition and to forest
management. In: Durst P.B. Johnson D.V., Leslie R.L., Shono K. (Editors). Forest insects as
food: humans bite back, proceedings of a workshop on resources and their potential for
development, p. 5-22.
-
Jongema Y. (2015). World list of edible insects 2015 (Wageningen University). Internetreferentie:
http://www.wageningenur.nl/en/Expertise-Services/Chair-groups/Plant-Sciences/Laboratory-ofEntomology/Edible-insects/Worldwide-species-list.htm (geconsulteerd op 2 februari 2016).
-
Kellert S.R. (1993). Values and perceptions of invertebrates. Conservation Biology 7, p. 845-855.
-
Klunder H.C., Wolkers-Rooijackers J., Korpela J.M., Nout M.J.R. (2012). Microbiological aspects
of processing and storage of edible insects. Food Control 26, p.628-631.
-
Koeleman E. (2015). Cadmium is a risk when insects are used in feed. All About Feed.
Internetreferentie: http://www.allaboutfeed.net/Raw-Materials/Articles/2015/2/Cadmium-is-a-riskwhen-insects-are-used-in-feed-1710881W/ (geconsulteerd op 18 april 2016).
-
Kukalova-Peck J. (1978). Origin and evolution of insect wings and their relation to
metamorphosis, as documented by the fossil record. Journal of Morphology 156, p. 53-126.
-
Leppa N.C. (2002). Rearing of insects. In: Resh V.H., Carde R. (Editors). Encyclopedia of
Insects. Academic Press, San Diego, California, p. 975-979.
-
Levine M. (2002). How insects lose their limbs. Nature 145, p. 848-849.
-
Makkar P.S., Tran G., Heuzé V., Ankers P. (2014). State-of-the-art on use of insects as animal
feed. Animal Feed Science and Technology 197, p. 1-33.
-
Ojewola G.S., Okoye F.C., Ukoha O.A. (2005). Comparative utilization of three animal protein
sources by broiler chickens. International Journal of Poultry Science 4, 462-467.
-
Oonicx D.G.A.B., Dierenfeld E.S. (2012). An investigation into the chemical composition of
alternative invertebrate prey. Zoo Biology 31, p. 40-54.
-
Paoletti M.G., Norberto L., Damini R., Musumeci S. (2007). Human gastric juice contains
chitinase that can degrade chitin. Annals of Nutrition and Metabolism 51, p. 244-251.
-
Parry D.A. (1947). The function of the insect ocellus. Journal of Experimental Biology 24, p. 211219
-
Pieterse E., Pretorius Q. (2014). Nutritional evaluation of dried larvae and pupae meal of the
housefly (Musca Domestica) using chemical-and broiled-based biological assays. Animal
Production Science 54, p. 347-355.
20
-
Post K., Riesner D., Walldorf V., Mehlhorn R. (1999). Fly larvaeand pupae as vectors for scrapie.
Lancet 122, p. 199-204.
-
Pretorius Q. (2011). The evaluation of larvae of Musca domestica (common house fly) as protein
source for broiler production. Doctoraatsthesis, Department of Animal Sciences, Faculty of
AgriSciences, Stellenbosch, p. 58-84.
-
Ramos Elorduy J. (2006). Threatened edible insects in Hidalgo, Mexico and some measures to
preserve them. Journal of Ethnobiology and Ethnomedicine 2 (51), p. 1-10.
-
Ramos-Elorduy J., (2008). Energy supplied by edible insects from Mexico and their nutritional
and ecological importance. Ecology of Food and Nutrition 47, p. 280-297.
-
Rumpold B.A., Schlüter O.K. (2013). Potential and challenges of insects as an innovative source
for food and fed production. Innovative Food Science & Emerging Technologies 17, p.1-11.
-
Sánchez-Muros M.J., Barroso F.G., Manzano-Agugliaro F. (2013). Insect meal as renewable
source of food for animal feeding: a review. Journal of Cleaner Production 65, p. 16-27.
-
Schabel H.G. (2010). Forest insects as food: A global review. In: Durst P.B., Johnson D.V., Leslie
R.N., -Shono K. (Editors). Forest insects as food: Humans bite back, p. 37-64.
-
Schösler H., de Boer J., Boersema J.J. (2012). Can we cut out the meat of the disch?
Constructing consumer-oriented pathways toward meat substitution. Appetite 58, p. 39-47.
-
Sheppard D.C., Newton G.L., Thompson S.A., Savage S. (1994). A value added manure
management system using the black soldier fly. Bioresource Technology 50, p275-279.
-
Stack J., Dornward A., Gondo T., Frost P., Taylor F, Kurebgaseka N. (2003). Mopane worm
utilization and rural livelihoods in Southern Africa. 19-23 Mei 2003, Bonn, Germany.
-
Stone K.D., Prussin C., Metcalfe D.D. (2010). IgE, mast cells, basophils, and eosinophils. Journal
of Allergy and Clinical Immunology 125, p. 73-80.
-
Takeda J., Sato H. (1993). Multiple subsistence strategies and protein resources of horticulturists
in the Zaire basin: the Nganda and the Boyela. In: Hladik C.M., Hladik A., Linares O.F., Pagezy
H., Semple A., Hadley M. (Editors). Tropical forests, people and food: biocultural interactions and
applications to development. Man and the Biosphere Series 13, p. 497-504.
-
Truman J.W., Riddlford L.M. (1999). The origins of insect metamorphosis. Nature 401, p.447-452.
-
Van der Spiegel M., Noordam M.Y., van der Fels-Klerx (2013). Safety of novel protein sources
(insects, microalgae, seaweed, duckweed, and rapeseed) and legislative aspects for their
application in food and feed production. Comprehensive reviews in Food Science and Food
Safety 12, p. 662-678.
-
Van Hall M.A.L., Dierikx C.M., Cohen S.J., Voets G.M., van den Munckhof M.P., van EssenZandbergen A., Platteel T., Fluit A.C., van de Sande-Bruinsma N., Scharinga J., Bonten M.J.M.,
Mevius D.J. (2011). Dutch patients, retail chicken meat and poultry share the same ESBL genes,
plasmids and strains. Clinical Microbiology and Infection 17, p. 873-880.
-
Vanhonacker F., Van Loo E.J., Gellynck X., Verbeke W. (2013). Flemish consumer attitudes
towards more sustainable food choices. Appetite 62, p. 7-16.
-
Van Huis A., Van Itterbeeck J., Klunder H., Mertens E., Halloran A., Muir G., Vantomme P.
(2013). Edible Insects: Future Pospects for Food and Feed Security. FAO Forestry Paper, Rome,
2013, 171, p. 1-159.
21
-
Vantomme P., Göhler D., N’Deckere-Ziangba F. (2004). Contribution of forest insects to food
security and forest conservation: The example of caterpillars in Central Africa. Odi Wildlife
Briefing 3, p. 1-4.
-
Veldkamp T., van Duinkerken G., van Huis A., Lakemond C.M.M., Ottevanger E., Bosch G., van
Boekel M.A.J.S. (2012). Insects as a sustainable feedingredient in pig and poutry diets – a
feasibility study. In: Rapport 638 (2012). Wageningen UR Livestock Research, Lelystad, p1-62.
-
Verbeke W. (2014). Profiling consumers who are ready to adopt insects as a meat substitute in a
Western Societey. Food Quality and Preference 39, P; 147-155.
-
Verbeke W., Spranghers T., De Clercq P., De Smet S., Sas B., Eeckhout M. (2015). Insects in
animal feed: Acceptance and its determinants among farmers, agriculture sector stakeholders
and citizens. Animal Feed Science and Technology 204, p. 72-87.
-
Verhoeckx K.C.M., van Broekhoven S., de Hartog-Jager C.F., Gaspari M., de Jong G.A.H.,
Wichers H.J., van Hoffen E., Houben G.F., Knulst A.C. (2014). House dust mite (Der p 10) and
crustacean allergic patients may react to food containing Yellow mealworm proteins. Food and
Chemical Toxicology 65, p. 364-373.
-
Vijver M., Jager T., Posthuma L., Peijnenburg W. (2003). Metal uptake from soils and soilsediment mixtures by larvae of Tenebrio molitor (L.) (Coleoptera). Ecotoxicology and
Environmental Safety 54, p. 277-289.
-
Vogel G. (2010). For More Protein, Filet of Cricket. Science 327, p.811
-
Wales A.D., Carrique-Mas J.J., Rankin M., Bell B., Thind B.B., Davies R.H. (2010). Review of the
carriage of zoonotic bacteria by arthropods, with special reference to Salmonella in mites, flies
and litter beetles. Zoonoses Public Health 57, p. 299-314.
-
Womeni H.M., Linder M., Tiencheu B., Mbiapo F.T., Villeneuve P., Fanni J., Parmentier M.
(2009). Oils of insects and larvae consumed in Africa: potential sources of polyunsaturated fatty
acids. OCL- Oléagineux, Corps Gras, Lipides, 16, p. 230-235.
-
Xaioming C., Ying F., Hong Z., Zhiyong C. (2010). Revieuw of the nutritive value of edible insects.
In: Durst P.B., Johnson D.V., Leslie R.L., Shono K. (Editors). Forest insects as food: humans bite
back, proceedings of a workshop on Asia-Pacific resources and their potential for development,
Bangkok, p. 85-92.
22
F. BIJLAGE 1
23
24
Download