Hoofdstuk 7: Onthouden en vergeten

advertisement
Hoofdstuk 7: Onthouden en vergeten
Onderzoek David Robin & Matthew Schulkind: herinneringen bevraagd bij willekeurige woorden
 De meeste herinneringen waren recent
Omdat: gebeurtenissen worden minder makkelijk herinnerd als ze langer geleden zijn = recentheidseffect
 Er waren nagenoeg geen herinneringen van voor de leeftijd van 3 jaar
Het autobiografisch geheugen werkt minder goed voor 3 jaar = kinderamnesie
 Er waren meer herinneringen tussen 10 en 30 jaar dan tussen 30 en 60 jaar
Het leven van veel mensen wordt gedefinieerd door de keuzes die ze maken in deze periode
Het geheugen functioneert cognitief en neurofysiologische het beste rond deze leeftijd
Veel dingen gebeuren voor het eerst in deze fase en zijn daarom distinctiever en emotioneler geladen
= Reminiscentiebult
Achtergrond

De bevindingen van Ebbinghaus en de 19e eeuw
Geheugen: vroegere herinneringen worden in onze hersenen opgeslagen en komen tot uiting in verder gedrag
Ebbinghaus: 2 kernvragen  hoeveel en hoe snel vergeten we & als je iets niet meer herinnert is die info dan weg?
Onderzoek: zinloze lettergrepen, nt beïnvloed door voorafgaande ervaringen& betekenisrelaties  7items onthouden
 Hoe meer tijd verstreek na het leren van de lijst hoe minder hij zich kon herinneren
Besparingsmethode: vergeten vragenlijst opnieuw leren  aantal beurten om de lijst te leren is kleiner
 Originele sporen van ervaring waren niet volledig verdwenen uit geheugen!!!
 Meer tijd verlopen tussen leren van de lijst hoe minder besparingen optraden
 Vergeetcurve: in het eerste uur na het leren veel vergeten, daarna minder
Meeter: hoeveel herinneringen vh nieuws na bepaalde tijd  ook typische vergeetcurve!!

Het geheugen bestaat uit verschillende geheugentypes
- Enerzijds: geheugen dat
gedurende korte tijd
gebeurtenissen en gedachten
bijhoudt.
- Anderzijds: geheugen voor
vroegere herinneringen en
ervaringen
William James:
- 1e is het primaire geheugen
= de stroom van gedachten
in het bewustzijn.
- 2e is het secundaire
geheugen
= het geheugen voor het
verleden
Geheugen
Primair geheugen/
Kortetermijngeheugen/
Werkgeheugen
Secundair geheugen/
Langetermijngeheugen
Niet-declaratief geheugen/
Impliciet geheugen
Procedureel
geheugen
Andere impliciete
vaardigheden
Declaratief geheugen/
Expliciet geheugen
Episodisch
geheugen
Semantisch
geheugen
Langetermijn geheugen = declaratieve geheugen (= bewuste herinnering van verwoordbare feiten en gebeurtenissen)
Niet-declaratieve geheugen (= onbewuste vaardigheden die tot uiting komen in G)
/ procedureel geheugen (=voor manier waarop we handelingen moeten uitvoeren)
/ impliciete geheugen (= we zijn ons niet bewust van dit geheugen)
Volgens andere auteurs: meer dan puur motorisch (alle geheugenfenomenen waarvoor bewustzijn nt nodig is)
= perceptueel leren (HD4) priming (HD5&8) en impliciete conditionering (HD6)
Declaratieve geheugen= episodische geheugen (= voor zelf beleefde gebeurtenissen + herinnering plaats & tijd)
Semantische geheugen (= feiten en kennis uit de wereld, niet wanneer en waar verworven)

De drie stappen in het herinneringsproces
Verwerving = initiële leren van informatie (aandacht besteed aan informatie  wordt waarschijnlijk opgeslagen)
Bewaren = vereist veranderingen ih zenuwstelsel mogelijk maken om informatie vast te leggen = geheugenspoor
1e tijdelijk geheugenspoor bij hippocampus, 2e geïntegreerd binnen informatienetwerken in cortex
Oproepen = proces waarbij info uit het geheugen gehaald en gebruikt wordt (hier liggen de herinneringsproblemen)
Onderzoekers gebruiken metaforen om de werking vh geheugen beter te begrijpen (Draaisma beschrijft chronologie)
1. Grieks-Romeinse arts Galenus: geheugen zit in achterste hersenholte (= iets in ons achterhoofd houden)
2. Socrates: geheugen is vogelkooi, om iets te herinneren moet je de vogel kunnen vangen
3. Geheugen is van was en een herinnering is een afdruk ve zegelring (= indrukken opdoen
4. Het geheugen is een bibliotheek  nooit aangekocht, verloren gegaan, niet gevonden kan worden
5. Door de komst vd computer, neuronale netwerken bestuderen
Het geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin
Richard Atkinson & Richard Shiffrin: geheugenmodel met 3 verschillende geheugensystemen
Sensorische
geheugens
Input uit de
omgeving
Iconisch
= visueel
Echoïsch
= auditief
Haptisch
= tactiel
Kortetermijngeheugen
LangetermijnGeheugen
Tijdelijk werkgeheugen
Permanente opslagplaats
van herinneringen
ControleProcessen
* herhaling
* codering
* beslissingen
* oproepingsstrategieën
Respons

De sensorische geheugens
Sensorische geheugens: gedurende zeer korte tijd informatie opslaan die de zintuigorganen bereikt heeft
Info uit zintuigorganen via zenuwstelsel naar hersenen voor interpretatie (noodzakelijk dat info even blijft hangen)
- Iconische geheugen: sensorische geheugen voor visuele stimuli
George Sperling: gedurende korte tijd aantal letters te zien  4 letters opzeggen dus capaciteit is beperkt
Mogelijk dat het geheugenspoor vervaagde terwijl de letters opgezegd werden.  toon
Probleemloos letters opsommen wanneer toon vlak na verdwijnen vd letters te horen was
Minder letters opsommen bij een groter tijdsinterval  Dus snel verval van prestaties
 Letters worden even vastgehouden in snel vervagend sensorisch opslagsysteem waarin de
beelden binnen een seconde vervallen
- Echoïsche geheugen: sensorische geheugen voor auditieve stimuli
Darwin: techniek van Sperling, maar nu info uit 3 verschillende luidsprekers
 Auditieve informatie blijft iets langer (2-4sec) in het echoïsche geheugen (langer auditief nabeeld)

Het kortetermijngeheugen
KTG: houdt bewust informatie vast  heeft beperkte capaciteit en een fragiele geheugencode
Miller: pas gelezen cijfers herhalen  KTG geheugenspanne van +- 7 cijfers (zelfde conclusie als Ebbinghaus)
Brown en Peterson & Peterson: bij onmogelijkheid herhalen w stimuli aan begin vd beurt maar 12sec vastgehouden

Het langetermijngeheugen
LTG: nagenoeg onbeperkte capaciteit, vergeten heel traag
+ herhalen om informatie van KTG naar LTG te brengen
Seriële positiecurve: grafiek die aantoont hoe goed een item
onthouden wordt afh v zijn plaats in de stimulusreeks
Glanzer & Cunitz: betere herinnering voor eerste 3-4 items
= voorrangseffect
Volgens Atkinson & Shiffrin was dit mogelijk doordat deze items nog
Een paar keer herhaald konden worden.
+ betere herinnering voor de laatst aangeboden stimuli = recentheidseffect
Omdat de laatste stimuli op het moment van de test nog in het KTG zitten
Verstrooiings taak (achterwaarts tellen) doet recentheidseffect teniet (geen effect op voorrangseffect)
Omdat: ligt niet enkel aan het KTG maar ook aan interacties tussen KTG en LTG
Verdere ontwikkelingen in de geheugentheorieën

Van KTG naar werkgeheugen
WERKGEHEUGEN:
Visuospatiaal schetsblad
Innerlijke
Schrijver
Fonologische lus
Visuele
opslagplaats
Fonologische
opslagplaats
(visuele & ruimtelijke informatie)
(spraak, woord, get)
Ariculatorisch
Herhalingsproces
CentraleVerwerker
coördinator
LTG
Model Atkinson & Shiffrin: KTG heeft een centrale functie
 enkel info uit sensorische geheugens die het KTG binnen geraakt w verwerkt & gecombineerd met info
uit het LTG. Het KTG draagt dan de info over naar het LTG en is ook nodig om info uit het LTG op te halen.
(computers: info buitenaf, harde schijf opgeslagen & centr processor manipulatie materiaal & communicatie)
Alan Baddely & Graham Hitch: integratietaak tussen sensorische geheugens & LTG kan niet goed vervuld w
door KTG met maar 7 geheugenslots en verwerkingsmechanisme beperkt tot herhalingsproces
 Alternatief: Werkgeheugen
Werkgeheugen: 3 componenten  centrale verwerker, fonologische lus en visuospatiaal schetsblad
Fonologische lus= tijdelijk opslagsysteem woorden (zonder herhaling tamelijk snel verval)
Fonologische opslagplaats (opslag van informatie)
Articulatorisch herhalingsproces (verversen van die informatie)
Visuospatiaal schetsblad= tijdelijk geheugensysteem visuele & ruimtelijke info (verversing  verval)
Visuele opslagplaats (opslag van informatie)
Innerlijke schrijver (verversen van die informatie)
Centrale verwerker = controle systeem  nodig voor gecontroleerde processen
 aandacht verdelen over verschillende taken die aan de gang zijn
 bepaalde stimuli kunnen selecteren
 andere stimuli kunnen negeren
 informatie uit het LTG kunnen oproepen
Belang vd verschillende componenten w onderzocht met dubbeltaken
= 2 taken tegelijk, 1 waarin men geïnteresseerd is en 1 die een component vh werkgeheugen belast
De Rammelaere: enkel belasting centrale verwerker invloed op reactietijd om eenvoudige sommen op lossen
DeStefano & LeFevre: moeilijke sommen ook fonologische lus nodig tussentijdse antwoorden te onthouden
Situering vh werkgeheugen volgens Baddeley
Centrale
verwerker
Visuele
bergplaats
Fonologische
opslagplaats
Innerlijke
schrijver
Centrale
verwerker
Articulatorisch
herhalingsproces
De componenten van het werkgeheugen zijn over de hele hersenen verdeeld
 Centrale verwerker: frontale lobben linker& rechterhersenhelft (oefenen belangrijke controlefuncties uit)
 Fonologische lus: 3 gebieden linkerhersenhelft + 1 gebied in de kleine hersenen
Articulatorisch herhalingsproces: bij de zone v Broca (= spaakproductie)
bij motorische cortex kleine hersenen (controle fijne bewegingen)
 Het articulatorisch herhalingsproces maakt gebruik van gebieden die aanleunen bij gebieden
die worden geactiveerd bij echte spraakproductie.
Fonologische opslagplaats: linker partiële lob
 Visuospatiaal schetsblad: vooral gebieden in de rechterhersenhelft
Innerlijke schrijver: 2 gebieden frontale lob bij motorische cortex + 1gebied in rechter partiële lob
Visuele bergplaats: rechter occipitale cortex + op grens linker occipitale cortex& temporale cortex
Verwerking van verse stimuli
Herkenning van voorwerpen
 Het werkgeheugen gebruikt hersengebieden die een soortgelijke rol spelen bij het verwerken van visuele
stimuli en het controleren van (spraak)bewegingen
 Sommige onderzoekers besluiten hieruit dat het werkgeheugen geen afzonderlijk systeem is maar een
geactiveerd gedeelte van het langetermijngeheugen

Het werkgeheugen als onderdeel van het LTG?
Capaciteit KTG =7 elementen MAAR: complexiteit niet v belang (= onopgemerkt door Atkinson& Shiffrin)
Eerder al beschreven door George Miller: capaciteit even groot voor materiaal met veel of weinig info
Geheugenspanne KTG is wel kleiner voor niet-woorden
Cowan: Miller overschat capaciteit  betekenisvolle stimuli elementen samengevoegd tot grotere gehelen
werkelijke capaciteit KTG: 4 representaties, meer als elementen samen betekenisvol geheel vormen
 Capaciteit KTG beperkt tot 4 elementen die al door LTG herkend zijn
Zintuiglijke informatie activeert 1e codes LTG daarna beschikbaar KTG (moeilijk verklaarbaar met A&S)
 Hersenscans: ook andere delen in hersenen actief afh vh stimulusmateriaal (Smith & Jonides)
Deze gebieden spelen grote rol bij herkennen vd stimuli ( zeer intense wisselwerking LTG & KTG)
 Sensorische geheugens kunnen rechtstreeks representaties in LTG activeren (nt eerst langs KTG)
+ vanuit geheugenonderzoek: evidentie voor bestaan niet-bewust, impliciet geheugenproces
KTG niet nodig als tussenstation tussen sensorische geheugens en LTG  geen apart geheugensysteem
= enkel deel vh LTG dat in bewuste komt  verwerking in hersenen gebeurt automatisch & onbewust
een stimulus moet eerst door selectieproces voor we ons er van bewust zijn
+ overgang onbewust naar bewust  veel activiteit in gebieden vh werkgeheugen
 Werkgeheugen = deel vh LTG dat in h bewuste is gekomen (Ruchkin)
Baddeley: model v Ruchkin kan niet verklaren hoe het werkgeheugen in staat is informatie te manipuleren
Werkgeheugen: taakrelevante info selecteren, combineren met kennis  nieuwe info genereren
Manipulatie v info is niet mogelijk/wenselijk in het LTG
 =/ werkgeheugen (korte tijd beperkte info {geactiveerde LTG-codes} vasthouden& manipuleren)
En geheugen dat lange tijd grote hoeveelheid info in een passieve vorm onthoud

Een realistischer kijk op de informatieoverdracht van KTG naar LTG
Kritiek A&S: onderschatting overgang KTG LTG  herhaling nt efficiëntst om info in LTG op te slagen
Neurale netwerkmodellen: onmogelijk info zomaar aan LTG toe te voegen
Computermodel bootst werking hersenen na door veel eenvoudige knopen te laten communiceren
Informatie in gewichten connecties tussen de knopen
- Excitatorische connecties: sterk+  activiteit knoop aan einde als knoop aan begin actief is
- Inhibitorische connecties: sterk-  activiteit knoop onderdrukt einde als knoop aan begin actief
- Relatief neutraal  niet veel verhoging/verlaging v activiteti aan einde bij activatie begin
 Info niet opgeslagen binnen neuronen maar in synaptische connecties tussen neuronen (Hebb)
Verguts & Fias: neuronaal model hoofdrekenen  MAAR: kan nt simuleren hoe mensen sommen oplossen
Netwerk uit 3 lagen (input, verborgen, output)  verbanden leren & onthouden door gewicht tussen knopen
na leerproces inputknopen geactiveerd  spreiding activatie via =/ connecties  juiste outputknopen actief
leert verbanden leggen door alle mogelijke combinaties tegelijk aan te bieden (niet zoals mensen leren)
McCleskey & Cohen: 1e training eenvoudige taken, daarna moeilijke  kon geen makkelijke meer oplossen
Catastrofale interferentie= leren nieuwe info in neuronaal netwerk overschrijft bestaande info
Druist regelrecht in tegen manier waarop menselijke hersenen werken!!
 proberen bestaande kennis vast te houden  veel tijd nodig om bestaande info te vervangen door nieuwe
Algemene verklaring: leerproces verloopt in 2 etappes
- Info vlug opgeslagen in netwerk onderhevig aan catastrofale interferentie
- Info 1e netwerk overgeschreven naar 2e niet onderhevig aan CI
Nieuwe info geleidelijk invoeren+ oude constant activeren  vervlechting zonder verlies bestaande info
MAAR: nog onduidelijk hoe dit biologisch gerealiseerd wordt
Neuropsychologie: overbrengen info van KTG naar LTG verloopt in 2 stappen (Squire & McClelland)
1e tijdelijke opslag info hippocampus dan geïntegreerd in opgeslagen kennis in verschillende gebieden cortex
 vooral tijdens slaap + bestaande kennis wordt geconsolideerd en georganiseerd
 schade aan hippocampus  niet meer in staat nieuwe kennis op te slaan
Fletcher& Henson: andere reden waarom overdracht info KTG naar LTG moeilijker is dan men dacht
 veel activiteit in controlecentra frontale lobben bij opslag & ophaling info uit LTG
Bij oproepen info uit LTG soms verkeerde info geactiveerd  controleproces vergelijkt info met vraag
 schade aan frontale lob  patiënten vertellen allerlei onwaarheden in hun gesprekken
Informatie verwerven
Roediger: info verwerven: hercoderen&organiserenaanwijzingen info terug vinden/herconstrueren uit LTG

Het belang van hercodering en organisatie
Informatie kan op 3 manieren worden opgeslagen in het LTG:
- Verbale code: meer dan concrete voorwerpen onthouden  hercoderen in termen v arbitraire symbolen
- Sensorische code: herinnering v zintuiglijke aspecten v e gebeurtenis
Bv. Beeldcode: Hersenscan sensorische codes activeren = hersengebieden als oorspronk. Wnemingen
- Motorische code: lich vaardigheden opslaan, onthouden& uitvoeren (vooral onbewust verworven)
Martin: Beeldcodes kunnen helpen bij h oefenen v motorische vaardigheden
 Verwerving optimaliseren door informatie op 2 manieren te coderen
Allen Paivio: tweevoudige-codeertheorie = informatie voorgesteld door 2 codes wordt beter onthouden
 concrete woorden beter onthouden dan abstracte (beeldcode activeren die integreert ih geheugenspoor)
Ter Doest& Semin: pp herinneren dubbel zo veel werkwoorden die gemakkelijk een beeld opriepen
 associaties tussen woordparen worden beter onthouden wanneer ze zich er een beeld van kunnen vormen
(Bower) Wilton: info interactie voorwerpen eerder gecodeerd dan info specifieke kenmerken vd voorwerpen
 beeldcode gecombineerd met motorische code
Engelkamp& Seiler: betere herinnering wanneer een handeling motorisch gecodeerd werd
 De verwerving optimaliseren door informatie te organiseren
Sharps: woorden willekeurig/in categorie aangeboden  herinnering beduidend beter bij georganiseerde aanbieding
 Organiseren info & verbanden leggen tussen stimuli = effectieve manier om info te onthouden
Experts zijn beter in het organiseren van stimulusmateriaal (zien individuele elementen in groter patroon)
Chase & Simon: schaakmeesters konden d plaats van veel meer schaakstukken onthouden
 Alleen efficiënte organisatietechnieken voor hun specialiteit (kunnen info op betere manier opslaan in LTG)

Verwerkingsniveaus
Belang kwaliteit informatieverwerking  beklemtoond door de theorie vd verwerkingsniveaus (Craik & Lockhart)
Lange tijd alternatief voor het model van Atkinson & Shoffrin
Geheugen = bijproduct vd perceptie van een stimulus
+ niveau waarom stimulus tijdens perceptie verwerkt wordt bepaald of de stimulus nog herinnerd zal worden
Craik & Tulving: 3 vragen stellen over 1 stimuli, de mentale operaties nodig voor h antwoord verschillen per vraag
(woorden op verschillend niveau geanalyseerd)  diepe semantische analyse = perfect onthouden
Genereereffedt = info beter herinnerd als je tijdens de verwerving actief betrokken bent bij h genereren vd stimuli
Informatie opslaan en bewaren

Gedistribueerde representaties
Hersenscans: ver uit elkaar gelegen gebieden werken samen (werkgeheugen, maar ook bij geheugensporen LTG)
Herinneringen: samenhangende maar op verschillende plaatsen opgeslagen kenmerken
Kenmerken episode verbonden via connecties met hippocampus & omliggende gebieden (Meeter & Murre)
Geen informatie eenheden in 1 verbinding tsn neuronen maar verdeeld over groep neuronen & verbindingen omdat:
 Individuele neuronen vuren niet betrouwbaar genoeg om de aan/afwezigheid ve stimulus aan te duiden
Neuronen vuren niet altijd bij aanwezigheid stimulus maar hebben een verhoogde kans op vuren
Opgelost door verschillende neuronen samen die stimulus nauwkeurig kunnen detecteren
 Organisatie van informatie verdeeld over verschillende neuronen is beter bestand tegen eventuele schade
Info kan gerecupereerd worden wanneer enkele eenheden en hun connecties uitvallen
Verlies van info zal altijd gradueel zijn dankzij verdeling over verschillende neuronen (bv dementie)
Gracieuze degradatie = capaciteit hersenen om aanvaardbare output te blijven genereren ondanks schade
aan de individuele eenheden en hun connecties
 Een systeem met gedistribueerde representaties is in staat te generaliseren
Systeem stimulus uiteen trekt in kleine details  bekende patronen in stimuli ontdekken& stimuli verwerken

Inhoud gebaseerde in plaats van adres gebaseerde organisatie
Metaforen  moeilijke materie aan voelen& onderzoekshypothesen genereren MAAR: ook verkeerde assumpties!!
Bv. Vroeger verondersteld dat info uit geheugen gehaald werd obv adres  moet weten waar herinnering zit
Adres gebaseerde organisatie heeft 2 kenmerken die niet overeenstemmen met het menselijke geheugen
Slechts een paar ingangen tot het juiste adres (bv boek zoeken in bibliotheek)
Zelfs als we adres kennen  nog zoeken naar info die bij ingang hoort (bv opzoeken in encyclopedie)
Alternatief van McClelland: inhoud gebaseerde organisatie
Elk kenmerk voorgesteld door een knoop die geactiveerd kan worden en verbonden is met andere knopen
(model is vereenvoudiging. Werkelijkheid: elke knoop wordt weergegeven door een groep neuronen)
De knopen zijn verdeeld in verschillende groepen naargelang de categorie waartoe ze behoren
Geheugenspoor = connectie activeren tussen 2 knopen (informatie verloopt in beide richtingen)
Centrale persoonsknoop = tussenstop in connecties (= hippocampus & gebied er rond: integratierol)
Inhibitorische verbindingen (-)  activatie knoop in groep, onderdrukking activatie andere knopen zelfde groep
 Een knoop binnen een categorie wordt zo vlugger dominant
Verschil adres gebaseerde – inhoud gebaseerde organisatie: duidelijk bij hoe info in geheugen geactiveerd wordt
Inhoud gebaseerde organisatie = elke knoop kan geactiveerd w door input die van buitenaf komt
Model van McClelland: 4 voorspellingen over de werking vh geheugen:
- Info meer kans terug gevonden te worden wanneer er van veel kanten connecties zijn naar deze informatieknoop
Dan zijn er veel aanwijzingen van waaruit de knoop kan geactiveerd worden
- Activatie herinneringsknoop neemt toe als meer aanwijzingen geactiveerd w verbonden met herinnering
Hoe meer activatie in 1 knoop, hoe meer die knoop de anderen zal domineren
- Aanwijzing meest effectief als die met niet te veel knopen verbonden is. anders w grote delen vh netwerk actief
- Vanuit 1 ingang zal men niet altijd alle info kunnen opvragen en soms zal verkeerde info geactiveerd worden
Informatie oproepen
Herinneringen die verloren leken kunnen door geschikte aanwijzingen terug gevonden worden
 Of jij je iets herinnert niet alleen afh van of de info gecodeerd & opgeslagen is in je geheugen maar ook of je een
geschikte aanwijzing hebt om de herinnering weer in het bewustzijn te brengen
Endel Tulving: herinnering gebeurtenis niet enkel afh v kwaliteit geheugenspoor, ook v oproepingsaanwijzingen
Verwerving kan geoptimaliseerd worden door een geheugenspoor op verschillende manieren op te slaan, door het
spoor in te bedden binnen een grotere organisatie en door info te verbinden met kapstokken.
Optimale verwervingstechnieken zijn gewoon het leggen van sterke oproepingsaanwijzingen naar h geheugenspoor.

Oproepingsaanwijzingen
Experimenten om oproepingsprocessen te bestuderen: pp getest met/zonder externe oproepingsaanwijzingen
Bv. Tulvin&Pearlstone: aanbieding oproepingsaanwijzing  verdubbeling prestaties
 1e conditie ontbrekende woorden nt vergeten, gewoon nt gng aanwijzingen om ze te kunnen oproepen
Willem Wagenaar: combinatie aanwijzingen zorgde voor betere herinnering dan individuele aanwijzingen
 Sluit perfect aan bij h inhoud gebaseerde geheugenmodel van McClelland
 Meer eigenschapknopen geactiveerd w verbonden met gebeurtenis, meer kans dat betreffende centrale
gebeurtenisknoop voldoende geactiveerd raakt om andere relevante info binnen bewustzijn te brengen
MAAR: wat met herinneringen die niet terug te vinden zijn ondanks goede aanwijzingen
= vraag of LTG geheugensporen permanent zijn of niet  kan niet beantwoord worden!!
+ mogelijkh teruggevonden herinnering na overvloed aanwijzingen geen echte herinnering is
maar reconstructie obv aanwijzingen

Interferentie bij het oproepen
Sensorische geheugens & KTG: info vergeten omdat ze vervalt/ overschreven wordt door andere info
Verval = fysiologische veranderingen in neuronale spoor van ervaring, die geheugenspoor onherroepelijk uitwissen
Nodig omdat geheugencapaciteit vrijgemaakt moet worden voor nieuwe binnenkomende info
Verval geheugensporen LTG niet uitgesloten, maar wordt toch niet beschouwd als de reden voor vergeten omdat:
- Verval op zich legt weinig uit, als er geen specificaties over de betrokken mechanismen gegeven zijn
(waarom vervallen sommige geheugensporen en andere die even oud zijn niet?)
- Vervaltheorie voorspelt dat herinnering slechter wordt naarmate tijdsinterval tussen leren & testen groter wordt
 sommige herinneringen vervagen niet of worden zelfs sterker!! (maar klopt meestal wel, zie vergeetcurve)
- Vinden herinnering in LTG afh v juiste oproepingsaanwijzingen  herinnering verloren lijkt nog gevonden w
- Vergeten niet afh v tijdsinterval maar van wat er gebeurt is tussen het leren en de test
Belang activiteiten tussen leren en testen aangetoond door Jenkins&Dallenbach
Experiment: pp wakker bleven na memoriseren lettergrepen  minder herinneren + vergaten meer per tijdsinterval
Kritieken: betere prestaties slaapconditie door  pp mochten slapen of kan ’s avonds beter leren
Minami&Dallenbach: herhalen experiment met kakkerlakken (wel /niet bewegen na doolhof met schok leren)
 kakkerlakken die nt hadden bewogen, bijna geen extra training nodig!!
Voorstel interferentie als verklaring voor het niet kunnen oproepen v info die ooit werd opgeslagen in LTG
Interferentie = obstructie die een herinnering uitvoert bij het ophalen ve andere herinnering
Proactieve interferentie = moeilijkheden gebeurtenis op te roepen door activiteiten die aan opslag vooraf gingen
Retroactieve interferentie = moeilijkheden gebeurtenis op te roepen door activiteiten na opslag gebeurtenis
Experiment Wisted&Rohrer toont de kracht van proactieve interferentie
 Proefpersonen herinnerden minder uit lijst naarmate meer soortgelijke lijsten eraan voorafgegaan waren
Proactieve interferentie
Tijd
Experimentele groep
Leer A
Leer B
Retentie interval
Test B
Controle groep
--------
Leer B
Retentie interval
Test B
(wat vroeger geleerd is stoort de herinnering aan iets nieuw  experimentele groep heeft slechtere herinnering)
Retroactieve interferentie  proefpersonen herinneren minder uit lijst naarmate meer soortgelijke lijsten volgen
Retroactieve interferentie
Tijd
Experimentele groep
Leer A
Leer B
Retentie interval
Test A
Controle groep
Leer A
---------
Retentie interval
Test A
(wat later geleerd wordt stoort herinnering aan wat eerst geleerd is  experimentele groep slechtere herinnering)
Voorbeeld van interferentie: tafels vd vermenigvuldigingen (onderzocht door Noël)
 Juiste oplossing aan het zoeken  oplossingen nabijgelegen tafel-gerelateerde problemen w
tegelijkertijd geactiveerd & interfereren met de juiste oplossing
Meest waarschijnlijke oorzaken voor het feit dat we bepaalde informatie niet meer kunnen
herinneren is verval tijdens het encoderen en interferentie tijdens het oproepen.

De hypothese van de codeerspecificiteit
Geschikte oproepingsaanwijzingen kunnen herinneringen terug brengen die volledig vergeten leken te zijn
 kan verklaard worden vanuit een inhoud gebaseerd geheugenmodel
MAAR: welke oproepingsaanwijzingen zullen effectief zijn en welke niet??
- Maakt de oproepingsaanwijzing deel uit van het geheugenspoor dat gevormd werd?
Geheugen voor gebeurtenis enkel verbeterd door aanwijzing als info aanwijzing = info geheugenspoor
Tulvin&Thomson: Hypothese vd codeerspecificiteit (bij ervaring aanvullende aspecten gecodeerd met herinnering)
Smith&Vela: overzicht studies over betere herinnering wanneer verwerven & oproepen in dezelfde situatie gebeurt
- Godden&Baddeley: leren aan land/onder water  50% meer herinnering als oproepen in zelfde situatie gebeurt
- Koens: effect van omgevingsaanwijzingen vooral sterk wanneer aan volgende voorwaarden voldaan is:
o Materiaal dat moet onthouden worden vergt weinig inzichtelijk denken
o Geen intrinsieke relatie tussen context en materiaal
o Geen deel vd leefwereld vd pp en pp is niet intrinsiek gemotiveerd om h materiaal te onthouden
 Geneeskunde studenten moeten gevalsstudie leren over patiënt (geen contexteffect gevonden)
Omgeving is minder belangrijk bij inzichtelijk leren v persoonsrelevante informatie
Gebruik oproepingsaanwijzingen verder optimaliseren door ze tijdens de verwerving expliciet aan geheugenspoor
toe te voegen of door oproeptest zo te construeren dat ze beroep doet op aanwijzingen aanwezig in de verwerving
Morris: aangeboden woorden aanduiden  meer herkenning wanneer ze betekenisvraag kregen voor woorden
Rijmwoorden aanduiden  meer herkenning bij woorden waarvoor ze een rijmvraag kregen
Transfer-aangepaste verwerking: verwerkingstypes materiaal goed als getransfereerd kunnen w naar oproepsituatie.
Soort verwerking gebeurtenis niet goed of slecht. Kwaliteit is afh v mate waarin verwerking relevante oproepingsaanwijzingen voor geheugentest beklemtoont.

Distinctie als een hulp bij het herinneren
Oproepingsaanwijzing vooral effectief wanneer die slechts verbonden is met 1 geheugenspoor
Hunt&Lamb: woord heeft meer kans herinnerd te worden in een lijst met 9 woorden uit een andere categorie
Isolatie-effect = gebeurtenis die distinctief is tov andere gelijktijdige gebeurtenissen wordt beter onthouden
Omdat: distinctieve gebeurtenissen hebben een sterke oproepingsaanwijzing (verwijst naar minder herinneringen)
 Sluit perfect aan bij inhoud gebaseerde geheugenmodel van McClelland
Distinctie in dagelijks leven: herinnering belangrijke gebeurtenissen is beter dan alledaagse voorvallen
Flitslichtherinnering: levendige herinneringen aan onverwachte emotioneel geladen momenten
Bijzondere vorm v levendige autobiografische herinneringen (bij schokkende gebeurtenissen)
Geen apart soort herinneringen (exact dezelfde vergeetcurve maar wel veel levendiger & emotioneler)
Weaver&Krug: flitslichtherinneringen zijn niet zo stabiel en nauwkeurig als gedacht
Beste voorspeller flitslichtherinneringen op lange termijn = herinneringen gerapporteerd na een week
Greenberg: reconstructie leidt tot valse flitslichtherinneringen, levendige herinneringen aan nooit gebeurde details
Herinnering is reconstructie
In veel situaties onthouden we geen afzonderlijke stimuli maar gebruiken we benaderende herinneringen
Horselenberg: bij studenten vroeger opgeschreven herinneringen terug laten beoordelen
 Zogezegd geen herinnering meer van zelf opgeschreven ervaringen
 Herinnering herkend als van zichzelf terwijl die door een medestudent was opgeschreven
 Nog meer fouten wanneer enkel de plaats veranderd werd
Frederic Bartlett: 1e onderzoek onnauwkeurige herinneringen & herinneringsfouten  belang organisatieschema’s

Organisatieschema’s
Bartlett: mensen onthouden door schema’s = algemene, georganiseerde voorstellingen over structuur wereld, mensen
Nodig om info te begrijpen & op te slaan want:
- Mensen veronderstellen heel wat achtergrondkennis wanneer ze iets vertellen
- Helpen om herinneringen te reconstrueren ahv elementen die men kan oproepen
MAAR: mensen kunnen moeite hebben verhalen te onthouden die in veel opzichten afwijken van hun schema’s
(behalve bij distinctieve afwijkingen. Dan beperkt aantal duidelijke afwijkingen leiden tot betere herinnering)
Onderzoek: verhaal met veel onaannemelijke, bovennatuurlijke elementen laten onthouden
 Studenten kortten verhaal in en lieten meeste bovennatuurlijke elementen weg
Belangrijkste thema’s bleven wel relatief goed bewaard
Onderzoek: pp tekst lezen + overschrijven  overgeschreven tekst doorgeven  volgende pp tekst overschrijven…
 Door veranderingen vervormde verhaal (= algemeen wanneer mensen iets navertellen)
Allport&Postman: die veranderingen vormen basis van onjuistheden bij geroddel
Zelfs foute replicatie door vervormingen bij wetenschappelijke literatuur!!
- Harris: andere uitleg experiment kleine Albert gevonden in tekstboeken als oorspronkelijke van Watson&Rayner
- Vincente&Brewer: studie van de Groot over geheugen v schakers onderzocht  mooier & overtuigender
Was basis voor onderzoek van Chase&Simon
- Martin: oorspronkelijk zij Boas dat Eskimo’s 4 woorden kennen voor sneeuw, nu al opgeblazen tot 100-200
Schema’s spelen een rol bij begrijpen info, ook al invloed bij het opslaan van info!!
 Valse herinneringen = herinneringen aan gebeurtenissen die nooit of helemaal anders gebeurt zijn
(Deese) Roediger&McDermott: stimuli van Zeelenberg (Draad, speld, vingerhoedje, punt, prik, scherp, acapunctuur)
 Bijna evenveel kans op valse herinnering (naald gezien) als op waarheidsgetrouwe herinnering!!!
Deese-Roediger-McDermott-paradigma: alle woorden zijn geassocieerd met kritische woord naald
Wordt telkens enigszins mee geactiviveerd als de pp naar de testwoorden luistert
Associaties tussen gebeurtenissen zijn belangrijke oorzaak valse herinneringen + kans geheugen fouten groter als:
- Informatieverwerving niet grondig gebeurd is en niet goed georganiseerd werd
- Gebeurtenis gevolgd werd door veelheid informatie waardoor overdracht info KTG naar LTG belemmerd wordt
- Geheugensporen tijdens oproepen besmet raken door foutieve suggesties
 Belangrijke overwegingen bij evalueren ooggetuigenverslagen

Ooggetuigenverslagen
Geheugen is constructief bij opslaan & oproepen  herinneringen makkelijk besmet door suggestieve vragen
Loftus&Palmer: werkwoord in vraag (bij botsende auto’s) heeft significante invloed op h antwoord
+ suggestieve vraag hercodeerd gebeurtenis & veranderd herinneringen  integratie herinnering & info uit vraag
Studies proberen te achterhalen waarom ooggetuigenverslagen minder accuraat worden door suggestieve vragen:
- Loftus: oude herinnering overschreven door nieuwe info (vraag), originele herinnering gaat verloren
- Proefpersonen zijn verward over de oorspron van hun herinneringen
- Klassiek vb retroactieve interferentie: info na gebeurtenis blokkeert toegang tot herinnering aan gebeurtenis
- Invloed info na gebeurtenis beperkt tot h feit dat pp zich details originele gebeurtenis nt konden herinneren
Pp zijn dan geneigd info van na gebeurtenis (die ze zich nog wel herinneren) als antwoord te geven
Eakin: beste verklaring is retroactieve interferentie: info test blokkeerde oproepen v info uit dia’s
 Resultaten liggen ook in de lijn vd overschrijfhypothese van Loftus
(het helpt niet te weten welk antwoord het niet is, het oorspronkelijke geheugenspoor is al verloren)
Ooggetuigenonderzoek heeft groot praktisch belang  in meeste crisissituaties krijgen getuigen niet veel
gelegenheid info op goede manier te coderen

Reconstructie en verdrongen herinneringen
Misbruik kindertijd  in hoeverre herinnert men het zich nog wel juist? (meestal geloven psychologen slachtoffers)
MAAR: wat bij bewering dat verdrongen herinnering kindermishandeling op volwassen leeftijd teruggevonden is?
Binnen wet. Psychologie: grote scepsis over verdringen en later terugvinden herinnering omdat:
- Weinig evidentie mogelijkheid mensen traumatische ervaringen volledig kunnen verdringen (wel sterk verarmd)
Kuyken&Brewin: mensen met traumatische ervaringen  minder gedetailleerde autobiografische herinneringen)
- Terugvinden herinnering herhaalde verkrachtingen & groteske rituelen  vooral bij fantasierijke mensen
Tijdens gerechtelijke onderzoeken & rechtszaken worden deze beschuldigingen ook nooit waar gemaakt
- Hervonden herinneringen vaak ontstaan in situaties die aanleiding geven tot valse herinneringen
Bv bij psychotherapie waarbij onder hypnose gesuggereerd werd naar seksueel misbruik in de kindertijd
Grote kans dat zulke suggesties de herinneringen v personen vervormen!!
Individueel geval: moeilijk feit van fictie te scheiden  ook niet nodig om cliënt te helpen
Mogelijkh schade derden  menselijk geheugen =/ accurate, gedetailleerde opname, maar reconstructie obv
onvolledige pers gekleurde gebeurtenissen die tijdens oproepen makkelijk besmet kunnen raken met info buitenaf
Schachter: 7 zonden vh geheugen (= goede samenvatting beperkingen vh geheugen)
- Vluchtigheid: heugen is onderhevig aan gradueel vergeten, herinneringen zijn minder accuraat na verstrijken tijd
- Verstrooidheid: zelden w alle details opgeslagen en bij oproepen w ook niet alle informatie geactiveerd
- Blokkering: geheugensporen tijdelijk minder toegankelijk wegens interferentie door andere herinneringen
- Verkeerde attributies: herinneringen kunnen toegeschreven worden aan een verkeerde bron
- Vatbaar voor suggestie: bij poging iets te herinneren vatbaar voor suggestie van anderen. Kan leiden tot
verkeerde herinneringen omdat geheugensporen bij activeren tijdelijk labiel worden & gewijzigd kunnen worden
- Vertekening: bij verwerven & oproepen w herinneringen vertekend door kennis, overtuigingen & emoties
- Persistentie: herinneringen die men wil vergeten blijven opkomen & interfereren met werking geheugen
Amnesie en het impliciete geheugen
Amnesie = geheel of gedeeltelijk geheugenverlies (kan verwijzen naar een hele reeks geheugenproblemen)

Types van amnesie
Onderscheid: geheugenprobleem betrekking op oproepen vroegere gebeurtenissen of opslaan nieuwe herinneringen
Retrograde amnesie: ongeval maakt toegang tot opgeslagen herinneringen onmogelijk (gebeurtenissen voor ongeval)
Anterograde amnesie: probleem opslaan nieuwe geheugensporen in LTG (geen nieuwe informatie onthouden)
Veroorzaakt door trauma aan hersenen: tamelijk korte afgebakende tijdsperiode voor traumatische ervaring
Zonder acuut trauma: dementie (alzheimer, Hiv-gerelateerde dementie  ook anterograde amnesie)
Kinderamnesie: geen directe herinneringen aan gebeurtenissen voor 3-4 jaar veroorzaakt door:
- Geheugenstructuren baby nog niet volgroeid om episodische herinneringen permanent vast te leggen
Rudy & Morledge: jonge ratten 24u na conditionering weer in kooi  geheugenspoor jongste verloren
- Jonge kinderen hebben nog geen structuur (schema) en woorden om hun ervaringen te kaderen
 vroegste herinneringen zijn fragmentarisch en onsamenhangend
 Kinderamnesie betreft h episodische geheugen. Ze hebben wel al grote hoeveelheid semantische info opgedaan
Syndroom van Korsakoff: bij langdurig alcoholmisbruik, permanente hersenbeschadiging door jarenlang tekort B1
Spreken vloeiend, redeneren accuraat maar herhalen zelfde vraag, vertellen zelfde verhalen
 weten niet wat minuten geleden gebeurd is
Oorzaak: schade hippocampus en omliggende gebieden
 H.M.: hippocampus & amygdala aan weerszijden verwijderd (+ weefsel omliggende temporale lobben)
Onmogelijk langer dan een paar minuten informatie vast te houden (wel herinneringen uit kindertijd)
Beschadiging hippocampus: snelle leerproces dat ervaringen vastlegt verstoord  antrograde amnesie
Organische amnesie: geheugenverlies door specifieke schade aan hersenen
Functionele amnesie: geheugenverlies door stresserende omstandigheden waarin de persoon zich bevindt
Ook het persoonlijkheidsgevoel vh individu verandert.

De ontdekking van het impliciete geheugen
= 1e onderscheid tussen
expliciet en impliciet geheugen
Grote stappen naar de ontdekking van het impliciete geheugen:
Brenda Milner: allerhande tests bij H.M.  er vond onbewust leren plaats op motorisch vlak
Warrington & Weiskrantz: woordfragmenten sneller samen zetten tot geziene woordcombinaties
 Geheugencapaciteiten niet beperkt tot verwerven motorische vaardigheden
Impliciete geheugen = slaat onbewust herinneringen en zonder dat men bewust die herinneringen kan ophalen
Testen met taken die geen recente herinneringen vereisen. Men kijkt gewoon naar gevolgen van al geziene stimuli
 Proefpersonen presteren beter wanneer ze voordien de antwoorden al hebben gezien (in andere context)
Waarom zijn amnesiepatiënten slecht in expliciete herinneringstests en goed in impliciete kennistests?
- Verschillende geheugensystemen in hersenen verantwoordelijk voor onthouden verschillende soorten info
Deze visie gaat terug op onderscheid dat Tulvin introduceerde:
episodische (persoonlijk meegemaakte gebeurtenissen) & semantische (algemene kennis) geheugen
Bv. Alzheimer dementie: eerst episodisch geheugen aangetast, semantisch blijft relatief gespaard
Kan verklaring zijn voor resultaten van Warrington & Weiskrantz
MAAR: geen verklaring waarom H.M. nog motorische taken kon leren maar geen betekenissen nieuwe woorden
 nog 3e geheugensysteem postueleren: het procedurele geheugen
 3 LTG’s: episodische, semantische & procedurele  bij H.M. enkel nog toegang tot procedurele
Andere amnesiepatiënten: toegang tot procedurele en semantische
-
Klemtoon verschillende mentale processen die ten grondslag liggen aan impliciete en expliciete geheugentests
Gewone opdeling geheugen in verschillende stukken houdt problemen in want: semantisch geheugen is expliciet
(info bewust oproepen) en impliciet (automatisch activeren door vooraf aangeboden informatie {W&W})
 geen zin indeling te zoeken tussen impliciet & expliciet geheugen, wel tussen impliciete & expliciete tests
Expliciete geheugentests: bewuste, gecontroleerde zoekprocessen + leren relaties tussen stimuli
Impliciete geheugentests: geen bewuste processen + geen relatie tussen stimuli (maar door voorgaande activatie)
 Anterograde amnesie: nt nieuwe relaties tussen stimuli, wel afzonderlijke info-eenheden activeren
Amnesiepatiënten kunnen onbewust info opslaan  evidentie voor bestaan onbewuste processen
Aanname dat een deel vd geheugenprocessen plaatsgrijpt zonder tussenkomst vh KTG
Terugblik vanuit de 3 invalshoeken
Biologische
Cognitieve
Sociaal-culturele
Schade aan sommige delen vd
hersenen ernstige geheugen
problemen kunnen veroorzaken
Anterograde amnesie:
hippocampus & omliggende
structuren (H.M.)
Info verwerven & oproepen
= actieve processen die bepalen
hoeveel we ons herinneren
Bepalen de schema’s die we
zullen gebruiken bij opslaan en
oproepen van info
Daarom kunnen we beter
verhalen onthouden uit onze
eigen cultuur
Kinderamnesie: onrijpheid
hersenen tijdens de eerste
levensjaren
Geheugen is beter wanneer we
binnenkomende info organiseren,
in verband brengen met bestaande
kennis en in codes opslaan
Anderen kunnen ons geheugen
beïnvloeden door suggestieve
Bij het oproepen moeten we de
vragen te stellen of door info te
juiste aanwijzingen vinden
geven die interfereert met onze
herinneringen
De invloed van cognitieve
factoren is het duidelijkst in de
effecten van geheugensteuntjes,
voorkomen van valse
herinneringen, het feit dat
herinneringen vaak reconstructies
zijn obv elementen die we ons
herinneren en het gebruik v
cognitieve schema’s
Download