Inventarisatie rondweg Weerselo Inventarisatie van vissen, amfibieen, zoogdieren en advisering schadebeperkende maatregelen R. van Eekelen GJ. Brandjes EJJ. Sieben Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus365, 4100AJ Cuiemborg Telefoon 0345 - 512710, Fax 0345 - 519849 e-mail [email protected] website: www.buwa.nl opdrachtgever: Provincie Overijssel 16oktober2002 rapport nr. 02-115 "1 1 Status uitgave: eindrapport Rapport nr.: 02-115 Datum uitgave: 16oktober2002 Titel: Inventarisatie rondweg Weerselo Subtitel: Inventarisatie van vissen, amfibieen, zoogdieren en advisering schadebeperkende maatregelen Samenstellers: R. van Eekelen Drs. GJ. Brandjes Drs. EJJ. Sieben Aantal pagina's inclusief bijlagen: 25 Project nr.: 02-031 Projectleider: Drs. G.FJ. Smit Naam en adres opdrachtgever: Province Overijssel Postbus 10078 8000 GB Zwolle Referentie opdrachtgever: mondeling gegund dhr. GJ. Dekker Akkoord voor uitgave: Directeur Bureau Waardenburg bv drs. A.J.AA. Meijer Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / provincie Overijjssel Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Met kwaliteitszorgsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001. Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365, 4100AJ Culemborg Telefoon 0345 - 512710, Fax 0345 - 519849 e-mail [email protected] website: www.buwa.nl Voorwoord De Provincie Overijssel is voornemens in Weerselo een rondweg aan te leggen teneinde het centrum van deze plaats meer verkeersluw te makep. Voor deze rondweg zijn vijf mogelijke traces vastgesteld. In het kader van de aanleg van de rondweg wil de Provincie inzicht in de bestaande natuurwaarden op de traces. In onderhavig rapport wordt op basis van een veldonderzoek en overige informatie omtrent het voorkomen van fauna op en rondom de verschillende traces een beeld geschetst van de aanwezige fauna. Binnen het onderzoek geen gebruik gemaakt van gegevens van Paticuliere Gegevensbeherende organisaties en lokale natuurwerkgroepen (PM in afwachting van toegezegde gegevens). Tevens wordt ingegaan hoe deze waarden bewaakt kunnen worden bij aanleg van de rondweg. Namens Bureau Waardenburg hebben de volgende personen bijgedragen aan het onderzoek: G.FJ. Smit projectleiding GJ. Brandjes onderzoek vleermuizen, rapportage E.J.J. Sieben onderzoek vleermuizen, rapportage M.D. Soes onderzoek fauna R. van Eekelen onderzoek fauna, rapportage 1 Inhoud Vborwoord 3 Samenvatting 7 1 Inleiding 9 2 Materiaal en methoden 11 2.1 Vleermuizen 11 2.2 Overige zoogdieren 12 2.3 Vissen en amfibieen 12 3 4 5 6 Resultaten 15 3.1 Vissen 15 3.2 Amfibieen 15 3.3 Zoogdieren 16 Maatregelen per soortengroep 19 4.1 Zoogdieren 19 4.2 Amfibieen 19 4.3 Vissen 19 Schadebeperkende maatregelen per ingreep 21 5.1 Tracekeuzeen compensatie 21 5.2 Mitigerende maatregelen bij houtsingels, greppels, sloten en beken 21 5.3 Bouwrijp maken wegtrace 22 5.4 Dempen sloten en beken 22 5.4.1 Dempen van de gehele sloot 22 5.4.2 Dempen gedeelten van sloten en beken 23 5.5 Verwijderen erf beplantingen en/of bomen 23 5.6 Opslagzand 24 Literatuur 25 L Samenvatting In 2002 is door Bureau Waardenburg een inventarisatie uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten in het studiegebied op de vijf mogelijke traces van de rondweg Weerselo. Hierbij zijn de beschermde soorten bermpje, middelste groene kikker, gewone pad, bruine kikker, haas, egel, watervleermuis, rosse vleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis aangetroffen. Op basis van het aanwezige habitat kunnen nog 18 soorten zoogdieren in het gebied voorkomen. Op basis van de aangetroffen en de te verwachten soorten en het aanwezige habitat worden aanbevelingen gedaan teneinde de schade op fauna van de aan te leggen rondweg zoveel mogelijk te beperken. 00 1 Inleiding Met het oog op het voornemen om bij Weerselo een rondweg aan te leggen is bij de Provincie Overijssel behoefte aan inzicht in het voorkomen van beschermde diersoorten langs de verschillende traces. Dit teneinde een tracekeuze te kunnen maken waarbij de natuurbelangen op een juiste wijze kunnen worden meegewogen. De Provincie Overijssel heeft Bureau Waardenburg, als onafhankelijk bureau voor ecologisch onderzoek, gevraagd een veldinventarisatie uit te voeren naar het voorkomen van beschermde dieren binnen de locatie van het bedrijventerrein en/of de directe omgeving. Ligging en gebiedsbeschrijving Het studiegebied is gelegen rondom het plaatsje Weerselo. Het studiegebied bestaat overwegend uit grasland en akkerbouw. Het gebied wordt gekenmerkt door zijn kleinschaligheid en de talrijke aanwezigheid van bosjes en lijnvormige kleine landschapselementen. Binnen het gebied lopen twee beken, de Vollenbroekbeek en de Weerselerbeek. Tevens kent het gebied enkele poelen. _J 2 Materiaal en methoden 2.1 Vleermuizen Het gebied is bij geschikte weersomstandigheden op 4 juli en 2 oktober 's avonds bezocht. De inventarisatie is uitgevoerd met behulp van een bat-detector. Het orienterende bezoek, voorafgaand aan de eigenlijke inventarisatie, is gericht op het vinden van mogelijke verblijfplaatsen (dikke bomen en andere mogelijke locaties voor kolonies). Op de inventarisatie-avonden is speciaal aandacht besteed aan mogelijke aanvliegroutes (indicatie voor aanwezige kolonies) en jachtroutes. Figuur 2.1. Overzicht van de gevolgde route (zwart) tijdens de vleermuisinventarisatie. 11 2.2 Overige zoogdieren Overige zoogdieren zijn gemventariseerd aan de hand van zichtwaarnemingen en sporenonderzoek. Hiertoe is op 29 mei, 30 mei en 5 juni een bezoek gebracht aan het gebied. Op 30 mei zijn op vijf kansrijke locaties sporenplaten uitgelegd. Sporenplaten zijn overkapte platen met papier, inktbed en aas (kattenvoer uit blik). Sporenplaten zijn met succes toegepast bij egelonderzoek en kunnen naast prenten van egel ook prenten van kleine marterachtigen opleveren (Huijser, 2000). Deze platen zijn op 5 juni gecontroleerd en verwijderd. Hoewel ook De Stift hoge potenties voor zoogdieren lijkt te hebben kon hier geen geschikte plaats worden gevonden waar de sporenplaten uit het zicht konden worden opgesteld. Tevens is de bestaande literatuur (Bode et a/., 1999) gebruikt om het mogelijke voorkomen van soorten binnen het onderzoeksgebied in kaart te brengen. 2.3 Vissen en amfibieen Amfibieen zijn gemventariseerd aan de hand van zichtwaarnemingen van eieren en eiklonten, juvenielen alsmede adulten. Tevens zijn alle aanwezige wateren op 29 mei, 30 mei en 5 juni tweemaal met een schepnet bemonsterd op de aanwezigheid van vissen en amfibieen. Hiernaast is in de directe omgeving van het water gezocht naar mogelijke verblijfplaatsen van amfibieen op het land (onder hout, stenen en dergelijke). 12 •1 ' + * 'D/f/ f 1 -- •,\ *» ' * ^r % " \i •? < '',. ./ \ \ >('I \ v< . •' \\ ''••• \'"\-V -• /'"• ' < / \ ! Monsterpunt vissen en amfibieen X Plaats sporenplaat Figuur 2.2. De ligging van de sporenplaten en bemonsterde wateren. De nummers boven de monsterplaatsen hebben betrekking op de monsterplaatsen. De 2 bij monsterpunt 4 heeft betrekking op het aantal ingezette sporenplaten. De nummers 6, 7 en 8 hebben betrekking op waarnemingen van zoogdieren tijdens de vleermuisinventarisatie. 13 14 3 Resultaten 3.1 Vissen Binnen het onderzoeksgebied is het beschermde bermpje aangetroffen in de Middensloot en de Weerselerbeek (monsterpunten 1 en 4). Verder zijn geen beschermde soorten vissen aangetroffen. Ook werd riviergrondel in de beken aangetroffen. In de stilstaande wateren (monsterpunt 2) zijn snoek, zeelt en baars waargenomen. Tiendoornige stekelbaars en driedoornige stekelbaars zijn in alle wateren aangetroffen. label 3.1. Aantal aangetroffen vissen per monsterpunt. Hierbij is per soort het hoogste aantal per inventarisatiebezoek genomen. 1 3.2 2 3 4 5 1 12 1 snoek zeelt baars tiendoornige stekelbaars driedoornige stekelbaars bermpje riviergrondel 5 25 15 >50 35 2 Amfibieen Binnen het onderzoeksgebied zijn de volgende amfibieen aangetroffen: gewone pad, middelste groene kikker en bruine kikker. Hoewel met name monsterpunt 3 potenties lijkt te hebben voor kleine watersalamander en kamsalamander zijn deze soorten niet in het gebied aangetroffen. label 3.2. Aantal aangetroffen amfibieen per monsterpunt Hierbij is per soort het hoogste aantal per inventarisatiebezoek genomen (L = larven). 1 gewone pad middelste groene kikker bruine kikker 2 >50 L 7 1 >100L 15 3 1 >1000L 4 5 Figuur 3.1. De middelste groene kikker is een binnen het gebied aangetroffen beschermde diersoort. 3.3 Zoogdieren Sporenplaten Op de sporenplaten zijn sporen aangetroffen van bruine rat, bosmuis en andere (woel)muizen. Deze laatste zijn echter niet tot op soort te brengen op basis van prenten. Tevens zijn tijdens de vleermuizeninventarisatie twee egels (figuur 2.2; nummer 6 en 7) en een dode haas (figuur 2.2; nummer 8) waargenomen in het gebied. Met behulp van verspreidingsgegevens (Bode et al.r 1999) is een overzicht gegeven van de te verwachten zoogdieren (tabel 3.3). Binnen het gebied zijn geen vossenholen, molshopen of eekhoornnesten aangetroffen, wel werden verspreid over het hele gebied muizenholen en woelmuisgangetjes aangetroffen. Met name opgaande bosjes, houtwallen en ruigtes kunnen een grote varieteit aan zoogdiersoorten herbergen (tabel 3.3). Plaatsen waar potentieel relatief goed zoogdierhabitat aanwezig is, zijn gelegen rond Het Stift, Gunnekerhoek en aan de Hoge Haarweg, de Rutermedenweg en de Boerkampsmorsweg. Deze bosjes kunnen het leefgebied vormen van verschillende knaagdier- en spitsmuissoorten. Ook kunnen ze een rustplaats en foerageergebied vormen voor ree, bunzing en steenmarter. De waterspitsmuis komt mogelijk voor langs (bij voorkeur door kwel gevoede) beken met afwisselende oevers. Gezien het aanwezige habitat zullen de dichtheden van deze soort echter laag zijn. In 1987 en 1991 zijn ten oosten Weerselo tussen Rossum en Lemselo veldspitsmuizen gevangen (Bode et al., 1999). Deze soort staat als gevoelig op de rode lijst. Het habitat van deze soort bestaat uit kruidenrijke kleine landschapselementen. 16 Tabel 3.3. De binnen het gebied te verwachten beschermde zoogdieren (uitgezonderd vleermuizen) en hun biotoop. gebouwen egel gewone bosspitsmuis veldspitsmuis dwergspitsmuis waterspitsmuis huisspitsmuis mol vos bunzing hermelijn wezel steenmarter bospercelen lijnvormige opstanden ruigte + + ++ + ++ ++ + ++ + ++ ++ + + + + + + + ++ ++ + + ++ + + + ++ ++ + ++ + + + + + + ree ++ ++ bosmuis + + ++ eekhoorn ++ + rosse woelmuis + ++ aardmuis + veldmuis + konijn + ++ haas + + Biotoop wat door de soort regelmatig wordt gebruikt ++ Voorkeursbiotoop + + + ++ + + ++ weiland oevers + + + ++ ++ + ++ ++ + + + ++ ++ + ++ + Vleermuizen Vijf soorten vleermuizen zijn in het studiegebied waargenomen: watervleermuis (1), rosse vleermuis (3), laatvlieger (7-8), gewone (50) en ruige dwergvleermuis (6). Kolonies zijn niet gevonden, wel enkele vliegroutes (rosse vleermuis, laatvlieger) en verder uitsluitend jagende exemplaren. Een duidelijke concentratie van waarnemingen is gedaan rond De Stift. De Middensloot tussen de Stift en de Waterzuiveringsinstallatie is een geliefd jachtgebied voor veel soorten, met name laatvlieger en watervleermuis. In het Stift zijn ook veel laatvliegers en enkele rosse vleermuizen waargenomen. De Stift en de Middensloot zijn zonder enige twijfel de meest waardevolle vleermuisgebieden rondom Weerselo. Verder is de gewone dwergvleermuis vrijwel overal gevonden rondom het dorp waar bomenlaantjes of bossen zijn. Deze soort heeft kolonies in huizen en is dus niet erg gevoelig voor verstoring. De ruige dwergvleermuis heeft wel kolonies in bomen en is op diverse locaties in het zuiden gevonden. De grootste concentratie van deze soort is echter gevonden wat verder uit het dorp in het westen, wat doet vermoeden dat de kolonie ook verder in het westen ligt. 17 1 DV 1 RV DV 1 RDV % 6DV 1 RDV F/gi/i/r 3.2. De binnen het gebied waargenomen zes soorten vleermuizen (DV = (gewone) dwergvleermuis, RDV = ruige dwergvleermuis, RV = rosse vleermuis, WV = watervleermuis en LV = laatvlieger) 18 4 Maatregelen per soortengroep 4.1 Zoogdieren Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle inheemse zoogdieren uitgezonderd bruine rat, zwarte rat en huismuis beschermd. Doordat overal zoogdieren zullen voorkomen is schade aan deze diergroep onontkoombaar. Dit betekent dat voor deze soortengroep ontheffing dient te worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. De schade kan beperkt worden door aangetroffen dieren zoals egels te verplaatsen. Daarnaast dienen mitigerende maatregelen te worden genomen zoals de aanleg van doorlopende oevers en faunaduikers waar het wegtrace beken, bosjes en houtwallen snijdt. Deze zijn aanwezig rond Het Stift, Gunnekerhoek en aan de Hoge Haarweg, de Rutermedenweg en de Boerkampsmorsweg. Vleermuizen Belangrijk is bij de aanleg van de weg rekening te houden met vliegroutes van vleermuizen. Belangrijke aandachtspunten zijn hierbij het intact laten van lijnvormige beplantingen en het voorkomen van verstoring door licht van lantaarnpalen. Hoewel individuele straatverlichting soms insecten en daarmee ook vleermuizen aan kan trekken, werkt de massale verlichting van een grote weg erg verstorend voor vleermuizen. Vleermuizen kunnen gebruik maken van duikers onder de weg door, zoals bij de Middensloot het geval is. Hierdoor kan het gebied oostelijk van de rondweg bereikbaar blijven voor vleermuizen die uit het westen komen en andersom. 4.2 Amfibieen In het studiegebied zijn drie soorten amfibieen waargenomen; gewone pad, bruine kikker en middelste groene kikker. Amfibieen zijn met name gevoelig voor een doorsnijding waarbij het voortplantingshabitat en landhabitat gescheiden worden. Met name de gewone pad is hier gevoelig voor. Van deze soort is een voortplantingsplaats aangetroffen ten westen van de zuiveringsinstallatie. Hier zullen vermoedelijk ook dieren afkomstig uit het bosje aan de Boerkampsmorsweg zich voortplanten. Dit betekent dat bij aanleg van trace C maatregelen nodig zijn om het massaal doodrijden van padden tijdens de paddentrek te voorkomen. Deze maatregelen zullen bestaan uit zowel de aanleg van nieuwe voortplantingsplaatsen als de aanleg van ruim gedimensioneerde amfibieentunnels. Voor ingrepen waarbij een negatieve invloed op amfibieen plaatsvindt dient ontheffing te worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. 43 Vissen De invloed van de aanleg van de weg op vissen zal vermoedelijk beperkt zijn tot het overkluizen van beken. Dit vormt geen belemmering voor de bewegingen van vissen van beken zoals het beschermde bermpje. 19 20 5 Schadebeperkende maatregelen per ingreep 5.1 Tracekeuze en compensatie Een van de voornaamste mogelijkheden om de negatieve invloed van de aanleg van de rondweg op fauna te beperken is hierbij met de tracekeuze voldoende rekening te houden. Hierbij geldt dat het doorsnijden van beken, bosjes en houtwallen het grootste effect heeft. Dit dient dan ook zoveel mogelijk vermeden te worden. Waar dit onontkoombaar is dienen faunapassages met bijbehorend raster worden aangelegd. Waar beken worden doorsneden dienen doorlopende oevers te worden aangelegd. Bij voorkeur gebeurt dit in combinatie met stobbenwallen. Vanuit de geconstateerde natuurwaarden is er een voorkeur voor trace B of C. Bij de traces A, B en D wordt de poel (monsterpunt 3) gescheiden van het hierbij gelegen bosje. Geadviseerd wordt om de poel die hier door de weg van het bosje geTsoleerd wordt, te compenseren door een nieuwe poel aan de andere zijde van het bosje te leggen. 5.2 Mitigerende maatregelen bij houtsingels, greppels, sloten en beken Houtsingels, greppels, oevers van sloten en beken worden vaak door dieren gebruikt om zich door het landschap te verplaatsen. Waar deze landschapselementen doorsneden of geraakt worden door wegen is de kans op verkeersslachtoffers relatief groot. Tabel 5.1 geeft een overzicht van de landschapselementen zoals die door de verschillende traces worden doorsneden of geraakt. Deze barrierewerking kan men mitigeren door faunapassages aan te leggen. Bij doorsnijdingen van watergangen worden bij voorkeur doorlopende oevers aangelegd. Hierbij dient de onder de weg doorlopende oever zo vlak mogelijk te zijn. Waar doorlopende oevers niet mogelijk zijn kunnen ecoduikers of loopplanken worden toegepast. Tabel 5.1. Doorsnijding van landschapselementen door de verschillende traces. Trace Trace A Trace B Trace C Trace D Trace E doorsneden of geraakte landschapselementen Middensloot, bosje Gunnekerhoek, bosje Echelpoelweg, Het Stift, beek oosten Noorderhoekdijk, Eschmederbeek Middensloot, bosje Gunnekerhoek, bosje Echelpoelweg, beek oosten Noorderhoekdijk, Eschmederbeek Middensloot/Eertmansbeek, bosje Zuiveringsinstallatie, bosjes (2), Rutermedenweg, Weerselerbeek, beek oosten Noorderhoekdijk, beek zuiden Eertmansweg Middensloot, Het Stift, bosje Gunnekerhoek, bosje Echelpoelweg, beek , oosten Noorderhoekdijk, Eschmederbeek Middensloot, beek oosten Noorderhoekdijk, bosje Echelpoelweg, bosje Hoge haarweg, houtwal ten westen Echelpoelweg, Eschmederbeek 21 5.3 Bouwrijp maken wegtrace Door voor 1 maart te maaien voorkomt men dat ruigtes geschikt landhabitat voor amfibieen gaan vormen. De te maaien terreinen dienen gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van takkenhopen etc. waarin zich overwinterende egels zouden kunnen bevinden. Voor het maaien worden de volgende richtlijnen aanbevolen: Indien mogelijk maaien buiten broedseizoen weidevogels (half maart - augustus). Te maaien oppervlakte controleren op aanwezigheid egels en eventueel aanwezige amfibieen. Mochten deze in grote getale aanwezig zijn niet maaien. Bij geringe aantallen de dieren verplaatsen naar een plaats met geschikt dekkingbiedend habitat en daarna maaien. Van binnen naar buiten maaien zodat dieren door de nog aanwezige dekking kunnen vluchten. Bij voorkeur niet klepelen, indien mogelijk maaibalk op 7 centimeter of hoger afstellen zodat eventuele aanwezige amfibieen niet worden geraakt. Waar rond voortplantingwateren wordt gemaaid, niet alle oevervegetatie ineens maaien maar een gefaseerd maaibeheer voeren zodat altijd enige dekking aanwezig is. Maaisel meteen afvoeren; het concentreren van werkzaamheden in tijd beperkt de mogelijke schade tot het deel van de populatie wat op dat moment actief is. 5.4 5.4.1 Dempen sloten en beken Dempen van de gehele sloot Waar sloten worden gedempt dienen aanvullende maatregelen te worden genomen om de aanwezige amfibieen en vissen over te zetten zodat ze niet bedolven worden onder hetzand: Het afdammen van de te dempen sloot. Het graven van een gat ongeveer 50 cm onder het niveau van de bestaande sloot bodem. Vanuit dit gat wordt de sloot leeggepompt. Het verlagen van de waterstand tot 20 centimeter of lager. Door het verlagen van de waterstand zal een deel van de in het water aanwezige amfibieen het water verlaten. Het wegvangen van de in de sloot aanwezige vissen en amfibieen. Het uitzetten van de gevangen dieren in geschikte wateren op 100 - 250 meter afstand. Zo snel mogelijk na het wegvangen dient de sloot te worden gedempt. Bij het dempen van sloten met een slibbodem dient een deskundige aanwezig te zijn die vissen en amfibieen, die bij het dempen tevoorschijn komen, uit het slib wegvangt. 22 5.4.2 Dempen gedeelten van sloten en beken Waar delen van sloten en beken worden gedempt of verlegd dienen aanvullende maatregelen te worden genomen om de aanwezige amfibieen en vissen over te zetten zodat ze niet bedolven worden onder het zand: Het afdammen van het te dempen slootgedeelte ongeveer 2 meter buiten de definitieve dam(men). Het graven van een gat ongeveer 50 cm onder het niveau van de bestaande sloot bodem. Vanuit dit gat wordt de sloot leeggepompt. Het verlagen van de waterstand tot 20 centimeter of lager. Door het verlagen van de waterstand zal een gedeelte van de in het water aanwezige amfibieen het water verlaten. Het wegvangen van de in de sloot aanwezige vissen en amfibieen. Het uitzetten van de gevangen dieren in geschikte wateren op 100 - 250 meter afstand. Het leggen van een dam aan de andere zijde van het gegraven gat en de tijdelijke dam doorgraven zodat de dieren die zich in het gat hebben verzameld het overblijvende deel van de sloot kunnen koloniseren. Zo snel mogelijk na het wegvangen dient de sloot te worden gedempt. Bij voorkeur binnen een dag. Bij het dempen van sloten met een slibbodem dient een deskundige aanwezig te zijn die vissen en amfibieen, die bij het dempen tevoorschijn komen, uit het slib wegvangt. 5.5 Verwijderen erfbeplantingen en/of bomen Met name binnen het agrarisch gebied kunnen in beplantingen relatief veel dieren voorkomen. Waar deze beplantingen worden aangetast dienen dan ook aanvullende maatregelen te worden uitgevoerd: Het uitvoeren van maatregelen bij voorkeur beperken tot de periode buiten het broedseizoen (maart-augustus). Controle op de aanwezigheid van amfibieen (onder hout etc.), egels, vogelnesten en vleermuizen (holle bomen). Bomen waarin vleermuizen of vogelnesten zijn aangetroffen dient men te laten staan, egels en amfibieen kan men verplaatsen naar ander struweel. Zo snel mogelijk na de controle dient de beplanting te worden verwijderd. Bomen met vogelnesten dienen na het broedseizoen te worden verwijderd, bomen die het zomerverblijf vormen van vleermuizen dient men in de winter te verwijderen. 23 5.6 Opslag zand Bij het werken met zand is het belangrijk te voorkomen dat er nestgelegenheid voor oeverzwaluwen en ijsvogels ontstaat. Hiertoe dient men het ontstaan van steilrandjes in hopen zand te voorkomen. i 24 6 Literatuur Bode, A.D., AJ. Dijkstra, B. Hoekstra, R. Hoeve & R. Zollinger. 1999. De Zoogdieren van Overijssel. Voorkomen, verspreiding en ecologie van de in het wild levende zoogdieren. Waanders Uitgevers, Zwolle. 25 1 26