Europees Parlement 2014-2019 Zittingsdocument A8-0203/2017 29.5.2017 VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács (2016/2266(IMM)) Commissie juridische zaken Rapporteur: Heidi Hautala RR\1126850NL.docx NL PE595.653v03-00 In verscheidenheid verenigd NL PR_IMM_Waiver INHOUD Blz. ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT ............................................... 3 TOELICHTING ......................................................................................................................... 6 INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE ............................................................................................................................ 12 PE595.653v03-00 NL 2/12 RR\1126850NL.docx ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT betreffende het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács (2016/2266(IMM)) Het Europees Parlement, – gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács, dat op 19 september 2016 werd ingediend door dr. Péter Polt, procureur-generaal van Hongarije, in verband met een strafrechtelijke procedure die tegen Béla Kovács is ingesteld door het Hongaarse openbaar ministerie, en van de ontvangst waarvan op 3 oktober 2016 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, – gezien het feit dat dhr. Kovács is uitgenodigd om op 12 januari, 30 januari en 22 maart 2017 te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, – gezien de artikelen 8 en 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, – gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 20131, – gezien artikel 4, lid 2, van de grondwet van Hongarije, de artikelen 10, lid 2, en 12, lid 1, van Wet LVII van 2004 betreffende de status van de Hongaarse leden van het Europees Parlement en artikel 74, leden 1 en 3, van Wet XXXVI van 2012 betreffende de Nationale Vergadering van Hongarije, – gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8-0203/2017), A. overwegende dat de procureur-generaal van Hongarije verzocht heeft om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács, lid van het Europees Parlement, om strafrechtelijk onderzoek naar hem te kunnen instellen in verband met mogelijke vervolging wegens begrotingsfraude met aanzienlijke financiële schade, overeenkomstig artikel 369, lid 1, onder a), van het Hongaarse wetboek van strafrecht en wegens meervoudig gebruik van valse privédocumenten overeenkomstig artikel 345 van het wetboek van strafrecht. overwegende dat op grond van dat artikel eenieder die gebruikmaakt van een vervalst of nagemaakt privédocument of een privédocument waarvan de inhoud onwaar is als bewijs voor het bestaan, de wijziging of de beëindiging van een recht of een verplichting, schuldig is aan een overtreding en veroordeeld wordt tot gevangenisstraf 1 Arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1964, Wagner/Fohrmann en Krier, 101/63, ECLI:EU:C:1964:28; arrest van het Hof van Justitie van 10 juli 1986, Wybot/Faure e.a., 149/85, ECLI:EU:C:1986:310; arrest van het Gerecht van 15 oktober 2008, Mote/Parlement, T-345/05, ECLI:EU:T:2008:440; arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23 RR\1126850NL.docx 3/12 PE595.653v03-00 NL van ten hoogste één jaar; B. overwegende dat in artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten die aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun staat worden verleend; C. overwegende dat de leden van het parlement krachtens artikel 4, lid 2, van de Hongaarse grondwet immuniteit genieten; overwegende dat leden van het Europees Parlement op grond van artikel 10, lid 2, van Wet LVII van 2004 inzake de status van Hongaarse leden van het Europees Parlement dezelfde immuniteiten genieten als de leden van de Hongaarse Nationale Vergadering, en dat in artikel 12, lid 1, is bepaald dat het Europees Parlement bevoegd is om een besluit nemen over de opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement; overwegende in artikel 74, lid 1, van Wet XXXVI van 2012 betreffende de Nationale Vergadering is bepaald dat tegen leden alleen een strafrechtelijke procedure kan worden ingeleid, of indien niet vrijwillig afstand wordt gedaan van de immuniteit, alleen een procedure wegens een overtreding kan worden ingeleid na voorafgaande toestemming van de Nationale Vergadering; overwegende dat krachtens artikel 74, lid 3, van dezelfde wet de procureur-generaal voorafgaand aan de formele inbeschuldigingstelling een verzoek moet indienen om opheffing van de immuniteit; D. overwegende dat de leden op grond van artikel 21, leden 1 en 2, van Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement1 recht hebben op assistentie door persoonlijke medewerkers die door hen vrijelijk worden aangewezen en dat het Parlement de werkelijke kosten draagt die door de tewerkstelling van deze personen ontstaan; E. overwegende dat op grond van artikel 34, lid 4, van het Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement ook de kosten verbonden aan stageovereenkomsten overeenkomstig de door het Bureau vastgestelde voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor vergoeding; F. overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 1, lid 1, van het besluit van het Bureau van 19 april 2010 betreffende stagiairs van de leden, om bij te dragen aan het onderwijs en de beroepsopleidingen in Europa en met het oog op een beter begrip van de werking van deze instelling, stages kunnen aanbieden ten tijde van de plenaire vergaderingen in Brussel en Straatsburg of bij het uitvoeren van hun activiteiten als parlementslid in het land waar zij gekozen zijn; G. overwegende dat in artikel 5, leden 1 en 2, van deze regels inzake stagiairs van de leden is bepaald dat bijzondere afspraken met betrekking tot de stage vermeld moeten worden in een stageovereenkomst die door het lid en de stagiair moet worden ondertekend; overwegende dat in deze stageovereenkomst de uitdrukkelijke bepaling moet worden opgenomen dat het Europees Parlement in geen geval als partij bij de overeenkomst kan worden aangemerkt; overwegende dat op grond van artikel 5, lid 4, uitgaven in verband 1 PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1. PE595.653v03-00 NL 4/12 RR\1126850NL.docx met de stage, waaronder beurzen en de kosten van verzekeringskosten voor zover door het lid betaald, worden bekostigd uit de vergoeding voor parlementaire assistentie, zoals bepaald in artikel 33, lid 4, van de uitvoeringsbepalingen, binnen de grenzen van die vergoeding; H. overwegende dat volgens het bepaalde in de laatste zin van artikel 1, lid 1, van de regels inzake stagiairs de aan een stagiaire toe te kennen beurs geen verkapte bezoldiging mag zijn; overwegende dat overeenkomstig artikel 7, lid 1, stagiairs voor de gehele stageperiode onder de verantwoordelijkheid vallen van het lid bij wie zij stage lopen; I. overwegende dat er naar het oordeel van het Parlement geen reden is om aan te nemen dat er sprake is van fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen; J. overwegende dat het besluit van de voormalig voorzitter van het Parlement om dhr. Kovács te berispen wegens schending van artikel 1, onder a), van de Gedragscode voor de leden van het Europees Parlement1 niet kan worden gelijkgesteld aan een gerechtelijke uitspraak met kracht van gewijsde met betrekking tot de feiten in verband waarmee het openbaar ministerie een strafprocedure heeft ingeleid; overwegende dat er derhalve geen sprake is van schending van het "ne bis in idem"-beginsel; overwegende dat de sanctie die door de voormalig voorzitter van het Europees Parlement op grond van de Gedragscode is vastgesteld niet in de weg staat aan het inleiden of voeren van een strafrechtelijke procedure in Hongarije om vast te stellen of hij beschuldigd kan worden van een strafbaar feit. 1. besluit de immuniteit van Béla Kovács op te heffen; 2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Hongarije en aan Béla Kovács. Zie bijlage I van de Gedragscode voor de leden van het Europees Parlement inzake financiële belangen en belangenconflicten. 1 RR\1126850NL.docx 5/12 PE595.653v03-00 NL TOELICHTING 1. Achtergrond Op de vergadering van 3 oktober 2016 heeft de Voorzitter overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement meegedeeld dat hij van de procureur-generaal van Hongarije, dr. Polt, een brief had ontvangen d.d. 15 september 2016 houdende een verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement heeft de Voorzitter dit verzoek doorverwezen naar de Commissie juridische zaken. Het verzoek om opheffing van de immuniteit van Béla Kovács is gebaseerd op het feit dat dhr. Kovács redelijkerwijs kan worden verdacht van het plegen van het strafbaar feit begrotingsfraude met aanzienlijke financiële schade tot gevolg, als bedoeld in artikel 396, lid 1, onder a) en lid 3, onder a), van het Hongaarse wetboek van strafrecht, en van het meervoudig gebruik van een vals privédocument, als bedoeld in artikel 345 van het wetboek van strafrecht. Volgens artikel 369, lid1, onder a) en lid 3, onder a) wordt eenieder die a) bij een ander een verkeerde voorstelling wekt of laat bestaan of bekende feiten in verband met een begrotingsbetalingsverplichting of andere uit de begroting betaalde of te betalen middelen achterhoudt of in dit kader een valse verklaring aflegt (...) 3) bestraft met een gevangenisstraf van tussen de één en vijf jaar, als a) deze begrotingsfraude leidt tot aanzienlijke financiële verliezen. Artikel 345 van het Hongaarse wetboek van strafrecht bepaalt het volgende: "Eenieder die gebruikmaakt van een vervalst of nagemaakt privédocument of een privédocument waarvan de inhoud onwaar is als bewijs voor het bestaan, de wijziging of de beëindiging van een recht of een verplichting, maakt zich schuldig aan een overtreding, waarop een gevangenisstraf staat van ten hoogste één jaar". Volgens de door de procureur-generaal verstrekte informatie sloot dhr. Kovács stageovereenkomsten met drie stagiairs, waarin ten onrechte vermeld stond dat partijen met het oog op een te lopen stage een rechtsbetrekking aangingen, dat de stage voltijds in Brussel gelopen zou worden, en dat de stagiairs tijdens de stageperiode onderdak zouden krijgen op een in de overeenkomst vermeld adres, te weten het adres van Béla Kovács in Brussel. Er zij opgemerkt dat Béla Kovács door de stageovereenkomsten te ondertekenen en deze samen met de benodigde stukken aan de bevoegde dienst van het Europees Parlement te overleggen, en door het fictieve karakter van de stages voor de bevoegde dienst van het Europees Parlement verborgen te houden, in strijd heeft gehandeld met artikel 1, lid 1, van de regels inzake stagiairs, waarin is bepaald dat de beurs voor stagiairs geen verkapte bezoldiging mag zijn. In zijn reactie aan de Voorzitter verklaarde dhr. Kovács dat hij op dat moment nog niet officieel was ingelicht over het verslag van OLAF, en hem evenmin door OLAF toegang was verleend tot zijn dossier. In zijn brief wees dhr. Kovács er tevens op dat al zijn stagiairs hun taken uitvoerden op zijn verzoek en onder zijn verantwoordelijkheid, en op diverse locaties, waaronder Brussel en Boedapest. Daarnaast benadrukte dhr. Kovács dat het zijn bedoeling was om de stages volgens alle PE595.653v03-00 NL 6/12 RR\1126850NL.docx geldende regelingen en voorschriften te laten verlopen en dat het niet zijn bedoeling was enige vorm van onverschuldigde betaling te laten plaatsvinden. 2. Het recht en de procedures inzake de immuniteit van leden van het Europees Parlement Artikel 9 van het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie luidt als volgt: Artikel 9 Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden: a) op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, b) op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook. De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren. Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen. Omdat het verzoek om opheffing van de immuniteit wordt ingediend door Hongarije, is overeenkomstig artikel 9, lid 1, letter a), de Hongaarse wet inzake parlementaire immuniteit van toepassing. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Hongaarse grondwet genieten de leden van het Europees Parlement immuniteit. Op grond van artikel 10, lid 2, van Wet LVII van 2004 inzake de status van Hongaarse leden van het Europees Parlement genieten de leden van het Europees Parlement dezelfde immuniteiten als de leden van de Hongaarse Nationale Vergadering en op grond van artikel 74, lid 1, van Wet XXXVI van 2012 betreffende de Nationale Vergadering kan er alleen een strafrechtelijke procedure worden ingeleid of gevoerd en kan er in het kader van een strafrechtelijke procedure alleen een dwangmaatregel worden opgelegd of uitgevoerd of tegen een lid worden toegepast na voorafgaande toestemming van de Nationale Vergadering. Ten slotte is in artikel 74, lid 3, bepaald dat een verzoek om opheffing van de immuniteit moet worden ingediend door de procureur-generaal. Artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 9 van het Reglement van het Europees Parlement luiden als volgt: Artikel 5 Voorrechten en immuniteiten 1. De leden genieten de voorrechten en immuniteiten bedoeld in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie. 2. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten zet het Parlement zich in voor de handhaving van zijn integriteit als democratische RR\1126850NL.docx 7/12 PE595.653v03-00 NL wetgevende vergadering en de waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken. De parlementaire immuniteit is geen persoonlijk voorrecht van de leden, doch een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden. (...) Artikel 9 Immuniteitsprocedures 1. Ieder tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om opheffing van de immuniteit van een lid, of door een lid of voormalig lid om verdediging van privileges en immuniteiten, wordt ter plenaire vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie. 2. Met instemming van het betrokken lid of voormalig lid kan het verzoek worden gedaan door een ander lid, die het betrokken lid of voormalig lid in alle fasen van de procedure vertegenwoordigt. Het lid dat het betrokken lid of voormalig lid vertegenwoordigt, wordt niet betrokken bij het nemen van een besluit door de commissie. 3. De commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteiten onverwijld en met inachtneming van de relatieve complexiteit ervan. 4. De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteit in te willigen dan wel af te wijzen. Amendementen daarop zijn niet ontvankelijk. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen. 5. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit. 6. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het lid voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht. Behalve bij de hoorzitting zelf is het lid niet bij de debatten over het verzoek om opheffing of verdediging van zijn immuniteit aanwezig. De voorzitter van de commissie nodigt het lid uit om te worden gehoord op een nader aangegeven datum en tijdstip. Het lid kan afstand doen van zijn recht om te worden gehoord. Verschijnt het lid niet op de hoorzitting conform de uitnodiging, dan wordt het lid geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord, tenzij het lid onder opgave van redenen verzoekt te worden verschoond van verschijning op de hoorzitting op de voorgestelde datum en tijd. De voorzitter van de commissie bepaalt of een dergelijk PE595.653v03-00 NL 8/12 RR\1126850NL.docx verschoningsverzoek in het licht van de opgegeven redenen wordt ingewilligd; hiertegen is geen beroep mogelijk. Wanneer de voorzitter van de commissie het verschoningsverzoek inwilligt, nodigt hij het lid uit om te worden gehoord op een nieuwe datum en tijdstip. Gaat het lid niet in op de tweede uitnodiging om te worden gehoord, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat het lid is gehoord. Er kunnen dan geen nieuwe verzoeken om verschoning of om te worden gehoord meer worden aanvaard. (…) 8. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid ter zake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt. 9. Zodra het ontwerpbesluit van de commissie bij het Parlement is ingediend, wordt het op de agenda van de eerstvolgende vergadering geplaatst. Amendementen op het ontwerpbesluit zijn niet ontvankelijk. Het debat heeft slechts betrekking op de argumenten vóór en tegen elk van de ontwerpbesluiten inzake opheffing of handhaving van de immuniteit, dan wel verdediging van een voorrecht of de immuniteit. Onverminderd het bepaalde in artikel 164 mag het lid om wiens voorrechten of immuniteiten het gaat tijdens het debat niet het woord voeren. Het (De) in het verslag vervatte ontwerpbesluit(en) wordt (worden) bij de eerstvolgende stemming na het debat in stemming gebracht. Na de behandeling door het Parlement vindt over elk van de in het verslag vervatte ontwerpbesluiten een aparte stemming plaats. Bij verwerping van een ontwerpbesluit wordt het tegengestelde besluit geacht te zijn aangenomen. (…) 11. De commissie behandelt de zaak en de ontvangen documenten met de grootste vertrouwelijkheid. De behandeling door de commissie van verzoeken in verband met de immuniteitsprocedures vindt altijd met gesloten deuren plaats. 12. Het Parlement onderzoekt alleen verzoeken om opheffing van de immuniteit van een lid die zijn ingediend door de gerechtelijke autoriteiten of door de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten. 13. De commissie formuleert de beginselen voor de toepassing van dit artikel. 14. Elk door een bevoegde autoriteit ingediend verzoek om informatie over de reikwijdte van de voorrechten en immuniteiten van de leden wordt behandeld volgens bovenstaande bepalingen. RR\1126850NL.docx 9/12 PE595.653v03-00 NL 3. Motivering van het voorgestelde besluit Onderhavig geval komt in aanmerking voor toepassing van artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie. Volgens die bepaling genieten de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend. Bij zijn beslissing of de immuniteit van een lid al dan niet moet worden opgeheven, past het Parlement zijn eigen vaste beginselen toe. Een van deze beginselen is dat de immuniteit in de regel wordt opgeheven wanneer de zaak valt onder artikel 9 van het Protocol, mits geen sprake is van fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat een procedure wordt ingeleid met de bedoeling het betrokken lid politieke schade toe te brengen. Na een uitvoerig debat binnen de bevoegde commissie en na indiening van schriftelijke opmerkingen door het betrokken lid, dat drie maal een uitnodiging voor een hoorzitting heeft geaccepteerd maar bij geen van deze hoorzittingen is verschenen, is de conclusie getrokken dat er in dit geval geen sprake is van fumus persecutionis. De andere argumenten die dhr. Kovács aanvoert om aan te tonen dat er sprake is van fumus persecutionis lijken ongefundeerd of gaan verder dan hetgeen in het kader van de procedure met betrekking tot de opheffing van de immuniteit wordt beoordeeld. Bovendien is het zo dat dhr. Kovács bovengenoemde feiten niet aanvecht, maar slechts stelt dat het aanspannen van een strafprocedure tegen hem disproportioneel is, omdat het opzettelijk onrechtmatig gebruik van middelen slechts kan leiden tot een lichtere procedure wegens een overtreding. Met betrekking tot het beroep dat dhr. Kovács doet op het "ne bis in idem"-beginsel, lijkt het duidelijk dat de sanctie van berisping, die dhr. Kovács is opgelegd wegens schending van artikel 1, onder a), van de Gedragscode, niet aangemerkt kan worden als een gerechtelijke uitspraak in strikte zin. De sanctie van een berisping die dhr. Kovács heeft gekregen is een zuiver disciplinaire maatregel. Het gaat hierbij om een gemotiveerd besluit van de voormalige Voorzitter waarin hij vaststelt dat er feitelijk sprake is geweest van onrechtmatig gebruik van publieke middelen van het Europees Parlement, waarbij de voorschriften inzake beurzen voor stagiairs opzettelijk niet zijn nageleefd. Een dergelijk opzettelijk onrechtmatig gebruik van middelen van het Europees Parlement door een EP-lid houdt per definitie een schending in van de beginselen die zijn neergelegd in artikel 1, onder a) van de Gedragscode, en met name integriteit, toewijding, eerlijkheid, verantwoordelijkheid en respect voor het aanzien van het Parlement. Er kan in dit verband derhalve niet worden aangevoerd dat er sprake is van schending van het "ne bis in idem"-beginsel. De sanctie van een berisping is namelijk geen werkelijke uitspraak die is afgegeven door een grondwettelijke, onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instantie. Het is immers niet aan het Parlement om een uitspraak te doen over de feiten waarop de strafrechtelijke procedure die door het Hongaarse openbaar ministerie is ingeleid betrekking heeft, te weten begrotingsfraude met aanzienlijke financiële gevolgen en het meervoudig gebruik van valse privédocumenten als bedoeld in het Hongaarse wetboek van PE595.653v03-00 NL 10/12 RR\1126850NL.docx strafrecht. Bovendien strookt de bewering dat er sprake is van schending van het "ne bis in idem"beginsel wegens de sanctie van een berisping die aan dhr. Kovács is opgelegd niet met het verzoek om opheffing van de immuniteit dat is ingediend opdat in Hongarije op basis van een redelijke verdenking een strafprocedure kan worden ingesteld of gevoerd om vast te stellen of hij beschuldigd kan worden van een strafbaar feit. Concluderend kan gesteld worden dat dhr. Kovács niet voor een tweede keer wordt berecht voor dezelfde feiten. Het feit dat aan dhr. Kovács een sanctie is opgelegd in de vorm van een berisping staat niet gelijk aan een rechterlijke uitspraak met betrekking tot dezelfde aanklacht. Om die reden is er geen sprake van schending van het "ne bis in idem"-beginsel en staat de reeds opgelegde sanctie niet aan vervolging van dhr. Kovács door Hongarije in de weg. 4. Conclusie In het licht van bovenstaande en overeenkomstig artikel 9, lid 3, van het Reglement beveelt de Commissie juridische zaken het Europees Parlement aan de parlementaire immuniteit van dhr. Béla Kovács op te heffen. RR\1126850NL.docx 11/12 PE595.653v03-00 NL INFORMATIE OVER DE GOEDKEURING IN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE Datum goedkeuring 29.5.2017 Uitslag eindstemming +: –: 0: Bij de eindstemming aanwezige leden Max Andersson, Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, JeanMarie Cavada, Kostas Chrysogonos, Mady Delvaux, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Evelyn Regner, Pavel Svoboda, József Szájer, Axel Voss, Tadeusz Zwiefka Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers Mario Borghezio, Jytte Guteland, Heidi Hautala, Virginie Rozière, Viktor Uspaskich PE595.653v03-00 NL 16 0 1 12/12 RR\1126850NL.docx