GROEP OP HOOG NIVEAU EIGEN MIDDELEN Samenvatting en aanbevelingen Mario Monti, Chairman Daniel Dăianu Clemens Fuest Kristalina Georgieva Ivailo Kalfin Alain Lamassoure Pierre Moscovici Ingrida Šimonytė Frans Timmermans Guy Verhofstadt December 2016 Samenvatting Ontstaansgeschiedenis en opdracht van de Groep op hoog niveau eigen middelen (HLGOR) en eerste evaluatieverslag De Groep op hoog niveau eigen middelen is opgericht om te onderzoeken hoe de ontvangstenzijde van de EU-begroting eenvoudiger, transparanter, billijker en meer democratisch verantwoord kan worden gemaakt. In het eerste evaluatieverslag van de groep dat eind 2014 is ingediend, is het huidige systeem van eigen middelen diepgaand onderzocht, met aandacht voor de positieve aspecten van het huidige systeem en de aanzienlijke verbeteringen die noodzakelijk zijn, zowel op het vlak van uitgaven als ontvangsten. Er zijn criteria opgesteld voor het meten van vooruitgang en vragen geformuleerd als leidraad voor verder onderzoek. Procedurele en juridische implicaties en politieke en institutionele onderlinge afhankelijkheid kwamen hierbij aan bod, waarbij het onderzoek dus verder ging dan de gebruikelijke technische analyse van verschillende inkomstenbronnen. In de loop van de beraadslagingen van de HLGOR die plaatsvonden in 2015 en 2016, werden de urgentie en het belang van dit onderzoek benadrukt door meervoudige crises, waaruit bleek dat het hoog tijd werd voor een veel nauwere samenwerking op EU-niveau: de vluchtelingencrisis heeft de lacunes in het Schengengebied van vrij verkeer overduidelijk aan het licht gebracht; naar aanleiding van de veelvuldige terroristische aanslagen in 2015 en 2016, met name in Frankrijk, is gebleken dat meer samenwerking absoluut noodzakelijk was geworden om zowel de interne als de externe veiligheid van de lidstaten te garanderen; en tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, herinneren de existentiële risico’s die samenhangen met de mondiale klimaatverandering ons eraan dat de EU een gemeenschap is met een gedeelde lotsbestemming voor de lange termijn, en dat, wanneer deze gemeenschap met één stem spreekt en zich verbindt tot gemeenschappelijke doelstellingen, zij de mondiale oplossingen kan beïnvloeden. De EU heeft de voorbije jaren grote moeilijkheden ondervonden bij het aanpakken van deze vraagstukken en het heroriënteren van haar actiemiddelen, hetgeen aantoont hoe essentieel financiële middelen zijn geworden bij het oplossen van prangende kwesties, zowel intern als extern. In de inleiding en deel I van het rapport wordt uiteengezet waarom een functionele EUbegroting essentieel is. Hierin wordt gepleit voor een ingrijpende hervorming, waarbij veranderingen aan de ontvangstenzijde een integraal onderdeel vormen van een grotere herconfiguratie van het meerjarig financieel kader (MFK). In het rapport wordt ook vermeld welke aspecten van het huidige systeem goed werken en behouden moeten blijven. De specifieke kenmerken van de EU-begroting, het MFK en het stelsel van eigen middelen in vergelijking met de nationale systemen De vaststelling dat de EU-begroting een "sui generis" constructie is, is geen handigheid om haar complexiteit te verbergen. In de loop van de debatten binnen de HLGOR werd snel duidelijk dat veel van de felle kritiek, het wantrouwen en soms zelfs ondoordachte besluiten voortvloeien uit de onterechte gedachte dat de EU-begroting niet meer is dan een 29e begroting "voor Brussel" is. Deze visie gaat voorbij aan het feit dat de keuzes met betrekking tot de EU-begroting grotendeels voor de middellange termijn worden gemaakt. De EU-begroting is in eerste instantie een investeringsbegroting die enige herverdeling tussen de lidstaten tot stand brengt. Zij dient hoofdzakelijk ter ondersteuning van de gemeenschappelijke beleidsmaatregelen en doelstellingen van de EU met het oog op de verdere ontwikkeling van het acquis communautaire op meerjarenbasis en ter voorziening in startkapitaal voor middellange- en langetermijninvesteringen. De flexibiliteit en capaciteit om op korte termijn te worden ingezet voor de aanpak van crisissituaties, blijft een zwak punt waaraan absoluut iets moet worden gedaan. De EU-begroting is ook te klein om een echt anticyclisch economisch stabilisatiebeleid te voeren en een wezenlijke herverdeling tot stand te brengen - deze doelstellingen vormen dan ook de spil van de nationale begrotingen - en om datgene te bewerkstelligen wat in een conventionele benadering van een federale begroting wordt verwacht. Ten slotte moet de vastgestelde begroting steeds sluitend zijn. Bijgevolg is het ontvangstenstelsel hierop afgestemd: de bijdragen die worden afgeroepen, moeten dekkend zijn voor de uitgaven die jaarlijks door het Europees Parlement en de Raad worden vastgesteld (voorafgaande goedkeuring op het niveau van betalingskredieten). Dit betekent dat de EU-begroting geen begrotingstekort mag vertonen, niet kan worden gefinancierd door geld te lenen op de financiële markten en dus geen overheidsschuld kan opbouwen. Om de veranderende behoeften aan de uitgavenzijde en de onzekerheden aan de ontvangstenzijde met elkaar in evenwicht te brengen, wordt het uniforme afroepingspercentage van de residuaire kostendekkende bijdrage op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) op gezette tijden bijgesteld zodat zij de behoeften exact dekt. Dit laatste punt is cruciaal om te begrijpen waartoe een hervorming van het stelsel van de eigen middelen volgens de door de HLGOR gedane aanbevelingen zou leiden. Uitzonderlijke extra inkomsten zoals in concurrentiezaken opgelegde geldboeten en hoger dan verwachte douanerechten leveren geen aanvullende mogelijkheden aan de uitgavenzijde op, maar resulteren in lagere bni-bijdragen. De jaarlijks goedgekeurde kredieten, de MFK-maxima en het eigenmiddelenplafond vormen bindende waarborgen voor begrotingsdiscipline. In het onderhavige verslag wordt ingegaan op mogelijke hervormingen binnen het kader van de huidige institutionele structuur, waarbij de bevoegdheid om belastingen te heffen op het nationale niveau blijft en geen afbreuk wordt gedaan aan het algemeen geldende beginsel van begrotingsneutraliteit, zodat de beoogde hervorming van de eigen middelen niet leidt tot extra belastingdruk voor de EUburgers. Begrippen en definities, Europese meerwaarde, nettosaldi In het verslag wordt toelichting gegeven bij conceptuele vraagstukken en kernbegrippen, in de eerste plaats om de verschillen te verklaren tussen een "Europese belasting", eigen middelen (waarvan sommige meer "authentieke" eigen middelen zijn dan andere) en andere inkomstenbronnen. In de verdragen wordt aan de EU geen bevoegdheid verleend om belastingen te heffen, maar wordt bepaald dat de Unie zich voorziet van "de 2 middelen" die nodig zijn om haar doelstellingen te bereiken (artikel 311 VWEU), met inachtneming van de budgettaire prerogatieven van de lidstaten. De interpretaties die in de nationale begrotingen aan de eigen middelen van de EU worden gegeven, zijn helaas heel uiteenlopend. Dit maakt vergelijkingen tussen lidstaten nagenoeg onmogelijk en leidt tot een conceptuele vertekening waarbij sommige eigen middelen in feite worden beschouwd als een overdracht van nationale middelen of een kostenpost, en niet als middelen waarop de EU aanspraak kan maken. Derhalve zou een eerste stap naar meer transparantie erin moeten bestaan de eigen middelen van de EU te beschouwen als echte eigen middelen en te voorzien in een duidelijke en uniforme wijze waarop de bijdragen aan de EU in de nationale begrotingen worden gepresenteerd. In het verslag wordt ook nagegaan op welke wijze het begrip Europese meerwaarde, die kan worden omschreven als de waarde die EU-optreden oplevert boven de waarde die anders door actie van een lidstaat alleen zou zijn gecreëerd, als leidraad kan dienen voor toekomstige budgettaire besluiten aan de uitgavenzijde. Rekening houdend met de meest recente tendensen en ontwikkelingen in het EU-beleid, kan uit deze analyse worden opgemaakt dat de EU-begroting - die in het verleden reeds op aanzienlijke punten is gewijzigd - niet zo achterhaald is als men zou denken, maar nog steeds onvoldoende toegespitst is op de taken die de grootste Europese meerwaarde zouden kunnen opleveren. Frappant en onhoudbaar is dat, waar het gaat om het basisgegeven dat elke lidstaat gebruikt om zijn standpunt te bepalen in de begrotingsonderhandelingen, het begrotingssaldo, de Europese meerwaarde volledig wordt genegeerd. De begrotingssaldi worden berekend door hetgeen aan de uitgavenzijde aan een lidstaat wordt toegewezen af te zetten tegen nationale bijdragen. Volgens deze methode wordt iedere euro die in een land wordt uitgegeven, beschouwd als een kostenpost voor de andere lidstaten. Derhalve wordt de Europese meerwaarde die voortvloeit uit EU-beleid waarbij sommige of alle lidstaten gebaat zijn, volkomen miskent. Het is niet de berekening van het eigen "voordeel" uit de EU-begroting dat hier wordt veroordeeld; het is vanzelfsprekend of op zijn minst onvermijdelijk dat men dergelijke berekening maakt. Hetgeen misleidend en nadelig is voor de EU en de lidstaten zelf, is dat de kosten-batenverhouding alleen wordt gemeten met een enge en eenzijdige indicator. In het verslag wordt gesteld dat moet worden gestreefd naar een ruimere beoordeling van het collectieve voordeel van de EU-beleidsmaatregelen, economische synergieën, grensoverschrijdende en positieve externe effecten. Dit zou niet alleen correcter zijn, maar hiermee zou hopelijk ook een uitkomst worden geboden voor het dilemma van de juste retour, dat van de EU-begroting, en bij uitbreiding de EU, een nulsomspel heeft gemaakt in plaats van de win-winregeling die de EU-begroting zou moeten zijn. Omdat deze methode is ingevoerd voor het berekenen van de korting voor het Verenigd Koninkrijk, bieden het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en de stopzetting van de "Britse korting" - alsook van de "kortingen op de korting" - een unieke gelegenheid om de meting van de werkelijke kosten en baten van de EU te herzien. In deel II komen de bouwstenen voor een uitgebreide hervorming aan de orde en worden mogelijke opties onderzocht 3 De groep heeft consequent gebruikgemaakt van een reeks criteria om de verschillende soorten inkomstenbronnen te beoordelen en te vergelijken. De meeste criteria zijn onomstreden en worden universeel toegepast ten aanzien van belastinginkomsten voor de overheid, zoals efficiëntie, toereikendheid en stabiliteit van inkomstenbronnen. Andere criteria zoals billijkheid zijn moeilijker inzichtelijk te maken op EU-niveau vanwege een ander wezenlijk verschil met de nationale begrotingen: in het huidige systeem zijn het alleen de lidstaten die belastingen betalen voor de financiering van de EU-begroting, en niet de 510 miljoen EU-burgers die slechts indirect bijdragen. Dit verklaart waarom de lidstaten doorgaans een sterke voorkeur uitspreken voor de bni-eigenmiddelenbron, die wordt beschouwd als de maatstaf voor een billijke lastenverdeling. Het stelsel van eigen middelen dat momenteel wordt toegepast resulteert evenwel - in combinatie met de correcties en kortingen die aan sommige lidstaten worden verleend - in een stelsel met een "regressief" karakter. Op het vlak van democratische verantwoording is dit problematisch. De EU-begroting, bezien vanuit het oogpunt van de belastingbetaler of de consument op de interne markt, zou een andere inhoud geven aan het begrip "billijkheid" en leiden tot nieuwe vormen van budgettaire gelijkwaardigheid. Sommige criteria zijn specifieker voor de EU, zoals Europese meerwaarde en subsidiariteit, en vereisen dat de meest mobiele belastinggrondslagen de hoogste mate van Europese governance krijgen, aangezien het nationale niveau uit vrees voor belastingconcurrentie steeds minder efficiënt is bij het aanspreken van deze belastinggrondslagen. Deze fiscale logica is onontkoombaar, maar evenwel minder gemakkelijk toe te passen op het stelsel van eigen middelen. Ten slotte wordt in het verslag sterk gepleit voor nieuwe eigen middelen, met het oog op zowel de versterking van sommige EU-beleidsterreinen als de ondersteuning van EUbeleidsdoelstellingen, met name de economische, sociale en ecologische duurzaamheid. Op nationaal niveau is bijvoorbeeld het besef reeds lang ingeburgerd dat met sommige belastingen of heffingen die gericht zijn op de bestrijding van de klimaatverandering of de bevordering van energie-efficiëntie, politieke voorkeuren via belastingen kunnen worden bevorderd. Naar aanleiding van de eventuele invoering van een gecoördineerde belasting in de lidstaten zou een soortgelijke aanpak kunnen worden gehanteerd en zou een deel van de opbrengst van de belasting aan de EU-begroting kunnen worden toegewezen. De belasting zou dan onderdeel zijn van een Europese beleidsmaatregel. Wij zijn eraan gewend geraakt dat op EU-niveau uiting wordt gegeven aan politieke keuzes via uitgaven en subsidies. Door een betere koppeling van de eigen middelen (of andere inkomsten) met het gemeenschappelijk beleid, kan dit vertekend beeld worden bijgesteld. In het verslag worden eerdere bevindingen bevestigd dat er geen unieke ideale optie is, maar dat er wel verscheidene geschikte denksporen zijn. Naast de onderdelen van het huidige systeem die goed werken en moeten worden behouden, en de onderdelen die moeten worden geschrapt, onderzocht de werkgroep uitvoerig verscheidene mogelijke nieuwe inkomstenbronnen die ook door de meeste onderzoekers en academici zijn geselecteerd. Hiervan uitgaande zou een brede en levensvatbare hervorming van het stelsel van eigen middelen gebaseerd kunnen zijn op een combinatie van nieuwe middelen die afkomstig zijn van productie, consumptie en milieubeleid. In deze fase lijkt het beter om een breed scala van inkomstenbronnen voor te stellen die de vereiste kenmerken bezitten in plaats van onnodig verzet te wekken tegen een specifieke optie. 4 - Eventuele nieuwe eigen middelen met betrekking tot de interne markt en de begrotingscoördinatie zijn: een hervormde de btw-eigenmiddelenbron (ter vervanging van de bestaande), een Europese vennootschapsbelasting, een belasting op financiële transacties en belastingen op andere financiële activiteiten. Deze opties zouden als voordeel hebben dat zij bijdragen tot de betere werking van de interne markt en zouden met name in het geval van de btw en vennootschapsbelasting, naast de financiering van de EU-begroting, een eerlijkere belastingheffing bevorderen en de bestrijding van belastingfraude of -ontwijking ondersteunen. - Opties met betrekking tot de energie-unie, het milieu-, klimaat- of vervoersbeleid omvatten onder meer een CO2-heffing, opbrengsten van het Europese emissiehandelssysteem, een elektriciteitsbelasting, een heffing op motorbrandstof (of accijnzen op fossiele brandstoffen in het algemeen), en indirecte belastingen op ingevoerde goederen die geproduceerd zijn in derde landen met hoge emissies. Deze opties zouden ook bijdragen aan de betere werking van de interne markt wanneer de ongecoördineerde verspreiding van dergelijke belastingen hierdoor aan banden wordt gelegd, en zij zouden voor een koppeling zorgen tussen de financiering van de EUbegroting en het EU-beleid. Ten slotte zijn eigen middelen niet de enige mogelijke inkomstenbron voor de EU. In de voorgaande overwegingen is de categorie van de overige ontvangsten niet aan de orde gekomen, maar deze ontvangsten zouden een aanvullend onderdeel kunnen vormen van het financieringspakket. Overige ontvangsten vloeien rechtstreeks voort uit de secundaire EU-wetgeving en zouden verband kunnen houden met grenscontrole, de digitale interne markt, milieubescherming of energie-efficiëntie (zoals de reeds geplande bijdragen voor te hoge emissies van auto’s). Sommige opties voor bovengenoemde nieuwe eigen middelen kunnen ook als "overige ontvangsten" worden overwogen, afhankelijk van de voorgenomen juridische vorm en het mogelijke politieke compromis. In deel III wordt eerst nagegaan hoe in de praktijk vooruitgang kan worden geboekt, door bijvoorbeeld te differentiëren, voordat de mogelijke onderdelen van een brede Europese financiële hervorming van zowel de uitgaven- als ontvangstenzijde worden voorgesteld. Sinds de eerste ideeën over differentiatie ruim 20 jaar geleden zijn ontwikkeld, is het een algemeen aanvaarde oplossing geworden dat dat toekomstgerichte beleidsmaatregelen die nog onvoldoende rijp zijn om op EU-niveau te worden bekrachtigd, te laten aannemen door een coalitie van lidstaten die bereid zijn het voortouw te nemen. Differentiatie verwijst doorgaans naar een beleid dat wordt gevoerd door een kerngroep van lidstaten die in staat en bereid zijn een stap verder te gaan in de integratie en waarbij ervan wordt uitgegaan dat andere lidstaten later zullen volgen. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de ontvangstenzijde, waar al sprake is van een zekere mate van differentiatie voor landen die gebruik maken van een opt-outregeling of landen die aanspraak kunnen maken op een korting. Derhalve heeft de HLGOR dit vraagstuk onderzocht om eventuele opties voor de toekomst af te bakenen. 5 De HLGOR erkent dat een uniforme, universele en samenhangende financieringswijze van de begroting de norm moet blijven en dat versnippering van de EU-begroting veel risico’s met zich brengt, met name wat betreft de democratische verantwoording en doeltreffendheid. Eventuele afwijkingen moeten derhalve uitzonderingen blijven en naar behoren worden gemotiveerd en afgewogen tegen de in het Verdrag vastgestelde gebruikelijke financiering van het EU-beleid. Dit houdt in dat alle lidstaten deelnemen, dat de eenheid en universaliteit van de begroting worden gehandhaafd en dat de beslissingen worden genomen volgens de communautaire methode met inachtneming van de specifieke kenmerken van het MFK en het eigenmiddelenbesluit. In het verslag is vervolgens nagegaan in welke omstandigheden differentiatie gerechtvaardigd kan zijn. De Verdragen voorzien middels de bepalingen inzake nauwere samenwerking in mogelijkheden voor lidstaten die het voortouw willen nemen om vooruitgang te boeken. Een voorbeeld in dit verband is de belasting op financiële transacties, die oorspronkelijk was verworpen op het niveau van de EU-28 en die is voorgesteld door een groep van tien lidstaten. Verdere vooruitgang in de eurozone zou kunnen uitgroeien tot een andere vorm van nauwere samenwerking. In het verslag wordt gewezen op specifieke inkomstenbronnen die in dit verband relevant zouden zijn. Enige differentiatie kan dus een onderdeel zijn van het algemene toekomstige compromispakket. In de conclusies van het verslag worden de mogelijke onderdelen van een alomvattend financieel pakket voorgesteld, dat zowel op de uitgaven- als de ontvangstenzijde van toepassing zou zijn: - - - - herstructurering van het MFK met meer uitgaven voor openbare goederen en de focus op de totstandbrenging van een hogere Europese meerwaarde, in overeenstemming met de aard van de uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd; invoering van nieuwe eigen middelen naast de traditionele eigen middelen en de bni-middelen, die zouden voldoen aan de klassieke criteria van toereikendheid en stabiliteit, verticale en horizontale aspecten van vereisten inzake "billijkheid" en waarmee ook beleidsdoelstellingen kunnen worden aangepakt; verkenning van andere inkomstenbronnen die voortvloeien uit beleidsmaatregelen en programma’s van de EU, die als gewone ontvangsten voor de EU-begroting geboekt zouden kunnen worden in plaats van als eigen middelen; uitvoering van enkele minimale procedurele hervormingen; opneming van differentiatie op onderdelen, bijvoorbeeld via een zeer goed gemotiveerde nauwere samenwerking. De komende onderhandelingen over het volgende MFK zullen in een unieke context plaatsvinden: een ongekende scepsis tegenover de EU (en voor het eerst het vooruitzicht dat een van haar lidstaten de EU zal verlaten); een groeiende kloof tussen de belangrijkste gebieden waarop de EU actief is en de verwachtingen van de Europese burgers; en oproepen om maatregelen te nemen op nieuwe terreinen die tot dusver geen EUprioriteiten waren. Hoewel de meeste van deze problemen in eerste instantie betrekking lijken te hebben op de uitgavenzijde van de EU-begroting, of vraagstukken zijn die eerder met regelgeving dan 6 met uitgavenprogramma's zouden kunnen worden aangepakt, kunnen de moeilijkheden waarmee we vandaag worden geconfronteerd ook worden verklaard door de jarenlange manier waarop de financiering van de EU is verwaarloosd. Sommigen voeren aan dat de uitdrukkelijke steun voor het behoud van de status quo met betrekking tot de financieringsstructuur — en met name de steun van de lidstaten — niet meer dan een onvermijdelijk uitvloeisel is van het ontoereikende uitgavenbeleid. Anderen beweren het tegenovergestelde - dat de beleidsmatige tekortkomingen het gevolg zijn van een verstard financieringssysteem. Het is tijd om dit dilemma de wereld uit te helpen. De hervorming van de budgettaire ontvangsten is geen doel op zich en evenmin een wondermiddel voor alle budgettaire problemen. Deze hervorming moet worden gezien als een van de bouwstenen van de voortdurende inspanning om het vertrouwen in en de legitimiteit van het EU-optreden te herstellen door het stelsel van eigen middelen van de EU eenvoudiger, transparanter en billijker en meer democratisch verantwoord te maken. 7 Aanbevelingen In overeenstemming met haar mandaat stelt de HLGOR hierna haar aanbevelingen voor aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie. In deze aanbevelingen wordt voortgebouwd op het eerste evaluatieverslag van de HLGOR, de externe studie die in haar opdracht is uitgevoerd, alsmede op het overleg dat met de nationale parlementen is gepleegd tijdens de conferentie over de toekomstige financiering van de Europese Unie van 7 en 8 september 2016. 1) Een hervorming van de EU-begroting is nodig aan de ontvangstenzijde. Zij moet samen met een hervorming van de uitgaven tot stand komen om de nieuwe beleidsprioriteiten van vandaag te kunnen aanpakken. De doeltreffendheid van de algemene EU-begroting hangt af van de capaciteit - en de publieke perceptie daarvan - om EU-prioriteiten aan te pakken en de problemen op te lossen waarmee de EU-burgers worden geconfronteerd. Hierbij kan het gaan om economische, veiligheidsgerelateerde, geopolitieke, sociale of culturele problemen. Deze onderneming wordt niet vergemakkelijkt door de huidige financieringsregeling die zich geleidelijk heeft ontwikkeld tot een stelsel van nationale bijdragen, waarbij de EU-begroting wordt beschouwd als een nulsomspel tussen "nettobetalers" en "netto-ontvangers". Bovendien zou een dergelijk systeem kunnen resulteren in een onhoudbare verhouding tussen betalingen en vastleggingen die zeer nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. Een hervorming van het stelsel van eigen middelen moet bijdragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de EU en tevens voorzien in een passende financiering van de EU en een vlotter verloop van de goedkeuring van de begroting. EU-burgers hebben recht op een begroting waarmee deze uitdagingen resoluut worden aangepakt wanneer een optreden op EU-niveau noodzakelijk is. De voorbereidingen voor het volgende meerjarig financieel kader (MFK) zullen binnenkort van start gaan. Zij zullen plaatsvinden in een unieke context die tot het wegnemen van de traditionele obstakels voor hervormingen aan de ontvangstenzijde kan bijdragen. Het volgende MFK is een gelegenheid om opnieuw te evalueren hoe de EU-begroting de lidstaten en de Europese burgers op een meer efficiënte en doeltreffende manier kan ondersteunen. Het is cruciaal om deze kans optimaal te benutten. Hierbij moet onder meer worden nagedacht over de ontvangstenzijde, de hoogte en de samenstelling van de uitgaven, om de doelstellingen van en de eisen aan de EU-begroting met elkaar in overeenstemming te brengen. 2) De volgende leidende beginselen moeten de hervorming schragen: Europese meerwaarde: in tijden van schaarse overheidsmiddelen maar groeiende financiële behoeften moet de EU-begroting worden toegespitst op de werkterreinen waarop de grootste "Europese meerwaarde" kan worden gerealiseerd, of op de Europese openbare goederen waarvoor een EU-optreden niet alleen relevant, maar onontbeerlijk is, of op terreinen waar de nationale financieringsmogelijkheden ontoereikend zijn voor de verwezenlijking van de Europese doelstellingen. De Commissie moet met concrete voorbeelden aantonen dat een gerichte, selectieve inzet van een centrale begroting kan leiden tot schaalvoordelen, efficiëntiewinsten en een betere benadering van externe vraagstukken. 8 Subsidiariteit: wijzigingen in de samenstelling van de eigen middelen van de EU moeten in overeenstemming zijn met de beslissingsbevoegdheden van de nationale autoriteiten in deze aangelegenheid; aan de uitgavenzijde moet elke hervorming ook voorzien in een subsidiariteitstoets om te bepalen op welk niveau de uitgaven het best tot stand komen: subnationaal, nationaal of Europees. Begrotingsneutraliteit: de omvang van de EU-begroting wordt in de eerste plaats afgebakend door het eigenmiddelenplafond en vervolgens door het MFK, d.w.z. aan de uitgavenzijde. De structuur van de EU-financiering heeft als zodanig dus geen invloed op de omvang van de EU-begroting. De invoering van nieuwe eigen middelen of andere soorten inkomsten zou derhalve - onder voor het overige gelijke omstandigheden - leiden tot een vermindering van de bni-bijdragen en aldus zorgen voor enige speelruimte voor de nationale begrotingen of het nationale begrotingsbeleid. Algemene belastingdruk: nieuwe eigen middelen mogen niet leiden tot een verhoging van de belastingdruk voor de Europese belastingbetaler. Een verlaging van de nationale bijdragen, in combinatie met EU-uitgaven die meer toegespitst zijn op beleidsmaatregelen met een hogere meerwaarde, zoals beveiliging van buitengrenzen of defensie, hebben integendeel ook tot doel een betere Europese governance tot stand te brengen en kunnen besparingen voor de begrotingen van de lidstaten opleveren. Synergieën: gezien de strakke EU-begroting en de druk op de overheidsuitgaven moeten de meeste Europese doelstellingen worden nagestreefd door middel van complementariteit tussen het Europese en nationale niveau. Er dient meer aandacht te worden besteed aan synergieën tussen de EU-begroting en nationale financiering voor werkterreinen met een hoge Europese meerwaarde of waar de nationale financieringsmogelijkheden ontoereikend zijn voor de verwezenlijking van een Europees openbaar goed. Deze aanpak is van essentieel belang voor het herstel van de legitimiteit van de EU en de overheidsuitgaven in het algemeen. Eenheid van de begroting: de eenheid van de EU-begroting moet worden toegelicht en gehandhaafd, en satellietbegrotingen moeten beperkt blijven tot zeer omstandig gemotiveerde gevallen met een adequate parlementaire controle. Met een grotere transparantie en leesbaarheid van de EU-begroting en de financiering van de EU kunnen de baten van de EU, en niet alleen de kosten, voor de burgers zichtbaar worden gemaakt. Dit zou een betere algemene controleerbaarheid van de EU-begroting opleveren. De eigen middelen moeten niet uitsluitend worden ingezet voor een toereikende, stabiele en billijke financiering van de EU-begroting. Het stelsel van de eigen middelen moet ook worden opgezet om het EU-beleid te ondersteunen op essentiële terreinen die onder de bevoegdheid van de EU vallen: versterking van de interne markt, milieubescherming en klimaatactie, de energie-unie en vermindering van de fiscale heterogeniteit in de interne markt. Een hervorming die op deze leidende beginselen is gesteund, zou niet alleen volledig gerechtvaardigd zijn, maar zou ook de volgende voordelen met zich brengen: zorgen voor een zichtbare link met de beleidsmaatregelen en prioriteiten van de EU; verbetering van de algemene samenhang van de begrotingen op Europees en op nationaal niveau; en bevordering van een duurzaam financieringssysteem. 3) Sommige onderdelen van het huidige systeem functioneren behoorlijk, zijn eenvoudig, billijk, efficiënt en moeten behouden blijven: 9 - het evenwichtsbeginsel van de EU-begroting, dat belangrijk is voor het waarborgen van de begrotingsdiscipline, in combinatie met het eigenmiddelenplafond en het MFK; - traditionele eigen middelen (douanerechten), die een ijkpunt vormen voor de "echte" EU-inkomsten en waarvan de inning bevredigend verloopt; - een bni-eigenmiddelenbron, indien gebruikt als echte aanvullende inkomstenbron die bijdraagt tot een sluitende begroting. 4) De meest geschikte opties voor nieuwe eigen middelen. Met het oog op het uitbrengen vaneen voorstel voor een betere verdeling van de ontvangsten waarbij alle vereiste eigenschappen voor een goed functionerend, stabiel, transparant en billijk stelsel van eigen middelen in acht worden genomen, heeft de HLGOR alle mogelijke opties grondig onderzocht. Vastgesteld werd dat een brede en levensvatbare hervorming van het stelsel van eigen middelen zou kunnen worden gebaseerd op een combinatie van nieuwe middelen die afkomstig zijn van productie, consumptie en milieubeleid. De beste opties om een verband te leggen met de EU-doelstellingen en de meerwaarde van het EU-optreden betreffen het volgende: a. De interne markt en belastingcoördinatie: een hervormde btw-eigenmiddelenbron (ter vervanging van de bestaande), eigen middelen uit de vennootschapsbelasting, een belasting op financiële transacties of belastingen op andere financiële activiteiten hebben het voordeel dat de werking van de interne markt erdoor wordt verbeterd. Bovendien zou een billijkere belastingheffing - met name in het kader van een hervormde btw en EUvennootschapsbelasting - hierdoor worden bevorderd. Voorts zou dit bijdragen tot de bestrijding van belastingfraude of -ontwijking - aangezien btw de enige belasting is die reeds onder het Unierecht valt. b. De energie-unie/milieu-/klimaat-/vervoersbeleid: de CO2-heffing, opname van de opbrengsten van het Europese emissiehandelssysteem, een elektriciteitsbelasting, een heffing op motorbrandstof (belastingen op fossiele brandstoffen/accijnzen) of indirecte belastingen op ingevoerde goederen die geproduceerd zijn in derde landen met hoge emissies. Nieuwe eigen middelen zouden kunnen worden ingevoerd met het nieuwe MFK. Zij zouden geleidelijk kunnen worden ingevoerd of aan de invoering zouden bepaalde voorwaarden kunnen worden gekoppeld, zoals een voldoende mate van harmonisatie van de belastinggrondslag of een billijke overgang naar het nieuwe systeem. De HLGOR is van mening dat het oogmerk van een toekomstige hervorming moet zijn: het grootste deel van de EU-uitgaven met echte eigen middelen te financieren1. 5) Andere mogelijke inkomsten die verband houden met het EU-beleid, in overweging nemen. Naast de eigen middelen zijn er andere ontvangsten waarmee de begroting eveneens kan worden gefinancierd. Deze opties moeten worden onderzocht. Veilingopbrengsten of andere ontvangsten die voortvloeien uit EU-beleid, zoals grenscontrole, de digitale interne markt, de bescherming van 1 Een lid van de groep is van mening dat in het huidige institutionele kader van de EU de afschaffing van de eigen middelen uit de btw en de vereenvoudiging van het systeem van nationale kortingen zou resulteren in een aanzienlijke verbetering van het financieringsmechanisme in het licht van de relevante criteria, terwijl het pleidooi voor het toevoegen van nieuwe eigen middelen veel minder overtuigend is. 10 het milieu of energie-efficiëntie (bijdragen voor te hoge emissies van auto’s), of die het gevolg zijn van EU-bevoegdheden, moeten in beginsel ten goede komen aan de EU-begroting, onder toezicht van het Europees Parlement en de Raad. Aangezien deze ontvangsten rechtstreeks verband houden met het EU-beleid, zijn zij zichtbaar en eenvoudig. Het gebruik ervan moet geval per geval worden beoordeeld. Voor de volgende doelstellingen zou op deze ontvangsten een beroep kunnen worden gedaan: financiering van de algemene begroting met corresponderende vermindering van de nationale bijdragen of aanleggen van een reserve aan de uitgavenzijde, of bestemming voor een specifiek doel. 6) Afbakening van een bredere en nauwkeurigere omschrijving van "kosten", "baten" en "nettosaldi". De bestaande perceptie van de EU-begroting als een nulsomspel brengt de dimensie van de Europese meerwaarde van het EU-beleid niet tot uiting en speelt in het voordeel van vooraf toegewezen uitgaven door de lidstaten, ten nadele van lopende of toekomstige EUbeleidsmaatregelen met een duidelijke Europese meerwaarde, zoals interne en externe veiligheid, bestrijding van klimaatverandering, onderzoek en defensie. Vanzelfsprekend wordt in een dergelijke benadering geen rekening gehouden met baten die ook niet meetbaar zijn, zoals participeren aan de grootste interne markt of deel uitmaken van een van de belangrijkste partijen bij de wereldhandelsbesprekingen en de klimaatonderhandelingen. De groep beveelt aan deze problematiek op twee manieren aan te pakken. De eerste optie is de invoering van alternatieve inkomstenbronnen, die niet worden beschouwd als nationale bijdragen maar eerder als middelen die rechtstreeks verband houden met de Europese dimensie. De tweede optie houdt een kritische evaluatie in van de huidige methode van nettosaldi, die is ingevoerd voor de berekening van de correctie ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk, en de ontwikkeling van aanvullende indicatoren of instrumenten die verder gaan dan de huidige berekening van nettosaldi en een ruimere beoordeling mogelijk maken van de kosten en baten van de begrotingsmaatregelen van de EU. Een dergelijke methode en/of aanvullende indicatoren moeten de collectieve baten van de EU-gaven, alsook de kosten en baten per lidstaat, beter tot uiting brengen. Deze kosten en baten zijn onder meer de financiële stromen als gevolg van de budgettaire uitgaven van de EU in de lidstaten, zoals de investeringen die verband houden met de financieringsinstrumenten van de EU, of door middel van andere vormen van financiële bijstand van de EU. Hieruit zal blijken dat de baten van een lidstaat niet noodzakelijk ten koste gaan van een andere lidstaat. Er wordt voorgesteld daartoe een studie te laten uitvoeren. 7) Correcties en kortingen Het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU betekent dat het correctiemechanisme voor het Verenigd Koninkrijk en de hieraan gerelateerde "kortingen op de korting" worden stopgezet. Dit betekent ook dat de bestaansreden voor de huidige op statistische gegevens gebaseerde btwmiddelen grotendeels verdwijnt. Meer in het algemeen zou elk correctiemechanisme aan de ontvangstenzijde moeten worden afgeschaft. Er moet een evenwicht tussen de eigen middelen tot stand worden gebracht dat elk correctiemechanisme overbodig maakt. Indien een of andere vorm van eigen middelen een buitensporige last veroorzaakt voor een lidstaat, zou dit probleem kunnen worden ondervangen door middel van een specifieke in duur en omvang beperkte compensatie die bij voorkeur in forfaitaire bedragen wordt vastgesteld. Een dergelijke benadering zou resulteren in een eenvoudiger en eerlijker stelsel van eigen middelen. 11 8) Herziening van de verticale samenhang van de EU-begroting en de nationale begrotingen in het kader van het Europees semester. Aanbevolen wordt het verband te versterken tussen de EU-begroting en het algemeen kader voor begrotingsbeheer, om zodoende synergieën tot stand te brengen en waar mogelijk de belastingdruk te beperken. Aan de uitgavenzijde is de samenhang tussen de begrotingsuitgaven van EU en die van de lidstaten een essentieel onderdeel van elke hervorming, waarbij verscheidene beginselen in acht moeten worden genomen - de noodzaak van uitgaven op het juiste niveau (EU of nationaal), de vaststelling van gemeenschappelijke doelstellingen voor zowel de Unie als de nationale begrotingen en de kwaliteit van de openbare financiën (groeivriendelijke uitgaven). Aan de ontvangstenzijde moet worden gezorgd voor betere informatiekanalen over de nationale begrotingsprocedures, de Europese begrotingsprocedure en het Europees semester. Hierdoor kan een duidelijk inzicht in de nationale bijdragen tot de EU-begroting tot stand komen, kan met deze bijdragen vooraf rekening worden gehouden en worden de gemeenschappelijke doelstellingen beter op elkaar afgestemd. Een vergelijkbare budgettaire en boekhoudkundige presentatie van de eigen middelen in de nationale begrotingen zou een eerste stap in deze richting zijn en de parlementaire controle ten goede komen. 9) Voorzien in een zekere mate van differentiatie ("variabele geometrie"). De fundamentele begrotingsbeginselen van eenheid en universaliteit van de ontvangsten moeten het uitgangspunt blijven van elke hervormingsinspanning en mogen dus niet in het gedrang komen. Alleen wanneer sommige lidstaten op bepaalde terreinen van de EU-integratie verdere vooruitgang willen boeken, zou differentiatie aan de ontvangstenzijde een werkbare oplossing kunnen zijn, met name: - voor de verdere ontwikkeling van de eurozone. In deze context zou het toewijzen van inkomstenbronnen aan specifieke uitgavenposten ook gemakkelijker te rechtvaardigen zijn. Sommige door de HLGOR onderzochte opties zouden geschikt kunnen zijn voor de eurozone, zoals de belasting op financiële transacties, de mogelijke bijdragen van de banksector of seigniorageinkomsten van de Europese Centrale Bank. - voor maatregelen in het kader van de nauwere samenwerking als er een coalitie is gevormd van lidstaten die bereid zijn het voortouw te nemen (voor nieuwe beleidsgebieden zoals defensie). De HLGOR is van mening dat deze aanbevelingen verenigbaar zijn met de huidige Europese verdragen en kunnen worden uitgevoerd bij het volgende MFK. Wanneer in het verslag ideeën voor de toekomst worden geopperd die alleen met een verdragswijziging tot stand kunnen komen, wordt dit duidelijk vermeld. In elk geval dient eraan te worden herinnerd dat een wijziging van het eigenmiddelenbesluit unaniem door de lidstaten moet worden goedgekeurd, na raadpleging van het Europees Parlement, en vervolgens overeenkomstig de nationale procedures moet worden bekrachtigd. 12