Beste Mensen,

advertisement
maandblad Onder Ons nr 8 dd oktober 2005
Prof. Dr. Ir. Frans Coninx:
“KUNT U LEREN LIPLEZEN?”
Technisch kan men voor slechthorenden nog altijd niet de voorwaarden creëren die ‘normaal’ verstaan in
àlle omstandigheden mogelijk maken. Daarom zal liplezen onontbeerlijk blijven. (Wij houden het bij de
ingeburgerde term: liplezen, wel wetende dat spraakafzien meer de lading dekt).
Onze spraak is echter niet gemaakt om gezien te worden. Daarom is het niet evident dat wij al die klanken
kunnen waarnemen. Gelukkig zijn daar een aantal factoren die dat liplezen vergemakkelijken.
Over de mogelijkheden en moeilijkheden die het leren liplezen met zich meebrengen heeft Prof. Dr. Ir.
Frans Coninx zich jarenlang gebogen aan de dovenschool van Sint-Michielsgestel in Nederland. Sinds
geruime tijd werkt hij hoofdzakelijk aan de universiteit van Keulen en als audioloog- audiopedagoog in
Solingen, Duitsland. Hieronder vindt u een synthese van zijn toespraak nav de viering van 50 jaar Onder
Ons op 23 april j.l. in Antwerpen.
EARth of EYEth? - Als je naar het Engelse woord voor aarde kijkt – EARTH – zie je daarin de drie letters van het
woord EAR (oor). Op deze aarde hebben zich verschillende talen ontwikkeld en ook taalsystemen ontwikkeld. Talen,
of het nu om Engels of Nederlands gaat, zijn echter niet ontstaan om gezien te worden maar om gehoord te worden.
Vooraleer je leert lezen - we hebben het over kinderen van nog geen vijf jaar oud – krijgt het taal enkel aangeboden
onder vorm van gesproken woorden die appel doen op zijn gehoor. Taal is dus, als produkt van onze evolutie, een in
wezen acoustisch gegeven. De meest voor de handliggende oplossing voor het toegankelijk maken van taal voor
slechthorenden situeert zich daarom ook op het auditieve vlak: men gaat proberen het gehoor zoveel mogelijk te
herstellen/ aan te vullen via hoorapparaat, CI, ringleiding in de zaal enz.. Maar waar dit niet of onvoldoende mogelijk
is, dient zich een alternatieve strategie aan. Die bestaat erin dat je beroep doet op een visuele taal. Hierbij denkt men
vaak in eerste instantie aan gebaren(-taal). En meteen zijn we beland bij een bekend spanningsveld: dat tussen
voorstanders van EARth en zij die onze planeet liefst zouden omdopen tot EYEth (naar “eye” : Engels is voor “oog)…
Visuele communicatie - Maar visuele communicatie is ruimer dan dat. Denk aan de geschreven neerslag van de
(gesproken) taal. Je kan neerschrijven wat je wil zeggen. Dat is wat op grotere schaal gebeurt als een schrijftolk het
gesprokene intikt op een laptop, zodat het kan worden geprojekteerd op een scherm in een zaal. Tenslotte is er het
liplezen zelf. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is dit niet iets dat je helemaal van nul af aan moet leren,
eens je slechthorend wordt. Iedereen doet het, ook mensen die goed horen. Wie niet goed meer hoort, doet meer
beroep op het liplezen dan wie wel goed hoort. En een goedhorende gaat in een lawaaërige omgeving extra op het
mondbeeld van zijn gesprekspartner letten (die misschien ook een ietsje meer articuleert?) om het verlies aan
verstaan te compenseren. Blindgeboren kinderen die goed horen, hebben in het begin een wat vertraagde
taalontwikkeling. De reden? Ze horen wat hun ouders zeggen maar ze kunnen hun mondbeeld niet waarnemen. Wat
aantoont dat liplezen behalve “gebruikelijk” ook essentieel in de taalontwikkeling. Maar betekent dit dat we daarom de
naam van onze aarde in het Engels moeten veranderen?
Context-informatie - De context waarin informatie wordt opgenomen (gehoord, gezien, …) blijkt mee bepalend te zijn
voor de kwaliteit van de waarneming zelf. Een en ander werd op het symposium nav het vijftigjarig bestaan van de
vereniging Onder Ons uitgetest in de zaal van het provinciehuis te Antwerpen. Het publiek kreeg gedurende 2
seconden een woord te geprojekteerd op een scherm. Niemand wist welk woord hij of zij precies had gezien. Een
aantal mensen herkenden wel dat het een woord was in eenScandinavische taal. Dat herken je dus wel maar meer
niet. Bij een volgende dia werd hetzelfde woord – eigenlijk waren het er twee – nog eens 2 seconden lang getoond,
maar dit keer tegen een achtergrond van een spoorwegstation. Het bleek om een opschrift te gaan dat hoorde bij een
hoogspanningskabel boven het spoor. Zodoende begrepen een aantal mensen dat het Skandinaafs zoiets betekende
als “levensgevaarlijke leiding”. Bij een tweede test werd er gespeeld met het woord “Benedictus 16”, de toen pas
verkozen nieuwe paus. Dat woord werd getoond als BE**DIC**S. Het ging dit keer om informatie die erg actueel was
en als zodanig nog vers in het geheugen zat. Eerst werd het woord geprojecteerd met een aantal ontbrekende letters.
Daarna werd het in een zin geplaatst. Maar zelfs zonder die zin, raadden vrij veel mensen reeds dat het ging om de
naam van de nieuwe paus. Tenslotte kan nog verwezen worden naar verstaanbaarheidstesten bij CI (cochleaire
implant): hierbij liggen de scores beter voor zinnen dan woorden. Woorden lijken eenvoudiger dan zinnen, maar
zinnen verschaffen extra-informatie die je in de (auditieve) waarneming heel goed van pas komt. Hoe slechter je
hoort, hoe meer je afhankelijk bent van die extra-informatie uit de context.
Spraak herkennen - Uit wat voorafgaat, zal al wel duidelijk zijn dat liplezen nauw verwant is met het herkennen van
dingen. Je herkent in een flits als een woord in een andere taal wordt aangeboden dan je moedertaal, ook al heb je
niet begrepen wat het betekende. Je herkent een opschrift boven een hoogspanningskabel van een spoorwegstation
als zijnde een waarschuwing voor een elektrische ontlading. En je herkent de betekenis van een woord uit de zin
waarin het voorkomt. Herkennen impliceert echter eerst “kennen”. Je kan niets herkennen, tenzij je het al ooit tevoren
hebt opgeslagen in je geheugen zodat je er nu kan naar verwijzen als iets “bekends”. Je moet woorden dus kennen
1
maandblad Onder Ons nr 8 dd oktober 2005
om ze te kunnen herkennen. Meestal versta je iets waarmee je vertrouwd bent – dwz wat je al lang en vrij grondig
kent – veel sneller en beter dan iets dat nog helemaal nieuw is. Een wielrennersfanaat zal perfect een verhaal over de
ronde van Frankrijk kunnen volgen, terwijl iemand die liever vogels gaat observeren in de vrije natuur daar niets over
kan navertellen. En vice-versa uiteraard. Optimale omstandigheden zorgen ervoor dat je 100 procent van de
spraakklanken effektief hoort. In de praktijk kan je echter met veel minder dan die 100 procent “horen” verstaan wat er
wordt gezegd.
De Benedictus-test - Neem nu spraakklanken als BE en DIC en S (uit het woord “Benedictus”): deze worden
waargenomen. De ontbrekende klanken (NE en TU) worden evenwel vlotjes ingevuld omdat het pausnieuws nog vers
in het geheugen zit. We hebben kennis en we hebben woorden om die uit te drukken. Die kennis en die woorden
zitten in het langetermijn geheugen opgeslagen. Het is dat langetermijn geheugen dat wordt aangesproken als je niet
100 procent van de klanken hebt waargenomen (gehoord of gezien). De informatie wordt vandaaruit opgerakeld naar
het meer recente geheugen (het werkgeheugen ahw) en gecheckt. Als de informatie klopt tussen wat al dieper
weggeborgen zit en wat je onlangs hebt geleerd/vernomen, dan gebeurt er zoiets als spraakherkenning. Je zou
letters als “BE” en “DIC” ook kunnen aanvullen met woorden als Benefiet of DICtee. Dat je in plaats daarvan teruggrijpt naar informatie uit de actualiteit – de nieuwe paus – is omdat die informatie beter past bij informatie die je sedert
kort in je geheugen hebt opgeslagen. Woorden uit de actualiteit en/of uit de context vinden nu eenmaal sneller hun
weg van het langetermijn geheugen naar je werkgeheugen dan woorden uit een verouderde of niet relevante context.
30% laat zich liplezen - Vergelijken van wat je kent (van vroeger ) en wat je nu waarneemt (hoort) en daaruit
besluiten trekken omtrent de betekenis van wat je hoort, is hersenwerk. Maar dat werk is wel afhankelijk van wat je
oren opnemen aan te verwerken informatie. Als die het laten afweten, dan kan je aanvullen met je ogen: je kijkt naar
de mondbewegingen en de mimiek van de spreker en vult daarmee de leemten in de auditieve informatie op.
Probleem is echter dat slechts 30% van alle klanken zich van de lippen laten aflezen. Bij het klankentgrio ba-pa-ma
hoor je de medeklinkers als verschillend maar qua mondbeeld kan je niet van elkaar onderscheiden. Verder zijn er
volledig onzichtbare klanken, die achteraan in de mondholte worden gevormd. Tenslotte zijn er ook nog de variabele
klanken: die veranderen al naargelang de klanken die eraan voorafgaan of die erop volgen. Alles bij elkaar is dus
slechts een 30 % van het gesprokene visueel waarneembaar. Vraag is: kan je die armzalige 30% verhogen naar 48 of
50% ? En zo ja, hoe doe je dat? Hieronder bekijken we drie terreinen waarop wel degelijk verbetering haalbaar is
door middel van oefenen: onderdelen die wel degelijk kunnen worden verbeterd door oefening: (1) het optimaliseren
van de omstandigheden van een gesprek, (2) het verrijken van de woordenschat als referentie voor wat je hoort en (3)
geheugentraining.
Wat kan je oefenen? - Vooreerst kunnen de omstandigheden worden geoptimaliseerd in functie van het liplezen.
Hierbij denken we aan: liever geen snor, een goede belichting op het aangezicht van de spreker, de micro onder je
lippen houden ipv ervoor… Je moet je gesprekspartner dan wel attent maken op het feit dat hij beter ergens anders
staat of zit, of zich niet met zijn rug naar je keert, of dat hij zijn micro niet voor zijn mond houdt… Het komt er dan op
aan om dergelijke dingen te leren vragen op een sympathieke manier. Je kan je woordenschat verrijken, zodat je
meer achtergrondinformatie hebt om uit te putten. Wie niks nieuws heeft gevolgd eind mei j.l. en/of de naam
“Benedictus” nog nooit gehoord heeft, zal ook niet slagen in de hoger aangehaalde test. Lezen is zowat de beste
training voor liplezen: kranten, boeken, eender wat. Door je woordenschat op peil te houden en de actualiteit bij te
houden, blijf je de context verstaan – of kan je die desnoods raden - om wisselende thema’s te kunnen volgen. (De
perfectionist – hij/zij die 100 procent zekerheid eist – is iemand die het moeilijk zal hebben met liplezen, omdat dit nu
en dan raden impliceert.) Een slechthorende partner even aangeven waarover een conversatie – voetbal, koken, een
tv-programma – kan vaak al een hele stap vooruit zijn in de richting van het kunnen volgen van het gesprek. Tenslotte
kan het ook geheugen worden getraind. Het heeft geen zin om telefoonboeken vanbuiten te leren. Maar iets zoals
kruiswoordraadsels of woordpuzzels oplossen, is een prima oefening voor je “werkgeheugen”. Een andere mogelijkheid is het lezen (= horen) van gesproken boeken (via websites, CD’s, cassettes). Er is dus trainingsmateriaal in
overvloed aanwezig op de markt. Als je een tekst op een CD of cassette beluistert en tegelijk naleest op een blad
papier, merk je pas hoe je bepaalde woorden of woordcombinaties verwacht vooraleer je ze effectief hoort. Het lijkt of
je “dubbel” bezig bent – met oor én oog – en dat is ook enigszins zo. Maar zodoende oefen je het koppelen van wat je
hoort en wat je ziet en sla je dingen extra stevig op in je geheugen. Deze oefening doe je ook als je de krant hardop
leest of laat voorlezen terwijl je zelf met je vinger de woorden en zinnen volgt
synthese van toespraak nav symposium 50 jaar Onder Ons – Antwerpen, 23/04/2005 - ldk
2
Download