HOOFDSTUK 3 - Economische en Sociale Ontwikkeling

advertisement
ABC van de Verenigde Naties
HOOFDSTUK 3 - Economische en Sociale Ontwikkeling
Economische en Sociale Ontwikkeling
Hoewel de meeste mensen de VN in verband brengen met vrede en veiligheid, besteedt de
Organisatie toch de meeste van haar middelen aan het bevorderen van ‘hogere
levensstandaarden, werkgelegenheid en voorwaarden voor economische en sociale
vooruitgang
en
ontwikkeling’,
zoals
opgenomen
in
het
Handvest.
De
ontwikkelingsactiviteiten van de VN beinvloeden het leven en welzijn van miljoenen mensen
in de hele wereld. Deze inspanningen stoelen op de overtuiging dat duurzame internationale
vrede en veiligheid alleen haalbaar zijn als het economische en sociale welzijn van mensen
overal ter wereld is gewaarborgd.
Veel van de economische en sociale veranderingen in de afgelopen vijftig jaar zijn qua doel
en omvang in belangrijke mate gestuurd door het werk van de VN. Als mondiaal platform
voor eensgezinde en gezamenlijke actie stelt de VN op het vlak van internationale
samenwerking prioriteiten en doelen om landen te helpen bij hun ontwikkeling en om te
komen tot een wereldwijd economisch klimaat ter ondersteuning van die landen.
Dat eensgezinde optreden komt tot uiting in een reeks Internationale Ontwikkelingsdecennia,
waarvan het eerste aanving in 1961. Deze Decennia gelden als ruim geformuleerde
intentieverklaringen omtrent ontwikkelingsbeleid en -doelen, die per Decennium weliswaar
zijn gericht op specifieke thema’s, maar die altijd de noodzaak benadrukken van vooruitgang
op alle vlakken van ontwikkeling– zowel sociaal als economisch – en die aandacht vragen
voor de noodzaak om de kloof tussen de geïndustrialiseerde wereld en de
ontwikkelingslanden te dichten.
Sinds de jaren negentig voorziet de VN in een platform voor het verwoorden en bevorderen
van nieuwe, essentiële ontwikkelingsdoelstellingen op de internationale agenda via een reeks
mondiale conferenties. De VN benadrukt voorts dat ook kwesties als de bevordering van de
situatie van vrouwen, mensenrechten, duurzame ontwikkeling, milieubehoud en goed bestuur
deel uitmaken van het concept ‘ontwikkeling’. De aandacht gaat nu vooral uit naar de
geïntegreerde en gecoördineerde tenuitvoerlegging van verplichtingen die worden aangegaan
op deze conferenties.
Tijdens de Millenniumtop van 2000 hebben de lidstaten een reeks breed opgezette
ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe millennium aanvaard, die zijn gekoppeld aan concrete
en haalbare streefcijfers. De landen hebben afgesproken extreme honger en armoede uit te
bannen; basisonderwijs wereldwijd voor iedereen toegankelijk te maken; de gelijke
behandeling van mannen en vrouwen te bevorderen door vrouwen meer kansen en meer
zeggenschap te geven; kindersterfte terug te dringen; de gezondheid van moeders te
verbeteren; strijd te leveren tegen HIV/aids, malaria en andere ziekten; actief te werken aan
een duurzaam milieu; en te streven naar mondiaal partnerschap op ontwikkelingsgebied.
Bij internationaal overleg over economische en sociale kwesties wordt steeds duidelijker dat
rijke en arme landen gezamenlijk belang hebben bij het oplossen van problemen die meer en
meer de landsgrenzen overstijgen. Vraagstukken rond vluchtelingen, georganiseerde misdaad,
drughandel en aids worden beschouwd als wereldomspannende problemen, die daarom
vragen om gecoördineerde actie. De invloed van aanhoudende armoede en werkloosheid in
een bepaalde regio is snel voelbaar in andere streken, niet in de laatste plaats in de vorm van
migrantenstromen, sociale onrust en conflicten. In het tijdperk van de globalisering van de
economie zorgt financiële instabiliteit in één land onmiddellijk voor onrust op de markten van
andere landen.
Er bestaat ook steeds meer eensgezindheid over de rol van democratie, mensenrechten,
verticale participatie, goed bestuur en medezeggenschap van vrouwen bij het bevorderen van
economische en sociale vooruitgang.
[inzet blz. 142]
Globalisering ten bate van iedereen
In de Millenniumverklaring van september 2000 benadrukken de wereldleiders dat de
belangrijkste taak van de internationale gemeenschap is ervoor te zorgen dat globalisering een
positieve factor wordt voor iedereen. ‘Wil globalisering kans van slagen hebben, dan moeten
mensen het gevoel hebben erbij betrokken te zijn,’ aldus Secretaris-Generaal Kofi Annan in
zijn rapport aan de Millenniumtop.*
De Secretaris-Generaal stelde dat de voordelen van globalisering – snellere groei, hogere
levensstandaarden en nieuwe kansen voor landen en individuen – duidelijk zijn. Toch rijst er
steeds meer verzet tegen globalisering, omdat de baten zo onrechtvaardig zijn verdeeld en
omdat de mondiale markt nog geen regels kent of bezigt, die uitgaan van gemeenschappelijke
sociale doelstellingen.
Internationale bedrijven zouden zich moeten opstellen als verantwoordelijke wereldburgers,
en overal waar ze opereren goede praktijken moeten nastreven, door zich sterk te maken voor
rechtvaardige arbeidsvoorwaarden, naleving van de mensenrechten en zorg voor het milieu.
De VN moet er voor zorgen dat ‘globalisering niet slechts enkelen, maar iedereen tot voordeel
strekt; dat er niet alleen kansen ontstaan voor een enkele bevoorrechten, maar voor alle
mensen, waar ook ter wereld’. De VN moet ‘de landen in al hun verscheidenheid
samenbrengen’ en ‘coalities voor verandering’ smeden, en wel door samenwerking te
bevorderen tussen de vele spelers in het globaliseringsproces – maatschappelijke organisaties,
bedrijfsleven, parlementen, lagere overheden, wetenschappelijke milieus
en
onderwijsinstellingen.
Maar in de eerste plaats ‘moeten we bij al onze activiteiten de mens centraal stellen,’ aldus
Kofi Annan. ‘Alleen als dat gebeurt, weten we dat globalisering niemand uitsluit en dat
iedereen kan delen in de nieuwe mogelijkheden.’
* Wij de volken: de rol van de VN in de 21ste eeuw. Verenigde Naties, 2000, ISBN 92-1100844-1, E.00.1.16. Ook te downloaden via www.un.org/millennium/sg/report.
[Einde inzet]
Coördinatie van ontwikkelingsactiviteiten
Ondanks grote vooruitgang op vele fronten, blijft de ongelijke verdeling van rijkdom en
welzijn onze wereld kenmerken. Het uitroeien van armoede en het terugdringen van
ongelijkheid binnen en tussen landen blijven fundamentele doelstellingen van de VN.
[Inzet blz. 143]
Ontwikkelingswerk: de troeven van de VN
De VN beschikt over unieke troeven bij de wereldwijde bevordering van ontwikkeling:
-
-
Universeel karakter: alle landen hebben een stem bij het formuleren van beleid;
Onpartijdig: de VN vertegenwoordigt geen bijzondere nationale of commerciële
belangen, en kan dus speciale vertrouwensrelaties opbouwen met landen en hun
volken om hen hulp zonder bijbedoelingen te verschaffen;
Wereldwijde inplanting: de VN beschikt over ’s werelds grootste netwerk van
nationale kantoren voor het verlenen van ontwikkelingshulp;
Breed mandaat: de VN werkt met een mandaat dat ontwikkeling, veiligheid,
humanitaire hulp, mensenrechten en milieuzorg omvat;
Engagement: de VN stelt zich tot doel te werken voor ‘de volken van de Verenigde
Naties’.
[Einde inzet]
Het VN-systeem poogt economische en sociale doelstellingen op verschillende manieren te
realiseren: door beleid op te stellen, regeringen te adviseren bij hun ontwikkelingsplannen,
internationale normen te stellen en door fondsen te mobiliseren voor
ontwikkelingsprogramma’s – jaarlijks goed voor 30 miljard dollar. Via de verschillende
fondsen en programma’s en de familie van gespecialiseerde organisaties, werkzaam in
uiteenlopende sectoren zoals onderwijs, luchtvaartveiligheid, bescherming van het milieu en
arbeidsvoorwaarden, heeft de VN invloed op het leven van alle mensen in de hele wereld.
De Economische en Sociale Raad (ECOSOC) is het belangrijkste orgaan voor de
coördinatie van de sociale en economische activiteiten van de VN en haar operationele
organen. De Raad is ook het belangrijkste forum voor overleg over internationale
economische en sociale kwesties en voor het opstellen van beleid.
Onder ECOSOC ressorteert het Comité voor Ontwikkelingsbeleid dat bestaat uit 24
deskundigen met elk hun eigen specialisme en dat optreedt als adviesorgaan voor nieuwe
economische, sociale en milieugerelateerde kwesties. Het Comité bepaalt ook de criteria voor
het predikaat ‘minst ontwikkelde landen’ (MOL’s).
De Ontwikkelingsgroep van de Verenigde Naties, bestaande uit organen van het
Secretariaat en de ontwikkelingsfondsen en -programma’s, biedt ondersteuning bij het beheer
en de coördinatie van het ontwikkelingswerk van de VN. Dit uitvoerend orgaan moet de
samenwerking tussen beleidsbepalende organen en de afzonderlijke operationele
programma’s bevorderen. Daarnaast is er ook een instrument voor beleidsontwikkeling en
bestuur: het Uitvoerend Comité voor Economische en Sociale Zaken, dat bestaat uit organen
van het Secretariaat en de regionale commissies.
Binnen het Secretariaat van de VN verzamelt en analyseert het Departement voor
Economische en Sociale Aangelegenheden (DESA) economische en sociale informatie.
Verder staat het in voor beleidsanalyses en -coördinatie, en verleent het DESA lidstaten
uitvoerige technische steun op economisch en sociaal vlak. Ook biedt het belangrijke
ondersteuning bij intergouvernementele processen en verlicht het zodoende de taken van de
lidstaten bij het definiëren van normen en criteria, en bij het bepalen van gemeenschappelijke
actie ten aanzien van wereldwijde problemen. DESA is dus een belangrijk instrument bij de
vertaling van mondiaal beleid naar nationale actie, bij onderzoek en beleidsvorming en bij
activiteiten van operationele aard.
De vijf Regionale Commissies bevorderen op soortgelijke manier de uitwisseling van
economische en sociale informatie, en leggen zich toe op beleidsanalyses in de regio’s Afrika,
Azië en het Stille Oceaangebied, Europa, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en WestAzië.
De verschillende VN-fondsen en -programma’s zijn verantwoordelijk voor de operationele
ontwikkelingsactiviteiten in de programmalanden, terwijl de gespecialiseerde VNorganisaties ook ondersteuning en hulp bieden bij de ontwikkelingsactiviteiten van landen.
Nu er steeds minder financiële en personele middelen voorhanden zijn, is nauwere
samenwerking en coördinatie tussen de verschillende takken van het systeem essentieel voor
het realiseren van de doelstellingen.
Economische ontwikkeling
De laatste decennia maakt de wereld een enorme economische ontwikkeling door, maar het
genereren van rijkdom en welzijn gebeurt heel ongelijk, zo ongelijk dat economische
wanverhoudingen vrijwel overal ter wereld sociale problemen en politieke instabiliteit in de
hand werken. Het einde van de Koude Oorlog en de snelle totstandkoming van een mondiaal
economisch bestel hebben de aanhoudende problemen van extreme armoede, schuldenlasten,
onderontwikkeling en onevenwichtige handelsrelaties niet kunnen oplossen.
Een van de basisprincipes van de Verenigde Naties is de overtuiging dat economische
ontwikkeling voor alle volken onbetwistbaar een van de beste manieren is om politieke,
economische en sociale zekerheid te verwerven. De voornaamste zorg van de VN is dat
vrijwel de helft van de wereldbevolking – vooral levend in Afrika, Azië, Latijns-Amerika en
het Caribisch gebied – moet rondkomen met minder dan twee dollar per dag. Ongeveer 860
miljoen mensen zijn ongeletterd, meer dan 100 miljoen kinderen kunnen niet naar school,
meer dan een miljard wereldbewoners hebben geen toegang tot zuiver drinkwater en ongeveer
2,4 miljard mensen – meer dan een derde van de wereldbevolking – ontberen degelijke
gezondheidszorg. Eind 2002 waren er wereldwijd 180 miljoen werklozen, terwijl het aantal
‘werkende armen’ – die minder dan één dollar per dag verdienen – is opgelopen tot 550
miljoen.
De VN is de enige instelling die wegen zoekt om economische groei en globalisering te
bewerkstelligen op basis van een beleid dat instaat voor menselijk welzijn, duurzame
ontwikkeling, de uitroeiing van armoede, eerlijke handelspraktijken en vermindering van een
verlammende buitenlandse schuld.
De VN dringt aan op spoedige invoering van een macro-economisch beleid dat de bestaande
ongelijkheid moet aanpakken. Hierbij gaat het vooral om de groeiende kloof tussen noord en
zuid, de aanhoudende problemen van de minst ontwikkelde landen en de nieuwe problemen
van landen die overstappen van een centraal geleide economie naar een vrijemarkteconomie.
In de hele wereld bevorderen VN-hulpprogramma’s armoedebestrijding, de
overlevingskansen van kinderen, milieubescherming, de vooruitgang van vrouwen en de
mensenrechten. Voor miljoenen mensen in arme landen zijn deze programma’s de Verenigde
Naties.
Officiële ontwikkelingssteun
Met hun beleid en hun leningen hebben de kredietverstrekkende instanties binnen het VNsysteem samen een enorme invloed op de economieën van ontwikkelingslanden. Dit geldt met
name voor de minst ontwikkelde landen (MOL’s) – 49 staten die gezien hun extreme armoede
en torenhoge schuldenlast niet kunnen profiteren van de mondiale economische groei en
ontwikkeling. Verscheidene VN-hulpprogramma’s richten zich prioritair op deze overwegend
Afrikaanse landen.
Kleine eilandstaten in ontwikkeling, landen zonder zeehavens en ook overgangseconomieën
hebben te kampen met specifieke problemen die alle aandacht eisen van de internationale
gemeenschap en vormen eveneens een primair aandachtsveld van de hulpprogramma’s binnen
het VN-systeem evenals de officiële ontwikkelingssteun (ODA) van lidstaten.
In 1970 heeft de Algemene Vergadering het streefdoel voor ODA gesteld op 0,7 procent van
het bruto nationaal inkomen (BNI). Jarenlang haalden de leden van het Development
Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) – dat momenteel 220 geïndustrialiseerde landen en de Europese
Commissie omvat – ongeveer de helft daarvan.
In de jaren negentig is de ODA gedaald tot een absoluut dieptepunt. Toch ging van dit
beperkte bedrag meer steun naar sociale basisvoorzieningen – van 4 procent van de ODA in
1995 tot 14 procent in 2000 (bijna 4 miljard dollar). Meer dan vier vijfde van de hulp was niet
langer gekoppeld aan het verwerven van goederen en diensten in het donorland.
Na de eeuwwisseling is de officiële ontwikkelingssteun weer toegenomen. Bij de DAC-leden
was de totale ODA in 2003 gestegen tot ongeveer 0,25% van het gezamenlijke BNI. In
nominale en reële termen had de steun met 68,5 miljard dollar een absoluut maximum bereikt.
Tot op heden hebben slechts vijf landen – Denemarken, Luxemburg, Nederland, Noorwegen
en Zweden – het streefdoel voor ODA van 0,7 procent bereikt en gehandhaafd. Ook hebben
zij de norm van 0,15 procent van het BNP gehaald die in 1981 op de eerste VN-Conferentie
over de Minst Ontwikkelde Landen werd vastgesteld.
Op de Internationale Conferentie voor Financiering van Ontwikkeling in 2002 in Monterrey
(Mexico) hebben de belangrijkste donorlanden beloofd hun ODA te verhogen als een eerste
belangrijke stap om de neergaande trend te keren die in de jaren negentig was ontstaan.
Daarbij heeft men verklaard de steun vooral te willen besteden aan het uitbannen van
armoede, aan onderwijs en aan gezondheidszorg (zie inzet).
ODA van de VN is afkomstig uit twee bronnen: subsidies van de gespecialiseerde
agentschappen, programma’s en fondsen van de VN, en leningen verschaft door instellingen
binnen het VN-systeem, in het bijzonder door de Wereldbank en IFAD.
[Inzet blz. 146]
Internationale Conferentie voor de Financiering van Ontwikkeling (www.un.org/esa/ffd)
De Internationale Conferentie voor de Financiering van Ontwikkeling had plaats van 18 tot
22 maart 2002 in het Mexicaanse Monterrey. Deze door de VN belegde conferentie over
urgente financiële en ontwikkelingsgerelateerde kwesties werd bijgewoond door 50
staatshoofden of regeringsleiders en meer dan 200 ministers. Voorts aanwezig waren
prominenten uit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, evenals
vertegenwoordigers van alle grote intergouvernementele instanties op het vlak van financiën,
handel, economie en monetaire beleid.
Op de conferentie werden voor het eerst vanuit vier belangrijke hoeken – regeringen,
maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en institutionele belanghebbenden – ideeën
uitgewisseld over wereldomspannende economische kwesties. Er waren meer dan 800
deelnemers voor twaalf aparte rondetafelconferenties onder het gedeelde voorzitterschap van
regeringsleiders, directeuren van de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de
Wereldhandelsorganisatie en regionale ontwikkelingsbanken, en door ministers van financiën,
buitenlandse handel en buitenlandse zaken. Het slotdocument van de conferentie, de
zogeheten ‘Consensus van Monterrey’, geeft een beeld van de nieuwe globale aanpak voor de
financiering van ontwikkeling.
Aansluitend heeft de Algemene Vergadering besloten haar dialoog op het allerhoogste niveau
over het verstevigen van de internationale samenwerking bij ontwikkeling opnieuw aan te
merken als richtsnoer voor intergouvernementele actie ter toetsing van de conferentie en
aanverwante kwesties – dit overleg zal op alle oneven jaren vanaf 2003 worden gevoerd.Die
dialoog handelt over het te voeren beleid – waaraan alle betrokken partijen deelnemen – bij de
tenuitvoerlegging van de uitkomsten van de conferentie en over het coherent en consistent
functioneren van de internationale systemen ter ondersteuning van ontwikkeling op het vlak
van monetair beleid, financiën en handel.
De Vergadering heeft ook besloten om elk voorjaar gesprekken te organiseren tussen
vertegenwoordigers van de Economische en Sociale Raad, de directeuren van de uitvoerende
raad van de Wereldbank en het IMF, en vertegenwoordigers van de relevante
intergouvernementele organen van de Wereldhandelsorganisatie. Tijdens de gespreksronde in
april 2002 hadden er ook rondetafelconferenties plaats met vertegenwoordigers van
maatschappelijke organisaties en uit het bedrijfsleven.
De vierde Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie die in 2001 in Doha
(Qatar) werd gehouden heeft zich ook gebogen over de middelen om duurzame ontwikkeling
te realiseren. De vijfde Ministeriële Conferentie in Cancun (Mexico) in september 2003 heeft
de werkzaamheden vervolgd op basis van de Verklaring van Doha.
[einde inzet]
In 2003 heeft de Wereldbank 18,5 miljard dollar verstrekt aan een honderdtal
ontwikkelingslanden. IFAD stelt elk jaar meer dan 450 miljoen dollar aan leningen en
subsidies beschikbaar, en financierde sinds zijn oprichting in 1977 wereldwijd 633 projecten –
met leningen voor een totaal van 7,7 miljard dollar en subsidies ten belope van 35,4 miljoen
dollar. Daarnaast beschermt het IMF het internationale monetaire en financiële systeem met
dialoog, beleidsadvies, technische ondersteuning en leningen.
De financiering van de ontwikkelingsactiviteiten van de VN bereikte in 2001 met 7,1 miljard
dollar – een stijging van 17% in vergelijking met 2000 – het hoogste niveau ooit (excl. de
Wereldbankgroep). Dit was de op een na hoogste stijging van de afgelopen tien jaar. In 1998
noteerde men een toename met 19 procent en dat jaar werd er 5,7 miljard dollar verstrekt.
ODA van VN-organen, -fondsen en programma’s wordt over de verschillende noodlijdende
landen verdeeld.
Ontwikkeling wereldwijd stimuleren
Het Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) is de ontwikkelingsorganisatie voor de
ontwikkelingslanden die een cruciale bijdrage wil leveren bij het halveren van de armoede in
de wereld tegen 2015. UNDP biedt degelijke beleidsadviezen en ondersteunt
overheidsinstellingen bij het creëren van een kader om te koment tot rechtvaardige
economische groei.
Met een wereldwijd netwerk van 166 regionale kantoren zet UNDP zich ter plaatse in om
mensen te helpen zichzelf te helpen. Het programma houdt zich vooral bezig met het bijstaan
van landen bij het vinden en uitwisselen van oplossingen voor kwesties als democratisch
bestuur, armoedeverlichting, crisispreventie en wederopbouw na gewelddadige conflicten of
natuurrampen, energie, milieu en duurzame ontwikkeling, informatie- en
communicatietechnologie, en het indijken van de HIV/aids-epidemie. Op al deze gebieden
pleit UNDP voor de bescherming van de mensenrechten en met name voor de bevordering
van de participatie van vrouwen. Het is een praktijkgerichte organisatie waarvan de meeste
stafleden werken in de landen waar mensen hulp nodig hebben.
Het merendeel van de kernprogrammafondsen van UNDP gaat naar die landen waar ’s
werelds armste bevolking woont. In 2002 leefden er bijna 1,2 miljard mensen in extreme
armoede. Ze verdienden niet meer dan 1 dollar per dag. De bijdragen voor de
ontwikkelingssteun van UNDP bereikten met 2,8 miljard dollar in 2002 een absolute top.
Bijna alle landen van de wereld storten vrijwillig bijdragen aan UNDP. Landen die UNDPsteun krijgen, dragen bij in de projectkosten met personeel, faciliteiten, uitrusting en
bevoorrading.
Om maximaal te kunnen profiteren van de internationale ontwikkelingsmiddelen, coördineert
UNDP zijn activiteiten met andere VN-fondsen en -programma’s, en met internationale
financiële instellingen zoals de Wereldbank en het IMF. Daarnaast doen de regionale en
landelijke programma’s van UNDP een beroep op de deskundigheid van NGO’s en van
inwoners van ontwikkelingslanden. Driekwart van alle UNDP-projecten worden uitgevoerd
door lokale organisaties.
[Inzet blz. 148]
Afrika: prioriteit voor de Verenigde Naties
Bezorgdheid bij de internationale gemeenschap heeft ertoe geleid dat de precaire economische
situatie in Afrika een belangrijke prioriteit van de VN is. De VN wil de ontwikkeling van de
regio stimuleren en zet daartoe speciale programma’s op die zich richten op duurzame
oplossingen voor de buitenlandse schuld en problemen met aflossingen; het stimuleren van
rechtstreekse buitenlandse investeringen; de opbouw van lokale knowhow; het opheffen van
het gebrek aan binnenlandse middelen voor ontwikkeling; het bevorderen van de integratie
van Afrikaanse landen in de internationale handel; en de bestrijding van aids.
In 1996 heeft de Algemene Vergadering het Speciale Initiatief voor Afrika geïntroduceerd.
Met dat initiatief streeft het ILO-programma ‘Jobs for Africa’ ernaar nationale en regionale
instellingen en netwerken te voorzien van de nodige capaciteit om armoede te bestrijden via
werkgelegenheid. Het initiatief Afrika 2000 van UNDP biedt vrouwen op het platteland
ondersteuning bij activiteiten rond duurzame ontwikkeling, terwijl UNESCO, UNICEF en de
Werelbank zich met hun activiteiten richten op het verbeteren van elementaire scholing in
landen waar het basisonderwijs nog slecht ontwikkeld is.
Het Speciale Initiatief werd afgesloten in 2002 na een evaluatie door de Algemene
Vergadering die zich in dat jaar achter het Nieuwe Partnerschap voor de Ontwikkeling van
Afrika (NEPAD) heeft geschaard. NEPAD is een door Afrikaanse landen geïntroduceerd en
geleid initiatief, dat in juli 2001 werd gelanceerd door de Organisatie voor Afrikaanse
Eenheid (nu de Afrikaanse Unie) als raamwerk voor internationale inspanningen voor de
ontwikkeling van Afrika.
De VN steunt dit initiatief op nationaal, regionaal en internationaal niveau met activiteiten in
het kader van het Raamwerk voor VN-ontwikkelingssteun (UNDAF) en programma’s onder
leiding van de Economische Commissie voor Afrika die een structuur bieden voor betere
coördinatie en samenwerking op subregionaal en regionaal niveau. Het Bureau van de
speciale adviseur voor Afrika rapporteert over de steun van het VN-systeem en de
internationale gemeenschap, en coördineert de internationale inspanningen ter ondersteuning
van het Nieuwe Partnerschap.
Het Gezamenlijk VN-programma inzake HIV/aids (UNAIDS) heeft de campagne tegen
HIV/aids in Afrika extra impulsen gegeven. In een poging een zo breed mogelijke basis te
vormen, heeft UNAIDS regeringen, regionale organen, ontwikkelingsinstanties, NGO’s en het
bedrijfsleven, waaronder ook farmaceutische ondernemingen, samengebracht onder de
overkoepelende organisatie International Partnership Against Aids in Africa.
De Secretaris-Generaal en de VN-agentschappen hebben de geïndustrialiseerde landen
opgeroepen de economische obstakels voor Afrika te reduceren door meer schuldverlichting,
verlaging van tarieven die de Afrikaanse export benadelen en meer officiële
ontwikkelingssteun. De VN koppelt haar activiteiten aan andere ontwikkelingsinitiatieven
zoals de Internationale Conferentie van Tokio voor Afrikaanse ontwikkeling, het Initiatief
voor arme landen met een zware schuldenlast en de Alliantie voor industrialisering in Afrika.
[einde inzet]
Op landelijk niveau stimuleert UNDP een geïntegreerde aanpak voor de inzet van VNontwikkelingssteun. In veel ontwikkelingslanden heeft UNDP een Raamwerk voor VNontwikkelingssteun (UNDAF) opgezet bestaande uit VN-teams onder leiding van de lokale
Residerend VN-coördinator (die vaak ook de Residerend UNDP-vertegenwoordiger is). Die
Raamwerken stippelen in nauwe samenspraak een strategie uit om het hoofd te bieden aan de
belangrijkste ontwikkelingsproblemen die regeringen aan de VN voorleggen. Residerend
Coördinatoren treden op als de centrale organisator van noodhulp bij humanitaire crises,
natuurrampen en complexe noodsituaties.
Samen met de Wereldbank en het Milieuprogramma van de VN (UNEP) bestuurt UNDP het
Mondiaal Milieusteunpunt (de Global Environment Facility of GEF). Ook is UNDP een van
de sponsors van het Gezamenlijke VN-programma inzake HIV/aids (UNAIDS).
Lenen voor ontwikkeling
De Wereldbank, vroeger bekend als de Internationale Bank voor Wederopbouw en
Ontwikkeling of IBRD, zorgt in meer dan 100 ontwikkelingslanden voor financiering en
technische bijstand om landen te helpen bij de armoedebestrijding. De Wereldbank is vandaag
betrokken bij meer dan 1800 projecten in vrijwel elke sector in bijna alle
ontwikkelingslanden. Hulp varieert van microkredieten in Bosnië-Herzegovina en antiaidscampagnes in Guinea, tot onderwijs voor meisjes in Bangladesh en het verbeteren van de
gezondheidszorg in Mexico, en van steun bij de wederopbouw van Timor-Leste na de
onafhankelijkheid tot de wederopbouw van de Indiase stad Gujarat na de verwoestende
aardbeving.
Als een van ’s werelds belangrijkste bronnen van ontwikkelingssteun, steunt de Wereldbank
regeringen van ontwikkelingslanden d.m.v. terug te betalen leningen bij de bouw van scholen
en gezondheidscentra, water- en stroomvoorziening, ziektebestrijding en milieubehoud.
Ontwikkelingslanden lenen van de bank omdat ze kapitaal, technische bijstand en
beleidsadvies nodig hebben.
Er bestaan twee types leningen. Het eerste type is voor de ontwikkelingslanden met een iets
hoger inkomen die soms ook kunnen lenen van commerciële instellingen, zij het tegen hoge
rentevoeten. De IBRD verstrekt deze landen leningen met terugbetalingstermijnen die langer
zijn dan die van commerciële banken – 15 tot 20 jaar met drie tot vijf jaar uitstel voor de
terugbetaling van de eerste aflossing. Er wordt geld geleend voor specifieke programma’s
voor armoedebestrijding, sociale dienstverlening, milieubescherming en economische groei.
In het fiscale jaar 2003 verstrekte de IBRD leningen voor een totaal van 11,2 miljard dollar ter
ondersteuning van 99 nieuwe projecten in 37 landen. De bank, die over een AAA-rating
beschikt, zamelt vrijwel al haar middelen in door de verkoop van obligaties op de financiële
markten.
Het tweede type lening is bedoeld voor de armste landen die meestal onvoldoende
kredietwaardig zijn voor de internationale financiële markten en die een bijna-marktconforme
rente op leningen niet kunnen opbrengen. Deze leningen aan de armste landen worden
verstrekt door de Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA), een aan de Wereldbank
gelieerde instelling. IDA steunt in belangrijke mate op bijdragen van 40 rijke lidstaten en
helpt de armste landen in de wereld door subsidies en kredieten te verstrekken. Deze
‘kredieten’ zijn in feite renteloze leningen met looptijden van 35 tot 40, waarvan de eerste tien
jaar aflossingsvrij zijn. In het fiscale jaar 2003 leende IDA 7,3 miljard dollar voor de
financiering van 141 nieuwe projecten in 55 arme landen. IDA is ’s werelds grootste
verstrekker van dergelijke ‘zachte’ leningen.
Volgens haar reglement kan de Bank alleen leningen verstrekken aan regeringen, maar de
instelling werkt niettemin nauw samen met lokale gemeenschappen, NGO’s en het
bedrijfsleven. De projecten zijn gericht op de armste bevolkingsgroepen. Als ontwikkeling
kans van slagen wil hebben, moeten regeringen en gemeenschappen hun
ontwikkelingsprojecten ‘bezitten’ – het heft in eigen handen nemen. De Bank moedigt
regeringen aan nauw samen te werken met NGO’s en maatschappelijke organisaties om zich
te verzekeren van de medewerking van de mensen die het nauwst betrokken zijn bij de door
de Bank gefinancierde projecten. NGO’s in ontlenende landen werken mee aan ongeveer de
helft van deze projecten.
Als pleitbezorger voor een stabiel economisch beleid, gezonde overheidsfinanciën, en een
open, eerlijk en verantwoordelijk bestuur, stimuleert de Bank ook het bedrijfsleven. De Bank
biedt ondersteuning in tal van sectoren waarin het bedrijfsleven snelle vorderingen maakt –
financiën, stroomvoorziening, telecommunicatie, informatietechnologie, olie en gas, en
goederenproductie. De reglementen verbieden de Bank rechtstreekse leningen te verstrekken
aan het bedrijfsleven, maar een met de Bank geaffilieerde instelling, de Internationale
Financieringsmaatschappij (IFC) is juist opgericht om risicovolle sectoren en landen
steunen en te investeren in particuliere ondernemingen. Een andere geaffilieerde instelling,
het Agentschap voor Garanties op Multilaterale Investeringen (MIGA), verstrekt
verzekeringen voor politieke risico’s (garanties) aan investeerders en kredietverstrekkers in
ontwikkelingslanden.
Maar de Wereldbank doet veel meer dan alleen geld lenen. Ze biedt gewoonlijk ook
technische ondersteuning bij de projecten die ze financiert. Dit kan advies zijn over kwesties
zoals de algehele grootte van de begroting van een land waaraan het geld moet worden
toegekend, hoe in dorpen gezondheidscentra moeten worden opgezet of welke uitrusting
nodig is om een weg aan te leggen. Jaarlijks financiert de Bank een paar projecten die
exclusief zijn gericht op het bieden van deskundig advies en opleiding. Ze verzorgt ook de
opleiding van mensen uit ontlenende landen voor het opzetten en uitvoeren van
ontwikkelingsprogramma’s.
Op het vlak van duurzame ontwikkeling, steunt de IBRD projecten voor herbebossing en
controle op milieuverontreiniging en ruimtelijke ordening; water, afvalverwerking en
landbouw; en het behoud van de natuurlijke rijkdommen. Daarnaast is de Bank ook de
belangrijkste financier van het Mondiale Milieusteunpunt. De laatste jaren heeft de bank veel
middelen vrijgemaakt voor de Heavily Indebted Poor Countries (HIPC’s). Het HIPC-initiatief
heeft de schuldenlast van 26 arme landen verlicht zodat ze op termijn 41 miljard dollar
kunnen uitsparen. De Wereldbank is ook ’s werelds grootste financier van HIV/aidsprogramma’s. Op dit moment gaat het hier om een bedrag van meer dan 1,3 miljard dollar,
waarvan de helft is bestemd voor zuidelijk Afrika.
Lenen voor stabiliteit
Veel landen wenden zich tot het Internationaal Monetair Fonds (IMF) wanneer interne of
externe factoren hun betalingsbalans, fiscale stabiliteit of aflossingsverplichtingen in gevaar
brengen. Het IMF, een gespecialiseerde organisatie van de VN, biedt advies en doet
beleidsaanbevelingen om dergelijke problemen op te lossen. Het IMF stelt vaak financiële
middelen ter beschikking aan lidstaten ter ondersteuning van hun economische
hervormingsprogramma’s.
Lidstaten met een onevenwichtige betalingsbalans maken meestal gebruik van de financiële
hulpmiddelen van de IMF door reserves te ‘kopen’ in de vorm van deviezen van andere
lidstaten of van speciale trekkingsrechten, met een equivalente hoeveelheid eigen deviezen.
Het IMF rekent kosten aan voor deze leningen en eist dat de leden de leningen terugbetalen
door binnen een bepaalde termijn hun eigen valuta van het IMF terug te kopen.
De belangrijkste IMF-faciliteiten zijn:
Stand-by arrangements (ad-hocregelingen): voor kortlopende ondersteuning van
balansproblemen van tijdelijke of cyclische aard; moeten binnen vijf jaar worden
terugbetaald.
Extended Fund Facility (verruimde fondsenvoorziening): ter ondersteuning van middellange
programma’s om moeilijkheden met de betalingsbalans te ondervangen die zijn veroorzaakt
door macro-economische of structurele problemen; moeten binnen tien jaar worden
terugbetaald.
Poverty Reduction and Growth Facility (voorziening voor armoedebestrijding en groei): een
concessionaire faciliteit voor lidstaten met een laag inkomen, specifiek bedoeld om armoede
te verlichten. Lidstaten die voor deze financiering in aanmerking komen, kunnen tot 140
procent van hun quota lenen in het kader van een driejarig contract (tot 185 procent in
uitzonderlijke omstandigheden). Voor de leningen wordt een jaarlijkse rente van 0,5%
aangerekend en terugbetalingen moeten 5½ jaar na uitbetaling aanvangen en na uiterlijk 10
jaar zijn afbetaald.
Compensatory Financing Facility (overbruggingsvoorziening): biedt tijdelijke financiering
aan leden met een tijdelijk exportdeficit of buitensporig hoge kosten voor de graanimport.
Contingent Credit Lines (risicobeperkende kredietlijnen): bedoeld om uitdijing van een crisis
te voorkomen door landen die een gezond beleid nastreven bij een dreigende crisis,
onmiddellijk toegang te bieden tot kapitaal.
Supplemental Reserve Facility (voorziening voor extra reserves): biedt financiële steun bij
uitzonderlijke moeilijkheden met de betalingsbalans, veroorzaakt door grote, acute geldnood
als gevolg van een plotseling en ontregelend wegvallen van het vertrouwen in de markt.
Terugbetalingen gebeuren binnen 1½ jaar, maar deze periode kan worden verlengd tot 2½
jaar.
Het IMF en de Wereldbank bieden in het kader van het Initiatief voor arme landen met een
zware schuldenlast (HIPC) uitzonderlijke steun aan deze landen, mits ze een gezond beleid
voeren. Landen die daarvoor in aanmerking komen, kunnen zo hun buitenlandse schuld
terugschroeven tot een aanvaardbaar niveau en hun betalingverplichtingen nakomen zonder
bijkomende schuldverlichting. Het is een uitgebreide vorm van schuldverlichting met
medewerking van multilaterale, officiële, bilaterale en commerciële crediteuren.
Door zijn toezicht waakt het IMF over koersontwikkelingen binnen lidstaten aan de hand van
een algehele analyse van de algemene economische situatie en van het beleid van elke
lidstaat. IMF-controle gebeurt in de vorm van jaarlijks overleg met de individuele leden;
multilaterale controle twee maal per jaar; regionale controle via besprekingen met regionale
groeperingen. Voorts werkt het IMF met voorzorgsmaatregelen en met versterkte controle en
toezicht op programma’s waarbij een lid in aanmerking komt voor extra IMF-toezicht als het
geen gebruik maakt van IMF-middelen.
Het IMF biedt op uiteenlopende vlakken technische steun aan zijn leden: het ontwerpen en
invoeren van fiscaal en monetair beleid; de versterking of opbouw van instellingen zoals een
centrale bank of ministerie van Financiën; en het verzamelen en verwerken van statistische
gegevens. Het IMF organiseert ook opleidingen voor functionarissen uit de lidstaten. Dat
gebeurt aan de IMF-instituten in Washington D.C., Abidjan (Ivoorkust), Singapore en Wenen.
Investeringen en ontwikkeling
Rechtstreekse buitenlandse investeringen nemen in omvang sterk toe en ontwikkelingslanden
stellen hun economieën ook meer en meer open voor dergelijke kapitaalstromen.
Verschillende organisaties binnen het VN-systeem houden toezicht op die investeringen door
trends en ontwikkelingen te volgen en bovendien helpen ze regeringen van
ontwikkelingslanden ook bij het aantrekken van zulke directe investeringen – dat laatste
geschiedt door tussenkomst van FAO, UNDP en UNIDO.
Twee geaffilieerde organisaties van de Wereldbank – de Internationale
Financieringsmaatschappij (IFC) en het Agentschap voor Garanties op Multilaterale
Investeringen (MIGA) – bevorderen investeringen in ontwikkelingslanden. De Internationale
Financieringsmaatschappij (IFC) adviseert regeringen bij het creëren van de juiste
voorwaarden om de stroom van particuliere spaartegoeden en investeringen uit binnen- en
buitenland te stimuleren. De IFC stimuleert en mobiliseert particuliere investeringen in de
ontwikkelingslanden door aan te tonen dat investeringen daar rendabeler kunnen zijn. Vanaf
de stichting in 1956 tot en met het boekjaar 2002 heeft IFC meer dan 34 miljard dollar uit
eigen middelen aangewend en het voortouw genomen bij het verzamelen aan 21 miljard dollar
aan syndicaatleningen voor zo’n 2825 ondernemingen in 140 ontwikkelingslanden.
Het Agentschap voor Garanties op Multilaterale Investeringen (MIGA) is gelieerd aan de
bank als een instantie die instaat voor het waarborgen van investeringen. Het doel is de
stroom van particuliere investeringen voor productiedoeleinden in ontwikkelingslanden te
bevorderen door investeerders langlopende garanties te bieden tegen politieke risico’s – zoals
dekking van het risico van onteigening, valutaoverdracht, oorlog en onlusten – en op te treden
als adviesorgaan. Het MIGA organiseert promotiecampagnes, verspreidt informatie over
investeringsmogelijkheden en biedt technische steun die de aantrekkelijkheid van landen voor
investeerders moet vergroten. Sinds de oprichting in 1988 heeft MIGA meer dan 650
garanties verstrekt voor projecten in 85 ontwikkelingslanden. Dit heeft meer dan 50 miljard
dollar opgebracht aan directe buitenlandse investeringen.
De Conferentie van de VN inzake Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) helpt
ontwikkelingslanden en overgangseconomieën bij het bevorderen van rechtstreekse
buitenlandse investeringen en het verbeteren van hun investeringsklimaat. De Conferentie
helpt regeringsinstanties bij het doorzien van algemene trends in buitenlandse investeringen
en aanverwant beleid, en helpt ze de verwevenheid van buitenlandse investeringen, handel,
technologie en ontwikkeling in te zien. De resultaten van de Conferentie worden jaarlijks
gepubliceerd in het World Investment Report en in andere verslagen die aan de basis liggen
van het beleid dat het Comité voor investering, technologie en aanverwante financiële
kwesties van UNCTAD uitstippelt.
[Inzet blz. 153]
Buitenlandse investeringen en ontwikkeling
Directe buitenlandse investeringen zijn en blijven een stuwende factor in de wereldeconomie.
De aanhoudende groei van investeringen benadrukt de rol die transnationale ondernemingen
in de industrie- en ontwikkelingslanden spelen. Het World Investment Report 2003 van
UNCTAD stelt:
 Directe buitenlandse investeringen van transnationale ondernemingen hebben in 2000
een piek bereikt van 1393 miljard dollar, maar waren in 2002 gedaald tot 650 miljard;
 In 2002 is het aantal transnationale ondernemingen wereldwijd verder gestegen tot
64.000;
 Circa 870,000 dochterbedrijven van transnationale ondernemingen hebben in 2002
voor ongeveer 18 biljoen dollar aan goederen en diensten verkocht: meer dan het
dubbele volume van de mondiale export. Op het vlak van levering van goederen en
diensten op buitenlandse markten is de internationale productie belangrijker geworden
dan de internationale handel;
 De 100 grootste (niet-financiële) transnationale ondernemingen behouden hun
leidinggevende positie in het mondiale productiesysteem. In 2001 bezaten zij meer
dan 3 biljoen dollar aan buitenlandse activa, was de verkoop in het buitenland goed
voor 2 biljoen dollar en telden zij bijna 7 miljoen werknemers in hun buitenlandse
vestigingen;
 Sinds 2001 staan vier ondernemingen uit ontwikkelingslanden in de lijst van de 100
grootste ondernemingen in de wereld (gerekend naar buitenlandse activa): Hutchison
Whampoa Limited (Hong Kong, China), Singtel Ltd. (Singapore), Cemex S.A.
(Mexico) and LG Electronics Inc. (Korea).
[einde inzet]
[grafiek blz. 153]
Geldstromen (netto) naar ontwikkelingslanden, 1995–2002
x miljard dollar
Particuliere sector
Openbare sector
Bron:Wereldbank, Global Development Finance (2003).
[einde grafiek]
Via de Divisie voor Investeringstechnologie en Bedrijfsontwikkeling stimuleert UNCTAD
inzicht in investeringen, de ontwikkeling van ondernemingen en de opbouw van
technologische knowhow. Ook steunt ze regeringen bij de formulering en uitvoering van
beleid en activiteiten op dit vlak.
Handel en ontwikkeling
De internationale handel is sinds het begin van de jaren negentig sterk gegroeid – jaarlijks met
gemiddeld 6,5 procent. Tal van ontwikkelingslanden hebben daardoor opmerkelijke groei en
welvaart kunnen realiseren. Maar er bestaat nog steeds grote ongelijkheid en veel van de
armste landen nemen slechts marginaal deel aan de internationale handel.
De Conferentie van de VN inzake Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) heeft de
belangrijke taak ervoor te zorgen dat alle landen bij de mondiale handel worden betrokken.
Als centraal orgaan binnen de VN voor ontwikkelingsaangelegenheden inzake handel,
financiering, technologie, investeringen en duurzame ontwikkeling, streeft UNCTAD naar het
maximaliseren van het handelsverkeer, investeringen en ontwikkelingsmogelijkheden in de
ontwikkelingslanden. De Conferentie helpt deze landen met de uitdagingen die de
mondialisering met zich meebrengt en bij hun integratie in de wereldeconomie op voet van
gelijkwaardigheid.
UNCTAD tracht deze doelen te verwezenlijken met onderzoek en beleidsanalyses,
intergouvernementeel overleg, technische samenwerking en contacten met maatschappelijke
organisaties en het bedrijfsleven.
UNCTAD houdt zich vooral bezig met:
 Onderzoek naar trends in de wereldeconomie en de inschatting van de gevolgen
daarvan voor ontwikkeling;
 Hulp aan ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, bij het
maximaliseren van de positieve effecten van globalisering en liberalisering, door hen
te helpen integreren in het internationale handelssysteem en door hun actieve inbreng
bij internationale handelsbesprekingen te stimuleren;
 Onderzoek naar mondiale trends in buitenlandse investeringsstromen en de invloed
daarvan op handel, technologie en ontwikkeling;
 Hulp aan ontwikkelingslanden bij het aantrekken van investeringen;


Hulp aan ontwikkelingslanden bij de ontwikkeling van ondernemingen en
ondernemersschap; en
Hulp aan ontwikkelingslanden en overgangseconomieën bij het doeltreffender maken
van handelsondersteunende diensten.
UNCTAD stimuleert de ontwikkeling van bedrijven, met name kleine en middelgrote
ondernemingen, via periodiek intergouvernementeel overleg en technische samenwerking.
UNCTAD’s Commissie voor Ondernemingen, Zakelijke faciliteiten en Ontwikkeling zoekt
naar manieren om doeltreffende ontwikkelingsstrategieën voor ondernemingen te formuleren
en te implementeren.
[inzet blz. 155]
Bevorderen van rechtvaardige handel
Intergouvernementele besprekingen onder auspiciën van UNCTAD hebben geleid tot:
 De overeenkomst over een Algemeen Preferentiestelsel (1971) waarbij jaarlijks meer
dan 70 miljard dollar aan exportproducten uit ontwikkelingslanden tegen gunstige
invoertarieven kan worden ingevoerd in de industrielanden.
 De overeenkomst over een Mondiaal Handelspreferentiestelsel (1989) tussen
ontwikkelingslanden.
 Internationale grondstoffenovereenkomsten, onder meer voor cacao, suiker, natuurlijk
rubber, jute en juteproducten, tropisch hout, tin, olijfolie en graan.
 Het Algemeen Grondstoffenfonds dat financiële dekking biedt voor het beheer van
internationale voorraden en voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op het vlak
van grondstoffen.
 Schuldverlichting: meer dan vijftig ontwikkelingslanden hebben geprofiteerd van
schuldverlichting ten belope van meer dan 6,5 miljard dollar sinds de aanvaarding in
1978 van een resolutie betreffende de aanpassing met terugwerkende kracht van de
voorwaarden aangaande de ODA-schuld van ontwikkelingslanden met lage inkomens.
 Richtlijnen voor internationale inspanningen voor schuldherschikking (1980).
 De Overeenkomst betreffende een mondiaal kader voor samenwerking inzake
transitvervoer tussen landen zonder zeehavens en de gemeenschap van donoren
(1995).
 VN-verdragen betreffende maritiem transport; in het bijzonder een Gedragscode voor
lijnvaartconferences; en verdragen inzake het Internationale vrachtvervoer over zee
(1978); de Voorwaarden bij de registratie van schepen (1986); en Maritieme panden
en hypotheken (1993).
Voorts zijn door toedoen van UNCTAD de enige universeel geldige, vrijwillige
mededingingsregels tot stand gekomen: de overeenkomst van 1980 aangaande een pakket
multilaterale beginselen en regels ter beteugeling van beperkende bedrijfspraktijken – die om
de vijf jaar worden herzien. De meest recente herzieningsronde had plaats in 2000, in nauwe
samenwerking met de Wereldbank en met de Wereldhandelsorganisatie, teneinde op het
gebied van mededinging de doeltreffendheid en billijkheid te vergroten.
[einde inzet]
In het kader van technische samenwerking is UNCTAD betrokken bij meer dan 300 projecten
in meer dan 100 landen. Ze trekt daarvoor jaarlijks ongeveer 24 miljoen dollar uit. Enkele van
die regionale projecten zijn:

Het Geautomatiseerd Systeem voor Douanegegevens (ASCD) waarbij regeringen met
de allerlaatste technologische innovaties worden bijgestaan bij het moderniseren van
douaneprocedures en -beleid. Het systeem is inmiddels in gebruik in 60 landen en
ontplooit zich geleidelijk aan als de internationale norm voor de automatisering van
douanetechnische informatie.

Het Anticiperend Vrachtinformatiesysteem (ACIS) helpt Afrikaanse landen bij de
ontwikkeling van de transportsector en gebruikt computertechnologie om goederen te
volgen die over land- en zeeroutes worden vervoerd.

Het EMPRETEC-programma bevordert de ontwikkeling van kleine en middelgrote
ondernemingen. Een informatienetwerk biedt ondernemers toegang tot zakelijke
databases.
Het Internationaal handelscentrum UNCTAD/WTO (ITC) is het belangrijkste orgaan
binnen het VN-systeem voor technische samenwerking met ontwikkelingslanden ter
bevordering van de handel. Het centrum werkt samen met ontwikkelingslanden en
overgangseconomieën aan het opzetten van promotieprogramma’s om de export te vergroten
en importprocedures te verbeteren.
Het ITC is gespecialiseerd in zes sectoren:
 product- en marktontwikkeling
 ontwikkeling van handelsondersteunende diensten
 handelsinformatie
 ontwikkeling van personeel
 internationale aankopen en voorraadbeheer
 vaststellen van behoeften en opzetten van handelsbevorderende programma’s.
ITC-deskundigen zijn verantwoordelijk voor technische samenwerkingsprojecten ter
bevordering van de handel en werken daarbij nauw samen met lokale handelsfunctionarissen.
Nationale projecten zijn vaak opgebouwd rond een uitgebreid pakket van diensten ter
bevordering van de export van een land en de verbetering van de importprocedures.
Landbouwontwikkeling
De meeste mensen op onze planeet leven op het platteland en voorzien, direct of indirect, voor
het merendeel via de landbouw in hun levensonderhoud. De laatste decennia is de armoede op
het platteland schrijnender geworden. Door toedoen van de stormachtige industrialisering is er
onvoldoende geïnvesteerd in de landbouwsector. De VN pakt deze wanverhouding op
verschillende manieren aan.
De Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) is het belangrijkste
orgaan voor landbouw, bosbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. FAO biedt
ontwikkelingslanden praktische hulp met een uitgebreid scala van technische
hulpprogramma’s. Een van de voornaamste oogmerken van FAO is het bevorderen van
duurzame landbouw- en plattelandsontwikkeling: een langetermijnstrategie voor het vergroten
van de voedselproductie en -zekerheid, en het behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen.
Met het bevorderen van duurzame landbouwontwikkeling kiest FAO voor een integrale
benadering: bij de opzet van ontwikkelingsprojecten spelen ook milieutechnische, sociale en
economische overwegingen een rol. In sommige gebieden zorgt bijvoorbeeld de keuze voor
een bepaalde combinatie van gewassen tot een stijging van de productiviteit, terwijl dit ook
brandhout oplevert voor de dorpelingen, de vruchtbaarheid van de bodem verbetert en de
gevolgen van erosie beperkt.
Gemiddeld beheert FAO 2000 projecten. Deze variëren van integrale grondbeheerprojecten
tot het verstrekken van beleids- en planningadviezen aan regeringen over uiteenlopende
thema’s – van bosbouw tot marketingstrategieën. FAO neemt gewoonlijk een van de volgende
drie taken op zich: de uitvoering van eigen programma’s, de uitvoering van programma’s
namens andere organisaties of donoren, of het leveren van advies en beleidsondersteuning bij
nationale projecten.
Het Investeringscentrum van FAO helpt ontwikkelingslanden bij de formulering van
investeringsprojecten voor landbouwkundige en rurale ontwikkeling. Jaarlijks mobiliseert
men met deze steun 3 miljard dollar voor investeringsprojecten, waarvan 2 miljard dollar
extern kapitaal is.
FAO houdt zich bezig met bodem- en waterbeheer, akkerbouw en veeteelt, bosbouw, visserij,
economisch en sociaal beleid, voedselzekerheid, investeringen, voeding, voedingsnormen en
voedselveiligheid, en de handel in landbouwproducten. Bijvoorbeeld:




Een programma in negen landen in zuidelijk Afrika is gericht op het verbeteren van de
levensomstandigheden en de voeding van de plattelandsbevolking via de visteelt.
Kleine oppervlaktewateren worden in productie gebracht en de piscicultuur wordt
onderdeel van het boerenbedrijf. Kleine boeren hebben zo de voedselproductie voor
consumptie en handel uitgebreid.
Arme boeren in Sri Lanka worden aangemoedigd informele groepen op te richten voor
inkomstengenererende activiteiten zoals bodemontginning of kleinschalige
voedselverwerking. De groepen leren hoe ze geld kunnen besparen door bijvoorbeeld
meststoffen in bulk aan te kopen en oogst gezamenlijk op de markt te brengen. Bij dit
project zijn ongeveer 4000 boeren betrokken.
Een project in Mali verschaft doorlopende kredieten waarmee groepen vrouwen zaden,
meststoffen, waterpompen en maalmachines kunnen kopen. De vrouwen verbouwen
groenten en fruit voor eigen verbruik en verkopen de overschotten op nieuwe markten
die wekelijks plaatshebben. Dorpsvrouwen ontwikkelden zo nieuwe activiteiten die
hebben geleid tot een stijging van de voedselproductie, een hoger inkomen, betere
gezondheid en drinkwatervoorziening.
Dankzij de uitgebreide technieken voor ongediertebestrijding van FAO konden
200.000 Indonesische rijstboeren hun opbrengsten vergroten en het gebruik van
pesticiden verminderen. Zo helpen zij mee aan de bescherming van het milieu en de
voedselkwaliteit, en besparen ze de regering jaarlijks 120 miljoen dollar aan subsidies
voor pesticiden.
Het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) financiert rurale
ontwikkelingsprojecten die de armoede onder de plattelandsbevolking verlichten en de
voedselvoorziening in de Derde Wereld verbeteren. Belangrijk is vooral de actieve inbreng
van het Fonds en de brede betrokkenheid aan de basis. De kleinschalige, maar doeltreffende
structuur geeft het Fonds de mogelijkheid nieuwe eisen in de landbouwsector flexibel en tijdig
te herkennen en aan te pakken. Krachtens zijn mandaat stelt IFAD geld en middelen ter
beschikking voor programma’s die specifiek zijn gericht op het bevorderen van de
economische vooruitgang van de arme plattelandsbevolking, met name door de productiviteit
van het boerenbedrijf te verbeteren.
Het Fonds richt zich primair op de behoeften van de armsten in de wereld: kleine boeren,
landlozen, ambachtelijke vissers, rondzwervende herders en inlandse bevolkingsgroepen. En
binnen al deze groepen richt het Fonds zich primair op arme vrouwen op het platteland. Het
gros van de middelen van IFAD gaat tegen zeer zachte voorwaarden naar arme landen. De
schulden kunnen over een periode van 40 jaar worden terugbetaald, eventueel met nog 10 jaar
uitstel. De jaarlijkse rente bedraagt 0,75%.
Sinds de oprichting in 1977 heeft IFAD 633 projecten gefinancierd in 115 landen en
onafhankelijke gebieden. In totaal stelde het Fonds 7,7 miljard dollar aan leningen en 35,4
miljoen dollar aan subsidies ter beschikking. De begunstigde landen brachten zelf 7,9 miljard
dollar in en donoren cofinancierden de projecten met nog eens 6,6 miljard. Van al deze
projecten hebben meer dan 50 miljoen arme plattelandsgezinnen of ongeveer 250 miljoen
mensen baat ondervonden.
Industriële ontwikkeling
De globalisering van de industrie heeft ontwikkelingslanden en overgangseconomieën
ongekende industriële kansen en uitdagingen opgeleverd. De Organisatie van de VN voor
Industriële Ontwikkeling (UNIDO) is de gespecialiseerde organisatie van de VN die deze
landen helpt te komen tot duurzame industriële ontwikkeling in deze nieuwe mondiale
context. UNIDO biedt pasklare oplossingen voor moderne industriële problemen door
regeringen, brancheorganisaties en het (industriële) bedrijfsleven te begeleiden met pakketten
geïntegreerde diensten gericht op drie centrale aandachtspunten:



Concurrentievermogen: formuleren en invoeren van industriebeleid; continue
verbeteringsprocessen en kwaliteitsbeheer; bevorderen van investeringen en
technologische vooruitgang.
Een gezond milieu: industrieel milieubeleid, doeltreffend energiegebruik en schonere
productiemethoden.
Werkgelegenheid in productiesector: beleid ter ondersteuning van kleine en
middelgrote ondernemingen, ontwikkeling ondernemerschap en het aanmoedigen van
vrouwelijke ondernemers.
UNIDO vormt het internationale forum voor industriële ontwikkeling en brengt zo
vertegenwoordigers van overheden en industriële sector – staats- en privébedrijven – uit de
geïndustrialiseerde wereld, de ontwikkelingslanden en de overgangseconomieën met elkaar in
contact. Via technische samenwerkingsprogramma’s ijvert UNIDO voor de ondersteuning
van een economisch efficiënte, sociaal gewenste en ecologisch gezonde vooruitgang in de
industriële ontwikkeling van landen.
In samenwerking met de lidstraten heeft UNIDO uitgebreide servicepakketten ontwikkeld die
zijn gericht op de behoeften van landen bij het uitbreiden van hun industriële capaciteiten en
bij het werken aan een schonere en duurzame industriële ontwikkeling.
De 13 UNIDO-bureaus voor de bevordering van investeringen en technologie (ITPO’s) –
gefinancierd door de landen waar ze zijn gevestigd – stimuleren zakelijke contacten tussen
industriële landen en ontwikkelingslanden en overgangseconomieën. UNIDO telt 5 eenheden
ter bevordering van investeringen, 27 nationale centra voor schoner produceren en 10
internationale technologiecentra. Het hoofdkantoor van UNIDO is gevestigd in Wenen en de
organisatie heeft vertegenwoordigingen – 9 regionale kantoren, 20 landelijke vestigingen en 6
steunpunten.
Arbeid
De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) houdt zich bezig met de economische en
sociale aspecten van ontwikkeling. Deze gespecialiseerde organisatie werd opgericht in 1919,
lange tijd voor de VN zelf. Haar langdurige en uiteenlopende inspanningen voor het
formuleren en bewaken van arbeidsomstandigheden en -voorwaarden hebben geleid tot
internationale normen en richtlijnen ter zake, die in vrijwel alle landen in de nationale
wetgeving werden opgenomen.
ILO huldigt het principe dat sociale stabiliteit en integratie alleen mogelijk zijn als die kunnen
steunen op sociale rechtvaardigheid en – meer in het bijzonder – op het recht te werken tegen
een redelijke vergoeding en in een gezonde werkomgeving. In de loop der jaren is ILO
medeverantwoordelijk geweest voor belangrijke arbeidsrechtelijke mijlpalen, waaronder de
achturige werkdag, bescherming van het moederschap, wetgeving over kinderarbeid en een
hele reeks van beleidsmaatregelen ter bevordering van de veiligheid op de werkplek en van
vreedzaam overleg tussen sociale partners.
ILO houdt zich met name bezig met:
 de formulering van internationale beleidslijnen en programma’s ter bevordering van
de mensenrechten, ter verbetering van de arbeids- en levensomstandigheden en ter
vergroting van kansen op de arbeidsmarkt;
 het opstellen van internationale arbeidsnormen – gesteund door een uniek systeem van
toezicht op de implementatie van die normen – die als richtlijnen moeten dienen voor
nationale autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een gezond arbeidsbeleid;
 een uitgebreid programma van technische samenwerking, geformuleerd en uitgewerkt
in samenspraak met begunstigden, om regeringen te helpen nieuw beleid gestalte te
geven;
 activiteiten rond opleidingen, educatie, onderzoek en informatie ter ondersteuning van
dit streven.
Fatsoenlijk werk. Het belangrijkste doel van ILO is het vergroten van de kans op behoorlijk
werk voor alle mensen. De Internationale Arbeidsconferentie heeft vier objectieven
goedgekeurd die moeten leiden tot de verwezenlijking van dit allerbelangrijkste doel. Het gaat
om:
 het bevorderen en verwezenlijken van fundamentele principes en rechten op de
werkplek;
 het vergroten van de kansen voor mannen en vrouwen op een behoorlijke baan en dito
inkomen;
 het verhogen van de dekking en doeltreffendheid van sociale verzekeringen voor
iedereen;
 het versterken van de dialoog tussen regeringen, werkgevers en werknemers.
Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen richt ILO zich met name op kwesties als de
geleidelijke afschaffing van kinderarbeid; gezondheid en veiligheid op het werk; sociaaleconomische veiligheid; de bevordering van kleine en middelgrote ondernemingen; de
ontwikkeling van vaardigheden, kennis en inzetbaarheid; de uitbanning van alle vormen van
discriminatie en ongelijke behandeling van de vrouw en de implementatie van de Verklaring
over de fundamentele principes en rechten op het werk, die in 1998 door de Internationale
Arbeidsconferentie werd goedgekeurd.
Technische samenwerking. Op het vlak van technische samenwerking richt ILO zich met
name op de ondersteuning van democratisering en de uitroeiing van armoede, door
werkgelegenheid te creëren en werknemers te beschermen. ILO helpt regeringen vooral met
de ontwikkeling van hun wetgeving en de praktische implementatie van ILO-normen (zoals
de ontwikkeling van afdelingen voor gezondheid en veiligheid op het werk, stelsels voor
sociale zekerheid en opleidingsprogramma’s voor werknemers). De betrokken landen,
donorlanden en ILO – die beschikt over een wereldwijd net van regionale kantoren – werken
nauw samen bij projecten. ILO voert programma’s rond technische samenwerking in 140
landen en regio’s, en spendeerde het afgelopen decennium ongeveer 130 miljoen dollar per
jaar aan technische samenwerkingsprojecten.
Het Internationaal Opleidingscentrum van ILO in Turijn (Italië) organiseert opleidingen
voor managers uit het hoger en middenkader van staats- en privé-ondernemingen, voorzitters
van werkgevers- en werknemersorganisaties, regeringsfunctionarissen en beleidsmakers.
Sinds de opening van het centrum in 1965 hebben 80.000 mensen uit 172 landen er een
opleiding gevolgd.
Het Internationaal Instituut voor Arbeidsonderzoek in Genève bevordert beleidsonderzoek
en de publieke discussie over voor ILO belangrijke kwesties. De rode draad is de relatie
tussen arbeidsinstanties en -organisaties, economische groei en sociale rechtvaardigheid. Het
instituut treedt op als een internationaal forum voor sociaal beleid, onderhoudt internationale
onderzoeksnetwerken en voert educatieve programma’s.
Internationale burgerluchtvaart
In 2002 alleen al hebben meer dan 20 miljoen vluchten 1,6 miljard passagiers vervoerd.
Voorts werd 30 miljoen ton aan industriële goederen als luchtvracht getransporteerd, andere
vracht en voedingsmiddelen nog buiten beschouwing gelaten. De Organisatie voor de
Internationale Burgerluchtvaart (ICAO), een gespecialiseerde organisatie van de VN, ziet toe
op de veilige en ordelijke groei van de internationale burgerluchtvaart.
ICAO beantwoordt aan de behoeften van het internationale publiek betreffende veilig,
regelmatig, efficiënt en economisch luchtvervoer en werkt mee aan de veilige en ordelijke
groei van de burgerluchtvaart in de hele wereld. De Organisatie adviseert over ontwerp- en
bedieningsaspecten van vliegtuigen die worden ingezet voor vreedzame doeleinden en over de
ontwikkeling van vliegroutes, luchthavens en luchtverkeersvoorzieningen.
Taken van ICAO in dat verband:
 ICAO formuleert aanbevelingen en internationale normen betreffende het ontwerp en
prestaties van vliegtuigen en een groot deel van hun uitrusting; de kwalificaties van
lijnpiloten, bemanningsleden, verkeersleiders en grond- en onderhoudspersoneel; en
veiligheidsvoorschriften en -procedures voor internationale luchthavens.



ICAO formuleert regels voor zicht- en instrumentenvlucht, en stelt luchtvaartkaarten
vast voor internationaal vliegverkeer. Ook de telecommunicatiesystemen van
vliegtuigen, radiofrequenties en veiligheidsprocedures behoren tot de
verantwoordelijkheden van ICAO.
ICAO probeert de effecten van de luchtvaart op het milieu te beperken door zich sterk
te maken voor een geringere uitstoot en door maatregelen te treffen in verband met
geluidshinder.
ICAO versoepelt het vliegverkeer en de bewegingen van passagiers, bemanningen,
bagage, vracht en post over de internationale grenzen d.m.v. vereenvoudigde
procedures voor douane-, immigratie- en volksgezondheidsformaliteiten.
Daar onrechtmatige daden een serieuze dreiging blijven vormen voor de veiligheid en
zekerheid van de internationale burgerluchtvaart, blijft ICAO ijveren voor preventief beleid
en proactieve programma’s. In de nasleep van de terroristische aanslagen van 11 september
2001 in de VS, ontwikkelde ICAO een veiligheidsplan voor de luchtvaart en een
trainingsprogramma voor de beveiliging van het luchtverkeer. Dit project omvat nu zeven
opleidingspakketten. ICAO onderhoudt ook 10 trainingscentra voor de beveiliging van het
luchtverkeer om de regionale samenwerking op dit cruciale vlak te bevorderen.
Daarnaast helpt ICAO ontwikkelingslanden ook bij het inrichten of verbeteren van
luchtvervoerssystemen en bij de opleiding van luchtvaartpersoneel. De organisatie biedt steun
bij het opzetten van regionale trainingscentra in verscheidene ontwikkelingslanden en geeft
duizenden studenten de mogelijkheid om een opleiding te volgen aan bij ICAO geregistreerde
vliegscholen. ICAO verleent technische assistentie aan meer dan 100 landen en is jaarlijks
betrokken bij ongeveer 120 projecten. De gemiddelde uitgaven bedragen jaarlijks 54 miljoen
dollar.
ICAO werkt aan de ontwikkeling van een satellietsysteem dat aan de toekomstige behoeften
voor communicatie, luchtnavigatie, bewaking en beheer van de burgerluchtvaart moet
voldoen. Het systeem maakt gebruik van de modernste technologie op het vlak van computers
en satellieten, gegevensverbindingen en vliegtuigelektronica om aan de toenemende
operationele behoeften te kunnen voldoen. Het geïntegreerde, universele systeem zal de
veiligheid vergroten en de organisatie en uitvoering van luchtverkeersdiensten verbeteren. Het
systeem is inmiddels goedgekeurd door de ICAO-lidstaten en verkeert nu in de
implementatiefase.
ICAO werkt samen met de Internationale Luchtvervoersassociatie (IATA), de Internationale
Luchthavenraad, de internationale pilotenvereniging IFALPA en de Internationale Raad van
de Verenigingen van Vliegtuigeigenaars en Piloten (IAOPA).
Internationale scheepvaart
Toen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in 1959 voor het eerst bijeenkwam, telde
de organisatie minder dan 40 lidstaten. Nu zijn er 162 lidstaten en voegt meer dan 96% van de
wereldwijde koopvaardijvloot zich naar de bepalingen van de voornaamste
veiligheidsconventies die werden ontwikkeld door de IMO.
Het opstellen van regelgeving in verband met de scheepvaart is de bekendste taak van IMO.
De organisatie staat aan de basis van 40 conventies en protocollen, waarvan de meeste zijn
aangepast aan de huidige ontwikkelingen binnen de internationale scheepvaart. De veiligheid
op zee is deel gaan uitmaken van IMO’s taken teneinde de veiligheid van de internationale
scheepvaart te verbeteren en zeevervuiling te voorkomen. De aandacht gaat daarbij vooral uit
naar belangrijke milieukwesties zoals het vervoer van schadelijke waterorganismen in
ballastwater en slib, de uitstoot van broeikasgassen door schepen en de recycling van schepen.
Oorspronkelijk was IMO’s belangrijkste zorg het ontwikkelen van internationale verdragen en
andere wetgeving voor de veiligheid op zee en de preventie van zeevervuiling. Nu
concentreert IMO zich vooral op de naleving van de internationale IMO-normen, terwijl men
waar nodig de bestaande wetgeving aanpast en bijwerkt, mazen in de regelgeving tracht te
dichten.
De belangrijkste wereldwijd van kracht zijnde IMO-verdragen voor de veiligheid op zee en de
preventie van zeevervuiling door schepen zijn:
 Het Internationale verdrag inzake lastlijnen (LL), 1966
 De Internationale regels voor de preventie van aanvaringen op zee (COLREG), 1972
 Het Internationaal verdrag voor veilige containers (CSC), 1972
 Het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973,
zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 (MARPOL 73/78)
 Het Internationaal verdrag voor de veiligheid van het leven op zee (SOLAS), 1974
 Het Internationaal verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding,
diplomering en wachtdienst (STCW), 1978
 Het Internationaal verdrag over maritieme zoek- en reddingoperaties (SAR), 1979
Veel voorschriften – waarvan er inmiddels een aantal verplicht zijn – betreffen specifieke
kwesties zoals het transport van gevaarlijke goederen en snelle vaartuigen. De Internationale
veiligheidsbeleidscode (ISM-code) die bindende werking kreeg met de goedkeuring in 1994
van de amendementen van SOLAS, richt zich tot personeel dat schepen bestuurt en er het
gezag over voert. De aandacht is hierbij vooral gericht op de richtlijnen voor de bemanning
waarvoor in 1995 het STCW-verdrag (zie boven) van 1978 volledig werd herzien. IMO kreeg
hierbij voor het eerst de taak toegewezen om toe te zien op naleving van het verdrag.
Veiligheid op zee blijft een van de belangrijkste oogmerken van IMO. In 1999 werd het
GMDSS-systeem (Global Maritime Distress and Safety System) operationeel. Het garandeert
virtueel hulp aan een schip dat waar ook ter wereld in problemen raakt, ook als de bemanning
geen tijd heeft om een noodoproep uit te zenden; de boodschap wordt automatisch verzonden.
Tal van IMO-verdragen regelen kwesties in verband met aansprakelijkheid en
schadevergoeding. De belangrijkste zijn het Protocol van 1992 bij het Internationale verdrag
over burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door olievervuiling (CLC, 1969) en het
Protocol van 1992 bij het Internationale verdrag ter oprichting van een internationaal fonds
voor schade door olievervuiling (FUND), die beide voorzien in schadevergoeding aan
slachtoffers van olievervuiling. Het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en
hun bagage over zee (PAL, 1974) bepaalt minimumnormen voor schadevergoedingen ten bate
van scheepspassagiers.
In december 2002 keurde IMO de International Ship and Port Facility Security Code goed
die de invoering van nieuwe maatregelen oplegt om de scheepvaart tegen terroristische
aanvallen te beschermen. De code, een uitbreiding op het Internationale verdrag voor de
veiligheid van het leven op zee (SOLAS), is sinds 1 juli 2004 van kracht.
Het technische samenwerkingsprogramma van IMO helpt regeringen (vooral in
ontwikkelingslanden) met de invoering van de internationale IMO-normen en -regels, en met
het succesvol aansturen van de scheepvaartsector. De nadruk ligt daarbij op opleiding. De
World Maritime University in Malmö (Zweden), het International Maritime Law
Institute in Malta en de International Maritime Academy in Triëst (Italië) werken onder
auspiciën van IMO.
Telecommunicatie
Telecommunicatie is niet meer weg te denken uit de internationale dienstverlening:
bedrijfstakken als het toerisme-, transport- en bankwezen, en natuurlijk de informatieindustrie, zijn volledig afhankelijk van snelle en betrouwbare, wereldomspannende
telecommunicatiesystemen. De sector beleeft een ware revolutie onder invloed van krachtige
trends
zoals
globalisering,
deregulering,
herstructurering,
waardetoevoegende
netwerkdiensten, intelligente netwerken en regionale afspraken. Deze ontwikkelingen hebben
de telecommunicatiesector veranderd van een openbare nutsvoorziening tot een sector met
sterke banden in de commerciële wereld. De internationale telecommunicatiemarkt zal naar
schatting groeien van bijna 1,4 biljoen dollar in 2001 tot 1,7 biljoen in 2007.
In deze context opereert de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU), ’s werelds oudste
intergouvernementele organisatie (opgericht in 1865). Binnen ITU werken de openbare en
particuliere sector samen aan de harmonisatie van internationale telecommunicatienetwerken
en -diensten.
Hiertoe houdt ITU zich vooral bezig met:
 Het ontwikkelen van normen om de aansluiting van nationale communicatieinfrastructuur op wereldomspannende netwerken in goede banen te leiden en zo
wereldwijd een betrouwbare uitwisseling van informatie – ongeacht of het om data-,
fax- of telefoonverkeer gaat – te waarborgen;
 De integratie van nieuwe technologieën in het internationale telecommunicatienetwerk
die de ontwikkeling van nieuwe toepassingen zoals internet, e-mail, multimedia en ecommerce mogelijk maken;
 Internationale richtlijnen en verdragen over het gebruik van het volledige
frequentiespectrum en de geostationaire baan voor satellieten. Het betreft hier
begrensde natuurlijke hulpbronnen die voor veel apparatuur wordt gebruikt: radio en
tv,
mobiele
telefonie,
satellietcommunicatiesystemen,
navigatieen
veiligheidssystemen in lucht- en scheepvaart, en draadloze computers;
 De uitbreiding en verbetering van telecommunicatiesystemen in ontwikkelingslanden
via beleidsadvies, technische steun, projectbeheer en opleidingen, en het bevorderen
van
samenwerkingsakkoorden
tussen
telecommunicatiediensten,
financieringsinstellingen en particuliere organisaties.
[inzet blz. 164]
De telefoonkloof slinkt…
Totaal vaste lijnen en mobiele nummers per 100 inwoners
Ontwikkeld
Nieuwe econ.
MOL’s
De kloof tussen de industrielanden en de nieuwe economieën vernauwt…
… maar de kloof tussen de nieuwe economieën en MOLs groeit
… maar de internetkloof neemt toe …
Percentage internetgebruikers wereldwijd
MOL’s
Percentage wereldbevolkging = 10.6%
Percentage internetgebruikers wereldwijd = 0.3%China
China
Overige nieuwe econ.
MOL’s
Noot: Bovenste grafiek is logaritmisch. De term ‘industrielanden’ verwijst naar de Europese
Unie, IJsland, Noorwegen, Zwitserland, Canada, de VS, Japan, Australië, Nieuw-Zeeland,
Hong Kong (SAR), Zuid-Korea, Singapore en Taiwan. De term ‘MOL’ is van toepassing op
de 49 minst ontwikkelde landen. ‘Nieuwe economieën’ verwijst naar alle andere landen.
Bron: ITU, World Telecommunication Development Report (2002)
[einde inzet]
ITU is ook de sturende organisatie achter de Wereldtop over de Informatiesamenleving. Bij
de eerste sessie, die van 10 tot 12 december 2003 in Genève werd gehouden, hebben de
deelnemers een principeverklaring en een actieplan goedgekeurd, strekkend tot een open en
ontwikkelingsgerichte informatiesamenleving waarin de mens centraal staat en waarin
iedereen informatie en kennis kan voortbrengen, gebruiken en delen. Het afrondende gedeelte
van de Top heeft van 16 tot 18 November 2005 plaats in Tunis.
In de roerige telecommunicatiewereld van vandaag biedt het ITU-lidmaatschap regeringen en
particuliere organisaties een unieke kans om een waardevolle bijdrage te leveren aan de
ontwikkelingen die de wereld in snel tempo veranderen. ITU biedt een dwarsdoorsnede van
de telecommunicatie- en informatietechnologiemarkt: van ‘s werelds grootste producenten en
exploitanten tot kleine, innoverende bedrijven die actief zijn in nieuwe gebieden zoals IPnetworking.
ITU telt 189 lidstaten en voorts meer dan 640 sectorleden – wetenschappelijke en industriële
ondernemingen, openbare en particuliere operators en omroepen, en regionale/internationale
organisaties. ITU stoelt op het beginsel van internationale samenwerking tussen overheden en
particuliere sector en doet daarom dienst als een wereldomspannend forum dat regeringen en
bedrijfsleven in staat stelt consensus te bereiken over een breed scala van vraagstukken die
van rechtstreekse invloed zijn op de toekomst van deze steeds belangrijkere bedrijfstak.
Internationale postdiensten
Meer dan 6 miljoen postbeambten in 700.000 postkantoren in de hele wereld verwerken en
bezorgen jaarlijks 430 miljard poststukken. De met de VN verbonden gespecialiseerde
organisatie Wereldpostunie (UPU) staat in voor de regelgeving waarop deze diensten zijn
gebaseerd.
UPU maakt de verschillende lidstaten tot één postgebied voor de wederzijdse uitwisseling van
briefpost. Lidstaten komen overeen elkaars post te bezorgen op de beste manier die ook voor
eigen post wordt gebruikt. UPU is de belangrijkst spil in de samenwerking tussen de nationale
postdiensten. In dat kader streeft de organisatie naar de verbetering van internationale
postdiensten om klanten in elk land te voorzien van op elkaar afgestemde en vereenvoudigde
procedures voor de verwerking van internationale post, en om hen toegang te bieden tot een
universeel netwerk van moderne producten en diensten.
UPU bepaalt tarieven, maximale en minimale gewichten en afmetingen, en stelt voorwaarden
voor de aanvaarding van poststukken met inbegrip van al of niet spoedeisende stukken,
brieven, luchtpostbladen, briefkaarten, drukwerk en pakjes. De Unie bepaalt tevens methoden
voor de berekening en inning van transitkosten (voor briefpost die het grondgebied van een of
meer landen passeert) en van aankomstkosten (met het oog op de postbalans). Bovendien stelt
ze regels vast voor aangetekende post en luchtpost, en voor het vervoer van voorwerpen die
bijzondere voorzorgen vereisen, zoals besmettelijke en radioactieve stoffen.
Dankzij UPU worden nieuwe producten en diensten geïntegreerd in het internationale
postnetwerk. Zo kregen de meeste mensen in de wereld toegang tot diensten als aangetekende
zendingen, postwissels, internationale antwoordformulieren, pakjes, postpakketten en
versnelde verzendingen.
Het agentschap speelde een belangrijke rol bij de toepassing van elektronische
gegevensuitwisselingtechnologie (EDI) door de postdiensten in de lidstaten en bij de
internationale controle op de kwaliteit van de postdiensten.
UPU biedt technische steun in de vorm van langlopende projecten gericht op de
optimalisering van nationale postdiensten. Ook onderneemt de Unie kortlopende projecten.
Deze hulp bestaat hoofdzakelijk uit het verzorgen van beroepsonderwijs, het verstrekken van
specialisatiebeurzen, het uitzenden van deskundige ontwikkelingsconsulenten die ter plaatse
onderzoek doen naar opleidingsniveau of naar het beheer en de werking van postdiensten. De
Unie zet zich ook in om internationale financiële instellingen te overtuigen van de noodzaak
om in de postale sector te investeren.
Wereldwijd streven postdiensten ernaar ‘de post’ nieuw leven in te blazen. Als onderdeel van
een communicatiemarkt die een explosieve groei kent, moeten de posterijen zich aanpassen
aan een snel veranderende omgeving en zich ontwikkelen tot onafhankelijke, zelfbedruipende
ondernemingen met een breed dienstenpakket. UPU speelt een leidende rol in het
aanmoedigen van deze vernieuwingen.
Intellectuele eigendom
Intellectuele eigendom in alle mogelijke vormen – boeken, films, andere dragers van
artistieke voortbrengselen en computer software – speelt tegenwoordig een cruciale rol in de
internationale handelsbetrekkingen. Wereldwijd zijn er miljoenen patenten, geregistreerde
handelsmerken en registraties van industriële ontwerpen van kracht. In de huidige
kenniseconomie is intellectuele eigendom een instrument om welvaart te bewerkstelligen en
economische, sociale en culturele ontwikkeling te bevorderen.
De Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom (WIPO), een gespecialiseerde
organisatie van de VN, is verantwoordelijk voor het verhogen van het wereldwijde respect
voor intellectuele eigendom, door de samenwerking te regelen tussen landen en door de
toepassing te stimuleren van verscheidene internationale verdragen die de juridische en
administratieve aspecten van intellectuele eigendom regelen. Intellectuele eigendom valt in
twee hoofdgebieden uiteen: industriële eigendom (octrooien en technologische uitvindingen,
handelsmerken, industriële ontwerpen, herkomstbenamingen enz.) en auteursrechten (op
literair, muzikaal, artistiek, fotografisch en audiovisueel werk).
WIPO beheert 23 verdragen die cruciale aspecten van intellectuele eigendom regelen. Een
aantal van deze akkoorden gaan zelfs terug tot eind 19de eeuw. De twee belangrijkste
verdragen zijn het Verdrag voor de bescherming van industriële eigendom (Parijs, 1883) en
het Verdrag voor de bescherming van artistieke en literaire werken (Bern, 1886). WIPO’s
nieuwe beleid inzake het aanvaarden van aanbevelingen – inzake de bescherming van
bekende merken (1999), handelsmerklicenties (2000) en merknamen op internet (2001) – is te
beschouwen als een aanvulling op de verdragrechtelijke benadering van het stellen van
internationale wettelijke normen.
WIPO helpt regeringen, organisaties en het bedrijfsleven; volgt nieuwe ontwikkelingen op de
voet en harmoniseert en vereenvoudigt regels en procedures. De organisatie is zich ervan
bewust dat er voortdurend nieuwe internationale normen en regels nodig zijn die gelijke tred
houden met de ontwikkelingen op technologisch en zakelijk vlak, en die inspelen op
specifieke aangelegenheden zoals traditionele kennis, folklore, biodiversiteit en
biotechnologie.
Het Arbitrage- en Bemiddelingscentrum (AMC) van WIPO helpt wereldwijd individuen en
ondernemingen bij het oplossen van geschillen. WIPO is ook de belangrijkste instantie voor
het oplossen van kwesties inzake misbruik bij de registratie en het gebruik van domeinnamen
(cybersquatting). Deze dienstverlening levert het agentschap zowel voor de generieke
domeinnamen, TLD’s (of ‘toplevel domains’) zoals .com, .net, .org, en .info, als voor
bepaalde landcodedomeinen. De hele procedure gebeurt online met als grote voordeel dat er
binnen twee maanden uitvoerbare besluiten ter tafel liggen en er veel minder kosten hoeven te
worden gemaakt om tot een schikking te komen.
Met de ‘digitale agenda’ probeert WIPO de verspreiding van intellectuele eigendom op het
vlak van muziek, film, handelskenmerken en kennis op internet te bevorderen en tegelijkertijd
toch de rechten van auteurs en eigenaars te beschermen. De agenda moet ook de
ontwikkelingslanden bij het hele internetgebeuren betrekken, onder meer via het gebruik van
WIPOnet – een mondiaal informatienetwerk voor intellectuele eigendom – en via het
elektronisch verstrekken van informatie en diensten.
WIPO biedt ontwikkelingslanden deskundig advies met betrekking tot internationale
octrooiaanvragen, de registratie van handelsmerken en het deponeren van industriële
ontwerpen, en stimuleert ontwikkelingslanden om optimaal gebruik te maken van het systeem
van intellectuele eigendom om op nationaal vlak de creatieve activiteit te bevorderen,
investeringen aan te trekken en het pad te effenen voor de overdracht van technologie. De
organisatie biedt juridische en technische hulp bij de formulering en herziening van nationale
wetgeving. WIPO organiseert opleidingsprogramma’s voor beleidsmakers, ambtenaren en
studenten. De organisatie helpt landen bij de automatisering van hun octrooiraden.
Voorts verschaft WIPO ook hulp bij internationale aanvragen voor industriële
eigendomsrechten. Vier WIPO-verdragen ter bescherming van uitvindingen (octrooien),
handelsmerken en industriële ontwerpen, maken internationale registratie bindend voor alle
lidstaten. De diensten die WIPO verleent met betrekking tot deze verdragen vereenvoudigen
de procedure en beperken de kosten die zouden samenhangen met afzonderlijke aanvragen
voor elk land waar men een intellectueel eigendom wil beschermen.
Internationale statistieken
Regeringen, openbare instellingen en het bedrijfsleven zijn sterk afhankelijk van relevante,
nauwkeurige, vergelijkbare en actuele statistieken op nationaal en mondiaal niveau. Al sinds
haar oprichting doet de VN dienst als belangrijkste bron voor statistieken.
De Statistische Commissie is het intergouvernementele statistisch orgaan binnen de VN dat
wereldwijd zorgt voor de harmonisering van officiële statistieken. De commissie telt 24
lidstaten en ontwikkelt methoden voor demografische, sociale en huisvestinggerelateerde
statistieken; formuleert principes en aanbevelingen voor volks- en woningtellingen en voor
steekproeven; en publiceert essentiële statistieken met betrekking tot nationale
bevolkingsregisters, nationale rapporten, de productie van grondstoffen voor industrieel
gebruik, energie, internationale handel en milieu.
Onder leiding van de Statistische Commissie verzorgt de divisie Statistiek van het Secretariaat
een uitgebreide reeks statistieken en diensten voor samenstellers en gebruikers van
statistieken in de hele wereld. De verzamelde gegevens en analytische publicaties, cd-rom’s
en internetdiensten omvatten onder meer het Statistical Yearbook, het Monthly Bulletin of
Statistics, het World Statistics Pocketbook, de Statistics Newsletter en de official database of
the United Nations Millennium Development Goals indicators. De Divisie publiceert ook
gespecialiseerde uitgaven met demografische, sociale en huisvestinggerelateerde statistieken;
nationale economische kerncijfers; met cijfers over industriële goederenstromen, energie,
internationale handel en het milieu, alsmede methodologische en technische richtlijnen.
De Divisie probeert de statistische expertise in ontwikkelingslanden zelf te verbeteren met
technisch advies, opleidingen en workshops rond verschillende thema’s die jaarlijks in de hele
wereld worden georganiseerd (zie http://unstats.un.org/unsd).
Openbaar bestuur
De publieke sector van een land staat centraal bij de succesvolle implementatie van nationale
ontwikkelingsprogramma’s. Mondialisering, democratisering en de informatierevolutie
brengen nieuwe kansen met zich mee die van grote invloed zijn op staten en hun functioneren.
Openbaar bestuur in een almaar veranderende wereld is een van de belangrijkste uitdagingen
voor nationale beleidsmakers en overheidsfunctionarissen.
Met het Programma voor openbare bestuur en financiën helpt de VN landen met het
versterken, verbeteren en hervormen van bestuurlijke systemen en overheidsinstellingen. Dit
programma, beheerd door de Divisie voor openbare financiën en bestuurszaken van
DESA, zorgt ervoor dat het bestuur – met inbegrip van de economische, bestuurlijke en
financiële overheidsinstanties – doeltreffend, alert, democratisch en met aandacht voor de
armen functioneren. Het programma stimuleert degelijk overheidsbeleid, doeltreffend en alert
openbaar bestuur, efficiënte en betrokken dienstverlening, en bereidheid tot verandering.
De activiteiten variëren van het bijstaan van regeringen in ontwikkelingslanden bij de
ontwikkeling van nationale programma’s gericht op de verbetering van het normbewustzijn;
doorzichtigheid en persoonlijke aansprakelijkheid in overheidsbeleid; capaciteitsopbouw bij
plaatselijke overheden en decentralisatie van verantwoordelijkheden; vernieuwing van
openbare diensten; hervorming van het ambtenarenapparaat; wederopbouw van het
landsbestuur en van overheidsinstellingen na een zwaar conflict; de ontwikkeling van
personeelsbeleid en goed management in de openbare sector; en de reorganisatie en
versterking van bestuurssystemen en –instellingen.
Veel activiteiten maken zich sterk voor de zogeheten zuid-zuid-samenwerking door aandacht
te vragen voor het succes van die samenwerking en de verbreiding van adequate
handelwijzen, onder meer via het Online-netwerk van de VN voor openbare bestuur en
financiën (UNONPAF). De divisie helpt ook bij de introductie van systemen, instrumenten,
technieken, procedures en processen – o.a. informatietechnologie – bij het openbaar bestuur
en de publieke dienstverlening, teneinde de MDG’s te kunnen realiseren.
Wetenschap en technologie ten dienste van ontwikkeling
Sinds de jaren zestig bevordert de VN de praktische toepassing van wetenschap en
technologie ten dienste van de ontwikkeling van de lidstaten. De Commissie voor
wetenschap en technologie voor ontwikkeling, een functionele commissie van ECOSOC,
onderzoekt kwesties rond wetenschap en technologie, en de gevolgen ervan voor
ontwikkeling; ijvert voor een beter begrip voor de noodzaak van een degelijk wetenschaps- en
technologiebeleid in ontwikkelingslanden; en formuleert aanbevelingen inzake wetenschap en
technologie binnen het VN-systeem. De Commissie bestaat uit vertegenwoordigers uit 33
lidstaten en komt jaarlijks bijeen. Bij die gelegenheid wordt het thema gekozen voor de
activiteiten en beraadslagingen in de periode tussen de zittingen. Het thema voor 2003-2004
was ‘De bevordering van de toepassing van wetenschap en technologie met het oog op het
bereiken van de doelen van Millenniumverklaring’.
UNCTAD ondersteunt de Commissie in belangrijke mate en treedt ook op als secretariaat. De
Conferentie stimuleert beleid gericht op de opbouw van technologische kennis, op innovaties
en op technologieoverdracht naar ontwikkelingslanden. De organisatie biedt ook technische
steun op het vlak van informatietechnologie en bevordert de opbouw van technologische
knowhow in privé-bedrijven in de vorm van samenwerkingsverbanden zoals partnerships en
netwerken tussen ondernemingen. Sinds kort legt de Conferentie zich toe op de relatie tussen
rechtstreekse buitenlandse investeringen en de overdracht van technologie, en ook op de rol
van technologie en vernieuwing bij het versterken van de productiecapaciteit en de
concurrentiepositie op de exportmarkt. UNCTAD buigt zich verder ook over de gevolgen van
technologische vraagstukken bij handelsbesprekingen.
Ook FAO, ILO, UNESCO en UNIDO houden zich binnen de grenzen van hun mandaat bezig
met kwesties van wetenschappelijke en technologische aard. Wetenschap ten dienste van
ontwikkeling is ook een belangrijk onderdeel van de activiteiten van UNESCO.
Sociale ontwikkeling
Sociale ontwikkeling is onlosmakelijk verbonden met economische ontwikkeling en al sinds
de oprichting een fundamenteel onderdeel van de activiteiten van de VN. In de loop der jaren
is de Verenigde Naties de sociale aspecten van ontwikkeling zwaar blijven benadrukken om
ervoor te zorgen dat een beter leven voor alle mensen het belangrijkste oogmerk blijft van alle
ontwikkelingsactiviteiten.
Als sinds de beginjaren heeft de VN baanbrekend werk verricht bij het onderzoek en de
informatiewinning op het gebied van demografie, gezondheid en onderwijs. Dit leidde – vaak
voor het eerst – tot de bundeling van betrouwbare gegevens over sociale signalen wereldwijd.
De VN zet zich ook in voor het behoud van het culturele erfgoed – van monumenten tot taal –
en ontfermt zich zo over samenlevingen die kwetsbaar zijn voor snelle veranderingen in de
wereld.
De VN steunt ook in belangrijke mate overheidsinitiatieven voor de uitbreiding van sociale
dienstverlening op het vlak van gezondheid, onderwijs, gezinsplanning, huisvesting en
medische zorg voor iedereen. De VN ontwikkelt modellen voor sociale programma’s en helpt
bij de integratie van de economische en sociale aspecten van ontwikkeling. Het gevoerde
beleid en de programma’s steunen daarbij altijd op het principe dat de verschillende
componenten van ontwikkeling – sociaal, economisch, cultureel en ecologisch –
onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en niet afzonderlijk kunnen worden nagestreefd.
[inzet blz. 170]
Belangrijke wereldconferenties sinds 1990
 Wereldconferentie over onderwijs voor iedereen, 1990, Jomtien (Thailand)
 Wereldtop voor kinderen, 1990, New York
 Internationale conferentie over voeding, 1992, Rome
 VN-conferentie over milieu en ontwikkeling (UNCED), 1992, Rio de Janeiro
 Wereldconferentie over mensenrechten, 1993, Wenen
 Internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling, 1994, Caïro
 Wereldconferentie over de duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten in
ontwikkeling, 1994, Barbados
 Wereldtop voor sociale ontwikkeling, 1995, Kopenhagen
 Vierde wereldconferentie voor de vrouw: actie voor gelijkheid, ontwikkeling en vrede,
1995, Beijing
 Tweede VN-conferentie over menselijke nederzettingen (Habitat II), 1996, Istanboel
 Wereldvoedseltop, 1996, Rome
 Wereldonderwijsforum, 2000, Dakar
 Derde VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen, 2001, Brussel
 Wereldconferentie tegen Racisme, 2001, Durban
 Wereldvoedseltop vijf jaar later, 2001, Rome
 Internationale conferentie inzake financiering voor ontwikkeling, 2002, Monterrey
 Tweede wereldconferentie inzake veroudering, 2002, Madrid
 Wereldtop voor duurzame ontwikkeling, 2002, Johannesburg
Tijdens speciale zittingen heeft de Algemene Vergadering de vorderingen besproken die na
vijf jaar zijn geboekt in het kader van: de VN-conferenties inzake milieu en ontwikkeling
(1997), kleine eilandstaten in ontwikkeling (1999), bevolking en ontwikkeling (1999);
vrouwen (2000); sociale ontwikkeling (2000); menselijke nederzettingen (2001) en kinderen
(2001). In een andere speciale zitting kwamen de problemen rond HIV/aids (2001) aan bod.
[einde inzet]
Globalisering en liberalisering stellen nieuwe eisen aan sociale ontwikkeling. Het verlangen
naar een billijke verdeling van de baten van globalisering groeit. Veel regeringen die zich
grote offers hebben getroost voor economische hervormingen en liberalisering, zien zich nog
niet beloond met de verwachte opbrengsten van globalisering. De voordelen zijn ook niet
evenredig verdeeld, zelfs niet in de industrielanden.
Meer dan de helft van de wereldbevolking ondervindt geen baat van de nieuwe mondiale
economie en het wanhopige gevoel dat de zwakken nooit zullen kunnen concurreren met de
machtigen en sterken van deze wereld is nog versterkt. De voordelen van de geliberaliseerde
handel en investeringsmogelijkheden moeten beter worden aangewend voor de uitroeiing van
armoede, het opvoeren van werkgelegenheid en de bevordering van sociale integratie.
Bij de sociale activiteiten van de VN staat de mens meer dan ooit centraal:
ontwikkelingsstrategieën concentreren zich op individuen, gezinnen en gemeenschappen. De
VN heeft nogmaals benadrukt dat sociale ontwikkeling een belangrijke prioriteit is, deels
omdat economische en politieke problemen tegenwoordig de internationale agenda bepalen –
wat soms ten koste gaat van sociale kwesties zoals gezondheid, onderwijs en bevolking, en
vaak ook ten koste van kwetsbare bevolkingsgroepen zoals vrouwen, kinderen en bejaarden.
Deze bezorgdheid heeft gemaakt dat de meest recente wereldconferenties van de VN zich
hebben toegelegd op vraagstukken rond sociale ontwikkeling. Op de Wereldtop voor sociale
ontwikkeling (Kopenhagen, 1995) kwamen alle leden van de internationale gemeenschap
voor het eerst bijeen om de strijd aan te binden tegen armoede, werkloosheid en sociale
uitsluiting en om aandacht te vragen voor sociale verantwoordelijkheid en solidariteit in de
21ste eeuw.
Deze Top heeft zich vooral onderscheiden door zijn algemeenheid, de brede benadering van
het thema sociale ontwikkeling, de ethische grondslagen en de oproep voor nieuwe vormen
van partnerschap en solidariteit in en tussen landen. De tien toezeggingen in de Verklaring
van Kopenhagen voor sociale ontwikkeling vertegenwoordigen een sociaal contract op
mondiaal niveau.
De verschillende aspecten van sociale ontwikkeling zijn een uitdaging voor zowel
ontwikkelings- als industrielanden. Alle gemeenschappen worden in verschillende mate
geconfronteerd met de problemen van werkloosheid, sociale versplintering en aanhoudende
armoede. Een groot aantal sociale problemen – van gedwongen migratie tot drugsmisbruik,
georganiseerde misdaad en de verspreiding van ziekten – kan alleen succesvol worden
aangepakt door gezamenlijke internationale actie.
Binnen de VN zijn de Algemene Vergadering en de Economische en Sociale Raad
verantwoordelijk voor kwesties rond sociale ontwikkeling. Zij formuleren het beleid en de
prioriteiten voor het hele systeem en keuren programma’s goed. Een van de zes
hoofdcommissies van de Algemene Vergadering, de Commissie voor sociale, humanitaire
en culturele zaken, buigt zich over de agendapunten met betrekking tot sociale vraagstukken.
Binnen de ECOSOC is de Commissie voor sociale ontwikkeling het belangrijkste
intergouvernementele orgaan voor de behandeling van sociale kwesties. De Commissie telt 46
leden en adviseert de ECOSOC en regeringen omtrent het sociale beleid en de sociale
aspecten van ontwikkeling.
Op het Secretariaat steunt de Divisie voor sociaal beleid en ontwikkeling van het DESA
deze organen. De afdeling verricht onderzoek en analyses en geeft deskundig advies. In het
hele VN-systeem zijn er tal van gespecialiseerde organisaties, fondsen, programma’s en
bureaus die zich buigen over verschillende aspecten van sociale ontwikkeling.
[inzet blz. 172]
DE WERELDTOP VOOR SOCIALE ONTWIKKELING (1995)
De wereldtop voor sociale ontwikkeling (Kopenhagen, 1995) maakte deel uit van een reeks
VN-conferenties die de internationale agenda moesten verbreden en de aandacht moesten
richten op belangrijke kwesties, door op te roepen tot samenwerking tussen lidstaten en
medewerking van andere betrokkenen op het vlak van ontwikkeling. Staatshoofden en
regeringsleiders uit 117 landen en ministers die 69 andere landen vertegenwoordigden,
hebben bij die gelegenheid de Verklaring van Kopenhagen voor sociale ontwikkeling
aanvaard, evenals een Actieprogramma ter zake.
Regeringen hebben plechtig beloofd zich sterk te maken voor de ‘diepgewortelde sociale
problemen’ van ’s werelds meest benadeelden – in het bijzonder voor armoede, werkloosheid
en sociale uitsluiting. Op de Top hebben landen blijk gegeven van hun vastberadenheid om
sociale ontwikkeling te verheffen tot een belangrijke prioriteit binnen de nationale en
internationale beleidsvoering en om daarbij de mens een centrale rol toe te bedelen.
Vijf jaar later bekrachtigde een Speciale Zitting van de Algemene Vergadering (Genève,
2000) het belang van billijker, sociaal rechtvaardiger en meer mensgerichte samenlevingen.
Nieuwe initiatieven zijn toen goedgekeurd, waaronder de formulering van een gezamenlijke
internationale strategie voor werkgelegenheid; de ontwikkeling van vernieuwende openbare
en particuliere financieringsbronnen voor programma’s voor sociale ontwikkeling en de
uitroeiing van armoede; en het vaststellen van het eerste internationale doel voor de
uitbanning van armoede. Dat doel is het aantal mensen dat in extreme armoede leeft tegen
2015 te halveren.
Na de top werden op nationaal niveau verschillende beleidslijnen en programma’s uitgewerkt.
Sociale ontwikkeling kreeg meer prioriteit in het nationale en internationale beleid. Staten
zien in dat sociale verbeteringen integraal deel moeten uitmaken van het ontwikkelingsbeleid
op nationaal en internationaal niveau en dat mensen centraal moeten staan bij
ontwikkelingsvraagstukken. De Top heeft er ook toe geleid dat de VN haar activiteiten in
dezen is gaan heroriënteren.
Niettemin houden internationaal en nationaal beleid niet altijd gelijke tred. Ondanks
progressie her en der, is op bepaalde kernpunten weinig vooruitgang geboekt en is er op
andere punten zelfs sprake van achteruitgang. De ongelijkheid binnen staten en tussen staten
onderling blijft groeien.
.
[einde inzet]
Armoedebestrijding
Binnen het VN-systeem is de uitroeiing van armoede een belangrijke prioriteit. De Algemene
Vergadering heeft de periode 1997-2006 uitgeroepen tot Internationaal Decennium voor de
uitroeiing van armoede. Het doel is extreme armoede uit te bannen en de armoede
wereldwijd terug te dringen met doeltreffend ingrijpen op nationaal vlak en door
internationale samenwerking. In de Millenniumverklaring beloven wereldleiders plechtig het
aantal mensen dat van minder dan 1 dollar per dag leeft, tegen 2015 te zullen hebben
gehalveerd en stellen zij zich ook een aantal andere streefdoelen in de strijd tegen armoede en
ziekte.
Het Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) speelt hierbij een cruciale rol en het
heeft armoedeverlichting verheven tot zijn belangrijkste doel. UNDP beschouwt armoede als
een complex fenomeen dat verband houdt met een gebrek aan invloed, gebrek aan inkomen en
gebrek aan basisvoorzieningen.
UNDP steunt regeringen en maatschappelijke organisaties bij het aanpakken van een
uitgebreide reeks factoren die medeverantwoordelijk zijn voor armoede. Daarbij gaat het om
het vergroten van de voedselzekerheid; verbetering van huisvesting en basisvoorzieningen;
het creëren van werkgelegenheid; mensen ruimere toegang bieden tot grond, kredieten,
technologie, opleiding en markten; en mensen de mogelijkheid bieden deel te nemen aan de
politieke processen die hun leven bepalen. De essentie van de activiteiten die UNDP ontplooit
tegen armoede is de bevordering van de zeggenschap van arme mensen.
Naar schattingen van de Wereldbank is het aantal mensen dat in extreme armoede leeft in de
periode 1990-1999 met ongeveer 125 miljoen gedaald en het aantal mensen dat wereldwijd
van minder dan één dollar per dag moet leven daalde van 29 tot 22,7 procent. Toch is het niet
erg waarschijnlijk dat het streefdoel van de Millenniumverklaring om het aantal mensen dat in
extreme armoede leeft tegen 2015 te halveren, ook in alle regio’s in de wereld wordt bereikt.
Bovendien lag in de ontwikkelingslanden het kindersterftecijfer bij kinderen jonger dan vijf
jaar in 2000 gemiddeld tien keer hoger dan in de industrielanden. In zuidelijk Afrika, waar dat
cijfer het hoogste is, was de kindersterfte van kinderen jonger dan vijf in de jaren negentig
slechts met drie procent gedaald. Dit is deels toe te schrijven aan de overdracht van HIV van
moeder op kind.
Volgens ramingen van FAO is ondervoeding in ontwikkelingslanden gedaald van 29 tot 17
procent in de periode van 1979-81 tot 1997-99. Toch waren er in dat jaar nog steeds 777
miljoen mensen die aan ondervoeding leden. Veel ontwikkelingslanden, met name in zuidelijk
Afrika, vertoonden slechts een marginale daling. Het aantal mensen met toegang tot schoon
drinkwater is in de jaren negentig gestegen van 77 tot 82 procent. Hoewel meer dan 40
procent van de bevolking van zuidelijk Afrika nog geen toegang heeft tot zuiver drinkwater,
lijkt het streefdoel van de Millenniumverklaring om dit percentage te halveren, haalbaar.
[inzet blz. 174]
Millenniumverklaring: streefdoelen voor armoedebestrijding, ziektebestrijding en
milieubehoud
Tijdens de Millenniumtop in september 2000 hebben de wereldleiders zich ertoe verbonden
de volgende streefdoelen te zullen realiseren:
 Tegen 2015: het aantal mensen met een inkomen van minder dan één dollar per dag te
hebben gehalveerd en in datzelfde jaar ook het aantal mensen dat niet beschikt over
veilig drinkwater met de helft te hebben teruggebracht.
 Ook tegen 2015: ervoor te zorgen dat alle kinderen – jongens en meisjes – overal in
staat zijn het basisonderwijs geheel te doorlopen, en dat meisjes en jongens in gelijke
mate toegang hebben tot alle vormen van vervolgonderwijs.
 Moedersterfte te reduceren met drie vierde, en kindersterfte bij kinderen jonger dan
vijf jaar met twee derde.
 De verdere verspreiding van HIV/aids, malaria en andere ernstige ziekten te stoppen.







Speciale hulp te bieden aan kinderen die door toedoen van HIV/aids wees zijn
geworden.
Tegen 2020 te zijn gekomen tot significante verbeteringen in het leven van ten minste
100 miljoen sloppenwijkbewoners.
Seksegelijkheid en meer zeggenschap voor vrouwen te bevorderen als doeltreffende
manieren om armoede, honger en ziekte te bestrijden en om duurzame ontwikkeling te
stimuleren.
Strategieën te ontwikkelen en uit te voeren die jonge mensen in alle landen een echte
kans bieden op het vinden van volwaardig en productief werk.
De farmaceutische industrie aan te moedigen om basisgeneesmiddelen op grotere
schaal beschikbaar te stellen en ze betaalbaar te houden voor iedereen die ze nodig
heeft in ontwikkelingslanden.
Partnerships aan te gaan met het bedrijfsleven en met maatschappelijke organisaties
bij het streven naar ontwikkeling en armoedebestrijding.
Ervoor zorg te dragen dat iedereen zijn voordeel zal kunnen doen met nieuwe
technologieën – in het bijzonder met informatie- en communicatietechnologie.
In de Millenniumverklaring beloven de wereldleiders ook actie te ondernemen met betrekking
tot een aantal milieukwesties, namelijk:
 Alles in het werk te stellen om het van kracht worden van het Kyoto Protocol te
bespoedigen, bij voorkeur tegen 2002, en om van start te gaan met de vereiste
terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen.
 Druk uit te oefenen om te komen tot de volledige implementatie (in het bijzonder in
Afrika) van het Verdrag inzake biologische diversiteit en het Verdrag inzake de
bestrijding van woestijnvorming.
 Een einde te stellen aan de onverantwoorde exploitatie van watervoorraden, door op
regionaal, nationaal en lokaal niveau strategieën voor waterbeheer te ontwikkelen.
 Te komen tot intensievere samenwerking om het aantal (en de gevolgen van)
natuurrampen en door mensen veroorzaakte calamiteiten terug te dringen.
 Zorg te dragen voor vrije toegankelijkheid van informatie over het menselijk DNA.
[einde inzet]
Uit de cijfers blijkt dat er vooruitgang is geboekt in het streven naar algemeen onderwijs tegen
2015: in de periode van 1990 tot 1998 is het aantal leerlingen in het basisonderwijs gestegen
met ongeveer 82 miljoen. Tussen 1990 en 2000 is het aantal kinderen dat kan lezen en
schrijven toegenomen van 84 tot 87 procent – als deze trend aanhoudt, zal dat tegen 2015
oplopen tot 91 procent. Ofschoon er tekenen zijn van verbetering wat betreft de gelijke
behandeling van vrouwen in het onderwijs, bestaat er in de ontwikkelingslanden op alle
onderwijsniveaus nog steeds een belangrijke kloof tussen het aantal inschrijvingen voor
jongens en voor meisjes.
De internationale financiële instellingen van het VN-systeem spelen een centrale rol bij de
financiering van de talrijke programma’s die zich concentreren op de sociale aspecten van
armoedeverlichting. Ter ondersteuning van de ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe
millennium (MDG’s), stelt de Wereldbank vier prioriteiten: onderwijs voor allen; HIV/aids;
water en sanitaire voorzieningen; en gezondheid. Binnen het totale bedrag van 11,2 miljard
dollar aan leningen in het fiscale jaar dat op 30 juni 2003 werd afgesloten, bereikten leningen
en subsidies voor onderwijs een recordhoogte van 2,3 miljard dollar. Er werden projecten
goedgekeurd rond gezondheid en sociale voorzieningen voor een totaal van 3,4 miljard dollar
en er werd 1,4 miljard dollar besteed aan projecten voor water, sanitaire voorzieningen en de
preventie van overstromingen – in het voorafgaande boekjaar was dat nog 546 miljoen dollar.
De Internationale Ontwikkelingsassociatie (IDA) is de grootste verstrekker van fondsen
voor sociale basisvoorzieningen in de armste landen. Dankzij IDA kregen Afrikaanse
scholieren 5 miljoen schoolboeken, werden in Azië 6700 gezondheidscentra gebouwd en van
personeel voorzien, en werden 9,5 miljoen mensen in Latijns-Amerika geholpen dankzij
sociale investeringsprojecten. In het boekjaar 2003 verstrekte IDA 7,3 miljard dollar voor
ontwikkelingsprojecten. Sinds de oprichting in 1960 heeft IDA 142 miljard dollar ter
beschikking gesteld ter ondersteuning van nationale initiatieven rond armoedebestrijding in de
context van belangrijke beleidspunten, zoals het verhogen van de productiviteit, de
ontwikkeling van deugdelijk openbaar bestuur, de verbetering van het investeringsklimaat en
de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg voor de armen.
Honger bestrijden
De laatste vijftig jaar, sinds de oprichting van de VN, is de voedselproductie razendsnel
toegenomen: ze verdubbelde sneller dan de wereldbevolking in dezelfde periode deed. Sinds
het begin van de jaren zestig is het aantal mensen met honger in de ontwikkelingslanden
gedaald van meer dan vijftig tot minder dan twintig procent. Ondanks deze verwezenlijking
blijft honger een enorm internationaal probleem.
Vandaag produceert de wereld genoeg voedsel om elke man, vrouw en elk kind een gezond
en productief leven te bieden. Toch lijdt een op de zeven mensen op onze planeet honger.
Meer dan 800 miljoen mensen – meer dan het totale aantal Europeanen – gaan elke avond met
honger naar bed. Per dag sterven 24.000 mensen, de helft van hen kinderen, van honger en
aanverwante oorzaken. Dat betekent één kind om de acht seconden.
De meeste VN-organen die honger in de wereld bestrijden, voeren belangrijke sociale
programma’s gericht op meer voedselzekerheid voor de armere delen van de bevolking, met
name op het platteland. Sinds haar oprichting zet de Voedsel- en Landbouworganisatie van
de VN (FAO) zich in voor armoede- en hongerbestrijding, door het stimuleren van
landbouwontwikkeling, verbeterde voeding en het streven naar voedselzekerheid – de situatie
waarbij alle mensen altijd toegang hebben tot het voedsel dat ze nodig hebben voor een
gezond en actief leven.
FAO’s Comité voor wereldwijde voedselzekerheid is verantwoordelijk voor het controleren
en beoordelen van de voedselzekerheid in de wereld en beraadslaagt over de stand van zaken.
Het Comité analyseert de voedselbehoeften, raamt de beschikbaarheid en voorraden, en ziet
toe op het gevoerd beleid inzake voedselzekerheid. Met het Wereldwijd systeem voor
informatie en tijdig alarm beschikt FAO over een uitgebreid controlesysteem dat met behulp
van satellieten toezicht houdt op omstandigheden die de voedselproductie kunnen
beïnvloeden en dat regeringen en donoren waarschuwt bij een potentiële bedreiging van de
voedselvoorraden.
Het Speciale programma voor voedselzekerheid van FAO richt zich op de 83 landen waar de
overgrote meerderheid woont van de mensen die chronisch honger lijden. Het Programma
probeert de voedselproductie op te voeren en de levensomstandigheden voor boeren te
verbeteren. Bij dit programma kiezen en gebruiken boeren in een testfase eerst bepaalde
technologieën om hun voedselproductie te vergroten. De meest succesvolle technologieën
worden dan in een volgende fase breed beschikbaar gesteld.
Op de Wereldvoedseltop (Rome, 1996) die werd opgezet door FAO, hebben 186 landen een
Verklaring en Actieplan voor de Wereldvoedselzekerheid aanvaard. Doel daarvan is om tegen
2015 honger in de wereld met de helft te verminderen en om manieren te ontwikkelen ter
verzekering van wereldwijde voedselzekerheid. Aan de ‘Wereldvoedseltop vijf jaar later’
(Rome, 2002) namen 179 landen en de Europese Unie deel. Onder de aanwezigen bevonden
zich 73 staatshoofden en regeringsleiders of hun vertegenwoordigers. De Top riep op tot een
internationale alliantie om de strijd tegen honger in de wereld op te voeren. Dit leidde tot de
unanieme aanvaarding van een verklaring die de internationale gemeenschap opriep de belofte
in te lossen die op de top van 1996 werd gemaakt om tegen 2015 het aantal mensen met
honger met de helft, met ongeveer 400 miljoen, te verminderen.
Het Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling (IFAD) stelt ontwikkelingsgeld ter
beschikking voor de bestrijding van honger en armoede bij plattelandsgemeenschappen in de
armste gebieden van de wereld. Ongeveer 900 miljoen mensen – 75 procent van de 1,2
miljard mensen die wereldwijd in extreme armoede leven – woont op het platteland. Daarom
verleent IFAD prioriteit aan de bestrijding van de armoede in deze gemeenschappen.
Ontwikkelingshulp moet daadwerkelijk terechtkomen bij de mensen die deze hulp het hardst
nodig hebben. Daarom betrekt IFAD de arme plattelandsbevolking, zowel mannen als
vrouwen, nauw bij hun eigen ontwikkeling. De lokale afdelingen van IFAD in 114 landen
onderhouden voortdurend en direct contact met de arme plattelandsbevolking. Het zijn de
mogelijkheden en beperkingen van deze mensen die het hart uitmaken van de expertise van
IFAD.
Op het sociale vlak houdt IFAD zich bezig met het organiseren en mobiliseren van boeren- en
vissersverenigingen in de arme gemeenschappen. Gebruik makend van leningen om
basisbenodigdheden zoals zaden, meststoffen, gereedschap en netten te financieren, om
middelen te kopen voor het verwerken van voedsel of om minibedrijfjes op te zetten, zijn
miljoenen vrouwen en mannen op het platteland erin geslaagd een bestaan op te bouwen
boven het overlevingsniveau en hebben ze zo hun gezinnen en gemeenschappen uit de
armoede kunnen optrekken. Sinds 1977 heeft IFAD 633 projecten in 115 landen gefinancierd.
Voor elke dollar die het Fonds zelf heeft geïnvesteerd, wist het 2 dollar te werven van andere
donoren en gastlanden. Zo kwam in totaal 22,2 miljard dollar beschikbaar voor projectkosten.
IFAD heeft ervoor gezorgd dat 250 miljoen armen op het platteland die ooit verkeerden in de
marge van de samenleving, nu een bijdrage leveren aan de economie van hun land. Als alles
eenmaal loopt, betaalt de arme plattelandsbevolking de leningen ook probleemloos terug: 97
procent van de leningen wordt stipt terugbetaald. Dit gegeven heeft ertoe geleid dat
wereldwijd programma’s voor kleine leningen zijn opgezet.
Het Wereldvoedselprogramma (WFP), de grootste voedselorganisatie ter wereld, bood in
2002 voedselhulp aan meer dan 72 miljoen mensen in 82 landen en bereikte in 2003 het
record van 110 miljoen mensen. WFP betrekt, meer dan om het even welke andere VNorganisatie, voedsel en diensten uit ontwikkelingslanden zelf, om zo hun economieën extra te
steunen.
De laatste dertig jaar heeft WFP 27,8 miljard dollar geïnvesteerd en meer dan 43 miljard
kilogram voedsel aan hongerbestrijding verstrekt. Daarbij ging de aandacht vooral uit naar
noodhulp, steun en herstel, ontwikkelingshulp en speciale operaties. In noodsituaties staat
WFP altijd in de frontlinie om voedselhulp te verlenen aan de slachtoffers van conflicten,
burgeroorlogen, droogte, mislukte oogsten en natuurrampen. Als verholpen is aan de
oorzaken die aan de basis van de noodsituatie liggen, helpt WFP gemeenschappen met
voedsel om het normale leven te herstellen.
Voor WFP is voedselhulp een van de meest doelmatige ‘afschrikmiddelen’ tegen armoede. De
ontwikkelingsprojecten die in 2002 zijn opgezet ten bate van 14 miljoen mensen in 55 landen,
richten zich vooral op voeding, eten op school, bouwen voor de toekomst, het voorkomen van
rampen en de ondersteuning van duurzame middelen van bestaan. WFP vervoert meer
voedselhulp (90 procent daarvan per schip) dan enige andere internationale organisatie.
Voedsel-voor-werk-programma’s stimuleren onafhankelijkheid door arbeiders voedsel te
bieden in ruil voor de aanleg van wegen en havens, het bouwen van ziekenhuizen en scholen,
het opstarten van kleine bedrijven en de aanplanting van bossen. WPF betaalt arbeiders met
voedsel voor bouwactiviteiten en biedt gratis lunches aan om kinderen naar de scholen te
lokken en hen de kracht te geven om te studeren. Voedsel moedigt ook zwangere moeders en
kleuters aan om gezondheidscentra te bezoeken.
Voedsel-voor-groei-projecten zijn gericht op arme mensen in de kritieke levensfasen –
baby’s, schoolkinderen, zwangere vrouwen en bejaarden – waarbij voedsel wordt ingezet als
preventief geneesmiddel. In landen als Haïti, Pakistan, Marokko en Mozambique gebruikt
WFP voedselhulp om kwetsbare moeders en kinderen naar gezondheidscentra en
voedingscursussen te lokken en hen aan te moedigen te leren lezen en schrijven.
VN-programma’s bewijzen keer op keer dat honger en armoede zijn te bestrijden met sociaal
relevante, zorgvuldig geplande programma’s die zijn gericht op de langetermijnbehoeften van
kwetsbare samenlevingen. WFP zet zich in voor deze steun. Het programma helpt ook
vrouwen om op voet van gelijkheid te kunnen beschikken over levensnoodzakelijke
basisvoorzieningen en levert voedselhulp om problemen op het vlak van HIV/aids aan te
pakken.
WFP steunt voor de financiering van humanitaire hulp en ontwikkelingsprojecten vrijwel
volledig op vrijwillige bijdragen. Het programma beschikt niet over eigen middelen, maar
heeft niettegenstaande het grootste budget van alle VN-agentschappen en programma’s het
kleinste hoofdkantoor en de laagste overheadkosten. De belangrijkste bijdragen zijn afkomstig
van regeringen, maar ook in groeiende mate van het bedrijfsleven en particulieren. WFP
werkt ook samen met meer dan duizend NGO’s die met hun fundamentele en technische
kennis en kunde onmisbaar zijn om de voedselhulp bij de juiste personen terecht te doen
komen.
Gezondheid
Vrijwel overal ter wereld leven mensen langer, daalt het kindersterftecijfer en weet men
ziektes onder controle te houden, omdat meer mensen toegang hebben tot medische
basisvoorzieningen, vaccinatie, zuiver drinkwater en sanitaire voorzieningen. De VN is nauw
betrokken bij veel van deze ontwikkelingen, vooral in de ontwikkelingslanden waar de
organisatie helpt bij het opzetten van gezondheidsdiensten, het beschikbaar stellen van
noodzakelijke medicijnen en de zorg voor schonere steden. Verder verleent de VN medische
zorg in noodsituaties en draagt ze bij tot de bestrijding van besmettelijke ziekten. De
Millenniumverklaring stelt voor 2015 ook haalbare doelen voor landen op het vlak van
voeding, toegang tot veilig drinkwater, gezondheidszorg voor moeder en kind, bestrijding van
besmettelijke ziekten en toegang tot basismedicijnen.
Besmettelijke ziekten blijven wereldwijd een belangrijke bedreiging. Men gaat ervan uit dat
45 procent van de sterfgevallen in Afrika en Zuidoost-Azië in 1998 was toe te schrijven aan
een besmettelijke ziekte en dat wereldwijd 48 procent van de voortijdige overlijdens (voor de
leeftijd van 45 jaar) wordt veroorzaakt door besmetting. Dit is mede te wijten aan een
toenemende resistentie tegen medicijnen, aan het feit dat er wereldwijd veel meer wordt
gereisd en aan de opkomst van nieuwe ziekten zoals SARS (severe acute respiratory
syndrome). Toch is de oorzaak en behandeling van de meeste besmettelijke ziekten bekend en
zijn ziekte en dood in de meeste gevallen voor een aanvaardbare prijs te vermijden. De
belangrijkste infectieziekten zijn HIV/aids, malaria en tuberculose (zie inzet). Het
tegenhouden en terugschroeven van het aantal besmettingen is een van de belangrijke
ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe millennium.
Al tientallen jaren neemt de VN het voortouw in de strijd tegen ziekte met de ontwikkeling
van beleid en systemen gericht op de sociale dimensies van gezondheidsproblemen. Het
Kinderfonds van de VN (UNICEF) concentreert zich op de gezondheid van kinderen en
moeders, en het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) op een gezonde voortplanting en
geboorteregeling. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is de gespecialiseerde
organisatie die zich wereldwijd inzet voor de strijd tegen ziekten (zie ook hoofdstuk 1). De
WHO streeft ambitieuze doelen na: gezondheid voor allen, gezonde voorplanting voor
iedereen, samenwerkingsverbanden opzetten en gezonde leefgewoonten en -omgevingen
bevorderen.
De WHO was de drijvende kracht achter belangrijke historische mijlpalen. Een daarvan was
de universele uitroeiing van pokken in 1980, die werd bereikt na een campagne van tien jaar.
In samenwerking met partners realiseerde de WHO in 1994 de uitroeiing van poliomyelitis in
Noord- en Zuid-Amerika – de eerste belangrijke stap in de richting van een poliovrije wereld
in 2005.
Nog een grote doorbraak was de goedkeuring van een grensverleggend verdrag om het
gebruik van tabak aan banden te leggen. Het Kaderverdrag inzake Tabakscontrole (FCTC)
van de WHO behandelt de taksen op tabak; preventie en behandeling van rookgedrag; illegale
handel, reclame, sponsoring en promotie; en regelgeving inzake tabaksartikelen. De 192
WHO-lidstaten hebben het verdrag, dat in juni 2003 werd opengesteld voor ondertekening,
unaniem goedgekeurd. Het FCTC speelt een cruciale rol in de internationale strijd tegen het
roken. In 2002 stierven 4,9 miljoen mensen aan de gevolgen van tabaksgebruik – een sterke
stijging ten opzichte van ramingen uit 2000, omdat de dodelijke tol van tabakgerelateerde
sterfgevallen in ontwikkelingslanden nu pas echt duidelijk wordt. Als er geen actie wordt
ondernomen, zullen er tegen 2020 jaarlijks 10 miljoen (meer dan 70 procent daarvan in
ontwikkelingslanden) tabaksdoden te betreuren zijn.
[inzet blz.179]
Een wereld zonder polio in zicht
Toen in 1988 het Mondiaal initiatief voor de uitroeiing van polio van start ging, waren er
wereldwijd zo’n 350.000 gevallen van kinderverlamming bekend. En elke dag raakten nog
1000 kinderen verlamd in meer dan 125 landen verspreid over de vijf continenten. Na een
brede campagne om miljoenen kinderen onder de 5 jaar tijdens nationale vaccinatiedagen in te
enten, daalde dit cijfer in 2003 tot 677 gemelde gevallen, een daling van meer dan 99 procent.
Momenteel zijn er in de ontwikkelingslanden 3 miljoen mensen op de been, die verlamd
zouden zijn, waren ze niet ingeënt tegen polio. Tienduizenden medewerkers in de openbare
gezondheidszorg en vrijwilligers kregen een opleiding, transport- en communicatiesystemen
voor immunisering werden versterkt. Sinds 1988 zijn wereldwijd 2 miljard kinderen ingeënt
dankzij de samenwerking met 200 landen en 20 miljoen vrijwilligers, en een investering van 3
miljard dollar.
Dit succes is mede mogelijk gemaakt door een ongekende samenwerking op het vlak van
gezondheid aangestuurd door WHO, UNICEF, de Centra voor de ziektebeheersing en preventie in de Verenigde Staten en Rotary International, die tegen 2005 voor 500 miljoen
dollar zullen hebben bijgedragen aan de campagne. Ministeries voor Volksgezondheid,
donorregeringen, stichtingen, ondernemingen, beroemdheden, de Secretaris-Generaal van de
VN, ex-president Nelson Mandela van Zuid-Afrika, filantropen, zorgmedewerkers en
vrijwilligers hebben allen hun steentje bijgedragen.
Momenteel zijn er nog slechts zes landen waar polio voorkomt: Nigeria, India, Pakistan,
Egypte, Niger en Afghanistan. In 2004 heeft men daar een reeks grootschalige campagnes op
touw gezet om 250 miljoen kinderen verschillende malen in te enten en zo de ziekte volledig
uit te roeien. De besparingen in de gezondheidszorg van zo’n volledige uitroeiing – na het
stopzetten van de inentingen – worden geraamd op 1,5 miljard dollar per jaar.
[einde inzet]
Tussen 1980 en 1995 leidde een gezamenlijke inentingscampagne van WHO en UNICEF
ertoe dat het aantal kinderen dat kon worden behoed tegen zes dodelijke ziekten – polio,
tetanus, mazelen, kinkhoest, difterie en tuberculose – steeg van 5 tot 80 procent. Zo redden de
twee organisaties jaarlijks het leven van 2,5 miljoen kinderen. Een soortgelijk initiatief is de
Mondiale alliantie voor vaccins en inenting die de inspanningen op inentingsgebied uitbreidt
tot bescherming tegen hepatitis B – waaraan jaarlijks 1 miljoen mensen sterven – en
besmetting met het griepvirus type B, waaraan jaarlijks 900.000 kinderen jonger dan vijf
overlijden. De internationale alliantie die in 1999 werd opgericht met fondsen van de Bill and
Melinda Gates Foundation, omvat verder WHO, UNICEF, de Wereldbank, de VN-Stichting
en partners uit het bedrijfsleven.
[inzet blz.180]
De VN in de strijd tegen HIV/aids
(www.unaids.org)
HIV/aids is een ontwikkelingsramp van mondiale afmetingen geworden. In 2003 stierven
meer dan 3 miljoen mensen aan aids – een gemiddelde van 8000 doden per dag – terwijl 5
miljoen mensen besmet raakten met HIV, 10 mensen per minuut. Eind 2003 waren er 40
miljoen mensen die besmet waren met het virus, 2,5 miljoen van hen waren niet ouder dan
vijftien jaar. Vandaag raamt men het aantal mensen dat aan deze ziekte is gestorven op 28
miljoen.
In Afrika zijn er inmiddels 11 miljoen aidswezen. De helft van hen is tussen tien en veertien
jaar oud. In de zwaarst getroffen gebieden daalt de levensverwachting spectaculair. HIV/aids
verspreidt zich alarmerend snel onder vrouwen die wereldwijd de helft van het aantal
besmette mensen uitmaken. De epidemie verspreidt zich het snelst in regio’s die tot nu toe
grotendeels gespaard gebleven waren, met name Oost-Europa en heel Azië, van de Oeral tot
de Stille Oceaan.
Om deze wereldomspannende bedreiging aan te pakken hebben negen VN-organisaties de
handen ineen geslagen met het Gezamenlijk VN-programma voor HIV/aids (UNAIDS) –
de belangrijkste pleitbezorger voor wereldwijde actie om de verspreiding van de ziekte te
voorkomen, zorg en steun te bieden, de kwetsbaarheid van personen en samenlevingen te
beperken en de gevolgen van de epidemie te temperen. UNAIDS steunt op vrijwillige
bijdragen van regeringen, stichtingen, ondernemingen, privé-organisaties en individuen, en
treedt meer op als katalysator en coördinator voor initiatieven rond aids-bestrijding dan als
een rechtstreeks financierende of operationele organisatie. De begroting voor 2003 bedroeg
95 miljoen dollar.
Daarnaast riep de Secretaris-Generaal ook op om actie te ondernemen tegen de HIV/aidsepidemie en noemde dit een persoonlijke prioriteit. Hij heeft zich dan ook sterk gemaakt voor
het Global Aids and Health Fund – vaak kortweg Wereldaidsfonds genoemd – dat in 2002
operationeel werd. Het Fonds draagt bij tot dekking van de stijgende kosten die moeten
worden gemaakt om ontwikkelingslanden te helpen de crisis te beteugelen.
De aandacht van UNAIDS gaat vooral uit naar vrouwen (de helft van alle mensen besmet met
het HIV-virus), jongeren (de helft van alle nieuwe gevallen wereldwijd zijn jonge mensen
tussen 15 en 24 jaar) en andere kwetsbare groepen; naar de overdracht van het virus van
moeder op kind; richtlijnen voor de te verstrekken zorg; de ontwikkeling van vaccins; en
speciale initiatieven voor zwaar getroffen gebieden, met name Afrika. UNAIDS streeft ook
naar meer medewerking van politieke leiders, het bevorderen van onderzoek en het creëren
van een omgeving die steun biedt aan slachtoffers van de ziekte.
UNAIDS werkt samen met regeringen, ondernemingen, media, religieuze en
maatschappelijke organisaties, verenigingen en netwerken van mensen met HIV/aids. In
ontwikkelingslanden wisselen medewerkers van UNAIDS en vertegenwoordigers van
sponsorende organisaties informatie uit, zij ondernemen gezamenlijk actie en beslissen over
de gezamenlijke financiering van belangrijke anti-aidsinitiatieven. Het belangrijkste doel:
inspanningen steunen die het gastland in staat stellen zélf doeltreffend op te treden.
De laatste jaren is het aantal sterfgevallen ten gevolge van aids gestaag gedaald in de landen
met een hoog inkomen, waar mensen algemeen toegang hebben tot antiretrovirale therapieën.
Op Wereldaidsdag 2003 (1 december) presenteerden UNAIDS en WHO een gedetailleerd
plan om tienduizenden maatschappelijke werkers in ontwikkelingslanden en
overgangseconomieën op te leiden teneinde tegen 2005 antiretroviale behandelingen te
verzorgen van 3 miljoen seropositieve mensen.
In de Millenniumverklaring beloven wereldleiders tegen 2015 verdere verspreiding van deze
ziekte te zullen hebben gestopt en speciale steun te zullen bieden aan kinderen die ouderloos
zijn achtergebleven ten gevolge van deze ziekte.
[einde inzet]
Dracunculiasis, een ziekte veroorzaakt door de Guinea-worm, is bijna uitgeroeid dankzij
nieuwe en betere behandelmethoden, en hetzelfde geldt voor lepra. Rivierblindheid is vrijwel
volledig verdwenen uit de 11 West-Afrikaanse landen waar de ziekte voorkwam – een
prestatie waarbij miljoenen mensen zijn geholpen. WHO richt zich nu op de uitroeiing van
elefantiasis als probleem voor de volksgezondheid.
De prioriteiten van WHO op het vlak van overdraagbare ziekten zijn: de gevolgen van malaria
en tuberculose verkleinen door internationale samenwerking; een betere bewaking, controle
en respons op internationale problemen in verband met overdraagbare ziekten; het verkleinen
van de gevolgen van ziekten door meer routinepreventie en -controle; en het genereren van
nieuwe kennis, actiemethoden, invoeringsstrategieën en onderzoeksfaciliteiten voor gebruik
in ontwikkelingslanden.
Maar naast de bestrijding van besmettelijke ziekten houdt WHO zich ook in belangrijke mate
bezig met het bevorderen van de basisgezondheidszorg, het beschikbaar stellen van
noodzakelijke medicijnen, het gezonder maken van steden en het stimuleren van gezonde
leefgewoonten en -omgevingen. De organisatie speelt ook een cruciale rol bij de bestrijding
van noodgevallen zoals de uitbraak van het ebolavirus.
Aanjager van gezondheidsonderzoek. In samenwerking met haar partners in het
gezondheidsonderzoek, verzamelt WHO gegevens over bestaande situaties en behoeften,
vooral in de ontwikkelingslanden. Dit varieert van epidemiologisch onderzoek in afgelegen
tropische regenwouden tot controle op de vorderingen in het genetisch onderzoek. Het
onderzoeksprogramma voor tropische ziekten houdt zich bezig met de resistentie van de
malariamug tegen de meest courante geneesmiddelen en stimuleert de ontwikkeling van
nieuwe medicijnen en diagnoses voor besmettelijke tropische ziekten. Het onderzoek helpt
ook bij het op nationaal en internationaal niveau volgen van epidemieën en bij de opzet van
preventieve strategieën voor nieuwe en acute ziekten, waarbij laboratoriumresultaten worden
aangevuld met de laatste informatie op het terrein.
Normering. WHO formuleert internationale normen voor biologische en farmaceutische
stoffen. De organisatie ontwikkelde het concept ‘basismedicijnen’ (essential drugs) als een
hoofdaspect van de eerstelijnsgezondheidszorg.
WHO werkt samen met landen om erop toe te zien dat iedereen toegang heeft tot veilige en
doeltreffende medicijnen voor een lage prijs en dat deze ook verantwoord worden gebruikt.
Daarvoor ontwikkelde WHO een modellijst (model list) van 306 medicijnen en vaccins die de
organisatie noodzakelijk acht voor de preventie of behandeling van 80 procent van alle
gezondheidsproblemen. Bijna 160 landen hebben de lijst inmiddels aangepast aan hun eigen
behoeften. WHO werkt ook samen met lidstaten, maatschappelijke organisaties en de
farmaceutische industrie aan de ontwikkeling van nieuwe noodzakelijke medicijnen voor
dringende gezondheidsproblemen in landen met lage en gemiddelde inkomens, en aan de
voortzetting van de productie van bestaande noodzakelijke medicijnen.
Op basis van de brede internationale toegang die de VN geniet, houdt WHO toezicht op de
gehele gegevensverzameling betreffende overdraagbare ziekten. Ze stelt vergelijkbare
statistieken op rond gezondheid en ziekte, en formuleert internationale normen voor veilige
voeding en voor biologische en farmaceutische producten. WHO staat ook in voor een
ongeëvenaard nauwkeurige analyse van milieuvervuilende stoffen die kanker verwekken en
heeft internationaal aanvaarde richtlijnen geïnitieerd voor de wereldwijde beheersing van
HIV/aids.
[inzet blz.182]
Malaria, SARS en tuberculose
Het RBM-initiatief, een door WHO gesponsord partnerschap voor de terugdringing van
malaria, is in 1998 van start gegaan met het doel het aantal malariagevallen in de wereld tegen
2010 te halveren. De oprichters – UNDP, UNICEF, de Wereldbank en WHO – kwamen
overeen knowhow en middelen te delen om zo samen het probleem malaria in de hele wereld
en Afrika in het bijzonder aan te pakken. Sinds 1998 is het bedrag dat wereldwijd aan malaria
wordt uitgegeven – 200 miljoen dollar per jaar – verdrievoudigd en zijn er in zo’n dertig
Afrikaanse landen waar de ziekte voorkomt, strategische plannen ontwikkeld. Ook het nieuwe
Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria maakte veel middelen vrij.
Buiten isolatie en quarantaine bestaat er nog geen vaccin of behandeling voor SARS (severe
acute respiratory syndrome). Deze aandoening heeft vooral in het Verre Oosten veel
economische schade aangericht en aangetoond wat voor verwoestend effect een gemakkelijk
overdraagbare ziekte in dit tijdperk van globalisering kan hebben. In juni 2003 ging WHO van
start met een gecombineerd publiek en particulier initiatief ter bestrijding van SARS. Het
beoogt middelen te verzamelen voor toezicht, epidemiologisch onderzoek en laboratoria voor
openbare gezondheidszorg in de hele wereld. Het internationale bedrijfsleven heeft zich ertoe
verbonden om via een speciaal fonds het beginkapitaal te vergaren. Dergelijke financiële
initiatieven moeten de wereld in staat stellen om te reageren op noodsituaties in de toekomst
en op ‘bioterroristische’ dreigingen.
In 2001 lanceerde het Global Stop TB Partnership, dat sinds 1998 onder beschermheerschap
van WHO staat, het Global Plan to Stop Tuberculosis als een actieplan met een looptijd van
vijf jaar. Momenteel werken 250 nationale regeringen, organisaties, donoragentschappen en
instituten samen om met DOTS-behandelingen (Directly Observed Treatment, Short-course
of ‘direct opgevolgde korte behandelingskuur’) tuberculose uit de wereld te helpen.
Het Global Plan wil DOTS uitbreiden om iedereen toegang te bieden tot een doeltreffende
diagnose en behandeling, te komen tot een betere diagnostiek en nieuwe medicijnen, een
nieuw vaccin te ontwikkelen en het Global Partnership zodanig te versterken dat strategieën
die hun effectiviteit hebben bewezen, wereldwijd kunnen worden toegepast. In 2005 zal er 9,1
miljard dollar nodig zijn voor een doeltreffende indamming van tbc.
Als de doelstellingen van het Global Plan worden bereikt, zullen er in 2005 nog eens 12,8
miljoen mensen worden behandeld voor tbc en zullen er zo 3,4 extra levens worden gespaard.
[einde inzet]
Menselijke nederzettingen
In 1950 was New York de enige metropool met meer dan 10 miljoen inwoners. In 2000 waren
er 19 ‘megasteden’ – op vier na allemaal steden in ontwikkelingslanden. In 1950 leefde
slechts 30 procent van de wereldbevolking in steden. Momenteel woont ongeveer de helft van
de 6,1 miljard mensen in steden; meer dan 1 miljard van hen in sloppenwijken. In
ontwikkelingslanden huisvesten deze slums 40 procent van de stedelijke bevolking.
Het VN-Programma voor menselijke nederzettingen (UN-HABITAT) – het voormalige VNCentrum voor Menselijke Nederzettingen – is de belangrijkste organisatie binnen het VNsysteem voor inspanningen op dit vlak. De Algemene Vergadering heeft het Programma de
opdracht gegeven om een sociaal duurzame en milieuvriendelijke stedelijke ontwikkeling te
bevorderen met het doel iedereen degelijke huisvesting te bieden. Met dat doel zijn er in 61
landen, de meeste daarvan behoren tot ’s werelds minst ontwikkelde landen, 154 technische
programma’s opgezet. De begroting voor 2002-2003 bedroeg 300 miljoen dollar.
Op Habitat II, de tweede VN-conferentie over menselijke nederzettingen (Istanboel, 1996)
werd de Habitat Agenda goedgekeurd – een mondiaal actieplan waarin regeringen plechtig
beloven zich te zullen inzetten voor degelijke huisvesting voor iedereen en voor een duurzame
stedelijke ontwikkeling. UN-HABITAT neemt bij de uitvoering van de Agenda het voortouw,
ziet toe op de voortgang op internationaal, regionaal, nationaal en lokaal niveau, en volgt
wereldwijd trends en omstandigheden op de voet.
UN-HABITAT leidt twee mondiale campagnes: de campagne voor stedelijk bestuur en
campagne voor eigendomszekerheid
 Mondiale campagne voor stedelijk bestuur. In veel steden hebben slecht bestuur en
inadequaat beleid geleid tot een verloedering van de omgeving, meer armoede, geringe
economische groei en sociale uitsluiting. Deze campagne wil lokaal de mogelijkheden
voor een goed stedelijk bestuur verbeteren: een doelgerichte en doeltreffende respons
op stedelijke problemen door democratisch verkozen lokale overheden die
verantwoording zijn verschuldigd en die samenwerken met de gemeenschap. Deze
campagne richt zich op het bevorderen van integratie en speelt in op de behoeften van
armen in de steden en het bevorderen van de rol van de vrouw in de besluitvorming op
alle niveaus.
 Mondiale campagne voor eigendomszekerheid. Deze campagne wil de belofte van
regeringen om ‘iedereen degelijke huisvesting te bieden’ – een van de twee
hoofdthema’s van de Habitat-agenda – kracht bijzetten. De campagne beschouwt
eigendomszekerheid als een essentiële voorwaarde voor een duurzame
huisvestingsstrategie en voor de bevordering van het recht op onderdak. De campagne
wil, rekening houdend met het feit dat de armen in de steden zelf het grootste deel van
de huisvesting verzorgen, de aanzet geven tot een huisvestingsbeleid dat de rechten en
belangen van de armen beschermt. Verder heeft de campagne tot doel de rechten en de
rol van vrouwen in een efficiënt huisvestingsbeleid te bevorderen.
Op allerlei manieren richt het agentschap zich op uiteenlopende vraagstukken en speciale
projecten, en draagt het bij tot de implementatie daarvan. In samenwerking met de
Wereldbank is ook de Stedelijke Alliantie tot stand gekomen, een initiatief dat de
omstandigheden in sloppenwijken wil verbeteren. Andere programma’s concentreren zich op
effectiever huisvestingsbeleid en betere huisvestingsstrategieën; campagnes voor het recht op
onderdak; het bevorderen van duurzame steden en milieuplanning en –beheer aldaar; en op
ruimtelijke ordening en wederopbouw in landen die zijn verwoest door oorlogen of
natuurrampen.
UN-HABITAT houdt zich bezig met watervoorziening, hygiëne en een degelijk afvalbeleid in
dorpen en steden; lokale leiders opleiden en bouwen aan hun expertise; de rechten van
vrouwen en seksegerelateerde kwesties binnen het beleid voor stedelijke ontwikkeling en
stedelijk bestuur; en met misdaadbestrijding (via het Programma voor veiliger steden). Het
agentschap wil de relaties verstevigen tussen de stad en het platteland, werkt aan de
ontwikkeling van infrastructuur en openbare dienstverlening, en houdt zich verder bezig met
onderzoek naar en toezicht op de economische ontwikkeling, werkgelegenheid,
armoedebestrijding, systemen ter financiering van gemeentelijke diensten en huisvesting, en
investeringen in de steden.
Andere programma’s zijn:
Programma voor adequate handelwijzen en lokaal leiderschap, een mondiaal netwerk van
overheidsinstellingen, lokale autoriteiten en burgerorganisaties die zich toeleggen op het
inventariseren en verspreiden van goede werkwijzen op het vlak van de verbetering van de
levensomstandigheden en het toepassen van verworven inzichten op beleidsontwikkeling en
kennisopbouw.
Programma voor duurzame steden, een gezamenlijk initiatief van UN-HABITAT en UNEP
voor het opbouwen van knowhow op het vlak van planning en beheer van stedelijke
omgevingen door gebruik te maken van participatiemethoden. Het programma loopt
momenteel in 45 steden verspreid over de hele wereld.
Watermanagement in Afrikaanse steden, een initiatief van UN-HABITAT en UNEP ter
ondersteuning van een efficiënt watermanagement en de bescherming van waterbronnen tegen
stedelijke vervuiling.
Eenheid voor risico- en rampenbeheer: helpt nationale en lokale overheden en
gemeenschappen bij wederopbouw- en herstelprogramma’s na een ramp.
Lokale afstemming van Agenda 21 dat de onderdelen met betrekking tot menselijke
nederzettingen van Agenda 21 vertaalt in activiteiten op lokaal vlak met het bevorderen van
joint ventures in met zorg gekozen, middelgrote steden. (Agenda 21 is het internationale
actieplan voor duurzame ontwikkeling dat in 1992 op de Milieutop werd goedgekeurd en
komt verder in dit hoofdstuk nog aan bod.)
Mondiaal centrum voor waarneming en statistiek: ziet toe op de tenuitvoerlegging van de
Habitat-agenda met de ontwikkeling en toepassing van beleidsgerichte stedelijke indicatoren
en bouwt tegelijkertijd aan lokale kennis en kunde om indicatoren ten bate van
beleidsanalyses te selecteren, te verzamelen, te beheren en toe te passen.
Onderwijs
Op het vlak van onderwijs is recentelijk grote vooruitgang geboekt die zich heeft vertaald in
een opvallende stijging van het aantal schoolgaande kinderen. Toch hebben meer dan 115
miljoen kinderen – bijna 56 procent daarvan meisjes in ontwikkelingslanden – geen toegang
tot het basisonderwijs en velen die eraan beginnen, zijn gedwongen de school te verlaten uit
armoede of onder druk van familie of sociale omstandigheden. Ondanks enorme
alfabetiseringscampagnes zijn er nog steeds 862 miljoen volwassenen die niet kunnen lezen of
schrijven – twee derde daarvan vrouwen. Het Internationaal decennium voor alfabetisering
(2003-2012)vraagt meer aandacht voor deze dringende kwestie.
Onderzoek toont aan dat toegang tot het basisonderwijs leidt tot een betere sociale situatie.
Onderwijs zorgt ervoor dat met name vrouwen meer kansen krijgen. Het is kenmerkend dat
vrouwen met een opleiding gezonder zijn, minder kinderen hebben en meer mogelijkheden
hebben om het huishoudbudget te vergroten. Bij hun kinderen ligt het sterftecijfer lager, ze
zijn beter gevoed en doorgaans gezonder. Daarom concentreren onderwijsprogramma’s van
tal van VN-organisaties zich op meisjes en vrouwen.
Binnen het VN-systeem zijn veel organen betrokken bij het financieren en ontwikkelen van
onderwijs- en opleidingsprogramma’s. Deze variëren van traditioneel basisonderwijs tot
technische opleidingen voor de ontwikkeling van overheidspersoneel, landbouwconsulenten
en gezondheidswerkers, tot brede voorlichtingscampagnes over HIV/aids, drugsmisbruik,
mensenrechten, gezinsplanning en andere kwesties. UNICEF bijvoorbeeld besteedt jaarlijks
meer dan 20 procent van de begroting aan onderwijs, met speciale aandacht voor de opleiding
van meisjes.
De belangrijkste organisatie op het vlak van onderwijs is de VN-Organisatie voor
Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO). Samen met andere partners zorgt
UNESCO ervoor dat alle kinderen naar kindvriendelijke scholen kunnen met geschoolde
leerkrachten die hoogwaardig onderwijs kunnen bieden.
UNESCO verzorgt het secretariaat voor een zeer ambitieuze campagne in dezen, die – in
samenwerking met verschillende VN-organisaties – streeft naar een kwaliteitsbasisopleiding
voor iedereen tegen 2015 op basis van het Raamwerk voor Actie dat in 2000 op het
Wereldonderwijsforum in Senegal door meer dan 160 staten werd goedgekeurd.
Wereldleiders hebben dit streefdoel in hun Millenniumverklaring van september 2000
bevestigd.
Op dit Forum hebben regeringen zich bereid getoond om kwaliteitsonderwijs voor iedereen na
te streven, met speciale aandacht voor meisjes en groepen zoals werkende kinderen en
kinderen in oorlogsgebieden. Donorlanden en -instellingen hebben plechtig verklaard dat geen
enkele natie die zich verplicht tot dit basisonderwijs daarvan mag worden weerhouden door
gebrek aan middelen. Het Forum werd belegd op basis van de resultaten van het grootste,
meest uitgebreide en statistisch meest nauwkeurige onderzoek naar de toestand van het
onderwijs uit de geschiedenis – de twee jaar durende ‘Education for All Assessment – en de
uitkomsten van zes regionale topconferenties.
Het vernieuwende, interdisciplinaire UNESCO-project ‘Onderwijs voor een duurzame
toekomst’, helpt lidstaten bij het verbeteren en heroriënteren van hun nationale onderwijs- en
opleidingsbeleid gericht op milieu, bevolking en ontwikkeling en ook op vorming ten aanzien
van gezondheid en het voorkomen van drugsmisbruik en aids.
Met het programma ter bevordering van levenslang onderwijs voor iedereen, steunt en
stimuleert UNESCO nationale projecten voor de vernieuwing van onderwijssystemen en de
ontwikkeling van alternatieve strategieën die levenslang onderwijs voor iedereen toegankelijk
moeten maken. Het programma wil ook de toegang tot het basisonderwijs vergroten en de
kwaliteit ervan opvoeren, voortgezet onderwijs wereldwijd verbeteren en
volwasseneneducatie en bijscholingsprojecten stimuleren.
Bij het Geassocieerde Scholen Project (ASP) van UNESCO zijn 7500 scholen in 171 landen
betrokken. Het gaat om een internationaal netwerk dat manieren en middelen zoekt om de rol
van het onderwijs te versterken bij het leren samenleven in een wereldgemeenschap. Zo’n
5000 UNESCO-verenigingen (met voornamelijk docenten, studenten en leerlingen) in meer
dan 120 landen organiseren een uitgebreid programma van educatieve en culturele
activiteiten.
Onderzoek en opleidingen
Diverse gespecialiseerde VN-organisaties leggen zich toe op academische activiteiten in de
vorm van onderzoek en training. Zo wil men een beter begrip verwerven van de mondiale
problemen waarmee we worden geconfronteerd en ook het menselijk potentieel opbouwen dat
noodzakelijk is voor de meer technische aspecten van economische en sociale ontwikkeling.
De Universiteit van de Verenigde Naties (UNU) beoogt door onderzoek en kennisopbouw
een bijdrage te leveren aan het oplossen van dringende wereldproblemen die de VN, haar
volken en lidstaten aangaan. Als internationale gemeenschap van wetenschappers slaat UNU
een brug tussen de VN en de internationale academische gemeenschap, vormt ze de denktank
van het VN-systeem en treedt ze op ter versterking van opleidingsmogelijkheden, met name
in ontwikkelingslanden. UNU werkt samen met meer dan 30 VN-organen en vele
onderzoeksinstellingen in de hele wereld.
De academische activiteiten van UNU zijn gericht op VN-specifieke vraagstukken. De UNU
concentreert zich vandaag op vijf belangrijke onderzoeksthema’s: vrede, bestuur,
ontwikkeling, het milieu, en wetenschap en technologie. Deze activiteiten worden ontplooid
vanuit het UNU-centrum in Tokio en via opleidings- en onderzoekscentra en -programma’s
in de hele wereld. Het betreft onder meer:
Het UNU-voedsel- en voedingsprogramma voor menselijke en sociale ontwikkeling, New
York, VS (1975) concentreert zich op de kennisopbouw omtrent voeding en voedsel.
Het UNU geothermisch trainingsprogramma, Reykjavik, IJsland (1979), werkt aan
onderzoek, exploratie en ontwikkeling rond geothermiek.
Het UNU-wereldinstituut voor onderzoek naar ontwikkelingseconomie (UNU/WIDER),
Helsinki, Finland (opgericht in 1985).
Het UNU-programma voor biotechnologie in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied,
Caracas, Venezuela (1988), houdt zich bezig met biotechnologie en de samenleving.
Het UNU-instituut voor nieuwe technologieën, Maastricht, Nederland (1990) onderzoekt de
sociale en economische impact van nieuwe technologieën.
Het Internationaal UNU-instituut voor natuurlijke rijkdommen in Afrika, Accra, Ghana
(1990) richt zich op het beheer van natuurlijke rijkdommen.
Het Internationaal UNU-instituut voor softwaretechnologie, Macao (1992) legt zich toe op
softwaretechnologie voor ontwikkeling.
Het UNU-instituut voor gevorderde studies, Tokio, Japan (1995) richt zich op nieuwe
economische structuren voor duurzame ontwikkeling.
De UNU-academie voor internationaal leiderschap, Amman, Jordanië (1995), legt zich toe
op de ontwikkeling van leiderschap.
Het Internationaal UNU-netwerk voor water, milieu en gezondheid, Hamilton, Ontario,
Canada (1996),
Het UNU-opleidingsprogramma voor visserij, Reykjavik, IJsland (1998), legt zich toe op
onderzoek en ontwikkeling van de visserij-industrie.
Het UNU-programma voor vergelijkende regionale integratiestudies, Brugge, België (2001)
legt zich toe op de ontwikkeling van een mondiaal netwerk voor vergelijkende regionale
integratiestudies.
Het UNU-programma voor wetenschap en technologie in functie van duurzaamheid,
Kwangju, Zuid-Korea (2001) houdt zich bezig met wetenschap en technologie voor een
duurzaam milieu.
Het UNU regionaal milieuprogramma Pantanal, Mato Grosso, Brazilië (2002) legt zich toe
op kwetsbare ecosystemen in watergebieden.
Het UNU-instituut voor milieu en veiligheid van de mens, Bonn, Duitsland (2003).
Het Instituut van de VN voor opleiding en onderzoek (UNITAR) heeft tot taak de VN
doeltreffender te maken via opleiding en onderzoek. UNITAR organiseert opleidingen in
multilaterale diplomatie en internationale samenwerking voor bij de VN geaccrediteerde
diplomaten en ambtenaren die betrokken zijn bij VN-activiteiten. Het instituut verzorgt ook
trainingsprogramma’s op het vlak van sociale en economische ontwikkeling.
Elk jaar verzorgt UNITAR 120 verschillende gastdocentschappen, seminar(ie)s en workshops
met in totaal meer dan 5500 deelnemers verspreid over vijf continenten. Het instituut doet ook
resultaatgericht onderzoek rond opleidingen en de ontwikkeling van pedagogisch materiaal
met inbegrip van correspondentiecursussen, werkboeken, software- en videoopleidingspakketten. UNITAR steunt volledig op vrijwillige bijdragen.
De Personeelsacademie van de VN (UNSC) heeft tot taak de mogelijkheden voor het
vergroten van leiderschap en verbeteren van management binnen het gehele VN-systeem te
helpen opbouwen. UNSC kent drie kernprogramma’s. Eén programma voorziet in
opleidingen en cursussen voor personeel – doorgaans op interagentschappelijke basis. Een
tweede programma verleent diensten voor de opbouw van kennis en kunde teneinde VNorganisaties te helpen op het vlak van kennismanagement, personeelszaken en operationele
doeltreffendheid. Het derde programma wil samenwerking bevorderen en het bewustzijn
vergroten op het vlak van resultaatgericht optreden en kwaliteit, teneinde de
managementcultuur binnen het hele VN-systeem te versterken. Al deze activiteiten zijn
afgestemd op de Millennium Ontwikkelingsdoelen en op het hervormingsprogramma van de
Secretaris-Generaal. Het College werd opgericht in januari 2002 en vormt een zelfstandige
eenheid binnen het VN-systeem (zie www.unssc.org).
Het VN-onderzoeksinstituut voor sociale ontwikkeling (UNRISD) (zie ook hoofdstuk 1)
legt zich toe op onderzoek naar de sociale dimensie van de hedendaagse problemen die
ontwikkeling beïnvloeden. Het Instituut werkt via een uitgebreid netwerk van nationale
onderzoekscentra samen met regeringen, ontwikkelingsorganisaties, plaatselijke instanties en
wetenschappers aan de formulering van ontwikkelingsbeleid. Huidige onderzoeksthema’s
zijn: sociaal beleid en ontwikkeling; democratie, bestuur en mensenrechten; maatschappelijke
organisaties en sociale bewegingen; en technologie en samenleving.
Bevolking en ontwikkeling
De VN voorspelt dat ondanks een verwachte daling van de vruchtbaarheidscijfers, de
wereldpopulatie de volgende vijftig jaar dramatisch zal blijven groeien. Een snelle
bevolkingstoename heeft grote gevolgen voor het milieu en de natuurlijke rijkdommen, en zal
de ontwikkelingsactiviteiten onder druk zetten. De VN houdt zich op verschillende manieren
bezig met de relatie tussen bevolking en ontwikkeling, waarbij de aandacht vooral uitgaat
naar de bevordering van de rechten en de status van vrouwen, een onmisbaar geachte factor
bij sociale en economische vooruitgang.
In de loop der jaren heeft de VN operationele activiteiten gevoerd in tal van
ontwikkelingslanden. Verschillende organen binnen het systeem werken samen bij de
oprichting van nationale bureaus voor statistiek, het houden van volkstellingen, het stellen van
prognoses en de publicatie van betrouwbare gegevens. Sinds haar prilste jaren heeft de VN
zich gebogen over bevolkingskwesties. Het bekendste onderdeel van het
Bevolkingsprogramma van de VN is het kwantitatieve en methodologische werk, vooral wat
betreft betrouwbare ramingen van de omvang van bevolkingen en de veranderingen daarin.
Dit heeft geleid tot een belangrijke verhoging van nationale knowhow om vooruit te plannen,
bevolkingsbeleid te integreren in ontwikkelingsplanning en te komen tot gezonde
economische en sociale besluitvorming.
De 47 leden tellende Commissie voor Bevolking en Ontwikkeling moet de ECOSOC
voorzien van studies en adviezen over de omvang en samenstelling van bevolkingen, de
veranderingen daarin en de effecten daarvan op economische en sociale omstandigheden. De
Commissie is als eerste verantwoordelijk voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van het
Actieprogramma van de Internationale conferentie inzake bevolking en ontwikkeling in 1994.
De Divisie Bevolkingsvraagstukken van DESA functioneert als het secretariaat van de
Commissie. De Divisie voorziet de internationale gemeenschap van actuele en
wetenschappelijk objectieve informatie over bevolkings- en ontwikkelingskwesties,
onderzoekt bevolkingsniveaus en -trends, ramingen en prognoses, bevolkingsbeleid en de
relatie tussen bevolking en ontwikkeling. De divisie onderhoudt belangrijke databases zoals
World Population Projections to 2150 (wereldbevolkingsprognoses tot 2150) en het Global
Review and Inventory of Population Policies (de mondiale analyse en inventarisatie van
bevolkingsbeleid of GRIPP). Voorts coördineert de divisie ook het Population Information
Network (Bevolkingsinformatienetwerk of POPIN) dat het gebruik van internet stimuleert
met het oog op de universele toegang tot bevolkingsinformatie.
Het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) leidt de operationele bevolkingsactiviteiten van
het VN-systeem en helpt ontwikkelingslanden en overgangseconomieën bij het zoeken naar
oplossingen voor hun demografische problemen. Het helpt landen bij het verbeteren van de
dienstverlening in verband met vruchtbaarheid en gezinsplanning op basis van individuele
keuzes en het formuleren van een bevolkingsbeleid dat het streven naar duurzame
ontwikkeling ondersteunt. Het Fonds probeert ook het inzicht te vergroten in demografische
problemen – en methoden om die te overkomen -en steunt regeringen door
bevolkingskwesties op te lossen met methoden die het best stroken met de behoeften van elk
land.
Het UNFPA is de grootste, internationaal gefinancierde hulpbron voor demografische
programma’s. Het Fonds is goed voor een kwart van alle mondiale steun op dit gebied. Het is
hoofdzakelijk een financierende organisatie voor demografische projecten en programma’s
uitgevoerd door regeringen, VN-agentschappen en NGO’s.
De kernprogramma’s zijn:
Gezonde voortplanting bij vrouwen, inclusief gezinsplanning, seksuele hygiëne en veilig
moederschap dat mensen helpt hun gewenste gezinssamenstelling te verwezenlijken en meer
vrijheid te genieten om hun toekomst in te richten. Voorts redt het levens, steunt het de strijd
tegen HIV/aids en draagt het bij tot een getemperde, evenwichtiger bevolkingsaanwas.
Bevolkings- en ontwikkelingsstrategieën, die landen helpen bij het opnemen van
bevolkingskwesties in het beleid, bij het ontwerpen van strategieën om de levenskwaliteit van
mensen te verbeteren en bij het vergroten van de eigen knowhow op het vlak van
bevolkingsprogramma’s.
Pleitbezorging, voor het bevorderen van de gelijke behandeling van vrouwen, het
instandhouden van politieke wil en het verruimen van begrip en middelen voor bevolking- en
ontwikkelingskwesties.
Andere speciale programma’s zijn jeugd, vergrijzing, aids/HIV-preventie, spoedeisende
kraamzorg, het voorkomen en behandelen van fistels, bevolking en het milieu. UNFPA steunt
geen abortusprogramma’s, maar probeert juist abortus te voorkomen door de toegang tot
gezinsplanningsadvies te vergroten.
UNFPA is de belangrijkste VN-organisatie voor de implementatie van het Actieprogramma
dat op de Internationale conferentie over bevolking en ontwikkeling (Cairo, 1994) werd
aangenomen en tijdens een speciale zitting van de Algemene Vergadering in 1999 werd
geëvalueerd. Het programma richt zich eerder op het tegemoetkomen aan de individuele
behoeften van mannen en vrouwen dan op het bereiken van demografische doelen. De sleutel
van deze aanpak is een verbetering van de positie van vrouwen en het vergroten van hun
kansen, door onderwijs en gezondheidszorg toegankelijker te maken en hun werkgelegenheid
te bevorderen.
UNFPA besteedt ook veel aandacht aan voortplantingskwesties bij adolescenten. Bepaalde
programma’s zijn gericht op het voorkomen van zwangerschappen bij tieners, het voorkomen
en behandelen van fistels, de preventie van HIV/aids en seksueel overdraagbare ziekten en
een betere toegang tot gezondheidszorg en informatie op dit vlak.
Het vermogen van ouders om zelf te bepalen hoeveel kinderen ze willen hebben (en wanneer)
staat centraal in de voortplantingsproblematiek en is een internationaal erkend grondrecht van
de mens. Het aantal ouderparen dat gezinsplanning toepast, is enorm gestegen, maar toch zijn
er wereldwijd nog 350 miljoen paren die geen toegang hebben tot alle methoden voor
geboorteregeling.
Onderzoek wijst uit dat nog eens 120 miljoen vrouwen moderne anticonceptiemiddelen
zouden gebruiken als er preciezere informatie, betaalbare dienstverlening en deskundige
begeleiding zou worden geboden, en als hun echtgenoot, het bredere familieverband en hun
gemeenschap meer steun zouden bieden. UNFPA werkt samen met regeringen, het
bedrijfsleven en NGO’s om tegemoet te komen aan de behoeften op het vlak van
geboorteregeling.
De bevordering van vrouwen
Het bevorderen van seksegelijkheid staat centraal binnen de VN. Het is geen doel op zich,
maar een essentieel instrument om alle andere ontwikkelingsdoelen te bereiken. Inspanningen
om armoede en honger te bestrijden steunen steeds meer op de cruciale rol van vrouwen in het
economische en sociale ontwikkelingsproces. Het aanmoedigen van onderwijs voor meisjes is
noodzakelijk om het doel ‘basisonderwijs voor iedereen’ te realiseren. De strijd tegen de
HIV/aids-epidemie, waarbij wereldwijd de helft van alle besmette gevallen vrouwen zijn, kan
niet zonder de volwaardige inbreng van vrouwen en meisjes. Met het tot stand brengen van
mondiale normen, regels en beleidslijnen en via ontwikkelingsactiviteiten steunt de VN actief
de vooruitgang en de rechten van vrouwen.
De Commissie voor de status van de vrouw van ECOSOC, onderzoekt de vorderingen die
wereldwijd worden geboekt in het streven naar gelijkberechtiging van de vrouw, doet
aanbevelingen voor de bevordering van de rechten van de vrouw op politiek, economisch,
sociaal en educatief terrein en buigt zich over urgente problemen op het vlak van de rechten
van de vrouw. De Commissie ontwikkelt ook ontwerpverdragen en instrumenten gericht op de
verbetering van de status van de vrouw in theorie en praktijk. De 45 leden tellen Commissie
heeft vier wereldconferenties voorbereid over vrouwen en seksegelijkheid – waaronder de
Vierde Wereldconferentie voor de Vrouw (Peking, 1995) – en ziet toe op de implementatie
van het daar aanvaarde Actieplatform en de conclusies van de 23ste speciale zitting van de
Algemene Vergadering in 2000.
Het Comité voor de uitbanning van discriminatie van de vrouw (CEDAW) ziet toe op de
naleving van het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen.
De aanbevelingen van dit uit 23 deskundigen samengestelde Comité hebben geleid tot meer
begrip voor de economische en sociale rechten van de vrouw, voor hun politieke en culturele
rechten en voor de middelen die nodig zijn om deze rechten te vrijwaren.
De Divisie voor de vooruitgang van vrouwen (DAW) van DESA steunt de inspanningen
van de Commissie voor de status van de vrouw en het Comité voor de uitbanning van
discriminatie van de vrouw, om mondiaal meer aandacht te krijgen voor seksegelijkheid en
om man/vrouw-vraagstukken op de internationale agenda te plaatsen.
De Speciale adviseur van de Secretaris-Generaal voor genderkwesties en de vooruitgang
van de situatie van vrouwen houdt toezicht op het werk van de divisie. Zij biedt op het
hoogste niveau ondersteuning aan deskundige instanties en intergouvernementele organen,
waaronder de Veiligheidsraad, over dringende vraagstukken betreffende de relaties tussen
vrouwen en vrede en veiligheid. Zij speelt een initiërende en faciliterende rol binnen de
organisatie bij alle kwesties rond seksegelijkheid, met inbegrip van onder meer de
gelijkschakeling van man en vrouw bij alle programma’s en operationele activiteiten. Zij
verleent binnen het VN-systeem voorts beleidsadvies inzake het bereiken van de balans van
50% vrouwen en 50% mannen binnen de organisatie en ter verbetering van de status van
vrouwen aldaar.
De speciale adviseur coördineert ook mechanismen die fungeren tussen de agentschappen en
treedt op als voorzitter van het ‘Inter-Agency Network on Women and Gender Equality’ van
het VN-systeem dat zich inspant voor de degelijke tenuitvoerlegging en de toetsing van het
Actieplatform en van het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van
vrouwen.
[inzet blz. 191]
Internationale vrouwenconferenties
VN-conferenties en activiteiten van nationale vrouwenverenigingen hebben wereldwijd
begrip, belangstelling en actiebereidheid opgewekt.
Drie wereldconferenties – Mexico-Stad, 1975; Kopenhagen, 1980; en Nairobi, 1985 – hebben
het internationale bewustzijn voor de problemen van vrouwen enorm versterkt en contacten
van onschatbare waarde gelegd tussen nationale vrouwenbewegingen en de internationale
gemeenschap.
Op de vierde Wereldconferentie voor vrouwen (Peking, 1995) hebben vertegenwoordigers
van 189 regeringen de Verklaring en het Actieplatform van Peking goedgekeurd. Deze
hebben tot doel alle obstakels te verwijderen die vrouwen verhinderen volwaardig deel te
nemen aan het openbare en particuliere leven. Het Platform definieert twaalf zorgwekkende
gebieden:
 de voortdurende en toenemende armoede onder vrouwen;
 de ongelijke toegang tot (en ongelijke kansen in) het onderwijs;
 ongelijkheden op het vlak van gezondheid, ontoereikende zorg en ongelijke toegang tot
gezondheidsvoorzieningen;
 geweld tegen vrouwen;
 de gevolgen van conflicten voor vrouwen;







ongelijke vertegenwoordiging van vrouwen bij de bepaling van economische structuren en
beleid, en in het productieproces op zich;
ongelijkheid op het vlak van bestuurlijke medezeggenschap en besluitvorming;
onvoldoende instrumenten voor de bevordering van de vooruitgang van vrouwen;
gebrek aan bewustzijn van en inzet voor internationaal en nationaal erkende
vrouwenrechten;
onvoldoende media-aandacht voor de bijdragen van vrouwen aan de samenleving;
gebrek aan erkenning en steun voor de bijdragen van vrouwen tot het beheer van
natuurlijke rijkdommen en milieubehoud;
meisjes.
Op de 23ste speciale zitting die de Algemene Vergadering in 2000 heeft georganiseerd ter
toetsing van de uitkomsten van de Conferentie, hebben landen plechtig beloofd nieuwe
initiatieven te ondernemen, zoals het versterken van de wetgeving tegen geweld in de
huiselijke sfeer. Ook hebben ze verklaard wetgeving en beleid te zullen invoeren ter
uitbanning van onwenselijke praktijken zoals vroege en gedwongen huwelijken en genitale
verminking. Er zijn ook streefdoelen geformuleerd ten aanzien van verplicht basisonderwijs
voor jongens en meisjes, en voor de verbetering van de gezondheid van vrouwen door betere
toegang tot gezondheidszorg en preventieprogramma's.
[einde inzet]
Naast het secretariaat stellen alle organisaties van de VN-familie vrouwenkwesties en
seksegerelateerde zaken aan de orde. Vrouwen staan centraal in het werk dat UNICEF
verricht ten voordele van kinderen. Veel mandaten van UNFPA hebben betrekking op de
gezondheid en het recht op voortplanting van vrouwen. UNDP, UNESCO, WFP, ILO en
andere organisaties voeren programma’s die zich specifiek richten op vrouwen en
seksegelijkheid. Daarnaast zijn er nog twee organen die zich exclusief met vrouwen
bezighouden: UNIFEM en INSTRAW.
Het Ontwikkelingsfonds van de VN voor Vrouwen (UNIFEM) is een vrijwillig fonds dat
technische en financiële steun biedt aan vernieuwende initiatieven ter bevordering van de
mensenrechten van vrouwen, hun economische en politieke participatie en voor
gelijkberechtiging van de seksen. UNIFEM werkt vooral in drie belangrijke
programmagebieden: versterking van de economische capaciteiten van vrouwen als
ondernemers en producenten; vergroting van de deelname van vrouwen aan bestuur,
leiderschap en besluitvorming, en de bevordering van de mensenrechten van vrouwen voor
een rechtvaardiger ontwikkeling.
Het Internationaal Onderzoeks- en Opleidingsinstituut voor de Bevordering van de
Vrouw (INSTRAW) is belast met onderzoeks- en opleidingsactiviteiten die met gebruik van
nieuwe informatie- en communicatietechnologie de vooruitgang van vrouwen en hun toegang
tot de informatiemaatschappij van de 21ste eeuw ondersteunen.
Bevordering van de rechten van het kind
Elk jaar sterven 11 miljoen kinderen voor hun vijfde verjaardag en raken tientallen miljoenen
kinderen fysiek of mentaal gehandicapt bij gebrek aan de essentiële benodigdheden om te
overleven en te groeien. Veel kinderen sterven aan te voorkomen of gemakkelijk te
behandelen ziekten, andere aan de vreselijke gevolgen van armoede, onwetendheid,
discriminatie en geweld. Al deze sterfgevallen zijn een vreselijk verlies voor gezinnen,
gemeenschappen, landen en de wereld.
Ook na hun kinderjaren hebben jongeren nog steeds te maken met krachten die hun leven en
welzijn bedreigen. Ze zijn kwetsbaarder omdat hun rechten, met inbegrip van het recht op
onderwijs, medezeggenschap en bescherming tegen kwaad, hun vaak worden ontzegd.
Het Internationaal Kindernoodfonds van de Verenigde Naties (UNICEF) beschermt de
rechten van het kind. Het Fonds pleit voor universele ratificatie en volledige tenuitvoerlegging
van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag over de uitbanning van alle
vormen van discriminatie van vrouwen. UNICEF streeft ernaar kinderen een zo goed
mogelijke start in het leven te geven. Het Fonds werkt samen met regeringen, andere VNorganen en NGO’s om alle kinderen onderwijs, voeding en bescherming te bieden en gezond
te doen opgroeien. In 158 landen en regio’s legt UNICEF bij haar activiteiten de nadruk op
duurzame en goedkope programma’s en moedigt het Fonds gemeenschappen aan tot actieve
deelname.
[inzet blz. 193]
Speciale zitting voor kinderen
Van 8 tot 10 mei 2002 hebben meer dan 7000 mensen deelgenomen aan de belangrijkste
internationale conferentie voor kinderen in meer dan tien jaar: de speciale zitting van de
Algemene Vergadering voor kinderen. De Vergadering kwam bijeen om de vooruitgang sinds
de Wereldtop voor kinderen van 1990 te evalueren en de internationale beloften in de strijd
voor de rechten van het kind nieuw leven in te blazen. De zitting, de eerste die exclusief
gewijd was aan kinderen en waaraan ook kinderen als officiële vertegenwoordigers
deelnamen, was een mijlpaal in de geschiedenis van de VN.
De speciale zitting heeft geleid tot de officiële aanvaarding door zo’n 180 landen van het
slotdocument A World Fit for Children (Een wereld geschikt voor kinderen). De nieuwe
agenda voor kinderen, die mede door hun toedoen tot stand kwam, omvat 21 specifieke
oogmerken en streefdoelen voor het volgende decennium. Dit document is het resultaat van
meer dan twee jaar streven naar consensus en vervat de beloften van de internationale
gemeenschap om de situatie van kinderen en jongeren te verbeteren. A World Fit for Children
stelt vier prioriteiten:
 Het bevorderen van een gezond leven;
 Kwaliteitsonderwijs voor iedereen;
 Bescherming van kinderen tegen mishandeling, uitbuiting en geweld;
 De strijd tegen HIV/aids.
De verklaring verwoordt de intentie van wereldleiders om de agenda van de Wereldtop voor
kinderen van 1990 te voltooien en andere oogmerken en doelen, met name de doelen van de
Millenniumverklaring, te bereiken. Verder herbevestigt de verklaring de verplichting van
leiders om de rechten van elk kind te bevorderen en te beschermen, en de juridische normen
van het Verdrag van de rechten van het kind en de facultatieve protocollen daarbij te
erkennen. Met een 10 punten tellende oproep die de basis vormde voor de UNICEFcampagne ‘Zeg ja voor kinderen’ wordt de hele samenleving opgeroepen om samen te werken
en een wereld te scheppen die geschikt is voor kinderen.
Het actieplan wil drie essentiële punten realiseren: de best mogelijke start in het leven voor
kinderen, toegang tot kwalitatief goed onderwijs, met inbegrip van gratis en verplicht
basisonderwijs, en ruime kansen voor kinderen en jongeren om hun individuele talenten te
ontplooien. Er wordt krachtig opgeroepen tot steun aan gezinnen, het uitbannen van
discriminatie en het verlichten van armoede.
Het plan richt zich tot een breed spectrum van deelnemers en partners die allen een sleutelrol
zullen vervullen: de kinderen zelf, ouders, gezinnen en andere zorgverleners; lokale
autoriteiten; parlementsleden; NGO’s; het bedrijfsleven; religieuze, spirituele, culturele en
autochtone leiders; de massamedia; regionale en internationale organisaties en mensen die
met kinderen werken.
Om deze oogmerken en streefdoelen te bereiken, roept A World Fit for Children op tot het
vrijmaken en toekennen van nieuwe middelen op nationaal en internationaal niveau. De
verklaring steunt de ontwikkeling van lokale partnerschappen en het streven naar
internationale streefdoelen en acties zoals het aanwenden van 0,7 procent van het BNP van
industrielanden voor officiële ontwikkelingshulp (ODA). Tevens steunt de verklaring de
20/20-formule: een pact tussen ontwikkelings- en industrielanden dat ontwikkelingslanden en
donorlanden oproept om resp. minstens 20 procent van hun begroting en 20 procent van hun
officiële ontwikkelingssteun (ODA) aan te wenden voor sociale basisvoorzieningen.
[einde inzet]
UNICEF’s huidige prioriteiten zijn de ontwikkeling van heel jonge kinderen, onderwijs voor
meisjes, inenting, de strijd tegen HIV/aids en het beschermen van kinderen tegen geweld,
mishandeling, uitbuiting en discriminatie. Deze doelen stemmen overeen met de Millennium
Ontwikkelingsdoelen en de doelen vervat in A World Fit for Children, de slotverklaring van
de speciale zitting van de Algemene Vergadering voor kinderen in 2002.
UNICEF is betrokken bij alle facetten van de gezondheid van kinderen, van voor de geboorte
tot jonge volwassenheid. Het Fonds zorgt ervoor dat zwangere vrouwen toegang hebben tot
goede zorg voor en tijdens de bevalling, dat gezinnen beter in staat zijn kinderziekten thuis op
te vangen en biedt gemeenschappen steun bij het uitbouwen van de best mogelijke
gezondheidszorg. UNICEF probeert het risico op HIV/aids bij jongeren te verlagen door hen
informatie te geven die hen tegen het virus moet behoeden. Het Fonds spant zich in het
bijzonder in om aidswezen dezelfde zorg te bieden als hun leeftijdgenoten en helpt vrouwen
en kinderen met aids waardig te leven.
UNICEF is wereldwijd ook betrokken bij inentingscampagnes – van de aankoop en verdeling
van vaccins tot het veilig inenten. Meer dan 100 miljoen kinderen zijn nu ingeënt tegen de
meest voorkomende ziekten, een programma dat jaarlijks 2,5 miljoen levens redt. UNICEF
koopt 65 procent van alle vaccins in de wereld en is de belangrijkste verstrekker van vaccins
aan ontwikkelingslanden.
Ter ondersteuning van de vele verschillende onderwijsinitiatieven voor kinderen van alle
leeftijden – van kleuter tot jonge volwassene – zorgt UNICEF voor leerkrachten, de registratie
van kinderen, schoolgebouwen en het opstellen van curricula waarbij onderwijssystemen vaak
van nul weer worden opgebouwd. Het Fonds zorgt ervoor dat kinderen de kans krijgen om te
spelen en te leren, ook in conflictperiodes, omdat sport en recreatie even belangrijk zijn voor
de ontwikkeling van kinderen. UNICEF streeft er ook naar alle kinderen bij hun geboorte te
registreren om toegang te krijgen tot gezondheidszorg en onderwijs. Het Fonds moedigt
gezonde voeding voor zwangere moeders aan en borstvoeding na de geboorte. Het verbetert
de water- en gezondheidsvoorzieningen in kleuterscholen en kinderdagverblijven.
Het VN-Kinderfonds helpt bij het creëren van een beschermende omgeving voor jongeren.
Het stimuleert wetgeving die kinderarbeid uitbant en genitale verminking van vrouwen
veroordeelt en werpt zich in de strijd om seksuele en economische uitbuiting van kinderen uit
te bannen. UNICEF organiseert campagnes die waarschuwen voor de gevaren van landmijnen
en helpt bij de demobilisatie van kindsoldaten.
Daarnaast helpt het Fonds ook bij het herenigen van ouders die in tijden van oorlog van hun
kinderen gescheiden zijn geraakt en zorgt het dat wezen zorg en bescherming krijgen.
UNICEF lanceerde het idee van de zogeheten ‘rustdagen’ waarbij strijdende partijen een
bestand respecteren om UNICEF de kans te bieden om alle kinderen in te enten.
Sociale integratie
De VN heeft verschillende groepen aangemerkt die speciale aandacht verdienen: jeugd,
ouderen, andersvaliden, minderheden en inheemse volkeren. De Algemene Vergadering,
ECOSOC en de Commissie voor Sociale Ontwikkeling buigen zich over hun problemen. Het
Departement voor Sociale en Economische Aangelegenheden van de VN voert specifieke
programma’s voor deze groepen.
De Verenigde Naties speelt een doorslaggevende rol bij het omschrijven en verdedigen van de
mensenrechten van kwetsbare groepen (zie ook hoofdstuk 4). De VN werkt mee aan de
formulering van internationale normen en aanbevelingen voor inspanningen ten behoeve van
deze sociale groepen. De VN wil de aandacht richten op hun problemen via onderzoek en
informatievergaring, en het uitroepen van speciale jaren en decennia ter bevordering van de
internationale samenwerking.
Gezinnen
Gezinnen zijn basiseenheden in de samenleving en hebben de laatste vijftig jaar belangrijke
veranderingen ondergaan die het gevolg zijn van vele veranderingen (kleinere gezinnen, later
trouwen en kinderen krijgen, groeiend aantal echtscheidingen en eenoudergezinnen, globale
migratietrends, vergrijzing, de verspreiding van HIV/aids, globalisering). Deze dynamische
sociale veranderingen hebben een belangrijke invloed op de mogelijkheden van gezinnen om
sociale functies te vervullen zoals de opvoeding van kinderen en de zorg voor de jongste en
oudste familieleden.
De Algemene Vergadering heeft 1994 uitgeroepen tot Internationaal Jaar van het Gezin, met
als thema ‘Het gezin: hulpmiddelen en verantwoordelijkheden in een veranderende wereld’.
Zo ging het gezin deel uitmaken van de mondiale ontwikkelingsdialoog. Het Jaar zorgde
ervoor dat regeringen nationale beleidsplannen voor het gezin opstelden, ministeries voor
familiezaken in het leven riepen en familiegerichte wetten aannamen. In 1994 heeft de
Algemene Vergadering in New York ook nog een Internationale conferentie over het gezin
belegd.
De twee belangrijkste doelstellingen van het VN-programma voor het gezin zijn het
versterken van gezinsgerelateerde elementen van ontwikkelingsbeleid en –programma’s, en
ook maakt het zich sterk voor een geslaagde viering in 2004 van de tiende verjaardag van het
Internationaal Jaar van het Gezin op alle niveaus. Het programma richt zich op vijf gebieden:
technologie en de invloed daarvan op het gezin; indicatoren en statistieken over
gezinswelzijn; initiatieven om te komen tot een degelijk gezinsbeleid; de rol van de ouders en
steunmechanismen binnen het gezin; en HIV/aids en het effect daarvan op gezinnen.
De Verenigde Naties moedigt ook de internationale viering van de Internationale dag voor
gezinnen op 15 mei aan. De Algemene Vergadering riep deze dag uit in 1993 en wil met dit
initiatief het begrip vergroten voor gezinsgerelateerde kwesties en adequate initiatieven
stimuleren.
Jongeren
De Algemene Vergadering heeft tal van resoluties en campagnes voor de jeugd goedgekeurd
en het Secretariaat houdt nauwlettend toezicht op daaraan gekoppelde programma’s en
informatiecampagnes:
 In 1965 aanvaardt de Algemene Vergadering de Verklaring over het verbreiden onder
jongeren van de idealen vrede, wederzijds respect en begrip tussen volkeren en
benadrukt zo de rol van de jeugd in onze huidige samenleving.
 Twee decennia later besluit de Algemene Vergadering 1985 uit te roepen tot
Internationaal Jongerenjaar en aanvaardt ze richtlijnen voor nieuwe plannen evenals
een wereldwijde, langetermijnstrategie voor jeugdwerk. De VN is actief betrokken bij
de tenuitvoerlegging van deze richtlijnen door onder meer regeringen te helpen bij de
ontwikkeling van een geïntegreerd jeugdbeleid en gerelateerde programma’s.
 In 1995 aanvaardt de Algemene Vergadering een Universeel actieprogramma voor
jongeren tot het jaar 2000 en daarna – een internationale strategie gericht op de
problemen van jonge mensen en hun integratie in de samenleving. De Vergadering
roept in dat jaar ook om op regelmatige tijdstippen onder auspiciën van de VN een
Wereldconferentie te beleggen voor ministers verantwoordelijk voor jeugdbeleid. De
eerste zitting (Lissabon, 1998) leidt tot aanvaarding van de Verklaring van Lissabon
over de jeugd en tot richtlijnen voor nationale, regionale en universele initiatieven.
 Op initiatief van de Algemene Vergadering is een VN-Wereldjongerenforum tot op
heden al vier keer samengekomen om gezamenlijke initiatieven rond jongeren te
stimuleren. Het forum legt zich toe op het verbeteren van de communicatiekanalen
tussen NGO’s voor jongeren en de VN-organen die zich inspannen voor de jeugd, en
op het stimuleren van initiatieven rond jongeren binnen het conglomeraat van NGO’s
en VN-instellingen.
 Het Jeugdfonds van de VN steunt projecten waarbij jongeren worden betrokken en
stelt subsidies ter beschikking van regeringen en NGO’s om vernieuwende initiatieven
gericht op de jeugd te stimuleren.
 Verschillende VN-fora houden zich ook bezig met de sociale en economische impact
van de globalisering op jongeren, met speciale aandacht voor de effecten daarvan op
beleidsgebied.
In de Millenniumverklaring hebben staatshoofden en regeringsleiders beloofd ‘strategieën te
ontwikkelen en uit te voeren die jonge mensen in alle landen een reële kans bieden op het
vinden van volwaardig en productief werk’. Op verzoek van de Secretaris-Generaal is in 2001
een ‘Netwerk voor werkgelegenheid voor jongeren’ opgericht, een gezamenlijk initiatief van
de VN, ILO en de Wereldbank. Een panel van twaalf prominenten treedt op als een permanent
adviesorgaan en doet aanbevelingen om de tijdens de Top gedanen toezeggingen ter vertalen
in concrete actie. (zie www.ilo.org/public/english/employment/strat/yen/index.htm) voor meer
informatie).
Ouderen
Ramingen voorspellen dat het aantal mensen van 60 jaar en ouder in de wereld tussen 2000 en
2050 ruimschoots zal verdubbelen – van 10 tot 22 procent. Ten gevolge van deze historische
demografische verschuiving – van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers – zal de
wereldbevolking voor het eerst in de geschiedenis uit evenveel kinderen (van 0 tot 14 jaar) als
ouderen bestaan.
In veel industrielanden zijn er nu meer ouderen dan kinderen en zijn de geboortecijfers onder
het vervangingsniveau gedaald. In 2050 zal in sommige landen het aantal ouderen meer dan
het dubbele van het aantal kinderen bedragen.
In ontwikkelingslanden raamt men dat het aantal ouderen tegen 2050 van 8 naar 21 procent
zal stijgen, terwijl het aantal kinderen zal dalen van 33 tot 20 procent. Nog belangrijker is de
snelheid waarmee de vergrijzing zich voltrekt en het gegeven dat in minder dan dertig jaar
drie vierde van het aantal ouderen ter wereld in ontwikkelingslanden zal leven. Verder zal,
ondanks de groeiende verstedelijking, de meerderheid van de ouderen in de
ontwikkelingslanden op het platteland leven.
De wereld beseft stilaan dat het nodig is het gegeven van de toenemende vergrijzing van de
wereldbevolking te gaan meewegen in de bredere context van ontwikkeling. Ouderenbeleid
moet worden geformuleerd met het oog op de ‘verruimde levensloop’ en vanuit een breed
maatschappelijk perspectief, met aandacht voor recente mondiale initiatieven en de leidende
beginselen die op belangrijke VN-conferenties naar voren zijn gekomen. Het is belangrijk dat
ouderen kunnen bijdragen aan ontwikkeling. Het gegeven dat zij iets kunnen doen om hun
eigen lot en dat van hun gemeenschap te verbeteren, moet worden verweven in
beleidsstrategieën en programma’s op alle niveaus.
Als reactie op de gestage vergrijzing van de wereldbevolking heeft de VN verschillende
initiatieven genomen:
 De Wereldconferentie inzake veroudering (Wenen, 1982) aanvaardde het
Internationale actieplan voor ouderen. Het plan bevat aanbevelingen betreffende o.a.
werkgelegenheid en inkomenszekerheid, gezondheid en voeding, huisvesting,
onderwijs en sociaal welzijn.
 De VN-beginselen inzake oudere personen, in 1991 door de Algemene Vergadering
aangenomen, vormen een universeel normenpakket met betrekking tot de status van
ouderen. Ze behandelen vijf thema’s: zelfstandigheid, participatie, zorg,
zelfontplooiing en waardigheid.
 In 1992 – tien jaar na de goedkeuring van het Actieplan – heeft de Algemene
Vergadering een internationale conferentie georganiseerd over ouder worden. Deze
conferentie heeft de Proclamatie inzake vergrijzing aangenomen waarin verdere
initiatieven rond vergrijzing zijn neergelegd. Ook is bij deze gelegenheid 1999
uitgeroepen tot Internationaal Ouderenjaar.
 In 1999 kwam de Algemene Vergadering bijeen om het Internationale Jaar te
bespreken: 64 landen spraken de Vergadering toe en betuigden hun steun voor de
doelen van het Jaar en het thema ‘Op weg naar een samenleving voor alle leeftijden’.
 De tweede Wereldconferentie inzake veroudering in Madrid in 2002 heeft zich
toegelegd op het uitwerken van een international beleid voor vergrijzing voor de 21ste
eeuw. De conferentie keurde een nieuw actieplan goed waarbij lidstaten beloven op
alle niveaus actie te ondernemen. De prioriteit gaat daarbij uit naar drie specifieke
gebieden: ‘ouderen en ontwikkeling’, ‘betere gezondheid en meer welzijn op oudere
leeftijd’ en ‘instaan voor het bestaan van omgevingen die kansen en steun bieden’.
Inheemse kwesties
Wereldwijd maken meer dan 370 miljoen mensen deel uit van inheemse, ‘oorspronkelijke’
volken en velen van hen leven in armoede. Zij kennen de kortste levensverwachting, de
hoogste kindersterfte, de laagste aantallen van kinderen die onderwijs volgen en afstuderen,
en de hoogste werkeloosheid. Ze leven meestal in overvolle, slechte huizen en kampen met
omgevingsgebonden gezondheidsproblemen. Bijgevolg zijn ze oververtegenwoordigd in
gevangenissen en scoren ze hoog in de armoedestatistieken.
Aan het einde van de jaren tachtig begonnen de gesprekken over de oprichting van een
permanent invloedrijk orgaan dat zich, met medewerking van deze volken moest buigen over
mondiale inheemse kwesties. In juli 2000 richtte de Economische en Sociale Raad daarom het
Permanent forum voor inheemse vraagstukken op om zich te buigen over inheemse
problemen met betrekking tot economische en sociale ontwikkeling, cultuur, onderwijs,
gezondheid en mensenrechten. Het Forum kreeg de opdracht advies te geven en
aanbevelingen te doen aan ECOSOC en via deze instantie ook aan andere VN-fondsen, programma’s en -agentschappen. Het Forum moet meer aandacht vragen voor deze
problematiek, de integratie en coördinatie bevorderen van VN-activiteiten in dit verband en
informatie over inheemse volken opstellen en verspreiden.
Het Forum stelt hoge verwachtingen. Samen met de inheemse volken ijvert het voor gerichte
aanbevelingen die blijk geven van politieke wijsheid en resulteren in katalytisch beleid in de
praktijk. Het VN-systeem wordt gevraagd systematisch met het Forum samen te werken en
met zijn input en aanbevelingen, mee te werken aan het verbeteren van de
levensomstandigheden van deze mensen. Hoe inheemse kwesties een rol kunnen spelen bij
het realiseren van de ontwikkelingsdoelen voor het nieuwe millennium, is ook een punt van
aandacht. In veel landen zal de aandacht voor de inheemse gemeenschappen in belangrijke
mate helpen het streefdoel te bereiken om extreme armoede tegen 2015 te halveren .
Het Vaste forum voor inheemse kwesties telt 16 leden – acht van hen genomineerd door
lidstaten en verkozen door de ECOSOC en acht genomineerd na regionale overleg binnen de
inheemse gemeenschappen zelf en benoemd door de voorzitter van de Raad. Het secretariaat
van het Permanent forum heeft begin van 2003 zijn werkzaamheden aangevangen binnen het
Departement van Economische en Sociale Zaken van de VN. In samenwerking met een
interagentschappelijke steungroep die bestaat uit VN-agentschappen, -fondsen en programma’s, legt het secretariaat zich toe op de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van
het Forum. In mei 2003 hield het Forum voor de tweede maal zitting. Er waren 1000
deelnemers. (zie www.un.org/esa/socdev/pfii).
Andersvaliden
Andersvaliden nemen vaak niet deel aan de samenleving. Er is sprake van discriminatie op
verschillende niveaus, gaande van het ontzeggen van onderwijs tot meer subtiele vormen
zoals segregatie en isolering door het instellen van fysieke en sociale barrières. Ook de
samenleving lijdt hieronder, omdat de verwaarlozing van het potentieel van mensen met een
handicap de mensheid verarmt. Om het begrip invaliditeit te veranderen is er een verandering
van waarden nodig en een beter begrip op alle niveaus van de samenleving.
Al van begin af aan zet de VN zich in voor een verbetering van de status van andersvaliden en
van hun levensomstandigheden. De bekommernis om het welzijn en de rechten van
andersvaliden is vervat in de principes voor de oprichting van de VN, die immers uitgaan van
de rechten en fundamentele vrijheden van de mens en van de gelijkwaardigheid van alle
mensen.
In de jaren zeventig kreeg het concept mensenrechten voor andersvaliden meer internationale
draagwijdte. Met de aanvaarding van de Verklaring over de rechten van mentaal
gehandicapten (1971) en de Verklaring over de rechten van invaliden (1975) bepaalde de
Algemene Vergadering dat deze mensen recht hebben op gelijke behandeling en op
voorzieningen die hun sociale integratie bevorderen.
Het Internationaal Jaar voor Mindervaliden (1981) leidde tot de goedkeuring door de
Algemene Vergadering van het Wereldactieprogramma voor mindervaliden, een beleidskader
voor het bevorderen van de rechten van andersvaliden. Het Programma omschrijft twee
doelstellingen voor internationale samenwerking: gelijke kansen en volledige deelname van
andersvaliden aan het sociale leven en aan ontwikkeling.
Een belangrijk gevolg van het Decennium van de VN voor mindervaliden (1983-1992) was de
goedkeuring door de Algemene Vergadering in 1993 van de Standaardregels inzake gelijke
kansen voor mensen met een handicap. Deze regels zijn een beleidsinstrument en vormen de
basis voor technische en economische samenwerking.
Recent heeft de Algemene Vergadering zijn belofte hernieuwd om doeltreffende beleidslijnen
en programma’s goed te keuren en te implementeren voor mensen met een handicap, met
aandacht voor toegankelijkheid, werkgelegenheid, duurzame inkomens, sociale voorzieningen
en sociale vangnetten. In 2001 installeerde de Vergadering een ad hoc-commissie die zich
moest buigen over voorstellen voor een uitgebreid internationaal verdrag om de rechten en
waardigheid van mensen met een handicap te bevorderen en beschermen. In juni 2004 begon
deze commissie aan onderhandelingen over een ontwerpverdrag op basis van een tekst
opgesteld door haar werkgroep.
Steeds meer informatie wijst op de noodzaak om problemen met andersvaliden aan te pakken
in de context van de bredere nationale ontwikkeling en binnen het bredere kader van de
mensenrechten. Samen met regeringen, NGO’s, academische instellingen en het bedrijfsleven
probeert de VN internationale middelen te mobiliseren, het bewustzijn te vergroten en te
werken aan de opbouw van kennis en kunde om deze vraagstukken te benaderen vanuit het
brede perspectief van de mensenrechten.
Internationale actie voor mensen met een handicap spitst zich meer en meer toe op
dienstverlening, het opbouwen van nationale vaardigheden op het vlak van
informatieverschaffing en op institutionele mechanismen voor een gelijkekansenbeleid. De
VN blijft zich inspannen om landen beter in staat te stellen mensen met een handicap een
nadrukkelijker plaats te geven in het algehele ontwikkelingsbeleid en bij activiteiten rond
mensenrechten (zie ook www.un.org/esa/socdev/enable).
Een asociale samenleving: misdaad, drugs en terrorisme
Grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, illegale drugshandel en terrorisme zijn
uitgegroeid tot sociale, politieke en economische krachten die de toekomst van landen en
regio’s kunnen beïnvloeden. Grootschalige omkoping van ambtenaren, de groei van
‘misdaadmultinationals’ en mensensmokkel zijn de meest recente trends. Daarnaast vormt
terrorisme als middel om kleine en grote gemeenschappen te intimideren en economische
ontwikkeling te saboteren een belangrijke dreiging die via doeltreffende internationale
samenwerking moet worden aangepakt. De VN neemt deze bedreigingen van degelijk
openbaar bestuur, sociale rechtvaardigheid en gerechtigheid voor alle burgers hoogst ernstig
en werkt aandachtig aan een universele respons.
Het in Wenen zetelende Bureau van de VN voor Drugs en Criminaliteit (UNODC)
coördineert de internationale inspanningen voor de bestrijding van de handel in narcotica en
drugsmisbruik, georganiseerde misdaad en internationaal terrorisme – volgens de SecretarisGeneraal de meest ‘onmaatschappelijke’ elementen in deze maatschappij. Het Bureau omvat
een misdaadprogramma – dat zich ook bezighoudt met terrorisme en terrorismepreventie – en
een drugsprogramma.
Controle op drugs
Wereldwijd zijn er meer dan 200 miljoen drugsverslaafden. Drugsmisbruik leidt tot
inkomensverlies, torenhoge kosten voor de gezondheidszorg, gebroken gezinnen en
aftakelende gemeenschappen. Daarnaast leidt drugsgebruik via injectienaalden op veel
plaatsen in de wereld ook tot snelle verspreiding van aids/HIV en hepatitis.
Er bestaat een rechtstreeks verband tussen drugs en de stijging van misdaad en geweld.
Drugskartels ondermijnen het gezag van regeringen en corrumperen bonafide ondernemingen.
Met de opbrengsten uit de drugshandel wordt een aantal van de meest gewelddadige
gewapende conflicten gefinancierd.
De financiële tol is onthutsend hoog. Enorme bedragen worden besteed aan de versteviging
van politie en justitie, en aan afkick- en reïntegratieprogramma’s. Ook de sociale tol is
schrijnend hoog: geweld op straat, oorlogen tussen straatbendes, angst, het verval van steden
en geruïneerde levens.
De VN houdt zich op tal van niveaus bezig met het wereldomvattende drugsprobleem. De
Commissie voor verdovende middelen is een functionele commissie van de ECOSOC en
het belangrijkste intergouvernementele orgaan voor beleidsvorming en coördinatie inzake de
internationale drugsbestrijding. De commissie telt 53 lidstaten, volgt nauwgezet de
internationale drugssituatie en illegale handel, en doet aanbevelingen voor maatregelen om de
internationale controle op drugs te verscherpen. De commissie houdt toezicht op de
tenuitvoerlegging van internationale drugsverdragen en van richtlijnen en maatregelen die
door de Algemene Vergadering zijn aangenomen.
De Commissie telt vijf suborganen die de samenwerking en coördinatie op regionaal niveau
bevorderen in Afrika, Azië en het Stille Zuidzeegebied, Europa, Latijns-Amerika en het
Caribisch gebied en in het Nabije en Midden-Oosten.
De Internationale controleraad voor verdovende middelen (INCB) bestaat uit 13 leden en
is een onafhankelijk, min of meer gerechtelijk orgaan dat toezicht houdt op de implementatie
door regeringen van verdragen inzake drugscontrole en op dit vlak ook steun verleent. De
Raad wil ervoor zorgen dat narcotica beschikbaar blijven voor medische en wetenschappelijke
doeleinden, en niet in het illegale circuit terechtkomen. De Raad stelt ook limieten voor de
hoeveelheid verdovende middelen die landen nodig hebben voor medische en
wetenschappelijke doelen. Voorts organiseert INCB ook onderzoeksmissies en technische
bezoeken aan landen die kampen met drugsproblemen.
Diverse onder auspiciën van de VN tot stand gekomen verdragen verplichten regeringen toe te
zien op de productie en verspreiding van verdovende en psychotrope middelen, om
drugsmisbruik en de illegale narcoticahandel te bestrijden, en om aan internationale
instellingen verslag uit te brengen over gevoerde actie. Deze verdragen zijn:
 het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen (1961) dat de productie,
verspreiding, het bezit, gebruik en het verhandelen van verdovende middelen beoogt te
beperken tot medische en wetenschappelijke doeleinden en staten verplicht speciale
maatregelen te treffen voor bepaalde drugs zoals heroïne. Het Protocol van 1972 bij
het verdrag vraagt aandacht voor de behandeling en reïntegratie van verslaafden;
 het Verdrag over psychotrope stoffen (1971) dat voorziet in een systeem voor
internationaal toezicht op psychotrope stoffen. Dit systeem reageert op de
veranderingen en uitbreiding van het drugsspectrum en voorziet in controleprocedures
voor een aantal synthetische drugs;
 het Verdrag tegen de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
(1988) dat voorziet in uitgebreide maatregelen tegen drugshandel, met inbegrip van
het witwassen van geld en het onttrekken van basischemicaliën aan het bonafide
circuit. Dit verdrag is het belangrijkste raamwerk voor de internationale samenwerking
in de strijd tegen de drugshandel en beoogt het opsporen, bevriezen en confisqueren
van winsten en eigendommen verworven uit drugssmokkel, de uitlevering van
drugshandelaren en de overdracht van processtukken in strafzaken. Krachtens het
verdrag verbinden de leden zich ertoe de vraag naar drugs uit te roeien of te beperken.
Met het drugscontroleprogramma stuurt UNODC alle VN-activiteiten aan inzake het toezicht
op verdovende middelen. Het helpt ontwikkelingen te voorkomen die de productie, handel en
misbruik in de hand kunnen werken. In dat verband steunt het regeringen bij het opzetten van
structuren en strategieën voor het toezicht op drugs, verleent het technische steun rond
drugsbeheersing; bevordert het de implementatie van de drugsverdragen en treedt het op als
mondiaal platform voor kennis- en informatieoverdracht.
De aanpak van UNODC van de wereldwijde drugsproblematiek is heel divers. Lokale
programma’s voor drugspreventie, behandeling en reïntegratie worden uitgevoerd in
samenwerking met NGO’s en maatschappelijke organisaties. Alternatieve ontwikkelingssteun
biedt nieuwe economische mogelijkheden aan boeren die economisch afhankelijk zijn van het
verbouwen van illegale gewassen die zouden moeten verdwijnen. Betere opleiding en
technologische middelen in de strijd tegen drugs maken de opsporing en vervolging
doeltreffender en steun aan bedrijven en NGO’s bij het creëren van programma’s moet de
vraag naar verdovende middelen beperken. Bijvoorbeeld:
 Het Mondiaal programma voor toezicht op de teelt van illegale gewassen in
Afghanistan, Laos, Myanmar, Colombia en Peru probeert met een combinatie van
satellietwaarnemingen, inspecties vanuit de lucht en waarnemingen ‘in het veld’
landen een uitgebreid beeld te geven van teeltgebieden en nieuwe trends.
 Het Mondiaal evaluatieprogramma geeft nauwkeurige en actuele statistieken over het
illegale drugsgebruik in de wereld. Een accuraat beeld van het drugsmisbruik is
essentieel bij het zoeken naar de beste strategieën voor preventie, behandeling en
reïntegratie.
 Het Programma voor juridische ondersteuning helpt landen bij de tenuitvoerlegging
van de antidrugsverdragen met het opstellen van wetsontwerpen en de opleiding van
justitiële ambtenaren. Meer dan 1700 mensen kregen inmiddels een specifieke
juridische training, terwijl ruim 140 landen juridische bijstand ontvingen.
Op de speciale zitting van de Algemene Vergadering in 1988, gewijd aan de internationale
drugsproblematiek, beloofden regeringen samen te werken en strategieën op elkaar af te
stemmen, en de procedures te versterken die zich richten op het inperken van de illegale
productie en consumptie. Het gaat hierbij om campagnes om de vraag naar drugs te
verminderen; programma’s die ervoor zorgen dat er minder grondstoffen beschikbaar zijn
voor de drugsproductie; inspanningen om de juridische samenwerking te verbeteren tussen
landen en zo de controle op de handel op te voeren; en versnelde inspanningen om de teelt
van illegale gewassen uit te roeien.
Misdaadpreventie
De misdaad neemt toe in omvang, intensiteit en complexiteit. Criminaliteit bedreigt de
veiligheid van burgers over de hele wereld en belemmert de sociale en economische
ontwikkeling van landen. Globalisering heeft geleid tot nieuwe vormen van
grensoverschrijdende misdaad. Multinationale misdaadsyndicaten hebben hun operaties
uitgebreid van de wapen- en drugshandel tot het witwassen van geld. Smokkelaars vervoeren
jaarlijks 4 miljoen illegale migranten en verdienen samen zo’n 7 miljard dollar. Het
investeringsniveau in corrupte landen ligt vijf procent lager dan in landen die relatief niet
corrupt zijn, en deze landen derven zo tot 1 procent economische groei per jaar.
De Commissie voor misdaadpreventie en strafrecht telt 40 leden en is een functioneel
orgaan van ECOSOC. De commissie formuleert het internationale beleid en coördineert
activiteiten op het vlak van misdaadpreventie en strafrecht.
UNODC voert met het misdaadprogramma het mandaat uit dat is vastgesteld door de
Commissie en is het VN-orgaan dat verantwoordelijk is voor misdaadpreventie, strafrecht en
hervorming van de strafwetgeving. De aandacht gaat met name uit naar de bestrijding van
grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, corruptie, terrorisme en mensensmokkel. De
strategie steunt op internationale samenwerking en ondersteuning bij deze inspanningen. Het
programma ijvert voor een atmosfeer van onkreukbaarheid en van naleving van de wet, en
stimuleert de deelname van maatschappelijke organisaties bij de preventie en bestrijding van
misdaad en corruptie.
UNODC steunt de ontwikkeling van nieuwe internationale juridische instrumenten ter
bestrijding van de internationale misdaad met inbegrip het Verdrag van de VN tegen
grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de drie protocollen die in september 2003
van kracht werden, en het Verdrag van de VN tegen corruptie dat in 2003 door de Algemene
Vergadering werd aangenomen. Het bureau ijvert nu voor ratificatie en biedt landen
technische steun bij de uitvoering.
UNODC biedt technische steun aan regeringen om hun strafrechtsysteem te moderniseren. In
samenwerking met het Interregionaal crimineel en gerechtelijk onderzoeksinstituut van de VN
(UNICRI) lanceerde het centrum in 1999 drie programma’s voor de aanpak van belangrijke
problemen: het Mondiaal programma tegen corruptie, het Mondiaal programma tegen
mensensmokkel en het Mondiaal onderzoek naar georganiseerde misdaad.
Het Bureau van de VN voor Drugs en Criminaliteit bevordert en vereenvoudigt de toepassing
van de VN-normen voor misdaadpreventie en strafrecht als hoekstenen voor humane en
doeltreffende strafrechtsystemen – basisvereisten voor de bestrijding van nationale en
internationale misdaad. Meer dan 100 landen hebben hun nationale wetgeving en beleid
aangepast conform deze normen en zo de basis gelegd voor de strijd tegen de internationale
misdaad, met respect voor de mensenrechten en de behoeften van individuen.
UNODC analyseert daarnaast nieuwe trends in misdaad en recht, bouwt databases op,
verricht internationale studies en verzamelt en verspreidt informatie. Het onderzoekt ook
specifieke behoeften van landen en zorgt voor alerte signaleringsmechanismen, o.m. in
verband met het toenemend terrorisme.
In oktober 2002 ging het Mondiaal programma tegen terrorisme van start. In het eerste jaar
bood het programma meer dan 30 landen praktische juridische ondersteuning in de aanloop
naar de ratificering en tenuitvoerlegging van de 12 internationale instrumenten voor de
preventie en bestrijding van internationaal terrorisme. Het programma werkt nauw samen met
regionale en andere internationale organisaties zoals de OVSE en het IMF, en onderhoudt
contact met de Commissie Contraterrorisme die werd opgericht krachtens resolutie 1373
(2001) van de Veiligheidsraad. Het programma coördineert zijn activiteiten met deze
commissie en betrekt er indien nodig de commissie bij.
Het Mondiaal programma tegen witwaspraktijken steunt regeringen in hun actie tegen
criminelen die de opbrengsten uit hun misdadige praktijken witwassen op de internationale
financiële markten. Naar schatting gaat het jaarlijks om een bedrag van 500 miljard dollar. In
nauwe samenwerking met internationale organisaties die witwaspraktijken bestrijden, voorziet
het programma regeringen, en gerechtelijke en financiële inlichtingendiensten van methoden
om witwassen tegen te gaan. Ook verschaft het beleidsadviezen aan het bankwezen en steunt
het nationale financiële opsporingsautoriteiten.
Het Interregionaal crimineel en gerechtelijk onderzoeksinstituut van de VN (UNICRI)
treedt op als de interregionale onderzoeksafdeling van UNODC’s misdaadprogramma. Het
verricht actiegericht onderzoek naar misdaadpreventie en naar de behandeling van
wetsovertreders, en levert door onderzoek en voorlichting een bijdrage tot de formulering van
beter beleid rond misdaadpreventie en -beheersing.
De Algemene Vergadering heeft beslist elke vijf jaar een VN-congres over misdaadpreventie
en de behandeling van wetsovertreders te organiseren, en zo te voorzien in een forum om het
beleid in dezen te presenteren en vooruitgang te stimuleren in de strijd tegen de misdaad. Tot
de deelnemers behoren criminologen, strafrechtgeleerden, hoge politieambtenaren en
deskundigen op het gebied van strafrecht, mensenrechten en reclassering. Het thema van het
elfde congres in april 2005 in Bangkok was ‘Samenwerking en respons: strategische allianties
in het kader van misdaadpreventie en strafrechtspraak’.
Wetenschap, cultuur en communicatie
Voor de VN is de samenwerking tussen landen op het gebied van onderwijs, wetenschap,
cultuur en communicatie essentieel voor de bevordering van de vrede en ontwikkeling in de
wereld. Naast het algemene werk in verband met onderwijs, legt de VN-Organisatie voor
Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) zich toe op drie andere gebieden:
wetenschap ten dienste van ontwikkeling, culturele ontwikkeling (erfgoed en creativiteit) en
communicatie en informatie.
Wetenschap
UNESCO’s belangrijkste programma, ‘Wetenschappen ten dienste van ontwikkeling’,
bevordert de vooruitgang, overdracht en beschikbaarheid van kennis op het vlak van de mensen natuurwetenschappen. De intergouvernementele programma’s van UNESCO omvatten
onder meer het programma Mens en biosfeer; een programma van de Intergouvernementele
Oceanografische Commissie; het Project voor milieu en ontwikkeling in kustgebieden, het
Programma voor het beheer van sociale veranderingen, het Internationale hydrologische
programma en het Internationaal programma inzake geologische correlatie. Bovendien
probeert UNESCO met onderwijs- en opleidingsprogramma’s te komen tot een betere
spreiding van wetenschappers en technologen: van hen bevindt zich momenteel 90 procent in
de geïndustrialiseerde wereld.
Met het oog op de vorderingen bij het klonen van levende wezens, heeft UNESCO in 1997 de
Universele verklaring inzake het menselijke genoom en de mensenrechten goedgekeurd – het
eerste internationale document over de ethische aspecten van genetisch onderzoek. De
Verklaring formuleert internationale normen op het vlak van genetisch onderzoek bij de mens
en de toepassing ervan. Daarbij zoekt de Verklaring naar een verantwoord evenwicht tussen
de onderzoeksvrijheid van wetenschappers en de noodzaak om de mensenrechten en de
mensheid te vrijwaren van mogelijk misbruik.
Op het vlak van de menswetenschappen legt UNESCO zich toe op het bevorderen
filosofie en sociaal-wetenschappelijk onderzoek; de verspreiding en bevordering
mensenrechten en democratie; de uitbanning van alle vormen van discriminatie;
verbeteren van de positie van de vrouw; en het zoeken naar oplossingen voor problemen
jongeren, waaronder aids-voorlichting.
van
van
het
van
Culturele ontwikkeling
De culturele activiteiten van UNESCO zijn voornamelijk gericht op het behoud van het
culturele erfgoed. Met het Verdrag voor de bescherming van het culturele en natuurlijke
werelderfgoed (1972) beloofden 175 staten plechtig te zullen samenwerken voor de
bescherming van 730 bijzondere locaties in 125 landen: beschermde steden, monumenten en
natuurgebieden die figureren op de Werelderfgoedlijst van bedreigd erfgoed. Een UNESCOverdrag uit 1970 verbiedt de illegale import, export en overdracht van cultureel eigendom, en
een verdrag uit 1995 regelt de teruggave van gestolen of illegaal uitgevoerde culturele
voorwerpen aan het land van herkomst.
UNESCO werkt ook aan een verdrag om ‘onstoffelijk’ erfgoed – mondelinge overleveringen,
gewoonten, talen, muziek, dans, rituelen, festiviteiten, traditionele geneeskunde, gastronomie
en allerlei traditionele vaardigheden – te bewaren. De organisatie onderzoekt ook de
haalbaarheid van een bindend instrument dat de Universele verklaring betreffende culturele
diversiteit, aangenomen in november 2001, moet uitbreiden en vervolledigen. UNESCO legt
zich ook toe op het stimuleren van de culturele dimensie van ontwikkeling, het aanmoedigen
van creëren en creativiteit, het behoud van culturele identiteit en mondelinge overleveringen,
en het bevorderen van boeken en lezen.
Communicatie en informatie
UNESCO profileert zich als de belangrijkste verdediger van persvrijheid en pluralistische,
onafhankelijke media. Het belangrijkste UNESCO-programma op dit gebied streeft naar de
vrije stroom van informatie en het versterken van de communicatiemogelijkheden van
ontwikkelingslanden. Het helpt lidstaten bij het (langs wettelijk weg) democratiseren van hun
mediabeleid en het nastreven van redactionele vrijheid in de openbare en particuliere media.
Bij inbreuken op de persvrijheid reageert de Directeur-Generaal van UNESCO via
diplomatieke kanalen of in een openbare verklaring.
UNESCO heeft 3 mei uitgeroepen tot Werelddag voor de persvrijheid.
UNESCO biedt training en technisch advies ter versterking van de communicatieinfrastructuur en het menselijke potentieel in ontwikkelingslanden; en steunt nationale en
regionale mediaprojecten, vooral via het Internationale programma voor de ontwikkeling van
de communicatie.
UNESCO helpt ontwikkelingslanden bij het opzetten van eigen informaticasystemen en het
toegang krijgen tot internationale informatiestromen om de digitale kloof te dichten. De
nadruk ligt daarbij op opleiding en het installeren van computernetwerken om
wetenschappelijke en culturele instellingen met elkaar te verbinden en toegang tot internet te
verzorgen.
Nieuwe informatie- en communicatietechnologieën die de mogelijkheden om informatie te
produceren, te verspreiden en te ontvangen op ongekende wijze vergroten, resulteren in een
uitbreiding van het principe van ‘de vrije stroom van ideeën’. UNESCO probeert ervoor te
zorgen dat zoveel mogelijk mensen kunnen profiteren van de mogelijkheden. Daarnaast houdt
UNESCO zich ook bezig met de sociale en culturele gevolgen ervan en met het beleid inzake
juridische en ethische kwesties rond ‘cyberspace’.
Werkgroep informatie- en communicatietechnologie. De Millenniumverklaring belooft
‘ervoor zorg te dragen dat iedereen zijn voordeel zal kunnen doen met nieuwe technologieën
– in het bijzonder informatie- en communicatietechnologieën’. Bij de groeiende globalisering
kunnen dergelijke technologieën ontwikkeling, economische groei, productiviteit en de
armoedebestrijding versnellen.
Om dit te realiseren heeft de Secretaris-Generaal in november 2001 de Werkgroep informatieen communicatietechnologie in het leven geroepen met het mandaat om bewustzijn,
faciliterend beleid en innovatieve modellen op technologisch en bedrijfsmatig niveau te
bevorderen, en om tegelijkertijd te werken aan samenwerkingsverbanden tussen overheden,
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties die bijdragen tot het realiseren van de
ontwikkelingsdoelen door middel van het alom verspreide gebruik van ICT.
Deze Werkgroep is een mondiaal platform dat ICT binnen het bereik van iedereen – en niet
alleen van een bevoorrechte minderheid – wil brengen. Het is geen operationele of
geldverstrekkende eenheid, maar treedt op als katalysator, als instigator van strategische
koersbepaling en samenhangende beleidsvorming, en als pleitbezorger voor het
gemeenschappelijk doel van een mondiale ontwikkelingsagenda op basis van ICT.
De Werkgroep heeft werkgroepen opgezet die zich bezighouden met verschillende thema’s
rond ICT en ontwikkeling: de rol van ICT in beleid en bestuur; nationale en regionale ‘estrategieën’, de ontwikkeling van personele middelen en vaardigheden; goedkope
internettoegang; en ondernemerschap. Ook heeft de Werkgroep regionale knooppunten
opgezet voor Afrika, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, Azië, de Arabische staten,
Europa en Centraal-Azië. Deze verschaffen op de regio’s toegespitste ondersteuning en
bevorderen samenwerking tussen bestaande initiatieven op regionaal niveau.
Het dichten van de digitale kloof vereist inspanningen in zowel de publieke als de private
sector op mondiaal, regionaal en lokaal niveau. De grote uitdaging voor de Werkgroep bestaat
erin de ‘nieuwe economie’ op de lange termijn en voor de hele wereld productief en duurzaam
te maken, en tegemoet te komen aan de behoeften en eisen van iedereen.
Duurzame ontwikkeling
In de eerste decennia van het bestaan van de VN verschenen er maar zelden milieuproblemen
op de internationale agenda. Het werk van de organisatie richtte zich met name op de
ontginning en het gebruik van natuurlijke rijkdommen en op garanties dat met name de
ontwikkelingslanden zelf de controle zouden houden over hun eigen natuurlijke rijkdommen.
In de jaren zestig is een aantal verdragen gesloten over de vervuiling van de zee, in het
bijzonder door olie. Maar sindsdien baart het stijgende aantal gevallen van milieuvervuiling
op mondiale schaal de internationale gemeenschap grote zorg ten aanzien van de gevolgen
van die ontwikkeling op het wereldmilieu en op het menselijk welzijn. De VN speelt een
belangrijke rol bij het definiëren van milieuproblemen en bij het bevorderen van het concept
‘duurzame ontwikkeling’.
De relatie tussen economische ontwikkeling en de teloorgang van het milieu kwam op de VNConferentie inzake het menselijke leefmilieu (Stockholm, 1972) voor het eerst op de
internationale agenda. Na de conferentie besloten regeringen tot de oprichting van het
Milieuprogramma van de VN (UNEP) dat nog steeds ’s werelds belangrijkste
milieuorganisatie is.
In 1973 werd het Soedan-Sahel Agentschap van de VN (UNSO) opgericht om de
inspanningen te coördineren waarmee men woestijnvorming in West-Afrika een halt poogt
toe te roepen. Maar er werd niet veel werk gemaakt van de behandeling van milieukwesties in
de nationale economische planning en besluitvorming. Over het algemeen is het milieu er
verder op achteruitgegaan en problemen als de opwarming van de planeet, het gat in de
ozonlaag en watervervuiling zijn in ernst toegenomen. Ook de vernietiging van natuurlijke
rijkdommen loopt in een hoog tempo op.
In de jaren tachtig werden tussen lidstaten belangrijke onderhandelingen gevoerd over
milieukwesties, die onder meer hebben geleid tot verdragen over de bescherming van de
ozonlaag en het beheer van giftige afvalstoffen. De Wereldcommissie voor milieu en
ontwikkeling (in 1983 opgericht door de Algemene Vergadering) slaagde erin de wereld
opnieuw bewust te maken van de dringende noodzaak van een nieuw concept van
ontwikkeling die het economische welzijn van huidige en toekomstige generaties waarborgt
en daarbij de natuurlijk hulpbronnen waarvan alle ontwikkeling afhankelijk is, beschermt. Het
rapport dat de Commissie de Algemene Vergadering in 1987 heeft voorgelegd, introduceerde
het nieuwe concept duurzame ontwikkeling als een alternatief voor een ontwikkeling die
louter uitgaat van ongelimiteerde economische groei.
[inzet blz. 207]
Conferenties over duurzame ontwikkeling
Op de VN-Conferentie over Milieu en Ontwikkeling (Rio de Janeiro, 1992), beter bekend
geworden als de ‘Milieutop’ of Earth Summit, concludeerden wereldleiders dat de
bescherming van het milieu en sociale en economische ontwikkeling fundamenteel waren
voor duurzame ontwikkeling op basis van de ‘Principes van Rio’. Om deze duurzame
ontwikkeling te realiseren, hebben zij toen het wereldomspannende programma Agenda 21
goedgekeurd.
Met Agenda 21 hebben regeringen een minutieuze blauwdruk geschreven voor actie die de
wereld uit het huidige, niet-duurzame model van economische groei moet halen en die tot
activiteiten moet leiden die het milieu beschermen en de natuurlijke rijkdommen – waarvan
groei en ontwikkeling afhankelijk zijn – vernieuwen. Het actieprogramma doet ook
aanbevelingen om de rol van belangrijke groepen te versterken – vrouwen, vakbonden,
boeren, kinderen en jongeren, inheemse volken, de wetenschappelijke gemeenschap,
plaatselijke overheden, onderneming, bedrijfstakken en NGO’s – in het streven naar
duurzame ontwikkeling.
In 1997 heeft de Algemene Vergadering een speciale zitting (Earth Summit +5) gehouden
over de implementatie van Agenda 21. Lidstaten waren het niet eens over de internationale
financiering van duurzame ontwikkeling, maar benadrukten dat de uitvoering van Agenda 21
dringender was dan ooit. Het slotdocument van de zitting voorzag in aanbevelingen ter zake,
waaronder: overeenstemming over bindende plafonds voor het verminderen van de uitstoot
van broeikasgassen die klimaatverandering veroorzaken; het krachtiger nastreven van
duurzame patronen van energieproductie, -verdeling en -verbruik; en het prioritair nastreven
van armoedebestrijding als basisvoorwaarde voor duurzame ontwikkeling.
De VN-top voor duurzame ontwikkeling (Johannesburg, 2002) heeft de vooruitgang
geëvalueerd die was geboekt sinds de Milieutop van 1992. De ‘Verklaring van Johannesburg
over duurzame ontwikkeling’ en het 54 bladzijden tellende ‘Plan van Uitvoer’ herbevestigden
het cruciale belang van duurzame ontwikkeling en maakten de weg vrij voor de aanpak van de
meest dringende problemen. Er werden afspraken gemaakt over specifieke, tijdgebonden
doelen, met inbegrip van nieuwe streefdoelen in verband met de bevordering van
volksgezondheid, het gebruik en de productie van chemicaliën, het behoud en herstel van
visvoorraden en het beperken van het verlies aan biodiversiteit. Speciale aandacht ging naar
de specifieke behoeften van Afrika en kleine eilandstaten, terwijl ook nieuwe kwesties zoals
duurzame productie- en consumptiepatronen, energie en mijnbouw scherper in de kijker
werden gesteld.
[einde inzet]
Na evaluatie van dit rapport, riep de Algemene Vergadering op tot de VN-Conferentie over
milieu en ontwikkeling – de Earth Summit of Milieutop.
Momenteel klinkt de noodzaak voor behoud en bescherming van het milieu door in vrijwel
alle VN-activiteiten. Dynamische samenwerkingsverbanden tussen de VN en regeringen,
NGO’s, de wetenschappelijke gemeenschap en het bedrijfsleven zorgen voor nieuwe kennis
en concrete actieplannen tegen internationale milieuproblemen. De VN benadrukt dat
milieubescherming integraal deel moet uitmaken van alle economische en sociale
ontwikkelingsactiviteiten. Ontwikkelingsdoelen zijn alleen te verwezenlijken als het milieu
wordt beschermd.
Agenda 21
Met de goedkeuring van Agenda 21 tijdens de Milieutop, een uitgebreid actieplan voor
universele duurzame ontwikkeling, hebben regeringen in 1992 een historische stap voorwaarts
gezet in het veiligstellen van de toekomst van onze planeet.
Met Agenda 21 schreven regeringen een minutieuze blauwdruk voor actie die de wereld uit
het huidige niet-duurzame model van economische groei moet halen en die tot activiteiten
moet leiden die het milieu beschermen en die de natuurlijke rijkdommen – waarvan groei en
ontwikkeling afhankelijk zijn – vernieuwen. Agenda 21 besteedt vooral veel aandacht aan de
bescherming van de atmosfeer; de strijd tegen ontbossing, erosie en woestijnvorming; het
voorkomen van lucht- en watervervuiling; de uitputting van de visstand; en aan een veilig
beheer van giftige afvalstoffen.
Agenda 21 legt ook de nadruk op ontwikkelingsfactoren die het milieu belasten: armoede en
buitenlandse schuld in de ontwikkelingslanden; onverantwoord productie- en
consumptiegedrag; demografische druk; en de structuur van de internationale economie. Het
actieprogramma doet ook aanbevelingen om de rol van belangrijke groepen te versterken –
vrouwen, vakbonden, boeren, kinderen en jongeren, inheemse volken, de wetenschappelijke
gemeenschap, plaatselijke overheden, onderneming, bedrijfstakken en NGO’s – in het streven
naar duurzame ontwikkeling.
De VN heeft belangrijke stappen ondernomen om het concept ‘duurzame ontwikkeling’ te
integreren in alle relevante beleidslijnen en programma’s. Inkomensgenererende projecten
houden steeds meer rekening met milieueffecten. Ontwikkelingsprogramma’s richten zich
meer dan ooit op vrouwen die een cruciale rol vervullen als producenten van goederen,
diensten en voedsel, en als beschermers van het milieu. De morele en sociale noodzaak van
armoedebestrijding krijgt een nog dringender karakter door het besef dat armoedebestrijding
en de toestand van het milieu onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
In 1992 stelde de Algemene Vergadering de Commissie voor duurzame ontwikkeling in om
zich te verzekeren van volledige internationale steun voor de doelstellingen van Agenda 21.
Het is een 53 leden tellende, functionele commissie van ECOSOC die toeziet op de
implementatie van Agenda 21 en de overige Earth Summit-akkoorden, met inbegrip van de
conclusies van de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling van 2002, en daarover verslag
uitbrengt. De Commissie stimuleert een actieve en constante dialoog met regeringen, de
burgersamenleving en internationale organisaties met het doel zo partnerschappen op te
bouwen om sleutelkwesties inzake duurzame ontwikkeling aan te pakken en de mileu- en
ontwikkelingsactiviteiten binnen het VN-systeem te stroomlijnen.
De Divisie voor duurzame ontwikkeling van DESA doet dienst als secretariaat voor de
Commissie en ziet toe op de implementatie van Agenda 21, op het Programma voor de
verdere implementatie van Agenda 21 en het Plan van Uitvoer van Johannesburg. De Divisie
beantwoordt verzoeken voor beleidsondersteuning en biedt technische ondersteuning bij de
opbouw van kennis en kunde in verband met duurzame ontwikkeling. De Divisie verleent ook
diensten op het vlak van analyses en voorlichting.
[inzet blz. 209]
Menselijk gedrag veranderen
De verwezenlijking van duurzame ontwikkeling impliceert een verandering van onze
productie- en consumptiepatronen: wat we produceren, hoe we het produceren en hoeveel we
consumeren. Methoden om dit met name in de geïndustrialiseerde wereld te verwezenlijken,
verschenen op de Milieutop voor het eerst op de internationale agenda. Sindsdien stuurt de
Commissie voor duurzame ontwikkeling een programma aan dat in samenwerking met
organisaties binnen en buiten het VN-systeem het gedrag van individuele consumenten,
gezinnen, industriële concerns, ondernemingen en overheden moet beïnvloeden. Zo stond de
commissie aan de basis van de uitbreiding van de VN-richtlijnen ter bescherming van de
consument met een hoofdstuk over de bevordering van duurzame ontwikkeling.
In 2002 herbevestigde de Wereldtop over duurzame ontwikkeling het belang van dergelijke
activiteiten. De Top constateerde dat het veranderen van onhoudbare consumptie- en
productiepatronen essentieel was voor duurzame ontwikkeling. Wereldleiders hernieuwden
hun belofte om sneller veranderingen in die richting te treffen en de geïndustrialiseerde landen
namen hierbij het voortouw met maatregelen op het vlak van ontwikkeling en implementering
van beleid; het vergroten van ‘eco-efficiency’; het stimuleren van schonere
productiemethoden; het verhogen van het bewustzijn en het benadrukken van de collectieve
verantwoordelijkheid.
Het
bedrijfsleven
en
de
industrie,
regeringen,
consumentenverenigingen, internationale organisaties, de academische gemeenschap en
NGO’s namen deel aan de besprekingen van deze kwesties.
Minder bronnen aanboren en minder verspillen is het devies. Dit beperkt de kosten en
vergroot de winst. Het behoud van natuurlijke rijkdommen en het indammen van de
vervuiling beschermt het milieu en zorgt dat ook toekomstige generaties kunnen genieten van
de rijkdommen van onze planeet.
[einde inzet]
Wereldtop voor duurzame ontwikkeling
De Wereldtop voor duurzame ontwikkeling (Johannesburg, Zuid-Afrika, van 26 augustus tot
4 september 2002) boog zich over hetgeen er na de Milieutop van 1992 was verwezenlijkt en
welke nieuwe uitdagingen en kwesties waren ontstaan. Het was een ‘implementatietop’ die de
doelen, beloften en afspraken van Agenda 21 in concrete, haalbare acties moest omzetten.
De Top was een vergaarbekken van een breed spectrum aan belangen. Er waren meer dan
22.000 deelnemers onder wie 100 staatshoofden, 8000 vertegenwoordigers van NGO’s, het
bedrijfsleven en andere belangrijke groeperingen, en 4000 persmensen. Minstens evenveel
mensen namen deel aan evenementen in de marge van de Top.
Lidstaten keurden de Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling goed,
evenals het Plan van Uitvoer waarin de prioriteiten werden geformuleerd. De Top
herbevestigde dat duurzame ontwikkeling centraal stond op de internationale agenda en
maakte de weg vrij voor praktische maatregelen op lange termijn die nodig waren om de
meest dringende problemen in de wereld aan te pakken. Het concept duurzame ontwikkeling
werd uitgebreid en versterkt, met name op het vlak van de relatie tussen economische en
sociale ontwikkeling en het behoud van natuurlijke rijkdommen.
Er werden afspraken gemaakt over specifieke, tijdgebonden doelen, met inbegrip van nieuwe
streefdoelen in verband met de bevordering van de volksgezondheid, het gebruik en de
productie van chemicaliën, het behoud en herstel van visvoorraden en het beperken van het
verlies aan biodiversiteit. Nieuwe kwesties zoals duurzame productie- en consumptiepatronen,
energie en mijnbouw werden scherper in de kijker gesteld, terwijl er veel aandacht ging naar
de specifieke behoeften van Afrika en kleine eilandstaten in ontwikkeling. Een uniek en
belangrijk resultaat van de top was dat de internationale afspraken werden aangevuld met een
reeks vrijwillige samenwerkingsinitiatieven voor duurzame ontwikkeling.
Financiering van duurzame ontwikkeling
Op de Milieutop kwam men overeen dat de overheden en het bedrijfsleven van de
afzonderlijke landen het grootste deel van de financiering van Agenda 21 op zich zouden
nemen. Daarbij zag men echter in dat er bijkomende en nieuwe externe fondsen nodig zijn om
de ontwikkelingslanden te steunen bij het invoeren van duurzame ontwikkelingspraktijken en
de internationale bescherming van het milieu.
Het Mondiaal Milieusteunpunt (GEF), opgericht in 1991 en hervormd in 1994, kreeg
tweemaal de taak deze fondsen te kanaliseren. In 1994 zegden 34 landen 2 miljard dollar toe
aan het GEF en in 1998 schonken 36 landen nog eens 2,75 miljard extra. In 2002 fourneerden
32 landen bijna 3 miljard dollar voor de komende vier jaar. De GEF-fondsen vormen de
belangrijkste middelen om de doelstellingen te verwezenlijken van de verdragen over
biodiversiteit, over klimaatveranderingen en over organische verontreinigende stoffen die
moeilijk afbreekbaar zijn.
GEF-projecten – voornamelijk uitgevoerd door UNDP, UNEP en de Wereldbank –
beschermen en maken op duurzame wijze gebruik van biologische diversiteit, houden zich
bezig met de klimaatverandering op aarde, verhelpen milieuschade in internationale wateren,
elimineren geleidelijk stoffen die de ozonlaag aantasten, bestrijden bodemaantasting en
droogte, en verminderen en elimineren de productie en het gebruik van bepaalde moeilijk
afbreekbare vervuilende stoffen van organische herkomst.
Momenteel financiert het GEF 1200 projecten in 140 ontwikkelingslanden en
overgangseconomieën. Het stelde 4,5 miljard dollar ter beschikking en haalde 13 miljard extra
op via cofinanciering van projecten door begunstigde overheden, internationale
ontwikkelingsorganisaties, het bedrijfsleven en NGO’s.
In 1991 werd er een multilateraal fonds in het leven geroepen om ontwikkelingslanden te
helpen bij het nakomen van hun verplichtingen conform het Protocol van Montreal – het
internationale verdrag gericht op de uitbanning van stoffen die de ozonlaag aantasten.
Sindsdien heeft het Fonds voor meer dan 1,5 miljard dollar steun verleend aan 130
ontwikkelingslanden. Ongeveer 4000 projecten van het fonds die werden uitgevoerd door
UNDP, UNEP, UNIDO, de Wereldbank en een aantal bilaterale regeringsinstanties,
resulteerden in de geleidelijke eliminatie van ongeveer 180.000 ton ozonaantastende stoffen.
Milieuactie
Het hele VN-systeem houdt zich op verschillende manieren bezig met milieubescherming,
maar het VN-Milieuprogramma (UNEP) is het belangrijkste orgaan op dit gebied. Als het
‘milieugeweten’ van het VN-systeem beoordeelt UNEP de toestand van het milieu in de hele
wereld en identificeert het problemen die internationale samenwerking vereisen. UNEP helpt
bij de formulering van internationale milieuwetgeving en helpt bij de integratie van de
milieufactor in het sociale en economische beleid en de programma’s van het VN-systeem.
Onder het motto ‘Environment for Development’ helpt UNEP landen ook bij problemen die
ze niet alleen kunnen oplossen. Het vormt in die zin een forum om consensus te bereiken en
internationale afspraken te maken. Zo probeert UNEP ook het bedrijfsleven en de industrie,
de wetenschappelijke en academische wereld, NGO’s, maatschappelijke organisaties en
andere partners aan te moedigen mee te werken aan duurzame ontwikkeling.
Een van de taken van UNEP is het vergroten van wetenschappelijke kennis en informatie over
het milieu. Onderzoek en de bundeling van milieu-informatie – door UNEP gestimuleerd en
gecoördineerd op regionaal en mondiaal niveau – resulteerde in een reeks rapporten over de
toestand van het milieu. Verslagen als Global Environment Outlook uit 2002 maakten de
wereld attent op dringende milieuproblemen. Een aantal van deze rapporten heeft aanleiding
gegeven tot internationale onderhandelingen over verscheidene milieuverdragen.
Via een internationaal netwerk van onderzoekscentra, met inbegrip van het netwerk Global
and Regional Integrated Data (GRID) en het World Conservation and Monitoring Centre,
bevordert en coördineert UNEP het verzamelen en verspreiden van gedegen
wetenschappelijke data en informatie op mondiaal en regionaal niveau. Beleidsvormers,
wetenschappers en leden uit het maatschappelijk speelveld kunnen via UNEP.net ook online
toegang krijgen tot specifieke regionale en sectorgebonden milieu-informatie.
Het Programma voor regionale zeeën van UNEP, dat inmiddels in 140 landen loopt, beoogt
de bescherming van zeeën en oceanen, en roept op tot een verantwoord gebruik van mariene
hulpbronnen. Het programma richt zich op de bescherming van gemeenschappelijke mariene
hulpbronnen met 13 verdragen of actieplannen. Het meest recente heeft betrekking op de
noordoostelijke zone van de Grote Oceaan. UNEP verzorgt het secretariaat voor regionale
verdragen en actieplannen in Oost-Afrika, West- en Centraal-Afrika, de Middellandse Zee,
het Caribisch gebied, de Oost-Aziatische zeeën en het noordwestelijke gedeelte van de Grote
Oceaan.
Zo’n 70 procent van het aardoppervlak bestaat uit kustwateren, oceanen en zeeën. Deze zijn
essentieel voor het leven op onze planeet. Industrieel afval, mijnbouw, landbouwactiviteiten
en uitstoot van motorvoertuigen, soms duizenden kilometers landinwaarts, zijn
verantwoordelijk voor de meeste vervuiling. Het in 1995 onder auspiciën van UNEP
aangenomen Internationale actieprogramma ter bescherming van het mariene milieu tegen
activiteiten aan land, wordt beschouwd als een mijlpaal in de internationale inspanningen
voor de bescherming van oceanen, riviermondingen en kustwateren tegen vervuiling door
menselijke activiteit op het vasteland. Het Programma – met een Coördinatiebureau in Den
Haag – houdt zich bezig met misschien wel de grootste bedreiging voor het mariene milieu:
de lozing van chemicaliën, milieuverontreinigende stoffen en rioolwater in zee.
De in Parijs gevestigde Divisie voor technologie, industrie en economie van UNEP speelt
een belangrijke rol bij de inspanningen van de VN om beleidsmakers bij overheden, industrie
en bedrijfsleven aan te moedigen om over te stappen op schonere en veiligere beleidsopties,
strategieën en werkwijzen, op een doeltreffender gebruik van natuurlijke hulpbronnen en op
het terugdringen van de risico’s van vervuiling voor mens en milieu. De divisie stimuleert de
overstap naar veilige, schone en milieuvriendelijke technologieën, met name wat betreft
planologie en drinkwatervoorziening; helpt landen bij het opbouwen van knowhow op het
vlak van het adequaat beheren van chemicaliën en van de verbetering van de chemische
veiligheid wereldwijd; steunt de geleidelijke afschaffing van stoffen die de ozonlaag aantasten
in ontwikkelingslanden en overgangseconomieën; helpt beleidsmakers om op energiegebied
beter onderbouwde keuzes te maken, die rekening houden met alle kosten op ecologisch en
maatschappelijk vlak; en werkt samen met regeringen en het bedrijfsleven aan de integratie
van de aandacht voor het milieu in bedrijfsvoering, werkwijzen en producten.
UNEP Chemicaliën biedt landen toegang tot informatie over giftige chemicaliën; helpt
landen bij de uitbouw van systemen om op veilige wijze chemicaliën te produceren en te
gebruiken, en chemisch afval te verwerken; en steunt internationale en regionale initiatieven
die noodzakelijk zijn om de risico’s rond chemicaliën te beperken of te elimineren.
UNEP en FAO stonden aan de basis van de onderhandelingen over het Verdrag inzake
voorafgaande geïnformeerde toestemmingsprocedures voor bepaalde gevaarlijke chemicaliën
en pesticiden in het internationaal handelsverkeer (het ‘PIC-verdrag’ van Rotterdam van
1998). Dit verdrag geeft invoerende landen het recht te beslissen welke chemicaliën ze willen
ontvangen en chemicaliën te weigeren die ze niet veilig kunnen beheren. UNEP speelde ook
een belangrijke rol bij de afronding in 2001 van het Verdrag van Stockholm voor moeilijk
afbreekbare vervuilende stoffen van organische herkomst – een juridisch bindende
overeenkomst om de uitstoot en lozing te beperken en chemicaliën uit te bannen die moeilijk
afbreekbaar zijn, zich gemakkelijk verspreiden, zich ophopen in het vetweefsel van levende
organismen en giftig zijn voor mens en dier. Het gaat hier om zeer giftige pesticiden,
industriële chemicaliën en nevenproducten die zeer mobiel zijn en zich opstapelen in de
voedselketen.
In de loop der jaren is UNEP opgetreden als katalysator voor onderhandelingen over andere
internationale akkoorden die het uitgangspunt vormen voor inspanningen van de VN om de
achteruitgang van onze planeet een halt toe te roepen en dat proces ten goede te doen keren.
Het historische Protocol van Montreal (1987) en de latere amendementen daarop zijn gericht
op het behoud van de ozonlaag in de hogere atmosfeer. Het Verdrag over het internationaal
transport en de lozing van gevaarlijke afvalstoffen (Bazel, 1989) beperkt het gevaar van
vervuiling door giftig afval.
Het Verdrag over de internationale handel in bedreigde diersoorten (1973) ondervindt
wereldwijd erkenning als instrument om de handel in wilde dieren te beteugelen. UNEP
steunde Afrikaanse landen bij de totstandkoming van de Akkoorden van Lusaka betreffende
juridische samenwerking in verband met de illegale handel in wilde dieren en planten (1994).
Het Verdrag inzake biologische diversiteit (1992) en het Protocol van Cartagena inzake
bioveiligheid (2000) beogen de bescherming en het duurzaam en billijk gebruik van ‘s
werelds rijke verscheidenheid aan planten, dieren en micro-organismen. UNEP hielp ook mee
aan de onderhandelingen rond en de tenuitvoerlegging van de verdragen over
woestijnvorming en klimaatverandering.
Klimaatverandering en opwarming van de aarde
Het is bewezen dat de mens verantwoordelijk is voor de ophoping van broeikasgassen in de
atmosfeer die een geleidelijke opwarming van de aarde tot gevolg hebben. Kooldioxide wordt
gevormd door de verbranding van fossiele brandstoffen bij het opwekken van energie of bij
het kappen en verbranden van bossen. Volgens het Intergouvernementele panel voor
klimaatverandering voorspellen klimaatmodellen dat tegen 2100 de temperatuur wereldwijd
1,4 tot 5,8 °C zal zijn gestegen. Dit is beduidend meer dan om het even welke
klimaatverandering die zich de laatste 10.000 jaar heeft voorgedaan en zal aanzienlijke
gevolgen hebben voor het milieu op aarde.
Ter voorkoming van de opwarming werd in 1992 in Rio het Raamverdrag over
klimaatverandering opgesteld en ondertekend. Krachtens dit verdrag verplichten de
geïndustrialiseerde landen zich tot een beperking van de uitstoot in de atmosfeer van
kooldioxide en andere broeikasgassen – in 2000 moest het niveau van 1990 weer zijn bereikt.
Deze landen, samen verantwoordelijk voor 60 procent van de jaarlijkse kooldioxide-uitstoot,
kwamen ook overeen technologie en informatie door te geven aan ontwikkelingslanden, zodat
ook zij adequaat kunnen reageren op de problemen van de klimaatverandering. In mei 2004
hadden 189 landen het verdrag geratificeerd.
Het Intergouvernementeel panel voor klimaatverandering (IPCC), een gezamenlijk
initiatief van UNEP en WMO, steunt de besprekingen in VN-verband. Het panel, een
wereldwijd netwerk van 2500 vooraanstaande wetenschappers en deskundigen, evalueert het
wetenschappelijk onderzoek op dit vlak. In 1989 leidden hun bevindingen – menselijke
activiteiten zouden medeverantwoordelijk kunnen zijn voor de klimaatverandering – tot
onderhandelingen over het Verdrag over klimaatverandering. In 2001 concludeerde het panel,
dat inmiddels beschikte over nieuwe en krachtige computermodellen, dat ‘er nieuwe en
krachtiger bewijzen waren voor het gegeven dat de afgelopen vijftig jaar gemeten opwarming
van de aarde is toe te schrijven aan menselijke activiteiten’.
Het bewijs dat de IPCC-wetenschappers voorlegden loog er niet om: het doel van 1992 zou,
ook al zou het op tijd worden bereikt, opwarming van de planeet en aanverwante problemen
niet kunnen voorkomen. De uitstoot moest nog drastischer worden beperkt. In 1997 kwamen
de landen die het verdrag hadden geratificeerd in het Japanse Kyoto bij elkaar en keurden een
juridisch bindend Protocol goed waarin de geïndustrialiseerde landen zich ertoe verplichtten
de gezamenlijke uitstoot van zes broeikasgassen tussen 2008 en 2012 met 5,2 procent te
verminderen. Uitgangspunt was opnieuw het niveau van 1990. Het Protocol voorziet ook in
verschillende innoverende mechanismen om de kosten voor het terugdringen van de uitstoot
te verlagen.
Afbraak van de ozonlaag. De ozonlaag is een dunne gaslaag in de hogere atmosfeer
(ongeveer 12 tot 45 kilometer boven de grond) die het aardoppervlak beschermt tegen
schadelijke ultraviolette straling. Verhoogde blootstelling aan UV-stralen kan huidkanker
veroorzaken en planten, algen, de voedselketen en het ecosysteem op onze planeet ernstige
schade berokkenen.
UNEP coördineerde de besprekingen en beheert nu het historische Verdrag van Wenen voor
de bescherming van de ozonlaag (1985), het Protocol van Montreal (1987) en de
Amendementen daarop. Krachtens deze akkoorden verbieden industrielanden de productie en
verkoop van CFK’s, een chemische stof die de ozonlaag afbreekt. De productie in de
geïndustrialiseerde landen moet tegen 2010 volledig zijn stopgezet. Er zijn ook schema’s
opgesteld voor de geleidelijke uitbanning van andere stoffen die de ozonlaag aantasten.
In 2002 bevestigde een onderzoek van UNEP en WMO naar de afbraak van de ozonlaag,
uitgevoerd door meer dan 250 wetenschappers uit de hele wereld, de doeltreffendheid van het
Protocol van Montreal. Volgens het evaluatierapport bereikte de totale hoeveelheid van
stoffen die de ozonlaag aantasten in het onderste gedeelte van de atmosfeer een hoogtepunt in
1994 en is er sindsdien sprake van een geleidelijke afname. Waren er geen maatregelen
getroffen in het kader van het Protocol, dan zou de afbraak van de ozonlaag nu veel ernstiger
zijn en nog tientallen jaren voortduren. Maar ook al zorgt het Protocol voor een vermindering
van het gebruik en de uitstoot van de gevaarlijke stoffen, de invloed van de chemicaliën die
zich al in de atmosfeer bevinden, maakt dat de aantasting van de ozonlaag de komende jaren
toch zal doorzetten.
Wetenschappers voorspellen dat de beschermende ozonlaag zich in de nabije toekomst zal
herstellen en in 2050 weer helemaal intact zal zijn, mits de bepalingen van het Protocol
rigoureus worden opgevolgd.
[inzet blz. 214]
Uitstoot van kooldioxide is onevenredig hoog in rijke landen
CO² uitstoot
Percentage van de wereldbevolking
Alle andere regio’s
Midden- en Oost-Europa en GOS
Oost-Azië en het Stille-Zuidzeegebied
OESO-landen
Bron: UNDP, Human Development Report (2002)
[einde inzet ]
Kleine eilandstaten
Veertig kleine eilandstaten en eilandgebieden in ontwikkeling kampen met vergelijkbare
problemen en kwetsbaarheden. Hun ecologische kwetsbaarheid, omvang, beperkte
rijkdommen en afwezigheid op de internationale markten maken dat ze geen baat ondervinden
van de globalisering, hetgeen een belangrijke hinderpaal is bij hun sociaal-economische
ontwikkeling. Daarom is duurzame ontwikkeling een unieke uitdaging voor de kleine
eilandstaten en voor de internationale gemeenschap in zijn geheel. Sinds de Milieutop van
1992 worden deze eilandstaten beschouwd als ‘een geval apart inzake milieu en
ontwikkeling’.
De Wereldconferentie over de duurzame ontwikkeling van kleine eilandstaten in ontwikkeling
(Barbados, 1994) heeft een actieprogramma aangenomen dat voorzag in beleidssuggesties,
actie en maatregelen op alle niveaus ter ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van
deze landen. In 1999 evalueerde de Algemene Vergadering de tenuitvoerlegging van het
programma en riep ze op tot verdere actie op specifieke gebieden. In 2005 zal de
internationale gemeenschap nogmaals de vooruitgang toetsen tijdens een internationale
vergadering in Mauritius, waar men naar verwacht verdere praktische maatregelen zal treffen.
Duurzaam bosbeheer
Sinds de aanvaarding door de Milieutop in 1992 van een niet-bindende verklaring over het
beheer van de bossen, is er qua internationaal bosbeleid belangrijke vooruitgang geboekt.
Binnen en buiten het VN-systeem zijn veel initiatieven van de grond gekomen. Van 1995 tot
2000 waren het Intergouvernementeel panel voor bossen en het Intergouvernementele forum
voor bossen – beide ressorterend onder de Commissie voor duurzame ontwikkeling – de
belangrijkste intergouvernementele fora voor de ontwikkeling van het bosbeleid.
In oktober 2000 richtte de ECOSOC het VN-forum voor bossen op, een intergouvernementeel
orgaan waarvan alle landen ter wereld lid zijn. Het forum moet het beheer, behoud en de
duurzame ontwikkeling van bossen bevorderen en de politieke goodwill in dit verband
vergroten. Het Forum komt jaarlijks bijeen om prioritaire problemen te bespreken en de
vooruitgang te toetsen wat betreft de tenuitvoerlegging van initiatieven van eerdere
intergouvernementele lichamen.
Op uitnodiging van de ECOSOC hebben de hoofden van relevante internationale organisaties
een 14 leden tellend Collaborative Partnership on Forests opgericht dat streeft naar meer
samenwerking en coördinatie bij de verwezenlijking van de doelen van het VN-forum voor
bossen en de implementatie van duurzaam bosbeheer wereldwijd.
Woestijnvorming
Volgens ramingen van UNEP wordt een kwart van het land op onze planeet bedreigd door
woestijnvorming. Het probleem heeft directe gevolgen voor 250 miljoen mensen en brengt de
middelen van bestaan van meer dan een miljard mensen in gevaar doordat landbouw- en
weidegrond verschraalt. Woestijnvorming wordt beïnvloed door droogte, maar menselijke
activiteiten zoals te intensieve bebouwing en begrazing, ontbossing en slechte irrigatie zijn
meestal de grootste boosdoeners.
Een VN-verdrag, het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming in landen die kampen met
ernstige droogte en/of woestijnvorming, voornamelijk in Afrika (1994), wil dit probleem
aanpakken. Dit verdrag is door 186 landen ondertekend en vormt het kader voor alle
activiteiten rond de bestrijding van woestijnvorming. Het verdrag richt zich op de verbetering
van de landbouwproductie, op de verbetering van landbouwgrond en op het behoud en beheer
van bouwland en waterbronnen. Het streeft naar de medewerking van plaatselijke
bevolkingen en het bieden van faciliteiten waarmee zijzelf de verslechtering van het land
kunnen omkeren. Het verdrag voorziet in criteria voor de voorbereiding van nationale
actieprogramma’s in de betrokken landen en dicht NGO’s een belangrijke rol toe bij de
voorbereiding en uitvoering van de actieprogramma’s.
Verscheidene VN-agentschappen helpen bij de bestrijding van woestijnvorming. UNDP biedt
subsidies voor de bestrijding van woestijnvorming via het Drylands Development Centre in
Nairobi, dat helpt bij de ontwikkeling van beleid, technisch advies biedt en programma’s
steunt gericht op de beheersing van woestijnvorming en op het beheer van dorre gebieden.
Een speciaal IFAD-programma heeft 400 miljoen dollar ingezameld – en nog eens een extra
350 miljoen via cofinanciering – voor projecten in 25 Afrikaanse landen die worden bedreigd
door woestijnvorming. Ook de Wereldbank organiseert en financiert programma’s ter
bescherming van kwetsbare dorre gebieden en ter verhoging van de landbouwproductiviteit
op duurzame basis. FAO bevordert de duurzame ontwikkeling van de landbouw door
regeringen op tal van gebieden praktische steun te verlenen. UNEP steunt regionale
actieprogramma’s, beoordeelt gegevens, en creëert knowhow en bewustzijn in verband met
deze problematiek.
Biodiversiteit, vervuiling en overbevissing
Biodiversiteit – de verscheidenheid van planten- en diersoorten – is essentieel voor het
overleven van de mens. het Verdrag over biologische diversiteit (1992) heeft tot doel de
verschillende planten- en diersoorten en hun habitat te beschermen en te behouden. De 180
verdragsstaten verplichten zich tot het behoud van de biodiversiteit, het waarborgen van de
duurzame ontwikkeling ervan en tot een rechtvaardige verdeling van de opbrengsten van het
gebruik van genetische hulpbronnen. In 2000 werd een protocol aangenomen over het veilige
gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen.
Het Verdrag tegen de internationale handel in bedreigde diersoorten (1973), gecoördineerd
door UNEP, beoogt de bescherming van bedreigde soorten. De 162 lidstaten komen geregeld
bijeen om de lijst bij te werken van planten- en diersoorten (en producten daarvan zoals ivoor)
die beschermd zouden moeten worden door quota’s of een effectief verbod. Het Verdrag van
Bonn inzake de bescherming van trekkende diersoorten (1979) en een reeks aanverwante
overeenkomsten beogen de bescherming van trekkende diersoorten (en hun habitats) op het
land, in de lucht en in de zee. Eind 2003 waren 84 staten partij bij dit verdrag.
Zure regen. Zure regen, veroorzaakt door de uitstoot van zwaveldioxide door de industrie,
werd in een groot deel van Europa en Noord-Amerika sterk verminderd dankzij het Verdrag
inzake vérdragende, grensoverschrijdende luchtvervuiling (1979). Het verdrag telt 48
lidstaten en wordt beheerd door de Economische Commissie voor Europa van de VN.
Gevaarlijke afvalstoffen en chemicaliën. Het Verdrag van Bazel over het internationaal
transport en de lozing van gevaarlijke afvalstoffen werd in 1989 door de lidstaten
goedgekeurd en betreft de behandeling van de 3 miljoen ton gevaarlijke afvalstoffen die
jaarlijks worden geëxporteerd. UNEP beheert dit verdrag waarbij 157 staten partij zijn en dat
in 1995 werd verscherpt met het verbod op het uitvoeren van giftige afvalstoffen naar
ontwikkelingslanden, omdat die vaak niet beschikken over de technologie voor een veilige
verwerking ervan. In 1999 aanvaardden regeringen het Protocol van Bazel betreffende
aansprakelijkheid en schadevergoeding dat de financiële aansprakelijkheid regelt bij het
illegale of onvoorziene lozen van giftig afval.
Vissen in volle zee. De overbevissing en dreigende uitputting van veel commercieel
waardevolle vissoorten en de stijging van illegale, ongereglementeerde en niet gerapporteerde
visvangst op open zee, maakten dat regeringen opriepen tot maatregelen voor het behoud en
duurzaam beheer van visvoorraden die door grote delen van de oceaan migreren of zich in de
territoriale wateren van meer dan één land ophouden. Het VN-verdrag over zwervende en
migrerende visvoorraden van 1995 dat in december 2001 van kracht werd, voorziet in een
regime voor het behoud en beheer van deze bestanden met het oog op het langdurig
voortbestaan van de soorten.
Bescherming van het mariene milieu
Twee derde van het aardoppervlak bestaat uit zeeën en oceanen en de bescherming van die
wateren is een van de belangrijkste doelen van de VN. Het werk van UNEP, vooral de vele
inspanningen ter bescherming van het mariene milieu, heeft de aandacht van de wereld op de
oceanen en zeeën gevestigd. De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is het
gespecialiseerde orgaan van de VN dat verantwoordelijk is voor maatregelen ter voorkoming
van vervuiling door schepen en voor het verhogen van de veiligheid in de internationale
scheepvaart. Ondanks een spectaculaire groei van de internationale scheepvaart daalde de
door schepen veroorzaakte olievervuiling in de jaren tachtig met 60 procent. Het olieverlies is
de laatste twee decennia beduidend verder afgenomen. Dit is deels toe te schrijven aan betere
methoden om het lozen van afval te beheersen, deels aan scherpere controlemogelijkheden
dankzij verdragen.
In 1954 werd het baanbrekende Internationale verdrag ter voorkoming van zeevervuiling door
olie goedgekeurd. In 1959 nam IMO de verantwoordelijkheid voor het verdrag op zich. Eind
jaren zestig noopten een aantal ongevallen met tankers tot verdere maatregelen. Sindsdien
heeft IMO veel maatregelen ontwikkeld ter voorkoming van ongevallen op zee en olieverlies,
ter beperking van de gevolgen daarvan en ter bestrijding van zeevervuiling, met inbegrip van
het lozen in zee van op het land geproduceerd afval.
De belangrijkste verdragen zijn: het Internationale Verdrag voor interventie op open zee
ingeval van olierampen (1969); het Verdrag ter voorkoming van zeevervuiling door het lozen
van afval en andere stoffen (1972) en het Internationale verdrag inzake paraatheid, reactie en
samenwerking bij olievervuiling (1990).
IMO pakte ook het probleem aan van mogelijke milieuschade door routineonderhoud zoals
het schoonmaken van olietanks en het lozen van afval uit de machinekamer – in termen van
tonnage een grotere bedreiging dan ongelukken. De belangrijkste maatregel op dit vlak is het
Internationale verdrag ter voorkoming van zeevervuiling door schepen van 1973, in 1978
gewijzigd door het Protocol (MARPOL 73/78). Dit verdrag bestrijkt niet alleen onbedoelde en
operationele olievervuiling, maar ook vervuiling door chemicaliën, verpakte goederen,
afvalwater en vuilnis. Volgens de Amendementen bij het Verdrag (1992) moeten alle nieuwe
tankers zijn uitgerust met dubbelwandige scheepsrompen of met een voorziening die de
vracht even doeltreffend beschermt bij een aanvaring of stranding.
Twee IMO-verdragen – het Internationale verdrag over burgerlijke aansprakelijkheid voor
schade door olievervuiling (CLC) en het Internationale verdrag ter oprichting van een
internationaal fonds voor schade door olievervuiling (FUND) – voorzien in een systeem voor
schadevergoeding aan personen die financiële schade lijden ten gevolge van vervuiling. De
verdragen, goedgekeurd in 1969 en 1971, en herzien in 1992, zorgen ervoor dat slachtoffers
van olievervuiling eenvoudiger en sneller dan ooit schadeloos worden gesteld.
Weer, klimaat en water
De Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) coördineert internationale
wetenschappelijke activiteiten – van weersvoorspelling tot onderzoek naar
klimaatverandering en vroege waarschuwing voor natuurfenomenen – om de
gebruikersgemeenschap, waaronder ook de lucht- en scheepvaart, te voorzien van tijdige en
accurate weersinformatie en andere diensten. De activiteiten van WMO dragen bij tot
veiligheid van het leven en eigendom, economische en sociale ontwikkeling, en de
bescherming van het milieu.
Binnen het VN-systeem is WMO de gezaghebbende wetenschappelijke spreekbuis voor
atmosfeer en klimaat. De organisatie bevordert wereldwijde samenwerking bij de oprichting
van netwerken van stations voor meteorologische, hydrologische en andere waarnemingen;
stimuleert een snelle uitwisseling van weerberichten; de standaardisering van meteorologische
waarnemingen en uniforme publicatie van waarnemingen en statistieken; bevordert het
gebruik van de meteorologie in de lucht- en scheepvaart, bij waterproblemen, in de landbouw
en voor andere weersgevoelige sociaal-economische activiteiten; moedigt operationele
hydrologie aan; en bevordert onderzoek en opleiding.
Het Wereldweerprogramma is het basisprogramma van WMO en biedt de allerlaatste
internationale weersinformatie via waarnemings- en telecommunicatiesystemen in de
lidstaten. Dit geschiedt met 16 satellieten, 3000 luchtvaartuigen, 10.000 waarnemingsstations
op de grond, 7300 stations aan boord van schepen en 900 vaste en drijvende boeien voorzien
van geautomatiseerde weerstations. Elke dag worden via supersnelle verbindingen informatie
en weerkaarten doorgegeven via 3 mondiale, 34 regionale en 187 nationale meteorologische
centra, die samenwerken bij de voorbereiding van weeranalyses en voorspellingen. Zo kunnen
schepen, vliegtuigen, onderzoekers, de media en het grote publiek voortdurend beschikken
over de laatste weersgegevens.
WMO stond aan de basis van complexe overeenkomsten over internationale weernormen,
codes, maatregelen en communicatiemethoden. Het Programma Tropische Orkanen helpt
meer dan 50 landen in de gevarenzones met het beperken van schade en slachtoffers dankzij
betere voorspellings- en waarschuwingssystemen en rampenplannen. Het WMO-programma
voor de preventie en beperking van natuurrampen waarborgt de integratie van verscheidene
WMO-activiteiten op dit vlak en coördineert die met aanverwante activiteiten van
internationale, regionale en nationale organisaties, met inbegrip van instanties voor civiele
bescherming. Het programma biedt ook wetenschappelijke en technische steun voor de
respons van WMO bij rampen.
Het Wereldklimaatprogramma verzamelt en bewaart klimaatgegevens en helpt regeringen bij
hun planning bij veranderende omstandigheden. Deze informatie kan de economische en
sociale planning verbeteren en de kennis van klimatologische processen bevorderen. Het
programma waarschuwt regeringen maanden op voorhand voor mogelijk ingrijpende
klimaatveranderingen (bijvoorbeeld de fenomenen El Niño en La Niña) en de gevolgen
daarvan, en voor veranderingen veroorzaakt door de natuur of de mens die belangrijke
gevolgen kunnen hebben voor menselijke activiteiten. Om alle beschikbare informatie over
klimaatverandering te vergaren, hebben WMO en UNEP in 1988 het Intergouvernementeel
panel voor klimaatverandering opgericht.
Het Programma voor atmosferisch milieuonderzoek coördineert onderzoek naar de structuur
en samenstelling van de atmosfeer; de fysieke en chemische eigenschappen van wolken;
weersveranderingen; tropische meteorologie; en weersvoorspellingen. Het helpt lidstaten bij
onderzoeksprojecten, de verspreiding van wetenschappelijke informatie en het toepassen van
onderzoeksresultaten voor weersvoorspelling en andere technieken. Via het
Wereldatmosfeerprogramma, een mondiaal netwerk van 340 stations in 80 landen, controleert
het programma de niveaus van broeikasgassen, ozon, radionucliden en andere sporen van
gassen en deeltjes in de atmosfeer.
Weerschade in de landbouw loopt in sommige landen soms op tot 20 procent van de jaarlijkse
productie. Het Programma voor toegepaste meteorologie helpt landen bij de toepassing van
meteorologische gegevens ter bescherming van het leven en eigendommen, en is ook een
instrument bij sociale en economische ontwikkeling. Het streeft naar een verbetering van de
nationale weerdiensten; veiliger verkeer over water en door de lucht; het beperken van de
gevolgen van woestijnvorming; het verbeteren van de landbouw; en het beheer van water-,
energie- en andere hulpbronnen. In de landbouw bijvoorbeeld kan via accuraat
meteorologisch advies schade veroorzaakt door droogte, plagen en ziekten aanzienlijk worden
beperkt.
Het Programma voor hydrologie en watervoorziening houdt zich bezig met de beoordeling,
het beheer en het behoud van waterbronnen in de hele wereld. Het bevordert internationale
samenwerking bij de inventarisatie van waterbronnen en bij de ontwikkeling van
hydrologische netwerken en diensten, met inbegrip van gegevensvergaring en -verwerking,
hydrologische voorspellingen en waarschuwingen, en het aanbieden van hydrologische en
meteorologische gegevens voor constructiedoeleinden. Het programma stimuleert onder meer
de samenwerking tussen landen voor gezamenlijke waterreservoirs en verzorgt
gespecialiseerde voorspellingen in frequent door overstroming geteisterde gebieden om leven
en eigendom beter te kunnen beschermen.
WMO’s Ruimteprogramma werd opgericht ter ondersteuning van het mondiale
waarnemingssysteem van het World Weather Watch programma en andere door WMO
gesteunde programma’s en aanverwante waarnemingssystemen. Het programma heeft tot doel
voortdurend betere informatie, producten en diensten te bieden en deze wereldwijd beter
toegankelijk en praktisch bruikbaar te maken. Het Programma voor onderwijs en opleiding
stimuleert de uitwisseling van wetenschappelijke informatie via cursussen, seminars en
conferenties, loopbaanontwikkeling, het in circulatie brengen van nieuwe technieken en
opleidingsmaterialen, en de ondersteuning van opleidingscentra. Jaarlijks nemen honderden
deskundigen uit de hele wereld deel aan specialisatiecursussen.
Het Programma voor technische samenwerking helpt ontwikkelingslanden aan technische
knowhow en uitrusting om hun meteorologische en hydrologische diensten te verbeteren. Het
bevordert de overdracht van technologie en van meteorologische en hydrologische knowhow
en informatie. Het Regionale programma ondersteunt de implementatie van programma’s en
activiteiten met een regionaal karakter via acht regionale en subregionale WMO-kantoren.
Natuurlijke hulpbronnen en energie
De VN houdt zich al lang bezig met hulp aan landen bij het beheer van hun natuurlijke
hulpbronnen. In 1952 verklaarde de Algemene Vergadering dat ontwikkelingslanden ‘het
recht hebben vrij te beschikken over het gebruik van hun natuurlijke hulpbronnen’ en dat ze
deze bronnen moeten inzetten om hun economische ontwikkelingsplannen in het belang van
het land te realiseren.
Het Comité voor energie en natuurlijke hulpbronnen voor ontwikkeling, een 24 leden
tellend orgaan van ECOSOC, doet aanbevelingen inzake beleid en strategieën ten dienste van
ECOSOC en regeringen, dit in samenwerking met de Commissie voor duurzame
ontwikkeling. Het Comité is onderverdeeld in twee subgroepen van elk 12 leden. De
Subgroep voor energie evalueert trends en kwesties in verband met de ontwikkeling van
energie en coördineert de VN-activiteiten op dit vlak. De Subgroep voor waterbronnen
beoordeelt kwesties rond het geïntegreerde beheer van bodems en waterbronnen, en
coördineert de activiteiten van het VN-systeem.
Waterbronnen. De VN speelt al lang een belangrijke rol in de internationale crisis die wordt
veroorzaakt door de afnemende capaciteit van ’s werelds watervoorraad om te voorzien in
menselijke, commerciële en agrarische behoeften. De Waterconferentie van de VN van 1977,
de Internationale Conferentie over Water en Milieu, en de Milieutop (1992) en het
Internationaal Decennium voor drinkwater en sanitaire voorzieningen (1981-1990) richtten
zich allemaal op deze onmisbare hulpbron. Dankzij het Decennium kregen 1,3 miljard
mensen in ontwikkelingslanden toegang tot veilig drinkwater. Het Internationaal jaar van het
zoet water (2003) had tot doel mensen over de hele wereld bewust te maken van de
problemen, terwijl het eerste World Water Development Report (2003) van de VN gegevens
en trends in verband met de zoetwaterbronnen in de wereld analyseerde.
Naar schatting beschikken 1,1 miljard mensen niet over voldoende drinkwater en hebben 2,4
miljard mensen geen toegang tot hygiënische voorzieningen. Tegen 2050 zal waarschijnlijk
een op de vier mensen leven in een land dat te kampen heeft met chronische
zoetwatertekorten. Watertekort heeft tal van oorzaken, waaronder ondoelmatig gebruik,
vervuiling en ongecontroleerde exploitatie van grondwaterreserves. Er moet dringend actie
worden ondernomen voor een beter beheer van de schaarse zoetwaterbronnen, waarbij de
aandacht vooral moet uitgaan naar kwesties als vraag en aanbod, en kwantiteit en kwaliteit
van water.
De activiteiten van de VN zijn vooral gericht op de duurzame ontwikkeling van kwetsbare en
beperkte watervoorraden die zwaar onder druk staan door de bevolkinggroei, de vervuiling en
de stijgende vraag naar water voor agrarische en industriële doeleinden. Zo voert het DESA
een vrij omvangrijk programma voor technische samenwerking voor de ontwikkeling van
waterbronnen. De Commissie voor duurzame ontwikkeling (CSD) deed onderzoek naar
methoden om de beschikbaarheid van water te vergroten via bepaalde marktmechanismen
(met inbegrip van prijsstelling) en er tegelijkertijd voor te zorgen dat ook armen zich water
kunnen veroorloven.
Energie. Als stuwende kracht achter ontwikkeling is een toereikend energieaanbod essentieel
voor economische vooruitgang en de uitroeiing van armoede. Niettemin heeft het opwekken
en gebruik van conventionele energie onrustbarende gevolgen voor milieu en gezondheid. De
stijgende vraag naar energie per capita en de groei van de wereldbevolking leiden tot
consumptieniveaus die met de huidige energiesystemen niet zijn te handhaven.
Terwijl er inspanningen worden gedaan om over te stappen op hernieuwbare, minder
vervuiling veroorzakende energiebronnen, overtreft de stijgende vraag nog steeds de
introductie van vermogen opgewekt door hernieuwbare bronnen. In de overgang naar
duurzame ontwikkeling moet er dus ernstig werk worden gemaakt van een meer
doeltreffende energievoorziening en schonere fossiele brandstoftechnologieën. Hoewel men
raamt dat tegen 2006 wereldwijd het energieverbruik zal verdubbelen, moeten er toch speciale
inspanningen worden gedaan ten bate van de 2 miljard mensen, voor het merendeel wonend in
plattelandsgebieden in ontwikkelingslanden, die nog geen toegang hebben tot eigentijdse
commerciële energiediensten.
Het VN-systeem is betrokken bij een brede waaier activiteiten om ontwikkelingslanden bij te
staan op het vlak van energie. De hulp gaat van opleiding, training en expertiseopbouw tot
ondersteuning van beleidshervormingen en het instaan voor energievoorziening. De
activiteiten zijn gericht op het tegemoetkomen aan de vraag naar energie binnen de context
van duurzame ontwikkeling.
Technische samenwerking. De VN voert een actief technisch samenwerkingsprogramma
met betrekking tot water, mineralen en energie, en ook wat betreft kleine eilandstaten in
ontwikkeling. Technische steun en advies op het vlak van waterbronnen en minerale
rijkdommen leggen de nadruk op natuurbehoud, het stimuleren van investeringen, wetgeving
en duurzame ontwikkeling. Qua energie is de technische samenwerking gericht op toegang tot
energiebronnen, hervormingen in de energiesector, op doelmatig gebruik van energiebronnen,
op hernieuwbare energie, energievoorziening op het platteland, schonere technologieën met
fossiele brandstoffen en energie voor vervoersdoeleinden.
De afgelopen twee decennia zijn door de VN en de VN-familie van organisaties honderden
miljoenen dollars geïnvesteerd in projecten rond technische samenwerking en preinvesteringen in water, mineralen en energie. De begunstigde regeringen investeerden zelf in
de vorm van personeel, faciliteiten en operationele kosten ter plaatse. Dit heeft ertoe geleid
dat jaarlijks honderden projecten de ontwikkelingslanden helpen bij de duurzame exploitatie
van hun natuurlijke hulpbronnen. Deze projecten versterken de knowhow binnen die landen
en stimuleren nieuwe investeringen.
Nucleaire veiligheid
Momenteel genereren 441 kernreactoren wereldwijd bijna 16 procent van alle elektriciteit. In
negen landen loopt dit aandeel van de kernenergie op tot 40 procent. Het Internationaal
Agentschap voor Atoomenergie (IAEA), een internationale organisatie binnen de VN-
familie, bevordert het veilig, zeker en vreedzaam gebruik van atoomenergie en vervult een
belangrijke rol bij internationale inspanningen om kerntechnologie aan te wenden voor
duurzame ontwikkeling. In het huidige debat over het gebruik van andere energiebronnen om
de uitstoot van kooldioxide om te buigen dat sterk bijdraagt tot de opwarming van de aarde,
benadrukt IAEA de voordelen van kernenergie als een energiebron waarbij geen
broeikasgassen of andere giftige gassen vrijkomen.
IAEA treedt op als internationaal, centraal, intergouvernementeel forum voor technische en
wetenschappelijke samenwerking op het vlak van atoomenergie. Het vormt een centrum voor
de uitwisseling van wetenschappelijke informatie en voor de formulering van richtlijnen en
normen inzake nucleaire veiligheid en doet (desgevraagd) aanbevelingen aan regeringen
betreffende methoden om de veiligheid van kernreactoren te vergroten en het risico op
ongelukken verder te verkleinen.
De verantwoordelijkheid van het agentschap op het vlak van nucleaire veiligheid is
toegenomen met de groei van kernenergieprogramma’s en de publieke aandacht voor
veiligheidsaspecten. IAEA formuleert basisnormen voor bescherming tegen radioactieve
straling en publiceert richtlijnen en procedurecodes voor specifieke verrichtingen – onder
meer het veilig vervoer van radioactief materiaal. IAEA legt zich tevens toe op het versnellen
van noodhulp aan lidstaten bij ongevallen waarbij radioactiviteit is vrijgekomen, en wel
krachtens het Verdrag over bijstand ingeval van een kernongeval of het vrijkomen van
radioactiviteit (1986) en krachtens het Verdrag over vroegtijdige waarschuwing bij nucleaire
ongevallen (1986). Andere internationale verdragen onder het beheer van het IAEA zijn het
Verdrag over de fysieke bescherming van nucleair materiaal (1987), het Verdrag van Wenen
over de burgerlijke aansprakelijkheid bij nucleaire schade (1963), het Verdrag over nucleaire
veiligheid (1994) en het Gezamenlijke verdrag over de veiligheid van het beheer van
afgewerkte splijtstoffen en over de veiligheid van het beheer van radioactief afval (1997).
IAEA’s technisch samenwerkingsprogramma biedt ondersteuning in de vorm van
binnenlandse projecten, experts en opleiding voor de toepassing van vreedzame
kerntechnieken die landen helpen op cruciale vlakken als water, gezondheid, voeding,
medicijnen en voedselproductie. Een voorbeeld hiervan is het werk in verband met mutaties
in de gewassenteelt, waarbij zo’n 2000 nieuwe, nuttige gewasvarianten zijn ontwikkeld met
behulp van stralingstechnieken. Dit heeft geleid tot een betere voedselproductie. Nog een
voorbeeld is het gebruik van isotoopanalyses in de hydrologie om waterhoudende grondlagen
in kaart te brengen, grond- en oppervlaktewater te beheren, vervuiling op te sporen en tegen te
gaan, en dammen te controleren op lekken en algehele veiligheid. Op deze manier wordt de
toegang tot zuiver drinkwater bevorderd. Op medisch vlak levert het Agentschap dan weer de
uitrusting voor radiotherapie en verzorgt het de opleiding van personeel voor de veilige
behandeling van kankerpatiënten in 80 ontwikkelingslanden die ook lid zijn van IAEA.
IAEA verzamelt en verspreidt informatie over vrijwel alle aspecten van de nucleaire
wetenschap en technologie via het Internationaal Nucleair Informatiesysteem (INIS) in
Wenen. In samenwerking met UNESCO beheert het agentschap het Internationaal centrum
voor theoretische natuurkunde in Triëst (Italië) en drie laboratoria. IAEA werkt samen met
FAO aan kernfysisch onderzoek ten bate van voedsel en landbouw, en met WHO voor het
gebruik van stralingstechnieken in de geneeskunde en de biologie. Het Laboratorium voor
het Mariene Milieu van IAEA in Monaco onderzoekt in samenwerking met UNEP en
UNESCO zeevervuiling in de hele wereld.
Het wetenschappelijke comité van de VN voor de bestudering van straling (UNSCEAR), een
zelfstandig orgaan opgericht in 1955, controleert en brengt verslag uit over de niveaus en
gevolgen van blootstelling aan ioniserende straling. Wereldwijd gebruiken regeringen en
organisaties de ramingen als wetenschappelijke basis voor de beoordeling van
stralingsrisico’s, voor het formuleren van voorschriften inzake bescherming tegen straling en
andere veiligheidsnormen, en voor de regelgeving in verband met stralingsbronnen.
Download