samenvatting de koloniale relatie tussen nederlanders en

advertisement
SAMENVATTING DE KOLONIALE RELATIE TUSSEN NEDERLANDERS EN
NEDERLANDS-INDIË
Hoofdstuk 1: Europese expansie en de VOC(1500-1800)
In de periode 1568-1648 vocht Nederland zich vrij van Spanje. Deze gebeurtenis wordt de
opstand genoemd. Nederland werd een republiek en was zeer machtig op zee. De
Nederlanders waren zeer geïnteresseerd in Indonesië omdat er kapitalen werden verdiend met
de handel in specerijen. Ze kregen concurrentie van Spanje en Portugal. De 15e en de 16e
eeuw was de tijd van de ontdekkingsreizen. Eerst waren dit vooral Spanjaarden en
Portugezen, later ook Nederlanders. Eén van de eerste Nederlandse ontdekkingsreizigers was
van Linschoten. Hij verbleef in India, China en Indonesië. Bij terugkomst in Holland schreef
hij hierover het reisverslag itinerario. Onder invloed van zijn reisverslag nam de Nederlandse
interesse voor Azië toe. In 1595 vertrok een Nederlandse vloot onder leiding van Houtman
naar Azië. Deze tocht werd de eerste zeevaart genoemd. Deze reis werd een ramp. Slechts 87
man van de 249 man overleefden de reis. Door overdreven verhalen van de teruggekeerde
Houtman over de rijkdommen van “de Oost”(= Indonesië) werd er 1598 een tweede vloot
naar Azië gestuurd. Deze tocht was wel een succes. Rijk beladen keerden de schepen terug
naar Nederland. De concurrentie in Indonesië was fel. Nederlanders concurreerden met andere
landen en met landgenoten onderling. De Nederlandse regering(van Oldenbarnevelt) greep in
om de strijd tussen vooral Hollanders en Zeeuwen te stoppen. Om deze strijd te stoppen werd
in 1602 de VOC opgericht. Het hoofddoel van de VOC was zoveel mogelijk winst maken.
Om dit mogelijk te maken kreeg de VOC het monopolie op de handel met Indië.
De VOC was onderverdeeld in verschillende kamers( Amsterdam, Zeeland, Rotterdam, Delft,
Hoorn en Enkhuizen). Het dagelijkse bestuur bestond uit het college van de heren zeventien.
Amsterdam had 8 vertegenwoordigers, Zeeland 4 en de andere plaatsen ieder 1. Het
zeventiende lid werd beutelings gekozen uit één van de kleinere plaatsen.
Rond 1625 was de VOC de grootste handelsfirma ter wereld. Engelsen en Portugezen
verdwenen uit het oostelijke deel van de archipel. De VOC richtte zich vooral op de
Molukken, Java en Sumatra. Hier groeiden specerijen die nergens anders voorkwamen. De
VOC hield zich ook bezig inter-Aziatische handel. Om dit te regelen werden er factorijen
opgericht. Dit waren handelsposten. Er werden vermogens verdiend, onder andere met de
handel in opium. De VOC was de eerste maatschappij ter wereld die met aandelen werkte.
Iedereen in Nederland kon aandelen kopen. Er was geen minimuminleg.
De VOC kon door het monopolie optreden als een zelfstandige staat. In 1619 werd het
hoofdkantoor van de VOC op Java gevestigd. Deze plaats werd door de VOC Batavia
genoemd. De VOC was enkel uit op zoveel mogelijk winst, niet op grondbezit. De VOC sloot
verdragen met de plaatselijke vorsten. De VOC werkte met het contingentenstelsel: in ruil
voor steun kreeg de VOC een contingent(=hoeveelheid) van een bepaald
handelsproduct(bijvoorbeeld nootmuskaat). Vooral op Java werd de invloed van VOC groot.
De plaatselijke bevolking merkte bijna niks van de aanwezigheid van de machtige VOC. Ook
de Banda-eilanden waren voor de VOC belangrijk vanwege de aanwezigheid van specerijen.
Anders dan op Java waren de Bandanezen niet erg trouw aan de Nederlanders. Ze leverden
ook specerijen aan andere landen. De VOC stuurde daarom in 1621 een strafexpeditie om het
monopolie van de VOC te herstellen. Duizenden Bandanezen kwamen om het leven.
Op religieus gebied liet de VOC de mensen in Indië met rust. De Molukken vormden een
uitzonderingen. Een gedeelte van de inwoners hier waren door de Portugezen bekeerd tot het
katholieke geloof.
In eerste instantie stuurde de VOC blanke vrouwen naar Indië(= compagniesdochters). Na
1630 stopte men hiermee omdat er geen geschikte vrouwen naar Indië trokken. Trouwen met
een Inheemse vrouw werd aangemoedigd. In Indië ontstond een Indo-Europese
mengcultuur: Nederlanders gedroegen zich in hun privé-tijd zoals de Inheemse bevolking.
In de loop van de de 18e eeuw ging het bergafwaarts met de VOC. Dit kwam door Britse
concurrentie en kapitaalverlies. Ook was er binnen de VOC sprake van steeds meer corruptie.
Ambtenaren smokkelden opium aan boord van de retourvloten(vloten die terugvoeren naar
Nederland) om wat bij te verdienen. Na 1750 namen de Engelsen veel handel van de
Nederlanders over. Vele oorlogen verzwakten de positie van de republiek. Ook had de voc
gebrek aan kapitaal omdat Japan de zilverexport beperkte. Ook daalde de vraag naar
specerijen terwijl de vraag naar andere Aziatische producten(koffie, thee) steeg. De VOC
verhandelde deze pructen wel, maar had er geen monopolie over.Ondertussen bleef de VOC
dividend(winst uit aandelen) uitkeren om de aandeelhouders tevreden te houden. Hierdoor
ging de VOC failliet.
Hoofdstuk 2: Van VOC naar Cultuurselsel(1800-1870)
In 1795 vielen Franse troepen ons land binnen. Ze hielpen de patriotten aan de macht. In 1806
nam Napoleon’s broer de macht over. Hij stuurde de patriot Daendels naar Indië.Hij
reorganiseerde het bestuur in Indië. Het VOC bestuur werd vervangen door professionele
betaalde ambtenaren. Met de Inheemse vorsten hield Daendels weinig rekening omdat hij hen
ondemocratisch vond. Daendels deelde Java op in 9 districten. De vorsten kregen vanaf nu
bevelen van Daendels. Dit zorgde voor veel conflicten. In 1811 namen de Engelsen de macht
in Indië over. De Engelsman Raffles werd de baas. Hij bleef besturen zoals Daendels, behalve
op economisch gebied. De boeren mochten vanaf nu hun grond zelf bewerken en de winst zelf
houden als ze maar belasting betaalden. Deze belasting, die landrente werd genoemd,
verschilde per boer, grondsoort en gewas. Dit economische experiment werd geen succes. De
opbrengsten bleven lager dan de kosten. In 1814 kwam Indië weer in Nederlandse handen.
Van der Capellen werd gouverneur-generaal. Hij zag de Javanen als zijn gelijken. Ondanks
zijn goede bedoelingen mislukten zijn economische plannen. In 1825 werd hij ontslagen. In
1825 brak er op Java een oorlog uit. Deze oorlog zou 5 jaar duren. De Nederlanders waren zo
dom geweest om partij te kiezen bij de troonopvolging in het vorstendom van Djokjakarta. Er
waren nog meer oorzaken die zorgden voor het uitbreken van de Java-oorlog:
1. Veel misoogsten zorgden voor een opstand van de arme mensen
2. De bestuurlijk veranderingen van Daendels en Raffles hadden de invloed van de Javaanse
Teruggebracht en de invloed van de Nederlanders versterkt.
3. De Javaanse adel verloor veel geld omdat ze niet langer land mochten verhuren.
4. De tegenstander van de Nederlanders, Diponegro, presenteerde zich als religieuze leider
die opkwam voor de arme boeren. Dit bezorgde hem een massale aanhang.
In het begin verliep de oorlog slecht van NL. Diponegro gebruikte guerilla-technieken. Het
Nederlandse leger paste haar strijdwijze aan. NL ging werken met kleine eenheden die
opereerden vanuit kleine plaatsen. Ook zorgde de Nederlandse generaal De Kock ervoor dat
de adel weer land mocht verhuren. Hierdoor werd het grootste gedeelte van de Javaanse adel
weer pro-Nederlands.
In 1830 eindigde de oorlog. Ondanks een beloofd vrijgeleide werd Diponegro gearresteerd en
verbannen. Vanaf nu controleerden de Nederlanders heel Java. Financieel gezien was de
opstand een ramp voor de Nederlanders.
De tijd van het cultuurstelsel(1830-1870)
In 1830 ontwikkelde van den Bosch het cultuurstelsel. In dit stelsel speelde de Nederlandse
staat de hoofdrol. Het cultuurstelsel had de volgende kenmerken:
1.
Javaanse boeren werden verplicht om 20% van hun grond te beplanten met door de
Nederlanders bepaalde gewassen(koffie, thee, indigo)
2.
De cultures worden alleen aan het gouvernement(=het Nederlandse bestuur) geleverd. In ruil
hiervoor krijgen de boeren een door de Nederlanders vastgesteld plantloon
3.
De boeren bleven verplicht landrente te betalen. De lanrente op rijst diende lager te zijn dan
het plantloon om de koopkracht van de boeren te waarborgen.
4.
Herendiensten(= werken aan wegen e.d.) bleven verplicht
5.
De controle op het cultuurstelsel en de inning van de landrente kwam in handen van de
dorpshoofden die op hun beurt gecontroleerd werden door Nederlandse controleurs.
Zowel de dorpshoofden als de controleurs kregen als vergoeding een aandeel van de
opbrengst. Deze vergoeding werd cultuurprocenten genoemd.
6.
Het vervoer en de verkoop van de productie kwamen in handen van de Nederlandsche
Handelsmaatschappij(NHM). Dit staatsbedrijf had het monopolie hierop.
7.
De cultures werden in Nederland geveild. De opbrengst, het batig slot, ging in de
Nederlandse schatkist.
Voor- en nadelen van het cultuurstelsel 1830-1870
.Het cultuurstelsel bracht de Nederlandse staat veel winst op. Maar voor veel Javaanse boeren
betekende het cultuurstelsel een ramp omdat ze door de dorpshoofden(die cultuurprocenten
kregen) gedwongen werden steeds meer cultures aan te planten. Hierdoor ontstond er
hongersnood. Rond 1850 werd de situatie zo slecht dat de Nederlandse regering ingreep. De
teelt van suiker werd gestopt en die van indigo verminderd omdat deze gewassen teveel water
aan de bodem ontrokken waardoor de rijstteelt in gevaar kwam. De boeren kregen meer tijd
om op de rijstvelden te werken en er werden irrigatiesystemen aangelegd. Hierdoor werd het
cultuurstelsel ook voor de plaatselijke bevolking positief. De Nederlandse staat bestuurde nu
Indië. Toch was het aantal blanken zo klein dat de invloed van de Nederlanders beperkt was.
De Nederlanders hielden alleen het oppertoezicht. Het uitvoerend werk werd gedaan door de
inheemse adel. Er was dus sprake van een duaal bestuursstelsel: een stelsel met twee
bestuurlagen. Het Nederlandse bestuur werd binnenlands bestuur genoemd, het inheemse
bestuur werd inlands bestuur genoemd. De Nederlanders zagen de inheemse vorsten vanaf
nu als een soort “familie”. De hoogste Nederlandse bestuurder was de gouverneur generaal.
Indië werd opgedeeld in 20 provincies. Aan het hoofd van elke provincie stond een resident.
Hij had assistenten. Zij werden geholpen door controleurs.
Deze controleurs vormden de schakel tussen het binnenlandse en het inlandse bestuur. In de
ogen van het volk bleven de vorsten onafhankelijk. In werkelijkheid voerden ze de wensen
van het binnenlandse bestuur uit. De Inheemse vorsten(regenten) hun functies werden
erfelijk. Ze kregen cultuurprocenten en Nederlandse onderscheidingen. Nederlands-Indië was
een wingewest wat zorgde voor de welvaart van Nederland. Alles moet gericht zijn op het
maximale profijt voor het moederland. Men vond de eigen beschaving belangrijker dan die
van de inheemse. Europa had de taak om de kleurlingen beschaving bij te brengen. De
Inheemse bevolking was niet in staat om zichzelf te besturen en moest dankbaar zijn voor de
blanke leiding die de bevolking beschermde tegen de uitbuiting door de eigen vorsten. In de
loop van de 19e eeuw trekken steeds meer blanken(=totoks) naar Indie. De koloniale cultuur
werd steeds Europeser. De mengcultuur verdween geleidelijk. Aziaten en Europeanen leefden
steeds meer gescheiden van elkaar. Binnenshuis bestond de mengcultuur nog wel.
Hoofdstuk 3: Imperialisme en liberalisme(1870-1900)
Rond 1870 ontstond er een wedstrijd om Koloniën tussen Duitsland, Frankrijk en Engeland.
Nederland had niet de macht om nieuwe koloniën te veroveren. Wel ging de Nederlandse
overheid haar gezag in de koloniën die zij bezat uitbreiden. Koloniën waren rond 1870
interessanter geworden door de industriële revolutie. Kolonies konden gebruikt worden als
grondstoffenleverancier en als afzetgebied. Ook geloofden de Europeanen dat zij de taak
hadden om de blanke beschaving te verspreiden. De Engelsman Kipling noemde dit “the
white man’s burden(= de last van de blanke). In de tijd van het cultuurstelsel had Nederland
een politiek van onthouding gevoerd. Dit betekende dat men zich zo weinig mogelijk
bemoeide met het bestuur in de buitengewesten. Tegen het einde van de 19e eeuw veranderde
dit. Nederland breidde zijn gezag uit over de buitengewesten. Als breekpunt geldt de
tuchtiging van Lombok(1894). Het Koninklijk Indisch Leger(KNIL) kwam opstandelingen
tegen de vorst van Bali te hulp. Door het succes van de actie raakte de Nederlandse bevolking
enthousiast over de uitbreiding van het Nederlandse gezag met militaire middelen.Vaak
gebruikten de Nederlandse overheid het woord pacificatie(= vrede brengen) omdat dit
woord minder erg klonk dan oorlog. De langste en zwaarste oorlog was de Atjeh
oorlog(1873-1909). Door de opening van het Suez-kanaal liep het scheepvaart verkeer vanaf
nu vooral via de straat van Malakka. Om deze straat te kunnen beheersen moest Nederland
Sumatra en voora; het hier gelegen Atjeh onder haar gezag brengen. De eerste Nederlandse
actie in 1873 onder leiding van generaal Köhler liep uit op een ramp. Het KNIL had het
moeillijk tegen de de guerilla-techniek van de atjehers. Uiteindelijk wist generaal van Heutsz
Atjeh te pacificeren. In 1928 besloot men in Amsterdam een stambeeld van van Heutsz te
plaatsen. Vooral de socialisten waren hier in eerste instantie tegen. In 1935 werd het
stambeeld toch geplaatst. Vanaf dat moment is het standbeeld altijd omstreden geweest.
Vooral in de jaren ‘60(damn hippies!) was de weerstand tegen het standbeeld groot.
Vanaf het midden van de 19e eeuw hadden de liberalen in Nederland veel politieke invloed.
De liberalen, met onder hen Douwes Dekker(schrijver Max Havelaar), wilden dat er zo snel
mogelijk een einde kwam aan het cultuurstelsel en dat de kolonie werd geopend voor
particulier initiatief. Door de invoering van onderstaande wetten kwam er een einde aan het
cultuurstelsel:
1. De mijnwet: vanaf nu mochten particulieren naar bodemschatten zoeken
2. De suikerwet: afschaffing van de suikercultures
3. De agrarische wet: particulieren konden land pachten. Inheems bezit werd beschermd.
Door de nieuwe wetgeving nam het aantal plantages sterk toe. Ondernemers kregen steeds
meer aandacht voor de buitengewesten. Rond 1900 werden de buitengewesten voor de export
al belangrijker dan Java. De planters legden zich toe op de exploitatie van palmolie, rubber en
tabak. Vooral op Sumatra ontstond een welvarend landschap vol plantages waar veel winst
werd gemaakt. Dit werd het wonder van Deli genoemd. De planters verkregen hun
startkapitaal veelal van de Nederlandse Handelsmaatschappij(NHM). Na verloop van tijd
hadden de meeste planters deze lening terugbetaald en waren ze zelf de baas over hun
plantage. In Nederland ontstond er onder druk van de planters industrie die de Indische
grondstoffen kon verwerken: In Amsterdam werd suiker geraffineerd en in Brabant ontstond
er tabaksindustrie. De NHM investeerde veel geld in de Twentse katoenindustrie. De katoen
kwam uit Indië, de NHM had hierop een monopolie. Hieraan kwam in 1874 een einde toen de
regering Thorbecke(liberalen) de beschermende maatregelen voor onze textielindustrie
afschaften. Nederlands-Indië bestond uit 13.000 eilanden. Transport was dus erg belangrijk.
In 1888 werd de Koninklijke Paketvaart Maatschappij(KPM) opgericht. Dit bedrijf kreeg van
de Nederlandse regering het monopolie op het vervoer van goederen en personen binnen
Nederlands-Indië. De KPM werd gebruikt voor de uitbreiding van het Nederlandse gezag over
de buitengewesten. De troepen van het KNIL werden met schepen van de KPM vervoerd.
Sociale veranderingen voor Inheemse bevolking door het verdwijnen van het cultuurstelsel:
1.
Inheemse boeren gaan ook rubber en kopra produceren en overtreffen de Europese
concurrentie.
2.
Hierdoor ontstaat er een laag van Chinese tussenhandelaren die de producten van de
Inheemse boeren op de wereldmarkt verkopen. Zij voorzagen de boeren ook van informatie
over de landbouwprijzen, beste plantmethodes en indien nodig kredieten.
3.
In 1902 werden de herendiensten(= verplicht werk aan wegen e.d. voor plaatselijke vorsten
of de Nederlanders) afgeschaft. Dit zorgde in bepaalde gebieden voor problemen omdat men
dit zag als een breuk met de traditie. Door voorschotten van landbouwbedrijven gingen de
boeren akkoord.
4.
Veel Javanen verhuisden door een economische crisis, bevolkingsgroei en achtergebleven
rijstproductie rond 1880 naar Sumatra. Hier was werk en ruimte in overvloed op de plantages.
Er was zoveel werk dat de planters Chinezen lieten komen. Deze Chinese contractarbeiders
werden koelies(= chinees voor zware arbeid) genoemd. Hun bestaan leek op dat van slaven.
In 1880 kregen ze het nog slechter door de koelie-ordonnantie: een reeks maatregelen van de
regering met betrekking tot verzorging, betaling en bestrafing van koelies. De poenale
sanctie gaf de planter het recht een weggelopen koelie te bedreigen met zware
gevangenisstraf.
Tussen 1880 en 1900 kwamen er steeds meer immigranten uit NL. In de 20ste eeuw nam het
aantal nieuwkomers(= totoks) nog sterker toe. Dit kwam door de verbeterde transport- en
communicatiemogelijkheden. De nieuwkomers bleven zich oriënteren op Europa. De
gemengde samenleving verdween. De blanken noemden de tijd rond 1900 tempo doeloe: de
goede ouwe tijd. De blanken hadden het goed en leefden steeds meer gescheiden van de
inheemsen.
Hoofdstuk 4A: De tijd van de wereldoorlogen(1900-1940)
Rond 1900 verandert het Nederlandse koloniale beleid onder invloed van Douwes
Dekker(Multatuli) en Abraham Kuijper van de ARP. Vanaf nu leeft bij de Nederlandse
regering de voogdijgedachte: de inlanders moet beschaving worden bijgebracht, ze moeten
worden opgevoed tot zelfstandigheid. In 1901 leidde dit tot de ethische politiek:
1. Indië werd financieel onafhankelijk. Niet langer ging de winst naar Nederland
2. Het Nederlandse bestuur in de buitengewesten moest worden uitgebreid
3. Scholing moest de Inheemse bevolking emanciperen: uiteindelijk bestuur zelf doen
4. De decentralisatiewet van 1903 moest ervoor zorgen dat inheemsen meer invloed kregen in
het bestuur van hun streek: dit mislukte.
5. Door de oprichting van de volksraad in 1916 kreeg de inheemse bevolking ook enige
invloed op het bestuur van de gehele kolonie. Er was vooral sprake van advies, het
uiteindelijke gezag had nog steeds Den Haag.
6. Steeds meer Nederlandse ambtenaren probeerden de inheemse bevolking “op te voeden” in
de verschillende departementen. De bevolking ervoer dit als bemoeienis.
De ethische politiek hinkte op twee gedachten: aan de ene kant wilde men de bevolking
opvoeden tot meer zelfstandigheid, aan de andere kant was men niet van plan de band tussen
het moederland en de kolonie te verbreken. De ethische politiek zorgde voor positieve
veranderingen op sociaal-economisch gebied. In 1902 greep de NL regering op Java in om de
afnemende welvaart onder de bevolking te stoppen. Boeren kregen kredieten waarmee het
landbouwareaal(=landbouwgrond) werd vergroot door middel van irrigatie en infrastructuur.
Ook stimuleerde men Javaanse boeren om vrijwillig te verhuizen naar Sumatra. De welvaart
steeg. Voor de contractarbeiders(koelies) veranderde er weinig. Zij bleven het slecht hebben.
In 1902 publiceerde van den Brandt “De miljoenen van Deli”. Dit boek was een aanklacht
tegen de slechte behandeling van de koelies. Hierdoor startte de Nederlandse regering een
onderzoek naar de misstanden op de plantages. Dit onderzoek, het Rhemrev-rapport schokte
de minister van koloniën zo dat hij het geheim liet houden. Wel nam hij maatregelen om de
toestand van de koelies te verbeteren. Het bestuur en de politie kregen versterking en in 1907
kwam er een arbeidsinspectie. Ook de kerk was actief in Indië met zendingswerk. Ze hielden
zich vooral bezig met onderwijs en gezondheidszorg. Door hun kleine aantal was hun invloed
beperkt. Ze hebben veel humanitair werk verricht zoals het bestrijden van ziektes.
Onder invloed van de ethische politiek werd het onderwijs voor de inheemse bevolking enorm
uitgebreid. Kinderen van de elite volgden Europees onderwijs, mensen met minder geld
stuurden hun kinderen naar de Hollands-Indische school. Na het voltooien van deze school
kon je alsnog Europees onderwijs volgen. Er kwam zelfs een technische hogeschool in
Bandoeng. Het analfabetisme daalde. Er waren ook Karenti-scholen. Deze dochter van een
Javaanse regent zorgde voor meisjesonderwijs. Ze zette zich in voor vrouwenemancipatie.
Door de ethische politiek Europeaniseerde Indië steeds meer. In de steden ontstonden wijken
met Europese modelwoningen. Er kwamen steeds meer Nederlandse ambtenaren en
zakenleiden. Door de toevloed van totoks(=nieuwkomers) nam de spanning met de Inheemse
bevolking steeds verder toe.
Economie(1900-1940)
Van 1900 tot 1930 was er een enorme economische groei. Dit was te danken aan de
opbrengsten van traditionele handelsgewassen zoals thee en suiker, maar ook rubber en kopra
uit sumatra. Ook Inheemse boeren profiteerden van deze groei. De koloniale economie was
wel eenzijdig: er werden vooral agrarische producten geëxporteerd. Dit maakte de economie
gevoelig voor prijsschommelingen op de wereldmarkt. De economische wereldcrisis van 1929
sloeg in als een bom. De export liep tot minder dan een derde terug. Veel mensen verloren
hun baan en de lonen daalden met 60 procent. In 1933 kwam in Nederland Colijn aan de
macht. Hij voerde een aanpassingspolitiek: lonen en prijzen moesten worden verlaagd om de
Nederlandse producten weer aantrekkelijk te maken in het buitenland. Om dit te kunnen
bereiken moest de regering bezuinigen. Dit zorgde voor nog meer werkelozen, ook in Indië.
Tenslotte wilde Colijn de gouden standaard van de gulden en Indische gulden niet loslaten
waardoor de waarde van onze munt kunstmatig hoog bleef. Hierdoor werden Nederlandse
producten voor het buitenland juist duurder omdat andere landen de waarde van hun munt wel
hadden verlaagd. Pas in 1936 ging het iets beter, toen de gouden standaard werd losgelaten. In
de volksraad was er veel verzet tegen de bezuinigingen van Colijn. Soetardijo kwam met een
petitie om ervoor te zorgen dat Indië meer economische zelfstandigheid kreeg. De
Nederlandse regering wees deze petitie van de hand.
Nationalisme(1900-1940)
Het Indonesische nationalisme ontstond in de 20ste eeuw onder jonge intellectuelen. Op
Europese scholen maakten ze kennis met begrippen als vrijheid, democratie en
zelfbeschikkingsrecht. Ze wilden deze zaken ook voor Indonesië. In het begin van de 20ste
eeuw werden de eerste nationalistische organisaties opgericht. De eerste was boedi oetomo
op Java. In 1912 ontstond Sarekat Islam. Zij streefden meer naar zelfbestuur. Het
Nederlandse bestuur accepteerde beide organisaties omdat ze niet opriepen tot opstand. In
1920 ontstond de Partei Kommunis Indonesia(PKI). Zij wilde Indonesische
onafhankelijkheid en de val van het kolonialisme. Haar aanhang groeide snel omdat de
communisten veel acties ondernamen om de omstandigheden van de arbeiders te verbeteren.
In 1926 en 1927 begon de PKI een opstand op Java en Sumatra. Het gouvernement verbood
de partij en verbande 1300 communisten naar een starfkamp in Boven Digoel. In 1929 werd
de Partei Nasional Indonesia(PNI) opgericht. Leider van deze partij was Soekarno. Hij
wilde een nationalistische partij voor alle Indonesiërs. Soekarno wilde geen geweld
gebruiken. Zijn grote voorbeeld was Ghandi. Ook de PNI werd hard aangepakt. Soekarno
werd voor 4 jaar verbannen. In 1933 kwamen Inheemse marinemensen aan boord van het
schip “De zeven Provinciën”in opstand tegen bezuinigingen op hun salaris. Dit gaf veel
Indonesiërs hoop dat een opstand tegen Nederland uiteindelijk zou kunnen slagen. De
Nederlandse overheid trad hard op tegen het Indonesische nationalisme. Politieke partijen
werden verboden en de pers werd gecensureerd. De rust keerde tijdelijk terug.
De tijd van de wereldoorlogen(1940-1949)
In mei 1940 werd Nederland bezet door de Duitsers. Nederlands-Indië bleef vrij. De
Indonesische nationalisten gaven aan in deze tijd van crisis de Nederlanders te willen steunen.
In 1941 deed de Nederlandse regering een vage belofte over toekomstige zelfstandigheid.
Veel nationalisten waren hierover teleurgesteld. In 1942 werd het KNIl na een uiterst korte
strijd door de Japanners verslagen. Het beeld van de onoverwinnelijke blanken lag aan
diggelen. De anti-Nederlandse gevoelens werden door de Japanners versterkt. Er onstonden
militante jeugdorganisaties. De Japanners zorgden voor emancipatie van de Indonesiërs
doordat er nu meer Indonesiers functies kregen binnen het bestuur en de economie. Alleen op
de hoogste bestuursfuncties zaten Japanners. Nederlandse krijgsgevangen werden door de
Japanners ingezet als werkslaven. Ook Nederlandse burgers en mensen met gemengd bloed
hadden het slecht. Ze kwamen in interneringskampen terecht. Deze kampen werden ook wel
jappenkampen genoemd. Hierdoor verdween de macht en invloed van de Nederlanders in
Indië volledig. De Indonesische nationalisten maakten hier gebruik van. In 1942 had
Soekarno een gesprek met de Japanners. Hij werd de volksleider van Indonesië. In ruil
hiervoor moest hij de Japanse bezetter helpen. Naarmate de oorlog voor Japan slechter verliep
kregen de nationalisten steeds meer toezeggingen. In ruil hiervoor voorzag Soekarno de
Japanners van Romusha’s(= dwangarbeiders). Zij werkten veelal onder slechte
omstandigheden voor de Japanners. Hierdoor verdween de pro-Japanse stemming onder de
bevolking. Op 7 augustus 1945 lieten de Japanners weten dat ze Indonesië op 18 augustus de
zelfstandigheid wilden geven. Japan gaf zich echter op 15 augustus over. Op 17 augustus
1945 riepen Soekarno en Hatta alsnog de onafhankelijke republiek Indonesië uit. Na de
onafhankelijkheidsverklaring volgde een periode van volkomen chaos. Er waren geen
Nederlandse troepen. Dit zou zo voortduren tot mei 1946! Deze periode staat ook wel bekend
onder de naam bersiap periode(= wees paraat). In deze periode vielen radicale nationalisten
overal de Nederlanders en Indische Nederlanders aan. Deze nationalisten werden permoeda’s
genoemd. Tijdens de oorlog, op 7 december 1942, had koningin Wilhelmina in een toespraak
de koloniën meer zelfstandigheid beloofd. Wel moest eerst het koloniale gezag worden
hersteld. Soekarno werd gezien als een landverrader. Omdat het gezag van de Nederlanders
zwak was, werd er in 1946 toch onderhandeld tussen de Nederlanders en de republiek onder
Soekarno. Dit leidde tot het akkoord van Linggadjati: Nederland erkende het gezag van de
republiek over Java, Madoera en Sumatra. In ruil beloofde de republiek mee te werken aan
een “Verenigde staten van Indonesië”: dit zou een federatieve staat worden die bestond uit
drie gelijkwaardige deelstaten: de republiek, Borneo en Oost-Indonesië. Nederland en de
verenigde staten van Indonesië zouden gaan samenwerken in een staatsrechtelijke unie.
Nederland en de republiek bleven echter ruzie maken over de uitleg van het akkoord. De
republiek voerde guerilla acties uit tegen de Nederlanders en Nederland zond 150.000
soldaten. Op 21 juli 1947 kwamen de Nederlandse troepen in actie tegen de republiek. Tijdens
de eerste politionele actie(klink als politie optreden was in werkelijkheid gewoon een oorlog)
ook wel bekend als operatie product veroverde Nederland een gedeelte van het grondgebied
van de republiek. De republiek noemde deze actie de eerste agressie. Militair gezien was de
actie een succes. Politiek gezien echter niet. De regering van de republiek bleef intact. Op 18
december 1948 vond een tweede politionele actie plaats. Het Nederlandse leger bezette de
hoofdstad van de republiek Djokjakarta en nam Soekarno en Hatta gevangen. Militair gezien
weer een succes. Maar het buitenland en vooral de VN en de VS keurden de Nederlandse
acties af. De Amerikanen dreigden de Marshallhulp aan Nederland stop te zetten indien
Nederland niet met de nationalisten wilde praten. Nederland zwichtte en in december 1949
kwam het tot de soevereiniteitsoverdracht(= zelfstandigheid). Veel Nederlandse soldaten
keerden verbitterd terug naar huis. Ze hadden het gevoel dat ze voor niks gevochten hadden.
Hoofdstuk 5: Van Nederlands-Indië naar Indonesië(1949-1963)
Door de koude oorlog waren de Amerikanen doodsbang dat de koloniën die zich vrijvochten
zouden kiezen voor het communisme. Amerika deed er alles aan om de volkeren in azië te
vriend te houden. Vandaar ook dat Nederland in 1949 gedwongen werd om Indonesië zijn
zelfstandigheid te geven. Van de verenigde staten van Indonesië en een unie met Nederland
kwam niks terecht. Al in 1950 ruilde Indonesië de federale structuur in voor een eenheidsstaat
onder leiding van Soekarno. De unie tussen Nederland en Indonesië hield het langer uit.
In de beginperiode had de regering Soekarno het moeillijk. Indonesië was nog steeds gevoelig
voor prijsschomelingen op de wereldmarkt van agrarische producten. Nog steeds was de helft
van de export en import in handen van Nederlanders. Ook moest Indonesië nog schulden aan
Nederland afbetalen. Bovenop deze problemen kwam een enorme bevolkingsgroei. Hierdoor
ontstond een trek van het platteland naar de steden. Ondanks de aanwezigheid van veel olie
kwamen de opbrengsten hiervan niet ten goede aan de bevolking omdat er enorm veel
corruptie was. Ook Soekarno zelf was erg corrupt. De democratie in Indonesië werkte niet
goed door teveel ambtenaren en steekpenningen. Soekarno trok met de hulp van het leger
steeds meer macht naar hem toe. Het leger kreeg bestuurlijke en economische taken, de macht
van het parlement werd uitgehold. Vanaf 1959 was er sprake van een “geleide democratie”:
Soekarno bestuurde samen met het leger het land.
De relatie tussen Nederland en Soekarno bleef moeillijk omdat mensen in Nederland hem nog
steeds zagen als een collaborateur. Soekarno bleef zich ook na 1949 afzetten tegen de
Nederlanders in Indonesië. Tussen 1949 en 1952 verlieten honderduizend mensen Indonesië.
Het ging hier om Nederlanders en Indische Nederlanders(mensen van gemengd bloed). De
Indische Nederlanders brachten de Indische keuken en de Indo-rock terug naar Nederland.
In 1956 maakte Soekarno een einde aan de unie met nederland. Het Nederlands werd in
Indonesië verboden. Ook Nederlandse bedrijven werden aangepakt. In 1958 werden alle
Nederlandse bedrijven genationaliseerd(= kwamen in handen van de Indonesische
overheid). Deze nationalisatie was schadelijker voor Indonesië zelf dan voor Nederland waar
de economie in de jaren ’60 uitstekend draaide. Ook op politiek gebied was Indonesië
onrustig. In 1950 riepen de Molukkers de RMS uit, de vrije republiek der zuid-Molukken.
Soekarno viel de Molukken binnen en sloeg de opstand neer. De molukse soldaten van het
KNIL werden “tijdelijk” naar Nederland overgebracht. Maar door de mislukte opstand
konden ze niet meer terug. In Nederland werden ze door de regering slecht behandeld. De
tweede generatie Molukkers vroeg om aandacht door een treinkaping en de bezetting van een
basisschool. Eén gebied uit de Indonesische archipel was Nederlands gebleven: Nieuw
Guinea. Nederland wilde op termijn de papoea’s zelfstandigheid geven. Soekarno was het
hiermee niet eens. Hij kon rond 1960 wel een buitenlandse vijand gebruiken want het ging
slecht met de economie. In 1960 zegde Soekarno de diplomatieke relatie met Nederland op.
Twee jaar later stuurde Indonesië militairen naar Nieuw-Guinea. Weer kwam het tot
gevechten. De amerikanen grepen in en stelden het gebied onder gezag van de VN. De
Papoea’s kregen niet de beloofde zelfstandigheid en verzetten zich tot de dag van vandaag
tegen de Indonesische regering.In 1963 werden de diplomatieke relaties tussen Nederland en
indonesié hersteld. Toch bleven de oude tegenstellingen tussen beide landen opspelen, ook
nadat Soekarno was vervangen door Soeharto bleef de relatie slecht.
Download