In memoriam - Handboek GKV

advertisement
510
IN MEMORIAM
IN MEMORIAM
DS. MARINUS HEEMSKERK
3 december 1936 - 24 november 2012
Leiden en Kampen
Collega Rien Heemskerk overleed 24 november 2012
in het ziekenhuis in Harderwijk, kort voor zijn 76ste
verjaardag. In 2002 was hij met emeritaat gegaan en
hij genoot in overwegend goede gezondheid rustige
jaren met zijn vrouw in hun appartement in Nijkerk.
Tot vorig jaar raadselachtige buikklachten hem ineens
ernstig ziek maakten. Opname in het ziekenhuis
volgde en hij ging een ingrijpende operatie tegemoet.
Een tijd van spanning en bezinning. Hij keek terug op
zijn leven en vertrouwde zich toe aan zijn hemelse
Vader. Na de operatie zette het aanvankelijk herstel
niet door; integendeel: ineens kwam er een pijnlijk
snel einde en de Here nam hem tot zich. Rien had zich
uitgesproken: Gods genade was hem genoeg.
In de crisisjaren, de jaren dertig van de twintigste eeuw, zag Rien het levenslicht op
3 december 1936 als zoon van Arie Heemskerk en Adriana (Sjaan) de Rijk. Hij was
hun eerste en zou ook hun enige kind blijven. Vader Heemskerk dreef een groentezaak aan de Herengracht in Leiden. Tussen groente en fruit groeide Rien op, maar
hij onderging er ook de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog: zelfs in het gezin
van de groenteman werden in de hongerwinter bloembollen gegeten.
Waarom ging Rien niet in het spoor van zijn vader? De Here had al vroeg de
begeerte in zijn hart gelegd naar het werk van predikant. En daarom stuurden zijn
ouders hem na de lagere school naar het stedelijk gymnasium in Leiden. Zij waren
intussen in 1944 meegegaan met de Vrijmaking, en zo kwam het dat de negentienjarige Rien in 1955 vertrok naar de ‘School van de kerken’ aan de Broederweg in
Kampen.
In 1955 aan de studie begonnen behoorde hij tot de generatie collega’s die magere
jaren in Kampen beleefden: in die tijd schommelde het totale aantal studenten in
Kampen rond de 20 (Rien kwam aan in een jaar met 6 studenten, volgende jaren telden 5, 7, 2 en uiteindelijk maar één student). De vrijgemaakte intelligentia aan de
grote universiteiten spotte een beetje met het ‘Kamper seminarie’, en prof. Kamphuis vergeleek die gene-ratie later eens met Israëls leiders van na de ballingschap:
uit het vuur gerukt brandhout. Maar het waren misschien wel juist mee die omstandigheden die aan deze mannen trouw en dienst en liefde voor de kerk van Christus
leerden. Rien kreeg onderwijs van de professoren P. Deddens en zijn opvolger J.
Kamphuis, en verder Doekes, Jager, Schilder en Veenhof, en van de lectoren Buwalda, Lettinga, Mulder en Wielenga. Hij was een student die graag diep op de stof
inging: zijn eerstejaarsexamen, zijn ‘propjes’, kostte hem ruim een jaar. Intussen genoot hij bijzonder van het studentenleven en hij deed vanaf het begin volop mee, zodat we hem in allerlei functies zien opereren, in studiekringen, dispuut en studentencorps. Hij liet de amici genieten van zijn onderkoelde humor in kritische
IN MEMORIAM
511
lezingen en als monitor. Later zou hij ook in familiekring en op familiefeesten dit
talent niet ongebruikt laten. In een tijd waarin de studenten weinig of geen training
kregen in het produceren van wetenschappelijk werk, zette hij eerste voorzichtige
stappen op dat terrein in een wetenschappelijke lezing voor het corps over ‘The Social Gospel Movement’ – hij had niet voor niets een belangrijke rol vervuld in de
‘zendingsclub’ onder leiding van lector Wielenga. Het waren ook de jaren waarin
groeiende kerkelijke spanningen hun tol gingen eisen in de verhoudingen in Kampen.
In die Kamper studententijd groeide er een hechte vriendschap met de jaargenoten
Jaap Geertsema en Johan Post en met Kees Kapteyn, een vriendschap die bleef: in
2005 gingen drie echtparen op bezoek bij Jaap en Anneke Geertsma, die al jaren
hun plaats gevonden hadden aan het College in Hamilton Canada.
Zoals gebruikelijk ging Rien na vier jaar uit Kampen terug naar Leiden om thuis af
te studeren. Hij speelde daar als gastlid een actieve rol in de jonge gereformeerde
studentenvereniging en hij hielp ook nog ruim een jaar zijn vader in de groentenzaak. Op 10 maart 1964 legde hij het kandidaatsexamen met goed gevolg af. Het
opende voor hem na de kerkelijke examens de weg naar het predikantschap in de
Gereformeerde Kerken in Nederland.
Zevenbergen
De Here had ook een gemeente voor hem: Zevenbergen. Toen ene zr. Nelemans
daar hoorde dat haar gemeente een vrijgezelle kandidaat wilde gaan beroepen, had
ze er een zwaar hoofd in. Maar het beroep op kandidaat Heemskerk ging door en hij
nam het aan. Op zondag 6 september 1964 werd hij bevestigd door zijn Leidse predikant, J. van der Haar. En daar bleek nog op een andere manier Gods leiding in zijn
leven: hij leerde in zijn eerste gemeente het gezin van die zr. Nelemans kennen, een
ouderpaar met vijf zoons en twee dochters. Hij kwam er regelmatig over de vloer en
wist, enig kind als hij was, niet wat hem overkwam: een gezin met zeven kinderen,
van wie het merendeel al verkering had of getrouwd was. Sterker nog: tussen hem
en de jongste dochter van het gezin bloeide liefde op en via haar werd hij lid van die
grote familie. Wat kon hij genieten van de verjaardagpartijtjes, de andere familiefeestjes en de Sinterklaasavonden, ze waren een nieuwe wereld voor hem. Rien en
Ads verloofden zich en Riens voorganger, ds. Blokhuis, bevestigde hun huwelijk op
27 september 1966. Maar Ads bleef wel gewoon ‘Ads’ in haar gemeente Zevenbergen: voortaan waren ze ‘de dominee en Ads’.
Al gauw na het huwelijk echter kwamen er beroepen van grotere gemeenten, en uiteindelijk nam Rien een beroep aan naar Bergentheim. Maar dat schiep een onverwacht probleem: in Noord-Brabant was intussen de ‘kwestie Telder’ gaan spelen
rond diens omstreden boek Sterven … en dan, waarin hij een deel van de inhoud
van Zondag 22 van de Catechismus bestreed. Er ontstonden zelfs twee classes.
Riens kerkenraad wilde in de gemeente de eenheid bewaren en stuurde daarom naar
geen van beide een afvaardiging. Maar zonder een akte van ontslag van Noord-Brabant wilde de classis Ommen de overgang naar Bergentheim niet goedkeuren. Dus
kon de bevestiging niet doorgaan, en nam de gemeente haar beroep terug, zo
meldde ook het Gereformeerd Gezinsblad van 15 januari 1967. Maar al gauw kwam
er een nieuw beroep, en wel van Meppel. Rien nam het aan en omdat er inmiddels
geen procedurele hobbels meer in de weg lagen, namen ‘ds. Heemskerk en Ads’ in
512
IN MEMORIAM
de zomer afscheid van een hechte dorpsgemeente en maakten de overstap naar de
wat stedelijker gemeente van Meppel.
Meppel
Voorjaar 1967 had de vorige predikant, studie- en naamgenoot Rien Brandes, intrede gedaan in Hengelo. Al kort daarna, op 4 juni 1967, bevestigde hij zijn opvolger in Meppel. Een broeder die de nieuwe start van nabij meemaakte, herinnert zich
hoe de nieuwe dominee in de kerkelijke problemen rond de 'Open Brief' een goede
en wijze rol speelde. Hij gaf goede leiding in de vragen die er ook in Meppel leefden, met uitvoerige gesprekken, die voorzichtig en samenbindend van toon waren –
kenmerkend voor Heemskerks stijl van werken. Uiteindelijk bleef de kerk van Meppel een scheuring bespaard. ‘Menselijkerwijs gesproken’, aldus de zegsman, ‘hebben we dat mede te danken aan de wijze waarop ds. Heemskerk de gemeente heeft
geleid'.
Ruim zeven jaar diende Rien in Meppel. Een mooie tijd, waarin hij met levende stenen aan de gemeente van Christus bouwde, maar ook de bouw met gewone stenen
begeleidde. In het Gezinsblad van 29 mei 1971 vertelt Rien zelf iets over de
geschiedenis van de kerk van Meppel. In zijn tijd droeg de aanwezigheid van een
gereformeerde lagere school en dito mavo bij tot de groei van de kerkelijke gemeente. Zij kerkte sinds jaar en dag in het gebouw van de Doopsgezinde Gemeente,
maar in 1974 kwam er een nieuw kerkgebouw. Op 27 juni onthulde Rien de
gedenksteen door het ‘wegtrekken van een gordijntje’: een zwart marmeren plaat,
waarop in gouden letters de inscriptie: ‘Uw Woord is de waarheid, Joh. 17:17b’. In
oktober betrok de gemeente haar nieuwe onderkomen.
Spoedig daarna kwam er een beroep uit Bussum. Het gezin Heemskerk, inmiddels
verrijkt met een zoon Arie, ging Meppel verlaten. Op 9 februari 1975 nam Rien afscheid met een preek over Johannes 17:9-10a: Christus’ gebed voor de zijnen. De
tweede preses typeerde zijn arbeid in Meppel als volgt: ‘In uw preekarbeid lag de
kracht van uw gehele ambtswerk.’
Bussum
Ruim vier jaar heeft hij er gewerkt. Hij raakte er ook sterk betrokken bij het werk
van ‘Steun Broederschap Spanje’. In een groot interview van het Nederlands Dagblad met de Spaanse ds. Segovia werd de kern goed geraakt: ‘Spanje zit vol vis,
maar je moet ze er wel één voor één uitpakken.’ (ND 30 juni 1976). Rien heeft in die
tijd ook zelf de Spaanse gemeenten bezocht.
Ook het gezin ontplooide zich in Bussum. Arie kreeg een broertje Leo en begon een
rol te spelen in het het ‘kerkelijk’ leven: hij fietste op één dag f 137,23 bij elkaar
voor de Verrassingsactie Oom Niek, meldde de krant op 1 december 1978. In 1979
kwam er een einde aan de dienst in Bussum, waarin zich soms ook de zwaarte van
het ambt deed gevoelen: in een periode van overspanning moest Rien tot rust komen. Hij hervond zichzelf en nam een beroep aan naar de gemeente van Hoogezand-Sappemeer. Op zondag 30 september 1979 preekte hij afscheid met als tekst 1
Korintiërs 3:21-23: ‘Alles is van u, maar u bent van Christus en Christus is van
God.’
Hoogezand-Sappemeer
In de kracht van zijn leven kwam Rien naar Hoogezand-Sappemeer. Zestien jaar –
IN MEMORIAM
513
van oktober 1979 tot oktober 1995 – diende hij er de gemeente, de langste periode
dat hij in een gemeente stond. Hij heeft ook in die andere, Groninger wereld, zijn
werk met inzet gedaan. Vanuit de gemeente was er een open oor voor zijn heldere en
indringende preken. De blijdschap van het evangelie zette de toon, maar de ernst
van de oproep tot bekering ontbrak niet. Typerend voor zijn integere benadering van
de bijbelse boodschap was de wijze waarop hij vanuit het hoge Noorden zijn vriend
en collega Johan Post als predikant bevestigde in Spakenburg-Zuid, met als tekst 2
Korintiërs 2:17 over de ernst van de roeping om Gods Woord te verkondigen: niet
met winstbejag, maar in oprechtheid. In 1989 vierde de gemeente op feestelijke
wijze samen met het gezin Heemskerk Riens 25-jarig ambtsjubileum.
Op een plezierige wijze gaf hij zich ook aan taken in het bredere kerkelijke leven.
Hij sprak voor de ouderlingenconferentie in Groningen, leverde bijdragen aan de
Gereformeerde Kerkbode van het Noorden. Zo leverder hij een bijdrage over de
vraag of je bij het evangeliseren gebruik mag maken van werkvormen die primair
een uitbeeldend of afbeeldend karakter hebben, een thema dat hem later bezig hield
in kritische artikelen over ‘narratieve prediking’. De synode benoemde hem ook tot
deputaat-curator van de School der kerken: op schooldagen voerde hij in die functie
het woord.
Intussen groeide de gemeente van Hoogezand-Sappemeer sterk en Rien werd wel
ouder. Zijn wijze bedachtzaamheid in het persoonlijk pastoraat werd niet door iedereen positief ontvangen. Dat zorgde ook wel eens voor spanningen. Toen eind
1995 het beroep kwam van de gemeente van Rozenburg, kreeg hij de ruimte om dat
beroep aan te nemen. Het was goed om nog een keer een nieuwe start te maken in
een kleinere gemeente. En zo brak de dag aan dat er afscheid genomen werd van
Hoogezand-Sappemeer.
Rozenburg
Het was best een overgang van het Groningse Noorden naar het voormalig Maaseiland Rozenburg, dat als een groene parel ligt temidden van de industrie van het Botlekgebied en de Europoort. Vriend en collega Kees Kapteyn bevestigde Rien met
een preek over Johannes 21:15-17: Christus vertrouwt zijn schapen die hij liefheeft
toe aan onderherders die Hem liefhebben. Die boodschap typeerde Rien, die met
heel zijn hart van zijn Heer en Heiland hield en van diens duurgekochte gemeente.
Nog bijna zeven jaar heeft hij er naar hartelust mogen preken, al typeerde een Rozenburger hem tegelijk als een man van weinig woorden. Het was ook een tijd
waarin ziekte niet ontbrak. Maar de Here gaf ook in die zwakheid kracht en zo
mocht Rien samen met zijn Ads de leeftijd bereiken, waarop hij rechtens dienaar
des Woord bleef, en tegelijk was ‘uitgediend’. Bij zijn afscheid preekte hij over 1
Korintiërs 2: 2,4 en 5: ‘Christus’ was zijn boodschap geweest, maar diens Geest had
het werk gedaan. Op 1 januari 2002 ging het emeritaat in.
Nijkerk
Hoewel emeritus, echt uitgediend was Rien nog niet. In Nijkerk genoten hij en zijn
vrouw mooie jaren en er kwam nu ook tijd voor andere zaken. Beiden hielden van
lezen. Ze genoten van hun vier kleinkinderen. In 2005 maakten Rien en Ads, zoals
al vermeld, met de vrienden Post en Kapteyn een heerlijke reis naar Canada. Maar
het mooist waren toch de zondagen. Nog steeds preekte Rien het evangelie van zijn
Heer Jezus Christus met blijdschap en overtuiging.
514
IN MEMORIAM
Wat in zijn optreden opviel, was zijn schroom, zijn schuchterheid. Hij hield er beslist niet van op de voorgrond te treden, dat lag niet in zijn aard. Misschien had het
ook wel te maken met zijn overtuiging, dat je als christen een Heer mag dienen die
zelf de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen. Had Rien dan geen eigen
mening? Zeker wel, maar dan zonder enige pretentie. De Here had hem gezegend
met een goed verstand. Hij kon, al lezend, in korte tijd veel zaken in zich opnemen;
hij had een goed geheugen. Je kon niet van hem zeggen dat hij een vlotte spreker
was. Zo kwam hij ook niet over, zeker niet in persoonlijke gesprekken of discussies.
Dan was hij meestal zeer bedachtzaam: eerst nadenken ... en dan kwam zijn opvatting. In het persoonlijk pastoraat gaf dat wel eens moeite. Het kwam ook tot uitdrukking in zijn preekwerk, al merkte zijn gehoor er dan niets van, behalve dat zijn
preken heel doordacht in elkaar staken. Toch gaven die niet het idee dat de maker
ervan een studeerkamergeleerde was. Ook had hij daar misschien wel wat trekjes
van, je kon dat niet merken in zijn preken. Ze waren niet hoogdravend, maar wel ‘to
the point’, fris en goed in het gehoor liggend. Rien bracht steeds een heldere boodschap. En wat ook opviel was dat hij altijd bij de tekst bleef: allerlei ‘uitstapjes maken’ was hem vreemd. Kortom, hij voelde zich geroepen het volle evangelie te verkondigen aan Gods gemeente. Hij moest iets laten horen van Gods stem, die zijn
volk komt opzoeken om te troosten met het evangelie van de Christus. Die roeping
tekende zijn preekarbeid. En daarom was hij ook loyaal en onbekrompen gereformeerd. Dat bleek al in een bijdrage in de studentenalmanak van 1975: Bultmann
contra Dordt-Constructie contra confessie. Na te lezen als vrucht van zijn preekarbeid zijn bijvoorbeeld ook ‘Schriftlichten’ in het blad Nader Bekeken en (lees)preken zelf in de serie Waarheid & Recht. Ook vond hij ruimte om te schrijven over
nieuwe ontwikkelingen rond de prediking in het cahier van Woord en Wereld Preken vandaag.
Ziekbed
Collega Joost Smit sprak in de samenkomst die voorafging aan de begrafenis over
Gods Woord tot Paulus in 2 Korintiërs 12:9 ‘Mijn genade is u genoeg’, in de mooie
NBV-vertaling: ‘Je hebt niet meer dan mijn genade nodig’. De tekst had in hun contact een belangrijke rol gespeeld. Toen Rien een week voor zijn overlijden na twee
operaties echt was gaan opknappen, had Joost hem gevraagd: wat zou je nog graag
willen doen als de Here je tijd van leven geeft? Rien besefte dat hij de lat niet hoog
kon leggen. Maar als het kon … als het kon, zou hij nog graag één keer willen preken in Nijkerk. Waarover? Over dat woord tot Paulus uit 2 Korintiërs. Maar de Here
vond dat niet meer nodig: het ziekbed in Harderwijk werd ineens toch Riens sterfbed. Hij gaf zich over aan de trouw van de Here, hij had genoeg aan Gods genade.
Zijn pastor Smit heeft op een fijngevoelige manier in de samenkomst dat evangelie
tot klinken gebracht. Hoe sta je zelf voor God? En als God dan zijn genade aan jou
laat zien, dan is dat niet het oordeel, niet de last van je geweten, maar het kruis van
Christus. Hier loopt elke menselijke roem op stuk. Met dat evangelie vond Rien rust
in leven en sterven. Met dat evangelie kunnen Ads en de (klein)kinderen verder. En
allen die in Rien een pastor, collega of vriend verloren.
Amersfoort, Harm J. Boiten
IN MEMORIAM
515
IN MEMORIAM
DS. BASTIAAN GRÄTZ
18 mei 1925 - 10 januari 2013
Bastiaan Grätz is geboren te Amsterdam. Daar bezocht hij de gereformeerde kweekschool. Hij was 24
jaar als onderwijzer werkzaam in Middelharnis en later in IJsselmuiden. Na de Tweede Wereldoorlog was
hij werkzaam in het christelijk onderwijs. Intussen
deed hij zelfstandig studie in de theologie, en ook in
de grondtalen van de Bijbel, Grieks en Hebreeuws.
De tijd van de Vrijmaking stimuleerde hem daarbij,
vooral ook het contact met de in 1944 op veertigjarige leeftijd overleden dr. M.B. van ’t Veer. Zijn gaven
werden opgemerkt en onder begeleiding van professor J. Kamphuis werd hij op 7 februari 1970 beroepbaar gesteld, naar artikel acht van de kerkorde. Hij
woonde toen in IJsselmuiden. Hij moest daarvoor wel
de nodige examens afleggen. Opvallend daarbij was zijn kennis van de grondtalen
van de Bijbel, niet vereist voor wie predikant wordt naar artikel 8 van de kerkorde.
Bastiaan Grätz vond het wel belangrijk.
Hij werd op 13 september 1970 bevestigd als predikant te Steenwijk en bleef daar
tot 1974. Daarna stond hij tien jaar in Delft en nog eens 6 jaar in Pernis. Hij ging
met emeritaat in 1990. Hij werd afgevaardigd naar de Generale Synode van Kampen in 1975.
Bij zijn veertigjarig jubileum als predikant op 13 september 2010 wees de kerkenraad van Pernis-Albrandswaard op Colossenzen 1: 28: "Hem, Christus, verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in alle
wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn." Raad en gemeente waren er volgens de advertentie in het Nederlands Dagblad van overtuigd dat ds. Grätz
in deze lijn heeft willen werken. Bij die gelegenheid is hij op vijfentachtigjarige
leeftijd nog voorgegaan in de dienst van 13 oktober 2010.
Zijn onderwijservaring kwam goed te pas: hij maakte zijn eigen catechisatiemethode, in een tijd dat de keuze in methodes binnen de gereformeerde kerken zeer
beperkt was. Ook de kerkgeschiedenis had zijn aandacht: Hij schreef daarover,
maar het lukte niet een uitgever te vinden. Tijdens zijn emeritaat preekte hij nog
elke zondag, tot hij 85 jaar oud was. Bij zijn overlijden mocht zijn zus horen dat zijn
prediking voor velen tot zegen en troost mocht zijn.
Hierboven viel de naam van ds. M.B. van ’t Veer. De man die in het midden van de
twintigste eeuw aandacht vroeg voor de vastheid van Gods verbond. In de kolossale
gereformeerde kerk van Amsterdam ( 13.000 leden! ) koos hij consequent het standpunt van de bezwaarden tegen de synodebesluiten. Hij overleed echter op jonge
leeftijd plotseling in 1944. In zijn lijn ging Bastiaan Grätz verder. Dat verbond
stond bij hem centraal in zijn prediking, pastoraat en catechisatie. Dat bracht hij
naar voren in zijn eigen gemeente en ook daar buiten. Een advertentie van de kerk
516
IN MEMORIAM
te Alblasserdam getuigde van de dankbaarheid van zijn inzet in prediking en catechisatie toen hij daar, na zijn emeritaat, woonde. Het laatste jaar van zijn leven verbleef hij in het verpleeghuis Crabbehof te Dordrecht, maar zijn geest was helder en
ook daar kon hij pastoraal dienen.
Hij was een harde werker in het koninkrijk van God, zijn leven lang. Vaak in eenzaamheid. Na achttien jaar kwam er een einde aan zijn huwelijk met Cornelia Antonia Wigboldus. Maar ook een leven vol vreugde in de dienst van de Heer. Hij werd
op 15 januari begraven te Alblasserdam, na een dienst van woord en gebed in de gereformeerde kerk daar, de Levensbron. De rouwadvertentie in het Nederlands Dagblad noemde Psalm 31: 20a : Hoe groot is het goed dat Gij hebt weggelegd voor wie
U vrezen.
(Dit in memoriam is samengesteld naar aanleiding van gegevens die zijn zus,
Tjitske Grätz, verstrekt heeft.)
IN MEMORIAM
517
IN MEMORIAM
DS. JOHANNES CORNELIS POST
17 juli 1933 - 2 september 2013
"Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan …",
Lukas 2:29. Wat heeft Johan daarnaar verlangd, om
heen te gaan in vrede! Vooral in zijn laatste levensjaren. Toen de ziekte van Alzheimer hem overviel en hij
het diepe leed daarvan bewust ervoer. Vaak heeft hij
toen gezegd dat hij graag wilde sterven, om naar
Christus te gaan. Dat moest ook boven zijn overlijdensbericht staan: ‘Gekomen van een leven in Christus tot een leven bij Christus.’ Zo heeft hij zijn eigen
leven en sterven gelovig getypeerd.
Zijn plotseling overlijden kwam ‘op tijd’. Toen het
erop leek dat hij niet lang meer thuis kon blijven en in
een verpleeghuis opgenomen moest worden. Zijn
Heer heeft hem daarvoor bewaard en zijn gebed verhoord. Niet alleen voor Johan een verlossing. Ook voor zijn vrouw Ali een grote
verlichting. De begeleiding en verzorging van Johan, dag en nacht, was zwaar.
Bewonderenswaardig de liefde en het geduld waarmee ze dat deed. Zij ontving de
kracht daarvoor van diezelfde Heer. Hem komt de dank toe.
Johan werd in Leeuwarden geboren als een na jongste in een gezin van tien kinderen. Zijn ouders kregen eerst 7 dochters en daarna 3 zoons. Zijn vader was bouwkundig hoofdopzichter bij de Rijksgebouwendienst. Hij overleed in 1938 toen
Johan nog geen 5 jaar oud was. Hij heeft zijn vader altijd erg gemist. Hij leerde hem
ook niet kennen uit verhalen of herinneringen. Zijn moeder was nogal gesloten en
verwerkte het verlies van haar man in zichzelf. In het grote gezin werd wel over
andere dingen gesproken. Vooral ook hoe ze financieel rond moesten komen, vlak
voor en tijdens en na de 2de wereldoorlog. Jaren later toen we elkaar in Kampen
leerden kennen heeft Johan vaak tegen mij gezegd: "Ik ben jaloers op jou want jij
hebt je vader ook verloren toen je nog jong was, maar jij weet van je moeder wie hij
was en hoe hij deed."
Dat was waar. Maar in het wezenlijke gemis van de omgang als jonge mannen met
hun levende vader voelden we elkaar goed aan.
Na de lagere school doorliep Johan in 3 jaar de Mulo en ging hij op een kantoor
werken in de boekhouding. In 1950, toen hij nog 17 jaar moest worden, legde hij
openbare belijdenis van zijn geloof af bij ds. G. Janssen. Ook voor die tijd was dat
vroeg. Hij werd toen wel toegelaten tot het Heilig Avondmaal, maar werd nog geen
belijdend lid in volle rechten: hij mocht nog niet deelnemen aan de verkiezing van
ambtsdragers. Dat vond hij eigenlijk onrechtvaardig.
Die vroege geloofsbelijdenis tekent hem heel goed. Van jongs af vertrouwde hij
kinderlijk op God en dat geloof heeft hij behouden.
Op het kantoor hield hij het niet lang uit. Hij wilde dolgraag predikant worden.
Maar daarvoor moest hij wel enige kennis van Latijn en Grieks hebben. Daarom
518
IN MEMORIAM
ging hij in september 1950 naar het opleidingsinstituut in klassieke talen van T. J. A.
Delhaas in Zwolle (waar meer aanstaande predikanten bijgespijkerd werden, zoals
ds. Joop Strating) en zette die studie voort aan het Lyceum in Drachten.
In 1955 werd dat bekroond met het zo fel begeerde diploma.
Een aantal maanden later werd hij als student ingeschreven aan de Theologische
Hogeschool in Kampen. Jaargenoten waren o.a. Rien Heemskerk en Jakob Geertsema met wie hij bevriend raakte. Een jaar later mocht ook ik daarbij horen.
Johans interesse lag vooral bij de exegese van het Oude Testament. Hij was enthousiast over de collegedictaten van wijlen Prof. B. Holwerda en diens pleit voor
heilshistorische prediking. Ook de colleges van de opvolger van Holwerda, Prof.
H. J. Schilder, werden door Johan aandachtig gevolgd. Zo zelfs dat hij samen met
Rien Heemskerk, meestal door medestudenten in de haast opgetekende, aantekeningen van die collegestof uittypte op een oude Remington. Want hun eigen handschrift was soms zelfs door henzelf moeilijk te ontcijferen! Aan het studentenleven
deed Johan volop mee. Als secretaris van de Novitiaatscommissie was hij gevreesd
– hij kon geweldig hard bulderen en dan leek het of je een geweldige donderbui
over je heen kreeg. Later hebben zijn catechisanten soms daar ook kennis mee
gemaakt.
Na 4 jaar, in juni 1959, ging Johan thuis afstuderen zoals dat heette.
Nog even terug naar 1950. In het jaar van zijn geloofsbelijdenis en van de eerste
stap in de richting Kampen gebeurde er nog iets belangrijks. Er kwam een jonge
vrouw in zicht, Ali Toornstra. Ze kregen elkaar lief en wilden samen door het leven
gaan. In 1955 verloofden ze zich. En op 29 augustus 1959 trouwden ze. De ouders
van Ali stelden de bovenverdieping van hun huis in Leeuwarden beschikbaar als
nest voor het paar. Het werd een gelukkig huwelijk. Zij kregen samen in totaal 7
kinderen, 22 kleinkinderen en 4 achterkleinkinderen.
De studie thuis verliep voor Johan vooral door problemen met zijn gezondheid niet
gemakkelijk. Maar onder Gods zegen legde hij in 1966 het kandidaatsexamen in
Kampen af en werd door de classis Leeuwarden beroepbaar gesteld. In korte tijd
ontving hij het beroep van 13 kerken. Dat van Pieterburen in het hoge Noorden van
Groningen nam hij aan. Vandaar ging het in 1971 naar Den Helder. Tijdens die
periode werd hij door de P.S. van Noord Holland afgevaardigd naar de G.S. van
Kampen 1975. Daar kreeg hij een plek in Commissie II: hij moest de behandeling
van de Opleiding (oftewel alle zaken betreffende de Theologische Hogeschool)
voorbereiden voor behandeling in plenaire vergadering en daarover rapporteren.
Een zware kluif! Johan was erg blij met de geweldige hulp van Dr. R. H. Bremmer,
de commissievoorzitter.
In 1976 verhuisde het gezin naar Schildwolde. In 1982 naar Spakenburg-Zuid.
Uiteindelijk, want Johan was daar ook al in 1969 en in 1976 beroepen geweest. Hij
voelde zich er thuis. Het karakter van de Spakenburgers – het hart op de tong en de
humor – lag hem bijzonder. In de verkondiging en het pastoraat kon hij zich als het
ware echt uitleven.
In 1990 nam hij het beroep van de kerk van Zeist tot geestelijk verzorger in De
Wijngaard aan. Tot zijn emeritaat in 1998 mocht hij daar met vreugde werken – het
pastoraat aan zieken, ouderen en hulpbehoevenden was hem ‘op het lijf geschreven’. De laatste woonplaats van Johan en Ali werd, hoe kan het anders, Spakenburg.
IN MEMORIAM
519
Daar hebben ze nog een goede tijd gehad.
Johan was trouw. Trouw aan zijn vrouw en kinderen. Trouw aan zijn vrienden. Altijd kon je bij hem terecht. Dat heb ik ook zelf steeds ondervonden. In de eerste tien
jaar dat hij predikant was belden we elkaar praktisch elke week – over de Bijbelgedeelten waarover we wilden preken en de exegese daarvan. Toen ik met mijn vrouw
en kinderen in 1977 naar Zuid Afrika verhuisde, waren telefoongesprekken te kostbaar. Maar per brief bleef het contact. Ja, wanneer er in Nederland een belangrijk,
vooral exegetisch proefschrift of andere studie verscheen kocht hij twee exemplaren en stuurde er een naar mij! Hij had een kolossale bibliotheek, van zo’n 120
meter. Maar hij had vooral een groot hart.
Hij was betrouwbaar ‘door de ontferming van de Heer’, zoals Paulus ergens van
zichzelf zegt. Radicaal in zijn opvattingen. Daarin schoot hij ook wel eens door. Het
was moeilijk voor hem om te relativeren. Tegelijk vol humor – hij kon zo hard en
smakelijk lachen dat hij er haast een astma-aanval van kreeg. In zijn preken en in
zijn pastoraat wees Johan steeds op Gods trouw en de betrouwbaarheid van Zijn
beloften. Daar bemoedigde en troostte hij de mensen mee, en hij spoorde ze erdoor
aan. Ook zichzelf.
Het belangrijkste, hij was – met al zijn gebreken – een trouw dienaar van zijn Heer.
Hij zette zich helemaal in voor het werk waarvoor Christus hem riep. Tot op het
aller laatst. Toen zijn geest al meer versluierde, ging hij 4 dagen per week naar de
dagopvang in het verpleeghuis Zilverschoon in Nijkerk.
Wanneer het busje hem daarvoor kwam halen zei hij: "Ik ga naar mijn werk".
Want hij had als taak gekregen aan tafel zijn medepatiënten voor te lezen uit een
dagboekje…
Op vrijdagmorgen 30 augustus 2013 ging hij voor het laatst ‘naar zijn werk’.
Maandagmiddag 2 september haalde de Heer hem bij zich. Op tijd.
Assen, Kees Kapteyn
520
IN MEMORIAM
IN MEMORIAM
DS. ROELF TE VELDE
2 maart 1920 - 24 september 2013
Gezegende leeftijd
Dominee Roelf te Velde mocht oud worden: 93 jaar.
Een gezegende leeftijd. Boven zijn rouwadvertentie
stond een bekend vers uit Psalm 103: Loof de Heer
mijn ziel, vergeet niet één van zijn weldaden! We willen hem in dat kader gedenken: een door de Heer gezegend leven als dienaar van het Goddelijke Woord.
Jeugd in Stadskanaal
Roelf was een boerenzoon, geboren aan het Boerendiep in Stadskanaal. Zijn vader verbouwde tarwe,
haver en aardappels, zoals op een veenkoloniale
boerderij gebruikelijk was. Hij was de oudste van een
gezin met 6 kinderen. Er was voor een levenslustige
jongen als hij veel te genieten en te beleven op de
boerderij. Er werd nog met paarden geploegd. Veel werk gebeurde met de hand.
Aardappels rooien, schoven binden en aan hokken zetten. En na een tijd van drogen
het vervoer naar de schuur op hoog gestouwde wagens. In de winter stond de
dorsmachine een week op het erf te draaien met een hele ploeg werkvolk. Het
spreekt vanzelf dat Roelf al jong werd ingeschakeld bij het werk op de boerderij.
Het heeft zijn leven mede gestempeld.
Bij het opgroeien heeft hij stellig veel nagedacht over zijn toekomst: lag die als
oudste zoon op de boerderij of toch ergens anders?
Roelf had een goed stel hersens. Het lag voor de hand dat hij verder ging leren.
Maar wat? Er stond in Stadskanaal een christelijke HBS. Besloten werd dat hij die
zou volgen. Op een of andere manier had hij het daar niet naar z’n zin. Na een
paar jaar haakte hij af en koos hij voor de Christelijke Lagere Landbouwschool te
Musselkanaal. Op 26 april 1937 ontving hij zijn diploma, met daarop de vermelding
dat hij het onderwijs getrouw en met zeer veel vrucht heeft gevolgd. Dat betekende
boer worden, net als z’n vader.
Truus Walsweer
Maar zo ging het niet. In hetzelfde jaar ging de jonge Te Velde toch weer naar de
HBS. Daar ontmoette hij Truus Walsweer, dochter van de hoofdonderwijzer van de
School met den Bijbel uit Onstwedde. Ze gingen van elkaar houden en dat is zo
gebleven. Sindsdien bestond er bij hem en haar een doelbewuste gerichtheid op
predikantschap en pastorie. Op 3 juli 1940 slaagden beiden voor hun diploma,
Truus voor HBS-A en Roelf voor HBS-B.
Staatsexamen gymnasium
Om toegelaten te worden in Kampen was HBS-B niet genoeg, daarvoor had hij het
staatsexamen gymnasium nodig. Hij volgde privélessen in de klassieke talen. Op 28
juli 1941 behaalde hij het diploma, dat hem toegang gaf tot de studie theologie in
IN MEMORIAM
521
Kampen.
Roelf legde in die tijd een grote werkkracht aan de dag, gekoppeld aan discipline en
doorzettingsvermogen. Zij zouden kenmerkend blijken voor zijn verdere studie en
leven als predikant.
Naar Kampen
Op 26 september 1941 werd Roelf ingeschreven in Kampen, 21 jaar oud, met
nog de hele studie voor de boeg. Hij ging wonen aan Vloeddijk 73. Daar was het
blokken, college lopen en tentamens doen. Op tweede Paasdag 1942 was het verlovingsfeest van Truus M. Walsweer en R. te Velde(!), zoals het kaartje vermeldt. In
maart 1943 haalde hij zijn ‘propjes’.
Betrokken bij het verzet
Van grote betekenis voor Roelfs leven zijn de jaren 1940-1945 geweest, met die
twee belangrijke gebeurtenissen: de oorlog en de Vrijmaking. Sinds het voorjaar
van 1943 was het voor studenten niet meer veilig en vertrokken ze allemaal naar
huis. Er werd thuis nog wel wat gestudeerd. Maar was de vrijheid van het vaderland
niet belangrijker?
Roelf raakte betrokken bij het verzet. Zijn oude gymleraar van de HBS, Cornelis
Hoving organiseerde tegen de Duitsers een verzetsgroep in Stadskanaal en omstreken waar Roelf bij ging horen en waarvan hij secretaris werd. Belangrijke werkzaamheid betrof het verzetsblaadje Trouw drukken en verspreiden. De Duitsers
waren uitermate gebrand op de illegale pers. Het was levensgevaarlijk. Daarnaast
regelde hij onder andere onderduikadressen en bonkaarten. Hij werd door de bezetter gezocht. Hij moest onderduiken, samen met een Joodse rabbi. Hij was betrokken
bij de liquidatie van een infiltrant. Op 12 oktober 1944 ontkwam hij ternauwernood
aan een arrestatie. Zijn leider Cornelis Hoving werd op diezelfde dag gefusilleerd te
Westerbork. Roelf mocht de bevrijding meemaken en hij werd betrokken bij het
herstel van het burgerbestuur in Stadskanaal en omstreken.
Het waren spannende tijden en dat gevoel van principiële strijd tegen de vijand en
alle spanning op leven en dood lieten sporen na. Jarenlang moesten ’s avonds de
gordijnen dicht zodra je het licht aandeed. En qua mentaliteit: hij had besef van
nationale en maatschappelijke verantwoordelijkheid, je plek willen innemen in ‘de
strijd der geesten’.
Als verzetsbiograaf doet het mij deugd te kunnen vaststellen dat Roelf in de oorlog
geen slapjanus was, maar uit het goede hout gesneden: een vent met moed en
ruggengraat. Als ouderling in Dordrecht viel het me op dat hij zware tuchtbezoeken
niet uit de weg ging. Toen wist ik nog niets van zijn verzetsverleden. Daar werd
toen niet over gesproken. Hij wilde absoluut geen held zijn.
De Vrijmaking van 1944
En dan die andere strijd: de kerkstrijd. Bitter, dat samengaan van oorlog en scheuring in de kerk. Ook daar hoorde Roelf bij het verzet, opgeroepen door ingrijpende
meningsverschillen in de Gereformeerde Kerken. Roelf en Truus verdiepten zich als
twintigers in dogmatische en kerkrechtelijke vragen en ze besloten met de minderheid in de Vrijmaking o.l.v. Schilder en Greijdanus mee te gaan. Vader en moeder
522
IN MEMORIAM
Walsweer kozen die kant ook, maar vader en moeder Te Velde niet. Over en weer
konden ze de kerkscheuring en de kerkelijke gescheidenheid maar moeilijk een plek
geven.
Predikant
Na de bevrijding keerde Roelf terug naar Kampen om zijn studie weer op te pakken.
Broederweg 15 werd centrum van nieuw kerkelijk leven. Hij werd hier gevormd
door Greijdanus, Schilder, Veenhof en Holwerda. In december 1945 kreeg hij
preekconsent om een stichtelijk woord te mogen spreken in kerkjes, schuren en
cafés. Op 6 november 1947 was het zover: de bekroning van z’n studie met de
kandidaatsbul. Nu was de weg vrij om te trouwen: 28 januari 1948 te Stadskanaal.
Op 14 januari 1948 werd de jonge Te Velde beroepbaar verklaard bij de Gereformeerde Kerken. Dat betekende: overal rondpreken om door gemeenten bekeken
en beluisterd te worden. De jonge kandidaat viel kennelijk goed in de smaak: 16
beroepen werden op hem uitgebracht. Dat betekende als jonggetrouwden samen op
stap. Her en der logeren en kennismaken. En dan maar wikken en wegen.
Het werd ten slotte Zalk en Veecaten, een gemeente van ruim 300 leden. Roelf te
Velde heeft totaal 7 gemeenten gediend (altijd samen met z’n vrouw Truus). Hij
werd dus in 1948 predikant te Zalk en Veecaten. Daarna stond hij in Zuidlaren
(1951), Ommen (1955), Schildwolde (1963), Hattem (1968), Mariënberg (1973) en
Dordrecht (1977). Hij ging in 1985 met emeritaat en verhuisde naar een vorige
gemeente Hattem.
Verbi divini minister
De Here God heeft hem gebruikt voor veel geestelijk opbouwwerk. Wat hem betreft
moest de verkondiging altijd mooi en rijk zijn. Met liefde sprak hij over de HERE,
oprecht en met een bepaalde opgewektheid en enthousiasme, en hij stimuleerde met
ijver en overtuiging de mensen tot geloof en tot een serieus leven volgens Gods
geboden. Op alle terreinen van het leven, want het leven is één: in alles overal God
dienen, daar ging het om.
Roelf was met hart en ziel dominee. Verbi divini minister, dienaar van het Goddelijke Woord. Hij hoorde tot het type predikant dat vooral in de jaren 1950 en 1960
werd gevormd. Een levensberoep was het: altijd dominee, nauwelijks vrije tijd,
behalve af en toe even met de schoffel de tuin in en verder eenmaal per jaar 4 weken
vakantie. Er was ook bijna geen scheiding tussen werk en privé. Alles draaide om de
gemeente. Zijn eigen gemeente, de kudde waarvan hij herder was, de schare mensen
te midden waarvan hij woonde – de kerk was voor hem vóór alles ‘de gemeente’.
Elke week twee preken maken, minstens 5 weken achter elkaar. Altijd een spannende klus. En dan vol van het evangelie de preekstoel op om het aan de gemeente
door te geven.
Hij las zijn preek voor van papier. Dat had hij niet nodig: op een bepaalde zondagmorgen wenkte hij me als ouderling van dienst in Dordt naar de kansel en zei tegen
mij: "Ik heb een leeg hoesje. M’n preek ligt nog thuis. Wilt u hem even halen. Hier
is de sleutel. De preek ligt daar en daar." Ik snel naar de Elzenlaan, maar vond geen
preek. Daarna met mevr. Te Velde opnieuw op pad. Toen we eindelijk terug waren,
IN MEMORIAM
523
was zijn preek bijna ten einde. Uit het hoofd! Het was prima gegaan, vertelde hij
lachend. Hij bereidde zich zo goed voor dat hij z’n preek over Psalm 119 met nogal
wat getallen ook uit het hoofd kon voordragen.
Zijn boerenafkomst kwam geregeld om de hoek kijken, onder andere bij een
enthousiaste preek over Jesaja 28: 23-29. Over de boer in Israël, van wie gezegd
wordt: "… tarwe zaait hij op rijen, gerst in vakken en spelt langs de rand. En zijn
God onderricht hem over de juiste wijze en onderwijst hem." (NBG-vert.
1951)
Pastoraat
Roelf ging graag met allerlei mensen om. Het lukte hem om op veel niveaus contact
te maken. Eindeloos veel pastorale bezoeken heeft hij gebracht: afdwalenden de
weg wijzen, zieken troosten, huwelijken proberen te redden, problemen helpen
oplossen. Altijd met een boodschap, in welke toonsoort ook: vertroostend, bemoedigend, vermanend. Geen situatie of vraag kon hem worden voorgelegd of hij moest
er iets mee en de gesprekspartner moest er iets mee. Altijd had hij een advies klaar.
Ook wel eens te directief en te rechtlijnig. Maar wel steeds de Bijbel open en samen
bidden. Het kon niet zonder. Op hoop van zegen.
Ook in zijn catechisaties probeerde hij zijn geloofsenthousiasme over te dragen.
Hele scharen jongeren heeft hij onder zijn gehoor gehad. Een paar van zijn lievelingswoorden waren: ‘positief!’, ‘concreet!’ en ‘gehoorzaam!’
Andere activiteiten
Roelf liet zich onder andere door prof. Hans Rookmaker inspireren om zich in de
moderne tijd en cultuur te verdiepen. Hij voelde het belang ervan aan en kwam er zo
in de jaren 60 toe om met enkele anderen uitgeverij De Vuurbaak op te richten.
Dat initiatief kwam onder andere voort uit zijn werk voor de Jeugdrubriek in het
Kerkblad van Overijssel en Gelderland, die hij van januari 1962 tot augustus 1963
verzorgde: een drukke maar ook boeiende periode. Brieven van jongeren lezen,
erop reageren, boeken lezen over allerlei onderwerpen enz.
Je mag Roelf gerust een bouwpastor noemen. Die kwaliteit werd allereerst zichtbaar
in Ommen, waar hij in 1957 de eerste steen legde voor een nieuw kerkgebouw.
In het plaatselijke kerkblaadje van Ommen schrijft hij vanaf zijn intrede in
1955 wervende artikeltjes om met aardappelrooien op zaterdag geld bij elkaar te
"krabben" voor de nieuwe kerk. De dominee trad dan op als koffieschenker.
In Mariënberg werd in augustus 1975 een fraai verenigingsgebouw "De Uythof"
geopend, met eigen mankracht gebouwd, waarvan hij de geestelijke motor was. Het
werd zo gewaardeerd, dat hij bij zijn afscheid in mei 1977 door B en W benoemd
werd tot ereburger van Mariënberg, een benoeming die niet elke predikant ten deel
valt.
In de jaren 80 kwam er een nieuwe hobby: de stenenverzameling. Vakanties in
Veitsroth bij Idar-Oberstein, de edelsteenhoofdstad van Duitsland, brachten het op
gang. Roelf zocht zorgvuldig de mooiste halfedelstenen uit. Hij moest er iets in
zien: een mooie kleurenschakering, een bijzonder fijngetekend profiel. En hij ging
in Dordt preken over de edelstenen in de Bijbel, de borstlap van de hogepriester, de
524
IN MEMORIAM
stenen uit Openbaring 21. Alles om de gemeente te laten verlangen naar de nieuwe
‘hemelaarde’, een fraaie typering die ik voor het eerst van hem hoorde.
Emeritaat
Roelf was 28 toen hij in Zalk dominee werd. Hij heeft 37 jaar gediend. En daarna is
hij nog 28 jaar emeritus geweest, waarvan hij de eerste 7 jaar nog bleef preken.
Over één thema bleef hij nog lang spreekbeurten houden op ouderenmiddagen:
‘Van paradijs naar paradijs’ met veel aandacht voor de hemelse toekomst die God
beloofd heeft. Dat was zijn testament. (Zie ook het onderstaande gedicht)
Samen in dienst
Op de HBS in Stadskanaal hebben Roelf en Truus elkaar leren kennen, zoals we
zagen. In 1938 kregen ze verkering en ze zijn dus 75 jaar lang samen opgetrokken.
In die jaren hebben ze hun gezin van twee zonen en drie dochters zien uitgroeien tot
een grote familie.
Heel veel hebben ze voor elkaar betekend. Hij met zijn idealisme, fantasie en
enthousiasme, met zijn plichtsbesef en zijn behoefte om alles wat hij zag en
meemaakte te delen. Zij met haar behoefte aan de beslotenheid van haar eigen huis,
maar tegelijk de bereidheid om zijn meer publieke leven als predikant te delen, hem
kritisch te volgen en ook liefdevol zijn onmisbare maatje te zijn.
Soli Deo Gloria
Ongeveer acht jaar geleden brak een moeilijke periode aan. Roelf bleek een niet te
opereren gezwel in zijn hoofd te hebben, met als eerste gevolg moeite met lopen en
fietsen, en langzamerhand ook desoriëntatie in plaats en tijd. Voor hem en vooral
voor Truus werd het een heel moeilijke tijd.
Ten slotte naderde de voorbereiding op het einde van zijn leven. Veertien dagen
voor zijn sterven zei hij tegen een van zijn kleindochters: "Als ik niet meer wakker
word, dan ben ik opgenomen tot de Here Christus".
Zo is het nu voor hem vervuld. Op 24 september 2013 was zijn loopbaan volbracht,
zijn leven voltooid. Hij zou zeggen: Soli Deo Gloria, aan God alleen de eer.
Lelytstadm Gert Slings
december 2013
(Veel gegevens voor dit In Memoriam ontving ik van familie Te Velde)
IN MEMORIAM
525
Roelf heeft zich, vooral na zijn emeritaat, verdiept in het thema van het paradijs.
Dat is voor mij ook fascinerend. Ik schreef daarover het volgende vers.
MET MIJ IN HET PARADIJS
Toen de moordenaar aan het kruis
aan Jezus om ontferming vroeg,
was zijn antwoord niet:
Ik zal eens zien wat Ik Boven voor je kan doen.
Of: Ik zet je op de wachtlijst.
Of: achter aansluiten.
Niets daarvan.
Heden met mij in het Paradijs,
klinkt het.
Dat verzin je toch niet.
In de ure des doods zo’n antwoord
van de Heiland der wereld.
Paradijs: vrede, harmonie, rust
bloemen, bijen, Bach.
En dan ook nog Heden.
Niet straks, morgen of we zien wel wanneer.
Nee, heden, nu, direct, gelijk.
Waar is mijn geliefde?
Met Jezus in het paradijs.
Wat een geluk!
Zo samen met alle heiligen
op weg naar de Grote Dag.
Gert Slings
526
IN MEMORIAM
IN MEMORIAM
MARTHA SEBENS, een moeder in Israël
8 november 1956 - 18 december 2013
In volslagen verbijstering vernamen we als gemeenschap van de Theologische Universiteit te Kampen
het bericht dat ‘onze’ Martha, docente klassiek- en
NT-Grieks en Latijn, zeer abrupt door haar Heer uit
het leven is weggerukt tot voor zijn troon. In zijn liefdevolle ogen was haar aardse taak voltooid.
Wat een overrompelende verrassing zal dat voor
Martha geweest zijn. Ik – klaar...?! Juist zij, die in
eigen ogen nooit klaar was, altijd in de weer, haar
naam meer dan waardig wat dat betreft. Haar taaklast
zit er op. Martha, nota bene, die ’s avonds laat doorwerkte in de stilte en ’s winters ook wel kilte van de
lege universiteit. Studenten in hun late uurtjes na de
soos getuigen dat in haar werkkamer ‘s nachts ‘haar
lamp niet uitging.’ Het ontbrak er nog aan dat haar bed er niet stond. Haar werk is
dus af, voltooid. Haar vele ambities, plannen, projecten, Martha mag ze achterlaten,
overlaten aan anderen. Ze is verwelkomd in de feestzalen van haar Heiland. Voor
haar ging de deur van zaal 8 voorgoed dicht.
Dat werk, en die werkkamer, dat was overigens wel ook haar leven. Het was ook
de leef-, spreek-, geniet- en eetplek voor tientallen studenten. Want Martha was tegelijk ook Maria, die vol overgave aan de voeten van haar Heer Jezus heeft gezeten
en zat. Ze hield niet alleen met volle teugen van de Griekse tekst van het Nieuwe
Testament, maar meer nog van de woorden en de boodschap die daarin voor haar zo
verstaanbaar werden overgeleverd. Woorden van genade, liefde, vergeving, ontferming, die haar wegtrokken uit de onbegrepen en schrijnende pijn uit haar jeugd- en
latere jaren, woorden die haar vleugels gaven om voor God te leven, zich Hem toe
te wijden met alles wat in haar was. Dat deed ze voor en tussen de studenten, maar
net zo goed op de orgelbank in de kerk, of zingend in de cantorij, zingend met de
studenten in de colleges en zingend naast de stoel van haar hoogbejaarde, dementerende moeder.
Wat kon ze genieten van teksten, kleuren, nuances van de taal, en wel bovenal het
Grieks, tot op letterlijk de subtiele ‘hoge komma’ of de ontbrekende punt. Vanaf
2002 heeft Martha aan de vooropleiding en van 2010 in de bachelor zelfs de meest
bonkige en niet-taalgevoelige student wegwijs in het Grieks en Latijn gemaakt.
Was het niet tijdens de les, dan wel daarna, of daarvoor, of in de vakantie. Martha
zei nooit nee tegen studenten die vastliepen in grammatica, woordvormen of
werkwoordsmodi. De knip met haar duim voor de aoristus als foto-opname van de
werkelijkheid is gebrand in het geweten van iedere student.
Zonder ook maar iets prijs te geven van het niveau van de tentamens sleepte
ze de studenten er één voor één door. Zelfs na de tiende keer kon ze, als was het
voor het eerst, weer opnieuw, geduldig, met krijt, bord, gebaren, fluisterende stem,
IN MEMORIAM
527
klikgeluiden en tig voorbeelden uit de doeken doen hóe simpel, logisch en vooral
hoe boeiend de onderhavige passage was.
Martha zou ook Maria niet geweest zijn als ze niet met de studenten intensief aan
Bijbelstudie deed, tussen de middag samen met hen at en bad. In haar kamer geurde
altijd al voor half negen de vers gezette koffie. En dat bleef zo tot diep in de middag,
of ’s avonds laat. En niet te vergeten de koppen soep die er met liters doorgingen,
waarbij ze haastig de waterkoker ergens in de rommel achter in het gebouw weer
bijvulde. Maar vooral geurden in die werkkamer de gesprekken over bijbel, geloof,
kerk, belijdenis, leven met God. De vreugde die ze uitstraalde nadat ze zondag weer
genoten had van de preken. Ze vertelde ze in geur en kleur, met het NT in de hand
om het fijne kneepje in de vertaling en exegese aan te tonen.
Wie kent er nog iemand die zo de preken in zich opslurpte als Martha? En ze
bewaarde, om ze jaren later weer te berde te brengen. Ja, die dominee zei toen dit en
dat over deze tekst. Haar Griekse bijbel (ook sinds 2010 met grote letter!) en haar
NBV-bijbel stonden, nee stààn vol met opmerkingen en aantekeningen, en niet
alleen in de marges! Een Fundgrübe voor NT-lezers. Fenominaal wat een geheugen!
Beter gezegd: wat een hàrt! Een hart dat als dat van Maria dat de woorden van Gods
liefde en genade in haar binnenste overwoog, ze aannam, omarmde en zorgvuldig
bewaarde als haar kostbaarste schat.
Nee, Martha is nooit getrouwd geweest. Nooit moeder geworden. Hoe diep dat
verdriet reikte blijft een geheim. Maar wat hééft de Heer haar kinderen gegeven!
Haar studenten. Ze was er aan verknocht. Voor elke student was ze als een moeder,
met een hart dat overliep van liefde en toewijding. Die liefde steeg nog ver uit
boven die voor het Grieks. Dat was wat haar dreef, die eenzame nachten achter het
blauwe scherm, met die Griekse lettertjes, die talloze SO-tjes, die deksels van de
papierdozen om haar heen gedrapeerd, met paperclips en toelichting, met haar
armen vol kerkboekjes naar de weekopening, met achter haar aan de stoet studenten
van de vooropleiding. Haar kinderen. Bedrijvig als een hen die haar kuikens om
zich heen weet te beschermen en te leiden. Liefdevol en vol begrip als een moeder
die elke pijn kan stillen.
Dat kon ze, omdat haar eigen pijn gestild was. Gestild bij haar Heer, die wonden
geneest, zonden vergeeft, die lankmoedig is en groot van geduld. Tot rust gekomen
bij de vele intense Bijbelsstudies, de boeken waarover ze vertelde, ze samenvatte,
uitgeschreven met Bijbeltekst en al. Over getuigen, vergeven, toekomstverwachting, Jacobus en vooral, ja vooral haar geliefde Johannes en dan het meest nog zijn
evangelie.
Ze hielp mee dat in het Gronings te vertalen. Hoe oprecht trots kon ze stukken voordragen op z’n Gronings, uiteraard met de fijnste exegetische en linguïstische accenten er in verwerkt. Met schitterende ogen, meeslepende stem, die fluisterende toon.
Hoor je, hoe zacht, hoe lieflijk, hoe mooi, hoe schitterend het evangelie klinkt..! Het
evangelie waarvan velen hebben getuigd. Dat daarom ontwijfelbaar staat als een
huis. Dat geloofde Martha. Zo blijven we ons haar herinneren, ook als de pijn en het
gemis om haar in onze ogen ontijdige en o zo plotselinge afscheid nog lang met ons
mee zullen gaan.
528
IN MEMORIAM
Quis non fleret. Wie zou niet huilen? Het werd gezegd over het kruis van Jezus.
Het wordt gezegd bij het sterven van de groten der aarde. Het werd gezegd bij het
sterven van K. Schilder, ook ‘ontijdig’ weggenomen uit zijn actieve dienst. We
zeggen het ook bij deze ogenschijnlijk kleine vrouw, zo kwetsbaar, zo ultra bescheiden en verlegen, die bij vlagen zo min van zich dacht, soms opzag tegen de nachten
waarin de slaap geen rust en ontspanning zou brengen.
We zeggen het over haar met de studenten die geen moeite meer deden hun tranen
te verbergen, met docenten die net even te lang voor zich uitstaarden om tevergeefs
hun tranen te verbergen, met het personeel in secretariaat, administratie, onderhouden schoonmaakdienst, de bibliotheek, dat afgelopen dinsdag met ons in de aula stil,
bedroefd en aangeslagen bijeen was. Martha is niet meer bij ons.
Martha, de deskundige collega, Martha, de oprechte Schriftgeleerde, Martha, de
gedreven docente, Martha, de dierbare medegelovige, Martha, de zorgzame
moeder, Martha, de betrouwbare en wijze zuster, Martha, de toegewijde discipelin
van Jezus, de geliefde, die je lief had, innig lief had, zoals David Jonathan lief had.
Martha, Martha, we hadden haar zo lief, zo lief. We zijn de schaamte voorbij. We
huilen, de School huilt, haar computer huilt, het domme wandscherm waar Martha
zich als het ware achter verborg.., het huilt, het zwarte bord en de krijtjes huilen, de
koffiezetapparaten en de thermoskannen huilen, Martha’s persoonlijke koffiekop
huilt, de blauwe en beige kopjes met de lepeltjes huilen.
Er klinkt geen psalmgezang meer uit de schamele luidsprekers bij de computer, het
Griekse lexicon op haar bureau staart ons opengeslagen met vragende en doffe ogen
aan, tevergeefs. Haar kamer is leeg, met een paar pakken onaangebroken koffie in
de grijze stalen kast als stille getuige. Het is over, af, rond, voltooid. Martha, je bent
klaar..., zei de Heer van dood en leven.
Daarom kringelt door het verdriet heen toch ook onze dankbaarheid. Ze stijgt aarzelend op naar boven. Nee, naar Bóven. Naar de troon van God. De God van alle
genade, waar we barmhartigheid vinden zo vaak als we hulp nodig hebben. We
leggen ons verdriet bij hem neer en laten het daar liggen. Hij weet er raad mee.
Daarom wij ook. Een moeder in Israël ging van ons heen. De Vader bleef en blijft.
Daarvan heeft Martha ons met haar hele leven overtuigd. En geloof me, ze zit daar
in de hemel nu vooraan, opnieuw aan de voeten van Jezus, die tot haar spreekt in
een vast nog mooiere taal dan Grunnings of Grieks, met de onbeschrijfelijkste
woorden van liefde die alle, álle vrees definitief heeft uitgebannen. En hoor je, ze
zingt. Zingt. Glorie aan God. Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde
voor alle mensen die hij liefheeft, naar zijn welbehagen, zijn eudokia.
Hallelujah!
Kampen, Kees Haak
(namens de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken )
Download