focus op Frankrijk 2015 programma 2016 focus op Frankrijk DE 18E EEUW De Franse orgelmuziek is gedurende het grootste deel van de 18e eeuw liturgische muziek. Het aandeel van het orgel tijdens een mis of versper werd in belangrijke mate gedicteerd door de alternatim-praktijk, waarin frasen van het gregoriaans om en om werden gezongen en vervangen door korte orgelstukken. Zo werden bij voorbeeld de negen regels van het Kyrie (driemaal Kyrie eleison, driemaal Christe eleison, driemaal Kyrie eleison) uitgevoerd als orgelvers – gezongen Kyrie – orgelvers – gezongen Christe – orgelvers – gezongen Christe – orgelvers – gezongen Kyrie – orgelvers. François Couperin componeerde de orgelverzen voor twee missen (één bedoeld voor gebruik in de grote parochiekerken, één voor de kleine kloosterkerken). De twee suites van Clérambault zijn vermoedelijk bedoeld als alternatim-muziek voor het Magnificat. Typisch Frans is de voorkeur voor elegante aria’s en dansen, zelfs in een liturgische context. De gregoriaanse melodieën worden in de orgelstukken maar zelden gebruikt. Prachtige voorbeelden van de situaties waarin dat wél gebeurt bieden de eerste twee verzen van De Grigny’s Veni Creator. Het ontroerende Pièce van de Parijse Notre-Dame-organist Calvière is waarschijnlijk ook voor liturgisch gebruik bedoeld geweest. Louis Nicolas Clérambault u i t g a v e : S T I C H T I N G O R G E L C O N C E RT E N G R O T E K E R K L E E U WA R D E N teks: Theo Jellema grafische vormgeving: Studio Marcato, Meppel, Hilbert Heitmeijer BNO DE 19E EEUW Aan het eind van de 18e eeuw maakt de Franse revolutie een einde aan kerk en kerkelijk orgelspel. De herleving in de 19e eeuw knoopt maar in beperkte mate aan bij de traditie. Een nieuwe muzikale taal en een nieuw orgeltype doen componisten nieuwe wegen inslaan. Een heel eigen keuze maakt Boëly. In zijn koraalbewerkingen laat hij zich door Bach inspireren. In de Fantaisie et fugue en si-bémol zijn de guirlandes pianistisch van aard. Opus 18, waaruit het afkomstig is, is dan ook geschreven voor ‘orgue avec pédale obligée ou piano à clavier de pédales’. 3 Als de 19e eeuw voortschrijdt en het Cavaillé-Coll-orgel tot volle wasdom komt, komt de Franse orgelmuziek tot grote bloei. In het laatste jaar van zijn leven componeert Franck zijn Trois Chorals. Elk van de drie heeft een unieke structuur en een eigen kleur. Door de werken als Chorals te betitelen moet Franck de ambitie hebben willen aangeven werken van grote kwaliteit en grote allure te scheppen. In 1889 zou hij gezegd hebben: “Voordat ik sterf wil ik koralen voor orgel schrijven, net als Bach maar op een ander plan”. Het Premier Choral is in de uitgave die in 1891 bij Durand verscheen opgedragen aan Eugène Gigout, organist van de Parijse kerk St.-Augustin, maar in de kring van Francks vrienden was men van mening dat de componist een opdracht aan Guilmant bedoeld had. Het eigenlijke koraalthema klinkt (gespeeld op de karakteristieke combinatie van voix humaine en tremblant) pas na een verheven inleiding van 46 maten. Nadat het uit zes frases bestaande koraal geklonken heeft, laat Franck de inleiding in gecomprimeerde en gevarieerde vorm terugkomen. Het pregnante zestienden-motief dat deze variatie kenmerkt, vlecht hij vervolgens door de tweede presentatie van het koraalgegeven. Twintig maten in een andere maatsoort en met een groot aandeel voor de tutti-klank van het orgel vormen hierna een scharnier naar de tweede helft van deze compositie, waarin de oorspronkelijke klankkleur terugkeert en doorwerkingachtige technieken (combinaties van verschillende thematische gegevens en voortdurende modulaties) het beeld bepalen. Het Deuxième Choral is het diepzinnigste. Het karakter is ook intiemer dan dat van de andere twee: veelzeggend is dat het zachter eindigt dan het begonnen is. Het verenigt passacaglia en fuga naar Bachse voorbeelden met de voor Franck typerende combinatie van twee thema’s. Een modulerend plan houdt de verschillende elementen bijeen. Onder organisten is het een punt van discussie welk thema als het eigenlijke koraal kan worden beschouwd. Er zijn drie opties: het eerste thema (dat als basis dient voor de passacaglia), het tweede thema (Franck duidt het aan met ‘cantabile’) of de frase die tweemaal met de registercombinatie voix humaine en tremblant wordt voorgedragen. Zoals altijd in zijn monumentale werken is Franck in het begin terughoudend met avontuurlijke modulaties. Van de vier variaties van de zich zonder voorafgaande introductie over het eerste thema ontvouwende 4 passacaglia bewegen de eerste drie zich van tonica naar dominant, de vierde gaat van subdominant naar tonica. Dan sluit met de voordrachtsaanduiding ‘cantibile’ een breed uitwaaierend tweede thema in de hoofdtoonsoort aan. Het bestaat uit drie zinnen van een uitgesproken lyrisch karakter (de laatste gespeeld met voix humaine en tremblant) die worden gescheiden door levendige intermezzi. Net als in het Premier Choral klinkt in het midden van de compositie het tutti van het orgel als scheiding tussen expositie en ontwikkelingsgedeelte. Dit ontwikkelingsgedeelte, waarin een groot aantal ver verwijderde toonsoorten optreedt, begint met een fuga over het passacagliathema (het tutti is dan weer tot zwijgen gekomen) met een vast contrapunt dat onmiddellijk het Bachse voorbeeld (BWV 582) oproept. Aansluitend volgen twee combinaties van het eerste en het tweede thema en een ontwikkeling naar het tutti die hoofdzakelijk gebaseerd is op het contrapunt uit de fuga. In dit tutti klinkt het begin van het hoofdthema voor het laatst. De voortzetting ervan krijgt gestalte in een diminuendo dat zich organisch verbindt met de nu als coda functionerende laatste zin van het cantabile-thema. De onduidelijkheid over de opdracht van het Premier Choral herhaalt zich bij het Deuxième Choral. De druk vermeldt Auguste Durand (als organist een studiegenoot van Franck, later ook zijn uitgever), maar de overlevering wil dat Franck aan Alexandre Guilmant of Théodore Dubois (gedurende vele jaren koordirigent aan Francks ‘eigen’ kerk, de Sainte-Clotilde) gedacht heeft. Het Troisième Choral is een bruisend en vitaal werk. Het is geconstrueerd als een drieluik waarvan alleen de middensectie (een adagio) meditatief van karakter is. Het stuk begint als een toccata (wie er vanuit gaat dat Franck niet alleen in het Deuxième Choral maar ook hier inspiratie vindt in Bachse voorbeelden, herkent misschien het begin van Bachs orgelpreludium BWV 543). Dramatische rusten en tempomodificaties verlenen aan deze gespannen inleiding een extra dramatisch accent. Een diminuendo leidt naar het eigenlijke koraal, dat op het Récit gespeeld wordt in een tongwerkenregistratie die het als het ware een stralenkrans verleent. De voordracht van het koraal wordt telkens onderbroken door reminiscenties aan het toccatathema. Het adagio, het middenpaneel van het drieluik, contrasteert in alle opzichten: voor het eerst sinds het begin van het stuk (we zijn inmiddels Theo Jellema 96 maten verder) horen we een majeurtoonsoort, voor het eerst ook een 5 uitkomend gespeelde lyrische melodie, en het tempo is ongeveer de helft van dat daarvoor. Nadat de prachtige adagiomelodie zich rijk ontplooid heeft (steeds hoog in het sopraanregister), maakt ze plaats voor de eerste drie regels van de koraalmelodie, die nu in een majeur-gewaad klinken en worden afgewisseld door frasen van de adagiomelodie (nu in het tenorregister). Via dit spel van thematische verwerking en modulatie wordt het tooncentrum Cis/Des-groot bereikt. Daar introduceert Franck (nog steeds met adagio-materiaal) een wondermooi stretto, dat het begin vormt van de verbindingszin naar de derde sectie. Deze sectie maakt net als de eerste gebruik van het toccatagegeven en van het koraal. Kwamen aan het begin deze gegevens steeds in afwisseling voor, nu worden ze gecombineerd en leiden samen tot een in een plagale cadens uitmondende apotheose. De publicatie van het Troisième Choral in 1891 ging gepaard met een opdracht aan Augusta Holmès, een leerlinge van wie Franck nogal onder de indruk moet zijn geweest. Francks intimi meenden dat hier de naam van de componist Théodore Dubois of die van Eugène Gigout had moeten staan. DE TWINTIGSTE EEUW Dat het Franse symfonische orgel ofschoon het in een kerk staat toch gedurende de hele 19e eeuw als een seculier instrument wordt beschouwd, blijkt uit bijna alle muziek die ervoor gecomponeerd is. Als kort voor 1900 Widor in contact komt met de organist-medicus-theoloog Albert Schweitzer (die bij hem studeerde), leidt dit bij Widor (en vervolgens ook bij anderen) tot een nieuwe visie op het instrument. Aan de reeks ‘seculiere’ symfonieën die hij componeerde (1 t/m 8) worden dan twee toegevoegd die gebaseerd zijn op gregoriaanse thema’s. De laatste daarvan, de Symphonie Romane, is geïnspireerd door het Cavaillé-Coll-orgel van de romaanse Saint-Sernin van Toulouse en gebaseerd op het gregoriaanse ‘Haec dies’ voor pasen. Het vierdelige werk laat een ‘nieuwe’ Widor horen. De hoekdelen, in principe forte gespeeld, zijn hier niet meer de sonatevorm en de toccata, maar ze zijn vormgegeven als fantasiën over het gregoriaans; bijzonder zijn de vrije ritmiek in het eerste deel en het breed opgezette diminuendo waarin het slotdeel uitmondt. In het tweede deel wordt het ‘Haec dies’-thema als koraal behandeld. De cantilene van het derde deel roept de ‘oude’ Widor in herinnering, maar een citaat uit het ‘Victimae paschali laudes’ bepaalt ons weer bij pasen. 6 Na Widors ‘bekering’ tot het orgel als sacraal instrument, wordt het Franse orgellandschap een tweestromenland. Tournemire en Messiaen volgen de door Widor ingeslagen weg. Vierne lijkt er op geen enkele wijze door te zijn beïnvloed. Vele anderen behandelen het instrument nu eens seculier, dan weer sacraal. De jaren ‘30 brengen behalve het overlijden van Vierne, Widor en Tournemire ook een explosie van kwaliteit (vooral de werken van Duruflé, Alain en de vroege Messiaen). Daaraan gaat de verschijning van Viernes Pièces de Fantaisie (1926/27) vooraf. In de verte lijkt hier en daar het voorbeeld van Debussy aanwezig (nu eens in ‘beschrijvende’ titels, dan weer in de harmonische kleur). De gesuggereerde (maar niet bindend voorgeschreven) registratiepatronen zijn enerzijds 19e-eeuws symfonisch, anderzijds modern in het gebruik van meer pikante (neo-klassieke) stemmen. Dezelfde voorkeur voor een romantisch registratiepalet mét neo-klassieke uitbreidingen bepaalt de smaak van Marcel Dupré, de man bij wie gedurende vele decennia ‘bijna iedereen’ orgel studeerde. Zijn composities zijn doorgaans extravert en virtuoos, maar er zijn enkele verrassend mooie intieme bladzijden (waaronder Prélude et fugue en fa mineur uit opus 7). Messiaen, bij Dupré tot organist opgeleid, bleef zijn leven lang spelen volgens de principes die hij van zijn leermeester had meegekregen; als componist stelde hij hem in de schaduw. De kwaliteit waarmee hij zich in de jaren ‘30 presenteert (als hij La Nativité du Seigneur schrijft is hij 27 jaar oud, bij verschijning van Les Corps Glorieux 31) is overrompelend. La Nativité du Seigneur (De geboorte van de Heer) bestaat uit negen delen. I. LA VIERGE ET L’ENFANT (De Maagd en het Kind) ‘Uit een Maagd geboren is ons een Kind gegeven. Verheug U, dochter van Sion! Zie, uw Koning komt, rechtvaardig en nederig.’ (Jesaja 9:5, Zacharia 9:9) Dit deel is een drieluik. De klankkleuren van het eerste en tweede paneel zijn voor de tijd waarin La Nativité gecomponeerd werd nieuw. Messiaen verwijdert zich hier van het traditionele gebruik van het Fransromantische orgel. De enige die hem enigszins tot voorbeeld gediend kan hebben, is Charles Tournemire (1870-1939). In de bovenstem van het tweede paneel, dat de vreugde van Maria uitdrukt, klinkt een vrije vertaling (nl. de overzetting van het gregoriaans naar een Messiaen-toonreeks) van de introïtus voor kerst ‘Puer natus est nobis’. 7 II. LES BERGERS (De herders) ‘Toen de herders het Kind gezien hadden, liggende in een kribbe, keerden ze terug, God lovende en prijzende’. (Lucas 2:20) Na een verstilde introductie klinkt een eenvoudige melodie in een typische Messiaen-ritmiek. De melodie wordt gevarieerd, herhaald en opnieuw gevarieerd. III. DESSEINS ÉTERNELS (Eeuwige bestemmingen) ‘God heeft in zijn liefde ons voorbestemd om zijn aangenomen kinderen te zijn’ (Efeze 1:5,6) In dit deel, uiterst meditatief en extreem langzaam, is de katholieke mystiek voortdurend aanwezig. IV. LE VERBE (Het Woord) ‘De Here heeft gesproken: Gij zijt mijn Zoon. Voor de wereld bestond, heb ik U voortgebracht. Ik ben de voorstelling van de goedheid van God, Ik ben het Woord des levens vanaf het begin.’(o.m. Psalm 2:7, Johannes 1:1) Dat het Woord vlees geworden is in de menswording van Christus, wordt geïllustreerd in dalende lijnen in het pedaal in de eerste sectie van deze meditatie. Goedheid en eeuwigheid worden verklankt in het eindeloos lang schijnende gedeelte dat erop volgt. V. LES ENFANTS DE DIEU (De kinderen van God) ‘Aan allen die het ontvangen hebben, heeft het Woord het vermogen gegeven om kinderen van God te worden. En God heeft in hun harten de geest van zijn Zoon gezonden, die roept: ‘Vader, Vader!’ (Johannes 1:12, Galaten 4:6) Deze meditatie is één lange spanningsboog crescendodiminuendo met op het hoogtepunt de roep tot God de Vader. VI. LES ANGES (De engelen) ‘Het hemelse koor loofde God, roepende: Ere zij God in de hoogste hemelen!’ (Lucas 2:13,14) Uitbundige muziek zonder zwaartekracht. VII. JÉSUS ACCEPTE LA SOUFFRANCE (Jezus aanvaardt het lijden) Deze vooruitblik naar wat gaat komen is zowel door de harmoniek als door de registratie onheilspellend. Maar misschien is het stralende slot ingegeven door de voorstelling van de verheerlijkte Christus. 8 VIII. LES MAGES (De wijzen uit het Oosten) ‘De wijzen keerden terug naar huis. De ster ging hen voor.’ (uit het Mattheüs-evangelie) IX. DIEU PARMI NOUS (God onder ons) ‘Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Mijn ziel maakt groot de Heer, mijn hart springt op van vreugde om God mijn redder.’ (Johannes 1:14, Lucas 1:46,47) Achtereenvolgens drie thema’s: * het thema van de menswording van Christus (een dalend pedaalmotief) * het thema van de goddelijke liefde (in een zachte registratie, ‘omarmend’ en warm) * het dansende thema van de vreugde. Vervolgens een verwerking van het thema van de liefde (in de bovenstem), begeleid door staccato-motieven in het pedaal, en als afsluiting een grandioze toccata over het dalende motief waarmee dit deel begon. Les Corps Glorieux (De verheerlijkte lichamen) bestaat uit zeven visioenen van het leven van hen die zijn opgestaan. I. SUBTILITÉ DES CORPS GLORIEUX (De ‘subtiliteit van de verheerlijkte lichamen) ‘Hun lichaam, als natuurlijk lichaam gezaaid, zal verrijzen als geestelijk lichaam. En ze zullen zijn als God in de hemel.’ (1 Corinthe 15:44, Mattheüs 22:30) De eenstemmigheid houdt verband met het vergeestelijkte, het nietlichamelijke, van de verheerlijkte lichamen. II. LES EAUX DE LA GRACE (De waterbronnen van de genade) ‘Het lam dat midden voor de troon is, zal de uitverkorenen leiden naar de waterbronnen des levens.’ (Openbaringen 7:17) In een merkwaardige registratie wordt het beeld van stromend water opgeroepen. III. L’ANGE AUX PARFUMS (De engel bij het reukaltaar) ‘En de rook van de wierook, gevormd door de gebeden van de heiligen, steeg op uit de hand van de engel voor het aanschijn van God.’ (Openbaringen 8:4) Voor het eerst kiest Messiaen hier voor een vormgeving die later kenmerkend voor hem zal worden. Op een collage-achtige manier plaatst 9 hij verschillende elementen achter elkaar. Van het gebruik van verbindende zinnen ziet hij af. Opmerkelijke elementen in dit deel zijn een eenstemmige passage aan het begin, waarvan later de eerste maten worden geciteerd, en de suggestie van ‘de rook die opstijgt uit de hand van de engel’ in een wervelende beweging in een ijle registratie. IV. COMBAT DE LA MORT ET DE LA VIE (De strijd van de dood en het leven) ‘De dood en het leven zijn een strijd aangegaan (…) en Hij zeide: ‘Mijn Vader, Ik ben herrezen en Ik ben nog bij U.’ ‘(uit Sequens en Introïtus voor Pasen) Dit deel begint met de verklanking van het tumult van de strijd. Het leven zegeviert, verbeeld door een hemelse muziek waaraan geen einde lijkt te komen. Dupré en Grunenwald aan Saint Sulpice, Franck en Langlais aan Sainte-Clotilde, Falcinelli aan Sacré-Coeur, Messiaen aan Sainte-Trinité, Duruflé aan Saint-Étiennedu-Mont. Alhoewel ze hun opleidingen dikwijls (deels) bij dezelfde docenten ontvingen, zijn ze als componisten toch onverwisselbaar. Zo wordt de taal van Langlais gekenmerkt door betrekkelijke eenvoud (maar grote effectiviteit) en hoort men bij Grunenwald dat hij goed vertrouwd was met de werken van Messiaen. Het oeuvre van Duruflé, grotendeels al in zijn jonge jaren ontstaan, heeft een klassieke helderheid en verraadt in de harmonische taal invloeden van Ravel. De gecompliceerde harmoniek van Falcinelli is duidelijk schatplichtig aan het Duprévoorbeeld. V. FORCE ET AGILITÉ DES CORPS GLORIEUX (De kracht en de ‘wendbaarheid’van de verheerlijkte lichamen) ‘Hun lichamen, gezaaid in zwakheid, zullen opstaan vol van kracht.’ (1 Corinthe 15:43) VI. JOIE ET CLARTÉ DES CORPS GLORIEUX (Vreugde en stralend licht van de verheerlijkte lichamen) ‘Dan zullen de rechtvaardigen blinken als de zon in het rijk van hun Vader.’ (Mattheüs 13:43) VII. LE MYSTÈRE DE LA SAINTE TRINITÉ (Het geheimenis van de Heilige Drieëenheid) ‘O almachtige Vader, die, met uw enige Zoon en de Heilige Geest, één God zijt!’ (uit het Missaal) Het getal 3 speelt in dit deel een belangrijke rol. Allereerst is het driestemmig. De belangrijkste melodie (in de middenstem) klinkt in de normale ligging en verbeeldt de Zoon. De andere stemmen (Vader en Geest) zijn zeer hoog en zeer laag. Zij omgeven daardoor de melodie van de Zoon met een aureool. Als creatieve persoonlijkheid van de eerste rang kan alleen Jehan Alain zich met Messiaen meten. Elk werk dat de jong gestorven componist voor orgel schreef kenmerkt zich door grote originaliteit en fascinerende harmonische taal. Met uitzondering van Alain waren de mannen en vrouwen die het orgelrepertoire verrijkten steeds als ‘titulaire’ aan een groot Parijs’ orgel verbonden (al ontstonden hun vroege werken vaak al voor die verbintenissen): Vierne aan Notre-Dame, Widor, 10 Charles-Marie Widor Marcel Dupré Maurice Duruflé Jean Langlais 11 THEO JELLEMA (1955) studeerde orgel aan het conservatorium te Groningen in de orgelklas van Wim van Beek en behaalde zijn solodiploma met onderscheiding in 1978. In 1981 behaalde hij het diploma Theorie der Muziek. In de jaren (19)80 was hij docent orgel aan de MPA (later Conservatorium) te Leeuwarden, vervolgens doceerde hij jaren lang orgel aan de conservatoria van Arnhem en Zwolle. Naast zijn werkzaamheden als organist van de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden en als docent hoofdvak orgel aan het Prins Claus Conservatorium te Groningen heeft hij een uitgebreide concertpraktijk die hem voerde naar een groot aantal Europese landen, naar Japan en Korea. In de loop der jaren speelde hij verschillende ‘integrales’: in 1990 César Franck (Martinikerk Franeker), in 1999 Olivier Messiaen (Grote Kerk Leeuwarden, Martinikerk en Sint Martinuskerk Sneek) en in 2000 Bach (Grote Kerk Leeuwarden). In de zomer van 2003 wijdde hij zich aan Vierne’s Pièces de Fantaisie (Martinikerk Franeker). In 2014/2015 speelde hij op ‘zijn’ Müller-orgel in de Grote Kerk in Leeuwarden de uit zes concerten bestaande serie ‘Focus op Duitsland’, waarin onder meer Bachs triosonates tot klinken kwamen, maar ook koraalfantasieën van Töpfer, Reimann, Reger en Hoyer. Theo Jellema jureert bij belangrijke Europese orgelconcoursen (Vilnius, Alkmaar, Brugge, Toulouse, Pistoia) en geeft masterclasses in binnen- en buitenland. Hij maakte cd-opnamen van belangrijke historische orgels (najaar 2013 verscheen een cd met 17-eeuwse Noord Duitse orgelmuziek, opgenomen op het Garrels-orgel van Purmerend) en leidt orgelreizen. Hij is tevens werkzaam als orgeladviseur. Voor zijn verdiensten voor de Franse orgelcultuur werd hem de zilveren medaille “Arts-Sciences-Lettres” toegekend. 12 13 e 1 e 2 PROGRAMMA PROGRAMMA Werken van Jean Langlais (1907-1991) 1. François Couperin (1668-1733) uit Messe pour les couvents (1690): Offertoire sur les Grands Jeux uit Messe pour les paroisses (1690): - Dialogue en trio du Cornet et de la Tierce - Fugue sur les jeux d'anches uit Messe pour les couvents: Chromhorne sur la taille uit Messe pour les paroisses: Dialogue sur les Grands Jeux EERSTE CONCERT IN DE GROTE OF JACOBIJNERKERK TE LEEUWARDEN OP WOENSDAG 5 AUGUSTUS 2015 AANVANG: 20.00 UUR ORGANIST: THEO JELLEMA 1. Te Deum 2. Pièce modale nr.1 3. Pièce modale nr.2 4. Prélude (uit Suite Médiévale) TWEEDE CONCERT IN DE GROTE OF JACOBIJNERKERK TE LEEUWARDEN OP WOENSDAG 7 OKTOBER 2015 AANVANG: 20.00 UUR ORGANIST: THEO JELLEMA 5. Tiento (uit Suite Médiévale) 6. Chant héroique 7. Mon âme cherche une fin paisible 2. Guillaume-Antoine Calvière (1695-1755) Pièce en mi mineur 3. Marcel Dupré (1886-1971) uit Sept Pièces opus 27 (1931): Carillon 8. Incantation pour un Jour Saint 9. Prélude (uit Organ Book) 10. Pasticcio (uit Organ Book) 4. César Franck (1822-1890) uit Trois Chorals (1890): Premier Choral en mi majeur 5. Marcel Dupré uit Trois Préludes et fugues opus 7 (1912): Prélude et fugue en fa mineur 11. De profundis 12. Gloire à Dieu au plus haut des cieux 13. Française 6. Rolande Falcinelli (1920-2006) uit Petit Livre de Prières (1948): À Sainte Thérèse de l'Enfant-Jésus 7. Jean-Jacques Grunenwald (1911-1982) uit Deuxième Suite (1937): Toccata 14. Nôtre Dieu est une puissante forteresse 14 15 e 3 e 4 PROGRAMMA PROGRAMMA Olivier Messiaen (1908-1992) La Nativité du Seigneur (1935): - La Vierge et l'Enfant - Les bergers - Desseins éternels - Le Verbe - Les enfants de Dieu - Les anges - Jésus accepte la Souffrance - Les mages - Dieu parmi nous 1. Louis Nicolas Clérambault (1676-1749) Suite du premier ton (ca.1710) : - Grand Plein Jeu - Fugue - Duo - Trio - Basse et dessus de Trompette - Récits de Cromorne et de Cornet - Dialogue sur les Grands Jeux DERDE CONCERT IN DE GROTE OF JACOBIJNERKERK TE LEEUWARDEN OP ZATERDAG 26 DECEMBER 2015 AANVANG: 15.00 UUR ORGANIST: THEO JELLEMA VIERDE CONCERT IN DE GROTE OF JACOBIJNERKERK TE LEEUWARDEN OP WOENSDAG 3 FEBRUARI 2016 AANVANG: 20.00 UUR ORGANIST: THEO JELLEMA 2. Alexandre-Pierre-François Boëly (1785-1858) uit 14 Préludes ou pièces composés sur des Cantiques de Denizot opus 15 (1847): - Seigneur Dieu ouvre la porte - Esprits divins - Réveillez-vous pastoureaux - Quel étonnement vient saisir mon âme - Le vermeil du Soleil 3. Jehan Alain (1911-1940) Prélude et fugue (1935/38) 4. César Franck (1822-1890) uit Trois Chorals (1890): Deuxième Choral en si mineur 5. Jehan Alain Deuxième Fantaisie (1936) Olivier Messiaen 16 6. Charles-Marie Widor (1844-1937) Symphonie Romane opus 73 (1900): - Moderato - Choral - Cantilène - Finale 17 e 5 e 6 PROGRAMMA PROGRAMMA Werken van Olivier Messiaen (1908-1992) 1. Apparition de l'Église éternelle (1932) 2. Les Corps Glorieux (1939): - Subtilité des corps glorieux - Les eaux de la grâce - L’ange aux parfums - Combat de la mort et de la vie - Force et agilité des corps glorieux - Joie et clarté des corps glorieux - Le mystère de la Sainte Trinité 1. Nicolas de Grigny (1672-1703) uit Veni Creator (1699): - Veni Creator en taille - Fugue à 5 - Duo - Dialogue sur les Grands Jeux VIJFDE CONCERT IN DE GROTE OF JACOBIJNERKERK TE LEEUWARDEN OP WOENSDAG 6 APRIL 2016 AANVANG: 20.00 UUR ORGANIST: THEO JELLEMA ZESDE CONCERT IN DE GROTE OF JACOBIJNERKERK TE LEEUWARDEN OP WOENSDAG 1 JUNI 2016 AANVANG: 20.00 UUR ORGANIST: THEO JELLEMA 2. Alexandre-Pierre-François Boëly (1785-1858) Fantaisie et fugue en si bémol majeur opus 18/6 3. Louis Vierne (1870-1937) uit Pièces de fantaisie (Première Suite opus 51; 1926): Prélude 4. César Franck (1822-1890) uit Trois Chorals (1890): Troisième Choral en la mineur 5. Louis Vierne uit Pièces de fantaisie (Deuxième Suite opus 53; 1926): Clair de lune 6. Maurice Duruflé (1902-1986) Prélude, adagio et choral varié sur le thème du ‘Veni Creator’ opus 4 (1930) 18 19 Zuidvliet 8 | 8921 BL Leeuwarden | Tel. 058-2894876 | [email protected] THEO JELLEMA - sinds 2006 organist van het Christian Müller-orgel (1724-1727) van de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden - heeft diverse cd producties op zijn naam staan. De cd’s zijn verkrijgbaar bij Boeijenga Music, bij de vakhandel of bij hemzelf na afloop van concerten. Theo Jellema bespeelt het Christian Müller-orgel van de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden. De klankschoonheid en ongekende mogelijkheden van dit fraaie instrument worden geïllustreerd met werken uit vijf eeuwen. Prijs € 15,00 Handel & Friends is een CD waarop de orgels van de Waalse Kerk in Leeuwarden (Theo Jellema) en de Catharinakerk in Roden (Erwin Wiersinga) zijn te beluisteren. Zowel voor de instrumenten als voor de gespeelde werken geldt dat er een verbinding met G.F. Handel is. Prijs € 10,00 Theo Jellema bespeelt het 18e eeuwse Georg Wilhelm Wilhelmi-orgel in de St.Galluskerk te Altenesch, Duitsland. Deze CD werd vervaardigd in opdracht van Orgelmakerij Van der Putten, die het instrument in 2008 restaureerde. Theo Jellema speelt werken van J.S. Bach, G. Böhm, D. Buxtehude en J.G. Vierling. Prijs € 15,00 Klanken uit vier eeuwen vertelt het verhaal van het Garrels-orgel uit Purmerend. De productie omvat een drietal cd’s. Theo Jellema speelt werken uit de NoordDuitse Barok, Tjeerd van der Ploeg tekent voor het Dritter Theil der Clavier-Übung van J.S. Bach en Wouter Koelewijn speelt werken van Hindemith en Distler. Prijs € 25,00 Orgelmuziek uit de 17e en de 20e eeuw voor Advent en Kerst gespeeld op het Christian Müller-orgel van de Grote of Jacobijnerkerk te Leeuwarden door Theo Jellema. Behalve werken van H. Scheidemann en M. Weckmann zijn composities van H. Andriessen, H. Distler, A. Engels, P. Post en H.Walcha te beluisteren. Prijs € 19,30 Theo Jellema bespeelt het Schnitger-orgel van de Martinikerk te Groningen. Naast werken van D. Buxtehude en J.S. Bach (onder meer de Duetti uit het Dritter Theil der Clavier-Übung) en J.N. David worden de Fantaisie ineffable van J. Dragt en het Te Deum van F. Rechsteiner gespeeld. Prijs € 19,30 20 www.boeijengamusic.com