ABC van de Verenigde Naties HOOFDSTUK 3 - Economische en Sociale Ontwikkeling Economische en Sociale Ontwikkeling Hoewel de meeste mensen de VN in verband brengen met vrede en veiligheid, besteedt de Organisatie toch de meeste van haar middelen aan het bevorderen van ‘hogere levensstandaarden, werkgelegenheid en voorwaarden voor economische en sociale vooruitgang en ontwikkeling’, zoals opgenomen in het Handvest. De ontwikkelingsactiviteiten van de VN beinvloeden het leven en welzijn van miljoenen mensen in de hele wereld. Deze inspanningen stoelen op de overtuiging dat duurzame internationale vrede en veiligheid alleen haalbaar zijn als het economische en sociale welzijn van mensen overal ter wereld is gewaarborgd. Veel van de economische en sociale veranderingen in de afgelopen vijftig jaar zijn qua doel en omvang in belangrijke mate gestuurd door het werk van de VN. Als mondiaal platform voor eensgezinde en gezamenlijke actie stelt de VN op het vlak van internationale samenwerking prioriteiten en doelen om landen te helpen bij hun ontwikkeling en om te komen tot een wereldwijd economisch klimaat ter ondersteuning van die landen. Dat eensgezinde optreden komt tot uiting in een reeks Internationale Ontwikkelingsdecennia, waarvan het eerste aanving in 1961. Deze Decennia gelden als ruim geformuleerde intentieverklaringen omtrent ontwikkelingsbeleid en -doelen, die per Decennium weliswaar zijn gericht op specifieke thema’s, maar die altijd de noodzaak benadrukken van vooruitgang op alle vlakken van ontwikkeling– zowel sociaal als economisch – en die aandacht vragen voor de noodzaak om de kloof tussen de geïndustrialiseerde wereld en de ontwikkelingslanden te dichten. Sinds de jaren negentig voorziet de VN in een platform voor het verwoorden en bevorderen van nieuwe, essentiële ontwikkelingsdoelstellingen op de internationale agenda via een reeks mondiale conferenties. De VN benadrukt voorts dat ook kwesties als de bevordering van de situatie van vrouwen, mensenrechten, duurzame ontwikkeling, milieubehoud en goed bestuur deel uitmaken van het concept ‘ontwikkeling’. De aandacht gaat nu vooral uit naar de geïntegreerde en gecoördineerde tenuitvoerlegging van verplichtingen die worden aangegaan op deze conferenties. Tijdens de Millenniumtop van 2000 hebben de lidstaten een reeks breed opgezette ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe millennium aanvaard, die zijn gekoppeld aan concrete en haalbare streefcijfers. De landen hebben afgesproken extreme honger en armoede uit te bannen; basisonderwijs wereldwijd voor iedereen toegankelijk te maken; de gelijke behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen door vrouwen meer kansen en meer zeggenschap te geven; kindersterfte terug te dringen; de gezondheid van moeders te verbeteren; strijd te leveren tegen HIV/aids, malaria en andere ziekten; actief te werken aan een duurzaam milieu; en te streven naar mondiaal partnerschap op ontwikkelingsgebied. Bij internationaal overleg over economische en sociale kwesties wordt steeds duidelijker dat rijke en arme landen gezamenlijk belang hebben bij het oplossen van problemen die meer en meer de landsgrenzen overstijgen. Vraagstukken rond vluchtelingen, georganiseerde misdaad, drughandel en aids worden beschouwd als wereldomspannende problemen, die daarom vragen om gecoördineerde actie. De invloed van aanhoudende armoede en werkloosheid in een bepaalde regio is snel voelbaar in andere streken, niet in de laatste plaats in de vorm van migrantenstromen, sociale onrust en conflicten. In het tijdperk van de globalisering van de economie zorgt financiële instabiliteit in één land onmiddellijk voor onrust op de markten van andere landen. Er bestaat ook steeds meer eensgezindheid over de rol van democratie, mensenrechten, verticale participatie, goed bestuur en medezeggenschap van vrouwen bij het bevorderen van economische en sociale vooruitgang. [inzet blz. 142] Globalisering ten bate van iedereen In de Millenniumverklaring van september 2000 benadrukken de wereldleiders dat de belangrijkste taak van de internationale gemeenschap is ervoor te zorgen dat globalisering een positieve factor wordt voor iedereen. ‘Wil globalisering kans van slagen hebben, dan moeten mensen het gevoel hebben erbij betrokken te zijn,’ aldus Secretaris-Generaal Kofi Annan in zijn rapport aan de Millenniumtop.* De Secretaris-Generaal stelde dat de voordelen van globalisering – snellere groei, hogere levensstandaarden en nieuwe kansen voor landen en individuen – duidelijk zijn. Toch rijst er steeds meer verzet tegen globalisering, omdat de baten zo onrechtvaardig zijn verdeeld en omdat de mondiale markt nog geen regels kent of bezigt, die uitgaan van gemeenschappelijke sociale doelstellingen. Internationale bedrijven zouden zich moeten opstellen als verantwoordelijke wereldburgers, en overal waar ze opereren goede praktijken moeten nastreven, door zich sterk te maken voor rechtvaardige arbeidsvoorwaarden, naleving van de mensenrechten en zorg voor het milieu. De VN moet er voor zorgen dat ‘globalisering niet slechts enkelen, maar iedereen tot voordeel strekt; dat er niet alleen kansen ontstaan voor een enkele bevoorrechten, maar voor alle mensen, waar ook ter wereld’. De VN moet ‘de landen in al hun verscheidenheid samenbrengen’ en ‘coalities voor verandering’ smeden, en wel door samenwerking te bevorderen tussen de vele spelers in het globaliseringsproces – maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, parlementen, lagere overheden, wetenschappelijke milieus en onderwijsinstellingen. Maar in de eerste plaats ‘moeten we bij al onze activiteiten de mens centraal stellen,’ aldus Kofi Annan. ‘Alleen als dat gebeurt, weten we dat globalisering niemand uitsluit en dat iedereen kan delen in de nieuwe mogelijkheden.’ * Wij de volken: de rol van de VN in de 21ste eeuw. Verenigde Naties, 2000, ISBN 92-1100844-1, E.00.1.16. Ook te downloaden via www.un.org/millennium/sg/report. [Einde inzet] Coördinatie van ontwikkelingsactiviteiten Ondanks grote vooruitgang op vele fronten, blijft de ongelijke verdeling van rijkdom en welzijn onze wereld kenmerken. Het uitroeien van armoede en het terugdringen van ongelijkheid binnen en tussen landen blijven fundamentele doelstellingen van de VN. [Inzet blz. 143] Ontwikkelingswerk: de troeven van de VN De VN beschikt over unieke troeven bij de wereldwijde bevordering van ontwikkeling: - - Universeel karakter: alle landen hebben een stem bij het formuleren van beleid; Onpartijdig: de VN vertegenwoordigt geen bijzondere nationale of commerciële belangen, en kan dus speciale vertrouwensrelaties opbouwen met landen en hun volken om hen hulp zonder bijbedoelingen te verschaffen; Wereldwijde inplanting: de VN beschikt over ’s werelds grootste netwerk van nationale kantoren voor het verlenen van ontwikkelingshulp; Breed mandaat: de VN werkt met een mandaat dat ontwikkeling, veiligheid, humanitaire hulp, mensenrechten en milieuzorg omvat; Engagement: de VN stelt zich tot doel te werken voor ‘de volken van de Verenigde Naties’. [Einde inzet] Het VN-systeem poogt economische en sociale doelstellingen op verschillende manieren te realiseren: door beleid op te stellen, regeringen te adviseren bij hun ontwikkelingsplannen, internationale normen te stellen en door fondsen te mobiliseren voor ontwikkelingsprogramma’s – jaarlijks goed voor 30 miljard dollar. Via de verschillende fondsen en programma’s en de familie van gespecialiseerde organisaties, werkzaam in uiteenlopende sectoren zoals onderwijs, luchtvaartveiligheid, bescherming van het milieu en arbeidsvoorwaarden, heeft de VN invloed op het leven van alle mensen in de hele wereld. De Economische en Sociale Raad (ECOSOC) is het belangrijkste orgaan voor de coördinatie van de sociale en economische activiteiten van de VN en haar operationele organen. De Raad is ook het belangrijkste forum voor overleg over internationale economische en sociale kwesties en voor het opstellen van beleid. Onder ECOSOC ressorteert het Comité voor Ontwikkelingsbeleid dat bestaat uit 24 deskundigen met elk hun eigen specialisme en dat optreedt als adviesorgaan voor nieuwe economische, sociale en milieugerelateerde kwesties. Het Comité bepaalt ook de criteria voor het predikaat ‘minst ontwikkelde landen’ (MOL’s). De Ontwikkelingsgroep van de Verenigde Naties, bestaande uit organen van het Secretariaat en de ontwikkelingsfondsen en -programma’s, biedt ondersteuning bij het beheer en de coördinatie van het ontwikkelingswerk van de VN. Dit uitvoerend orgaan moet de samenwerking tussen beleidsbepalende organen en de afzonderlijke operationele programma’s bevorderen. Daarnaast is er ook een instrument voor beleidsontwikkeling en bestuur: het Uitvoerend Comité voor Economische en Sociale Zaken, dat bestaat uit organen van het Secretariaat en de regionale commissies. Binnen het Secretariaat van de VN verzamelt en analyseert het Departement voor Economische en Sociale Aangelegenheden (DESA) economische en sociale informatie. Verder staat het in voor beleidsanalyses en -coördinatie, en verleent het DESA lidstaten uitvoerige technische steun op economisch en sociaal vlak. Ook biedt het belangrijke ondersteuning bij intergouvernementele processen en verlicht het zodoende de taken van de lidstaten bij het definiëren van normen en criteria, en bij het bepalen van gemeenschappelijke actie ten aanzien van wereldwijde problemen. DESA is dus een belangrijk instrument bij de vertaling van mondiaal beleid naar nationale actie, bij onderzoek en beleidsvorming en bij activiteiten van operationele aard. De vijf Regionale Commissies bevorderen op soortgelijke manier de uitwisseling van economische en sociale informatie, en leggen zich toe op beleidsanalyses in de regio’s Afrika, Azië en het Stille Oceaangebied, Europa, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en WestAzië. De verschillende VN-fondsen en -programma’s zijn verantwoordelijk voor de operationele ontwikkelingsactiviteiten in de programmalanden, terwijl de gespecialiseerde VNorganisaties ook ondersteuning en hulp bieden bij de ontwikkelingsactiviteiten van landen. Nu er steeds minder financiële en personele middelen voorhanden zijn, is nauwere samenwerking en coördinatie tussen de verschillende takken van het systeem essentieel voor het realiseren van de doelstellingen. Economische ontwikkeling De laatste decennia maakt de wereld een enorme economische ontwikkeling door, maar het genereren van rijkdom en welzijn gebeurt heel ongelijk, zo ongelijk dat economische wanverhoudingen vrijwel overal ter wereld sociale problemen en politieke instabiliteit in de hand werken. Het einde van de Koude Oorlog en de snelle totstandkoming van een mondiaal economisch bestel hebben de aanhoudende problemen van extreme armoede, schuldenlasten, onderontwikkeling en onevenwichtige handelsrelaties niet kunnen oplossen. Een van de basisprincipes van de Verenigde Naties is de overtuiging dat economische ontwikkeling voor alle volken onbetwistbaar een van de beste manieren is om politieke, economische en sociale zekerheid te verwerven. De voornaamste zorg van de VN is dat vrijwel de helft van de wereldbevolking – vooral levend in Afrika, Azië, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied – moet rondkomen met minder dan twee dollar per dag. Ongeveer 860 miljoen mensen zijn ongeletterd, meer dan 100 miljoen kinderen kunnen niet naar school, meer dan een miljard wereldbewoners hebben geen toegang tot zuiver drinkwater en ongeveer 2,4 miljard mensen – meer dan een derde van de wereldbevolking – ontberen degelijke gezondheidszorg. Eind 2002 waren er wereldwijd 180 miljoen werklozen, terwijl het aantal ‘werkende armen’ – die minder dan één dollar per dag verdienen – is opgelopen tot 550 miljoen. De VN is de enige instelling die wegen zoekt om economische groei en globalisering te bewerkstelligen op basis van een beleid dat instaat voor menselijk welzijn, duurzame ontwikkeling, de uitroeiing van armoede, eerlijke handelspraktijken en vermindering van een verlammende buitenlandse schuld. De VN dringt aan op spoedige invoering van een macro-economisch beleid dat de bestaande ongelijkheid moet aanpakken. Hierbij gaat het vooral om de groeiende kloof tussen noord en zuid, de aanhoudende problemen van de minst ontwikkelde landen en de nieuwe problemen van landen die overstappen van een centraal geleide economie naar een vrijemarkteconomie. In de hele wereld bevorderen VN-hulpprogramma’s armoedebestrijding, de overlevingskansen van kinderen, milieubescherming, de vooruitgang van vrouwen en de mensenrechten. Voor miljoenen mensen in arme landen zijn deze programma’s de Verenigde Naties. Officiële ontwikkelingssteun Met hun beleid en hun leningen hebben de kredietverstrekkende instanties binnen het VNsysteem samen een enorme invloed op de economieën van ontwikkelingslanden. Dit geldt met name voor de minst ontwikkelde landen (MOL’s) – 49 staten die gezien hun extreme armoede en torenhoge schuldenlast niet kunnen profiteren van de mondiale economische groei en ontwikkeling. Verscheidene VN-hulpprogramma’s richten zich prioritair op deze overwegend Afrikaanse landen. Kleine eilandstaten in ontwikkeling, landen zonder zeehavens en ook overgangseconomieën hebben te kampen met specifieke problemen die alle aandacht eisen van de internationale gemeenschap en vormen eveneens een primair aandachtsveld van de hulpprogramma’s binnen het VN-systeem evenals de officiële ontwikkelingssteun (ODA) van lidstaten. In 1970 heeft de Algemene Vergadering het streefdoel voor ODA gesteld op 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen (BNI). Jarenlang haalden de leden van het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) – dat momenteel 220 geïndustrialiseerde landen en de Europese Commissie omvat – ongeveer de helft daarvan. In de jaren negentig is de ODA gedaald tot een absoluut dieptepunt. Toch ging van dit beperkte bedrag meer steun naar sociale basisvoorzieningen – van 4 procent van de ODA in 1995 tot 14 procent in 2000 (bijna 4 miljard dollar). Meer dan vier vijfde van de hulp was niet langer gekoppeld aan het verwerven van goederen en diensten in het donorland. Na de eeuwwisseling is de officiële ontwikkelingssteun weer toegenomen. Bij de DAC-leden was de totale ODA in 2003 gestegen tot ongeveer 0,25% van het gezamenlijke BNI. In nominale en reële termen had de steun met 68,5 miljard dollar een absoluut maximum bereikt. Tot op heden hebben slechts vijf landen – Denemarken, Luxemburg, Nederland, Noorwegen en Zweden – het streefdoel voor ODA van 0,7 procent bereikt en gehandhaafd. Ook hebben zij de norm van 0,15 procent van het BNP gehaald die in 1981 op de eerste VN-Conferentie over de Minst Ontwikkelde Landen werd vastgesteld. Op de Internationale Conferentie voor Financiering van Ontwikkeling in 2002 in Monterrey (Mexico) hebben de belangrijkste donorlanden beloofd hun ODA te verhogen als een eerste belangrijke stap om de neergaande trend te keren die in de jaren negentig was ontstaan. Daarbij heeft men verklaard de steun vooral te willen besteden aan het uitbannen van armoede, aan onderwijs en aan gezondheidszorg (zie inzet). ODA van de VN is afkomstig uit twee bronnen: subsidies van de gespecialiseerde agentschappen, programma’s en fondsen van de VN, en leningen verschaft door instellingen binnen het VN-systeem, in het bijzonder door de Wereldbank en IFAD. [Inzet blz. 146] Internationale Conferentie voor de Financiering van Ontwikkeling (www.un.org/esa/ffd) De Internationale Conferentie voor de Financiering van Ontwikkeling had plaats van 18 tot 22 maart 2002 in het Mexicaanse Monterrey. Deze door de VN belegde conferentie over urgente financiële en ontwikkelingsgerelateerde kwesties werd bijgewoond door 50 staatshoofden of regeringsleiders en meer dan 200 ministers. Voorts aanwezig waren prominenten uit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, evenals vertegenwoordigers van alle grote intergouvernementele instanties op het vlak van financiën, handel, economie en monetaire beleid. Op de conferentie werden voor het eerst vanuit vier belangrijke hoeken – regeringen, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en institutionele belanghebbenden – ideeën uitgewisseld over wereldomspannende economische kwesties. Er waren meer dan 800 deelnemers voor twaalf aparte rondetafelconferenties onder het gedeelde voorzitterschap van regeringsleiders, directeuren van de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldhandelsorganisatie en regionale ontwikkelingsbanken, en door ministers van financiën, buitenlandse handel en buitenlandse zaken. Het slotdocument van de conferentie, de zogeheten ‘Consensus van Monterrey’, geeft een beeld van de nieuwe globale aanpak voor de financiering van ontwikkeling. Aansluitend heeft de Algemene Vergadering besloten haar dialoog op het allerhoogste niveau over het verstevigen van de internationale samenwerking bij ontwikkeling opnieuw aan te merken als richtsnoer voor intergouvernementele actie ter toetsing van de conferentie en aanverwante kwesties – dit overleg zal op alle oneven jaren vanaf 2003 worden gevoerd.Die dialoog handelt over het te voeren beleid – waaraan alle betrokken partijen deelnemen – bij de tenuitvoerlegging van de uitkomsten van de conferentie en over het coherent en consistent functioneren van de internationale systemen ter ondersteuning van ontwikkeling op het vlak van monetair beleid, financiën en handel. De Vergadering heeft ook besloten om elk voorjaar gesprekken te organiseren tussen vertegenwoordigers van de Economische en Sociale Raad, de directeuren van de uitvoerende raad van de Wereldbank en het IMF, en vertegenwoordigers van de relevante intergouvernementele organen van de Wereldhandelsorganisatie. Tijdens de gespreksronde in april 2002 hadden er ook rondetafelconferenties plaats met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en uit het bedrijfsleven. De vierde Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie die in 2001 in Doha (Qatar) werd gehouden heeft zich ook gebogen over de middelen om duurzame ontwikkeling te realiseren. De vijfde Ministeriële Conferentie in Cancun (Mexico) in september 2003 heeft de werkzaamheden vervolgd op basis van de Verklaring van Doha. [einde inzet] In 2003 heeft de Wereldbank 18,5 miljard dollar verstrekt aan een honderdtal ontwikkelingslanden. IFAD stelt elk jaar meer dan 450 miljoen dollar aan leningen en subsidies beschikbaar, en financierde sinds zijn oprichting in 1977 wereldwijd 633 projecten – met leningen voor een totaal van 7,7 miljard dollar en subsidies ten belope van 35,4 miljoen dollar. Daarnaast beschermt het IMF het internationale monetaire en financiële systeem met dialoog, beleidsadvies, technische ondersteuning en leningen. De financiering van de ontwikkelingsactiviteiten van de VN bereikte in 2001 met 7,1 miljard dollar – een stijging van 17% in vergelijking met 2000 – het hoogste niveau ooit (excl. de Wereldbankgroep). Dit was de op een na hoogste stijging van de afgelopen tien jaar. In 1998 noteerde men een toename met 19 procent en dat jaar werd er 5,7 miljard dollar verstrekt. ODA van VN-organen, -fondsen en programma’s wordt over de verschillende noodlijdende landen verdeeld. Ontwikkeling wereldwijd stimuleren Het Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) is de ontwikkelingsorganisatie voor de ontwikkelingslanden die een cruciale bijdrage wil leveren bij het halveren van de armoede in de wereld tegen 2015. UNDP biedt degelijke beleidsadviezen en ondersteunt overheidsinstellingen bij het creëren van een kader om te koment tot rechtvaardige economische groei. Met een wereldwijd netwerk van 166 regionale kantoren zet UNDP zich ter plaatse in om mensen te helpen zichzelf te helpen. Het programma houdt zich vooral bezig met het bijstaan van landen bij het vinden en uitwisselen van oplossingen voor kwesties als democratisch bestuur, armoedeverlichting, crisispreventie en wederopbouw na gewelddadige conflicten of natuurrampen, energie, milieu en duurzame ontwikkeling, informatie- en communicatietechnologie, en het indijken van de HIV/aids-epidemie. Op al deze gebieden pleit UNDP voor de bescherming van de mensenrechten en met name voor de bevordering van de participatie van vrouwen. Het is een praktijkgerichte organisatie waarvan de meeste stafleden werken in de landen waar mensen hulp nodig hebben. Het merendeel van de kernprogrammafondsen van UNDP gaat naar die landen waar ’s werelds armste bevolking woont. In 2002 leefden er bijna 1,2 miljard mensen in extreme armoede. Ze verdienden niet meer dan 1 dollar per dag. De bijdragen voor de ontwikkelingssteun van UNDP bereikten met 2,8 miljard dollar in 2002 een absolute top. Bijna alle landen van de wereld storten vrijwillig bijdragen aan UNDP. Landen die UNDPsteun krijgen, dragen bij in de projectkosten met personeel, faciliteiten, uitrusting en bevoorrading. Om maximaal te kunnen profiteren van de internationale ontwikkelingsmiddelen, coördineert UNDP zijn activiteiten met andere VN-fondsen en -programma’s, en met internationale financiële instellingen zoals de Wereldbank en het IMF. Daarnaast doen de regionale en landelijke programma’s van UNDP een beroep op de deskundigheid van NGO’s en van inwoners van ontwikkelingslanden. Driekwart van alle UNDP-projecten worden uitgevoerd door lokale organisaties. [Inzet blz. 148] Afrika: prioriteit voor de Verenigde Naties Bezorgdheid bij de internationale gemeenschap heeft ertoe geleid dat de precaire economische situatie in Afrika een belangrijke prioriteit van de VN is. De VN wil de ontwikkeling van de regio stimuleren en zet daartoe speciale programma’s op die zich richten op duurzame oplossingen voor de buitenlandse schuld en problemen met aflossingen; het stimuleren van rechtstreekse buitenlandse investeringen; de opbouw van lokale knowhow; het opheffen van het gebrek aan binnenlandse middelen voor ontwikkeling; het bevorderen van de integratie van Afrikaanse landen in de internationale handel; en de bestrijding van aids. In 1996 heeft de Algemene Vergadering het Speciale Initiatief voor Afrika geïntroduceerd. Met dat initiatief streeft het ILO-programma ‘Jobs for Africa’ ernaar nationale en regionale instellingen en netwerken te voorzien van de nodige capaciteit om armoede te bestrijden via werkgelegenheid. Het initiatief Afrika 2000 van UNDP biedt vrouwen op het platteland ondersteuning bij activiteiten rond duurzame ontwikkeling, terwijl UNESCO, UNICEF en de Werelbank zich met hun activiteiten richten op het verbeteren van elementaire scholing in landen waar het basisonderwijs nog slecht ontwikkeld is. Het Speciale Initiatief werd afgesloten in 2002 na een evaluatie door de Algemene Vergadering die zich in dat jaar achter het Nieuwe Partnerschap voor de Ontwikkeling van Afrika (NEPAD) heeft geschaard. NEPAD is een door Afrikaanse landen geïntroduceerd en geleid initiatief, dat in juli 2001 werd gelanceerd door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (nu de Afrikaanse Unie) als raamwerk voor internationale inspanningen voor de ontwikkeling van Afrika. De VN steunt dit initiatief op nationaal, regionaal en internationaal niveau met activiteiten in het kader van het Raamwerk voor VN-ontwikkelingssteun (UNDAF) en programma’s onder leiding van de Economische Commissie voor Afrika die een structuur bieden voor betere coördinatie en samenwerking op subregionaal en regionaal niveau. Het Bureau van de speciale adviseur voor Afrika rapporteert over de steun van het VN-systeem en de internationale gemeenschap, en coördineert de internationale inspanningen ter ondersteuning van het Nieuwe Partnerschap. Het Gezamenlijk VN-programma inzake HIV/aids (UNAIDS) heeft de campagne tegen HIV/aids in Afrika extra impulsen gegeven. In een poging een zo breed mogelijke basis te vormen, heeft UNAIDS regeringen, regionale organen, ontwikkelingsinstanties, NGO’s en het bedrijfsleven, waaronder ook farmaceutische ondernemingen, samengebracht onder de overkoepelende organisatie International Partnership Against Aids in Africa. De Secretaris-Generaal en de VN-agentschappen hebben de geïndustrialiseerde landen opgeroepen de economische obstakels voor Afrika te reduceren door meer schuldverlichting, verlaging van tarieven die de Afrikaanse export benadelen en meer officiële ontwikkelingssteun. De VN koppelt haar activiteiten aan andere ontwikkelingsinitiatieven zoals de Internationale Conferentie van Tokio voor Afrikaanse ontwikkeling, het Initiatief voor arme landen met een zware schuldenlast en de Alliantie voor industrialisering in Afrika. [einde inzet] Op landelijk niveau stimuleert UNDP een geïntegreerde aanpak voor de inzet van VNontwikkelingssteun. In veel ontwikkelingslanden heeft UNDP een Raamwerk voor VNontwikkelingssteun (UNDAF) opgezet bestaande uit VN-teams onder leiding van de lokale Residerend VN-coördinator (die vaak ook de Residerend UNDP-vertegenwoordiger is). Die Raamwerken stippelen in nauwe samenspraak een strategie uit om het hoofd te bieden aan de belangrijkste ontwikkelingsproblemen die regeringen aan de VN voorleggen. Residerend Coördinatoren treden op als de centrale organisator van noodhulp bij humanitaire crises, natuurrampen en complexe noodsituaties. Samen met de Wereldbank en het Milieuprogramma van de VN (UNEP) bestuurt UNDP het Mondiaal Milieusteunpunt (de Global Environment Facility of GEF). Ook is UNDP een van de sponsors van het Gezamenlijke VN-programma inzake HIV/aids (UNAIDS). Lenen voor ontwikkeling De Wereldbank, vroeger bekend als de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling of IBRD, zorgt in meer dan 100 ontwikkelingslanden voor financiering en technische bijstand om landen te helpen bij de armoedebestrijding. De Wereldbank is vandaag betrokken bij meer dan 1800 projecten in vrijwel elke sector in bijna alle ontwikkelingslanden. Hulp varieert van microkredieten in Bosnië-Herzegovina en antiaidscampagnes in Guinea, tot onderwijs voor meisjes in Bangladesh en het verbeteren van de gezondheidszorg in Mexico, en van steun bij de wederopbouw van Timor-Leste na de onafhankelijkheid tot de wederopbouw van de Indiase stad Gujarat na de verwoestende aardbeving. Als een van ’s werelds belangrijkste bronnen van ontwikkelingssteun, steunt de Wereldbank regeringen van ontwikkelingslanden d.m.v. terug te betalen leningen bij de bouw van scholen en gezondheidscentra, water- en stroomvoorziening, ziektebestrijding en milieubehoud. Ontwikkelingslanden lenen van de bank omdat ze kapitaal, technische bijstand en beleidsadvies nodig hebben. Er bestaan twee types leningen. Het eerste type is voor de ontwikkelingslanden met een iets hoger inkomen die soms ook kunnen lenen van commerciële instellingen, zij het tegen hoge rentevoeten. De IBRD verstrekt deze landen leningen met terugbetalingstermijnen die langer zijn dan die van commerciële banken – 15 tot 20 jaar met drie tot vijf jaar uitstel voor de terugbetaling van de eerste aflossing. Er wordt geld geleend voor specifieke programma’s voor armoedebestrijding, sociale dienstverlening, milieubescherming en economische groei. In het fiscale jaar 2003 verstrekte de IBRD leningen voor een totaal van 11,2 miljard dollar ter ondersteuning van 99 nieuwe projecten in 37 landen. De bank, die over een AAA-rating beschikt, zamelt vrijwel al haar middelen in door de verkoop van obligaties op de financiële markten. Het tweede type lening is bedoeld voor de armste landen die meestal onvoldoende kredietwaardig zijn voor de internationale financiële markten en die een bijna-marktconforme rente op leningen niet kunnen opbrengen. Deze leningen aan de armste landen worden verstrekt door de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA), een aan de Wereldbank gelieerde instelling. IDA steunt in belangrijke mate op bijdragen van 40 rijke lidstaten en helpt de armste landen in de wereld door subsidies en kredieten te verstrekken. Deze ‘kredieten’ zijn in feite renteloze leningen met looptijden van 35 tot 40, waarvan de eerste tien jaar aflossingsvrij zijn. In het fiscale jaar 2003 leende IDA 7,3 miljard dollar voor de financiering van 141 nieuwe projecten in 55 arme landen. IDA is ’s werelds grootste verstrekker van dergelijke ‘zachte’ leningen. Volgens haar reglement kan de Bank alleen leningen verstrekken aan regeringen, maar de instelling werkt niettemin nauw samen met lokale gemeenschappen, NGO’s en het bedrijfsleven. De projecten zijn gericht op de armste bevolkingsgroepen. Als ontwikkeling kans van slagen wil hebben, moeten regeringen en gemeenschappen hun ontwikkelingsprojecten ‘bezitten’ – het heft in eigen handen nemen. De Bank moedigt regeringen aan nauw samen te werken met NGO’s en maatschappelijke organisaties om zich te verzekeren van de medewerking van de mensen die het nauwst betrokken zijn bij de door de Bank gefinancierde projecten. NGO’s in ontlenende landen werken mee aan ongeveer de helft van deze projecten. Als pleitbezorger voor een stabiel economisch beleid, gezonde overheidsfinanciën, en een open, eerlijk en verantwoordelijk bestuur, stimuleert de Bank ook het bedrijfsleven. De Bank biedt ondersteuning in tal van sectoren waarin het bedrijfsleven snelle vorderingen maakt – financiën, stroomvoorziening, telecommunicatie, informatietechnologie, olie en gas, en goederenproductie. De reglementen verbieden de Bank rechtstreekse leningen te verstrekken aan het bedrijfsleven, maar een met de Bank geaffilieerde instelling, de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) is juist opgericht om risicovolle sectoren en landen steunen en te investeren in particuliere ondernemingen. Een andere geaffilieerde instelling, het Agentschap voor Garanties op Multilaterale Investeringen (MIGA), verstrekt verzekeringen voor politieke risico’s (garanties) aan investeerders en kredietverstrekkers in ontwikkelingslanden. Maar de Wereldbank doet veel meer dan alleen geld lenen. Ze biedt gewoonlijk ook technische ondersteuning bij de projecten die ze financiert. Dit kan advies zijn over kwesties zoals de algehele grootte van de begroting van een land waaraan het geld moet worden toegekend, hoe in dorpen gezondheidscentra moeten worden opgezet of welke uitrusting nodig is om een weg aan te leggen. Jaarlijks financiert de Bank een paar projecten die exclusief zijn gericht op het bieden van deskundig advies en opleiding. Ze verzorgt ook de opleiding van mensen uit ontlenende landen voor het opzetten en uitvoeren van ontwikkelingsprogramma’s. Op het vlak van duurzame ontwikkeling, steunt de IBRD projecten voor herbebossing en controle op milieuverontreiniging en ruimtelijke ordening; water, afvalverwerking en landbouw; en het behoud van de natuurlijke rijkdommen. Daarnaast is de Bank ook de belangrijkste financier van het Mondiale Milieusteunpunt. De laatste jaren heeft de bank veel middelen vrijgemaakt voor de Heavily Indebted Poor Countries (HIPC’s). Het HIPC-initiatief heeft de schuldenlast van 26 arme landen verlicht zodat ze op termijn 41 miljard dollar kunnen uitsparen. De Wereldbank is ook ’s werelds grootste financier van HIV/aidsprogramma’s. Op dit moment gaat het hier om een bedrag van meer dan 1,3 miljard dollar, waarvan de helft is bestemd voor zuidelijk Afrika. Lenen voor stabiliteit Veel landen wenden zich tot het Internationaal Monetair Fonds (IMF) wanneer interne of externe factoren hun betalingsbalans, fiscale stabiliteit of aflossingsverplichtingen in gevaar brengen. Het IMF, een gespecialiseerde organisatie van de VN, biedt advies en doet beleidsaanbevelingen om dergelijke problemen op te lossen. Het IMF stelt vaak financiële middelen ter beschikking aan lidstaten ter ondersteuning van hun economische hervormingsprogramma’s. Lidstaten met een onevenwichtige betalingsbalans maken meestal gebruik van de financiële hulpmiddelen van de IMF door reserves te ‘kopen’ in de vorm van deviezen van andere lidstaten of van speciale trekkingsrechten, met een equivalente hoeveelheid eigen deviezen. Het IMF rekent kosten aan voor deze leningen en eist dat de leden de leningen terugbetalen door binnen een bepaalde termijn hun eigen valuta van het IMF terug te kopen. De belangrijkste IMF-faciliteiten zijn: Stand-by arrangements (ad-hocregelingen): voor kortlopende ondersteuning van balansproblemen van tijdelijke of cyclische aard; moeten binnen vijf jaar worden terugbetaald. Extended Fund Facility (verruimde fondsenvoorziening): ter ondersteuning van middellange programma’s om moeilijkheden met de betalingsbalans te ondervangen die zijn veroorzaakt door macro-economische of structurele problemen; moeten binnen tien jaar worden terugbetaald. Poverty Reduction and Growth Facility (voorziening voor armoedebestrijding en groei): een concessionaire faciliteit voor lidstaten met een laag inkomen, specifiek bedoeld om armoede te verlichten. Lidstaten die voor deze financiering in aanmerking komen, kunnen tot 140 procent van hun quota lenen in het kader van een driejarig contract (tot 185 procent in uitzonderlijke omstandigheden). Voor de leningen wordt een jaarlijkse rente van 0,5% aangerekend en terugbetalingen moeten 5½ jaar na uitbetaling aanvangen en na uiterlijk 10 jaar zijn afbetaald. Compensatory Financing Facility (overbruggingsvoorziening): biedt tijdelijke financiering aan leden met een tijdelijk exportdeficit of buitensporig hoge kosten voor de graanimport. Contingent Credit Lines (risicobeperkende kredietlijnen): bedoeld om uitdijing van een crisis te voorkomen door landen die een gezond beleid nastreven bij een dreigende crisis, onmiddellijk toegang te bieden tot kapitaal. Supplemental Reserve Facility (voorziening voor extra reserves): biedt financiële steun bij uitzonderlijke moeilijkheden met de betalingsbalans, veroorzaakt door grote, acute geldnood als gevolg van een plotseling en ontregelend wegvallen van het vertrouwen in de markt. Terugbetalingen gebeuren binnen 1½ jaar, maar deze periode kan worden verlengd tot 2½ jaar. Het IMF en de Wereldbank bieden in het kader van het Initiatief voor arme landen met een zware schuldenlast (HIPC) uitzonderlijke steun aan deze landen, mits ze een gezond beleid voeren. Landen die daarvoor in aanmerking komen, kunnen zo hun buitenlandse schuld terugschroeven tot een aanvaardbaar niveau en hun betalingverplichtingen nakomen zonder bijkomende schuldverlichting. Het is een uitgebreide vorm van schuldverlichting met medewerking van multilaterale, officiële, bilaterale en commerciële crediteuren. Door zijn toezicht waakt het IMF over koersontwikkelingen binnen lidstaten aan de hand van een algehele analyse van de algemene economische situatie en van het beleid van elke lidstaat. IMF-controle gebeurt in de vorm van jaarlijks overleg met de individuele leden; multilaterale controle twee maal per jaar; regionale controle via besprekingen met regionale groeperingen. Voorts werkt het IMF met voorzorgsmaatregelen en met versterkte controle en toezicht op programma’s waarbij een lid in aanmerking komt voor extra IMF-toezicht als het geen gebruik maakt van IMF-middelen. Het IMF biedt op uiteenlopende vlakken technische steun aan zijn leden: het ontwerpen en invoeren van fiscaal en monetair beleid; de versterking of opbouw van instellingen zoals een centrale bank of ministerie van Financiën; en het verzamelen en verwerken van statistische gegevens. Het IMF organiseert ook opleidingen voor functionarissen uit de lidstaten. Dat gebeurt aan de IMF-instituten in Washington D.C., Abidjan (Ivoorkust), Singapore en Wenen. Investeringen en ontwikkeling Rechtstreekse buitenlandse investeringen nemen in omvang sterk toe en ontwikkelingslanden stellen hun economieën ook meer en meer open voor dergelijke kapitaalstromen. Verschillende organisaties binnen het VN-systeem houden toezicht op die investeringen door trends en ontwikkelingen te volgen en bovendien helpen ze regeringen van ontwikkelingslanden ook bij het aantrekken van zulke directe investeringen – dat laatste geschiedt door tussenkomst van FAO, UNDP en UNIDO. Twee geaffilieerde organisaties van de Wereldbank – de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) en het Agentschap voor Garanties op Multilaterale Investeringen (MIGA) – bevorderen investeringen in ontwikkelingslanden. De Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) adviseert regeringen bij het creëren van de juiste voorwaarden om de stroom van particuliere spaartegoeden en investeringen uit binnen- en buitenland te stimuleren. De IFC stimuleert en mobiliseert particuliere investeringen in de ontwikkelingslanden door aan te tonen dat investeringen daar rendabeler kunnen zijn. Vanaf de stichting in 1956 tot en met het boekjaar 2002 heeft IFC meer dan 34 miljard dollar uit eigen middelen aangewend en het voortouw genomen bij het verzamelen aan 21 miljard dollar aan syndicaatleningen voor zo’n 2825 ondernemingen in 140 ontwikkelingslanden. Het Agentschap voor Garanties op Multilaterale Investeringen (MIGA) is gelieerd aan de bank als een instantie die instaat voor het waarborgen van investeringen. Het doel is de stroom van particuliere investeringen voor productiedoeleinden in ontwikkelingslanden te bevorderen door investeerders langlopende garanties te bieden tegen politieke risico’s – zoals dekking van het risico van onteigening, valutaoverdracht, oorlog en onlusten – en op te treden als adviesorgaan. Het MIGA organiseert promotiecampagnes, verspreidt informatie over investeringsmogelijkheden en biedt technische steun die de aantrekkelijkheid van landen voor investeerders moet vergroten. Sinds de oprichting in 1988 heeft MIGA meer dan 650 garanties verstrekt voor projecten in 85 ontwikkelingslanden. Dit heeft meer dan 50 miljard dollar opgebracht aan directe buitenlandse investeringen. De Conferentie van de VN inzake Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) helpt ontwikkelingslanden en overgangseconomieën bij het bevorderen van rechtstreekse buitenlandse investeringen en het verbeteren van hun investeringsklimaat. De Conferentie helpt regeringsinstanties bij het doorzien van algemene trends in buitenlandse investeringen en aanverwant beleid, en helpt ze de verwevenheid van buitenlandse investeringen, handel, technologie en ontwikkeling in te zien. De resultaten van de Conferentie worden jaarlijks gepubliceerd in het World Investment Report en in andere verslagen die aan de basis liggen van het beleid dat het Comité voor investering, technologie en aanverwante financiële kwesties van UNCTAD uitstippelt. [Inzet blz. 153] Buitenlandse investeringen en ontwikkeling Directe buitenlandse investeringen zijn en blijven een stuwende factor in de wereldeconomie. De aanhoudende groei van investeringen benadrukt de rol die transnationale ondernemingen in de industrie- en ontwikkelingslanden spelen. Het World Investment Report 2003 van UNCTAD stelt: Directe buitenlandse investeringen van transnationale ondernemingen hebben in 2000 een piek bereikt van 1393 miljard dollar, maar waren in 2002 gedaald tot 650 miljard; In 2002 is het aantal transnationale ondernemingen wereldwijd verder gestegen tot 64.000; Circa 870,000 dochterbedrijven van transnationale ondernemingen hebben in 2002 voor ongeveer 18 biljoen dollar aan goederen en diensten verkocht: meer dan het dubbele volume van de mondiale export. Op het vlak van levering van goederen en diensten op buitenlandse markten is de internationale productie belangrijker geworden dan de internationale handel; De 100 grootste (niet-financiële) transnationale ondernemingen behouden hun leidinggevende positie in het mondiale productiesysteem. In 2001 bezaten zij meer dan 3 biljoen dollar aan buitenlandse activa, was de verkoop in het buitenland goed voor 2 biljoen dollar en telden zij bijna 7 miljoen werknemers in hun buitenlandse vestigingen; Sinds 2001 staan vier ondernemingen uit ontwikkelingslanden in de lijst van de 100 grootste ondernemingen in de wereld (gerekend naar buitenlandse activa): Hutchison Whampoa Limited (Hong Kong, China), Singtel Ltd. (Singapore), Cemex S.A. (Mexico) and LG Electronics Inc. (Korea). [einde inzet] [grafiek blz. 153] Geldstromen (netto) naar ontwikkelingslanden, 1995–2002 x miljard dollar Particuliere sector Openbare sector Bron:Wereldbank, Global Development Finance (2003). [einde grafiek] Via de Divisie voor Investeringstechnologie en Bedrijfsontwikkeling stimuleert UNCTAD inzicht in investeringen, de ontwikkeling van ondernemingen en de opbouw van technologische knowhow. Ook steunt ze regeringen bij de formulering en uitvoering van beleid en activiteiten op dit vlak. Handel en ontwikkeling De internationale handel is sinds het begin van de jaren negentig sterk gegroeid – jaarlijks met gemiddeld 6,5 procent. Tal van ontwikkelingslanden hebben daardoor opmerkelijke groei en welvaart kunnen realiseren. Maar er bestaat nog steeds grote ongelijkheid en veel van de armste landen nemen slechts marginaal deel aan de internationale handel. De Conferentie van de VN inzake Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) heeft de belangrijke taak ervoor te zorgen dat alle landen bij de mondiale handel worden betrokken. Als centraal orgaan binnen de VN voor ontwikkelingsaangelegenheden inzake handel, financiering, technologie, investeringen en duurzame ontwikkeling, streeft UNCTAD naar het maximaliseren van het handelsverkeer, investeringen en ontwikkelingsmogelijkheden in de ontwikkelingslanden. De Conferentie helpt deze landen met de uitdagingen die de mondialisering met zich meebrengt en bij hun integratie in de wereldeconomie op voet van gelijkwaardigheid. UNCTAD tracht deze doelen te verwezenlijken met onderzoek en beleidsanalyses, intergouvernementeel overleg, technische samenwerking en contacten met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. UNCTAD houdt zich vooral bezig met: Onderzoek naar trends in de wereldeconomie en de inschatting van de gevolgen daarvan voor ontwikkeling; Hulp aan ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, bij het maximaliseren van de positieve effecten van globalisering en liberalisering, door hen te helpen integreren in het internationale handelssysteem en door hun actieve inbreng bij internationale handelsbesprekingen te stimuleren; Onderzoek naar mondiale trends in buitenlandse investeringsstromen en de invloed daarvan op handel, technologie en ontwikkeling; Hulp aan ontwikkelingslanden bij het aantrekken van investeringen; Hulp aan ontwikkelingslanden bij de ontwikkeling van ondernemingen en ondernemersschap; en Hulp aan ontwikkelingslanden en overgangseconomieën bij het doeltreffender maken van handelsondersteunende diensten. UNCTAD stimuleert de ontwikkeling van bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen, via periodiek intergouvernementeel overleg en technische samenwerking. UNCTAD’s Commissie voor Ondernemingen, Zakelijke faciliteiten en Ontwikkeling zoekt naar manieren om doeltreffende ontwikkelingsstrategieën voor ondernemingen te formuleren en te implementeren. [inzet blz. 155] Bevorderen van rechtvaardige handel Intergouvernementele besprekingen onder auspiciën van UNCTAD hebben geleid tot: De overeenkomst over een Algemeen Preferentiestelsel (1971) waarbij jaarlijks meer dan 70 miljard dollar aan exportproducten uit ontwikkelingslanden tegen gunstige invoertarieven kan worden ingevoerd in de industrielanden. De overeenkomst over een Mondiaal Handelspreferentiestelsel (1989) tussen ontwikkelingslanden. Internationale grondstoffenovereenkomsten, onder meer voor cacao, suiker, natuurlijk rubber, jute en juteproducten, tropisch hout, tin, olijfolie en graan. Het Algemeen Grondstoffenfonds dat financiële dekking biedt voor het beheer van internationale voorraden en voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op het vlak van grondstoffen. Schuldverlichting: meer dan vijftig ontwikkelingslanden hebben geprofiteerd van schuldverlichting ten belope van meer dan 6,5 miljard dollar sinds de aanvaarding in 1978 van een resolutie betreffende de aanpassing met terugwerkende kracht van de voorwaarden aangaande de ODA-schuld van ontwikkelingslanden met lage inkomens. Richtlijnen voor internationale inspanningen voor schuldherschikking (1980). De Overeenkomst betreffende een mondiaal kader voor samenwerking inzake transitvervoer tussen landen zonder zeehavens en de gemeenschap van donoren (1995). VN-verdragen betreffende maritiem transport; in het bijzonder een Gedragscode voor lijnvaartconferences; en verdragen inzake het Internationale vrachtvervoer over zee (1978); de Voorwaarden bij de registratie van schepen (1986); en Maritieme panden en hypotheken (1993). Voorts zijn door toedoen van UNCTAD de enige universeel geldige, vrijwillige mededingingsregels tot stand gekomen: de overeenkomst van 1980 aangaande een pakket multilaterale beginselen en regels ter beteugeling van beperkende bedrijfspraktijken – die om de vijf jaar worden herzien. De meest recente herzieningsronde had plaats in 2000, in nauwe samenwerking met de Wereldbank en met de Wereldhandelsorganisatie, teneinde op het gebied van mededinging de doeltreffendheid en billijkheid te vergroten. [einde inzet] In het kader van technische samenwerking is UNCTAD betrokken bij meer dan 300 projecten in meer dan 100 landen. Ze trekt daarvoor jaarlijks ongeveer 24 miljoen dollar uit. Enkele van die regionale projecten zijn: Het Geautomatiseerd Systeem voor Douanegegevens (ASCD) waarbij regeringen met de allerlaatste technologische innovaties worden bijgestaan bij het moderniseren van douaneprocedures en -beleid. Het systeem is inmiddels in gebruik in 60 landen en ontplooit zich geleidelijk aan als de internationale norm voor de automatisering van douanetechnische informatie. Het Anticiperend Vrachtinformatiesysteem (ACIS) helpt Afrikaanse landen bij de ontwikkeling van de transportsector en gebruikt computertechnologie om goederen te volgen die over land- en zeeroutes worden vervoerd. Het EMPRETEC-programma bevordert de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen. Een informatienetwerk biedt ondernemers toegang tot zakelijke databases. Het Internationaal handelscentrum UNCTAD/WTO (ITC) is het belangrijkste orgaan binnen het VN-systeem voor technische samenwerking met ontwikkelingslanden ter bevordering van de handel. Het centrum werkt samen met ontwikkelingslanden en overgangseconomieën aan het opzetten van promotieprogramma’s om de export te vergroten en importprocedures te verbeteren. Het ITC is gespecialiseerd in zes sectoren: product- en marktontwikkeling ontwikkeling van handelsondersteunende diensten handelsinformatie ontwikkeling van personeel internationale aankopen en voorraadbeheer vaststellen van behoeften en opzetten van handelsbevorderende programma’s. ITC-deskundigen zijn verantwoordelijk voor technische samenwerkingsprojecten ter bevordering van de handel en werken daarbij nauw samen met lokale handelsfunctionarissen. Nationale projecten zijn vaak opgebouwd rond een uitgebreid pakket van diensten ter bevordering van de export van een land en de verbetering van de importprocedures. Landbouwontwikkeling De meeste mensen op onze planeet leven op het platteland en voorzien, direct of indirect, voor het merendeel via de landbouw in hun levensonderhoud. De laatste decennia is de armoede op het platteland schrijnender geworden. Door toedoen van de stormachtige industrialisering is er onvoldoende geïnvesteerd in de landbouwsector. De VN pakt deze wanverhouding op verschillende manieren aan. De Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) is het belangrijkste orgaan voor landbouw, bosbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. FAO biedt ontwikkelingslanden praktische hulp met een uitgebreid scala van technische hulpprogramma’s. Een van de voornaamste oogmerken van FAO is het bevorderen van duurzame landbouw- en plattelandsontwikkeling: een langetermijnstrategie voor het vergroten van de voedselproductie en -zekerheid, en het behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen. Met het bevorderen van duurzame landbouwontwikkeling kiest FAO voor een integrale benadering: bij de opzet van ontwikkelingsprojecten spelen ook milieutechnische, sociale en economische overwegingen een rol. In sommige gebieden zorgt bijvoorbeeld de keuze voor een bepaalde combinatie van gewassen tot een stijging van de productiviteit, terwijl dit ook brandhout oplevert voor de dorpelingen, de vruchtbaarheid van de bodem verbetert en de gevolgen van erosie beperkt. Gemiddeld beheert FAO 2000 projecten. Deze variëren van integrale grondbeheerprojecten tot het verstrekken van beleids- en planningadviezen aan regeringen over uiteenlopende thema’s – van bosbouw tot marketingstrategieën. FAO neemt gewoonlijk een van de volgende drie taken op zich: de uitvoering van eigen programma’s, de uitvoering van programma’s namens andere organisaties of donoren, of het leveren van advies en beleidsondersteuning bij nationale projecten. Het Investeringscentrum van FAO helpt ontwikkelingslanden bij de formulering van investeringsprojecten voor landbouwkundige en rurale ontwikkeling. Jaarlijks mobiliseert men met deze steun 3 miljard dollar voor investeringsprojecten, waarvan 2 miljard dollar extern kapitaal is. FAO houdt zich bezig met bodem- en waterbeheer, akkerbouw en veeteelt, bosbouw, visserij, economisch en sociaal beleid, voedselzekerheid, investeringen, voeding, voedingsnormen en voedselveiligheid, en de handel in landbouwproducten. Bijvoorbeeld: Een programma in negen landen in zuidelijk Afrika is gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden en de voeding van de plattelandsbevolking via de visteelt. Kleine oppervlaktewateren worden in productie gebracht en de piscicultuur wordt onderdeel van het boerenbedrijf. Kleine boeren hebben zo de voedselproductie voor consumptie en handel uitgebreid. Arme boeren in Sri Lanka worden aangemoedigd informele groepen op te richten voor inkomstengenererende activiteiten zoals bodemontginning of kleinschalige voedselverwerking. De groepen leren hoe ze geld kunnen besparen door bijvoorbeeld meststoffen in bulk aan te kopen en oogst gezamenlijk op de markt te brengen. Bij dit project zijn ongeveer 4000 boeren betrokken. Een project in Mali verschaft doorlopende kredieten waarmee groepen vrouwen zaden, meststoffen, waterpompen en maalmachines kunnen kopen. De vrouwen verbouwen groenten en fruit voor eigen verbruik en verkopen de overschotten op nieuwe markten die wekelijks plaatshebben. Dorpsvrouwen ontwikkelden zo nieuwe activiteiten die hebben geleid tot een stijging van de voedselproductie, een hoger inkomen, betere gezondheid en drinkwatervoorziening. Dankzij de uitgebreide technieken voor ongediertebestrijding van FAO konden 200.000 Indonesische rijstboeren hun opbrengsten vergroten en het gebruik van pesticiden verminderen. Zo helpen zij mee aan de bescherming van het milieu en de voedselkwaliteit, en besparen ze de regering jaarlijks 120 miljoen dollar aan subsidies voor pesticiden. Het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) financiert rurale ontwikkelingsprojecten die de armoede onder de plattelandsbevolking verlichten en de voedselvoorziening in de Derde Wereld verbeteren. Belangrijk is vooral de actieve inbreng van het Fonds en de brede betrokkenheid aan de basis. De kleinschalige, maar doeltreffende structuur geeft het Fonds de mogelijkheid nieuwe eisen in de landbouwsector flexibel en tijdig te herkennen en aan te pakken. Krachtens zijn mandaat stelt IFAD geld en middelen ter beschikking voor programma’s die specifiek zijn gericht op het bevorderen van de economische vooruitgang van de arme plattelandsbevolking, met name door de productiviteit van het boerenbedrijf te verbeteren. Het Fonds richt zich primair op de behoeften van de armsten in de wereld: kleine boeren, landlozen, ambachtelijke vissers, rondzwervende herders en inlandse bevolkingsgroepen. En binnen al deze groepen richt het Fonds zich primair op arme vrouwen op het platteland. Het gros van de middelen van IFAD gaat tegen zeer zachte voorwaarden naar arme landen. De schulden kunnen over een periode van 40 jaar worden terugbetaald, eventueel met nog 10 jaar uitstel. De jaarlijkse rente bedraagt 0,75%. Sinds de oprichting in 1977 heeft IFAD 633 projecten gefinancierd in 115 landen en onafhankelijke gebieden. In totaal stelde het Fonds 7,7 miljard dollar aan leningen en 35,4 miljoen dollar aan subsidies ter beschikking. De begunstigde landen brachten zelf 7,9 miljard dollar in en donoren cofinancierden de projecten met nog eens 6,6 miljard. Van al deze projecten hebben meer dan 50 miljoen arme plattelandsgezinnen of ongeveer 250 miljoen mensen baat ondervonden. Industriële ontwikkeling De globalisering van de industrie heeft ontwikkelingslanden en overgangseconomieën ongekende industriële kansen en uitdagingen opgeleverd. De Organisatie van de VN voor Industriële Ontwikkeling (UNIDO) is de gespecialiseerde organisatie van de VN die deze landen helpt te komen tot duurzame industriële ontwikkeling in deze nieuwe mondiale context. UNIDO biedt pasklare oplossingen voor moderne industriële problemen door regeringen, brancheorganisaties en het (industriële) bedrijfsleven te begeleiden met pakketten geïntegreerde diensten gericht op drie centrale aandachtspunten: Concurrentievermogen: formuleren en invoeren van industriebeleid; continue verbeteringsprocessen en kwaliteitsbeheer; bevorderen van investeringen en technologische vooruitgang. Een gezond milieu: industrieel milieubeleid, doeltreffend energiegebruik en schonere productiemethoden. Werkgelegenheid in productiesector: beleid ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen, ontwikkeling ondernemerschap en het aanmoedigen van vrouwelijke ondernemers. UNIDO vormt het internationale forum voor industriële ontwikkeling en brengt zo vertegenwoordigers van overheden en industriële sector – staats- en privébedrijven – uit de geïndustrialiseerde wereld, de ontwikkelingslanden en de overgangseconomieën met elkaar in contact. Via technische samenwerkingsprogramma’s ijvert UNIDO voor de ondersteuning van een economisch efficiënte, sociaal gewenste en ecologisch gezonde vooruitgang in de industriële ontwikkeling van landen. In samenwerking met de lidstraten heeft UNIDO uitgebreide servicepakketten ontwikkeld die zijn gericht op de behoeften van landen bij het uitbreiden van hun industriële capaciteiten en bij het werken aan een schonere en duurzame industriële ontwikkeling. De 13 UNIDO-bureaus voor de bevordering van investeringen en technologie (ITPO’s) – gefinancierd door de landen waar ze zijn gevestigd – stimuleren zakelijke contacten tussen industriële landen en ontwikkelingslanden en overgangseconomieën. UNIDO telt 5 eenheden ter bevordering van investeringen, 27 nationale centra voor schoner produceren en 10 internationale technologiecentra. Het hoofdkantoor van UNIDO is gevestigd in Wenen en de organisatie heeft vertegenwoordigingen – 9 regionale kantoren, 20 landelijke vestigingen en 6 steunpunten. Arbeid De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) houdt zich bezig met de economische en sociale aspecten van ontwikkeling. Deze gespecialiseerde organisatie werd opgericht in 1919, lange tijd voor de VN zelf. Haar langdurige en uiteenlopende inspanningen voor het formuleren en bewaken van arbeidsomstandigheden en -voorwaarden hebben geleid tot internationale normen en richtlijnen ter zake, die in vrijwel alle landen in de nationale wetgeving werden opgenomen. ILO huldigt het principe dat sociale stabiliteit en integratie alleen mogelijk zijn als die kunnen steunen op sociale rechtvaardigheid en – meer in het bijzonder – op het recht te werken tegen een redelijke vergoeding en in een gezonde werkomgeving. In de loop der jaren is ILO medeverantwoordelijk geweest voor belangrijke arbeidsrechtelijke mijlpalen, waaronder de achturige werkdag, bescherming van het moederschap, wetgeving over kinderarbeid en een hele reeks van beleidsmaatregelen ter bevordering van de veiligheid op de werkplek en van vreedzaam overleg tussen sociale partners. ILO houdt zich met name bezig met: de formulering van internationale beleidslijnen en programma’s ter bevordering van de mensenrechten, ter verbetering van de arbeids- en levensomstandigheden en ter vergroting van kansen op de arbeidsmarkt; het opstellen van internationale arbeidsnormen – gesteund door een uniek systeem van toezicht op de implementatie van die normen – die als richtlijnen moeten dienen voor nationale autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een gezond arbeidsbeleid; een uitgebreid programma van technische samenwerking, geformuleerd en uitgewerkt in samenspraak met begunstigden, om regeringen te helpen nieuw beleid gestalte te geven; activiteiten rond opleidingen, educatie, onderzoek en informatie ter ondersteuning van dit streven. Fatsoenlijk werk. Het belangrijkste doel van ILO is het vergroten van de kans op behoorlijk werk voor alle mensen. De Internationale Arbeidsconferentie heeft vier objectieven goedgekeurd die moeten leiden tot de verwezenlijking van dit allerbelangrijkste doel. Het gaat om: het bevorderen en verwezenlijken van fundamentele principes en rechten op de werkplek; het vergroten van de kansen voor mannen en vrouwen op een behoorlijke baan en dito inkomen; het verhogen van de dekking en doeltreffendheid van sociale verzekeringen voor iedereen; het versterken van de dialoog tussen regeringen, werkgevers en werknemers. Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen richt ILO zich met name op kwesties als de geleidelijke afschaffing van kinderarbeid; gezondheid en veiligheid op het werk; sociaaleconomische veiligheid; de bevordering van kleine en middelgrote ondernemingen; de ontwikkeling van vaardigheden, kennis en inzetbaarheid; de uitbanning van alle vormen van discriminatie en ongelijke behandeling van de vrouw en de implementatie van de Verklaring over de fundamentele principes en rechten op het werk, die in 1998 door de Internationale Arbeidsconferentie werd goedgekeurd. Technische samenwerking. Op het vlak van technische samenwerking richt ILO zich met name op de ondersteuning van democratisering en de uitroeiing van armoede, door werkgelegenheid te creëren en werknemers te beschermen. ILO helpt regeringen vooral met de ontwikkeling van hun wetgeving en de praktische implementatie van ILO-normen (zoals de ontwikkeling van afdelingen voor gezondheid en veiligheid op het werk, stelsels voor sociale zekerheid en opleidingsprogramma’s voor werknemers). De betrokken landen, donorlanden en ILO – die beschikt over een wereldwijd net van regionale kantoren – werken nauw samen bij projecten. ILO voert programma’s rond technische samenwerking in 140 landen en regio’s, en spendeerde het afgelopen decennium ongeveer 130 miljoen dollar per jaar aan technische samenwerkingsprojecten. Het Internationaal Opleidingscentrum van ILO in Turijn (Italië) organiseert opleidingen voor managers uit het hoger en middenkader van staats- en privé-ondernemingen, voorzitters van werkgevers- en werknemersorganisaties, regeringsfunctionarissen en beleidsmakers. Sinds de opening van het centrum in 1965 hebben 80.000 mensen uit 172 landen er een opleiding gevolgd. Het Internationaal Instituut voor Arbeidsonderzoek in Genève bevordert beleidsonderzoek en de publieke discussie over voor ILO belangrijke kwesties. De rode draad is de relatie tussen arbeidsinstanties en -organisaties, economische groei en sociale rechtvaardigheid. Het instituut treedt op als een internationaal forum voor sociaal beleid, onderhoudt internationale onderzoeksnetwerken en voert educatieve programma’s. Internationale burgerluchtvaart In 2002 alleen al hebben meer dan 20 miljoen vluchten 1,6 miljard passagiers vervoerd. Voorts werd 30 miljoen ton aan industriële goederen als luchtvracht getransporteerd, andere vracht en voedingsmiddelen nog buiten beschouwing gelaten. De Organisatie voor de Internationale Burgerluchtvaart (ICAO), een gespecialiseerde organisatie van de VN, ziet toe op de veilige en ordelijke groei van de internationale burgerluchtvaart. ICAO beantwoordt aan de behoeften van het internationale publiek betreffende veilig, regelmatig, efficiënt en economisch luchtvervoer en werkt mee aan de veilige en ordelijke groei van de burgerluchtvaart in de hele wereld. De Organisatie adviseert over ontwerp- en bedieningsaspecten van vliegtuigen die worden ingezet voor vreedzame doeleinden en over de ontwikkeling van vliegroutes, luchthavens en luchtverkeersvoorzieningen. Taken van ICAO in dat verband: ICAO formuleert aanbevelingen en internationale normen betreffende het ontwerp en prestaties van vliegtuigen en een groot deel van hun uitrusting; de kwalificaties van lijnpiloten, bemanningsleden, verkeersleiders en grond- en onderhoudspersoneel; en veiligheidsvoorschriften en -procedures voor internationale luchthavens. ICAO formuleert regels voor zicht- en instrumentenvlucht, en stelt luchtvaartkaarten vast voor internationaal vliegverkeer. Ook de telecommunicatiesystemen van vliegtuigen, radiofrequenties en veiligheidsprocedures behoren tot de verantwoordelijkheden van ICAO. ICAO probeert de effecten van de luchtvaart op het milieu te beperken door zich sterk te maken voor een geringere uitstoot en door maatregelen te treffen in verband met geluidshinder. ICAO versoepelt het vliegverkeer en de bewegingen van passagiers, bemanningen, bagage, vracht en post over de internationale grenzen d.m.v. vereenvoudigde procedures voor douane-, immigratie- en volksgezondheidsformaliteiten. Daar onrechtmatige daden een serieuze dreiging blijven vormen voor de veiligheid en zekerheid van de internationale burgerluchtvaart, blijft ICAO ijveren voor preventief beleid en proactieve programma’s. In de nasleep van de terroristische aanslagen van 11 september 2001 in de VS, ontwikkelde ICAO een veiligheidsplan voor de luchtvaart en een trainingsprogramma voor de beveiliging van het luchtverkeer. Dit project omvat nu zeven opleidingspakketten. ICAO onderhoudt ook 10 trainingscentra voor de beveiliging van het luchtverkeer om de regionale samenwerking op dit cruciale vlak te bevorderen. Daarnaast helpt ICAO ontwikkelingslanden ook bij het inrichten of verbeteren van luchtvervoerssystemen en bij de opleiding van luchtvaartpersoneel. De organisatie biedt steun bij het opzetten van regionale trainingscentra in verscheidene ontwikkelingslanden en geeft duizenden studenten de mogelijkheid om een opleiding te volgen aan bij ICAO geregistreerde vliegscholen. ICAO verleent technische assistentie aan meer dan 100 landen en is jaarlijks betrokken bij ongeveer 120 projecten. De gemiddelde uitgaven bedragen jaarlijks 54 miljoen dollar. ICAO werkt aan de ontwikkeling van een satellietsysteem dat aan de toekomstige behoeften voor communicatie, luchtnavigatie, bewaking en beheer van de burgerluchtvaart moet voldoen. Het systeem maakt gebruik van de modernste technologie op het vlak van computers en satellieten, gegevensverbindingen en vliegtuigelektronica om aan de toenemende operationele behoeften te kunnen voldoen. Het geïntegreerde, universele systeem zal de veiligheid vergroten en de organisatie en uitvoering van luchtverkeersdiensten verbeteren. Het systeem is inmiddels goedgekeurd door de ICAO-lidstaten en verkeert nu in de implementatiefase. ICAO werkt samen met de Internationale Luchtvervoersassociatie (IATA), de Internationale Luchthavenraad, de internationale pilotenvereniging IFALPA en de Internationale Raad van de Verenigingen van Vliegtuigeigenaars en Piloten (IAOPA). Internationale scheepvaart Toen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in 1959 voor het eerst bijeenkwam, telde de organisatie minder dan 40 lidstaten. Nu zijn er 162 lidstaten en voegt meer dan 96% van de wereldwijde koopvaardijvloot zich naar de bepalingen van de voornaamste veiligheidsconventies die werden ontwikkeld door de IMO. Het opstellen van regelgeving in verband met de scheepvaart is de bekendste taak van IMO. De organisatie staat aan de basis van 40 conventies en protocollen, waarvan de meeste zijn aangepast aan de huidige ontwikkelingen binnen de internationale scheepvaart. De veiligheid op zee is deel gaan uitmaken van IMO’s taken teneinde de veiligheid van de internationale scheepvaart te verbeteren en zeevervuiling te voorkomen. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar belangrijke milieukwesties zoals het vervoer van schadelijke waterorganismen in ballastwater en slib, de uitstoot van broeikasgassen door schepen en de recycling van schepen. Oorspronkelijk was IMO’s belangrijkste zorg het ontwikkelen van internationale verdragen en andere wetgeving voor de veiligheid op zee en de preventie van zeevervuiling. Nu concentreert IMO zich vooral op de naleving van de internationale IMO-normen, terwijl men waar nodig de bestaande wetgeving aanpast en bijwerkt, mazen in de regelgeving tracht te dichten. De belangrijkste wereldwijd van kracht zijnde IMO-verdragen voor de veiligheid op zee en de preventie van zeevervuiling door schepen zijn: Het Internationale verdrag inzake lastlijnen (LL), 1966 De Internationale regels voor de preventie van aanvaringen op zee (COLREG), 1972 Het Internationaal verdrag voor veilige containers (CSC), 1972 Het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 (MARPOL 73/78) Het Internationaal verdrag voor de veiligheid van het leven op zee (SOLAS), 1974 Het Internationaal verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (STCW), 1978 Het Internationaal verdrag over maritieme zoek- en reddingoperaties (SAR), 1979 Veel voorschriften – waarvan er inmiddels een aantal verplicht zijn – betreffen specifieke kwesties zoals het transport van gevaarlijke goederen en snelle vaartuigen. De Internationale veiligheidsbeleidscode (ISM-code) die bindende werking kreeg met de goedkeuring in 1994 van de amendementen van SOLAS, richt zich tot personeel dat schepen bestuurt en er het gezag over voert. De aandacht is hierbij vooral gericht op de richtlijnen voor de bemanning waarvoor in 1995 het STCW-verdrag (zie boven) van 1978 volledig werd herzien. IMO kreeg hierbij voor het eerst de taak toegewezen om toe te zien op naleving van het verdrag. Veiligheid op zee blijft een van de belangrijkste oogmerken van IMO. In 1999 werd het GMDSS-systeem (Global Maritime Distress and Safety System) operationeel. Het garandeert virtueel hulp aan een schip dat waar ook ter wereld in problemen raakt, ook als de bemanning geen tijd heeft om een noodoproep uit te zenden; de boodschap wordt automatisch verzonden. Tal van IMO-verdragen regelen kwesties in verband met aansprakelijkheid en schadevergoeding. De belangrijkste zijn het Protocol van 1992 bij het Internationale verdrag over burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door olievervuiling (CLC, 1969) en het Protocol van 1992 bij het Internationale verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor schade door olievervuiling (FUND), die beide voorzien in schadevergoeding aan slachtoffers van olievervuiling. Het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee (PAL, 1974) bepaalt minimumnormen voor schadevergoedingen ten bate van scheepspassagiers. In december 2002 keurde IMO de International Ship and Port Facility Security Code goed die de invoering van nieuwe maatregelen oplegt om de scheepvaart tegen terroristische aanvallen te beschermen. De code, een uitbreiding op het Internationale verdrag voor de veiligheid van het leven op zee (SOLAS), is sinds 1 juli 2004 van kracht. Het technische samenwerkingsprogramma van IMO helpt regeringen (vooral in ontwikkelingslanden) met de invoering van de internationale IMO-normen en -regels, en met het succesvol aansturen van de scheepvaartsector. De nadruk ligt daarbij op opleiding. De World Maritime University in Malmö (Zweden), het International Maritime Law Institute in Malta en de International Maritime Academy in Triëst (Italië) werken onder auspiciën van IMO. Telecommunicatie Telecommunicatie is niet meer weg te denken uit de internationale dienstverlening: bedrijfstakken als het toerisme-, transport- en bankwezen, en natuurlijk de informatieindustrie, zijn volledig afhankelijk van snelle en betrouwbare, wereldomspannende telecommunicatiesystemen. De sector beleeft een ware revolutie onder invloed van krachtige trends zoals globalisering, deregulering, herstructurering, waardetoevoegende netwerkdiensten, intelligente netwerken en regionale afspraken. Deze ontwikkelingen hebben de telecommunicatiesector veranderd van een openbare nutsvoorziening tot een sector met sterke banden in de commerciële wereld. De internationale telecommunicatiemarkt zal naar schatting groeien van bijna 1,4 biljoen dollar in 2001 tot 1,7 biljoen in 2007. In deze context opereert de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU), ’s werelds oudste intergouvernementele organisatie (opgericht in 1865). Binnen ITU werken de openbare en particuliere sector samen aan de harmonisatie van internationale telecommunicatienetwerken en -diensten. Hiertoe houdt ITU zich vooral bezig met: Het ontwikkelen van normen om de aansluiting van nationale communicatieinfrastructuur op wereldomspannende netwerken in goede banen te leiden en zo wereldwijd een betrouwbare uitwisseling van informatie – ongeacht of het om data-, fax- of telefoonverkeer gaat – te waarborgen; De integratie van nieuwe technologieën in het internationale telecommunicatienetwerk die de ontwikkeling van nieuwe toepassingen zoals internet, e-mail, multimedia en ecommerce mogelijk maken; Internationale richtlijnen en verdragen over het gebruik van het volledige frequentiespectrum en de geostationaire baan voor satellieten. Het betreft hier begrensde natuurlijke hulpbronnen die voor veel apparatuur wordt gebruikt: radio en tv, mobiele telefonie, satellietcommunicatiesystemen, navigatieen veiligheidssystemen in lucht- en scheepvaart, en draadloze computers; De uitbreiding en verbetering van telecommunicatiesystemen in ontwikkelingslanden via beleidsadvies, technische steun, projectbeheer en opleidingen, en het bevorderen van samenwerkingsakkoorden tussen telecommunicatiediensten, financieringsinstellingen en particuliere organisaties. [inzet blz. 164] De telefoonkloof slinkt… Totaal vaste lijnen en mobiele nummers per 100 inwoners Ontwikkeld Nieuwe econ. MOL’s De kloof tussen de industrielanden en de nieuwe economieën vernauwt… … maar de kloof tussen de nieuwe economieën en MOLs groeit … maar de internetkloof neemt toe … Percentage internetgebruikers wereldwijd MOL’s Percentage wereldbevolkging = 10.6% Percentage internetgebruikers wereldwijd = 0.3%China China Overige nieuwe econ. MOL’s Noot: Bovenste grafiek is logaritmisch. De term ‘industrielanden’ verwijst naar de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, Zwitserland, Canada, de VS, Japan, Australië, Nieuw-Zeeland, Hong Kong (SAR), Zuid-Korea, Singapore en Taiwan. De term ‘MOL’ is van toepassing op de 49 minst ontwikkelde landen. ‘Nieuwe economieën’ verwijst naar alle andere landen. Bron: ITU, World Telecommunication Development Report (2002) [einde inzet] ITU is ook de sturende organisatie achter de Wereldtop over de Informatiesamenleving. Bij de eerste sessie, die van 10 tot 12 december 2003 in Genève werd gehouden, hebben de deelnemers een principeverklaring en een actieplan goedgekeurd, strekkend tot een open en ontwikkelingsgerichte informatiesamenleving waarin de mens centraal staat en waarin iedereen informatie en kennis kan voortbrengen, gebruiken en delen. Het afrondende gedeelte van de Top heeft van 16 tot 18 November 2005 plaats in Tunis. In de roerige telecommunicatiewereld van vandaag biedt het ITU-lidmaatschap regeringen en particuliere organisaties een unieke kans om een waardevolle bijdrage te leveren aan de ontwikkelingen die de wereld in snel tempo veranderen. ITU biedt een dwarsdoorsnede van de telecommunicatie- en informatietechnologiemarkt: van ‘s werelds grootste producenten en exploitanten tot kleine, innoverende bedrijven die actief zijn in nieuwe gebieden zoals IPnetworking. ITU telt 189 lidstaten en voorts meer dan 640 sectorleden – wetenschappelijke en industriële ondernemingen, openbare en particuliere operators en omroepen, en regionale/internationale organisaties. ITU stoelt op het beginsel van internationale samenwerking tussen overheden en particuliere sector en doet daarom dienst als een wereldomspannend forum dat regeringen en bedrijfsleven in staat stelt consensus te bereiken over een breed scala van vraagstukken die van rechtstreekse invloed zijn op de toekomst van deze steeds belangrijkere bedrijfstak. Internationale postdiensten Meer dan 6 miljoen postbeambten in 700.000 postkantoren in de hele wereld verwerken en bezorgen jaarlijks 430 miljard poststukken. De met de VN verbonden gespecialiseerde organisatie Wereldpostunie (UPU) staat in voor de regelgeving waarop deze diensten zijn gebaseerd. UPU maakt de verschillende lidstaten tot één postgebied voor de wederzijdse uitwisseling van briefpost. Lidstaten komen overeen elkaars post te bezorgen op de beste manier die ook voor eigen post wordt gebruikt. UPU is de belangrijkst spil in de samenwerking tussen de nationale postdiensten. In dat kader streeft de organisatie naar de verbetering van internationale postdiensten om klanten in elk land te voorzien van op elkaar afgestemde en vereenvoudigde procedures voor de verwerking van internationale post, en om hen toegang te bieden tot een universeel netwerk van moderne producten en diensten. UPU bepaalt tarieven, maximale en minimale gewichten en afmetingen, en stelt voorwaarden voor de aanvaarding van poststukken met inbegrip van al of niet spoedeisende stukken, brieven, luchtpostbladen, briefkaarten, drukwerk en pakjes. De Unie bepaalt tevens methoden voor de berekening en inning van transitkosten (voor briefpost die het grondgebied van een of meer landen passeert) en van aankomstkosten (met het oog op de postbalans). Bovendien stelt ze regels vast voor aangetekende post en luchtpost, en voor het vervoer van voorwerpen die bijzondere voorzorgen vereisen, zoals besmettelijke en radioactieve stoffen. Dankzij UPU worden nieuwe producten en diensten geïntegreerd in het internationale postnetwerk. Zo kregen de meeste mensen in de wereld toegang tot diensten als aangetekende zendingen, postwissels, internationale antwoordformulieren, pakjes, postpakketten en versnelde verzendingen. Het agentschap speelde een belangrijke rol bij de toepassing van elektronische gegevensuitwisselingtechnologie (EDI) door de postdiensten in de lidstaten en bij de internationale controle op de kwaliteit van de postdiensten. UPU biedt technische steun in de vorm van langlopende projecten gericht op de optimalisering van nationale postdiensten. Ook onderneemt de Unie kortlopende projecten. Deze hulp bestaat hoofdzakelijk uit het verzorgen van beroepsonderwijs, het verstrekken van specialisatiebeurzen, het uitzenden van deskundige ontwikkelingsconsulenten die ter plaatse onderzoek doen naar opleidingsniveau of naar het beheer en de werking van postdiensten. De Unie zet zich ook in om internationale financiële instellingen te overtuigen van de noodzaak om in de postale sector te investeren. Wereldwijd streven postdiensten ernaar ‘de post’ nieuw leven in te blazen. Als onderdeel van een communicatiemarkt die een explosieve groei kent, moeten de posterijen zich aanpassen aan een snel veranderende omgeving en zich ontwikkelen tot onafhankelijke, zelfbedruipende ondernemingen met een breed dienstenpakket. UPU speelt een leidende rol in het aanmoedigen van deze vernieuwingen. Intellectuele eigendom Intellectuele eigendom in alle mogelijke vormen – boeken, films, andere dragers van artistieke voortbrengselen en computer software – speelt tegenwoordig een cruciale rol in de internationale handelsbetrekkingen. Wereldwijd zijn er miljoenen patenten, geregistreerde handelsmerken en registraties van industriële ontwerpen van kracht. In de huidige kenniseconomie is intellectuele eigendom een instrument om welvaart te bewerkstelligen en economische, sociale en culturele ontwikkeling te bevorderen. De Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom (WIPO), een gespecialiseerde organisatie van de VN, is verantwoordelijk voor het verhogen van het wereldwijde respect voor intellectuele eigendom, door de samenwerking te regelen tussen landen en door de toepassing te stimuleren van verscheidene internationale verdragen die de juridische en administratieve aspecten van intellectuele eigendom regelen. Intellectuele eigendom valt in twee hoofdgebieden uiteen: industriële eigendom (octrooien en technologische uitvindingen, handelsmerken, industriële ontwerpen, herkomstbenamingen enz.) en auteursrechten (op literair, muzikaal, artistiek, fotografisch en audiovisueel werk). WIPO beheert 23 verdragen die cruciale aspecten van intellectuele eigendom regelen. Een aantal van deze akkoorden gaan zelfs terug tot eind 19de eeuw. De twee belangrijkste verdragen zijn het Verdrag voor de bescherming van industriële eigendom (Parijs, 1883) en het Verdrag voor de bescherming van artistieke en literaire werken (Bern, 1886). WIPO’s nieuwe beleid inzake het aanvaarden van aanbevelingen – inzake de bescherming van bekende merken (1999), handelsmerklicenties (2000) en merknamen op internet (2001) – is te beschouwen als een aanvulling op de verdragrechtelijke benadering van het stellen van internationale wettelijke normen. WIPO helpt regeringen, organisaties en het bedrijfsleven; volgt nieuwe ontwikkelingen op de voet en harmoniseert en vereenvoudigt regels en procedures. De organisatie is zich ervan bewust dat er voortdurend nieuwe internationale normen en regels nodig zijn die gelijke tred houden met de ontwikkelingen op technologisch en zakelijk vlak, en die inspelen op specifieke aangelegenheden zoals traditionele kennis, folklore, biodiversiteit en biotechnologie. Het Arbitrage- en Bemiddelingscentrum (AMC) van WIPO helpt wereldwijd individuen en ondernemingen bij het oplossen van geschillen. WIPO is ook de belangrijkste instantie voor het oplossen van kwesties inzake misbruik bij de registratie en het gebruik van domeinnamen (cybersquatting). Deze dienstverlening levert het agentschap zowel voor de generieke domeinnamen, TLD’s (of ‘toplevel domains’) zoals .com, .net, .org, en .info, als voor bepaalde landcodedomeinen. De hele procedure gebeurt online met als grote voordeel dat er binnen twee maanden uitvoerbare besluiten ter tafel liggen en er veel minder kosten hoeven te worden gemaakt om tot een schikking te komen. Met de ‘digitale agenda’ probeert WIPO de verspreiding van intellectuele eigendom op het vlak van muziek, film, handelskenmerken en kennis op internet te bevorderen en tegelijkertijd toch de rechten van auteurs en eigenaars te beschermen. De agenda moet ook de ontwikkelingslanden bij het hele internetgebeuren betrekken, onder meer via het gebruik van WIPOnet – een mondiaal informatienetwerk voor intellectuele eigendom – en via het elektronisch verstrekken van informatie en diensten. WIPO biedt ontwikkelingslanden deskundig advies met betrekking tot internationale octrooiaanvragen, de registratie van handelsmerken en het deponeren van industriële ontwerpen, en stimuleert ontwikkelingslanden om optimaal gebruik te maken van het systeem van intellectuele eigendom om op nationaal vlak de creatieve activiteit te bevorderen, investeringen aan te trekken en het pad te effenen voor de overdracht van technologie. De organisatie biedt juridische en technische hulp bij de formulering en herziening van nationale wetgeving. WIPO organiseert opleidingsprogramma’s voor beleidsmakers, ambtenaren en studenten. De organisatie helpt landen bij de automatisering van hun octrooiraden. Voorts verschaft WIPO ook hulp bij internationale aanvragen voor industriële eigendomsrechten. Vier WIPO-verdragen ter bescherming van uitvindingen (octrooien), handelsmerken en industriële ontwerpen, maken internationale registratie bindend voor alle lidstaten. De diensten die WIPO verleent met betrekking tot deze verdragen vereenvoudigen de procedure en beperken de kosten die zouden samenhangen met afzonderlijke aanvragen voor elk land waar men een intellectueel eigendom wil beschermen. Internationale statistieken Regeringen, openbare instellingen en het bedrijfsleven zijn sterk afhankelijk van relevante, nauwkeurige, vergelijkbare en actuele statistieken op nationaal en mondiaal niveau. Al sinds haar oprichting doet de VN dienst als belangrijkste bron voor statistieken. De Statistische Commissie is het intergouvernementele statistisch orgaan binnen de VN dat wereldwijd zorgt voor de harmonisering van officiële statistieken. De commissie telt 24 lidstaten en ontwikkelt methoden voor demografische, sociale en huisvestinggerelateerde statistieken; formuleert principes en aanbevelingen voor volks- en woningtellingen en voor steekproeven; en publiceert essentiële statistieken met betrekking tot nationale bevolkingsregisters, nationale rapporten, de productie van grondstoffen voor industrieel gebruik, energie, internationale handel en milieu. Onder leiding van de Statistische Commissie verzorgt de divisie Statistiek van het Secretariaat een uitgebreide reeks statistieken en diensten voor samenstellers en gebruikers van statistieken in de hele wereld. De verzamelde gegevens en analytische publicaties, cd-rom’s en internetdiensten omvatten onder meer het Statistical Yearbook, het Monthly Bulletin of Statistics, het World Statistics Pocketbook, de Statistics Newsletter en de official database of the United Nations Millennium Development Goals indicators. De Divisie publiceert ook gespecialiseerde uitgaven met demografische, sociale en huisvestinggerelateerde statistieken; nationale economische kerncijfers; met cijfers over industriële goederenstromen, energie, internationale handel en het milieu, alsmede methodologische en technische richtlijnen. De Divisie probeert de statistische expertise in ontwikkelingslanden zelf te verbeteren met technisch advies, opleidingen en workshops rond verschillende thema’s die jaarlijks in de hele wereld worden georganiseerd (zie http://unstats.un.org/unsd). Openbaar bestuur De publieke sector van een land staat centraal bij de succesvolle implementatie van nationale ontwikkelingsprogramma’s. Mondialisering, democratisering en de informatierevolutie brengen nieuwe kansen met zich mee die van grote invloed zijn op staten en hun functioneren. Openbaar bestuur in een almaar veranderende wereld is een van de belangrijkste uitdagingen voor nationale beleidsmakers en overheidsfunctionarissen. Met het Programma voor openbare bestuur en financiën helpt de VN landen met het versterken, verbeteren en hervormen van bestuurlijke systemen en overheidsinstellingen. Dit programma, beheerd door de Divisie voor openbare financiën en bestuurszaken van DESA, zorgt ervoor dat het bestuur – met inbegrip van de economische, bestuurlijke en financiële overheidsinstanties – doeltreffend, alert, democratisch en met aandacht voor de armen functioneren. Het programma stimuleert degelijk overheidsbeleid, doeltreffend en alert openbaar bestuur, efficiënte en betrokken dienstverlening, en bereidheid tot verandering. De activiteiten variëren van het bijstaan van regeringen in ontwikkelingslanden bij de ontwikkeling van nationale programma’s gericht op de verbetering van het normbewustzijn; doorzichtigheid en persoonlijke aansprakelijkheid in overheidsbeleid; capaciteitsopbouw bij plaatselijke overheden en decentralisatie van verantwoordelijkheden; vernieuwing van openbare diensten; hervorming van het ambtenarenapparaat; wederopbouw van het landsbestuur en van overheidsinstellingen na een zwaar conflict; de ontwikkeling van personeelsbeleid en goed management in de openbare sector; en de reorganisatie en versterking van bestuurssystemen en –instellingen. Veel activiteiten maken zich sterk voor de zogeheten zuid-zuid-samenwerking door aandacht te vragen voor het succes van die samenwerking en de verbreiding van adequate handelwijzen, onder meer via het Online-netwerk van de VN voor openbare bestuur en financiën (UNONPAF). De divisie helpt ook bij de introductie van systemen, instrumenten, technieken, procedures en processen – o.a. informatietechnologie – bij het openbaar bestuur en de publieke dienstverlening, teneinde de MDG’s te kunnen realiseren. Wetenschap en technologie ten dienste van ontwikkeling Sinds de jaren zestig bevordert de VN de praktische toepassing van wetenschap en technologie ten dienste van de ontwikkeling van de lidstaten. De Commissie voor wetenschap en technologie voor ontwikkeling, een functionele commissie van ECOSOC, onderzoekt kwesties rond wetenschap en technologie, en de gevolgen ervan voor ontwikkeling; ijvert voor een beter begrip voor de noodzaak van een degelijk wetenschaps- en technologiebeleid in ontwikkelingslanden; en formuleert aanbevelingen inzake wetenschap en technologie binnen het VN-systeem. De Commissie bestaat uit vertegenwoordigers uit 33 lidstaten en komt jaarlijks bijeen. Bij die gelegenheid wordt het thema gekozen voor de activiteiten en beraadslagingen in de periode tussen de zittingen. Het thema voor 2003-2004 was ‘De bevordering van de toepassing van wetenschap en technologie met het oog op het bereiken van de doelen van Millenniumverklaring’. UNCTAD ondersteunt de Commissie in belangrijke mate en treedt ook op als secretariaat. De Conferentie stimuleert beleid gericht op de opbouw van technologische kennis, op innovaties en op technologieoverdracht naar ontwikkelingslanden. De organisatie biedt ook technische steun op het vlak van informatietechnologie en bevordert de opbouw van technologische knowhow in privé-bedrijven in de vorm van samenwerkingsverbanden zoals partnerships en netwerken tussen ondernemingen. Sinds kort legt de Conferentie zich toe op de relatie tussen rechtstreekse buitenlandse investeringen en de overdracht van technologie, en ook op de rol van technologie en vernieuwing bij het versterken van de productiecapaciteit en de concurrentiepositie op de exportmarkt. UNCTAD buigt zich verder ook over de gevolgen van technologische vraagstukken bij handelsbesprekingen. Ook FAO, ILO, UNESCO en UNIDO houden zich binnen de grenzen van hun mandaat bezig met kwesties van wetenschappelijke en technologische aard. Wetenschap ten dienste van ontwikkeling is ook een belangrijk onderdeel van de activiteiten van UNESCO. Sociale ontwikkeling Sociale ontwikkeling is onlosmakelijk verbonden met economische ontwikkeling en al sinds de oprichting een fundamenteel onderdeel van de activiteiten van de VN. In de loop der jaren is de Verenigde Naties de sociale aspecten van ontwikkeling zwaar blijven benadrukken om ervoor te zorgen dat een beter leven voor alle mensen het belangrijkste oogmerk blijft van alle ontwikkelingsactiviteiten. Als sinds de beginjaren heeft de VN baanbrekend werk verricht bij het onderzoek en de informatiewinning op het gebied van demografie, gezondheid en onderwijs. Dit leidde – vaak voor het eerst – tot de bundeling van betrouwbare gegevens over sociale signalen wereldwijd. De VN zet zich ook in voor het behoud van het culturele erfgoed – van monumenten tot taal – en ontfermt zich zo over samenlevingen die kwetsbaar zijn voor snelle veranderingen in de wereld. De VN steunt ook in belangrijke mate overheidsinitiatieven voor de uitbreiding van sociale dienstverlening op het vlak van gezondheid, onderwijs, gezinsplanning, huisvesting en medische zorg voor iedereen. De VN ontwikkelt modellen voor sociale programma’s en helpt bij de integratie van de economische en sociale aspecten van ontwikkeling. Het gevoerde beleid en de programma’s steunen daarbij altijd op het principe dat de verschillende componenten van ontwikkeling – sociaal, economisch, cultureel en ecologisch – onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en niet afzonderlijk kunnen worden nagestreefd. [inzet blz. 170] Belangrijke wereldconferenties sinds 1990 Wereldconferentie over onderwijs voor iedereen, 1990, Jomtien (Thailand) Wereldtop voor kinderen, 1990, New York Internationale conferentie over voeding, 1992, Rome VN-conferentie over milieu en ontwikkeling (UNCED), 1992, Rio de Janeiro Wereldconferentie over mensenrechten, 1993, Wenen Internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling, 1994, Caïro Wereldconferentie over de duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten in ontwikkeling, 1994, Barbados Wereldtop voor sociale ontwikkeling, 1995, Kopenhagen Vierde wereldconferentie voor de vrouw: actie voor gelijkheid, ontwikkeling en vrede, 1995, Beijing Tweede VN-conferentie over menselijke nederzettingen (Habitat II), 1996, Istanboel Wereldvoedseltop, 1996, Rome Wereldonderwijsforum, 2000, Dakar Derde VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen, 2001, Brussel Wereldconferentie tegen Racisme, 2001, Durban Wereldvoedseltop vijf jaar later, 2001, Rome Internationale conferentie inzake financiering voor ontwikkeling, 2002, Monterrey Tweede wereldconferentie inzake veroudering, 2002, Madrid Wereldtop voor duurzame ontwikkeling, 2002, Johannesburg Tijdens speciale zittingen heeft de Algemene Vergadering de vorderingen besproken die na vijf jaar zijn geboekt in het kader van: de VN-conferenties inzake milieu en ontwikkeling (1997), kleine eilandstaten in ontwikkeling (1999), bevolking en ontwikkeling (1999); vrouwen (2000); sociale ontwikkeling (2000); menselijke nederzettingen (2001) en kinderen (2001). In een andere speciale zitting kwamen de problemen rond HIV/aids (2001) aan bod. [einde inzet] Globalisering en liberalisering stellen nieuwe eisen aan sociale ontwikkeling. Het verlangen naar een billijke verdeling van de baten van globalisering groeit. Veel regeringen die zich grote offers hebben getroost voor economische hervormingen en liberalisering, zien zich nog niet beloond met de verwachte opbrengsten van globalisering. De voordelen zijn ook niet evenredig verdeeld, zelfs niet in de industrielanden. Meer dan de helft van de wereldbevolking ondervindt geen baat van de nieuwe mondiale economie en het wanhopige gevoel dat de zwakken nooit zullen kunnen concurreren met de machtigen en sterken van deze wereld is nog versterkt. De voordelen van de geliberaliseerde handel en investeringsmogelijkheden moeten beter worden aangewend voor de uitroeiing van armoede, het opvoeren van werkgelegenheid en de bevordering van sociale integratie. Bij de sociale activiteiten van de VN staat de mens meer dan ooit centraal: ontwikkelingsstrategieën concentreren zich op individuen, gezinnen en gemeenschappen. De VN heeft nogmaals benadrukt dat sociale ontwikkeling een belangrijke prioriteit is, deels omdat economische en politieke problemen tegenwoordig de internationale agenda bepalen – wat soms ten koste gaat van sociale kwesties zoals gezondheid, onderwijs en bevolking, en vaak ook ten koste van kwetsbare bevolkingsgroepen zoals vrouwen, kinderen en bejaarden. Deze bezorgdheid heeft gemaakt dat de meest recente wereldconferenties van de VN zich hebben toegelegd op vraagstukken rond sociale ontwikkeling. Op de Wereldtop voor sociale ontwikkeling (Kopenhagen, 1995) kwamen alle leden van de internationale gemeenschap voor het eerst bijeen om de strijd aan te binden tegen armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting en om aandacht te vragen voor sociale verantwoordelijkheid en solidariteit in de 21ste eeuw. Deze Top heeft zich vooral onderscheiden door zijn algemeenheid, de brede benadering van het thema sociale ontwikkeling, de ethische grondslagen en de oproep voor nieuwe vormen van partnerschap en solidariteit in en tussen landen. De tien toezeggingen in de Verklaring van Kopenhagen voor sociale ontwikkeling vertegenwoordigen een sociaal contract op mondiaal niveau. De verschillende aspecten van sociale ontwikkeling zijn een uitdaging voor zowel ontwikkelings- als industrielanden. Alle gemeenschappen worden in verschillende mate geconfronteerd met de problemen van werkloosheid, sociale versplintering en aanhoudende armoede. Een groot aantal sociale problemen – van gedwongen migratie tot drugsmisbruik, georganiseerde misdaad en de verspreiding van ziekten – kan alleen succesvol worden aangepakt door gezamenlijke internationale actie. Binnen de VN zijn de Algemene Vergadering en de Economische en Sociale Raad verantwoordelijk voor kwesties rond sociale ontwikkeling. Zij formuleren het beleid en de prioriteiten voor het hele systeem en keuren programma’s goed. Een van de zes hoofdcommissies van de Algemene Vergadering, de Commissie voor sociale, humanitaire en culturele zaken, buigt zich over de agendapunten met betrekking tot sociale vraagstukken. Binnen de ECOSOC is de Commissie voor sociale ontwikkeling het belangrijkste intergouvernementele orgaan voor de behandeling van sociale kwesties. De Commissie telt 46 leden en adviseert de ECOSOC en regeringen omtrent het sociale beleid en de sociale aspecten van ontwikkeling. Op het Secretariaat steunt de Divisie voor sociaal beleid en ontwikkeling van het DESA deze organen. De afdeling verricht onderzoek en analyses en geeft deskundig advies. In het hele VN-systeem zijn er tal van gespecialiseerde organisaties, fondsen, programma’s en bureaus die zich buigen over verschillende aspecten van sociale ontwikkeling. [inzet blz. 172] DE WERELDTOP VOOR SOCIALE ONTWIKKELING (1995) De wereldtop voor sociale ontwikkeling (Kopenhagen, 1995) maakte deel uit van een reeks VN-conferenties die de internationale agenda moesten verbreden en de aandacht moesten richten op belangrijke kwesties, door op te roepen tot samenwerking tussen lidstaten en medewerking van andere betrokkenen op het vlak van ontwikkeling. Staatshoofden en regeringsleiders uit 117 landen en ministers die 69 andere landen vertegenwoordigden, hebben bij die gelegenheid de Verklaring van Kopenhagen voor sociale ontwikkeling aanvaard, evenals een Actieprogramma ter zake. Regeringen hebben plechtig beloofd zich sterk te maken voor de ‘diepgewortelde sociale problemen’ van ’s werelds meest benadeelden – in het bijzonder voor armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting. Op de Top hebben landen blijk gegeven van hun vastberadenheid om sociale ontwikkeling te verheffen tot een belangrijke prioriteit binnen de nationale en internationale beleidsvoering en om daarbij de mens een centrale rol toe te bedelen. Vijf jaar later bekrachtigde een Speciale Zitting van de Algemene Vergadering (Genève, 2000) het belang van billijker, sociaal rechtvaardiger en meer mensgerichte samenlevingen. Nieuwe initiatieven zijn toen goedgekeurd, waaronder de formulering van een gezamenlijke internationale strategie voor werkgelegenheid; de ontwikkeling van vernieuwende openbare en particuliere financieringsbronnen voor programma’s voor sociale ontwikkeling en de uitroeiing van armoede; en het vaststellen van het eerste internationale doel voor de uitbanning van armoede. Dat doel is het aantal mensen dat in extreme armoede leeft tegen 2015 te halveren. Na de top werden op nationaal niveau verschillende beleidslijnen en programma’s uitgewerkt. Sociale ontwikkeling kreeg meer prioriteit in het nationale en internationale beleid. Staten zien in dat sociale verbeteringen integraal deel moeten uitmaken van het ontwikkelingsbeleid op nationaal en internationaal niveau en dat mensen centraal moeten staan bij ontwikkelingsvraagstukken. De Top heeft er ook toe geleid dat de VN haar activiteiten in dezen is gaan heroriënteren. Niettemin houden internationaal en nationaal beleid niet altijd gelijke tred. Ondanks progressie her en der, is op bepaalde kernpunten weinig vooruitgang geboekt en is er op andere punten zelfs sprake van achteruitgang. De ongelijkheid binnen staten en tussen staten onderling blijft groeien. . [einde inzet] Armoedebestrijding Binnen het VN-systeem is de uitroeiing van armoede een belangrijke prioriteit. De Algemene Vergadering heeft de periode 1997-2006 uitgeroepen tot Internationaal Decennium voor de uitroeiing van armoede. Het doel is extreme armoede uit te bannen en de armoede wereldwijd terug te dringen met doeltreffend ingrijpen op nationaal vlak en door internationale samenwerking. In de Millenniumverklaring beloven wereldleiders plechtig het aantal mensen dat van minder dan 1 dollar per dag leeft, tegen 2015 te zullen hebben gehalveerd en stellen zij zich ook een aantal andere streefdoelen in de strijd tegen armoede en ziekte. Het Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) speelt hierbij een cruciale rol en het heeft armoedeverlichting verheven tot zijn belangrijkste doel. UNDP beschouwt armoede als een complex fenomeen dat verband houdt met een gebrek aan invloed, gebrek aan inkomen en gebrek aan basisvoorzieningen. UNDP steunt regeringen en maatschappelijke organisaties bij het aanpakken van een uitgebreide reeks factoren die medeverantwoordelijk zijn voor armoede. Daarbij gaat het om het vergroten van de voedselzekerheid; verbetering van huisvesting en basisvoorzieningen; het creëren van werkgelegenheid; mensen ruimere toegang bieden tot grond, kredieten, technologie, opleiding en markten; en mensen de mogelijkheid bieden deel te nemen aan de politieke processen die hun leven bepalen. De essentie van de activiteiten die UNDP ontplooit tegen armoede is de bevordering van de zeggenschap van arme mensen. Naar schattingen van de Wereldbank is het aantal mensen dat in extreme armoede leeft in de periode 1990-1999 met ongeveer 125 miljoen gedaald en het aantal mensen dat wereldwijd van minder dan één dollar per dag moet leven daalde van 29 tot 22,7 procent. Toch is het niet erg waarschijnlijk dat het streefdoel van de Millenniumverklaring om het aantal mensen dat in extreme armoede leeft tegen 2015 te halveren, ook in alle regio’s in de wereld wordt bereikt. Bovendien lag in de ontwikkelingslanden het kindersterftecijfer bij kinderen jonger dan vijf jaar in 2000 gemiddeld tien keer hoger dan in de industrielanden. In zuidelijk Afrika, waar dat cijfer het hoogste is, was de kindersterfte van kinderen jonger dan vijf in de jaren negentig slechts met drie procent gedaald. Dit is deels toe te schrijven aan de overdracht van HIV van moeder op kind. Volgens ramingen van FAO is ondervoeding in ontwikkelingslanden gedaald van 29 tot 17 procent in de periode van 1979-81 tot 1997-99. Toch waren er in dat jaar nog steeds 777 miljoen mensen die aan ondervoeding leden. Veel ontwikkelingslanden, met name in zuidelijk Afrika, vertoonden slechts een marginale daling. Het aantal mensen met toegang tot schoon drinkwater is in de jaren negentig gestegen van 77 tot 82 procent. Hoewel meer dan 40 procent van de bevolking van zuidelijk Afrika nog geen toegang heeft tot zuiver drinkwater, lijkt het streefdoel van de Millenniumverklaring om dit percentage te halveren, haalbaar. [inzet blz. 174] Millenniumverklaring: streefdoelen voor armoedebestrijding, ziektebestrijding en milieubehoud Tijdens de Millenniumtop in september 2000 hebben de wereldleiders zich ertoe verbonden de volgende streefdoelen te zullen realiseren: Tegen 2015: het aantal mensen met een inkomen van minder dan één dollar per dag te hebben gehalveerd en in datzelfde jaar ook het aantal mensen dat niet beschikt over veilig drinkwater met de helft te hebben teruggebracht. Ook tegen 2015: ervoor te zorgen dat alle kinderen – jongens en meisjes – overal in staat zijn het basisonderwijs geheel te doorlopen, en dat meisjes en jongens in gelijke mate toegang hebben tot alle vormen van vervolgonderwijs. Moedersterfte te reduceren met drie vierde, en kindersterfte bij kinderen jonger dan vijf jaar met twee derde. De verdere verspreiding van HIV/aids, malaria en andere ernstige ziekten te stoppen. Speciale hulp te bieden aan kinderen die door toedoen van HIV/aids wees zijn geworden. Tegen 2020 te zijn gekomen tot significante verbeteringen in het leven van ten minste 100 miljoen sloppenwijkbewoners. Seksegelijkheid en meer zeggenschap voor vrouwen te bevorderen als doeltreffende manieren om armoede, honger en ziekte te bestrijden en om duurzame ontwikkeling te stimuleren. Strategieën te ontwikkelen en uit te voeren die jonge mensen in alle landen een echte kans bieden op het vinden van volwaardig en productief werk. De farmaceutische industrie aan te moedigen om basisgeneesmiddelen op grotere schaal beschikbaar te stellen en ze betaalbaar te houden voor iedereen die ze nodig heeft in ontwikkelingslanden. Partnerships aan te gaan met het bedrijfsleven en met maatschappelijke organisaties bij het streven naar ontwikkeling en armoedebestrijding. Ervoor zorg te dragen dat iedereen zijn voordeel zal kunnen doen met nieuwe technologieën – in het bijzonder met informatie- en communicatietechnologie. In de Millenniumverklaring beloven de wereldleiders ook actie te ondernemen met betrekking tot een aantal milieukwesties, namelijk: Alles in het werk te stellen om het van kracht worden van het Kyoto Protocol te bespoedigen, bij voorkeur tegen 2002, en om van start te gaan met de vereiste terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen. Druk uit te oefenen om te komen tot de volledige implementatie (in het bijzonder in Afrika) van het Verdrag inzake biologische diversiteit en het Verdrag inzake de bestrijding van woestijnvorming. Een einde te stellen aan de onverantwoorde exploitatie van watervoorraden, door op regionaal, nationaal en lokaal niveau strategieën voor waterbeheer te ontwikkelen. Te komen tot intensievere samenwerking om het aantal (en de gevolgen van) natuurrampen en door mensen veroorzaakte calamiteiten terug te dringen. Zorg te dragen voor vrije toegankelijkheid van informatie over het menselijk DNA. [einde inzet] Uit de cijfers blijkt dat er vooruitgang is geboekt in het streven naar algemeen onderwijs tegen 2015: in de periode van 1990 tot 1998 is het aantal leerlingen in het basisonderwijs gestegen met ongeveer 82 miljoen. Tussen 1990 en 2000 is het aantal kinderen dat kan lezen en schrijven toegenomen van 84 tot 87 procent – als deze trend aanhoudt, zal dat tegen 2015 oplopen tot 91 procent. Ofschoon er tekenen zijn van verbetering wat betreft de gelijke behandeling van vrouwen in het onderwijs, bestaat er in de ontwikkelingslanden op alle onderwijsniveaus nog steeds een belangrijke kloof tussen het aantal inschrijvingen voor jongens en voor meisjes. De internationale financiële instellingen van het VN-systeem spelen een centrale rol bij de financiering van de talrijke programma’s die zich concentreren op de sociale aspecten van armoedeverlichting. Ter ondersteuning van de ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe millennium (MDG’s), stelt de Wereldbank vier prioriteiten: onderwijs voor allen; HIV/aids; water en sanitaire voorzieningen; en gezondheid. Binnen het totale bedrag van 11,2 miljard dollar aan leningen in het fiscale jaar dat op 30 juni 2003 werd afgesloten, bereikten leningen en subsidies voor onderwijs een recordhoogte van 2,3 miljard dollar. Er werden projecten goedgekeurd rond gezondheid en sociale voorzieningen voor een totaal van 3,4 miljard dollar en er werd 1,4 miljard dollar besteed aan projecten voor water, sanitaire voorzieningen en de preventie van overstromingen – in het voorafgaande boekjaar was dat nog 546 miljoen dollar. De Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) is de grootste verstrekker van fondsen voor sociale basisvoorzieningen in de armste landen. Dankzij IDA kregen Afrikaanse scholieren 5 miljoen schoolboeken, werden in Azië 6700 gezondheidscentra gebouwd en van personeel voorzien, en werden 9,5 miljoen mensen in Latijns-Amerika geholpen dankzij sociale investeringsprojecten. In het boekjaar 2003 verstrekte IDA 7,3 miljard dollar voor ontwikkelingsprojecten. Sinds de oprichting in 1960 heeft IDA 142 miljard dollar ter beschikking gesteld ter ondersteuning van nationale initiatieven rond armoedebestrijding in de context van belangrijke beleidspunten, zoals het verhogen van de productiviteit, de ontwikkeling van deugdelijk openbaar bestuur, de verbetering van het investeringsklimaat en de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg voor de armen. Honger bestrijden De laatste vijftig jaar, sinds de oprichting van de VN, is de voedselproductie razendsnel toegenomen: ze verdubbelde sneller dan de wereldbevolking in dezelfde periode deed. Sinds het begin van de jaren zestig is het aantal mensen met honger in de ontwikkelingslanden gedaald van meer dan vijftig tot minder dan twintig procent. Ondanks deze verwezenlijking blijft honger een enorm internationaal probleem. Vandaag produceert de wereld genoeg voedsel om elke man, vrouw en elk kind een gezond en productief leven te bieden. Toch lijdt een op de zeven mensen op onze planeet honger. Meer dan 800 miljoen mensen – meer dan het totale aantal Europeanen – gaan elke avond met honger naar bed. Per dag sterven 24.000 mensen, de helft van hen kinderen, van honger en aanverwante oorzaken. Dat betekent één kind om de acht seconden. De meeste VN-organen die honger in de wereld bestrijden, voeren belangrijke sociale programma’s gericht op meer voedselzekerheid voor de armere delen van de bevolking, met name op het platteland. Sinds haar oprichting zet de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) zich in voor armoede- en hongerbestrijding, door het stimuleren van landbouwontwikkeling, verbeterde voeding en het streven naar voedselzekerheid – de situatie waarbij alle mensen altijd toegang hebben tot het voedsel dat ze nodig hebben voor een gezond en actief leven. FAO’s Comité voor wereldwijde voedselzekerheid is verantwoordelijk voor het controleren en beoordelen van de voedselzekerheid in de wereld en beraadslaagt over de stand van zaken. Het Comité analyseert de voedselbehoeften, raamt de beschikbaarheid en voorraden, en ziet toe op het gevoerd beleid inzake voedselzekerheid. Met het Wereldwijd systeem voor informatie en tijdig alarm beschikt FAO over een uitgebreid controlesysteem dat met behulp van satellieten toezicht houdt op omstandigheden die de voedselproductie kunnen beïnvloeden en dat regeringen en donoren waarschuwt bij een potentiële bedreiging van de voedselvoorraden. Het Speciale programma voor voedselzekerheid van FAO richt zich op de 83 landen waar de overgrote meerderheid woont van de mensen die chronisch honger lijden. Het Programma probeert de voedselproductie op te voeren en de levensomstandigheden voor boeren te verbeteren. Bij dit programma kiezen en gebruiken boeren in een testfase eerst bepaalde technologieën om hun voedselproductie te vergroten. De meest succesvolle technologieën worden dan in een volgende fase breed beschikbaar gesteld. Op de Wereldvoedseltop (Rome, 1996) die werd opgezet door FAO, hebben 186 landen een Verklaring en Actieplan voor de Wereldvoedselzekerheid aanvaard. Doel daarvan is om tegen 2015 honger in de wereld met de helft te verminderen en om manieren te ontwikkelen ter verzekering van wereldwijde voedselzekerheid. Aan de ‘Wereldvoedseltop vijf jaar later’ (Rome, 2002) namen 179 landen en de Europese Unie deel. Onder de aanwezigen bevonden zich 73 staatshoofden en regeringsleiders of hun vertegenwoordigers. De Top riep op tot een internationale alliantie om de strijd tegen honger in de wereld op te voeren. Dit leidde tot de unanieme aanvaarding van een verklaring die de internationale gemeenschap opriep de belofte in te lossen die op de top van 1996 werd gemaakt om tegen 2015 het aantal mensen met honger met de helft, met ongeveer 400 miljoen, te verminderen. Het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) stelt ontwikkelingsgeld ter beschikking voor de bestrijding van honger en armoede bij plattelandsgemeenschappen in de armste gebieden van de wereld. Ongeveer 900 miljoen mensen – 75 procent van de 1,2 miljard mensen die wereldwijd in extreme armoede leven – woont op het platteland. Daarom verleent IFAD prioriteit aan de bestrijding van de armoede in deze gemeenschappen. Ontwikkelingshulp moet daadwerkelijk terechtkomen bij de mensen die deze hulp het hardst nodig hebben. Daarom betrekt IFAD de arme plattelandsbevolking, zowel mannen als vrouwen, nauw bij hun eigen ontwikkeling. De lokale afdelingen van IFAD in 114 landen onderhouden voortdurend en direct contact met de arme plattelandsbevolking. Het zijn de mogelijkheden en beperkingen van deze mensen die het hart uitmaken van de expertise van IFAD. Op het sociale vlak houdt IFAD zich bezig met het organiseren en mobiliseren van boeren- en vissersverenigingen in de arme gemeenschappen. Gebruik makend van leningen om basisbenodigdheden zoals zaden, meststoffen, gereedschap en netten te financieren, om middelen te kopen voor het verwerken van voedsel of om minibedrijfjes op te zetten, zijn miljoenen vrouwen en mannen op het platteland erin geslaagd een bestaan op te bouwen boven het overlevingsniveau en hebben ze zo hun gezinnen en gemeenschappen uit de armoede kunnen optrekken. Sinds 1977 heeft IFAD 633 projecten in 115 landen gefinancierd. Voor elke dollar die het Fonds zelf heeft geïnvesteerd, wist het 2 dollar te werven van andere donoren en gastlanden. Zo kwam in totaal 22,2 miljard dollar beschikbaar voor projectkosten. IFAD heeft ervoor gezorgd dat 250 miljoen armen op het platteland die ooit verkeerden in de marge van de samenleving, nu een bijdrage leveren aan de economie van hun land. Als alles eenmaal loopt, betaalt de arme plattelandsbevolking de leningen ook probleemloos terug: 97 procent van de leningen wordt stipt terugbetaald. Dit gegeven heeft ertoe geleid dat wereldwijd programma’s voor kleine leningen zijn opgezet. Het Wereldvoedselprogramma (WFP), de grootste voedselorganisatie ter wereld, bood in 2002 voedselhulp aan meer dan 72 miljoen mensen in 82 landen en bereikte in 2003 het record van 110 miljoen mensen. WFP betrekt, meer dan om het even welke andere VNorganisatie, voedsel en diensten uit ontwikkelingslanden zelf, om zo hun economieën extra te steunen. De laatste dertig jaar heeft WFP 27,8 miljard dollar geïnvesteerd en meer dan 43 miljard kilogram voedsel aan hongerbestrijding verstrekt. Daarbij ging de aandacht vooral uit naar noodhulp, steun en herstel, ontwikkelingshulp en speciale operaties. In noodsituaties staat WFP altijd in de frontlinie om voedselhulp te verlenen aan de slachtoffers van conflicten, burgeroorlogen, droogte, mislukte oogsten en natuurrampen. Als verholpen is aan de oorzaken die aan de basis van de noodsituatie liggen, helpt WFP gemeenschappen met voedsel om het normale leven te herstellen. Voor WFP is voedselhulp een van de meest doelmatige ‘afschrikmiddelen’ tegen armoede. De ontwikkelingsprojecten die in 2002 zijn opgezet ten bate van 14 miljoen mensen in 55 landen, richten zich vooral op voeding, eten op school, bouwen voor de toekomst, het voorkomen van rampen en de ondersteuning van duurzame middelen van bestaan. WFP vervoert meer voedselhulp (90 procent daarvan per schip) dan enige andere internationale organisatie. Voedsel-voor-werk-programma’s stimuleren onafhankelijkheid door arbeiders voedsel te bieden in ruil voor de aanleg van wegen en havens, het bouwen van ziekenhuizen en scholen, het opstarten van kleine bedrijven en de aanplanting van bossen. WPF betaalt arbeiders met voedsel voor bouwactiviteiten en biedt gratis lunches aan om kinderen naar de scholen te lokken en hen de kracht te geven om te studeren. Voedsel moedigt ook zwangere moeders en kleuters aan om gezondheidscentra te bezoeken. Voedsel-voor-groei-projecten zijn gericht op arme mensen in de kritieke levensfasen – baby’s, schoolkinderen, zwangere vrouwen en bejaarden – waarbij voedsel wordt ingezet als preventief geneesmiddel. In landen als Haïti, Pakistan, Marokko en Mozambique gebruikt WFP voedselhulp om kwetsbare moeders en kinderen naar gezondheidscentra en voedingscursussen te lokken en hen aan te moedigen te leren lezen en schrijven. VN-programma’s bewijzen keer op keer dat honger en armoede zijn te bestrijden met sociaal relevante, zorgvuldig geplande programma’s die zijn gericht op de langetermijnbehoeften van kwetsbare samenlevingen. WFP zet zich in voor deze steun. Het programma helpt ook vrouwen om op voet van gelijkheid te kunnen beschikken over levensnoodzakelijke basisvoorzieningen en levert voedselhulp om problemen op het vlak van HIV/aids aan te pakken. WFP steunt voor de financiering van humanitaire hulp en ontwikkelingsprojecten vrijwel volledig op vrijwillige bijdragen. Het programma beschikt niet over eigen middelen, maar heeft niettegenstaande het grootste budget van alle VN-agentschappen en programma’s het kleinste hoofdkantoor en de laagste overheadkosten. De belangrijkste bijdragen zijn afkomstig van regeringen, maar ook in groeiende mate van het bedrijfsleven en particulieren. WFP werkt ook samen met meer dan duizend NGO’s die met hun fundamentele en technische kennis en kunde onmisbaar zijn om de voedselhulp bij de juiste personen terecht te doen komen. Gezondheid Vrijwel overal ter wereld leven mensen langer, daalt het kindersterftecijfer en weet men ziektes onder controle te houden, omdat meer mensen toegang hebben tot medische basisvoorzieningen, vaccinatie, zuiver drinkwater en sanitaire voorzieningen. De VN is nauw betrokken bij veel van deze ontwikkelingen, vooral in de ontwikkelingslanden waar de organisatie helpt bij het opzetten van gezondheidsdiensten, het beschikbaar stellen van noodzakelijke medicijnen en de zorg voor schonere steden. Verder verleent de VN medische zorg in noodsituaties en draagt ze bij tot de bestrijding van besmettelijke ziekten. De Millenniumverklaring stelt voor 2015 ook haalbare doelen voor landen op het vlak van voeding, toegang tot veilig drinkwater, gezondheidszorg voor moeder en kind, bestrijding van besmettelijke ziekten en toegang tot basismedicijnen. Besmettelijke ziekten blijven wereldwijd een belangrijke bedreiging. Men gaat ervan uit dat 45 procent van de sterfgevallen in Afrika en Zuidoost-Azië in 1998 was toe te schrijven aan een besmettelijke ziekte en dat wereldwijd 48 procent van de voortijdige overlijdens (voor de leeftijd van 45 jaar) wordt veroorzaakt door besmetting. Dit is mede te wijten aan een toenemende resistentie tegen medicijnen, aan het feit dat er wereldwijd veel meer wordt gereisd en aan de opkomst van nieuwe ziekten zoals SARS (severe acute respiratory syndrome). Toch is de oorzaak en behandeling van de meeste besmettelijke ziekten bekend en zijn ziekte en dood in de meeste gevallen voor een aanvaardbare prijs te vermijden. De belangrijkste infectieziekten zijn HIV/aids, malaria en tuberculose (zie inzet). Het tegenhouden en terugschroeven van het aantal besmettingen is een van de belangrijke ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe millennium. Al tientallen jaren neemt de VN het voortouw in de strijd tegen ziekte met de ontwikkeling van beleid en systemen gericht op de sociale dimensies van gezondheidsproblemen. Het Kinderfonds van de VN (UNICEF) concentreert zich op de gezondheid van kinderen en moeders, en het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) op een gezonde voortplanting en geboorteregeling. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is de gespecialiseerde organisatie die zich wereldwijd inzet voor de strijd tegen ziekten (zie ook hoofdstuk 1). De WHO streeft ambitieuze doelen na: gezondheid voor allen, gezonde voorplanting voor iedereen, samenwerkingsverbanden opzetten en gezonde leefgewoonten en -omgevingen bevorderen. De WHO was de drijvende kracht achter belangrijke historische mijlpalen. Een daarvan was de universele uitroeiing van pokken in 1980, die werd bereikt na een campagne van tien jaar. In samenwerking met partners realiseerde de WHO in 1994 de uitroeiing van poliomyelitis in Noord- en Zuid-Amerika – de eerste belangrijke stap in de richting van een poliovrije wereld in 2005. Nog een grote doorbraak was de goedkeuring van een grensverleggend verdrag om het gebruik van tabak aan banden te leggen. Het Kaderverdrag inzake Tabakscontrole (FCTC) van de WHO behandelt de taksen op tabak; preventie en behandeling van rookgedrag; illegale handel, reclame, sponsoring en promotie; en regelgeving inzake tabaksartikelen. De 192 WHO-lidstaten hebben het verdrag, dat in juni 2003 werd opengesteld voor ondertekening, unaniem goedgekeurd. Het FCTC speelt een cruciale rol in de internationale strijd tegen het roken. In 2002 stierven 4,9 miljoen mensen aan de gevolgen van tabaksgebruik – een sterke stijging ten opzichte van ramingen uit 2000, omdat de dodelijke tol van tabakgerelateerde sterfgevallen in ontwikkelingslanden nu pas echt duidelijk wordt. Als er geen actie wordt ondernomen, zullen er tegen 2020 jaarlijks 10 miljoen (meer dan 70 procent daarvan in ontwikkelingslanden) tabaksdoden te betreuren zijn. [inzet blz.179] Een wereld zonder polio in zicht Toen in 1988 het Mondiaal initiatief voor de uitroeiing van polio van start ging, waren er wereldwijd zo’n 350.000 gevallen van kinderverlamming bekend. En elke dag raakten nog 1000 kinderen verlamd in meer dan 125 landen verspreid over de vijf continenten. Na een brede campagne om miljoenen kinderen onder de 5 jaar tijdens nationale vaccinatiedagen in te enten, daalde dit cijfer in 2003 tot 677 gemelde gevallen, een daling van meer dan 99 procent. Momenteel zijn er in de ontwikkelingslanden 3 miljoen mensen op de been, die verlamd zouden zijn, waren ze niet ingeënt tegen polio. Tienduizenden medewerkers in de openbare gezondheidszorg en vrijwilligers kregen een opleiding, transport- en communicatiesystemen voor immunisering werden versterkt. Sinds 1988 zijn wereldwijd 2 miljard kinderen ingeënt dankzij de samenwerking met 200 landen en 20 miljoen vrijwilligers, en een investering van 3 miljard dollar. Dit succes is mede mogelijk gemaakt door een ongekende samenwerking op het vlak van gezondheid aangestuurd door WHO, UNICEF, de Centra voor de ziektebeheersing en preventie in de Verenigde Staten en Rotary International, die tegen 2005 voor 500 miljoen dollar zullen hebben bijgedragen aan de campagne. Ministeries voor Volksgezondheid, donorregeringen, stichtingen, ondernemingen, beroemdheden, de Secretaris-Generaal van de VN, ex-president Nelson Mandela van Zuid-Afrika, filantropen, zorgmedewerkers en vrijwilligers hebben allen hun steentje bijgedragen. Momenteel zijn er nog slechts zes landen waar polio voorkomt: Nigeria, India, Pakistan, Egypte, Niger en Afghanistan. In 2004 heeft men daar een reeks grootschalige campagnes op touw gezet om 250 miljoen kinderen verschillende malen in te enten en zo de ziekte volledig uit te roeien. De besparingen in de gezondheidszorg van zo’n volledige uitroeiing – na het stopzetten van de inentingen – worden geraamd op 1,5 miljard dollar per jaar. [einde inzet] Tussen 1980 en 1995 leidde een gezamenlijke inentingscampagne van WHO en UNICEF ertoe dat het aantal kinderen dat kon worden behoed tegen zes dodelijke ziekten – polio, tetanus, mazelen, kinkhoest, difterie en tuberculose – steeg van 5 tot 80 procent. Zo redden de twee organisaties jaarlijks het leven van 2,5 miljoen kinderen. Een soortgelijk initiatief is de Mondiale alliantie voor vaccins en inenting die de inspanningen op inentingsgebied uitbreidt tot bescherming tegen hepatitis B – waaraan jaarlijks 1 miljoen mensen sterven – en besmetting met het griepvirus type B, waaraan jaarlijks 900.000 kinderen jonger dan vijf overlijden. De internationale alliantie die in 1999 werd opgericht met fondsen van de Bill and Melinda Gates Foundation, omvat verder WHO, UNICEF, de Wereldbank, de VN-Stichting en partners uit het bedrijfsleven. [inzet blz.180] De VN in de strijd tegen HIV/aids (www.unaids.org) HIV/aids is een ontwikkelingsramp van mondiale afmetingen geworden. In 2003 stierven meer dan 3 miljoen mensen aan aids – een gemiddelde van 8000 doden per dag – terwijl 5 miljoen mensen besmet raakten met HIV, 10 mensen per minuut. Eind 2003 waren er 40 miljoen mensen die besmet waren met het virus, 2,5 miljoen van hen waren niet ouder dan vijftien jaar. Vandaag raamt men het aantal mensen dat aan deze ziekte is gestorven op 28 miljoen. In Afrika zijn er inmiddels 11 miljoen aidswezen. De helft van hen is tussen tien en veertien jaar oud. In de zwaarst getroffen gebieden daalt de levensverwachting spectaculair. HIV/aids verspreidt zich alarmerend snel onder vrouwen die wereldwijd de helft van het aantal besmette mensen uitmaken. De epidemie verspreidt zich het snelst in regio’s die tot nu toe grotendeels gespaard gebleven waren, met name Oost-Europa en heel Azië, van de Oeral tot de Stille Oceaan. Om deze wereldomspannende bedreiging aan te pakken hebben negen VN-organisaties de handen ineen geslagen met het Gezamenlijk VN-programma voor HIV/aids (UNAIDS) – de belangrijkste pleitbezorger voor wereldwijde actie om de verspreiding van de ziekte te voorkomen, zorg en steun te bieden, de kwetsbaarheid van personen en samenlevingen te beperken en de gevolgen van de epidemie te temperen. UNAIDS steunt op vrijwillige bijdragen van regeringen, stichtingen, ondernemingen, privé-organisaties en individuen, en treedt meer op als katalysator en coördinator voor initiatieven rond aids-bestrijding dan als een rechtstreeks financierende of operationele organisatie. De begroting voor 2003 bedroeg 95 miljoen dollar. Daarnaast riep de Secretaris-Generaal ook op om actie te ondernemen tegen de HIV/aidsepidemie en noemde dit een persoonlijke prioriteit. Hij heeft zich dan ook sterk gemaakt voor het Global Aids and Health Fund – vaak kortweg Wereldaidsfonds genoemd – dat in 2002 operationeel werd. Het Fonds draagt bij tot dekking van de stijgende kosten die moeten worden gemaakt om ontwikkelingslanden te helpen de crisis te beteugelen. De aandacht van UNAIDS gaat vooral uit naar vrouwen (de helft van alle mensen besmet met het HIV-virus), jongeren (de helft van alle nieuwe gevallen wereldwijd zijn jonge mensen tussen 15 en 24 jaar) en andere kwetsbare groepen; naar de overdracht van het virus van moeder op kind; richtlijnen voor de te verstrekken zorg; de ontwikkeling van vaccins; en speciale initiatieven voor zwaar getroffen gebieden, met name Afrika. UNAIDS streeft ook naar meer medewerking van politieke leiders, het bevorderen van onderzoek en het creëren van een omgeving die steun biedt aan slachtoffers van de ziekte. UNAIDS werkt samen met regeringen, ondernemingen, media, religieuze en maatschappelijke organisaties, verenigingen en netwerken van mensen met HIV/aids. In ontwikkelingslanden wisselen medewerkers van UNAIDS en vertegenwoordigers van sponsorende organisaties informatie uit, zij ondernemen gezamenlijk actie en beslissen over de gezamenlijke financiering van belangrijke anti-aidsinitiatieven. Het belangrijkste doel: inspanningen steunen die het gastland in staat stellen zélf doeltreffend op te treden. De laatste jaren is het aantal sterfgevallen ten gevolge van aids gestaag gedaald in de landen met een hoog inkomen, waar mensen algemeen toegang hebben tot antiretrovirale therapieën. Op Wereldaidsdag 2003 (1 december) presenteerden UNAIDS en WHO een gedetailleerd plan om tienduizenden maatschappelijke werkers in ontwikkelingslanden en overgangseconomieën op te leiden teneinde tegen 2005 antiretroviale behandelingen te verzorgen van 3 miljoen seropositieve mensen. In de Millenniumverklaring beloven wereldleiders tegen 2015 verdere verspreiding van deze ziekte te zullen hebben gestopt en speciale steun te zullen bieden aan kinderen die ouderloos zijn achtergebleven ten gevolge van deze ziekte. [einde inzet] Dracunculiasis, een ziekte veroorzaakt door de Guinea-worm, is bijna uitgeroeid dankzij nieuwe en betere behandelmethoden, en hetzelfde geldt voor lepra. Rivierblindheid is vrijwel volledig verdwenen uit de 11 West-Afrikaanse landen waar de ziekte voorkwam – een prestatie waarbij miljoenen mensen zijn geholpen. WHO richt zich nu op de uitroeiing van elefantiasis als probleem voor de volksgezondheid. De prioriteiten van WHO op het vlak van overdraagbare ziekten zijn: de gevolgen van malaria en tuberculose verkleinen door internationale samenwerking; een betere bewaking, controle en respons op internationale problemen in verband met overdraagbare ziekten; het verkleinen van de gevolgen van ziekten door meer routinepreventie en -controle; en het genereren van nieuwe kennis, actiemethoden, invoeringsstrategieën en onderzoeksfaciliteiten voor gebruik in ontwikkelingslanden. Maar naast de bestrijding van besmettelijke ziekten houdt WHO zich ook in belangrijke mate bezig met het bevorderen van de basisgezondheidszorg, het beschikbaar stellen van noodzakelijke medicijnen, het gezonder maken van steden en het stimuleren van gezonde leefgewoonten en -omgevingen. De organisatie speelt ook een cruciale rol bij de bestrijding van noodgevallen zoals de uitbraak van het ebolavirus. Aanjager van gezondheidsonderzoek. In samenwerking met haar partners in het gezondheidsonderzoek, verzamelt WHO gegevens over bestaande situaties en behoeften, vooral in de ontwikkelingslanden. Dit varieert van epidemiologisch onderzoek in afgelegen tropische regenwouden tot controle op de vorderingen in het genetisch onderzoek. Het onderzoeksprogramma voor tropische ziekten houdt zich bezig met de resistentie van de malariamug tegen de meest courante geneesmiddelen en stimuleert de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en diagnoses voor besmettelijke tropische ziekten. Het onderzoek helpt ook bij het op nationaal en internationaal niveau volgen van epidemieën en bij de opzet van preventieve strategieën voor nieuwe en acute ziekten, waarbij laboratoriumresultaten worden aangevuld met de laatste informatie op het terrein. Normering. WHO formuleert internationale normen voor biologische en farmaceutische stoffen. De organisatie ontwikkelde het concept ‘basismedicijnen’ (essential drugs) als een hoofdaspect van de eerstelijnsgezondheidszorg. WHO werkt samen met landen om erop toe te zien dat iedereen toegang heeft tot veilige en doeltreffende medicijnen voor een lage prijs en dat deze ook verantwoord worden gebruikt. Daarvoor ontwikkelde WHO een modellijst (model list) van 306 medicijnen en vaccins die de organisatie noodzakelijk acht voor de preventie of behandeling van 80 procent van alle gezondheidsproblemen. Bijna 160 landen hebben de lijst inmiddels aangepast aan hun eigen behoeften. WHO werkt ook samen met lidstaten, maatschappelijke organisaties en de farmaceutische industrie aan de ontwikkeling van nieuwe noodzakelijke medicijnen voor dringende gezondheidsproblemen in landen met lage en gemiddelde inkomens, en aan de voortzetting van de productie van bestaande noodzakelijke medicijnen. Op basis van de brede internationale toegang die de VN geniet, houdt WHO toezicht op de gehele gegevensverzameling betreffende overdraagbare ziekten. Ze stelt vergelijkbare statistieken op rond gezondheid en ziekte, en formuleert internationale normen voor veilige voeding en voor biologische en farmaceutische producten. WHO staat ook in voor een ongeëvenaard nauwkeurige analyse van milieuvervuilende stoffen die kanker verwekken en heeft internationaal aanvaarde richtlijnen geïnitieerd voor de wereldwijde beheersing van HIV/aids. [inzet blz.182] Malaria, SARS en tuberculose Het RBM-initiatief, een door WHO gesponsord partnerschap voor de terugdringing van malaria, is in 1998 van start gegaan met het doel het aantal malariagevallen in de wereld tegen 2010 te halveren. De oprichters – UNDP, UNICEF, de Wereldbank en WHO – kwamen overeen knowhow en middelen te delen om zo samen het probleem malaria in de hele wereld en Afrika in het bijzonder aan te pakken. Sinds 1998 is het bedrag dat wereldwijd aan malaria wordt uitgegeven – 200 miljoen dollar per jaar – verdrievoudigd en zijn er in zo’n dertig Afrikaanse landen waar de ziekte voorkomt, strategische plannen ontwikkeld. Ook het nieuwe Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria maakte veel middelen vrij. Buiten isolatie en quarantaine bestaat er nog geen vaccin of behandeling voor SARS (severe acute respiratory syndrome). Deze aandoening heeft vooral in het Verre Oosten veel economische schade aangericht en aangetoond wat voor verwoestend effect een gemakkelijk overdraagbare ziekte in dit tijdperk van globalisering kan hebben. In juni 2003 ging WHO van start met een gecombineerd publiek en particulier initiatief ter bestrijding van SARS. Het beoogt middelen te verzamelen voor toezicht, epidemiologisch onderzoek en laboratoria voor openbare gezondheidszorg in de hele wereld. Het internationale bedrijfsleven heeft zich ertoe verbonden om via een speciaal fonds het beginkapitaal te vergaren. Dergelijke financiële initiatieven moeten de wereld in staat stellen om te reageren op noodsituaties in de toekomst en op ‘bioterroristische’ dreigingen. In 2001 lanceerde het Global Stop TB Partnership, dat sinds 1998 onder beschermheerschap van WHO staat, het Global Plan to Stop Tuberculosis als een actieplan met een looptijd van vijf jaar. Momenteel werken 250 nationale regeringen, organisaties, donoragentschappen en instituten samen om met DOTS-behandelingen (Directly Observed Treatment, Short-course of ‘direct opgevolgde korte behandelingskuur’) tuberculose uit de wereld te helpen. Het Global Plan wil DOTS uitbreiden om iedereen toegang te bieden tot een doeltreffende diagnose en behandeling, te komen tot een betere diagnostiek en nieuwe medicijnen, een nieuw vaccin te ontwikkelen en het Global Partnership zodanig te versterken dat strategieën die hun effectiviteit hebben bewezen, wereldwijd kunnen worden toegepast. In 2005 zal er 9,1 miljard dollar nodig zijn voor een doeltreffende indamming van tbc. Als de doelstellingen van het Global Plan worden bereikt, zullen er in 2005 nog eens 12,8 miljoen mensen worden behandeld voor tbc en zullen er zo 3,4 extra levens worden gespaard. [einde inzet] Menselijke nederzettingen In 1950 was New York de enige metropool met meer dan 10 miljoen inwoners. In 2000 waren er 19 ‘megasteden’ – op vier na allemaal steden in ontwikkelingslanden. In 1950 leefde slechts 30 procent van de wereldbevolking in steden. Momenteel woont ongeveer de helft van de 6,1 miljard mensen in steden; meer dan 1 miljard van hen in sloppenwijken. In ontwikkelingslanden huisvesten deze slums 40 procent van de stedelijke bevolking. Het VN-Programma voor menselijke nederzettingen (UN-HABITAT) – het voormalige VNCentrum voor Menselijke Nederzettingen – is de belangrijkste organisatie binnen het VNsysteem voor inspanningen op dit vlak. De Algemene Vergadering heeft het Programma de opdracht gegeven om een sociaal duurzame en milieuvriendelijke stedelijke ontwikkeling te bevorderen met het doel iedereen degelijke huisvesting te bieden. Met dat doel zijn er in 61 landen, de meeste daarvan behoren tot ’s werelds minst ontwikkelde landen, 154 technische programma’s opgezet. De begroting voor 2002-2003 bedroeg 300 miljoen dollar. Op Habitat II, de tweede VN-conferentie over menselijke nederzettingen (Istanboel, 1996) werd de Habitat Agenda goedgekeurd – een mondiaal actieplan waarin regeringen plechtig beloven zich te zullen inzetten voor degelijke huisvesting voor iedereen en voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. UN-HABITAT neemt bij de uitvoering van de Agenda het voortouw, ziet toe op de voortgang op internationaal, regionaal, nationaal en lokaal niveau, en volgt wereldwijd trends en omstandigheden op de voet. UN-HABITAT leidt twee mondiale campagnes: de campagne voor stedelijk bestuur en campagne voor eigendomszekerheid Mondiale campagne voor stedelijk bestuur. In veel steden hebben slecht bestuur en inadequaat beleid geleid tot een verloedering van de omgeving, meer armoede, geringe economische groei en sociale uitsluiting. Deze campagne wil lokaal de mogelijkheden voor een goed stedelijk bestuur verbeteren: een doelgerichte en doeltreffende respons op stedelijke problemen door democratisch verkozen lokale overheden die verantwoording zijn verschuldigd en die samenwerken met de gemeenschap. Deze campagne richt zich op het bevorderen van integratie en speelt in op de behoeften van armen in de steden en het bevorderen van de rol van de vrouw in de besluitvorming op alle niveaus. Mondiale campagne voor eigendomszekerheid. Deze campagne wil de belofte van regeringen om ‘iedereen degelijke huisvesting te bieden’ – een van de twee hoofdthema’s van de Habitat-agenda – kracht bijzetten. De campagne beschouwt eigendomszekerheid als een essentiële voorwaarde voor een duurzame huisvestingsstrategie en voor de bevordering van het recht op onderdak. De campagne wil, rekening houdend met het feit dat de armen in de steden zelf het grootste deel van de huisvesting verzorgen, de aanzet geven tot een huisvestingsbeleid dat de rechten en belangen van de armen beschermt. Verder heeft de campagne tot doel de rechten en de rol van vrouwen in een efficiënt huisvestingsbeleid te bevorderen. Op allerlei manieren richt het agentschap zich op uiteenlopende vraagstukken en speciale projecten, en draagt het bij tot de implementatie daarvan. In samenwerking met de Wereldbank is ook de Stedelijke Alliantie tot stand gekomen, een initiatief dat de omstandigheden in sloppenwijken wil verbeteren. Andere programma’s concentreren zich op effectiever huisvestingsbeleid en betere huisvestingsstrategieën; campagnes voor het recht op onderdak; het bevorderen van duurzame steden en milieuplanning en –beheer aldaar; en op ruimtelijke ordening en wederopbouw in landen die zijn verwoest door oorlogen of natuurrampen. UN-HABITAT houdt zich bezig met watervoorziening, hygiëne en een degelijk afvalbeleid in dorpen en steden; lokale leiders opleiden en bouwen aan hun expertise; de rechten van vrouwen en seksegerelateerde kwesties binnen het beleid voor stedelijke ontwikkeling en stedelijk bestuur; en met misdaadbestrijding (via het Programma voor veiliger steden). Het agentschap wil de relaties verstevigen tussen de stad en het platteland, werkt aan de ontwikkeling van infrastructuur en openbare dienstverlening, en houdt zich verder bezig met onderzoek naar en toezicht op de economische ontwikkeling, werkgelegenheid, armoedebestrijding, systemen ter financiering van gemeentelijke diensten en huisvesting, en investeringen in de steden. Andere programma’s zijn: Programma voor adequate handelwijzen en lokaal leiderschap, een mondiaal netwerk van overheidsinstellingen, lokale autoriteiten en burgerorganisaties die zich toeleggen op het inventariseren en verspreiden van goede werkwijzen op het vlak van de verbetering van de levensomstandigheden en het toepassen van verworven inzichten op beleidsontwikkeling en kennisopbouw. Programma voor duurzame steden, een gezamenlijk initiatief van UN-HABITAT en UNEP voor het opbouwen van knowhow op het vlak van planning en beheer van stedelijke omgevingen door gebruik te maken van participatiemethoden. Het programma loopt momenteel in 45 steden verspreid over de hele wereld. Watermanagement in Afrikaanse steden, een initiatief van UN-HABITAT en UNEP ter ondersteuning van een efficiënt watermanagement en de bescherming van waterbronnen tegen stedelijke vervuiling. Eenheid voor risico- en rampenbeheer: helpt nationale en lokale overheden en gemeenschappen bij wederopbouw- en herstelprogramma’s na een ramp. Lokale afstemming van Agenda 21 dat de onderdelen met betrekking tot menselijke nederzettingen van Agenda 21 vertaalt in activiteiten op lokaal vlak met het bevorderen van joint ventures in met zorg gekozen, middelgrote steden. (Agenda 21 is het internationale actieplan voor duurzame ontwikkeling dat in 1992 op de Milieutop werd goedgekeurd en komt verder in dit hoofdstuk nog aan bod.) Mondiaal centrum voor waarneming en statistiek: ziet toe op de tenuitvoerlegging van de Habitat-agenda met de ontwikkeling en toepassing van beleidsgerichte stedelijke indicatoren en bouwt tegelijkertijd aan lokale kennis en kunde om indicatoren ten bate van beleidsanalyses te selecteren, te verzamelen, te beheren en toe te passen. Onderwijs Op het vlak van onderwijs is recentelijk grote vooruitgang geboekt die zich heeft vertaald in een opvallende stijging van het aantal schoolgaande kinderen. Toch hebben meer dan 115 miljoen kinderen – bijna 56 procent daarvan meisjes in ontwikkelingslanden – geen toegang tot het basisonderwijs en velen die eraan beginnen, zijn gedwongen de school te verlaten uit armoede of onder druk van familie of sociale omstandigheden. Ondanks enorme alfabetiseringscampagnes zijn er nog steeds 862 miljoen volwassenen die niet kunnen lezen of schrijven – twee derde daarvan vrouwen. Het Internationaal decennium voor alfabetisering (2003-2012)vraagt meer aandacht voor deze dringende kwestie. Onderzoek toont aan dat toegang tot het basisonderwijs leidt tot een betere sociale situatie. Onderwijs zorgt ervoor dat met name vrouwen meer kansen krijgen. Het is kenmerkend dat vrouwen met een opleiding gezonder zijn, minder kinderen hebben en meer mogelijkheden hebben om het huishoudbudget te vergroten. Bij hun kinderen ligt het sterftecijfer lager, ze zijn beter gevoed en doorgaans gezonder. Daarom concentreren onderwijsprogramma’s van tal van VN-organisaties zich op meisjes en vrouwen. Binnen het VN-systeem zijn veel organen betrokken bij het financieren en ontwikkelen van onderwijs- en opleidingsprogramma’s. Deze variëren van traditioneel basisonderwijs tot technische opleidingen voor de ontwikkeling van overheidspersoneel, landbouwconsulenten en gezondheidswerkers, tot brede voorlichtingscampagnes over HIV/aids, drugsmisbruik, mensenrechten, gezinsplanning en andere kwesties. UNICEF bijvoorbeeld besteedt jaarlijks meer dan 20 procent van de begroting aan onderwijs, met speciale aandacht voor de opleiding van meisjes. De belangrijkste organisatie op het vlak van onderwijs is de VN-Organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO). Samen met andere partners zorgt UNESCO ervoor dat alle kinderen naar kindvriendelijke scholen kunnen met geschoolde leerkrachten die hoogwaardig onderwijs kunnen bieden. UNESCO verzorgt het secretariaat voor een zeer ambitieuze campagne in dezen, die – in samenwerking met verschillende VN-organisaties – streeft naar een kwaliteitsbasisopleiding voor iedereen tegen 2015 op basis van het Raamwerk voor Actie dat in 2000 op het Wereldonderwijsforum in Senegal door meer dan 160 staten werd goedgekeurd. Wereldleiders hebben dit streefdoel in hun Millenniumverklaring van september 2000 bevestigd. Op dit Forum hebben regeringen zich bereid getoond om kwaliteitsonderwijs voor iedereen na te streven, met speciale aandacht voor meisjes en groepen zoals werkende kinderen en kinderen in oorlogsgebieden. Donorlanden en -instellingen hebben plechtig verklaard dat geen enkele natie die zich verplicht tot dit basisonderwijs daarvan mag worden weerhouden door gebrek aan middelen. Het Forum werd belegd op basis van de resultaten van het grootste, meest uitgebreide en statistisch meest nauwkeurige onderzoek naar de toestand van het onderwijs uit de geschiedenis – de twee jaar durende ‘Education for All Assessment – en de uitkomsten van zes regionale topconferenties. Het vernieuwende, interdisciplinaire UNESCO-project ‘Onderwijs voor een duurzame toekomst’, helpt lidstaten bij het verbeteren en heroriënteren van hun nationale onderwijs- en opleidingsbeleid gericht op milieu, bevolking en ontwikkeling en ook op vorming ten aanzien van gezondheid en het voorkomen van drugsmisbruik en aids. Met het programma ter bevordering van levenslang onderwijs voor iedereen, steunt en stimuleert UNESCO nationale projecten voor de vernieuwing van onderwijssystemen en de ontwikkeling van alternatieve strategieën die levenslang onderwijs voor iedereen toegankelijk moeten maken. Het programma wil ook de toegang tot het basisonderwijs vergroten en de kwaliteit ervan opvoeren, voortgezet onderwijs wereldwijd verbeteren en volwasseneneducatie en bijscholingsprojecten stimuleren. Bij het Geassocieerde Scholen Project (ASP) van UNESCO zijn 7500 scholen in 171 landen betrokken. Het gaat om een internationaal netwerk dat manieren en middelen zoekt om de rol van het onderwijs te versterken bij het leren samenleven in een wereldgemeenschap. Zo’n 5000 UNESCO-verenigingen (met voornamelijk docenten, studenten en leerlingen) in meer dan 120 landen organiseren een uitgebreid programma van educatieve en culturele activiteiten. Onderzoek en opleidingen Diverse gespecialiseerde VN-organisaties leggen zich toe op academische activiteiten in de vorm van onderzoek en training. Zo wil men een beter begrip verwerven van de mondiale problemen waarmee we worden geconfronteerd en ook het menselijk potentieel opbouwen dat noodzakelijk is voor de meer technische aspecten van economische en sociale ontwikkeling. De Universiteit van de Verenigde Naties (UNU) beoogt door onderzoek en kennisopbouw een bijdrage te leveren aan het oplossen van dringende wereldproblemen die de VN, haar volken en lidstaten aangaan. Als internationale gemeenschap van wetenschappers slaat UNU een brug tussen de VN en de internationale academische gemeenschap, vormt ze de denktank van het VN-systeem en treedt ze op ter versterking van opleidingsmogelijkheden, met name in ontwikkelingslanden. UNU werkt samen met meer dan 30 VN-organen en vele onderzoeksinstellingen in de hele wereld. De academische activiteiten van UNU zijn gericht op VN-specifieke vraagstukken. De UNU concentreert zich vandaag op vijf belangrijke onderzoeksthema’s: vrede, bestuur, ontwikkeling, het milieu, en wetenschap en technologie. Deze activiteiten worden ontplooid vanuit het UNU-centrum in Tokio en via opleidings- en onderzoekscentra en -programma’s in de hele wereld. Het betreft onder meer: Het UNU-voedsel- en voedingsprogramma voor menselijke en sociale ontwikkeling, New York, VS (1975) concentreert zich op de kennisopbouw omtrent voeding en voedsel. Het UNU geothermisch trainingsprogramma, Reykjavik, IJsland (1979), werkt aan onderzoek, exploratie en ontwikkeling rond geothermiek. Het UNU-wereldinstituut voor onderzoek naar ontwikkelingseconomie (UNU/WIDER), Helsinki, Finland (opgericht in 1985). Het UNU-programma voor biotechnologie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, Caracas, Venezuela (1988), houdt zich bezig met biotechnologie en de samenleving. Het UNU-instituut voor nieuwe technologieën, Maastricht, Nederland (1990) onderzoekt de sociale en economische impact van nieuwe technologieën. Het Internationaal UNU-instituut voor natuurlijke rijkdommen in Afrika, Accra, Ghana (1990) richt zich op het beheer van natuurlijke rijkdommen. Het Internationaal UNU-instituut voor softwaretechnologie, Macao (1992) legt zich toe op softwaretechnologie voor ontwikkeling. Het UNU-instituut voor gevorderde studies, Tokio, Japan (1995) richt zich op nieuwe economische structuren voor duurzame ontwikkeling. De UNU-academie voor internationaal leiderschap, Amman, Jordanië (1995), legt zich toe op de ontwikkeling van leiderschap. Het Internationaal UNU-netwerk voor water, milieu en gezondheid, Hamilton, Ontario, Canada (1996), Het UNU-opleidingsprogramma voor visserij, Reykjavik, IJsland (1998), legt zich toe op onderzoek en ontwikkeling van de visserij-industrie. Het UNU-programma voor vergelijkende regionale integratiestudies, Brugge, België (2001) legt zich toe op de ontwikkeling van een mondiaal netwerk voor vergelijkende regionale integratiestudies. Het UNU-programma voor wetenschap en technologie in functie van duurzaamheid, Kwangju, Zuid-Korea (2001) houdt zich bezig met wetenschap en technologie voor een duurzaam milieu. Het UNU regionaal milieuprogramma Pantanal, Mato Grosso, Brazilië (2002) legt zich toe op kwetsbare ecosystemen in watergebieden. Het UNU-instituut voor milieu en veiligheid van de mens, Bonn, Duitsland (2003). Het Instituut van de VN voor opleiding en onderzoek (UNITAR) heeft tot taak de VN doeltreffender te maken via opleiding en onderzoek. UNITAR organiseert opleidingen in multilaterale diplomatie en internationale samenwerking voor bij de VN geaccrediteerde diplomaten en ambtenaren die betrokken zijn bij VN-activiteiten. Het instituut verzorgt ook trainingsprogramma’s op het vlak van sociale en economische ontwikkeling. Elk jaar verzorgt UNITAR 120 verschillende gastdocentschappen, seminar(ie)s en workshops met in totaal meer dan 5500 deelnemers verspreid over vijf continenten. Het instituut doet ook resultaatgericht onderzoek rond opleidingen en de ontwikkeling van pedagogisch materiaal met inbegrip van correspondentiecursussen, werkboeken, software- en videoopleidingspakketten. UNITAR steunt volledig op vrijwillige bijdragen. De Personeelsacademie van de VN (UNSC) heeft tot taak de mogelijkheden voor het vergroten van leiderschap en verbeteren van management binnen het gehele VN-systeem te helpen opbouwen. UNSC kent drie kernprogramma’s. Eén programma voorziet in opleidingen en cursussen voor personeel – doorgaans op interagentschappelijke basis. Een tweede programma verleent diensten voor de opbouw van kennis en kunde teneinde VNorganisaties te helpen op het vlak van kennismanagement, personeelszaken en operationele doeltreffendheid. Het derde programma wil samenwerking bevorderen en het bewustzijn vergroten op het vlak van resultaatgericht optreden en kwaliteit, teneinde de managementcultuur binnen het hele VN-systeem te versterken. Al deze activiteiten zijn afgestemd op de Millennium Ontwikkelingsdoelen en op het hervormingsprogramma van de Secretaris-Generaal. Het College werd opgericht in januari 2002 en vormt een zelfstandige eenheid binnen het VN-systeem (zie www.unssc.org). Het VN-onderzoeksinstituut voor sociale ontwikkeling (UNRISD) (zie ook hoofdstuk 1) legt zich toe op onderzoek naar de sociale dimensie van de hedendaagse problemen die ontwikkeling beïnvloeden. Het Instituut werkt via een uitgebreid netwerk van nationale onderzoekscentra samen met regeringen, ontwikkelingsorganisaties, plaatselijke instanties en wetenschappers aan de formulering van ontwikkelingsbeleid. Huidige onderzoeksthema’s zijn: sociaal beleid en ontwikkeling; democratie, bestuur en mensenrechten; maatschappelijke organisaties en sociale bewegingen; en technologie en samenleving. Bevolking en ontwikkeling De VN voorspelt dat ondanks een verwachte daling van de vruchtbaarheidscijfers, de wereldpopulatie de volgende vijftig jaar dramatisch zal blijven groeien. Een snelle bevolkingstoename heeft grote gevolgen voor het milieu en de natuurlijke rijkdommen, en zal de ontwikkelingsactiviteiten onder druk zetten. De VN houdt zich op verschillende manieren bezig met de relatie tussen bevolking en ontwikkeling, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar de bevordering van de rechten en de status van vrouwen, een onmisbaar geachte factor bij sociale en economische vooruitgang. In de loop der jaren heeft de VN operationele activiteiten gevoerd in tal van ontwikkelingslanden. Verschillende organen binnen het systeem werken samen bij de oprichting van nationale bureaus voor statistiek, het houden van volkstellingen, het stellen van prognoses en de publicatie van betrouwbare gegevens. Sinds haar prilste jaren heeft de VN zich gebogen over bevolkingskwesties. Het bekendste onderdeel van het Bevolkingsprogramma van de VN is het kwantitatieve en methodologische werk, vooral wat betreft betrouwbare ramingen van de omvang van bevolkingen en de veranderingen daarin. Dit heeft geleid tot een belangrijke verhoging van nationale knowhow om vooruit te plannen, bevolkingsbeleid te integreren in ontwikkelingsplanning en te komen tot gezonde economische en sociale besluitvorming. De 47 leden tellende Commissie voor Bevolking en Ontwikkeling moet de ECOSOC voorzien van studies en adviezen over de omvang en samenstelling van bevolkingen, de veranderingen daarin en de effecten daarvan op economische en sociale omstandigheden. De Commissie is als eerste verantwoordelijk voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van het Actieprogramma van de Internationale conferentie inzake bevolking en ontwikkeling in 1994. De Divisie Bevolkingsvraagstukken van DESA functioneert als het secretariaat van de Commissie. De Divisie voorziet de internationale gemeenschap van actuele en wetenschappelijk objectieve informatie over bevolkings- en ontwikkelingskwesties, onderzoekt bevolkingsniveaus en -trends, ramingen en prognoses, bevolkingsbeleid en de relatie tussen bevolking en ontwikkeling. De divisie onderhoudt belangrijke databases zoals World Population Projections to 2150 (wereldbevolkingsprognoses tot 2150) en het Global Review and Inventory of Population Policies (de mondiale analyse en inventarisatie van bevolkingsbeleid of GRIPP). Voorts coördineert de divisie ook het Population Information Network (Bevolkingsinformatienetwerk of POPIN) dat het gebruik van internet stimuleert met het oog op de universele toegang tot bevolkingsinformatie. Het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) leidt de operationele bevolkingsactiviteiten van het VN-systeem en helpt ontwikkelingslanden en overgangseconomieën bij het zoeken naar oplossingen voor hun demografische problemen. Het helpt landen bij het verbeteren van de dienstverlening in verband met vruchtbaarheid en gezinsplanning op basis van individuele keuzes en het formuleren van een bevolkingsbeleid dat het streven naar duurzame ontwikkeling ondersteunt. Het Fonds probeert ook het inzicht te vergroten in demografische problemen – en methoden om die te overkomen -en steunt regeringen door bevolkingskwesties op te lossen met methoden die het best stroken met de behoeften van elk land. Het UNFPA is de grootste, internationaal gefinancierde hulpbron voor demografische programma’s. Het Fonds is goed voor een kwart van alle mondiale steun op dit gebied. Het is hoofdzakelijk een financierende organisatie voor demografische projecten en programma’s uitgevoerd door regeringen, VN-agentschappen en NGO’s. De kernprogramma’s zijn: Gezonde voortplanting bij vrouwen, inclusief gezinsplanning, seksuele hygiëne en veilig moederschap dat mensen helpt hun gewenste gezinssamenstelling te verwezenlijken en meer vrijheid te genieten om hun toekomst in te richten. Voorts redt het levens, steunt het de strijd tegen HIV/aids en draagt het bij tot een getemperde, evenwichtiger bevolkingsaanwas. Bevolkings- en ontwikkelingsstrategieën, die landen helpen bij het opnemen van bevolkingskwesties in het beleid, bij het ontwerpen van strategieën om de levenskwaliteit van mensen te verbeteren en bij het vergroten van de eigen knowhow op het vlak van bevolkingsprogramma’s. Pleitbezorging, voor het bevorderen van de gelijke behandeling van vrouwen, het instandhouden van politieke wil en het verruimen van begrip en middelen voor bevolking- en ontwikkelingskwesties. Andere speciale programma’s zijn jeugd, vergrijzing, aids/HIV-preventie, spoedeisende kraamzorg, het voorkomen en behandelen van fistels, bevolking en het milieu. UNFPA steunt geen abortusprogramma’s, maar probeert juist abortus te voorkomen door de toegang tot gezinsplanningsadvies te vergroten. UNFPA is de belangrijkste VN-organisatie voor de implementatie van het Actieprogramma dat op de Internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (Cairo, 1994) werd aangenomen en tijdens een speciale zitting van de Algemene Vergadering in 1999 werd geëvalueerd. Het programma richt zich eerder op het tegemoetkomen aan de individuele behoeften van mannen en vrouwen dan op het bereiken van demografische doelen. De sleutel van deze aanpak is een verbetering van de positie van vrouwen en het vergroten van hun kansen, door onderwijs en gezondheidszorg toegankelijker te maken en hun werkgelegenheid te bevorderen. UNFPA besteedt ook veel aandacht aan voortplantingskwesties bij adolescenten. Bepaalde programma’s zijn gericht op het voorkomen van zwangerschappen bij tieners, het voorkomen en behandelen van fistels, de preventie van HIV/aids en seksueel overdraagbare ziekten en een betere toegang tot gezondheidszorg en informatie op dit vlak. Het vermogen van ouders om zelf te bepalen hoeveel kinderen ze willen hebben (en wanneer) staat centraal in de voortplantingsproblematiek en is een internationaal erkend grondrecht van de mens. Het aantal ouderparen dat gezinsplanning toepast, is enorm gestegen, maar toch zijn er wereldwijd nog 350 miljoen paren die geen toegang hebben tot alle methoden voor geboorteregeling. Onderzoek wijst uit dat nog eens 120 miljoen vrouwen moderne anticonceptiemiddelen zouden gebruiken als er preciezere informatie, betaalbare dienstverlening en deskundige begeleiding zou worden geboden, en als hun echtgenoot, het bredere familieverband en hun gemeenschap meer steun zouden bieden. UNFPA werkt samen met regeringen, het bedrijfsleven en NGO’s om tegemoet te komen aan de behoeften op het vlak van geboorteregeling. De bevordering van vrouwen Het bevorderen van seksegelijkheid staat centraal binnen de VN. Het is geen doel op zich, maar een essentieel instrument om alle andere ontwikkelingsdoelen te bereiken. Inspanningen om armoede en honger te bestrijden steunen steeds meer op de cruciale rol van vrouwen in het economische en sociale ontwikkelingsproces. Het aanmoedigen van onderwijs voor meisjes is noodzakelijk om het doel ‘basisonderwijs voor iedereen’ te realiseren. De strijd tegen de HIV/aids-epidemie, waarbij wereldwijd de helft van alle besmette gevallen vrouwen zijn, kan niet zonder de volwaardige inbreng van vrouwen en meisjes. Met het tot stand brengen van mondiale normen, regels en beleidslijnen en via ontwikkelingsactiviteiten steunt de VN actief de vooruitgang en de rechten van vrouwen. De Commissie voor de status van de vrouw van ECOSOC, onderzoekt de vorderingen die wereldwijd worden geboekt in het streven naar gelijkberechtiging van de vrouw, doet aanbevelingen voor de bevordering van de rechten van de vrouw op politiek, economisch, sociaal en educatief terrein en buigt zich over urgente problemen op het vlak van de rechten van de vrouw. De Commissie ontwikkelt ook ontwerpverdragen en instrumenten gericht op de verbetering van de status van de vrouw in theorie en praktijk. De 45 leden tellen Commissie heeft vier wereldconferenties voorbereid over vrouwen en seksegelijkheid – waaronder de Vierde Wereldconferentie voor de Vrouw (Peking, 1995) – en ziet toe op de implementatie van het daar aanvaarde Actieplatform en de conclusies van de 23ste speciale zitting van de Algemene Vergadering in 2000. Het Comité voor de uitbanning van discriminatie van de vrouw (CEDAW) ziet toe op de naleving van het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. De aanbevelingen van dit uit 23 deskundigen samengestelde Comité hebben geleid tot meer begrip voor de economische en sociale rechten van de vrouw, voor hun politieke en culturele rechten en voor de middelen die nodig zijn om deze rechten te vrijwaren. De Divisie voor de vooruitgang van vrouwen (DAW) van DESA steunt de inspanningen van de Commissie voor de status van de vrouw en het Comité voor de uitbanning van discriminatie van de vrouw, om mondiaal meer aandacht te krijgen voor seksegelijkheid en om man/vrouw-vraagstukken op de internationale agenda te plaatsen. De Speciale adviseur van de Secretaris-Generaal voor genderkwesties en de vooruitgang van de situatie van vrouwen houdt toezicht op het werk van de divisie. Zij biedt op het hoogste niveau ondersteuning aan deskundige instanties en intergouvernementele organen, waaronder de Veiligheidsraad, over dringende vraagstukken betreffende de relaties tussen vrouwen en vrede en veiligheid. Zij speelt een initiërende en faciliterende rol binnen de organisatie bij alle kwesties rond seksegelijkheid, met inbegrip van onder meer de gelijkschakeling van man en vrouw bij alle programma’s en operationele activiteiten. Zij verleent binnen het VN-systeem voorts beleidsadvies inzake het bereiken van de balans van 50% vrouwen en 50% mannen binnen de organisatie en ter verbetering van de status van vrouwen aldaar. De speciale adviseur coördineert ook mechanismen die fungeren tussen de agentschappen en treedt op als voorzitter van het ‘Inter-Agency Network on Women and Gender Equality’ van het VN-systeem dat zich inspant voor de degelijke tenuitvoerlegging en de toetsing van het Actieplatform en van het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. [inzet blz. 191] Internationale vrouwenconferenties VN-conferenties en activiteiten van nationale vrouwenverenigingen hebben wereldwijd begrip, belangstelling en actiebereidheid opgewekt. Drie wereldconferenties – Mexico-Stad, 1975; Kopenhagen, 1980; en Nairobi, 1985 – hebben het internationale bewustzijn voor de problemen van vrouwen enorm versterkt en contacten van onschatbare waarde gelegd tussen nationale vrouwenbewegingen en de internationale gemeenschap. Op de vierde Wereldconferentie voor vrouwen (Peking, 1995) hebben vertegenwoordigers van 189 regeringen de Verklaring en het Actieplatform van Peking goedgekeurd. Deze hebben tot doel alle obstakels te verwijderen die vrouwen verhinderen volwaardig deel te nemen aan het openbare en particuliere leven. Het Platform definieert twaalf zorgwekkende gebieden: de voortdurende en toenemende armoede onder vrouwen; de ongelijke toegang tot (en ongelijke kansen in) het onderwijs; ongelijkheden op het vlak van gezondheid, ontoereikende zorg en ongelijke toegang tot gezondheidsvoorzieningen; geweld tegen vrouwen; de gevolgen van conflicten voor vrouwen; ongelijke vertegenwoordiging van vrouwen bij de bepaling van economische structuren en beleid, en in het productieproces op zich; ongelijkheid op het vlak van bestuurlijke medezeggenschap en besluitvorming; onvoldoende instrumenten voor de bevordering van de vooruitgang van vrouwen; gebrek aan bewustzijn van en inzet voor internationaal en nationaal erkende vrouwenrechten; onvoldoende media-aandacht voor de bijdragen van vrouwen aan de samenleving; gebrek aan erkenning en steun voor de bijdragen van vrouwen tot het beheer van natuurlijke rijkdommen en milieubehoud; meisjes. Op de 23ste speciale zitting die de Algemene Vergadering in 2000 heeft georganiseerd ter toetsing van de uitkomsten van de Conferentie, hebben landen plechtig beloofd nieuwe initiatieven te ondernemen, zoals het versterken van de wetgeving tegen geweld in de huiselijke sfeer. Ook hebben ze verklaard wetgeving en beleid te zullen invoeren ter uitbanning van onwenselijke praktijken zoals vroege en gedwongen huwelijken en genitale verminking. Er zijn ook streefdoelen geformuleerd ten aanzien van verplicht basisonderwijs voor jongens en meisjes, en voor de verbetering van de gezondheid van vrouwen door betere toegang tot gezondheidszorg en preventieprogramma's. [einde inzet] Naast het secretariaat stellen alle organisaties van de VN-familie vrouwenkwesties en seksegerelateerde zaken aan de orde. Vrouwen staan centraal in het werk dat UNICEF verricht ten voordele van kinderen. Veel mandaten van UNFPA hebben betrekking op de gezondheid en het recht op voortplanting van vrouwen. UNDP, UNESCO, WFP, ILO en andere organisaties voeren programma’s die zich specifiek richten op vrouwen en seksegelijkheid. Daarnaast zijn er nog twee organen die zich exclusief met vrouwen bezighouden: UNIFEM en INSTRAW. Het Ontwikkelingsfonds van de VN voor Vrouwen (UNIFEM) is een vrijwillig fonds dat technische en financiële steun biedt aan vernieuwende initiatieven ter bevordering van de mensenrechten van vrouwen, hun economische en politieke participatie en voor gelijkberechtiging van de seksen. UNIFEM werkt vooral in drie belangrijke programmagebieden: versterking van de economische capaciteiten van vrouwen als ondernemers en producenten; vergroting van de deelname van vrouwen aan bestuur, leiderschap en besluitvorming, en de bevordering van de mensenrechten van vrouwen voor een rechtvaardiger ontwikkeling. Het Internationaal Onderzoeks- en Opleidingsinstituut voor de Bevordering van de Vrouw (INSTRAW) is belast met onderzoeks- en opleidingsactiviteiten die met gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologie de vooruitgang van vrouwen en hun toegang tot de informatiemaatschappij van de 21ste eeuw ondersteunen. Bevordering van de rechten van het kind Elk jaar sterven 11 miljoen kinderen voor hun vijfde verjaardag en raken tientallen miljoenen kinderen fysiek of mentaal gehandicapt bij gebrek aan de essentiële benodigdheden om te overleven en te groeien. Veel kinderen sterven aan te voorkomen of gemakkelijk te behandelen ziekten, andere aan de vreselijke gevolgen van armoede, onwetendheid, discriminatie en geweld. Al deze sterfgevallen zijn een vreselijk verlies voor gezinnen, gemeenschappen, landen en de wereld. Ook na hun kinderjaren hebben jongeren nog steeds te maken met krachten die hun leven en welzijn bedreigen. Ze zijn kwetsbaarder omdat hun rechten, met inbegrip van het recht op onderwijs, medezeggenschap en bescherming tegen kwaad, hun vaak worden ontzegd. Het Internationaal Kindernoodfonds van de Verenigde Naties (UNICEF) beschermt de rechten van het kind. Het Fonds pleit voor universele ratificatie en volledige tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. UNICEF streeft ernaar kinderen een zo goed mogelijke start in het leven te geven. Het Fonds werkt samen met regeringen, andere VNorganen en NGO’s om alle kinderen onderwijs, voeding en bescherming te bieden en gezond te doen opgroeien. In 158 landen en regio’s legt UNICEF bij haar activiteiten de nadruk op duurzame en goedkope programma’s en moedigt het Fonds gemeenschappen aan tot actieve deelname. [inzet blz. 193] Speciale zitting voor kinderen Van 8 tot 10 mei 2002 hebben meer dan 7000 mensen deelgenomen aan de belangrijkste internationale conferentie voor kinderen in meer dan tien jaar: de speciale zitting van de Algemene Vergadering voor kinderen. De Vergadering kwam bijeen om de vooruitgang sinds de Wereldtop voor kinderen van 1990 te evalueren en de internationale beloften in de strijd voor de rechten van het kind nieuw leven in te blazen. De zitting, de eerste die exclusief gewijd was aan kinderen en waaraan ook kinderen als officiële vertegenwoordigers deelnamen, was een mijlpaal in de geschiedenis van de VN. De speciale zitting heeft geleid tot de officiële aanvaarding door zo’n 180 landen van het slotdocument A World Fit for Children (Een wereld geschikt voor kinderen). De nieuwe agenda voor kinderen, die mede door hun toedoen tot stand kwam, omvat 21 specifieke oogmerken en streefdoelen voor het volgende decennium. Dit document is het resultaat van meer dan twee jaar streven naar consensus en vervat de beloften van de internationale gemeenschap om de situatie van kinderen en jongeren te verbeteren. A World Fit for Children stelt vier prioriteiten: Het bevorderen van een gezond leven; Kwaliteitsonderwijs voor iedereen; Bescherming van kinderen tegen mishandeling, uitbuiting en geweld; De strijd tegen HIV/aids. De verklaring verwoordt de intentie van wereldleiders om de agenda van de Wereldtop voor kinderen van 1990 te voltooien en andere oogmerken en doelen, met name de doelen van de Millenniumverklaring, te bereiken. Verder herbevestigt de verklaring de verplichting van leiders om de rechten van elk kind te bevorderen en te beschermen, en de juridische normen van het Verdrag van de rechten van het kind en de facultatieve protocollen daarbij te erkennen. Met een 10 punten tellende oproep die de basis vormde voor de UNICEFcampagne ‘Zeg ja voor kinderen’ wordt de hele samenleving opgeroepen om samen te werken en een wereld te scheppen die geschikt is voor kinderen. Het actieplan wil drie essentiële punten realiseren: de best mogelijke start in het leven voor kinderen, toegang tot kwalitatief goed onderwijs, met inbegrip van gratis en verplicht basisonderwijs, en ruime kansen voor kinderen en jongeren om hun individuele talenten te ontplooien. Er wordt krachtig opgeroepen tot steun aan gezinnen, het uitbannen van discriminatie en het verlichten van armoede. Het plan richt zich tot een breed spectrum van deelnemers en partners die allen een sleutelrol zullen vervullen: de kinderen zelf, ouders, gezinnen en andere zorgverleners; lokale autoriteiten; parlementsleden; NGO’s; het bedrijfsleven; religieuze, spirituele, culturele en autochtone leiders; de massamedia; regionale en internationale organisaties en mensen die met kinderen werken. Om deze oogmerken en streefdoelen te bereiken, roept A World Fit for Children op tot het vrijmaken en toekennen van nieuwe middelen op nationaal en internationaal niveau. De verklaring steunt de ontwikkeling van lokale partnerschappen en het streven naar internationale streefdoelen en acties zoals het aanwenden van 0,7 procent van het BNP van industrielanden voor officiële ontwikkelingshulp (ODA). Tevens steunt de verklaring de 20/20-formule: een pact tussen ontwikkelings- en industrielanden dat ontwikkelingslanden en donorlanden oproept om resp. minstens 20 procent van hun begroting en 20 procent van hun officiële ontwikkelingssteun (ODA) aan te wenden voor sociale basisvoorzieningen. [einde inzet] UNICEF’s huidige prioriteiten zijn de ontwikkeling van heel jonge kinderen, onderwijs voor meisjes, inenting, de strijd tegen HIV/aids en het beschermen van kinderen tegen geweld, mishandeling, uitbuiting en discriminatie. Deze doelen stemmen overeen met de Millennium Ontwikkelingsdoelen en de doelen vervat in A World Fit for Children, de slotverklaring van de speciale zitting van de Algemene Vergadering voor kinderen in 2002. UNICEF is betrokken bij alle facetten van de gezondheid van kinderen, van voor de geboorte tot jonge volwassenheid. Het Fonds zorgt ervoor dat zwangere vrouwen toegang hebben tot goede zorg voor en tijdens de bevalling, dat gezinnen beter in staat zijn kinderziekten thuis op te vangen en biedt gemeenschappen steun bij het uitbouwen van de best mogelijke gezondheidszorg. UNICEF probeert het risico op HIV/aids bij jongeren te verlagen door hen informatie te geven die hen tegen het virus moet behoeden. Het Fonds spant zich in het bijzonder in om aidswezen dezelfde zorg te bieden als hun leeftijdgenoten en helpt vrouwen en kinderen met aids waardig te leven. UNICEF is wereldwijd ook betrokken bij inentingscampagnes – van de aankoop en verdeling van vaccins tot het veilig inenten. Meer dan 100 miljoen kinderen zijn nu ingeënt tegen de meest voorkomende ziekten, een programma dat jaarlijks 2,5 miljoen levens redt. UNICEF koopt 65 procent van alle vaccins in de wereld en is de belangrijkste verstrekker van vaccins aan ontwikkelingslanden. Ter ondersteuning van de vele verschillende onderwijsinitiatieven voor kinderen van alle leeftijden – van kleuter tot jonge volwassene – zorgt UNICEF voor leerkrachten, de registratie van kinderen, schoolgebouwen en het opstellen van curricula waarbij onderwijssystemen vaak van nul weer worden opgebouwd. Het Fonds zorgt ervoor dat kinderen de kans krijgen om te spelen en te leren, ook in conflictperiodes, omdat sport en recreatie even belangrijk zijn voor de ontwikkeling van kinderen. UNICEF streeft er ook naar alle kinderen bij hun geboorte te registreren om toegang te krijgen tot gezondheidszorg en onderwijs. Het Fonds moedigt gezonde voeding voor zwangere moeders aan en borstvoeding na de geboorte. Het verbetert de water- en gezondheidsvoorzieningen in kleuterscholen en kinderdagverblijven. Het VN-Kinderfonds helpt bij het creëren van een beschermende omgeving voor jongeren. Het stimuleert wetgeving die kinderarbeid uitbant en genitale verminking van vrouwen veroordeelt en werpt zich in de strijd om seksuele en economische uitbuiting van kinderen uit te bannen. UNICEF organiseert campagnes die waarschuwen voor de gevaren van landmijnen en helpt bij de demobilisatie van kindsoldaten. Daarnaast helpt het Fonds ook bij het herenigen van ouders die in tijden van oorlog van hun kinderen gescheiden zijn geraakt en zorgt het dat wezen zorg en bescherming krijgen. UNICEF lanceerde het idee van de zogeheten ‘rustdagen’ waarbij strijdende partijen een bestand respecteren om UNICEF de kans te bieden om alle kinderen in te enten. Sociale integratie De VN heeft verschillende groepen aangemerkt die speciale aandacht verdienen: jeugd, ouderen, andersvaliden, minderheden en inheemse volkeren. De Algemene Vergadering, ECOSOC en de Commissie voor Sociale Ontwikkeling buigen zich over hun problemen. Het Departement voor Sociale en Economische Aangelegenheden van de VN voert specifieke programma’s voor deze groepen. De Verenigde Naties speelt een doorslaggevende rol bij het omschrijven en verdedigen van de mensenrechten van kwetsbare groepen (zie ook hoofdstuk 4). De VN werkt mee aan de formulering van internationale normen en aanbevelingen voor inspanningen ten behoeve van deze sociale groepen. De VN wil de aandacht richten op hun problemen via onderzoek en informatievergaring, en het uitroepen van speciale jaren en decennia ter bevordering van de internationale samenwerking. Gezinnen Gezinnen zijn basiseenheden in de samenleving en hebben de laatste vijftig jaar belangrijke veranderingen ondergaan die het gevolg zijn van vele veranderingen (kleinere gezinnen, later trouwen en kinderen krijgen, groeiend aantal echtscheidingen en eenoudergezinnen, globale migratietrends, vergrijzing, de verspreiding van HIV/aids, globalisering). Deze dynamische sociale veranderingen hebben een belangrijke invloed op de mogelijkheden van gezinnen om sociale functies te vervullen zoals de opvoeding van kinderen en de zorg voor de jongste en oudste familieleden. De Algemene Vergadering heeft 1994 uitgeroepen tot Internationaal Jaar van het Gezin, met als thema ‘Het gezin: hulpmiddelen en verantwoordelijkheden in een veranderende wereld’. Zo ging het gezin deel uitmaken van de mondiale ontwikkelingsdialoog. Het Jaar zorgde ervoor dat regeringen nationale beleidsplannen voor het gezin opstelden, ministeries voor familiezaken in het leven riepen en familiegerichte wetten aannamen. In 1994 heeft de Algemene Vergadering in New York ook nog een Internationale conferentie over het gezin belegd. De twee belangrijkste doelstellingen van het VN-programma voor het gezin zijn het versterken van gezinsgerelateerde elementen van ontwikkelingsbeleid en –programma’s, en ook maakt het zich sterk voor een geslaagde viering in 2004 van de tiende verjaardag van het Internationaal Jaar van het Gezin op alle niveaus. Het programma richt zich op vijf gebieden: technologie en de invloed daarvan op het gezin; indicatoren en statistieken over gezinswelzijn; initiatieven om te komen tot een degelijk gezinsbeleid; de rol van de ouders en steunmechanismen binnen het gezin; en HIV/aids en het effect daarvan op gezinnen. De Verenigde Naties moedigt ook de internationale viering van de Internationale dag voor gezinnen op 15 mei aan. De Algemene Vergadering riep deze dag uit in 1993 en wil met dit initiatief het begrip vergroten voor gezinsgerelateerde kwesties en adequate initiatieven stimuleren. Jongeren De Algemene Vergadering heeft tal van resoluties en campagnes voor de jeugd goedgekeurd en het Secretariaat houdt nauwlettend toezicht op daaraan gekoppelde programma’s en informatiecampagnes: In 1965 aanvaardt de Algemene Vergadering de Verklaring over het verbreiden onder jongeren van de idealen vrede, wederzijds respect en begrip tussen volkeren en benadrukt zo de rol van de jeugd in onze huidige samenleving. Twee decennia later besluit de Algemene Vergadering 1985 uit te roepen tot Internationaal Jongerenjaar en aanvaardt ze richtlijnen voor nieuwe plannen evenals een wereldwijde, langetermijnstrategie voor jeugdwerk. De VN is actief betrokken bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen door onder meer regeringen te helpen bij de ontwikkeling van een geïntegreerd jeugdbeleid en gerelateerde programma’s. In 1995 aanvaardt de Algemene Vergadering een Universeel actieprogramma voor jongeren tot het jaar 2000 en daarna – een internationale strategie gericht op de problemen van jonge mensen en hun integratie in de samenleving. De Vergadering roept in dat jaar ook om op regelmatige tijdstippen onder auspiciën van de VN een Wereldconferentie te beleggen voor ministers verantwoordelijk voor jeugdbeleid. De eerste zitting (Lissabon, 1998) leidt tot aanvaarding van de Verklaring van Lissabon over de jeugd en tot richtlijnen voor nationale, regionale en universele initiatieven. Op initiatief van de Algemene Vergadering is een VN-Wereldjongerenforum tot op heden al vier keer samengekomen om gezamenlijke initiatieven rond jongeren te stimuleren. Het forum legt zich toe op het verbeteren van de communicatiekanalen tussen NGO’s voor jongeren en de VN-organen die zich inspannen voor de jeugd, en op het stimuleren van initiatieven rond jongeren binnen het conglomeraat van NGO’s en VN-instellingen. Het Jeugdfonds van de VN steunt projecten waarbij jongeren worden betrokken en stelt subsidies ter beschikking van regeringen en NGO’s om vernieuwende initiatieven gericht op de jeugd te stimuleren. Verschillende VN-fora houden zich ook bezig met de sociale en economische impact van de globalisering op jongeren, met speciale aandacht voor de effecten daarvan op beleidsgebied. In de Millenniumverklaring hebben staatshoofden en regeringsleiders beloofd ‘strategieën te ontwikkelen en uit te voeren die jonge mensen in alle landen een reële kans bieden op het vinden van volwaardig en productief werk’. Op verzoek van de Secretaris-Generaal is in 2001 een ‘Netwerk voor werkgelegenheid voor jongeren’ opgericht, een gezamenlijk initiatief van de VN, ILO en de Wereldbank. Een panel van twaalf prominenten treedt op als een permanent adviesorgaan en doet aanbevelingen om de tijdens de Top gedanen toezeggingen ter vertalen in concrete actie. (zie www.ilo.org/public/english/employment/strat/yen/index.htm) voor meer informatie). Ouderen Ramingen voorspellen dat het aantal mensen van 60 jaar en ouder in de wereld tussen 2000 en 2050 ruimschoots zal verdubbelen – van 10 tot 22 procent. Ten gevolge van deze historische demografische verschuiving – van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers – zal de wereldbevolking voor het eerst in de geschiedenis uit evenveel kinderen (van 0 tot 14 jaar) als ouderen bestaan. In veel industrielanden zijn er nu meer ouderen dan kinderen en zijn de geboortecijfers onder het vervangingsniveau gedaald. In 2050 zal in sommige landen het aantal ouderen meer dan het dubbele van het aantal kinderen bedragen. In ontwikkelingslanden raamt men dat het aantal ouderen tegen 2050 van 8 naar 21 procent zal stijgen, terwijl het aantal kinderen zal dalen van 33 tot 20 procent. Nog belangrijker is de snelheid waarmee de vergrijzing zich voltrekt en het gegeven dat in minder dan dertig jaar drie vierde van het aantal ouderen ter wereld in ontwikkelingslanden zal leven. Verder zal, ondanks de groeiende verstedelijking, de meerderheid van de ouderen in de ontwikkelingslanden op het platteland leven. De wereld beseft stilaan dat het nodig is het gegeven van de toenemende vergrijzing van de wereldbevolking te gaan meewegen in de bredere context van ontwikkeling. Ouderenbeleid moet worden geformuleerd met het oog op de ‘verruimde levensloop’ en vanuit een breed maatschappelijk perspectief, met aandacht voor recente mondiale initiatieven en de leidende beginselen die op belangrijke VN-conferenties naar voren zijn gekomen. Het is belangrijk dat ouderen kunnen bijdragen aan ontwikkeling. Het gegeven dat zij iets kunnen doen om hun eigen lot en dat van hun gemeenschap te verbeteren, moet worden verweven in beleidsstrategieën en programma’s op alle niveaus. Als reactie op de gestage vergrijzing van de wereldbevolking heeft de VN verschillende initiatieven genomen: De Wereldconferentie inzake veroudering (Wenen, 1982) aanvaardde het Internationale actieplan voor ouderen. Het plan bevat aanbevelingen betreffende o.a. werkgelegenheid en inkomenszekerheid, gezondheid en voeding, huisvesting, onderwijs en sociaal welzijn. De VN-beginselen inzake oudere personen, in 1991 door de Algemene Vergadering aangenomen, vormen een universeel normenpakket met betrekking tot de status van ouderen. Ze behandelen vijf thema’s: zelfstandigheid, participatie, zorg, zelfontplooiing en waardigheid. In 1992 – tien jaar na de goedkeuring van het Actieplan – heeft de Algemene Vergadering een internationale conferentie georganiseerd over ouder worden. Deze conferentie heeft de Proclamatie inzake vergrijzing aangenomen waarin verdere initiatieven rond vergrijzing zijn neergelegd. Ook is bij deze gelegenheid 1999 uitgeroepen tot Internationaal Ouderenjaar. In 1999 kwam de Algemene Vergadering bijeen om het Internationale Jaar te bespreken: 64 landen spraken de Vergadering toe en betuigden hun steun voor de doelen van het Jaar en het thema ‘Op weg naar een samenleving voor alle leeftijden’. De tweede Wereldconferentie inzake veroudering in Madrid in 2002 heeft zich toegelegd op het uitwerken van een international beleid voor vergrijzing voor de 21ste eeuw. De conferentie keurde een nieuw actieplan goed waarbij lidstaten beloven op alle niveaus actie te ondernemen. De prioriteit gaat daarbij uit naar drie specifieke gebieden: ‘ouderen en ontwikkeling’, ‘betere gezondheid en meer welzijn op oudere leeftijd’ en ‘instaan voor het bestaan van omgevingen die kansen en steun bieden’. Inheemse kwesties Wereldwijd maken meer dan 370 miljoen mensen deel uit van inheemse, ‘oorspronkelijke’ volken en velen van hen leven in armoede. Zij kennen de kortste levensverwachting, de hoogste kindersterfte, de laagste aantallen van kinderen die onderwijs volgen en afstuderen, en de hoogste werkeloosheid. Ze leven meestal in overvolle, slechte huizen en kampen met omgevingsgebonden gezondheidsproblemen. Bijgevolg zijn ze oververtegenwoordigd in gevangenissen en scoren ze hoog in de armoedestatistieken. Aan het einde van de jaren tachtig begonnen de gesprekken over de oprichting van een permanent invloedrijk orgaan dat zich, met medewerking van deze volken moest buigen over mondiale inheemse kwesties. In juli 2000 richtte de Economische en Sociale Raad daarom het Permanent forum voor inheemse vraagstukken op om zich te buigen over inheemse problemen met betrekking tot economische en sociale ontwikkeling, cultuur, onderwijs, gezondheid en mensenrechten. Het Forum kreeg de opdracht advies te geven en aanbevelingen te doen aan ECOSOC en via deze instantie ook aan andere VN-fondsen, programma’s en -agentschappen. Het Forum moet meer aandacht vragen voor deze problematiek, de integratie en coördinatie bevorderen van VN-activiteiten in dit verband en informatie over inheemse volken opstellen en verspreiden. Het Forum stelt hoge verwachtingen. Samen met de inheemse volken ijvert het voor gerichte aanbevelingen die blijk geven van politieke wijsheid en resulteren in katalytisch beleid in de praktijk. Het VN-systeem wordt gevraagd systematisch met het Forum samen te werken en met zijn input en aanbevelingen, mee te werken aan het verbeteren van de levensomstandigheden van deze mensen. Hoe inheemse kwesties een rol kunnen spelen bij het realiseren van de ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe millennium, is ook een punt van aandacht. In veel landen zal de aandacht voor de inheemse gemeenschappen in belangrijke mate helpen het streefdoel te bereiken om extreme armoede tegen 2015 te halveren . Het Vaste forum voor inheemse kwesties telt 16 leden – acht van hen genomineerd door lidstaten en verkozen door de ECOSOC en acht genomineerd na regionale overleg binnen de inheemse gemeenschappen zelf en benoemd door de voorzitter van de Raad. Het secretariaat van het Permanent forum heeft begin van 2003 zijn werkzaamheden aangevangen binnen het Departement van Economische en Sociale Zaken van de VN. In samenwerking met een interagentschappelijke steungroep die bestaat uit VN-agentschappen, -fondsen en programma’s, legt het secretariaat zich toe op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het Forum. In mei 2003 hield het Forum voor de tweede maal zitting. Er waren 1000 deelnemers. (zie www.un.org/esa/socdev/pfii). Andersvaliden Andersvaliden nemen vaak niet deel aan de samenleving. Er is sprake van discriminatie op verschillende niveaus, gaande van het ontzeggen van onderwijs tot meer subtiele vormen zoals segregatie en isolering door het instellen van fysieke en sociale barrières. Ook de samenleving lijdt hieronder, omdat de verwaarlozing van het potentieel van mensen met een handicap de mensheid verarmt. Om het begrip invaliditeit te veranderen is er een verandering van waarden nodig en een beter begrip op alle niveaus van de samenleving. Al van begin af aan zet de VN zich in voor een verbetering van de status van andersvaliden en van hun levensomstandigheden. De bekommernis om het welzijn en de rechten van andersvaliden is vervat in de principes voor de oprichting van de VN, die immers uitgaan van de rechten en fundamentele vrijheden van de mens en van de gelijkwaardigheid van alle mensen. In de jaren zeventig kreeg het concept mensenrechten voor andersvaliden meer internationale draagwijdte. Met de aanvaarding van de Verklaring over de rechten van mentaal gehandicapten (1971) en de Verklaring over de rechten van invaliden (1975) bepaalde de Algemene Vergadering dat deze mensen recht hebben op gelijke behandeling en op voorzieningen die hun sociale integratie bevorderen. Het Internationaal Jaar voor Mindervaliden (1981) leidde tot de goedkeuring door de Algemene Vergadering van het Wereldactieprogramma voor mindervaliden, een beleidskader voor het bevorderen van de rechten van andersvaliden. Het Programma omschrijft twee doelstellingen voor internationale samenwerking: gelijke kansen en volledige deelname van andersvaliden aan het sociale leven en aan ontwikkeling. Een belangrijk gevolg van het Decennium van de VN voor mindervaliden (1983-1992) was de goedkeuring door de Algemene Vergadering in 1993 van de Standaardregels inzake gelijke kansen voor mensen met een handicap. Deze regels zijn een beleidsinstrument en vormen de basis voor technische en economische samenwerking. Recent heeft de Algemene Vergadering zijn belofte hernieuwd om doeltreffende beleidslijnen en programma’s goed te keuren en te implementeren voor mensen met een handicap, met aandacht voor toegankelijkheid, werkgelegenheid, duurzame inkomens, sociale voorzieningen en sociale vangnetten. In 2001 installeerde de Vergadering een ad hoc-commissie die zich moest buigen over voorstellen voor een uitgebreid internationaal verdrag om de rechten en waardigheid van mensen met een handicap te bevorderen en beschermen. In juni 2004 begon deze commissie aan onderhandelingen over een ontwerpverdrag op basis van een tekst opgesteld door haar werkgroep. Steeds meer informatie wijst op de noodzaak om problemen met andersvaliden aan te pakken in de context van de bredere nationale ontwikkeling en binnen het bredere kader van de mensenrechten. Samen met regeringen, NGO’s, academische instellingen en het bedrijfsleven probeert de VN internationale middelen te mobiliseren, het bewustzijn te vergroten en te werken aan de opbouw van kennis en kunde om deze vraagstukken te benaderen vanuit het brede perspectief van de mensenrechten. Internationale actie voor mensen met een handicap spitst zich meer en meer toe op dienstverlening, het opbouwen van nationale vaardigheden op het vlak van informatieverschaffing en op institutionele mechanismen voor een gelijkekansenbeleid. De VN blijft zich inspannen om landen beter in staat te stellen mensen met een handicap een nadrukkelijker plaats te geven in het algehele ontwikkelingsbeleid en bij activiteiten rond mensenrechten (zie ook www.un.org/esa/socdev/enable). Een asociale samenleving: misdaad, drugs en terrorisme Grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, illegale drugshandel en terrorisme zijn uitgegroeid tot sociale, politieke en economische krachten die de toekomst van landen en regio’s kunnen beïnvloeden. Grootschalige omkoping van ambtenaren, de groei van ‘misdaadmultinationals’ en mensensmokkel zijn de meest recente trends. Daarnaast vormt terrorisme als middel om kleine en grote gemeenschappen te intimideren en economische ontwikkeling te saboteren een belangrijke dreiging die via doeltreffende internationale samenwerking moet worden aangepakt. De VN neemt deze bedreigingen van degelijk openbaar bestuur, sociale rechtvaardigheid en gerechtigheid voor alle burgers hoogst ernstig en werkt aandachtig aan een universele respons. Het in Wenen zetelende Bureau van de VN voor Drugs en Criminaliteit (UNODC) coördineert de internationale inspanningen voor de bestrijding van de handel in narcotica en drugsmisbruik, georganiseerde misdaad en internationaal terrorisme – volgens de SecretarisGeneraal de meest ‘onmaatschappelijke’ elementen in deze maatschappij. Het Bureau omvat een misdaadprogramma – dat zich ook bezighoudt met terrorisme en terrorismepreventie – en een drugsprogramma. Controle op drugs Wereldwijd zijn er meer dan 200 miljoen drugsverslaafden. Drugsmisbruik leidt tot inkomensverlies, torenhoge kosten voor de gezondheidszorg, gebroken gezinnen en aftakelende gemeenschappen. Daarnaast leidt drugsgebruik via injectienaalden op veel plaatsen in de wereld ook tot snelle verspreiding van aids/HIV en hepatitis. Er bestaat een rechtstreeks verband tussen drugs en de stijging van misdaad en geweld. Drugskartels ondermijnen het gezag van regeringen en corrumperen bonafide ondernemingen. Met de opbrengsten uit de drugshandel wordt een aantal van de meest gewelddadige gewapende conflicten gefinancierd. De financiële tol is onthutsend hoog. Enorme bedragen worden besteed aan de versteviging van politie en justitie, en aan afkick- en reïntegratieprogramma’s. Ook de sociale tol is schrijnend hoog: geweld op straat, oorlogen tussen straatbendes, angst, het verval van steden en geruïneerde levens. De VN houdt zich op tal van niveaus bezig met het wereldomvattende drugsprobleem. De Commissie voor verdovende middelen is een functionele commissie van de ECOSOC en het belangrijkste intergouvernementele orgaan voor beleidsvorming en coördinatie inzake de internationale drugsbestrijding. De commissie telt 53 lidstaten, volgt nauwgezet de internationale drugssituatie en illegale handel, en doet aanbevelingen voor maatregelen om de internationale controle op drugs te verscherpen. De commissie houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van internationale drugsverdragen en van richtlijnen en maatregelen die door de Algemene Vergadering zijn aangenomen. De Commissie telt vijf suborganen die de samenwerking en coördinatie op regionaal niveau bevorderen in Afrika, Azië en het Stille Zuidzeegebied, Europa, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en in het Nabije en Midden-Oosten. De Internationale controleraad voor verdovende middelen (INCB) bestaat uit 13 leden en is een onafhankelijk, min of meer gerechtelijk orgaan dat toezicht houdt op de implementatie door regeringen van verdragen inzake drugscontrole en op dit vlak ook steun verleent. De Raad wil ervoor zorgen dat narcotica beschikbaar blijven voor medische en wetenschappelijke doeleinden, en niet in het illegale circuit terechtkomen. De Raad stelt ook limieten voor de hoeveelheid verdovende middelen die landen nodig hebben voor medische en wetenschappelijke doelen. Voorts organiseert INCB ook onderzoeksmissies en technische bezoeken aan landen die kampen met drugsproblemen. Diverse onder auspiciën van de VN tot stand gekomen verdragen verplichten regeringen toe te zien op de productie en verspreiding van verdovende en psychotrope middelen, om drugsmisbruik en de illegale narcoticahandel te bestrijden, en om aan internationale instellingen verslag uit te brengen over gevoerde actie. Deze verdragen zijn: het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen (1961) dat de productie, verspreiding, het bezit, gebruik en het verhandelen van verdovende middelen beoogt te beperken tot medische en wetenschappelijke doeleinden en staten verplicht speciale maatregelen te treffen voor bepaalde drugs zoals heroïne. Het Protocol van 1972 bij het verdrag vraagt aandacht voor de behandeling en reïntegratie van verslaafden; het Verdrag over psychotrope stoffen (1971) dat voorziet in een systeem voor internationaal toezicht op psychotrope stoffen. Dit systeem reageert op de veranderingen en uitbreiding van het drugsspectrum en voorziet in controleprocedures voor een aantal synthetische drugs; het Verdrag tegen de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (1988) dat voorziet in uitgebreide maatregelen tegen drugshandel, met inbegrip van het witwassen van geld en het onttrekken van basischemicaliën aan het bonafide circuit. Dit verdrag is het belangrijkste raamwerk voor de internationale samenwerking in de strijd tegen de drugshandel en beoogt het opsporen, bevriezen en confisqueren van winsten en eigendommen verworven uit drugssmokkel, de uitlevering van drugshandelaren en de overdracht van processtukken in strafzaken. Krachtens het verdrag verbinden de leden zich ertoe de vraag naar drugs uit te roeien of te beperken. Met het drugscontroleprogramma stuurt UNODC alle VN-activiteiten aan inzake het toezicht op verdovende middelen. Het helpt ontwikkelingen te voorkomen die de productie, handel en misbruik in de hand kunnen werken. In dat verband steunt het regeringen bij het opzetten van structuren en strategieën voor het toezicht op drugs, verleent het technische steun rond drugsbeheersing; bevordert het de implementatie van de drugsverdragen en treedt het op als mondiaal platform voor kennis- en informatieoverdracht. De aanpak van UNODC van de wereldwijde drugsproblematiek is heel divers. Lokale programma’s voor drugspreventie, behandeling en reïntegratie worden uitgevoerd in samenwerking met NGO’s en maatschappelijke organisaties. Alternatieve ontwikkelingssteun biedt nieuwe economische mogelijkheden aan boeren die economisch afhankelijk zijn van het verbouwen van illegale gewassen die zouden moeten verdwijnen. Betere opleiding en technologische middelen in de strijd tegen drugs maken de opsporing en vervolging doeltreffender en steun aan bedrijven en NGO’s bij het creëren van programma’s moet de vraag naar verdovende middelen beperken. Bijvoorbeeld: Het Mondiaal programma voor toezicht op de teelt van illegale gewassen in Afghanistan, Laos, Myanmar, Colombia en Peru probeert met een combinatie van satellietwaarnemingen, inspecties vanuit de lucht en waarnemingen ‘in het veld’ landen een uitgebreid beeld te geven van teeltgebieden en nieuwe trends. Het Mondiaal evaluatieprogramma geeft nauwkeurige en actuele statistieken over het illegale drugsgebruik in de wereld. Een accuraat beeld van het drugsmisbruik is essentieel bij het zoeken naar de beste strategieën voor preventie, behandeling en reïntegratie. Het Programma voor juridische ondersteuning helpt landen bij de tenuitvoerlegging van de antidrugsverdragen met het opstellen van wetsontwerpen en de opleiding van justitiële ambtenaren. Meer dan 1700 mensen kregen inmiddels een specifieke juridische training, terwijl ruim 140 landen juridische bijstand ontvingen. Op de speciale zitting van de Algemene Vergadering in 1988, gewijd aan de internationale drugsproblematiek, beloofden regeringen samen te werken en strategieën op elkaar af te stemmen, en de procedures te versterken die zich richten op het inperken van de illegale productie en consumptie. Het gaat hierbij om campagnes om de vraag naar drugs te verminderen; programma’s die ervoor zorgen dat er minder grondstoffen beschikbaar zijn voor de drugsproductie; inspanningen om de juridische samenwerking te verbeteren tussen landen en zo de controle op de handel op te voeren; en versnelde inspanningen om de teelt van illegale gewassen uit te roeien. Misdaadpreventie De misdaad neemt toe in omvang, intensiteit en complexiteit. Criminaliteit bedreigt de veiligheid van burgers over de hele wereld en belemmert de sociale en economische ontwikkeling van landen. Globalisering heeft geleid tot nieuwe vormen van grensoverschrijdende misdaad. Multinationale misdaadsyndicaten hebben hun operaties uitgebreid van de wapen- en drugshandel tot het witwassen van geld. Smokkelaars vervoeren jaarlijks 4 miljoen illegale migranten en verdienen samen zo’n 7 miljard dollar. Het investeringsniveau in corrupte landen ligt vijf procent lager dan in landen die relatief niet corrupt zijn, en deze landen derven zo tot 1 procent economische groei per jaar. De Commissie voor misdaadpreventie en strafrecht telt 40 leden en is een functioneel orgaan van ECOSOC. De commissie formuleert het internationale beleid en coördineert activiteiten op het vlak van misdaadpreventie en strafrecht. UNODC voert met het misdaadprogramma het mandaat uit dat is vastgesteld door de Commissie en is het VN-orgaan dat verantwoordelijk is voor misdaadpreventie, strafrecht en hervorming van de strafwetgeving. De aandacht gaat met name uit naar de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, corruptie, terrorisme en mensensmokkel. De strategie steunt op internationale samenwerking en ondersteuning bij deze inspanningen. Het programma ijvert voor een atmosfeer van onkreukbaarheid en van naleving van de wet, en stimuleert de deelname van maatschappelijke organisaties bij de preventie en bestrijding van misdaad en corruptie. UNODC steunt de ontwikkeling van nieuwe internationale juridische instrumenten ter bestrijding van de internationale misdaad met inbegrip het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de drie protocollen die in september 2003 van kracht werden, en het Verdrag van de VN tegen corruptie dat in 2003 door de Algemene Vergadering werd aangenomen. Het bureau ijvert nu voor ratificatie en biedt landen technische steun bij de uitvoering. UNODC biedt technische steun aan regeringen om hun strafrechtsysteem te moderniseren. In samenwerking met het Interregionaal crimineel en gerechtelijk onderzoeksinstituut van de VN (UNICRI) lanceerde het centrum in 1999 drie programma’s voor de aanpak van belangrijke problemen: het Mondiaal programma tegen corruptie, het Mondiaal programma tegen mensensmokkel en het Mondiaal onderzoek naar georganiseerde misdaad. Het Bureau van de VN voor Drugs en Criminaliteit bevordert en vereenvoudigt de toepassing van de VN-normen voor misdaadpreventie en strafrecht als hoekstenen voor humane en doeltreffende strafrechtsystemen – basisvereisten voor de bestrijding van nationale en internationale misdaad. Meer dan 100 landen hebben hun nationale wetgeving en beleid aangepast conform deze normen en zo de basis gelegd voor de strijd tegen de internationale misdaad, met respect voor de mensenrechten en de behoeften van individuen. UNODC analyseert daarnaast nieuwe trends in misdaad en recht, bouwt databases op, verricht internationale studies en verzamelt en verspreidt informatie. Het onderzoekt ook specifieke behoeften van landen en zorgt voor alerte signaleringsmechanismen, o.m. in verband met het toenemend terrorisme. In oktober 2002 ging het Mondiaal programma tegen terrorisme van start. In het eerste jaar bood het programma meer dan 30 landen praktische juridische ondersteuning in de aanloop naar de ratificering en tenuitvoerlegging van de 12 internationale instrumenten voor de preventie en bestrijding van internationaal terrorisme. Het programma werkt nauw samen met regionale en andere internationale organisaties zoals de OVSE en het IMF, en onderhoudt contact met de Commissie Contraterrorisme die werd opgericht krachtens resolutie 1373 (2001) van de Veiligheidsraad. Het programma coördineert zijn activiteiten met deze commissie en betrekt er indien nodig de commissie bij. Het Mondiaal programma tegen witwaspraktijken steunt regeringen in hun actie tegen criminelen die de opbrengsten uit hun misdadige praktijken witwassen op de internationale financiële markten. Naar schatting gaat het jaarlijks om een bedrag van 500 miljard dollar. In nauwe samenwerking met internationale organisaties die witwaspraktijken bestrijden, voorziet het programma regeringen, en gerechtelijke en financiële inlichtingendiensten van methoden om witwassen tegen te gaan. Ook verschaft het beleidsadviezen aan het bankwezen en steunt het nationale financiële opsporingsautoriteiten. Het Interregionaal crimineel en gerechtelijk onderzoeksinstituut van de VN (UNICRI) treedt op als de interregionale onderzoeksafdeling van UNODC’s misdaadprogramma. Het verricht actiegericht onderzoek naar misdaadpreventie en naar de behandeling van wetsovertreders, en levert door onderzoek en voorlichting een bijdrage tot de formulering van beter beleid rond misdaadpreventie en -beheersing. De Algemene Vergadering heeft beslist elke vijf jaar een VN-congres over misdaadpreventie en de behandeling van wetsovertreders te organiseren, en zo te voorzien in een forum om het beleid in dezen te presenteren en vooruitgang te stimuleren in de strijd tegen de misdaad. Tot de deelnemers behoren criminologen, strafrechtgeleerden, hoge politieambtenaren en deskundigen op het gebied van strafrecht, mensenrechten en reclassering. Het thema van het elfde congres in april 2005 in Bangkok was ‘Samenwerking en respons: strategische allianties in het kader van misdaadpreventie en strafrechtspraak’. Wetenschap, cultuur en communicatie Voor de VN is de samenwerking tussen landen op het gebied van onderwijs, wetenschap, cultuur en communicatie essentieel voor de bevordering van de vrede en ontwikkeling in de wereld. Naast het algemene werk in verband met onderwijs, legt de VN-Organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) zich toe op drie andere gebieden: wetenschap ten dienste van ontwikkeling, culturele ontwikkeling (erfgoed en creativiteit) en communicatie en informatie. Wetenschap UNESCO’s belangrijkste programma, ‘Wetenschappen ten dienste van ontwikkeling’, bevordert de vooruitgang, overdracht en beschikbaarheid van kennis op het vlak van de mensen natuurwetenschappen. De intergouvernementele programma’s van UNESCO omvatten onder meer het programma Mens en biosfeer; een programma van de Intergouvernementele Oceanografische Commissie; het Project voor milieu en ontwikkeling in kustgebieden, het Programma voor het beheer van sociale veranderingen, het Internationale hydrologische programma en het Internationaal programma inzake geologische correlatie. Bovendien probeert UNESCO met onderwijs- en opleidingsprogramma’s te komen tot een betere spreiding van wetenschappers en technologen: van hen bevindt zich momenteel 90 procent in de geïndustrialiseerde wereld. Met het oog op de vorderingen bij het klonen van levende wezens, heeft UNESCO in 1997 de Universele verklaring inzake het menselijke genoom en de mensenrechten goedgekeurd – het eerste internationale document over de ethische aspecten van genetisch onderzoek. De Verklaring formuleert internationale normen op het vlak van genetisch onderzoek bij de mens en de toepassing ervan. Daarbij zoekt de Verklaring naar een verantwoord evenwicht tussen de onderzoeksvrijheid van wetenschappers en de noodzaak om de mensenrechten en de mensheid te vrijwaren van mogelijk misbruik. Op het vlak van de menswetenschappen legt UNESCO zich toe op het bevorderen filosofie en sociaal-wetenschappelijk onderzoek; de verspreiding en bevordering mensenrechten en democratie; de uitbanning van alle vormen van discriminatie; verbeteren van de positie van de vrouw; en het zoeken naar oplossingen voor problemen jongeren, waaronder aids-voorlichting. van van het van Culturele ontwikkeling De culturele activiteiten van UNESCO zijn voornamelijk gericht op het behoud van het culturele erfgoed. Met het Verdrag voor de bescherming van het culturele en natuurlijke werelderfgoed (1972) beloofden 175 staten plechtig te zullen samenwerken voor de bescherming van 730 bijzondere locaties in 125 landen: beschermde steden, monumenten en natuurgebieden die figureren op de Werelderfgoedlijst van bedreigd erfgoed. Een UNESCOverdrag uit 1970 verbiedt de illegale import, export en overdracht van cultureel eigendom, en een verdrag uit 1995 regelt de teruggave van gestolen of illegaal uitgevoerde culturele voorwerpen aan het land van herkomst. UNESCO werkt ook aan een verdrag om ‘onstoffelijk’ erfgoed – mondelinge overleveringen, gewoonten, talen, muziek, dans, rituelen, festiviteiten, traditionele geneeskunde, gastronomie en allerlei traditionele vaardigheden – te bewaren. De organisatie onderzoekt ook de haalbaarheid van een bindend instrument dat de Universele verklaring betreffende culturele diversiteit, aangenomen in november 2001, moet uitbreiden en vervolledigen. UNESCO legt zich ook toe op het stimuleren van de culturele dimensie van ontwikkeling, het aanmoedigen van creëren en creativiteit, het behoud van culturele identiteit en mondelinge overleveringen, en het bevorderen van boeken en lezen. Communicatie en informatie UNESCO profileert zich als de belangrijkste verdediger van persvrijheid en pluralistische, onafhankelijke media. Het belangrijkste UNESCO-programma op dit gebied streeft naar de vrije stroom van informatie en het versterken van de communicatiemogelijkheden van ontwikkelingslanden. Het helpt lidstaten bij het (langs wettelijk weg) democratiseren van hun mediabeleid en het nastreven van redactionele vrijheid in de openbare en particuliere media. Bij inbreuken op de persvrijheid reageert de Directeur-Generaal van UNESCO via diplomatieke kanalen of in een openbare verklaring. UNESCO heeft 3 mei uitgeroepen tot Werelddag voor de persvrijheid. UNESCO biedt training en technisch advies ter versterking van de communicatieinfrastructuur en het menselijke potentieel in ontwikkelingslanden; en steunt nationale en regionale mediaprojecten, vooral via het Internationale programma voor de ontwikkeling van de communicatie. UNESCO helpt ontwikkelingslanden bij het opzetten van eigen informaticasystemen en het toegang krijgen tot internationale informatiestromen om de digitale kloof te dichten. De nadruk ligt daarbij op opleiding en het installeren van computernetwerken om wetenschappelijke en culturele instellingen met elkaar te verbinden en toegang tot internet te verzorgen. Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën die de mogelijkheden om informatie te produceren, te verspreiden en te ontvangen op ongekende wijze vergroten, resulteren in een uitbreiding van het principe van ‘de vrije stroom van ideeën’. UNESCO probeert ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen kunnen profiteren van de mogelijkheden. Daarnaast houdt UNESCO zich ook bezig met de sociale en culturele gevolgen ervan en met het beleid inzake juridische en ethische kwesties rond ‘cyberspace’. Werkgroep informatie- en communicatietechnologie. De Millenniumverklaring belooft ‘ervoor zorg te dragen dat iedereen zijn voordeel zal kunnen doen met nieuwe technologieën – in het bijzonder informatie- en communicatietechnologieën’. Bij de groeiende globalisering kunnen dergelijke technologieën ontwikkeling, economische groei, productiviteit en de armoedebestrijding versnellen. Om dit te realiseren heeft de Secretaris-Generaal in november 2001 de Werkgroep informatieen communicatietechnologie in het leven geroepen met het mandaat om bewustzijn, faciliterend beleid en innovatieve modellen op technologisch en bedrijfsmatig niveau te bevorderen, en om tegelijkertijd te werken aan samenwerkingsverbanden tussen overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties die bijdragen tot het realiseren van de ontwikkelingsdoelen door middel van het alom verspreide gebruik van ICT. Deze Werkgroep is een mondiaal platform dat ICT binnen het bereik van iedereen – en niet alleen van een bevoorrechte minderheid – wil brengen. Het is geen operationele of geldverstrekkende eenheid, maar treedt op als katalysator, als instigator van strategische koersbepaling en samenhangende beleidsvorming, en als pleitbezorger voor het gemeenschappelijk doel van een mondiale ontwikkelingsagenda op basis van ICT. De Werkgroep heeft werkgroepen opgezet die zich bezighouden met verschillende thema’s rond ICT en ontwikkeling: de rol van ICT in beleid en bestuur; nationale en regionale ‘estrategieën’, de ontwikkeling van personele middelen en vaardigheden; goedkope internettoegang; en ondernemerschap. Ook heeft de Werkgroep regionale knooppunten opgezet voor Afrika, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, Azië, de Arabische staten, Europa en Centraal-Azië. Deze verschaffen op de regio’s toegespitste ondersteuning en bevorderen samenwerking tussen bestaande initiatieven op regionaal niveau. Het dichten van de digitale kloof vereist inspanningen in zowel de publieke als de private sector op mondiaal, regionaal en lokaal niveau. De grote uitdaging voor de Werkgroep bestaat erin de ‘nieuwe economie’ op de lange termijn en voor de hele wereld productief en duurzaam te maken, en tegemoet te komen aan de behoeften en eisen van iedereen. Duurzame ontwikkeling In de eerste decennia van het bestaan van de VN verschenen er maar zelden milieuproblemen op de internationale agenda. Het werk van de organisatie richtte zich met name op de ontginning en het gebruik van natuurlijke rijkdommen en op garanties dat met name de ontwikkelingslanden zelf de controle zouden houden over hun eigen natuurlijke rijkdommen. In de jaren zestig is een aantal verdragen gesloten over de vervuiling van de zee, in het bijzonder door olie. Maar sindsdien baart het stijgende aantal gevallen van milieuvervuiling op mondiale schaal de internationale gemeenschap grote zorg ten aanzien van de gevolgen van die ontwikkeling op het wereldmilieu en op het menselijk welzijn. De VN speelt een belangrijke rol bij het definiëren van milieuproblemen en bij het bevorderen van het concept ‘duurzame ontwikkeling’. De relatie tussen economische ontwikkeling en de teloorgang van het milieu kwam op de VNConferentie inzake het menselijke leefmilieu (Stockholm, 1972) voor het eerst op de internationale agenda. Na de conferentie besloten regeringen tot de oprichting van het Milieuprogramma van de VN (UNEP) dat nog steeds ’s werelds belangrijkste milieuorganisatie is. In 1973 werd het Soedan-Sahel Agentschap van de VN (UNSO) opgericht om de inspanningen te coördineren waarmee men woestijnvorming in West-Afrika een halt poogt toe te roepen. Maar er werd niet veel werk gemaakt van de behandeling van milieukwesties in de nationale economische planning en besluitvorming. Over het algemeen is het milieu er verder op achteruitgegaan en problemen als de opwarming van de planeet, het gat in de ozonlaag en watervervuiling zijn in ernst toegenomen. Ook de vernietiging van natuurlijke rijkdommen loopt in een hoog tempo op. In de jaren tachtig werden tussen lidstaten belangrijke onderhandelingen gevoerd over milieukwesties, die onder meer hebben geleid tot verdragen over de bescherming van de ozonlaag en het beheer van giftige afvalstoffen. De Wereldcommissie voor milieu en ontwikkeling (in 1983 opgericht door de Algemene Vergadering) slaagde erin de wereld opnieuw bewust te maken van de dringende noodzaak van een nieuw concept van ontwikkeling die het economische welzijn van huidige en toekomstige generaties waarborgt en daarbij de natuurlijk hulpbronnen waarvan alle ontwikkeling afhankelijk is, beschermt. Het rapport dat de Commissie de Algemene Vergadering in 1987 heeft voorgelegd, introduceerde het nieuwe concept duurzame ontwikkeling als een alternatief voor een ontwikkeling die louter uitgaat van ongelimiteerde economische groei. [inzet blz. 207] Conferenties over duurzame ontwikkeling Op de VN-Conferentie over Milieu en Ontwikkeling (Rio de Janeiro, 1992), beter bekend geworden als de ‘Milieutop’ of Earth Summit, concludeerden wereldleiders dat de bescherming van het milieu en sociale en economische ontwikkeling fundamenteel waren voor duurzame ontwikkeling op basis van de ‘Principes van Rio’. Om deze duurzame ontwikkeling te realiseren, hebben zij toen het wereldomspannende programma Agenda 21 goedgekeurd. Met Agenda 21 hebben regeringen een minutieuze blauwdruk geschreven voor actie die de wereld uit het huidige, niet-duurzame model van economische groei moet halen en die tot activiteiten moet leiden die het milieu beschermen en de natuurlijke rijkdommen – waarvan groei en ontwikkeling afhankelijk zijn – vernieuwen. Het actieprogramma doet ook aanbevelingen om de rol van belangrijke groepen te versterken – vrouwen, vakbonden, boeren, kinderen en jongeren, inheemse volken, de wetenschappelijke gemeenschap, plaatselijke overheden, onderneming, bedrijfstakken en NGO’s – in het streven naar duurzame ontwikkeling. In 1997 heeft de Algemene Vergadering een speciale zitting (Earth Summit +5) gehouden over de implementatie van Agenda 21. Lidstaten waren het niet eens over de internationale financiering van duurzame ontwikkeling, maar benadrukten dat de uitvoering van Agenda 21 dringender was dan ooit. Het slotdocument van de zitting voorzag in aanbevelingen ter zake, waaronder: overeenstemming over bindende plafonds voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen die klimaatverandering veroorzaken; het krachtiger nastreven van duurzame patronen van energieproductie, -verdeling en -verbruik; en het prioritair nastreven van armoedebestrijding als basisvoorwaarde voor duurzame ontwikkeling. De VN-top voor duurzame ontwikkeling (Johannesburg, 2002) heeft de vooruitgang geëvalueerd die was geboekt sinds de Milieutop van 1992. De ‘Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling’ en het 54 bladzijden tellende ‘Plan van Uitvoer’ herbevestigden het cruciale belang van duurzame ontwikkeling en maakten de weg vrij voor de aanpak van de meest dringende problemen. Er werden afspraken gemaakt over specifieke, tijdgebonden doelen, met inbegrip van nieuwe streefdoelen in verband met de bevordering van volksgezondheid, het gebruik en de productie van chemicaliën, het behoud en herstel van visvoorraden en het beperken van het verlies aan biodiversiteit. Speciale aandacht ging naar de specifieke behoeften van Afrika en kleine eilandstaten, terwijl ook nieuwe kwesties zoals duurzame productie- en consumptiepatronen, energie en mijnbouw scherper in de kijker werden gesteld. [einde inzet] Na evaluatie van dit rapport, riep de Algemene Vergadering op tot de VN-Conferentie over milieu en ontwikkeling – de Earth Summit of Milieutop. Momenteel klinkt de noodzaak voor behoud en bescherming van het milieu door in vrijwel alle VN-activiteiten. Dynamische samenwerkingsverbanden tussen de VN en regeringen, NGO’s, de wetenschappelijke gemeenschap en het bedrijfsleven zorgen voor nieuwe kennis en concrete actieplannen tegen internationale milieuproblemen. De VN benadrukt dat milieubescherming integraal deel moet uitmaken van alle economische en sociale ontwikkelingsactiviteiten. Ontwikkelingsdoelen zijn alleen te verwezenlijken als het milieu wordt beschermd. Agenda 21 Met de goedkeuring van Agenda 21 tijdens de Milieutop, een uitgebreid actieplan voor universele duurzame ontwikkeling, hebben regeringen in 1992 een historische stap voorwaarts gezet in het veiligstellen van de toekomst van onze planeet. Met Agenda 21 schreven regeringen een minutieuze blauwdruk voor actie die de wereld uit het huidige niet-duurzame model van economische groei moet halen en die tot activiteiten moet leiden die het milieu beschermen en die de natuurlijke rijkdommen – waarvan groei en ontwikkeling afhankelijk zijn – vernieuwen. Agenda 21 besteedt vooral veel aandacht aan de bescherming van de atmosfeer; de strijd tegen ontbossing, erosie en woestijnvorming; het voorkomen van lucht- en watervervuiling; de uitputting van de visstand; en aan een veilig beheer van giftige afvalstoffen. Agenda 21 legt ook de nadruk op ontwikkelingsfactoren die het milieu belasten: armoede en buitenlandse schuld in de ontwikkelingslanden; onverantwoord productie- en consumptiegedrag; demografische druk; en de structuur van de internationale economie. Het actieprogramma doet ook aanbevelingen om de rol van belangrijke groepen te versterken – vrouwen, vakbonden, boeren, kinderen en jongeren, inheemse volken, de wetenschappelijke gemeenschap, plaatselijke overheden, onderneming, bedrijfstakken en NGO’s – in het streven naar duurzame ontwikkeling. De VN heeft belangrijke stappen ondernomen om het concept ‘duurzame ontwikkeling’ te integreren in alle relevante beleidslijnen en programma’s. Inkomensgenererende projecten houden steeds meer rekening met milieueffecten. Ontwikkelingsprogramma’s richten zich meer dan ooit op vrouwen die een cruciale rol vervullen als producenten van goederen, diensten en voedsel, en als beschermers van het milieu. De morele en sociale noodzaak van armoedebestrijding krijgt een nog dringender karakter door het besef dat armoedebestrijding en de toestand van het milieu onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In 1992 stelde de Algemene Vergadering de Commissie voor duurzame ontwikkeling in om zich te verzekeren van volledige internationale steun voor de doelstellingen van Agenda 21. Het is een 53 leden tellende, functionele commissie van ECOSOC die toeziet op de implementatie van Agenda 21 en de overige Earth Summit-akkoorden, met inbegrip van de conclusies van de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling van 2002, en daarover verslag uitbrengt. De Commissie stimuleert een actieve en constante dialoog met regeringen, de burgersamenleving en internationale organisaties met het doel zo partnerschappen op te bouwen om sleutelkwesties inzake duurzame ontwikkeling aan te pakken en de mileu- en ontwikkelingsactiviteiten binnen het VN-systeem te stroomlijnen. De Divisie voor duurzame ontwikkeling van DESA doet dienst als secretariaat voor de Commissie en ziet toe op de implementatie van Agenda 21, op het Programma voor de verdere implementatie van Agenda 21 en het Plan van Uitvoer van Johannesburg. De Divisie beantwoordt verzoeken voor beleidsondersteuning en biedt technische ondersteuning bij de opbouw van kennis en kunde in verband met duurzame ontwikkeling. De Divisie verleent ook diensten op het vlak van analyses en voorlichting. [inzet blz. 209] Menselijk gedrag veranderen De verwezenlijking van duurzame ontwikkeling impliceert een verandering van onze productie- en consumptiepatronen: wat we produceren, hoe we het produceren en hoeveel we consumeren. Methoden om dit met name in de geïndustrialiseerde wereld te verwezenlijken, verschenen op de Milieutop voor het eerst op de internationale agenda. Sindsdien stuurt de Commissie voor duurzame ontwikkeling een programma aan dat in samenwerking met organisaties binnen en buiten het VN-systeem het gedrag van individuele consumenten, gezinnen, industriële concerns, ondernemingen en overheden moet beïnvloeden. Zo stond de commissie aan de basis van de uitbreiding van de VN-richtlijnen ter bescherming van de consument met een hoofdstuk over de bevordering van duurzame ontwikkeling. In 2002 herbevestigde de Wereldtop over duurzame ontwikkeling het belang van dergelijke activiteiten. De Top constateerde dat het veranderen van onhoudbare consumptie- en productiepatronen essentieel was voor duurzame ontwikkeling. Wereldleiders hernieuwden hun belofte om sneller veranderingen in die richting te treffen en de geïndustrialiseerde landen namen hierbij het voortouw met maatregelen op het vlak van ontwikkeling en implementering van beleid; het vergroten van ‘eco-efficiency’; het stimuleren van schonere productiemethoden; het verhogen van het bewustzijn en het benadrukken van de collectieve verantwoordelijkheid. Het bedrijfsleven en de industrie, regeringen, consumentenverenigingen, internationale organisaties, de academische gemeenschap en NGO’s namen deel aan de besprekingen van deze kwesties. Minder bronnen aanboren en minder verspillen is het devies. Dit beperkt de kosten en vergroot de winst. Het behoud van natuurlijke rijkdommen en het indammen van de vervuiling beschermt het milieu en zorgt dat ook toekomstige generaties kunnen genieten van de rijkdommen van onze planeet. [einde inzet] Wereldtop voor duurzame ontwikkeling De Wereldtop voor duurzame ontwikkeling (Johannesburg, Zuid-Afrika, van 26 augustus tot 4 september 2002) boog zich over hetgeen er na de Milieutop van 1992 was verwezenlijkt en welke nieuwe uitdagingen en kwesties waren ontstaan. Het was een ‘implementatietop’ die de doelen, beloften en afspraken van Agenda 21 in concrete, haalbare acties moest omzetten. De Top was een vergaarbekken van een breed spectrum aan belangen. Er waren meer dan 22.000 deelnemers onder wie 100 staatshoofden, 8000 vertegenwoordigers van NGO’s, het bedrijfsleven en andere belangrijke groeperingen, en 4000 persmensen. Minstens evenveel mensen namen deel aan evenementen in de marge van de Top. Lidstaten keurden de Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling goed, evenals het Plan van Uitvoer waarin de prioriteiten werden geformuleerd. De Top herbevestigde dat duurzame ontwikkeling centraal stond op de internationale agenda en maakte de weg vrij voor praktische maatregelen op lange termijn die nodig waren om de meest dringende problemen in de wereld aan te pakken. Het concept duurzame ontwikkeling werd uitgebreid en versterkt, met name op het vlak van de relatie tussen economische en sociale ontwikkeling en het behoud van natuurlijke rijkdommen. Er werden afspraken gemaakt over specifieke, tijdgebonden doelen, met inbegrip van nieuwe streefdoelen in verband met de bevordering van de volksgezondheid, het gebruik en de productie van chemicaliën, het behoud en herstel van visvoorraden en het beperken van het verlies aan biodiversiteit. Nieuwe kwesties zoals duurzame productie- en consumptiepatronen, energie en mijnbouw werden scherper in de kijker gesteld, terwijl er veel aandacht ging naar de specifieke behoeften van Afrika en kleine eilandstaten in ontwikkeling. Een uniek en belangrijk resultaat van de top was dat de internationale afspraken werden aangevuld met een reeks vrijwillige samenwerkingsinitiatieven voor duurzame ontwikkeling. Financiering van duurzame ontwikkeling Op de Milieutop kwam men overeen dat de overheden en het bedrijfsleven van de afzonderlijke landen het grootste deel van de financiering van Agenda 21 op zich zouden nemen. Daarbij zag men echter in dat er bijkomende en nieuwe externe fondsen nodig zijn om de ontwikkelingslanden te steunen bij het invoeren van duurzame ontwikkelingspraktijken en de internationale bescherming van het milieu. Het Mondiaal Milieusteunpunt (GEF), opgericht in 1991 en hervormd in 1994, kreeg tweemaal de taak deze fondsen te kanaliseren. In 1994 zegden 34 landen 2 miljard dollar toe aan het GEF en in 1998 schonken 36 landen nog eens 2,75 miljard extra. In 2002 fourneerden 32 landen bijna 3 miljard dollar voor de komende vier jaar. De GEF-fondsen vormen de belangrijkste middelen om de doelstellingen te verwezenlijken van de verdragen over biodiversiteit, over klimaatveranderingen en over organische verontreinigende stoffen die moeilijk afbreekbaar zijn. GEF-projecten – voornamelijk uitgevoerd door UNDP, UNEP en de Wereldbank – beschermen en maken op duurzame wijze gebruik van biologische diversiteit, houden zich bezig met de klimaatverandering op aarde, verhelpen milieuschade in internationale wateren, elimineren geleidelijk stoffen die de ozonlaag aantasten, bestrijden bodemaantasting en droogte, en verminderen en elimineren de productie en het gebruik van bepaalde moeilijk afbreekbare vervuilende stoffen van organische herkomst. Momenteel financiert het GEF 1200 projecten in 140 ontwikkelingslanden en overgangseconomieën. Het stelde 4,5 miljard dollar ter beschikking en haalde 13 miljard extra op via cofinanciering van projecten door begunstigde overheden, internationale ontwikkelingsorganisaties, het bedrijfsleven en NGO’s. In 1991 werd er een multilateraal fonds in het leven geroepen om ontwikkelingslanden te helpen bij het nakomen van hun verplichtingen conform het Protocol van Montreal – het internationale verdrag gericht op de uitbanning van stoffen die de ozonlaag aantasten. Sindsdien heeft het Fonds voor meer dan 1,5 miljard dollar steun verleend aan 130 ontwikkelingslanden. Ongeveer 4000 projecten van het fonds die werden uitgevoerd door UNDP, UNEP, UNIDO, de Wereldbank en een aantal bilaterale regeringsinstanties, resulteerden in de geleidelijke eliminatie van ongeveer 180.000 ton ozonaantastende stoffen. Milieuactie Het hele VN-systeem houdt zich op verschillende manieren bezig met milieubescherming, maar het VN-Milieuprogramma (UNEP) is het belangrijkste orgaan op dit gebied. Als het ‘milieugeweten’ van het VN-systeem beoordeelt UNEP de toestand van het milieu in de hele wereld en identificeert het problemen die internationale samenwerking vereisen. UNEP helpt bij de formulering van internationale milieuwetgeving en helpt bij de integratie van de milieufactor in het sociale en economische beleid en de programma’s van het VN-systeem. Onder het motto ‘Environment for Development’ helpt UNEP landen ook bij problemen die ze niet alleen kunnen oplossen. Het vormt in die zin een forum om consensus te bereiken en internationale afspraken te maken. Zo probeert UNEP ook het bedrijfsleven en de industrie, de wetenschappelijke en academische wereld, NGO’s, maatschappelijke organisaties en andere partners aan te moedigen mee te werken aan duurzame ontwikkeling. Een van de taken van UNEP is het vergroten van wetenschappelijke kennis en informatie over het milieu. Onderzoek en de bundeling van milieu-informatie – door UNEP gestimuleerd en gecoördineerd op regionaal en mondiaal niveau – resulteerde in een reeks rapporten over de toestand van het milieu. Verslagen als Global Environment Outlook uit 2002 maakten de wereld attent op dringende milieuproblemen. Een aantal van deze rapporten heeft aanleiding gegeven tot internationale onderhandelingen over verscheidene milieuverdragen. Via een internationaal netwerk van onderzoekscentra, met inbegrip van het netwerk Global and Regional Integrated Data (GRID) en het World Conservation and Monitoring Centre, bevordert en coördineert UNEP het verzamelen en verspreiden van gedegen wetenschappelijke data en informatie op mondiaal en regionaal niveau. Beleidsvormers, wetenschappers en leden uit het maatschappelijk speelveld kunnen via UNEP.net ook online toegang krijgen tot specifieke regionale en sectorgebonden milieu-informatie. Het Programma voor regionale zeeën van UNEP, dat inmiddels in 140 landen loopt, beoogt de bescherming van zeeën en oceanen, en roept op tot een verantwoord gebruik van mariene hulpbronnen. Het programma richt zich op de bescherming van gemeenschappelijke mariene hulpbronnen met 13 verdragen of actieplannen. Het meest recente heeft betrekking op de noordoostelijke zone van de Grote Oceaan. UNEP verzorgt het secretariaat voor regionale verdragen en actieplannen in Oost-Afrika, West- en Centraal-Afrika, de Middellandse Zee, het Caribisch gebied, de Oost-Aziatische zeeën en het noordwestelijke gedeelte van de Grote Oceaan. Zo’n 70 procent van het aardoppervlak bestaat uit kustwateren, oceanen en zeeën. Deze zijn essentieel voor het leven op onze planeet. Industrieel afval, mijnbouw, landbouwactiviteiten en uitstoot van motorvoertuigen, soms duizenden kilometers landinwaarts, zijn verantwoordelijk voor de meeste vervuiling. Het in 1995 onder auspiciën van UNEP aangenomen Internationale actieprogramma ter bescherming van het mariene milieu tegen activiteiten aan land, wordt beschouwd als een mijlpaal in de internationale inspanningen voor de bescherming van oceanen, riviermondingen en kustwateren tegen vervuiling door menselijke activiteit op het vasteland. Het Programma – met een Coördinatiebureau in Den Haag – houdt zich bezig met misschien wel de grootste bedreiging voor het mariene milieu: de lozing van chemicaliën, milieuverontreinigende stoffen en rioolwater in zee. De in Parijs gevestigde Divisie voor technologie, industrie en economie van UNEP speelt een belangrijke rol bij de inspanningen van de VN om beleidsmakers bij overheden, industrie en bedrijfsleven aan te moedigen om over te stappen op schonere en veiligere beleidsopties, strategieën en werkwijzen, op een doeltreffender gebruik van natuurlijke hulpbronnen en op het terugdringen van de risico’s van vervuiling voor mens en milieu. De divisie stimuleert de overstap naar veilige, schone en milieuvriendelijke technologieën, met name wat betreft planologie en drinkwatervoorziening; helpt landen bij het opbouwen van knowhow op het vlak van het adequaat beheren van chemicaliën en van de verbetering van de chemische veiligheid wereldwijd; steunt de geleidelijke afschaffing van stoffen die de ozonlaag aantasten in ontwikkelingslanden en overgangseconomieën; helpt beleidsmakers om op energiegebied beter onderbouwde keuzes te maken, die rekening houden met alle kosten op ecologisch en maatschappelijk vlak; en werkt samen met regeringen en het bedrijfsleven aan de integratie van de aandacht voor het milieu in bedrijfsvoering, werkwijzen en producten. UNEP Chemicaliën biedt landen toegang tot informatie over giftige chemicaliën; helpt landen bij de uitbouw van systemen om op veilige wijze chemicaliën te produceren en te gebruiken, en chemisch afval te verwerken; en steunt internationale en regionale initiatieven die noodzakelijk zijn om de risico’s rond chemicaliën te beperken of te elimineren. UNEP en FAO stonden aan de basis van de onderhandelingen over het Verdrag inzake voorafgaande geïnformeerde toestemmingsprocedures voor bepaalde gevaarlijke chemicaliën en pesticiden in het internationaal handelsverkeer (het ‘PIC-verdrag’ van Rotterdam van 1998). Dit verdrag geeft invoerende landen het recht te beslissen welke chemicaliën ze willen ontvangen en chemicaliën te weigeren die ze niet veilig kunnen beheren. UNEP speelde ook een belangrijke rol bij de afronding in 2001 van het Verdrag van Stockholm voor moeilijk afbreekbare vervuilende stoffen van organische herkomst – een juridisch bindende overeenkomst om de uitstoot en lozing te beperken en chemicaliën uit te bannen die moeilijk afbreekbaar zijn, zich gemakkelijk verspreiden, zich ophopen in het vetweefsel van levende organismen en giftig zijn voor mens en dier. Het gaat hier om zeer giftige pesticiden, industriële chemicaliën en nevenproducten die zeer mobiel zijn en zich opstapelen in de voedselketen. In de loop der jaren is UNEP opgetreden als katalysator voor onderhandelingen over andere internationale akkoorden die het uitgangspunt vormen voor inspanningen van de VN om de achteruitgang van onze planeet een halt toe te roepen en dat proces ten goede te doen keren. Het historische Protocol van Montreal (1987) en de latere amendementen daarop zijn gericht op het behoud van de ozonlaag in de hogere atmosfeer. Het Verdrag over het internationaal transport en de lozing van gevaarlijke afvalstoffen (Bazel, 1989) beperkt het gevaar van vervuiling door giftig afval. Het Verdrag over de internationale handel in bedreigde diersoorten (1973) ondervindt wereldwijd erkenning als instrument om de handel in wilde dieren te beteugelen. UNEP steunde Afrikaanse landen bij de totstandkoming van de Akkoorden van Lusaka betreffende juridische samenwerking in verband met de illegale handel in wilde dieren en planten (1994). Het Verdrag inzake biologische diversiteit (1992) en het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid (2000) beogen de bescherming en het duurzaam en billijk gebruik van ‘s werelds rijke verscheidenheid aan planten, dieren en micro-organismen. UNEP hielp ook mee aan de onderhandelingen rond en de tenuitvoerlegging van de verdragen over woestijnvorming en klimaatverandering. Klimaatverandering en opwarming van de aarde Het is bewezen dat de mens verantwoordelijk is voor de ophoping van broeikasgassen in de atmosfeer die een geleidelijke opwarming van de aarde tot gevolg hebben. Kooldioxide wordt gevormd door de verbranding van fossiele brandstoffen bij het opwekken van energie of bij het kappen en verbranden van bossen. Volgens het Intergouvernementele panel voor klimaatverandering voorspellen klimaatmodellen dat tegen 2100 de temperatuur wereldwijd 1,4 tot 5,8 °C zal zijn gestegen. Dit is beduidend meer dan om het even welke klimaatverandering die zich de laatste 10.000 jaar heeft voorgedaan en zal aanzienlijke gevolgen hebben voor het milieu op aarde. Ter voorkoming van de opwarming werd in 1992 in Rio het Raamverdrag over klimaatverandering opgesteld en ondertekend. Krachtens dit verdrag verplichten de geïndustrialiseerde landen zich tot een beperking van de uitstoot in de atmosfeer van kooldioxide en andere broeikasgassen – in 2000 moest het niveau van 1990 weer zijn bereikt. Deze landen, samen verantwoordelijk voor 60 procent van de jaarlijkse kooldioxide-uitstoot, kwamen ook overeen technologie en informatie door te geven aan ontwikkelingslanden, zodat ook zij adequaat kunnen reageren op de problemen van de klimaatverandering. In mei 2004 hadden 189 landen het verdrag geratificeerd. Het Intergouvernementeel panel voor klimaatverandering (IPCC), een gezamenlijk initiatief van UNEP en WMO, steunt de besprekingen in VN-verband. Het panel, een wereldwijd netwerk van 2500 vooraanstaande wetenschappers en deskundigen, evalueert het wetenschappelijk onderzoek op dit vlak. In 1989 leidden hun bevindingen – menselijke activiteiten zouden medeverantwoordelijk kunnen zijn voor de klimaatverandering – tot onderhandelingen over het Verdrag over klimaatverandering. In 2001 concludeerde het panel, dat inmiddels beschikte over nieuwe en krachtige computermodellen, dat ‘er nieuwe en krachtiger bewijzen waren voor het gegeven dat de afgelopen vijftig jaar gemeten opwarming van de aarde is toe te schrijven aan menselijke activiteiten’. Het bewijs dat de IPCC-wetenschappers voorlegden loog er niet om: het doel van 1992 zou, ook al zou het op tijd worden bereikt, opwarming van de planeet en aanverwante problemen niet kunnen voorkomen. De uitstoot moest nog drastischer worden beperkt. In 1997 kwamen de landen die het verdrag hadden geratificeerd in het Japanse Kyoto bij elkaar en keurden een juridisch bindend Protocol goed waarin de geïndustrialiseerde landen zich ertoe verplichtten de gezamenlijke uitstoot van zes broeikasgassen tussen 2008 en 2012 met 5,2 procent te verminderen. Uitgangspunt was opnieuw het niveau van 1990. Het Protocol voorziet ook in verschillende innoverende mechanismen om de kosten voor het terugdringen van de uitstoot te verlagen. Afbraak van de ozonlaag. De ozonlaag is een dunne gaslaag in de hogere atmosfeer (ongeveer 12 tot 45 kilometer boven de grond) die het aardoppervlak beschermt tegen schadelijke ultraviolette straling. Verhoogde blootstelling aan UV-stralen kan huidkanker veroorzaken en planten, algen, de voedselketen en het ecosysteem op onze planeet ernstige schade berokkenen. UNEP coördineerde de besprekingen en beheert nu het historische Verdrag van Wenen voor de bescherming van de ozonlaag (1985), het Protocol van Montreal (1987) en de Amendementen daarop. Krachtens deze akkoorden verbieden industrielanden de productie en verkoop van CFK’s, een chemische stof die de ozonlaag afbreekt. De productie in de geïndustrialiseerde landen moet tegen 2010 volledig zijn stopgezet. Er zijn ook schema’s opgesteld voor de geleidelijke uitbanning van andere stoffen die de ozonlaag aantasten. In 2002 bevestigde een onderzoek van UNEP en WMO naar de afbraak van de ozonlaag, uitgevoerd door meer dan 250 wetenschappers uit de hele wereld, de doeltreffendheid van het Protocol van Montreal. Volgens het evaluatierapport bereikte de totale hoeveelheid van stoffen die de ozonlaag aantasten in het onderste gedeelte van de atmosfeer een hoogtepunt in 1994 en is er sindsdien sprake van een geleidelijke afname. Waren er geen maatregelen getroffen in het kader van het Protocol, dan zou de afbraak van de ozonlaag nu veel ernstiger zijn en nog tientallen jaren voortduren. Maar ook al zorgt het Protocol voor een vermindering van het gebruik en de uitstoot van de gevaarlijke stoffen, de invloed van de chemicaliën die zich al in de atmosfeer bevinden, maakt dat de aantasting van de ozonlaag de komende jaren toch zal doorzetten. Wetenschappers voorspellen dat de beschermende ozonlaag zich in de nabije toekomst zal herstellen en in 2050 weer helemaal intact zal zijn, mits de bepalingen van het Protocol rigoureus worden opgevolgd. [inzet blz. 214] Uitstoot van kooldioxide is onevenredig hoog in rijke landen CO² uitstoot Percentage van de wereldbevolking Alle andere regio’s Midden- en Oost-Europa en GOS Oost-Azië en het Stille-Zuidzeegebied OESO-landen Bron: UNDP, Human Development Report (2002) [einde inzet ] Kleine eilandstaten Veertig kleine eilandstaten en eilandgebieden in ontwikkeling kampen met vergelijkbare problemen en kwetsbaarheden. Hun ecologische kwetsbaarheid, omvang, beperkte rijkdommen en afwezigheid op de internationale markten maken dat ze geen baat ondervinden van de globalisering, hetgeen een belangrijke hinderpaal is bij hun sociaal-economische ontwikkeling. Daarom is duurzame ontwikkeling een unieke uitdaging voor de kleine eilandstaten en voor de internationale gemeenschap in zijn geheel. Sinds de Milieutop van 1992 worden deze eilandstaten beschouwd als ‘een geval apart inzake milieu en ontwikkeling’. De Wereldconferentie over de duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten in ontwikkeling (Barbados, 1994) heeft een actieprogramma aangenomen dat voorzag in beleidssuggesties, actie en maatregelen op alle niveaus ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van deze landen. In 1999 evalueerde de Algemene Vergadering de tenuitvoerlegging van het programma en riep ze op tot verdere actie op specifieke gebieden. In 2005 zal de internationale gemeenschap nogmaals de vooruitgang toetsen tijdens een internationale vergadering in Mauritius, waar men naar verwacht verdere praktische maatregelen zal treffen. Duurzaam bosbeheer Sinds de aanvaarding door de Milieutop in 1992 van een niet-bindende verklaring over het beheer van de bossen, is er qua internationaal bosbeleid belangrijke vooruitgang geboekt. Binnen en buiten het VN-systeem zijn veel initiatieven van de grond gekomen. Van 1995 tot 2000 waren het Intergouvernementeel panel voor bossen en het Intergouvernementele forum voor bossen – beide ressorterend onder de Commissie voor duurzame ontwikkeling – de belangrijkste intergouvernementele fora voor de ontwikkeling van het bosbeleid. In oktober 2000 richtte de ECOSOC het VN-forum voor bossen op, een intergouvernementeel orgaan waarvan alle landen ter wereld lid zijn. Het forum moet het beheer, behoud en de duurzame ontwikkeling van bossen bevorderen en de politieke goodwill in dit verband vergroten. Het Forum komt jaarlijks bijeen om prioritaire problemen te bespreken en de vooruitgang te toetsen wat betreft de tenuitvoerlegging van initiatieven van eerdere intergouvernementele lichamen. Op uitnodiging van de ECOSOC hebben de hoofden van relevante internationale organisaties een 14 leden tellend Collaborative Partnership on Forests opgericht dat streeft naar meer samenwerking en coördinatie bij de verwezenlijking van de doelen van het VN-forum voor bossen en de implementatie van duurzaam bosbeheer wereldwijd. Woestijnvorming Volgens ramingen van UNEP wordt een kwart van het land op onze planeet bedreigd door woestijnvorming. Het probleem heeft directe gevolgen voor 250 miljoen mensen en brengt de middelen van bestaan van meer dan een miljard mensen in gevaar doordat landbouw- en weidegrond verschraalt. Woestijnvorming wordt beïnvloed door droogte, maar menselijke activiteiten zoals te intensieve bebouwing en begrazing, ontbossing en slechte irrigatie zijn meestal de grootste boosdoeners. Een VN-verdrag, het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming in landen die kampen met ernstige droogte en/of woestijnvorming, voornamelijk in Afrika (1994), wil dit probleem aanpakken. Dit verdrag is door 186 landen ondertekend en vormt het kader voor alle activiteiten rond de bestrijding van woestijnvorming. Het verdrag richt zich op de verbetering van de landbouwproductie, op de verbetering van landbouwgrond en op het behoud en beheer van bouwland en waterbronnen. Het streeft naar de medewerking van plaatselijke bevolkingen en het bieden van faciliteiten waarmee zijzelf de verslechtering van het land kunnen omkeren. Het verdrag voorziet in criteria voor de voorbereiding van nationale actieprogramma’s in de betrokken landen en dicht NGO’s een belangrijke rol toe bij de voorbereiding en uitvoering van de actieprogramma’s. Verscheidene VN-agentschappen helpen bij de bestrijding van woestijnvorming. UNDP biedt subsidies voor de bestrijding van woestijnvorming via het Drylands Development Centre in Nairobi, dat helpt bij de ontwikkeling van beleid, technisch advies biedt en programma’s steunt gericht op de beheersing van woestijnvorming en op het beheer van dorre gebieden. Een speciaal IFAD-programma heeft 400 miljoen dollar ingezameld – en nog eens een extra 350 miljoen via cofinanciering – voor projecten in 25 Afrikaanse landen die worden bedreigd door woestijnvorming. Ook de Wereldbank organiseert en financiert programma’s ter bescherming van kwetsbare dorre gebieden en ter verhoging van de landbouwproductiviteit op duurzame basis. FAO bevordert de duurzame ontwikkeling van de landbouw door regeringen op tal van gebieden praktische steun te verlenen. UNEP steunt regionale actieprogramma’s, beoordeelt gegevens, en creëert knowhow en bewustzijn in verband met deze problematiek. Biodiversiteit, vervuiling en overbevissing Biodiversiteit – de verscheidenheid van planten- en diersoorten – is essentieel voor het overleven van de mens. het Verdrag over biologische diversiteit (1992) heeft tot doel de verschillende planten- en diersoorten en hun habitat te beschermen en te behouden. De 180 verdragsstaten verplichten zich tot het behoud van de biodiversiteit, het waarborgen van de duurzame ontwikkeling ervan en tot een rechtvaardige verdeling van de opbrengsten van het gebruik van genetische hulpbronnen. In 2000 werd een protocol aangenomen over het veilige gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen. Het Verdrag tegen de internationale handel in bedreigde diersoorten (1973), gecoördineerd door UNEP, beoogt de bescherming van bedreigde soorten. De 162 lidstaten komen geregeld bijeen om de lijst bij te werken van planten- en diersoorten (en producten daarvan zoals ivoor) die beschermd zouden moeten worden door quota’s of een effectief verbod. Het Verdrag van Bonn inzake de bescherming van trekkende diersoorten (1979) en een reeks aanverwante overeenkomsten beogen de bescherming van trekkende diersoorten (en hun habitats) op het land, in de lucht en in de zee. Eind 2003 waren 84 staten partij bij dit verdrag. Zure regen. Zure regen, veroorzaakt door de uitstoot van zwaveldioxide door de industrie, werd in een groot deel van Europa en Noord-Amerika sterk verminderd dankzij het Verdrag inzake vérdragende, grensoverschrijdende luchtvervuiling (1979). Het verdrag telt 48 lidstaten en wordt beheerd door de Economische Commissie voor Europa van de VN. Gevaarlijke afvalstoffen en chemicaliën. Het Verdrag van Bazel over het internationaal transport en de lozing van gevaarlijke afvalstoffen werd in 1989 door de lidstaten goedgekeurd en betreft de behandeling van de 3 miljoen ton gevaarlijke afvalstoffen die jaarlijks worden geëxporteerd. UNEP beheert dit verdrag waarbij 157 staten partij zijn en dat in 1995 werd verscherpt met het verbod op het uitvoeren van giftige afvalstoffen naar ontwikkelingslanden, omdat die vaak niet beschikken over de technologie voor een veilige verwerking ervan. In 1999 aanvaardden regeringen het Protocol van Bazel betreffende aansprakelijkheid en schadevergoeding dat de financiële aansprakelijkheid regelt bij het illegale of onvoorziene lozen van giftig afval. Vissen in volle zee. De overbevissing en dreigende uitputting van veel commercieel waardevolle vissoorten en de stijging van illegale, ongereglementeerde en niet gerapporteerde visvangst op open zee, maakten dat regeringen opriepen tot maatregelen voor het behoud en duurzaam beheer van visvoorraden die door grote delen van de oceaan migreren of zich in de territoriale wateren van meer dan één land ophouden. Het VN-verdrag over zwervende en migrerende visvoorraden van 1995 dat in december 2001 van kracht werd, voorziet in een regime voor het behoud en beheer van deze bestanden met het oog op het langdurig voortbestaan van de soorten. Bescherming van het mariene milieu Twee derde van het aardoppervlak bestaat uit zeeën en oceanen en de bescherming van die wateren is een van de belangrijkste doelen van de VN. Het werk van UNEP, vooral de vele inspanningen ter bescherming van het mariene milieu, heeft de aandacht van de wereld op de oceanen en zeeën gevestigd. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is het gespecialiseerde orgaan van de VN dat verantwoordelijk is voor maatregelen ter voorkoming van vervuiling door schepen en voor het verhogen van de veiligheid in de internationale scheepvaart. Ondanks een spectaculaire groei van de internationale scheepvaart daalde de door schepen veroorzaakte olievervuiling in de jaren tachtig met 60 procent. Het olieverlies is de laatste twee decennia beduidend verder afgenomen. Dit is deels toe te schrijven aan betere methoden om het lozen van afval te beheersen, deels aan scherpere controlemogelijkheden dankzij verdragen. In 1954 werd het baanbrekende Internationale verdrag ter voorkoming van zeevervuiling door olie goedgekeurd. In 1959 nam IMO de verantwoordelijkheid voor het verdrag op zich. Eind jaren zestig noopten een aantal ongevallen met tankers tot verdere maatregelen. Sindsdien heeft IMO veel maatregelen ontwikkeld ter voorkoming van ongevallen op zee en olieverlies, ter beperking van de gevolgen daarvan en ter bestrijding van zeevervuiling, met inbegrip van het lozen in zee van op het land geproduceerd afval. De belangrijkste verdragen zijn: het Internationale Verdrag voor interventie op open zee ingeval van olierampen (1969); het Verdrag ter voorkoming van zeevervuiling door het lozen van afval en andere stoffen (1972) en het Internationale verdrag inzake paraatheid, reactie en samenwerking bij olievervuiling (1990). IMO pakte ook het probleem aan van mogelijke milieuschade door routineonderhoud zoals het schoonmaken van olietanks en het lozen van afval uit de machinekamer – in termen van tonnage een grotere bedreiging dan ongelukken. De belangrijkste maatregel op dit vlak is het Internationale verdrag ter voorkoming van zeevervuiling door schepen van 1973, in 1978 gewijzigd door het Protocol (MARPOL 73/78). Dit verdrag bestrijkt niet alleen onbedoelde en operationele olievervuiling, maar ook vervuiling door chemicaliën, verpakte goederen, afvalwater en vuilnis. Volgens de Amendementen bij het Verdrag (1992) moeten alle nieuwe tankers zijn uitgerust met dubbelwandige scheepsrompen of met een voorziening die de vracht even doeltreffend beschermt bij een aanvaring of stranding. Twee IMO-verdragen – het Internationale verdrag over burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door olievervuiling (CLC) en het Internationale verdrag ter oprichting van een internationaal fonds voor schade door olievervuiling (FUND) – voorzien in een systeem voor schadevergoeding aan personen die financiële schade lijden ten gevolge van vervuiling. De verdragen, goedgekeurd in 1969 en 1971, en herzien in 1992, zorgen ervoor dat slachtoffers van olievervuiling eenvoudiger en sneller dan ooit schadeloos worden gesteld. Weer, klimaat en water De Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) coördineert internationale wetenschappelijke activiteiten – van weersvoorspelling tot onderzoek naar klimaatverandering en vroege waarschuwing voor natuurfenomenen – om de gebruikersgemeenschap, waaronder ook de lucht- en scheepvaart, te voorzien van tijdige en accurate weersinformatie en andere diensten. De activiteiten van WMO dragen bij tot veiligheid van het leven en eigendom, economische en sociale ontwikkeling, en de bescherming van het milieu. Binnen het VN-systeem is WMO de gezaghebbende wetenschappelijke spreekbuis voor atmosfeer en klimaat. De organisatie bevordert wereldwijde samenwerking bij de oprichting van netwerken van stations voor meteorologische, hydrologische en andere waarnemingen; stimuleert een snelle uitwisseling van weerberichten; de standaardisering van meteorologische waarnemingen en uniforme publicatie van waarnemingen en statistieken; bevordert het gebruik van de meteorologie in de lucht- en scheepvaart, bij waterproblemen, in de landbouw en voor andere weersgevoelige sociaal-economische activiteiten; moedigt operationele hydrologie aan; en bevordert onderzoek en opleiding. Het Wereldweerprogramma is het basisprogramma van WMO en biedt de allerlaatste internationale weersinformatie via waarnemings- en telecommunicatiesystemen in de lidstaten. Dit geschiedt met 16 satellieten, 3000 luchtvaartuigen, 10.000 waarnemingsstations op de grond, 7300 stations aan boord van schepen en 900 vaste en drijvende boeien voorzien van geautomatiseerde weerstations. Elke dag worden via supersnelle verbindingen informatie en weerkaarten doorgegeven via 3 mondiale, 34 regionale en 187 nationale meteorologische centra, die samenwerken bij de voorbereiding van weeranalyses en voorspellingen. Zo kunnen schepen, vliegtuigen, onderzoekers, de media en het grote publiek voortdurend beschikken over de laatste weersgegevens. WMO stond aan de basis van complexe overeenkomsten over internationale weernormen, codes, maatregelen en communicatiemethoden. Het Programma Tropische Orkanen helpt meer dan 50 landen in de gevarenzones met het beperken van schade en slachtoffers dankzij betere voorspellings- en waarschuwingssystemen en rampenplannen. Het WMO-programma voor de preventie en beperking van natuurrampen waarborgt de integratie van verscheidene WMO-activiteiten op dit vlak en coördineert die met aanverwante activiteiten van internationale, regionale en nationale organisaties, met inbegrip van instanties voor civiele bescherming. Het programma biedt ook wetenschappelijke en technische steun voor de respons van WMO bij rampen. Het Wereldklimaatprogramma verzamelt en bewaart klimaatgegevens en helpt regeringen bij hun planning bij veranderende omstandigheden. Deze informatie kan de economische en sociale planning verbeteren en de kennis van klimatologische processen bevorderen. Het programma waarschuwt regeringen maanden op voorhand voor mogelijk ingrijpende klimaatveranderingen (bijvoorbeeld de fenomenen El Niño en La Niña) en de gevolgen daarvan, en voor veranderingen veroorzaakt door de natuur of de mens die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor menselijke activiteiten. Om alle beschikbare informatie over klimaatverandering te vergaren, hebben WMO en UNEP in 1988 het Intergouvernementeel panel voor klimaatverandering opgericht. Het Programma voor atmosferisch milieuonderzoek coördineert onderzoek naar de structuur en samenstelling van de atmosfeer; de fysieke en chemische eigenschappen van wolken; weersveranderingen; tropische meteorologie; en weersvoorspellingen. Het helpt lidstaten bij onderzoeksprojecten, de verspreiding van wetenschappelijke informatie en het toepassen van onderzoeksresultaten voor weersvoorspelling en andere technieken. Via het Wereldatmosfeerprogramma, een mondiaal netwerk van 340 stations in 80 landen, controleert het programma de niveaus van broeikasgassen, ozon, radionucliden en andere sporen van gassen en deeltjes in de atmosfeer. Weerschade in de landbouw loopt in sommige landen soms op tot 20 procent van de jaarlijkse productie. Het Programma voor toegepaste meteorologie helpt landen bij de toepassing van meteorologische gegevens ter bescherming van het leven en eigendommen, en is ook een instrument bij sociale en economische ontwikkeling. Het streeft naar een verbetering van de nationale weerdiensten; veiliger verkeer over water en door de lucht; het beperken van de gevolgen van woestijnvorming; het verbeteren van de landbouw; en het beheer van water-, energie- en andere hulpbronnen. In de landbouw bijvoorbeeld kan via accuraat meteorologisch advies schade veroorzaakt door droogte, plagen en ziekten aanzienlijk worden beperkt. Het Programma voor hydrologie en watervoorziening houdt zich bezig met de beoordeling, het beheer en het behoud van waterbronnen in de hele wereld. Het bevordert internationale samenwerking bij de inventarisatie van waterbronnen en bij de ontwikkeling van hydrologische netwerken en diensten, met inbegrip van gegevensvergaring en -verwerking, hydrologische voorspellingen en waarschuwingen, en het aanbieden van hydrologische en meteorologische gegevens voor constructiedoeleinden. Het programma stimuleert onder meer de samenwerking tussen landen voor gezamenlijke waterreservoirs en verzorgt gespecialiseerde voorspellingen in frequent door overstroming geteisterde gebieden om leven en eigendom beter te kunnen beschermen. WMO’s Ruimteprogramma werd opgericht ter ondersteuning van het mondiale waarnemingssysteem van het World Weather Watch programma en andere door WMO gesteunde programma’s en aanverwante waarnemingssystemen. Het programma heeft tot doel voortdurend betere informatie, producten en diensten te bieden en deze wereldwijd beter toegankelijk en praktisch bruikbaar te maken. Het Programma voor onderwijs en opleiding stimuleert de uitwisseling van wetenschappelijke informatie via cursussen, seminars en conferenties, loopbaanontwikkeling, het in circulatie brengen van nieuwe technieken en opleidingsmaterialen, en de ondersteuning van opleidingscentra. Jaarlijks nemen honderden deskundigen uit de hele wereld deel aan specialisatiecursussen. Het Programma voor technische samenwerking helpt ontwikkelingslanden aan technische knowhow en uitrusting om hun meteorologische en hydrologische diensten te verbeteren. Het bevordert de overdracht van technologie en van meteorologische en hydrologische knowhow en informatie. Het Regionale programma ondersteunt de implementatie van programma’s en activiteiten met een regionaal karakter via acht regionale en subregionale WMO-kantoren. Natuurlijke hulpbronnen en energie De VN houdt zich al lang bezig met hulp aan landen bij het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen. In 1952 verklaarde de Algemene Vergadering dat ontwikkelingslanden ‘het recht hebben vrij te beschikken over het gebruik van hun natuurlijke hulpbronnen’ en dat ze deze bronnen moeten inzetten om hun economische ontwikkelingsplannen in het belang van het land te realiseren. Het Comité voor energie en natuurlijke hulpbronnen voor ontwikkeling, een 24 leden tellend orgaan van ECOSOC, doet aanbevelingen inzake beleid en strategieën ten dienste van ECOSOC en regeringen, dit in samenwerking met de Commissie voor duurzame ontwikkeling. Het Comité is onderverdeeld in twee subgroepen van elk 12 leden. De Subgroep voor energie evalueert trends en kwesties in verband met de ontwikkeling van energie en coördineert de VN-activiteiten op dit vlak. De Subgroep voor waterbronnen beoordeelt kwesties rond het geïntegreerde beheer van bodems en waterbronnen, en coördineert de activiteiten van het VN-systeem. Waterbronnen. De VN speelt al lang een belangrijke rol in de internationale crisis die wordt veroorzaakt door de afnemende capaciteit van ’s werelds watervoorraad om te voorzien in menselijke, commerciële en agrarische behoeften. De Waterconferentie van de VN van 1977, de Internationale Conferentie over Water en Milieu, en de Milieutop (1992) en het Internationaal Decennium voor drinkwater en sanitaire voorzieningen (1981-1990) richtten zich allemaal op deze onmisbare hulpbron. Dankzij het Decennium kregen 1,3 miljard mensen in ontwikkelingslanden toegang tot veilig drinkwater. Het Internationaal jaar van het zoet water (2003) had tot doel mensen over de hele wereld bewust te maken van de problemen, terwijl het eerste World Water Development Report (2003) van de VN gegevens en trends in verband met de zoetwaterbronnen in de wereld analyseerde. Naar schatting beschikken 1,1 miljard mensen niet over voldoende drinkwater en hebben 2,4 miljard mensen geen toegang tot hygiënische voorzieningen. Tegen 2050 zal waarschijnlijk een op de vier mensen leven in een land dat te kampen heeft met chronische zoetwatertekorten. Watertekort heeft tal van oorzaken, waaronder ondoelmatig gebruik, vervuiling en ongecontroleerde exploitatie van grondwaterreserves. Er moet dringend actie worden ondernomen voor een beter beheer van de schaarse zoetwaterbronnen, waarbij de aandacht vooral moet uitgaan naar kwesties als vraag en aanbod, en kwantiteit en kwaliteit van water. De activiteiten van de VN zijn vooral gericht op de duurzame ontwikkeling van kwetsbare en beperkte watervoorraden die zwaar onder druk staan door de bevolkinggroei, de vervuiling en de stijgende vraag naar water voor agrarische en industriële doeleinden. Zo voert het DESA een vrij omvangrijk programma voor technische samenwerking voor de ontwikkeling van waterbronnen. De Commissie voor duurzame ontwikkeling (CSD) deed onderzoek naar methoden om de beschikbaarheid van water te vergroten via bepaalde marktmechanismen (met inbegrip van prijsstelling) en er tegelijkertijd voor te zorgen dat ook armen zich water kunnen veroorloven. Energie. Als stuwende kracht achter ontwikkeling is een toereikend energieaanbod essentieel voor economische vooruitgang en de uitroeiing van armoede. Niettemin heeft het opwekken en gebruik van conventionele energie onrustbarende gevolgen voor milieu en gezondheid. De stijgende vraag naar energie per capita en de groei van de wereldbevolking leiden tot consumptieniveaus die met de huidige energiesystemen niet zijn te handhaven. Terwijl er inspanningen worden gedaan om over te stappen op hernieuwbare, minder vervuiling veroorzakende energiebronnen, overtreft de stijgende vraag nog steeds de introductie van vermogen opgewekt door hernieuwbare bronnen. In de overgang naar duurzame ontwikkeling moet er dus ernstig werk worden gemaakt van een meer doeltreffende energievoorziening en schonere fossiele brandstoftechnologieën. Hoewel men raamt dat tegen 2006 wereldwijd het energieverbruik zal verdubbelen, moeten er toch speciale inspanningen worden gedaan ten bate van de 2 miljard mensen, voor het merendeel wonend in plattelandsgebieden in ontwikkelingslanden, die nog geen toegang hebben tot eigentijdse commerciële energiediensten. Het VN-systeem is betrokken bij een brede waaier activiteiten om ontwikkelingslanden bij te staan op het vlak van energie. De hulp gaat van opleiding, training en expertiseopbouw tot ondersteuning van beleidshervormingen en het instaan voor energievoorziening. De activiteiten zijn gericht op het tegemoetkomen aan de vraag naar energie binnen de context van duurzame ontwikkeling. Technische samenwerking. De VN voert een actief technisch samenwerkingsprogramma met betrekking tot water, mineralen en energie, en ook wat betreft kleine eilandstaten in ontwikkeling. Technische steun en advies op het vlak van waterbronnen en minerale rijkdommen leggen de nadruk op natuurbehoud, het stimuleren van investeringen, wetgeving en duurzame ontwikkeling. Qua energie is de technische samenwerking gericht op toegang tot energiebronnen, hervormingen in de energiesector, op doelmatig gebruik van energiebronnen, op hernieuwbare energie, energievoorziening op het platteland, schonere technologieën met fossiele brandstoffen en energie voor vervoersdoeleinden. De afgelopen twee decennia zijn door de VN en de VN-familie van organisaties honderden miljoenen dollars geïnvesteerd in projecten rond technische samenwerking en preinvesteringen in water, mineralen en energie. De begunstigde regeringen investeerden zelf in de vorm van personeel, faciliteiten en operationele kosten ter plaatse. Dit heeft ertoe geleid dat jaarlijks honderden projecten de ontwikkelingslanden helpen bij de duurzame exploitatie van hun natuurlijke hulpbronnen. Deze projecten versterken de knowhow binnen die landen en stimuleren nieuwe investeringen. Nucleaire veiligheid Momenteel genereren 441 kernreactoren wereldwijd bijna 16 procent van alle elektriciteit. In negen landen loopt dit aandeel van de kernenergie op tot 40 procent. Het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA), een internationale organisatie binnen de VN- familie, bevordert het veilig, zeker en vreedzaam gebruik van atoomenergie en vervult een belangrijke rol bij internationale inspanningen om kerntechnologie aan te wenden voor duurzame ontwikkeling. In het huidige debat over het gebruik van andere energiebronnen om de uitstoot van kooldioxide om te buigen dat sterk bijdraagt tot de opwarming van de aarde, benadrukt IAEA de voordelen van kernenergie als een energiebron waarbij geen broeikasgassen of andere giftige gassen vrijkomen. IAEA treedt op als internationaal, centraal, intergouvernementeel forum voor technische en wetenschappelijke samenwerking op het vlak van atoomenergie. Het vormt een centrum voor de uitwisseling van wetenschappelijke informatie en voor de formulering van richtlijnen en normen inzake nucleaire veiligheid en doet (desgevraagd) aanbevelingen aan regeringen betreffende methoden om de veiligheid van kernreactoren te vergroten en het risico op ongelukken verder te verkleinen. De verantwoordelijkheid van het agentschap op het vlak van nucleaire veiligheid is toegenomen met de groei van kernenergieprogramma’s en de publieke aandacht voor veiligheidsaspecten. IAEA formuleert basisnormen voor bescherming tegen radioactieve straling en publiceert richtlijnen en procedurecodes voor specifieke verrichtingen – onder meer het veilig vervoer van radioactief materiaal. IAEA legt zich tevens toe op het versnellen van noodhulp aan lidstaten bij ongevallen waarbij radioactiviteit is vrijgekomen, en wel krachtens het Verdrag over bijstand ingeval van een kernongeval of het vrijkomen van radioactiviteit (1986) en krachtens het Verdrag over vroegtijdige waarschuwing bij nucleaire ongevallen (1986). Andere internationale verdragen onder het beheer van het IAEA zijn het Verdrag over de fysieke bescherming van nucleair materiaal (1987), het Verdrag van Wenen over de burgerlijke aansprakelijkheid bij nucleaire schade (1963), het Verdrag over nucleaire veiligheid (1994) en het Gezamenlijke verdrag over de veiligheid van het beheer van afgewerkte splijtstoffen en over de veiligheid van het beheer van radioactief afval (1997). IAEA’s technisch samenwerkingsprogramma biedt ondersteuning in de vorm van binnenlandse projecten, experts en opleiding voor de toepassing van vreedzame kerntechnieken die landen helpen op cruciale vlakken als water, gezondheid, voeding, medicijnen en voedselproductie. Een voorbeeld hiervan is het werk in verband met mutaties in de gewassenteelt, waarbij zo’n 2000 nieuwe, nuttige gewasvarianten zijn ontwikkeld met behulp van stralingstechnieken. Dit heeft geleid tot een betere voedselproductie. Nog een voorbeeld is het gebruik van isotoopanalyses in de hydrologie om waterhoudende grondlagen in kaart te brengen, grond- en oppervlaktewater te beheren, vervuiling op te sporen en tegen te gaan, en dammen te controleren op lekken en algehele veiligheid. Op deze manier wordt de toegang tot zuiver drinkwater bevorderd. Op medisch vlak levert het Agentschap dan weer de uitrusting voor radiotherapie en verzorgt het de opleiding van personeel voor de veilige behandeling van kankerpatiënten in 80 ontwikkelingslanden die ook lid zijn van IAEA. IAEA verzamelt en verspreidt informatie over vrijwel alle aspecten van de nucleaire wetenschap en technologie via het Internationaal Nucleair Informatiesysteem (INIS) in Wenen. In samenwerking met UNESCO beheert het agentschap het Internationaal centrum voor theoretische natuurkunde in Triëst (Italië) en drie laboratoria. IAEA werkt samen met FAO aan kernfysisch onderzoek ten bate van voedsel en landbouw, en met WHO voor het gebruik van stralingstechnieken in de geneeskunde en de biologie. Het Laboratorium voor het Mariene Milieu van IAEA in Monaco onderzoekt in samenwerking met UNEP en UNESCO zeevervuiling in de hele wereld. Het wetenschappelijke comité van de VN voor de bestudering van straling (UNSCEAR), een zelfstandig orgaan opgericht in 1955, controleert en brengt verslag uit over de niveaus en gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling. Wereldwijd gebruiken regeringen en organisaties de ramingen als wetenschappelijke basis voor de beoordeling van stralingsrisico’s, voor het formuleren van voorschriften inzake bescherming tegen straling en andere veiligheidsnormen, en voor de regelgeving in verband met stralingsbronnen.