Islam in de multiculturele samenleving

advertisement
Islam in de multiculturele samenleving
Opvattingen van jongeren in Rotterdam
Karen Phalet
Claudia van Lotringen
Han Entzinger
mei 2000
Universiteit Utrecht
European Research Centre on migration and Ethnic Relations
1
ISBN 90-393-2432-8
Onderzoek door:
European Research Centre on Migration and Ethnic Relations
Utrecht University
http://www.ercomer.org
Opdrachtgevers:
De Volkskrant
FORUM
Gemeente Rotterdam
Nederlandse Programma Stichting
Bestellingen en informatie:
[email protected]
Telefoon: 030 – 2534166
© Ercomer, Universiteit Utrecht, 2000
2
Voorwoord
Dit onderzoeksrapport heeft een bijzondere voorgeschiedenis. De wortels ervan
liggen bij een inleiding die een van ons alweer enkele jaren geleden hield voor de
redactie van de Volkskrant. Daar kwam de vraag aan de orde of journalisten en
wetenschappers een verschillende kijk hebben op de sociale werkelijkheid en, meer
toegespitst, hoe die eventuele verschillen zich manifesteren op het complexe en
vaak gevoelige terrein van de multiculturele samenleving. Zou je de stelling kunnen
volhouden dat journalisten vooral zijn geïnteresseerd in opinies en incidenten en
wetenschappers in de onderliggende patronen en ontwikkelingen? De cruciale vraag
is of je kunt vaststellen of en in hoeverre de casuïstiek nu wel of niet een exponent
vormt van bredere trends.
Kort na de bijeenkomst met de Volkskrantredactie deed zich een unieke kans voor
om deze cruciale vraag op te pakken. In 1997 verscheen het boek Verlockender
Fundamentalismus, waarin de socioloog Wilhelm Heitmeyer verhaalde van een
uitvoerig onderzoek naar de waardenoriëntatie en de maatschappelijke participatie
van Turkse jongeren in Duitsland. Een van de bevindingen van Heitmeyer stond
centraal in de berichtgeving in de media, ook in Nederland: 30 % van de Turkse
jongeren in Duitsland zou bereid zijn andere mensen te doden voor de islam. In de
wetenschappelijke wereld is Heitmeyer zwaar bekritiseerd vanwege zijn
tendentieuze, onwetenschappelijke vraagstelling. Buiten de wetenschappelijke
wereld vroegen velen in Nederland zich af of de bereidheid tot geweld onder Turkse
jongeren hier van dezelfde orde zou zijn als in Duitsland en welke consequenties dit
zou hebben voor de ontluikende multiculturele samenleving.
Tegen deze achtergrond kwam de hoofdredactie van de Volkskrant met het voorstel
in Nederland een soortgelijk onderzoek te verrichten als dat van Heitmeyer, en
hiervan een gezamenlijk ‘experimenteel’ project te maken van wetenschappelijk
onderzoekers en journalisten. De eersten zouden dan op wetenschappelijk
verantwoorde wijze de feiten verzamelen en hieruit belangrijke maatschappelijke
trends destilleren, de laatsten zouden dezelfde feiten op journalistiek verantwoorde
wijze interpreteren en becommentariëren. Behalve de Volkskrant en de Universiteit
Utrecht (European Research Centre on Migration and Ethnic Relations) bleken ook
FORUM, de gemeente Rotterdam en de NPS bereid het project financieel en met
raad en daad te steunen.
Het rapport dat nu voor u ligt, biedt een verslag van het wetenschappelijk gedeelte
van het project. Het is gebaseerd op een survey, dat tussen april en september 1999
is gehouden in de stad Rotterdam, de Nederlandse stad met op één na het grootste
aandeel Turken en Marokkanen in haar bevolking. Van meet af aan is het de
bedoeling geweest - anders dan in Heitmeyers onderzoek - niet alleen Turkse
jongeren te ondervragen, maar hun opvattingen, houdingen en oriëntaties te
vergelijken met die van zowel autochtone als Marokkaanse leeftijdgenoten. Pas door
te vergelijken kan men vaststellen of en in welke mate bepaalde bevindingen
‘typisch’ zijn voor één groep, dan wel kenmerkend zijn voor (Rotterdamse) jongeren
in het algemeen. Soms betekent vergelijken dat men alle jongeren dezelfde vragen
3
stelt, soms gaat het juist om spiegelbeeldige vragen: hoe denkt men over de ander,
of hoe denkt men dat de ander over jou denkt?
Vooral in deze spiegeling van opvattingen ligt het unieke karakter van dit onderzoek.
In de rapportage zijn maar weinig ‘harde’ uitkomstmaten voor integratie en
participatie binnen de Nederlandse/Rotterdamse samenleving te vinden. Daarnaar is
in Nederland, en zeker in Rotterdam, al veel onderzoek verricht. De rapportage is enkele uitzonderingen daargelaten - ook niet zo opgezet dat zij laat zien hoeveel
procent van de ondervraagde jongeren welk antwoord geeft op welke vraag. Juist bij
een zo gevoelige thematiek als deze zou dit een hoge mate van onbetrouwbare en
weinig valide antwoorden opleveren. Daarbij komt nog het bijzondere probleem van
vergelijkbaarheid of betekenisequivalentie in de vraagstelling, dat samenghangt met
de diverse taalvarianten van het onderzoek (Nederlands, Turks, MarokkaansArabisch en Rif-Berbers) en met de veelal beperkte scholing van de doelgroepen.
De kans op betekenisloze fluctuaties in de antwoordpatronen ten gevolge van
onbetrouwbaarheid, meerduidigheid en antwoordtendenzen is echter aanzienlijk
gereduceerd door het gebruik van geëigende analysetechnieken en samengestelde
schalen. Antwoorden op vergelijkbare vragen zijn hierbij geclusterd en getoetst op
interne consistentie en op hun onderlinge samenhang. Dit leidt tot resultaten met
een aanzienlijk grotere betrouwbaarheid dan één antwoord op één losse vraag ooit
kan bieden.
Rest ons nog onze dank uit te spreken aan de opdrachtgevers voor het in ons
gestelde vertrouwen, dat wij soms danig op de proef hebben gesteld, en voor de
plezierige samenwerking. Dit onderzoek laat zien dat groepen van verschillende
etnische herkomst soms meer gemeenschappelijk hebben dan ze denken, ook als zij
elkaars taal maar gedeeltelijk spreken. Hetzelfde blijkt te gelden voor sociaalwetenschappelijk onderzoekers en journalisten. De resultaten van dit onderzoek
zullen worden verwerkt in een boek dat over een aantal maanden zal verschijnen.
Speciale dank gaat uit naar de stuurgroepleden Paul Brassé, Ayla Cevik, Bas
Mesters, Henk Müller en Henny Strooij voor hun constructieve inbreng, met name in
de start- en eindfase van het onderzoeksproces, naar collega’s Manon Janssen (UU)
en José Pepels (UU) voor hun medewerking aan de constructie van het vragenlijstinstrument, naar Kadir Canatan (UU), Sultan Balli (Ufsia), Abdelmalek El Houari (IC
Brussel) en Noreddin Amrani voor hun medewerking aan de Turkse en MarokkaansArabische versies en pilots, en naar Iris Andriessen, Kadir Canatan, Louk
Hagendoorn, Roger Henke, Shervin Nekuee, Marc Swyngedouw en Joke van der
Zwaard om mee te lezen en te denken met de eindrapportage.
Karen Phalet
Claudia van Lotringen
Han Entzinger
4
Islam in de multiculturele samenleving
Opvattingen van jongeren in Rotterdam
Inhoudsopgave
Voorwoord
3
Inleiding
7
Deel 1
Beeldvorming en betekenis van de islam
11
Hoofdstuk 1: Wederzijdse beeldvorming islam-Europa
1.1 Wederzijdse beeldvorming
1.2 Samenvatting
13
14
20
Hoofdstuk 2: Persoonlijke beleving van de islam
2.1 Typologie: individualisten en conformisten
2.2 Persoonlijke betekenis en praktijk
2.3 Samenvatting
21
22
23
28
Hoofdstuk 3: Etnische betekenis van de islam
3.1 Identiteit
3.2 Subjectieve betrokkenheid
3.3 Hoofddoekjes
3.4 Informele participatie
3.5 Samenvatting
29
31
35
39
41
46
Hoofdstuk 4: Politieke betekenis van de islam
4.1 Politiek
4.2 Typologie: pluralisten en islamisten
4.3 Politieke kennis
4.4 Politieke actiebereidheid
4.5 Islamistische en nationalistische organisaties
4.6 Partijvoorkeuren
4.7 Samenvatting
49
51
53
54
56
60
66
70
Deel 2
Oriëntaties op de multiculturele samenleving
73
Hoofdstuk 5: Cultuur en waarden
5.1 Typologie interculturele relaties: assimilatie, integratie,
separatie en marginalisatie
5.2 Persoonlijke waardenoriëntaties
5.3 Familiewaarden
5.4 Samenvatting
75
77
5
83
89
96
Hoofdstuk 6: Sociale contacten en discriminatie
6.1 Sociale contacten
6.1.1 Vrienden
6.1.2 Mediagebruik
6.1.3 Buurten
6.2 Discriminatie
6.2.1 Ervaren discriminatie
6.2.2 Etnocentrisme
6.2.3 ‘Racial harassment’
6.3 Samenvatting
99
101
101
105
109
116
116
122
126
132
Hoofdstuk 7: Politiek en burgerschap
7.1 Competent burgerschap
7.1.1 Politieke betrokkenheid
7.1.2 Politieke participatie
7.2 Politieke oriëntaties
7.2.1 Sociaal-economisch link-rechts
7.2.2 Ethische tolerantie
7.2.3 Politieke tolerantie
7.3 Autoritarisme
7.4 Samenvatting
135
137
137
142
145
145
148
151
153
156
Deel 3
Islam in de multiculturele samenleving
159
Hoofdstuk 8: Islam in de multiculturele samenleving
8.1 Persoonlijke betekenis van de islam:
individualisten en conformisten
8.1.1 Culturele profielen
8.1.2 Sociale profielen
8.1.3 Politieke profielen
8.2 Islam en politiek: ‘loyale, kritische en ongebonden moslims
8.2.1 Culturele profielen
8.2.2 Sociale profielen
8.2.3 Politieke profielen
8.3 Samenvatting
161
163
165
166
167
170
172
174
174
177
Conclusies
181
Bijlage 1
Methodologische verantwoording
1 Samenvatting technisch rapport
2 Exploratieve analyses
187
187
192
6
Inleiding
Dit rapport presenteert de resultaten van het Rotterdam Jongeren Survey. Dit
survey geeft een panoramisch beeld van de beleving van de Nederlandse
multiculturele samenleving door Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren en
jongvolwassenen in Rotterdam. Beeldvorming en betekenis van de islam vormen
hierbij een belangrijk thema, dat niet alleen de allochtonen raakt, maar ook de
autochtonen. Evenzeer van belang zijn de opvattingen van de Rotterdamse jongeren
over culturele integratie, sociale participatie en politieke inburgering. Aan al deze
onderwerpen schenkt dit rapport aandacht, telkens gezien door de bril van
Rotterdamse jongeren van verschillende etnische herkomst.
De kracht van dit onderzoek ligt niet zozeer in de analyse van ‘harde uitkomstmaten’
van integratie en participatie, waarnaar in Nederland - en zeker in Rotterdam - reeds
uitvoerig en zeer gedegen onderzoek is gedaan.1 Het unieke van dit onderzoek ligt
veeleer in de vergelijking en confrontatie van subjectieve oriëntaties – waarden,
identiteiten, opvattingen - vanuit deelperspectieven van allochtone en autochtone
jongeren. Niet alleen worden allochtone opvattingen zoveel mogelijk gespiegeld aan
de opvattingen van autochtone jongeren. De comparatieve opzet laat bovendien ook
toe om de wederzijdse beeldvorming of stereotypen van allochtone en autochtone
jongeren met elkaar te confronteren.2
In het Rotterdam Jongeren Survey zijn door middel van toevalssteekproeven een
kleine 300 Turken en 300 Marokkanen van 18 tot 30 jaar ondervraagd. Daarnaast is
ook een maximaal vergelijkbare steekproef van bijna 300 overwegend laag
opgeleide autochtone Rotterdammers ondervraagd, die getrokken is in dezelfde
Rotterdamse stadsbuurten waar ook de meeste allochtone jongeren wonen. Het
veldwerk is uitgevoerd in de periode maart - september 1999. Het taaluniversum van
het survey omvat naast Nederlands, Turks en mijn of meer gestandaardiseerd
Marokkaans-arabisch ook mondeling Rif-Berbers. Doorheen de constructie van de
vragenlijsten en de comparatieve analyses van de antwoordpatronen was optimale
controle op betrouwbaarheid, validiteit en vergelijkbaarheid een centraal
aandachtspunt (zie Bijlage 1). Problemen van onvolledige representativiteit door
selectieve non-respons zijn in de mate van het mogelijke gecorrigeerd door poststratificatie. Dit betekent dat onze steekproeven herwogen zijn op basis van de
populatieverdelingen naar leeftijd en sekse en de opleidingsniveaus per leeftijd en
sekse in de SPVA-data (zie Bijlage 1).
Naast etnische verschillen tussen Turkse, Marokkaanse en (laag opgeleide)
autochtone jongeren wordt met behulp van multivariate analyses ook de sociale
diversiteit binnen etnische groepen geanalyseerd. Zowel aan allochtone als aan
autochtone zijde wordt zo een beeld gegegeven van de interne verschilpunten in
waarden, identiteiten en opvattingen tussen hoog- en laag opgeleiden, mannen en
vrouwen, jongeren en jongvolwassenen, en eerste en tweede migratiegeneraties.
1
Zie onder meer het SPVA-onderzoek van ISEO en SCP; SCP (1998). Sociaal en Cultureel Rapport. 25 jaar
sociale verandering. Rijswijk/Den Haag: SCP.
2
Zie ook: Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press.
7
In Deel I van dit rapport wordt ingegaan op de Beeldvorming en betekenis van de
islam in de ogen van jongeren. In het licht van de gespannen interculturele relaties
tussen Europa en haar islam, biedt de comparatieve opzet de unieke mogelijkheid
om beeldvorming en beleving van moslims en niet-moslims met elkaar te
confronteren. De focus van deze rapportage over beeldvorming en betekenis van de
islam ligt niet op de gecanoniseerde en georganiseerde islam, maar wel op de
subjectieve betekenis en beleving van de islam in de ogen van moslim jongeren in
Nederland. Dit betekent ook dat het onderzoek zich specifiek richt op de vormgeving
van een ‘nieuwe’ islam in Europese context, en in het bijzonder op de Nederlandse
islam. De jongere generaties van moslims in Nederland zijn immers voor een groot
deel opgegroeid in een plurale samenleving, waar de ‘islam van de vaders’ haar
aloude vanzelfsprekendheid heeft verloren.
In het Rotterdam Jongeren Survey wordt de beeldvorming over de islam door
autochtone jongeren gespiegeld aan de diverse betekenissen van de islam voor
allochtone jongeren. Zo worden autochtone stereotypen van de islam enerzijds
geconfronteerd met allochtone stereotypen over Europese of westerse waarden en
leefwijzen (zie Hoofdstuk 1). Tegenover deze wederzijdse stereotypen worden
vervolgens de zeer gevarieerde persoonlijke invullingen van de geloofsbeleving door
Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren geplaatst. Voor wat betreft de
beleving van de islam door allochtone jongeren belichten drie opeenvolgende
hoofdstukken achtereenvolgens drie betekenisaspecten van de islam in de
persoonlijke sfeer (Hoofdstuk 2), in de etnische sfeer (Hoofdstuk 3), en in de
politieke sfeer (Hoofdstuk 4). Waar mogelijk worden de persoonlijke beleving, de
etnische betekenis en de politieke implicaties van de islam voor allochtone jongeren
vergeleken met autochtone belevingen omtrent religie, identiteit en politiek. Deze
comparatieve oefening toont niet alleen verschillen maar ook punten van
overeenkomst tussen de belevingswerelden van allochtone en autochtone jongeren.
De islam is slechts één beperkt aspect van de belevingswerelden van Turkse en
Marokkaanse jongeren. Daarom wordt in Deel II over Oriëntaties op de multiculturele
samenleving een breder beeld geschetst van de onderscheiden culturele,
maatschappelijke en politieke dimensies van multicultureel samenleven. Tegen de
achtergrond van de ‘harde feiten’ van sociale achterstanden, discriminatie en
segregatie in onze grote steden exploreert dit rapport subjectieve deelperspectieven
van allochtone en autochtone jongeren op multiculturaliteit. Een meer volledige en
systematische behandeling van dit complexe thema is binnen het bestek van dit
rapport helaas niet mogelijk. Wel is gezocht naar een evenwichtige benadering,
waarin naast aspecten van culturele diversiteit, ook de mate van sociale insluiting en
politieke mondigheid aan bod komen.
In het tweede deel behandelen drie hoofdstukken achtereenvolgens culturele
(Hoofdstuk 5), maatschappelijke (Hoofdstuk 6) en politieke (Hoofdstuk 7) dimensies
van multicultureel samenleven. De vraagstelling is tweeledig. Enerzijds wordt de
interne diversiteit in culturele, sociale en politieke oriëntaties van allochtone (en
autochtone) jongeren in kaart gebracht en gerelateerd aan relevante
achtergrondkenmerken zoals sekse, onderwijs, leeftijd of verblijfsduur. Anderzijds
wordt gezocht naar raakpunten en verschilpunten tussen de oriëntaties van
allochtone en autochtone jongeren. Hierbij worden eenzijdige verklaringen in termen
8
van ‘cultuur’ versus ‘klasse’ vermeden, maar wordt daarentegen juist gezocht naar
tweezijdige verklaringen die zowel recht doen aan sociale ongelijkheid als aan
cultuurverschil en aan het samenspel tussen beide. Het valt immers te verwachten
dat allochtone en autochtone perspectieven op multiculturaliteit vorm krijgen vanuit
het samentreffen van ongelijke maatschappelijke posities met de beschikbare
‘culturele repertoires’. Concreet wordt telkens weer opnieuw systematisch getoetst
wat het netto-aandeel is van etnisch verschil enerzijds, en wat op rekening komt van
sociale diversiteit anderzijds. De multivariate analyse van sociale verschillen in
oriëntaties omvat de netto-effecten van onderwijs (verschil tussen hoger en lager
opgeleide jongeren), sekse (verschil tussen jongens en meisjes), leeftijd (verschil
tussen jongeren en jongvolwassenen), en migratiegeschiedenis (verschil tussen
tweede-generatie jongeren en een jonge ‘eerste generatie’ van nieuwkomers).
Over het algemeen is in dit onderzoek een hoge betrokkenheid van Turkse en
Marokkaanse jongeren op de islam en de moslimidentiteit vastgesteld De islam blijkt
niet alleen aantrekkelijk voor lager opgeleide en eerste-generatie allochtone
jongeren, zoals wel eens wordt gedacht. Integendeel, de resultaten wijzen op een
‘nieuwe’ islam in de maak, die ook op hoger opgeleide en tweede-generatie jongeren
een grote aantrekkingskracht uitoefent. Wel blijken veel jongeren aan de islam hun
eigen selectieve en creatieve invullingen te geven, die ook nog eens verschillend
uitpakken in de persoonlijke, etnische en politieke sfeer. Hoewel over de hele lijn een
meer individuele en liberale invulling van de islam valt vast te stellen naarmate het
onderwijsniveau stijgt, laat de islam als geheel zich niet meteen vastpinnen op
enkele specifieke achtergrondkenmerken.
Dit patroon van bevindingen roept de centrale vraag op hoe de diverse oriëntaties
van allochtone jongeren op de multiculturele samenleving van invloed zijn op hun
moslimidentiteit. Deel III van dit rapport gaat in op deze vraag en behandelt de
inbedding van de Islam in de multiculturele samenleving. Om meer licht te werpen
op relevante dwarsverbanden tussen betekenissen van de islam (in Deel I) en
oriëntaties op multiculturaliteit (in Deel II), analyseert dit laatste deel typische
culturele, sociale en politieke profielen ‘achter de islam’ van jongeren. Daartoe
worden in Hoofdstuk 8 met behulp van logistische regressie twee omvattende
verklarende modellen getoetst. Ten eerste wordt de persoonlijke betekenis van de
islam ‘voorspeld’ vanuit de etnische en sociale posities en vanuit de culturele,
sociale en politieke oriëntaties van jongeren. Dit doen we voor twee typen van
moslims, die naar voren komen uit Deel I: de ‘individualisten’, die aan hun geloof een
persoonlijke invulling geven, en de ‘conformisten’, die geheel de formele regels van
het geloof volgen. De kernvraag luidt dan welke verschillen in cultuur en waarden,
sociale contacten en politieke opinies ‘individualisten’ van ‘conformisten’
onderscheiden. Ten tweede wordt vanuit dezelfde oriëntaties van jongeren de
politieke betekenis van de islam ‘voorspeld’. De mate van steun bij moslimjongeren
voor meer islamitische invloed in de Nederlandse samenleving en de politiek
verschilt sterk tussen de zogenaamde ‘loyale moslims’ (onverdeelde steun),
‘kritische moslims’ (selectieve steun) en ‘ongebonden moslims’ (geen steun). Hier
luidt de vraag ten aanzien van welke verschillen in cultuur en waarden, discriminatie
en politieke opinies de drie typen van moslim jongerenzich van elkaar onderscheiden
wanneer het gaat om de politieke betekenis van de islam.
De voornaamste algemene conclusies uit de drie delen van het rapport – over islam,
multiculturaliteit en dwarsverbanden tussen beide – worden vermeld aan het slot van
9
het rapport, waarna nog een bijlage volgt met een summiere methodologische
verantwoording van het onderzoek. De niet-wetenschappelijk geïnteresseerde lezer
kan deze bijlage en de technische passages in het rapport gemakkelijk overslaan.
Het rapport is immers zo geschreven dat de inhoudelijke lijn wordt aangegeven door
de gedetailleerde samenvattingen bij de figuren en de thematische samenvattingen
(omkaderd) aan het eind van paragrafen en hoofdstukken.
10
Deel 1
Beeldvorming en betekenis van de islam
11
12
Hoofdstuk 1.
Wederzijdse beeldvorming Islam – Europa
Sinds de val van de muur is de islam op weg om een publieke vijand te worden in de
westerse wereld. Tegelijkertijd is de islam als tweede wereldreligie een machtig
middel voor politieke contestatie en mobilisatie. De islam is niet alleen een
geopolitiek feit in landen met een moslim-meerderheid maar ook een Europees feit.
Nederland is met om en nabij de 700 000 moslims geen uitzondering op deze
Europese regel. Turken en Marokkanen vormen de grootste groepen van moslims in
Nederland. Hun aanwezigheid bepaalt dan ook in grote mate het aanzicht van de
islam in Nederland. Dit alles geldt a fortiori voor de grote steden, waaronder
Rotterdam, die, zoals bekend, relatief sterke migrantenconcentraties huisvesten.
In dit hoofdstuk wordt de betekenis van de islam voor allochtone jongeren
geconfronteerd met de beeldvorming over de islam door autochtone jongeren. Dit
gebeurt op basis van exploratieve analyses van wederzijdse stereotypen omtrent de
islam en Europa. De subjectieve beleving van de islam door allochtone jongeren
moet immers worden gesitueerd tegen de achtergrond van wereldwijde conflicten en
lokale spanningen die de relaties tussen autochtone en moslimjongeren inkleuren.
Vandaar de centrale vraagstelling in dit hoofdstuk: Welke stereotypen houden
autochtone jongeren erop na over de islam? En omgekeerd, wat zijn allochtone
stereotypen over de Europese cultuur en waarden? In welke mate staan autochtone
jongeren afwijzend (of accepterend) tegenover de islam? En is afwijzing (of
acceptatie) door autochtone en allochtone jongeren wederzijds?
13
1.1 Wederzijdse beeldvorming
Met het oog op de meting van de wederzijdse stereotypen omtrent de islam en
Europa werden aan autochtone jongeren acht stellingen over de islam voorgelegd.
Deze stellingen werden gespiegeld voor allochtone jongeren. Zo werden aan Turkse
en Marokkaanse jongeren acht gelijkaardige stellingen over Europa voorgelegd. De
jongeren moesten aangeven of ze het met een stelling helemaal eens, eens, noch
eens noch oneens, oneens of helemaal oneens zijn.
Factoroplossing. SCA3 met de acht stellingen in de drie vergelijkingsgroepen levert
een goede drie-factorenoplossing. Blijkbaar zijn wederzijdse stereotypen over islam
en Europa georganiseerd rond drie gemeenschappelijke dimensies (verklaarde
varianties 60.1% voor autochtonen, 52.9% voor Turken, 57.5% voor Marokkanen).
Een eerste dimensie Culturele Afwijzing van de islam of van Europa is gebaseerd op
twee stellingen:4
‘De islam [Europa] kan niets bijdragen aan Europese [islamitische] cultuur’
‘Moslims [Europeanen] hebben geen respect voor de Europese [islamitische]
cultuur’
Een tweede dimensie Familiewaarden omvat vier stellingen. De stellingen verwijzen
naar een waargenomen cultuurconflict rond islamitische en Europese leefwijzen en
familiewaarden:
‘Moslim mannen overheersen hun vrouwen teveel. [Europese vrouwen hebben
teveel rechten en vrijheden]’’
‘Moslim ouders voeden hun kinderen te streng op. [Europese jongeren luisteren
niet genoeg naar hun ouders]’
‘De islamitische en de Europese leefwijzen zijn onverenigbaar’
‘De islamitische [Europese] waarden zijn een bedreiging voor Europa [de islam]’
Een derde en laatste dimensie Politieke Dreiging van de islam of van Europa is
gebaseerd op drie stellingen:
‘Als het erop aankomt keren islamitische [Europese] landen zich tegen Europa
[de islam]’’
‘De islamitische [Europese] geschiedenis en cultuur zijn meer gewelddadig dan
andere.’’
‘De islamitische [Europese] waarden zijn een bedreiging voor Europa [de islam]’
Betrouwbaarheid. De schalen voor Culturele Afwijzing, Familiewaarden en Politieke
Dreiging hebben een aanvaardbare interne consistentie in het licht van het beperkte
aantal indicatoren en de goede vergelijkbaarheid. (Culturele Afwijzing: .57 voor
autochtonen, .47 voor Turken, .42 voor Marokkanen; Familiewaarden: .63 voor
autochtonen, .53 voor Turken, .71 voor Marokkanen; Politieke Dreiging .70 voor
autochtonen, .42 voor Turken, .56 voor Marokkanen)
Antwoordverdeling. Figuren 1.1, 1.2 en 1.3 tonen de antwoordverdelingen voor
autochtonen, Turken en Marokkanen op de drie stereotype-dimensies.
Op de eerste dimensie Culturele Afwijzing staat 44% van de autochtone jongeren
afwijzend tegenover de islam (34% eens, 10% helemaal eens); 41% is onbeslist
3
4
Zie bijlage 1: Methodogische verantwoording
De oorspronkelijke vraagverwoording is hier omgekeerd in overeenstemming met de omgekeerde codering.
14
(noch eens noch oneens); en slechts 15% staat niet afwijzend tegenover de islam
(oneens). Op dezelfde dimensie staat 29% van de Turkse jongeren afwijzend
tegenover Europa (22% eens, 7% helemaal eens); 41% is onbeslist; en 30% is niet
afwijzend (29% oneens, 1% helemaal oneens). Van de Marokkaanse jongeren staat
26% afwijzend tegenover Europa (23% eens, 3% helemaal eens); 50% is onbeslist;
en 24% is niet afwijzend (23% oneens, 1% helemaal oneens) (Let op! 10% van de
Marokkanen gaf geen antwoord).
Figuur 1.1: Afwijzing van Islamitische cultuur door
autochtonen en West-Europese cultuur door allochtonen?
Nederlanders
15
Turken
41.4
28.6
Marokkanen
41
23.2
0%
33.5
9.9
22.2
50.1
20%
helemaal oneens
40%
oneens
22.4
60%
ertussenin
80%
eens
7.2
3.3
100%
helemaal eens
Samenvatting. Autochtone jongeren staan overwegend negatief tegenover de islam.
Bijna één op twee staat aan de anti-islam kant; minder dan één op vijf is pro-islam.
Allochtone jongeren zijn meer gelijk verdeeld tussen afwijzing en acceptatie van de
Europese cultuur. Ruim één op vier staat aan de pro-Europa kant; en ongeveer
evenveel aan de anti-Europa kant.
Op de tweede dimensie Familiewaarden bestaat een vrij grote eensgezindheid onder
autochtone en allochtone jongeren over een cultuurconflict tussen islamitische en
Europese waarden. Van de autochtone jongeren ervaart 38% (32% eens, 6%
helemaal eens) een conflict met islamitische familiewaarden; 49% is onbeslist; en
slechts 13% ziet geen conflict. Aan allochtone zijde ervaart 44% van de Turkse
jongeren (37% eens, 7% helemaal eens) een conflict met Europese familiewaarden;
nog eens 44% is onbeslist; en slechts 12% ziet geen conflict. Van de Marokkaanse
jongeren ervaart 44% een waardenconflict (38% eens, 6% helemaal eens); 38% is
onbeslist; en 19% ziet geen conflict (16% oneens, 3% helemaal oneens).
15
Figuur 1.2: Islamitische en West-Europese
familiewaarden onverenigbaar?
Nederlanders
12.8
Turken
12.3
Marokkanen
49
32.1
44.1
15.5
37.7
0%
20%
helemaal oneens
40%
oneens
60%
ertussenin
6.1
37
6.5
37.6
6.2
80%
eens
100%
helemaal eens
Samenvatting. Autochtone en allochtone jongeren vinden elkaar op het punt van
cultuurconflict tussen islamitische en Europese familiewaarden. Om en nabij de 40%
van zowel autochtone als allochtone jongeren meent dat islamitische en Europese
leefwijzen moeilijk verzoenbaar zijn.
Figuur 1.3: Politieke dreiging Islam versus West-Europa?
Nederlanders
30.3
Turken
21.6
Marokkanen
17.8
0%
40.2
20.4
52.7
21.4
45.1
20%
helemaal oneens
26.7
40%
oneens
7.4
60%
ertussenin
80%
eens
6.8
100%
helemaal eens
Op de derde en laatste dimensie Politieke Dreiging zijn autochtonen verdeeld over
de mate waarin de islam een politieke bedreiging vormt. Van hen ervaart 28% de
islam als politiek bedreigend (20% eens, 7% helemaal eens); 40% is onbeslist; en
33% (31% oneens, 2% helemaal oneens) ervaart geen dreiging. Aan allochtone
zijde ervaart 24% van de Turkse jongeren (21% eens, 3% helemaal eens) Europa
als een politieke dreiging voor de islam; 53% blijft onbeslist; en 23% (21% oneens,
2% helemaal oneens) ervaart geen dreiging. Van de Marokkaanse jongeren ervaart
16
34% Europa als politiek bedreigend; 45% is onbeslist; en 21% (18% oneens, 3%
helemaal oneens) ziet geen dreiging (Let op: 13% Marokkanen gaf geen antwoord).
Samenvattend zijn autochtone en allochtone jongeren onderling verdeeld op het
punt van politieke dreiging tussen de islam en Europa. Ongeveer één op vier
autochtone en Turkse jongeren, en één op drie Marokkaanse jongeren, meent dat
de islam en Europa voor elkaar een politieke dreiging vormen.
Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen tussen stereotypen
van autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren? Er is alleen een significant effect
van etnische herkomst op Culturele Afwijzing (F(2,784)=12.74; p<.0001). Autochtone
jongeren staan significant meer afwijzend tegenover de islam dan allochtone
jongeren tegenover Europa. Op het vlak van familiewaarden en politieke dreiging
verschillen autochtone en allochtone jongeren niet significant van elkaar.
Is er sprake van sociale diversiteit in wederzijdse stereotypen? Voor autochtone
jongeren worden significante effecten van opleiding gevonden op alle drie de
stereotype-dimensies: Culturele Afwijzing (F(1,267)=14.50; p<.0001), Familiewaarden (F(1,284)=35.76; p<.0001), en Politieke Dreiging (F(1,267)=26.72;
p<.0001). Laag opgeleide autochtone jongeren staan meer afwijzend tegenover de
islam, ervaren meer cultuurconflict, en ook meer politieke dreiging dan hoger
opgeleiden. Voor allochtone jongeren is er een significant effect van opleiding op
Familiewaarden (F(1,542)=8.47; p<.01). Laag opgeleide Turkse en Marokkaanse
jongeren ervaren meer conflict met Europese familiewaarden dan hoger opgeleiden.
Tenslotte is er een significant interactie-effect van etnische herkomst met sekse op
Familiewaarden (F(1,542)=6.87; p<.01). Marokkaanse vrouwen ervaren het minste
conflict, terwijl omgekeerd Turkse vrouwen het meeste conflict ervaren. Hiertussenin
bevinden zich de mannen waarbij Marokkaanse mannen meer conflict ervaren dan
Turkse mannen.
Figuren 1.4, 1.5 en 1.6 tonen de gemiddelde instemming met Culturele Afwijzing,
Familiewaarden en Politieke dreiging voor laag- en hoger-opgeleide autochtonen,
Turken en Marokkanen.
Figuur 1.4: Culturele afwijzing in functie van opleiding
3.4
3.32
3.3
3.2
Gemiddelde
3.1
2.98
3
2.93
2.9
2.9
2.88
2.81
2.8
2.7
2.6
2.5
Marokkanen
Turken
laag
hoog
17
Nederlanders
Zoals blijkt uit figuur 1.4 is Culturele Afwijzing het sterkst aan autochtone zijde en
minder sterk aan allochtone zijde. Onder autochtone jongeren zijn het vooral de
jongeren met een laag opleidingsniveau die het meest afwijzend staan tegenover de
islam. Omgekeerd blijkt een hogere opleiding bij te dragen tot meer acceptatie van
de islam. De sleutelrol van opleiding is in overeenstemming met bestaande
bevindingen in nationaal en internationaal onderzoek naar etnische stereotypen en
vooroordelen.5
Figuur 1.5: Onverenigbaarheid familiewaarden in functie
van opleiding
3.5
3.42
3.4
3.32
3.3
3.26
Gemiddelde
3.2
3.14
3.1
3
2.95
2.9
2.86
2.8
2.7
2.6
2.5
Marokkanen
Turken
laag
Nederlanders
hoog
De ervaring van cultuurconflict is wederzijds en spitst zich toe op Familiewaarden.6
Steen des aanstoots zijn vooral permissieve of autoritaire opvoedingspatronen en
rechten van vrouwen. Allochtone jongeren ervaren niet minder conflict met Europese
waarden dan autochtone jongeren met de islam. Figuur 1.5 laat zien dat het aan
beide zijden opnieuw de laag opgeleiden zijn die het meeste conflict ervaren.
Opvallend is het hiernaast ook dat Marokkaanse vrouwen het minst conflict ervaren
met familiewaarden in Europa.
5
Hagendoorn, L & Nekuee, S. (1999). Education and racism. Aldershot: Ashgate.
Sniderman, P., Hagendoorn, L. & Prior, M. (2000). Notes toward a theory of liberal intolerance. Utrecht University: Ercomer.
(rough draft)
6
18
Figuur 1.6: Politieke dreiging in functie van opleiding
3.5
3.18
3
3.18
2.95
3.04
3.01
2.64
Gemiddelde
2.5
2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
laag
Nederlanders
hoog
De ervaring van Politieke Dreiging is eveneens wederzijds. Allochtone jongeren
ervaren niet minder dreiging vanuit Europa dan autochtonen vanuit de islam. Zo
worden autochtone associaties tussen islam en geweld gespiegeld door allochtone
reminiscenties aan westers kolonialisme en imperialisme. Figuur 1.6 laat zien dat het
onder autochtone jongeren vooral de laag opgeleidenn zijn die zich het meest
bedreigd voelen door de islam.
19
1.2 Samenvatting wederzijdse beeldvorming
In dit hoofdstuk werd de wederzijdse beeldvorming van allochtone en autochtone
jongeren over respectievelijk West-Europa en de islam in kaart gebracht.
De wederzijdse beeldvorming islam – Europa is gestructureerd rond drie dimensies:
Naast een eerste dimensie Culturele Afwijzing onderscheiden jongeren afzonderlijke
dimensies Familiewaarden en Politieke Dreiging.
Bijna één op twee autochtone jongeren staat afwijzend tegenover de islam,
tegenover goed één op vier allochtone jongeren die afwijzend staat tegenover de
Europese cultuur. De afwijzing is dus het sterkst aan autochtone zijde, en situeert
zich vooral bij autochtone jongeren met een laag opleidingsniveau.
Wat betreft Familiewaarden ervaren om en nabij de 40% van zowel allochtone als
autochtone jongeren islamitische en Europese waarden als moeilijk verenigbaar. Het
gaat hier vooral om de permissieve dan wel autoritaire opvoeding van kinderen en
de rechten van vrouwen. De ervaring van cultuurconflict is het sterkst bij autochtone
en allochtone jongeren met een laag opleidingsniveau.
Tenslotte meent ongeveer één op vier autochtone en Turkse jongeren en één op
drie Marokkaanse jongeren dat de islam en Europa elkaar politiek bedreigen.
Centraal staan wederzijdse associaties van de islam en het westen met een
geschiedenis van oorlog en geweld. Onder autochtone jongeren zijn het opnieuw de
laag opgeleiden die zich het meest bedreigd voelen door de islam.
Het conflict in islamitische en Europese cultuur spitst zich vooral toe op het terrein
van familiewaarden. Hier wordt aan beide zijden -bij allochtone én autochtone
jongeren- de grootste consensus gevonden. In het licht van de sleutelrol van
onderwijs als hefboom voor wederzijdse acceptatie, betekent dit dat er waarschijnlijk
vooral op dit punt van familiewaarden, ook bij heel wat hoger opgeleide jongeren,
ervaringen van cultuurconflict blijven bestaan.
20
Hoofdstuk 2.
Persoonlijke beleving van de islam
Tegen de achtergrond van dit spanningsveld rondom islamitische versus Europese
cultuur en waarden, geven we in wat volgt een schetsmatig beeld van de
betekenissen van de islam ‘van binnenuit’. We hebben het hier over de subjectieve
beleving en betekenisgeving van de islam door allochtone jongeren die zichzelf
moslims noemen. Dit betekent dat we het nadrukkelijk hebben over de ‘Euro-islam’,
of meer in het bijzonder over de Nederlandse islam: ‘de islam in de polders’. De
jongere generatie is immers merendeels opgegroeid in Nederland, waar de ‘islam
van de vaders’ haar aloude vanzelfsprekendheid heeft verloren. In het licht van
geopolitieke spanningen in de herkomstlanden en op wereldschaal, wordt dus
specifiek de lokale betekenis van de islam voor Rotterdamse jongeren belicht.
Daarbij mogen we vooral niet uit het oog verliezen dat de islam slechts één aspect is
van de belevingswereld van Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam. In de
identiteiten en activiteiten van allochtone jongeren heeft de islam een
minderheidsaandeel. Zo brengen allochtone jongeren bijvoorbeeld meer tijd door in
sport- en ontspanningsclubs dan in moskeeverenigingen, en is het dagelijks gebed
zeker niet de belangrijkste dagelijkse bezigheid van de meeste moslim jongeren. In
deze analyse van de islam wordt dus uit de gehele betekeniswereld van jongeren
één betekenisaspect gelicht en onder de loep genomen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de persoonlijke betekenis en praktijk van
de godsdienst in het algemeen en van de islam in het bijzonder. Waar mogelijk dient
de geloofsbeleving van autochtone jongeren als referentiepunt. De centrale
vraagstelling luidt: In hoeverre is sprake van een trend naar individualisering van de
godsdientsbeleving bij allochtone jongeren? Volgen jongeren de regels van de islam,
of geven zij veeleer een persoonlijke invulling aan de betekenis van de islam? En
hoe verschillend is de godsdienstbeleving van moslim jongeren en autochtone
jongeren?
21
2.1
Typologie: individualisten en conformisten
De meting van de persoonlijke betekenis en praktijk van de islam maakt ruwweg een
onderscheid tussen drie typen van geloofsbeleving. De indeling in typen is
gebaseerd op zelf-categorisatie. In dit verband is aan allochtone en autochtone
jongeren gevraagd in welke van de volgende uitspraken zij zich het best herkennen:
- Type 1 ‘ik ben niet godsdienstig’
- Type 2 ‘ik beleef de godsdienst op mijn persoonlijke manier’ en/of ‘ik ben niet
volledig practiserend.’
- Type 3 ‘ik volg de regels van de godsdienst’
Wie type 1 kiest, ziet zichzelf als niet godsdienstig. Wie type 2 kiest, geeft aan de
godsdienst een selectieve en persoonlijke invulling, en stelt zich dus individualistisch
op. Wie type 3 kiest, practiseert de godsdienst conform de regels, en stelt zich
veeleer conformistisch op.
Het algemene onderscheid tussen individualisten en conformisten ligt in het
verlengde van de welbekende breuklijn tussen ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’ onder de
christenen. Bij allochtonen is de conformistische of ‘kerkelijke’ positie vooral
geassocieerd met een geritualiseerde traditionele islam of ‘islam van de vaders’,
terwijl de ‘rekkelijke’ positie vooral staat voor een embryonale ‘nieuwe islam’ van
moslim jongeren.7 Deze trendmatige voorstelling van zaken is uiteraard een
verregaande vereenvoudiging, voor zover rekkelijke posities ook vooraf kunnen gaan
aan de migratie, en voor zover de toeëigening van een gecontesteerde islam door
moslim jongeren ook kan verlopen via hyper-conformisme – tot en met de
(her)uitvinding van tradities in het islamisme (zie hoofdstuk 4).
Figuur 2.1 geeft de antwoordverdelingen voor Marokkanen, Turken en autochtone
Nederlanders over de drie types van godsdienstbeleving.
-
7
Type 1. Van de autochtone jongeren zegt 55% niet godsdienstig te zijn,
tegenover 1% van de Turken en 0% Marokkanen.
Type 2. 40% autochtonen is individualist, tegenover 73% van de Turken en 56%
van de Marokkanen.
Type 3. Slechts 5% autochtonen is conformist, tegenover 26% van de Turken en
44% van de Marokkanen.
Sunier, T. (1997). Islam in beweging. Amsterdam: Het Spinhuis.
22
Figuur 2.1: Typologie religie
100%
5
90%
80%
25.8
43.8
40.3
Percentages
70%
60%
50%
40%
30%
72.8
56.2
54.7
20%
10%
0%
Marokkanen
niet godsdienstig
Turken
individualisten
Nederlanders
conformisten
Samenvatting typologie religie. Deze typologie laat een drietal voorlopige
conclusies toe. Ten eerste hecht toch nog een kleine helft van de autochtone
jongeren enig persoonlijk belang aan de godsdienst. Aan allochtone zijde zijn dat
ongeveer alle jongeren. Er is dus een grote discrepantie tussen autochtone en
allochtone jongeren in de mate van religiositeit. Anderzijds is het niet zo, zoals vaak
wordt beweerd, dat religie helemaal niet meer zou spelen voor autochtone jongeren,
en alleen maar een issue is voor allochtone jongeren. Ten tweede geeft een
meerderheid van ‘godsdienstige’ jongeren een persoonlijke invulling aan zijn geloof.
Ruim één op twee Marokkanen en bijna drie op vier Turken stellen zich
individualistisch op ten aanzien van de islam. Daartegenover staat een minderheid
van jongeren die zeggen de regels van de godsdienst te volgen. Niet meer dan één
op twintig autochtonen, één op vier Turken, en krap één op twee Marokkanen stelt
zich conformistisch op. Het overwicht van de individualistische positie over de hele
lijn wijst mogelijk op een trend naar individualisering, gepaard aan een zekere
liberalisering van de islam onder allochtone jongeren8. Ten derde leert een
vergelijking van autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam dat,
indien sprake is van een trend naar individualisering van de godsdienstbeleving,
deze trend het verst doorgedreven lijkt te zijn bij autochtone jongeren. Bij
Marokkaanse jongeren is deze mogelijke trend het minst zichtbaar. Turkse jongeren
nemen hier een middenpositie in tussen autochtonen en Marokkanen.
2.2
Persoonlijke betekenis en praktijk
Waar situeren de individualisten en de conformisten onder allochtone jongeren zich
ten aanzien van de betekenis en de praktijk van de islam?
8
Zie Thijl Sunier (1995). Islam in beweging. Turkse jongeren en islamitsiche organisaties. Amsterdam: Het Spinhuis.
23
Meting religiositeit. Als indicatoren van godsdienstbeleving of religiositeit zijn aan
allochtone jongeren de volgende vragen voorgelegd:
- ‘Heeft de islam voor u persoonlijk een grote betekenis, weinig betekenis, of geen
betekenis? (en indien geen betekenis) ‘Denkt u dat de islam in de toekomst voor
u meer betekenis zal krijgen of niet?’ Op deze basis is de variabele Persoonlijke
Betekenis samengesteld met scores van 1 (geen betekenis) tot en met 4 (een
grote betekenis).
- ‘Heeft u tijdens de laatste Ramadan alle dagen gevast, sommige dagen, of
helemaal niet?’ De variabele Ramadan is gescoord van 1 (niet gevast) tot 3 (alle
dagen).
- ‘Hoe vaak doet u het dagelijks gebed?’ De variabele Dagelijks Gebed is gescoord
van 1 (nooit) over 2 (alleen op feestdagen), 3 (alleen op vrijdagen) en 4
(dagelijks) tot en met 5 (vijf keren of meer per dag).
- ‘Hoe vaak bezoekt u de moskee?’ De variabele Moskeebezoek is gescoord van 1
(nooit) over 2 (alleen op feestdagen), 3 (maandelijks), 4 (wekelijks) tot en met 5
(meermaals per week).
Bij autochtone jongeren is naast de variabele Persoonlijke Betekenis ook nog de
variabele Kerkgang gemeten.
- ‘Hoe vaak gaat u naar de kerk of naar diensten?’ De variabele Kerkgang is
gescoord van 1 (nooit), via 2 (alleen op feestdagen) en 3 (één of twee keer per
maand) tot en met 4 (wekelijks of meer).
Factoroplossing. SCA met de indicatoren van religiositeit in de Turkse en de
Marokkaanse groep levert een goede twee-factoren oplossing op (verklaarde
varianties 75.9% voor Turken en 72.7% voor Marokkanen). Zoals verwacht zijn
indicatoren van religiositeit verdeeld over twee onderscheiden dimensies.
Een eerste dimensie Betekenis van de islam is in de eerste plaats gebaseerd op de
variabele Persoonlijke Betekenis. Daarnaast laadt ook de variabele Ramadan op de
betekenisdimensie. Zowel individualisten als conformisten scoren gemiddeld hoog
op deze dimensie, hoewel de conformisten toch nog wat hoger scoren dan de
individualisten (F(2,292)=32.80; p<.0001 voor Turken en F(1,242)=18.73;
p<.0001voor Marokkanen).
Een tweede dimensie Praktijk van de islam omvat de variabelen Dagelijks Gebed en
Moskeebezoek. Op deze dimensie scoren vooral de conformisten. Deze dimensie
discrimineert dan ook het scherpst tussen individualisten en conformisten
(F(2,292=40.01; p<.0001 voor Turken en F(1,242=110.58; p<.0001 voor
Marokkanen).
Opvallend is dat deelname aan de Ramadan minder samenhangt met het volgen
van religieuze voorschriften en meer met de persoonlijke betekenis van de islam.
Het is de enige religieuze praktijk waartoe niet alleen practiserende moslims zich
aangetrokken voelen. Waarschijnlijk fungeert de Ramadan in de Nederlandse
context vooral als een bindend sociaal moment. Zo vinden conformisten en
individualisten elkaar in de gedeelde persoonlijke én sociale betekenis van de islam.
Betrouwbaarheid. De schalen voor Betekenis en Praktijk van de islam bestaan
allebei uit twee indicatoren en vertonen een goede interne consistentie in beide
allochtone groepen (Betekenis: .62 voor Turken en .59 voor Marokkanen; Praktijk:
.67 voor Turken en .66 voor Marokkanen)
24
Antwoordverdeling. Figuren 2.2 en 2.3 laten de antwoordverdelingen zien van
Turkse en Marokkaanse jongeren op de Betekenis en Praktijk dimensies.
Op de eerste dimensie Betekenis hecht de overgrote meerderheid van Turkse en
Marokkaanse jongeren (resp. 87% en 94%) een grote betekenis aan de islam.
Figuur 2.2: Persoonlijke betekenis Islam
Turken
10.8
Marokkanen
87
5.1
0%
94.2
20%
40%
geen
60%
gering
redelijk
80%
100%
groot
Op de tweede dimensie Praktijk zijn allochtone jongeren echter veel meer verdeeld.
Aan de ene kant zegt 9% van de Turken en 24% van de Marokkanen nagenoeg
volledig de regels te volgen; 27% van de Turken en 17% van de Marokkanen doet
dat naar eigen zeggen grotendeels. Aan de andere kant zegt 50% van de Turken
(28% niet, 22% gering) en 40% van de Marokkanen (22% niet, 18% gering) slechts
in geringe mate of in het geheel niet te practiseren. De rest zit daartussenin en zegt
in redelijke mate te practiseren (14% Turken en 19% Marokkanen).
Samenvattend hecht een grote meerderheid van allochtone jongeren een grote tot
zeer grote persoonlijke betekenis aan de islam. In de vergelijkingsgroep van
autochtone jongeren in Rotterdam hecht nog 15.6% een grote tot zeer grote
betekenis aan het geloof. Maar op het punt van de praktijk bestaat grote
verdeeldheid met een duidelijk overwicht van jongeren die niet of in beperkte mate
practiseren. Ongeveer één op twee allochtone jongeren zegt niet of erg beperkt te
practiseren. Daartegenover staan één op tien Turkse jongeren en één op vier
Marokkaanse jongeren die zeggen volledig practiserend te zijn. Dit houdt in dat zij
zeggen dagelijks te bidden en regelmatig de moskee te bezoeken. In de
vergelijkingsgroep van autochtone jongeren in Rotterdam zegt slechts 3.8%
wekelijks naar de kerk te gaan.
25
Figuur 2.3 Mate van praktizering Islam
Turken
27.7
Marokkanen
22.3
22.2
0%
18.2
20%
13.8
18.6
40%
geen
gering
27.1
17.4
60%
redelijk
9.1
groot
23.6
80%
100%
zeer groot
Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen in Betekenis en
Praktijk van de islam? Er zijn significante effecten van etnische herkomst op
Betekenis (F(1,847) = 19.58; p<.0001) en Praktijk (F(1,847) = 11.55; p<.001).
Marokkaanse jongeren zijn significant meer godsdienstig en ook meer practiserend
dan Turkse jongeren.
Figuur 2.4 toont het gemiddelde belang van Betekenis voor laag en hoger opgeleide
Turken en Marokkanen.
Figuur 2.4: Persoonlijke betekenis Islam in functie van
opleiding
4
3.96
3.9
3.9
gemiddelde
3.82
3.8
3.7
3.64
3.6
3.5
3.4
Marokkanen
Turken
opleiding laag opleiding hoog
Uit multivariate analyses komt dus een aanzienlijk verschil naar voor tussen Turkse
en Marokkaanse jongeren. Gemiddeld genomen zijn Marokkaanse jongeren over de
26
hele lijn meer godsdienstig dan Turkse jongeren. Dit verschil geldt zowel voor de
persoonlijke Betekenis als voor de Praktijk van de islam. Deze bevinding gaat in
tegen het stereotype beeld van de rabiaat islamitische Turken, dat vooral bepaald
wordt door een ‘harde kern’ van politiek overtuigde en openlijke islamisten onder
Turkse allochtonen. Het globale beeld is echter veel meer gedifferentieerd.
Waarschijnlijk juist omwille van de uitgesproken politisering van de islam in Turkije,
zijn Turkse jongeren meer dan Marokkanen verdeeld tussen seculiere en religieuze
standpunten. In het Marokkaanse politieke landschap is er van een breuklijn rond de
islam nagenoeg geen sprake, en begint de discussie bij de invulling van de islam,
zoals de erkenning van de Marokkaanse koning als religieuze autoriteit.
Is er sprake van sociale diversiteit in de godsdienstbeleving? Er is een significant
interactie-effect van etnische herkomst en opleiding op Betekenis (F(1,847) = 7.29;
p<.01). Marokkaanse jongeren met een hoger opleidingsniveau hechten wat meer
persoonlijke betekenis aan de islam dan lager opgeleiden; Turkse jongeren met een
hogere opleiding daarentegen juist minder dan lager opgeleide Turken (zie figuur
2.4). Tenslotte zijn er op de praktijkdimensie significante effecten van sekse
(F(1,847) = 40.74; p<.0001) en leeftijd (F(1, 847) = 7.29; p<.01). Allochtone vrouwen
practiseren minder dan mannen, en jongeren onder 25 jaar ook wat minder dan
ouderen. Figuur 2.5 toont de gemiddelde mate van Praktijk voor Turkse en
Marokkaanse jonge mannen en vrouwen.
Figuur 2.5: Religie in praktijk in functie van sekse
3.5
3.14
2.9
3
2.53
Gemiddelde
2.5
2.05
2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
mannen
vrouwen
Samenvatting persoonlijke betekenis en praktijk. Uit multivariate analyses komt
een aanzienlijk etnisch verschil naar voor tussen Turkse en Marokkaanse jongeren.
Gemiddeld genomen zijn Marokkaanse jongeren over de hele lijn meer godsdienstig
dan Turkse jongeren. Dit verschil geldt zowel voor de Persoonlijke betekenis als voor
de Praktijk van de islam. Naast etnische verschillen laten multivariate analyses ook
sociale verschillen in de godsdienstbeleving van allochtone jongeren zien. Het meest
in het oog springende verschil is het sekseverschil in religieuze praktijk. Allochtone
mannen doen meer aan het dagelijks gebed en bezoeken veel vaker de moskee dan
27
vrouwen. Op het punt van de persoonlijke betekenis van de islam zijn er echter geen
significante sekseverschillen. Allochtone vrouwen hechten dus niet minder
persoonlijk belang aan de islam, maar stellen zich wel meer individualistisch (of
minder conformistisch) op dan mannen.
2.3 Samenvatting persoonlijke beleving van de islam
In dit hoofdstuk stond de persoonlijke beleving van de islam centraal. Onderscheid
werd gemaakt tussen verschillende types godsdienstigen. Tevens werd ingegaan op
de persoonlijke betekenis van de islam voor jongeren en de mate van praktizering.
De persoonlijke beleving van de godsdienst door jongeren is gedifferentieerd naar
drie typen: een eerste type van jongeren is niet godsdienstig; een tweede type van
zogenaamde individualisten geeft aan de godsdienst een persoonlijke invulling; en
een derde type van zogenaamde conformisten gedraagt zich naar de regels van de
godsdienst. Een kleine helft van de autochtone jongeren en bijna alle allochtone
jongeren noemt zichzelf godsdienstig. Daarbinnen kiest echter een meerderheid
voor een persoonlijke invulling van de godsdienst. Concreet nemen ruim één op
twee Marokkaanse jongeren en bijna drie op vier Turkse jongeren een
individualistische houding aan ten aanzien van de islam. Daartegenover staat dan
krap één op twee Marokkanen en een kwart van de Turken met een conformistische
houding. Zowel individualisten als conformisten hechten een grote persoonlijke
betekenis aan de islam, en nemen ook in groten getale deel aan de Ramadan.
Conformisten onderscheiden zich echter vooral van individualisten door hun
regelmatig moskeebezoek en dagelijks gebed. Het overwicht van individualisten lijkt
te wijzen op een algemene trend naar individualisering en liberalisering in de
godsdienstbeleving van Rotterdamse jongeren. Deze trend lijkt het meest
uitgesproken bij autochtone jongeren, gevolgd door Turken, en vervolgens
Marokkanen.
Opvallend is ook het etnisch verschil tussen Turkse en Marokkaanse jongeren. Zo
blijken Marokkaanse jongeren gemiddeld meer persoonlijke betekenis te hechten
aan de islam en ook meer te practiseren dan Turkse jongeren. Dit ligt vooral aan de
grotere verdeeldheid van Turken tussen seculiere en religieuze opvattingen.
Tenslotte is er een aanzienlijk sekseverschil in praktijk van de islam: allochtone
vrouwen practiseren minder dan mannen. Vrouwen nemen met andere woorden een
meer individualistische houding aan ten aanzien van de islam; mannen een meer
conformistische houding.
28
Hoofdstuk 3.
Etnische betekenis van de islam
Naast een grote betekenis in de persoonlijke sfeer heeft de islam in de Nederlandse
context ook een etnische betekenis. Op etnisch niveau gaat het om de betekenis van
de moslim identiteit voor allochtone jongeren. Het belang van de moslim identiteit
voor jongeren heeft alles te maken met hun minderheidspositie in Nederland. Zo
staat de moslim identiteit in de eerste plaats voor een claim op (gelijk)waardigheid
en erkenning als reactie op de beperkte kansen en rechten die samenhangen met
de minderheidspositie van Turkse en Marokkaanse jongeren in de Nederlandse
samenleving.9 In de tweede plaats biedt de moslim identiteit – in haar Europese of
Nederlandse varianten – een mogelijke uitweg uit het dilemma van Turkse en
Marokkaanse minderheidsculturen tussen interculturele openheid en bevestiging van
cultuurverschil.
Cultuurverschil tussen Turkse, Marokkaanse en autochtoon Nederlandse leefwijzen
en waarden is geen onveranderlijk en vast gegeven. Het verschil is voorwerp van
sociale constructie en onderhandeling in interculturele interacties tussen
minderheids- en meerderheidsgroepen in Nederland. Zo wordt cultuurverschil
tegelijk van buitenaf toegeschreven en dus in zekere zin opgelegd vanuit autochtoon
Nederland, als ook van binnenuit ervaren en toegeëigend door allochtonen.
Bovendien heeft het Nederlandse minderhedenbeleid cultuurverschillen tot op
zekere hoogte ook geïnstitutionaliseerd door een officiële politiek van erkenning ten
aanzien van minderheidsculturen en –identiteiten. Dit belet niet dat interculturele
openheid alleen al om pragmatische redenen een must is voor alle allochtonen die
vooruit willen komen in Nederland. De relatie tussen allochtone minderheidsculturen
en de dominante Nederlandse cultuur is immers per definitie ongelijk. Want alleen
het verwerven van de geletterde Nederlandse taal en cultuur geeft toegang tot
volwaardige participatie in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in politieke instituties
en in publieke debatten in Nederland.
Turkse en Marokkaanse jongeren groeien op in de Nederlandse multiculturele
samenleving, en worden vanuit hun minderheidspositie in die samenleving
geconfronteerd met de ervaring van ‘verschil in ongelijkheid’. Dit roept de vraag op
hoe jongeren in hun identiteitsvorming keuzen maken tussen meerdere mogelijke
identiteiten en combinaties van identiteiten. De formele Turkse of Marokkaanse
nationaliteit van het merendeel van deze jongeren sluit immers geenszins andere of
meervoudige identificaties uit. Zo is de moslim identiteit één mogelijke identiteit,
naast andere identiteiten in de etnische of nationale sfeer, die voor allochtone
jongeren aantrekkelijk kan zijn. Merk op dat andere dan nationale of etnische
identiteiten, zoals identificaties met muziekstijlen of voetbalteams, hier buiten
beschouwing zijn gelaten. Dergelijke identificaties vallen buiten het bestek van het
Rotterdam Survey. Daarmee is echter niet gezegd dat zij voor jongeren niet relevant
zouden zijn. De vraagstelling in dit hoofdstuk is dus de volgende: In hoeverre
houden Turkse en Marokkaanse jongeren in Nederland vast aan de Turkse of
9
Veenman, J. (1997). Keren de Kansen? Assen: Van Gorcum.
29
Marokkaanse nationale identiteit? Hoe aantrekkelijk is voor hen de Nederlandse
nationale identiteit? Welke andere lokale of supra-nationale identiteiten spreken
jongeren aan? En last but not least, wat is het aandeel van ‘moslim zijn’ in de
identiteiten en activiteiten van allochtone jongeren?
In wat volgt wordt eerst een breed panorama van de meervoudige identificaties van
allochtone en autochtone jongeren geschetst. De identiteitsbeleving wordt nog
verder uitgewerkt in deel 2 van dit rapport. Vervolgens wordt verder ingegaan op het
aandeel van de moslim identiteit in de identiteitsbeleving van Turkse en
Marokkaanse jongeren. In het bijzonder wordt de moslim identiteit afgezet tegen
etnisch-nationale oriëntaties op Turkije of Marokko enerzijds en nationale oriëntaties
op Nederland anderzijds. De relatieve aantrekkelijkheid van de moslim identiteit voor
allochtone jongeren wordt op twee manieren gemeten. Ten eerste wordt de mate
van identificatie van jongeren als moslim en als Turk of Marokkaan gemeten aan hun
subjectieve betrokkenheid op religieuze en etnisch-nationale identiteiten. Ten
tweede biedt de informele participatie van jongeren in religieuze, etnische en
Nederlandse organisaties een meer geobjectiveerde maat van religieuze activiteiten
van jongeren.
30
3.1
Identiteit
Zoals gezegd, moet de moslim identiteit worden gesitueerd tegen de achtergrond
van een breder identiteitsaanbod in de Nederlandse multiculturele samenleving. Om
de keuze voor een moslim identiteit beter te kunnen situeren, wordt hieronder een
eerste beeld gegeven van de identiteiten in de etnische en nationale sfeer die het bij
jongeren wel of niet goed doen.
Meting zelfcategorisatie. Om meervoudige subjectieve identificaties in de drie
onderzoeksgroepen in kaart te brengen, heeft het Rotterdam Survey aan jongeren
gevraagd om zichzelf in te delen bij één of meer groepen. Concreet biedt de
Zelfcategorisatie-vraag een lijst aan met nationale, supra-nationale en sub-nationale
identiteiten (Nederlander, Rotterdammer, Hollander, Europeaan, Turk, Marokkaan,
Berber, Koerd, anders). De vraag luidt dan: ‘Tot welke groep rekent u zichzelf in de
eerste plaats?’ “En in de tweede plaats?’
Antwoordverdeling. Figuren 3.1, 3.2 en 3.3 laten de zelfcategorisaties zien van
Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren in Rotterdam.
Van de autochtone jongeren noemt 78% zich Nederlander (41% eerste en 36%
tweede keuze), 71% Rotterdammer (41% eerste en 30% tweede keuze), 25%
Hollander (6% eerste en 19% tweede keuze) en 15% Europeaan (5% eerste en 10%
tweede keuze).
Figuur 3.1: Zelfcategorisaties Nederlanders
90
80
70
60
36.3
29.6
50
40
30
41.2
20
41.2
18.6
10.3
10
5.9
5.2
5.5
Europeaan
anders
0
Hollander
Rotterdammer
Nederlander
eerste keuze
tweede keuze
Van de Turkse jongeren ziet 93% zichzelf als Turk (79% eerste en 14% tweede
keuze), 46% noemt zich Rotterdammer (8% eerste en 38% tweede keuze), 32%
Nederlander (3% eerste en 28% tweede keuze), 12% Europeaan (2% eerste en 10%
tweede keuze) en 6% Koerd.
31
Figuur 3.2: Zelfcategorisatie Turken
100
90
13.6
80
70
60
50
79.4
40
30
37.9
20
28.2
10
10.3
8
3.3
Rotterdammer
Nederlander
0
Koerd
Turk
eerste keuze
Europeaan
anders
tweede keuze
Van de Marokkaanse jongeren tenslotte noemt 84% zich Marokkaan (59% eerste en
25% tweede keuze), 36% Berber (20% eerste en 16% tweede keuze), 33%
Rotterdammer (9% eerste en 24% tweede keuze), 32% Nederlander (7% eerste en
26% tweede keuze) en 2% Europeaan.
Figuur 3.3: Zelfcategorisatie Marokkanen
90
80
25.4
70
60
50
40
30
15.7
59
24.3
20
10
25.8
20
9
6.6
Rotterdammer
Nederlander
eerste keuze
tweede keuze
0
Berber
Marokkaan
Europeaan
anders
Samenvattend laten de zelfcategorisaties een drietal voorlopige conclusies toe. Ten
eerste is duidelijk dat voor autochtone en allochtone jongeren de nationale
identificaties met resp. Nederland, Turkije of Marokko de boventoon voeren. Ten
tweede doet de Rotterdamse identiteit het opvallend goed bij zowel autochtone als
allochtone jongeren. Drie op vier autochtonen, één op twee Turken en één op drie
Marokkanen zien zichzelf als Rotterdammers. Een derde conclusie is dan ook dat de
32
Nederlandse identiteit relatief weinig aantrekkelijk is voor allochtone jongeren. Niet
meer dan één op drie Turkse en Marokkaanse jongeren noemt zichzelf – onder meer
– Nederlander. Twee op drie maken van de Nederlandse identiteit geen melding.
Kort gezegd doet de Rotterdamse identiteit het bij allochtone jongeren opvallend
goed, terwijl de Nederlandse nationale identiteit het niet zo goed doet.
Meting identificatie. De geringe aantrekkelijkheid van de Nederlandse nationale
identiteit op de multiculturele markt van identiteiten, krijgt verder steun vanuit de
antwoordkeuzen van Turkse en Marokkaanse jongeren op de standaard identificatievraag zoals die ook in Franse, Belgische en Duitse minderheden surveys gebruikelijk
is. Het gaat om een verplichte-keuzevraag (forced choice) waarin nationale
identificaties met herkomst- en gastland tegen elkaar worden afgezet. In het
Rotterdam Survey is aan Turkse en Marokkaanse jongeren gevraagd ‘Voelt u zich in
uw binnenste meer Turk [Marokkaan] of meer Nederlander?’ De variabele
Identificatie is gescoord van 1 (helemaal Turk [Marokkaan]) via 2 (vooral), 3 (zowel
Turk [Marokkaan] als Nederlander), 4 (vooral) en 5 (helemaal Nederlander). Merk op
dat maar heel weinig jongeren (3,5% Turken, 3% Marokkanen) de uitwegen ‘geen
van beide’ of ‘weet niet / geen antwoord’ hebben benut. Blijkbaar komt de verplichte
keuze overeen met een dilemma waar allochtone jongeren wel vaker voor zijn
gesteld, en waarop zij hun antwoord klaar hebben.
Antwoordverdeling. Figuur 3.4 laat de antwoordverdeling zien van Turkse en
Marokkaanse jongeren op de Identificatie-variabele. Slechts 1% van de Turkse en
2% van de Marokkaanse jongeren zegt zich vooral Nederlands te voelen; 16% van
de Turkse en 22% van de Marokkaanse jongeren voelt zich zowel Nederlands als
Turks of Marokkaans; 30% van de Turkse en 31% van de Marokkaanse jongeren
voelt zich vooral Turks of Marokkaans; en maar liefst 53% van de Turkse en 46%
van de Marokkaanse jongeren voelt zich helemaal Turks of Marokkaans.
Figuur 3.4: Nationale identificatie
60
52.5
50
45.6
40
30.6
30
29.8
21.6
20
16.3
10
0
0.3
2.2
1.1
0
Helemaal
Nederlands
Vooral Nederlands
zowel M/T als
Nederlands
Marokkanen
Turken
33
Vooral M/T
Helemaal M/T
Samengevat voelt ongeveer één op twee Turkse of Marokkaanse jongeren zich
honderd procent Turks of Marokkaans, en dus helemaal niet Nederlands. Bijna één
op drie voelt zich een klein beetje Nederlands. Nog eens één op vijf voelt zich
ongeveer evenveel Nederlands als Turks of Marokkaans..
Figuur 3.5: Nationale identificatie in functie van
migratiegeneratie
4.6
4.51
4.5
4.4
4.33
Gemiddelde
4.3
4.2
4.15
4.1
4.01
4
3.9
3.8
3.7
Marokkanen
Turken
Eerste generatie
Tweede generatie
Multivariate analyse. Er is geen significant effect van etnische herkomst op
identificatie. Wel is er sprake van sociale diversiteit. Er is een significant effect van
migratiegeneratie op etnische identificatie (F(1,537) = 15.91; p <.0001). Tweedegeneratie jongeren identificeren zich significant minder met de Turkse/Marokkaanse
nationaliteit dan eerste-generatie jongeren. Hiernaast is er een randsignificant
interactie-effect van migratiegeneratie en sekse (F(1,537) = 5.53; p< 0.05). Het
generatieverschil is het meest uitgesproken bij allochtone vrouwen en wat minder bij
mannen. Figuur 3.5 geeft de verschillen in gemiddelde scores weer tussen de eerste
en tweede generatie Marokkaanse en Turkse jongeren.
Samenvatting identiteit. De zelfcategorisaties laten een drietal voorlopige
conclusies toe. Ten eerste is duidelijk dat voor autochtone en allochtone jongeren de
nationale identificaties met Nederland, resp. met Turkije of Marokko de boventoon
voeren. Ten tweede doet de Rotterdamse identiteit het opvallend goed bij zowel
autochtone als allochtone jongeren. Daarmee is de Rotterdamse identiteit meteen
ook de meest multiculturele in het rijtje. De lokale identificatie met Rotterdam doet
het immers ongeveer even goed als de nationale Nederlandse identiteit, en bij
Turkse jongeren zelfs een stuk beter. Een derde conclusie is dan ook dat de
Nederlandse identiteit relatief weinig aantrekkelijk is voor allochtone jongeren. Niet
meer dan één op drie Turkse en Marokkaanse jongeren noemt zichzelf – onder meer
– Nederlander. Twee op drie maken van de Nederlandse identiteit geen melding. De
geringe aantrekkelijkheid van de Nederlandse nationale identiteit op de multiculturele
34
markt van identiteiten krijgt verder steun vanuit de antwoordkeuzen van Turkse en
Marokkaanse jongeren op de standaard identificatie-vraag. Het overwicht van de
etnische identificatie met Turkije of Marokko is mede bepalend voor het aandeel van
de moslim identiteit. De moslim identiteit biedt immers een mogelijke uitweg uit de
verplichte keuze tussen nationale identificaties met herkomst- en gastland.
3.2
Subjectieve betrokkenheid
Meting betrokkenheid. In het Rotterdam Jongeren Survey is de subjectieve
betrokkenheid gemeten op een religieuze identiteit als moslim enerzijds, en op een
(etnisch-)nationale identiteit als Turk, Marokkaan of Nederlander anderzijds. De
meting is gerandomiseerd, zodat de helft van de allochtone jongeren per toeval de
moslim identiteit aangeboden kreeg (de religieuze conditie) en de andere helft per
toeval de Turkse of Marokkaanse identiteit (de nationale conditie). De nationale
conditie is bovendien gespiegeld bij autochtone jongeren, bij wie de betrokkenheid
op de Nederlandse identiteit is gemeten.
Factoroplossing. SCA met vijf indicatoren van zowel nationale als religieuze
betrokkenheid levert voor beide condities één factor op: nationale betrokkenheid en
religieuze betrokkenheid (nationale betrokkenheid: 42.6% verklaarde variantie voor
autochtonen; 43.9% voor Turken; 40.7% voor Marokkanen en religieuze
betrokkenheid: 55.4% voor Marokkanen en 51.6% voor Turken).
De dimensie Betrokkenheid (zowel nationaal als religieus) omvat de volgende vijf
indicatoren:
- ‘Moslim [Turk, Marokkaan, Nederlander] zijn is een belangrijk deel van mijzelf.’
- ‘Dat ik moslim [Turk, Marokkaan, Nederlander] ben is iets waar ik vaak aan
denk.’
- ‘Ik zie mezelf als een echte moslim [Turk, Marokkaan, Nederlander].’
- ‘Ik lijk in veel opzichten op andere moslims [Turken, Marokkanen, Nederlanders].’
- ‘Als iemand iets slechts zegt over moslims [Turken, Marokkanen, Nederlanders]
dan is het net alsof ze ook iets slechts over mij zeggen.’
In sociaal-psychologische termen10 meten de eerste twee indicatoren de cognitieve
saliëntie van religieuze of (etnisch-)nationale identiteiten; de derde en vierde
indicator meten de mate van prototypicaliteit; en de laatste indicator meet een
affectief aspect van betrokkenheid. Met andere woorden, wie zich affectief sterk
betrokken voelt op de moslim identiteit, ziet zichzelf doorgaans als een typische
moslim, en denkt ook vaker aan het feit moslim te zijn. Hetzelfde patroon geldt voor
(etnisch-)nationale betrokkenheid.
Betrouwbaarheid. Zowel de nationale als de religieuze variant van de schaal voor
subjectieve Betrokkenheid vertonen een hoge interne consistentie in de drie
onderzoeksgroepen. De consistentie van de religieuze variant is het hoogst.
10
Verkuyten, M. (2000). Etnische identiteit. Amsterdam: het Spinhuis.
35
(nationale betrokkenheid: .66 voor autochtonen, .69 voor Turken en Marokkanen;
religieuze betrokkenheid: .76 voor Turken en .81 voor Marokkanen).
Antwoordverdeling. Figuur 3.6 toont de subjectieve betrokkenheid op Nederlandse,
Turkse en Marokkaanse (etnisch-)nationale identiteiten voor resp. autochtone,
Turkse en Marokkaanse jongeren. Van de autochtone jongeren is 26% sterk (24%)
tot zeer sterk (2%) betrokken op de Nederlandse identiteit; 47% neemt een
middenpositie in; en 27% is weinig betrokken. Van de Turkse jongeren is 54% sterk
(44%) tot zeer sterk (10%) betrokken op de Turkse identiteit; 37% neemt een
middenpositie in; en 9% is weinig betrokken. Van de Marokkaanse jongeren ten
slotte is 59% sterk (51%) tot zeer sterk (8%) betrokken op de Marokkaanse identiteit;
37% neemt een middenpositie in; en 4% is weinig betrokken.
Figuur 3.6: Nationale betrokkenheid
Nederlanders
26.2
Turken
Marokkanen
47
8.2
4.1
0%
24
36.5
43.9
36.7
20%
zeer laag
10.5
50.7
40%
laag
60%
ertussenin
hoog
8.5
80%
100%
zeer hoog
Samenvattend toont ruim één op twee Turkse of Marokkaanse jongeren een hoge
nationale betrokkenheid op de Turkse of Marokkaanse identiteit. Aan autochtone
zijde toont één op vier jongeren een hoge nationale betrokkenheid op de
Nederlandse identiteit. In vergelijking met autochtone jongeren, voelen allochtonen
zich dus meer aangesproken op hun Turk of Marokkaan zijn; zij voelen zich meer
een typische Turk of Marokkaan; en zij denken ook vaker aan het feit dat ze Turk of
Marokkaan zijn. De verhoogde etnisch-nationale betrokkenheid van allochtone
jongeren in vergelijking met autochtonen is wellicht mede te begrijpen vanuit hun
minderheidspositie in de Nederlandse samenleving.
Figuur 3.7 toont de subjectieve betrokkenheid van Turkse en Marokkaanse jongeren
op een gemeenschappelijke religieuze identiteit als moslims. Van de Turkse
jongeren voelt 63% zich sterk (49%) tot zeer sterk (14%) betrokken op de moslim
identiteit; 28% neemt een middenpositie in; en 9% voelt zich weinig betrokken. Van
de Marokkaanse jongeren voelt 68% zich sterk (48%) tot zeer sterk (20%) betrokken
op de moslim identiteit; 28% neemt een middenpositie in; en 4% voelt zich weinig
(2%) of niet (2%) betrokken.
36
Figuur 3.7: Religieuze betrokkenheid
Turken
8.5
28.1
Marokkanen
48.5
27.5
0%
10%
14.3
48.5
20%
30%
zeer laag
40%
laag
50%
19.8
60%
ertussenin
70%
hoog
80%
90%
100%
zeer hoog
Samengevat tonen twee op drie allochtone jongeren een hoge religieuze
betrokkenheid. Dat wil zeggen dat zij zich sterk aangesproken voelen op hun moslim
zijn; dat zij zichzelf als typische moslims zien, en dat zij vaak moeten denken aan
hun moslim zijn.
Is er een significant verschil tussen de nationale en religieuze condities in de meting
van subjectieve betrokkenheid? Alleen voor Marokkanen is de religieuze
betrokkenheid significant hoger dan de nationale betrokkenheid (F(1,253) = 4.28; p
<.01). Gemiddeld genomen voelen Marokkaanse jongeren zich dus aanzienlijk meer
moslim dan Marokkaan. Bij Turken is het verschil tussen nationale en religieuze
betrokkenheid niet significant.
Multivariate analyse. Zijn er etnische verschillen in de nationale en/of religieuze
betrokkenheid van Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren? Ten eerste is er
een significant effect van etnische herkomst op de mate van (etnisch-)nationale
betrokkenheid (F(2,546) = 31.18; p <.0001). Allochtone jongeren zijn aanzienlijk
meer betrokken op de Turkse of Marokkaanse identiteit dan autochtone jongeren op
de Nederlandse identiteit. Verder is er een significant effect van etnische origine op
de mate van religieuze betrokkenheid (F1, 294) = 7.59; p <.01). Marokkaanse
jongeren zijn wat meer betrokken op de moslim identiteit dan Turkse jongeren.
Is er ook sprake van sociale diversiteit in de nationale en/of religieuze betrokkenheid
van jongeren? In de etnisch-nationale conditie wordt een randsignificant effect van
migratiegeneratie gevonden bij allochtone jongeren (F(1,256) = 4.01; p <.05), samen
met een randsignificant interactie-effect van generatie en sekse (F(1,256) = 3.92; p
<.05). Tweede-generatie allochtonen zijn wat minder betrokken op de Turkse of
Marokkaanse identiteit dan de eerste generatie. Dit generatieverschil komt vooral op
rekening van allochtone vrouwen. Figuur 3.8 toont verschillen in gemiddelde etnisch37
nationale betrokkenheid voor eerste- en tweede-generatie Turkse en Marokkaanse
jongeren.
Figuur 3.8: Nationale betrokkenheid in functie van
migratiegeneratie
3.7
3.65
3.65
3.61
3.6
Gemiddelde
3.55
3.5
3.47
3.45
3.38
3.4
3.35
3.3
3.25
3.2
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Bij de religieuze conditie wordt een significant effect van sekse gevonden (F(1,294) =
6.94; p <.01), samen met een significant interactie-effect van etnische origine en
sekse (F(1,294) = 5.13; p <.01). Marokkaanse mannen zijn gemiddeld genomen het
meest religieus betrokken; Marokkaanse en Turkse vrouwen nemen een
middenpositie in; en Turkse mannen zijn gemiddeld het minst religieus betrokken.
Figuur 3.9 toont de verschillen in gemiddelde religieuze betrokkenheid voor Turkse
en Marokkaanse mannen en vrouwen.
Figuur 3.9: Religieuze betrokkenheid in functie van sekse
4.1
4
3.97
3.9
3.77
Gemiddelde
3.8
3.7
3.69
3.6
3.47
3.5
3.4
3.3
3.2
Marokkanen
Turken
mannen
vrouwen
38
Samenvatting subjectieve betrokkenheid. De randomisering en multivariate
analyses met nationale en religieuze vormen van betrokkenheid laten een drietal
voorlopige conclusies toe. Ten eerste vertonen allochtone jongeren gemiddeld in
vergelijking met autochtonen een verhoogde (etnisch-)nationale betrokkenheid. Zo
geeft ruim één op twee allochtone jongeren tegenover één op vier autochtonen blijk
van een hoge (etnisch-)nationale betrokkenheid. Vanuit hun minderheidspositie
voelen allochtonen zich meer aangesproken op hun Turk of Marokkaan zijn, dan
autochtonen op hun Nederlander zijn. Ten tweede tonen zowel Turken als
Marokkanen gemiddeld een hoge religieuze betrokkenheid op de moslim identiteit.
Zo zijn twee op drie Turken en Marokkanen sterk betrokken bij hun moslim zijn.
Bovendien voelen met name Marokkanen zich aanzienlijk meer moslim dan wel
Marokkaan. Marokkanen voelen zich gemiddeld genomen ook wat meer moslim dan
Turken. Ten derde blijken etnisch-nationale identificaties licht af te nemen bij de
tweede generatie Turken en Marokkanen. Religieuze identificaties vertonen echter
geen generatieverschil. De selectieve generationele trend suggereert dat vooral de
moslim identiteit een toekomst heeft in Nederland.
3.3
Hoofddoekjes
Is er in Nederland een nieuwe ‘etnische’ islam in de maak? De zeer grote en
blijvende subjectieve betrokkenheid van Turkse en Marokkaanse jongeren op de
moslim identiteit suggereert een dergelijk proces van ‘etnicisering’. Met ‘etnicisering’
wordt bedoeld een heruitvinding van de geïmporteerde islam als minderheidsidentiteit voor moslim jongeren in Nederland. Deze trend naar etnicisering wordt
vaak geassocieerd met een verhoogde zichtbaarheid van de islam in de Europese
publieke ruimte.11 De naar buiten gekeerde en openlijke islam van moslim jongeren
vormt op dit punt een breuk met de meer naar binnen gekeerde en intimistische
‘islam van de vaders’. Waar de traditionele islam als vanzelfsprekend verweven was
met de culturele gewoonten en dagelijkse routines van de eerste generatie, zou de
islam van de tweede generatie meer het product zijn van bewuste keuze, en ook
meer gericht zijn op publieke expressie en erkenning. De verhoogde zichtbaarheid
van de ‘etnische’ islam komt onder meer tot uiting in de omstreden hoofddoekjes. In
het Nederlandse publieke debat fungeren hoofddoekjes zo ongeveer als het publieke
uithangbord van de aanwezigheid van de islam in Nederland.
Meting. Hoofddoekjes kunnen onder meer als expressie worden gezien van een
bewuste moslim identiteit. Dat blijkt uit significante correlaties tussen de mate van
subjectieve betrokkenheid op de moslim identiteit enerzijds, en een overwegend
standpunt pro hoofddoekjes anderzijds (r =.40 voor Turken en .45 voor Marokkanen;
p <.01). In het Rotterdam Survey is aan Turkse en Marokkaanse jongeren gevraagd
of zij het helemaal eens, eens, noch eens noch oneens, oneens, of helemaal oneens
zijn met de volgende stelling: ‘Moslim meisjes in Nederland moeten buitenshuis een
hoofddoekje dragen.’ Autochtone jongeren van hun kant hebben geantwoord op de
stelling dat hoofddoekjes in Nederland toegelaten moeten zijn.
11
Dassetto, F. (1996). La construction de l’islam européen. Paris: L’Harmattan.
39
Figuur 3.10: Standpunten ten aanzien van het dragen va
hoofddoekjes
Nederlanders
4.4
9.2
Turken
16.4
51
21.4
12
Marokkanen
0%
24.9
21.3
10%
20%
24.4
15.8
30%
19
40%
19.4
27.7
50%
60%
9.9
23.2
70%
80%
90%
100%
Percentages
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Antwoordverdeling. Figuur 3.10 geeft de standpunten pro en contra hoofddoekjes
weer voor Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren in Rotterdam. Van de
autochtone jongeren vindt 70% dat hoofddoekjes moeten kunnen (51% eens, 19%
helemaal eens); 16% is onbeslist; en 14% is ertegen. Van de Turkse jongeren vindt
29% dat hoofddoekjes moeten; 24% is onbeslist; en 46% is ertegen (25% oneens,
21% helemaal oneens). Van de Marokkaanse jongeren ten slotte is 51% pro
hoofddoekjes (28% eens, 23% helemaal eens); 16% is onbeslist; en 33% is tegen
(21% oneens, 12% helemaal oneens).
Samengevat stelt de overgrote meerderheid van autochtone jongeren, bijna drie op
vier, zich tolerant op ten aanzien van hoofddoekjes. Allochtone jongeren zijn
onderling echter sterk verdeeld over de hoofddoekjeskwestie. Concreet vindt
ongeveer één op vier Turkse jongeren en één op twee Marokkaanse jongeren dat
hoofddoekjes moeten. Daartegenover staan bijna één op twee Turken en één op
drie Marokkanen die zich kanten tegen het verplicht dragen van hoofddoekjes.
Multivariate analyse. Multivariate analyse bij Turkse en Marokkaanse jongeren wijst
op een significant etnisch verschil (F(1,521) = 15.63; p <.0001). Marokkaanse
jongeren zijn aanzienlijk meer gewonnen voor hoofddoekjes dan Turkse jongeren.
Is er ook sprake van sociale diversiteit? Er wordt een significant effect van sekse
gevonden (F(1,521) = 9.51; p <.01). Dit betekent dat mannen meer dan vrouwen
vinden dat vrouwen hoofddoekjes moeten dragen. Tevens wordt een significant
effect gevonden van migratiegeneratie op de houding ten aanzien van hoofddoekjes
(F(1,521) = 12.48; p <.0001). De eerste generatie vindt gemiddeld vaker dan de
tweede generatie dat hoofddoekjes ‘moeten’. In figuur 3.11 wordt het verschil in
gemiddelde scores weergegeven tussen eerste en tweede generatie Turkse en
40
Marokkaanse jongeren. Het grootste verschil in gemiddelde scores bevindt zich in de
Marokkaanse groep.
Figuur 3.11: Hoofdddoekjes in functie van migratiegeneratie
4
3.66
3.5
3
2.79
2.77
Gemiddelde
2.63
2.5
2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samenvatting hoofddoekjes. De overgrote meerderheid van de autochtone
jongeren stelt zich tolerant op ten aanzien van hoofddoekjes. De boodschap vanuit
autochtoon standpunt is dus dat hoofddoekjes moeten kunnen. Allochtone jongeren
zijn onderling echter sterk verdeeld over de hoofddoekjeskwestie. Bij Turkse
jongeren is het verplicht dragen van hoofddoekjes een minderheidsstandpunt. Bij
Marokkaanse jongeren wordt een kleine meerderheid pro hoofddoekjes gevonden.
Uit deze cijfers blijkt in elk geval dat de hoofddoekjeskwestie voor allochtone
jongeren geen consensueel cultureel gegeven is, maar integendeel het voorwerp
vormt van veel onderlinge discussie en meningsverschil
3.4
Informele participatie
Een meer geobjectiveerde maat van het aandeel van de moslim identiteit in de
leefwereld van Turkse en Marokkaanse jongeren is de mate van informele
participatie in organisaties en activiteiten in de religieuze sfeer.
Meting participatie. Met het oog op de meting van informele Etnische en
Nederlandse Participatie is aan allochtone jongeren een lijst van organisaties
voorgelegd in de etnische sfeer en in de Nederlandse sfeer. De lijst bestaat uit sporten ontspanningsclubs, buurthuizen, bewoners-organisaties, religieuze verenigingen
en moskee of kerk, politieke organisaties, partijen, vakbonden, jongeren-, vrouwen-,
en anti-racisme organisaties. De indeling van organisaties in ‘etnisch’ en
‘Nederlands’ is niet gebaseerd op objectieve criteria, maar wel op subjectieve
41
percepties van organisaties in de ogen van allochtone jongeren zelf. Aan autochtone
jongeren zijn alleen Nederlandse organisaties voorgelegd. Als maat van informele
participatie moesten respondenten voor elk van de organisaties aangeven of zij ‘in
het afgelopen jaar al dan niet hebben deelgenomen aan één of meer activiteiten’
Specifiek voor participatie in religieuze organisaties is nog verder doorgevraagd
(indien niet deelgenomen): ‘Als u wordt uitgenodigd voor activiteiten van een Turkse
[Marokkaanse] religieuze organisatie, zou u dan wel of niet overwegen om deel te
nemen?’ met antwoordcategorieën ‘zeker niet’, ‘hangt ervan af’, ‘ik denk het wel’. Op
basis van deze vraag is een samengestelde variabele Religieuze Participatie
geconstrueerd met scores van 1 (zal zeker niet deelnemen) tot 4 (h e e f t
deelgenomen aan één of meer activiteiten).
Antwoordverdeling. Figuren 3.12 en 3.13 tonen de mate van etnische en
Nederlandse participatie voor allochtone en autochtone jongeren. In de etnische
sfeer heeft 47% van de Turken en 50% van de Marokkanen in het afgelopen jaar
aan activiteiten van één of meer organisaties deelgenomen (i.e. 20% Turken en 19%
Marokkanen in één organisatie; 8% Turken en 15% Marokkanen in twee
organisaties; en 19% Turken en 16% Marokkanen in drie of meer organisaties).
Specifiek in de religieuze sfeer heeft 26% van de Turkse jongeren en 19% van de
Marokkaanse jongeren in het afgelopen jaar aan één of meer activiteiten
deelgenomen.
Figuur 3.12: Etnische participatie
52.9
60
50
50.1
40
Percentages 30
20.3
20
8.2
19.2
10
11
5
15.4
2.6
0
Turken
7.4
0
1
4.7
2
3.2
3
Aantal organisaties
Marokkanen
4
>4
Turken
42
Marokkanen
In de Nederlandse sfeer heeft 37% (100% - 63%) van de Turkse jongeren en 43%
van de Marokkaanse jongeren (100% - 57%), tegenover 60% (100% - 40%) van de
autochtonen, in het afgelopen jaar aan activiteiten van één of meer organisaties
deelgenomen (i.e. 19% Turken en Marokkanen en 31% autochtonen in één
organisatie; 8% Turken, 12% Marokkanen en 17% autochtonen in twee organisaties;
10% Turken, 12% Marokkanen en 12% autochtonen in drie of meer organisaties).
Figuur 3.13: Nederlandse participatie
63.3
70
57.4
60
50
40
19.2
Percentages
39.5
30
19.3
7.6
6.1
11.7
31.1
20
16.9
10
2
7.7
0
0
1
1.9
7.9
2
3
2.8
4
Aantal organisaties
Nederlanders
1.9
1.7
2
Turken
Marokkanen
Nederlanders
>4
Marokkanen
Turken
T-toetsen en correlaties. Op basis van t-toetsen van verschil in gemiddelden blijkt
dat allochtone jongeren, en dan vooral Turkse jongeren, significant meer participeren
in de etnische dan in de Nederlandse sfeer (t(256) = 5.32; p <.0001 voor Turken;
t(256) = 2.59; p <.01 voor Marokkanen). Verder worden significant positieve
correlaties gevonden tussen de mate van participatie in religieuze, etnische en
Nederlandse organisaties. Concreet betekent dit dat religieuze participatie sterk
samenhangt met participatie in andere etnische organisaties (r = .556; p <.01 voor
Turken; r =.515 ; p <.01 voor Marokkanen). Er zijn ook minder sterke maar
significant positieve samenhangen tussen etnische en Nederlandse participatie (r =
.672; p <.01 voor Turken; r =.383 ; p <.01 voor Marokkanen) en tussen religieuze en
Nederlandse participatie (r = .269; p <.01 voor Turken; r =.158 ; p <.05 voor
Marokkanen). Dit correlatiepatroon wijst op een positieve samenhang tussen
etnische en religieuze vormen van participatie enerzijds, en participatie in de
Nederlandse samenleving anderzijds.
Samengevat ligt de globale participatiegraad voor alle jongeren aan de hoge kant,
voor allochtone jongeren zelfs nog wat hoger dan voor autochtone jongeren. Zo
heeft één op twee Turken en Marokkanen aan één of meer etnische activiteiten
deelgenomen. Bovendien hebben ruim één op drie Turken en bijna één op twee
Marokkanen, tegenover bijna twee op drie autochtonen, ook deelgenomen aan één
of meer activiteiten van Nederlandse organisaties. Binnen de totale participatie van
allochtone jongeren hebben religieuze organisaties en activiteiten echter een
minderheidsaandeel. Ongeveer één op vier Turken en Marokkanen heeft het
43
afgelopen jaar aan een activiteit van een religieuze organisatie deelgenomen. Een
vergelijking van participatievormen leert tenslotte dat allochtone jongeren, en vooral
Turken, aanzienlijk meer participeren in de etnische dan in de Nederlandse sfeer.
Tegelijk worden positieve verbanden gevonden tussen etnische, religieuze en
Nederlandse vormen van participatie.
Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen in informele
participatie tussen Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren? Er worden geen
significante verschillen in etnische en religieuze participatie gevonden. Alleen in de
Nederlandse sfeer is er een significant effect van etnische herkomst (F(2,845) =
6.19; p <.01). Autochtone jongeren participeren daar meer dan allochtonen.
Is ook sprake van sociale diversiteit? Opnieuw zijn er geen verschillen in etnische en
religieuze participatie. In de Nederlandse sfeer daarentegen is er een significant
effect van opleiding (F(1,845) = 32.81; p <.0001). Hoger opgeleide jongeren
participeren meer in Nederlandse organisaties dan laag opgeleide jongeren.
Hiernaast worden nog significante interactie-effecten waargenomen tussen etniciteit
en leeftijd (F(1,845) = 6.50; p<.01) en tussen etniciteit en sekse (F(1,845) = 10.48;
p<.0001). In het bijzonder participeren jonge autochtonen tot en met 25 jaar
gemiddeld meer dan de autochtonen boven de 25 jaar. Bij Turken en Marokkanen
zijn deze verschillen tussen de twee leeftijdsgroepen kleiner. Bij de allochtonen
participeren de mannen meer in Nederlandse organisaties dan de vrouwen, bij de
autochtonen de vrouwen meer dan de mannen. Specifiek voor allochtone jongeren
worden bijkomende effecten gevonden van generatie (F(1,555) = 11.20; p <.001).
Tweede-generatie jongeren participeren wat meer in Nederlandse organisaties dan
eerste-generatie jongeren.
Figuren 3.13, 3.14, 3.15 en 3.16 laten verschillen zien in de gemiddelde mate van
Nederlandse participatie voor resp. hoger- en laag opgeleide Turken, Marokkanen
en Nederlanders, voor Turkse en Marokkaanse mannen en vrouwen, voor Turken,
Marokkanen en Nederlanders onder de en boven de 25 jaar, en tenslotte voor
eerste- en tweede-generatie Turken en Marokkanen.
Figuur 3.13: Nederlandse participatie in functie
van opleiding
Gemiddeld aantal organisaties
1.6
1.39
1.4
1.2
1.12
1.06
0.95
1
0.8
0.73
0.6
0.43
0.4
0.2
0
Marokkanen
Turken
laag
Nederlanders
hoog
44
Figuur 3.14: Nederlandse participatie in functie
van sekse
1.36
1.4
1.2
1
0.95
1
0.77
0.8
0.67
0.6
0.48
0.4
0.2
0
Marokkanen
Turken
mannen
Nederlanders
vrouwen
Figuur 3.15: Nederlandse participatie in functie
van leeftijd
1.6
Gemiddeld aantal organisaties
Gemiddeld aantal organisaties
1.6
1.4
1.4
1.2
0.95
1
0.8
0.77
0.76
0.63
0.64
0.6
0.4
0.2
0
Marokkanen
Turken
18-25 jaar
Nederlanders
26-30 jaar
45
Figuur 3.16: Nederlandse participatie in functie
van migratiegeneratie
1.2
Gemiddeld aantal organisaties
1.1
1
0.94
0.8
0.65
0.6
0.48
0.4
0.2
0
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samengevat blijken autochtone jongeren toch aanzienlijk meer dan allochtone
jongeren te participeren in ‘Nederlandse’ activiteiten en organisaties. Onder
allochtonen die wel participeren in Nederlandse organisaties zijn de hoger opgeleide
jongeren, de jongeren van de tweede generatie, en de mannen oververtegenwoordigd. Blijkbaar ligt de drempel om in Nederlandse organisaties en
activiteiten te participeren vooral voor laag opgeleide allochtone jongeren,
nieuwkomers en vrouwen onevenredig hoog.
Samenvatting informele participatie. De globale participatiegraad ligt voor alle
jongeren aan de hoge kant, voor allochtone jongeren zelfs nog wat hoger dan voor
autochtone jongeren. Binnen de totale participatie van allochtone jongeren hebben
religieuze organisaties en activiteiten echter een minderheidsaandeel. Blijkbaar
vertaalt een hoge subjectieve betrokkenheid op de moslim identiteit zich lang niet
altijd in actieve participatie. Een vergelijking van participatievormen leert tenslotte dat
allochtone jongeren, en vooral Turken, beduidend meer participeren in de etnische
dan in de Nederlandse sfeer. Autochtone jongeren blijken toch beduidend meer dan
allochtone jongeren te participeren in ‘Nederlandse’ activiteiten en organisaties.
Tegelijk worden positieve verbanden gevonden tussen etnische, religieuze en
Nederlandse vormen van participatie. Dezelfde allochtone jongeren die actief
participeren in de etnische sfeer, participeren dus ook meer in de Nederlandse sfeer.
3.5
Samenvatting etnische betekenis van de islam
In dit hoofdstuk is ingegaan op de etnische betekenis van de islam. Centraal stond
een aantal aspecten: de etnische identiteit, de subjectieve betrokkenheid, het dragen
van hoofddoekjes en de informele participatie van jongeren in Rotterdam.
46
Ten eerste is de moslim identiteit één mogelijke identificatie binnen een veel breder
aanbod aan identiteiten die voor allochtone jongeren in Nederland aantrekkelijk
kunnen zijn. Zo doet de identiteit van Rotterdammer het opvallend goed bij zowel
allochtone als autochtone jongeren. Drie op vier autochtonen, één op twee Turken,
en één op drie Marokkanen zien zichzelf (onder meer) als Rotterdammer. De
Nederlandse nationale identiteit daarentegen doet het niet zo goed bij allochtonen.
Indien Turkse en Marokkaanse jongeren voor een verplichte keuze worden gesteld
tussen Nederlandse en Turkse of Marokkaanse identificaties, zegt één op twee zich
100% Turk of Marokkaan te voelen. Jongeren uit de tweede generatie voelen zich
echter gemiddeld wat meer Nederlander en wat minder Turk of Marokkaan dan
eerste generatie jongeren.
Ten tweede blijkt dat allochtone jongeren zich doorgaans niet alleen Turk of
Marokkaan voelen, maar ook moslim. De hoge subjectieve betrokkenheid op de
moslim identiteit wijst op een aanzienlijk aandeel van religieuze, naast etnischnationale identificaties in de identiteitsbeleving. Zo voelen twee op drie jongeren zich
sterk betrokken op de moslim identiteit. Dat wil zeggen dat zij zich sterk
aangesproken voelen op hun moslim-zijn; dat zij zichzelf als typische moslims zien,
en dat moslim zijn een belangrijk deel is van hun zelfbeeld. Marokkaanse jongeren
zijn zelfs significant meer betrokken op de moslim identiteit dan op de Marokkaanse
identiteit. Marokkanen zijn ook meer betrokken op hun moslim-zijn dan Turken.
Tenslotte neemt de (etnisch-)nationale betrokkenheid licht af bij de tweede
generatie, terwijl de (etnisch-)religieuze betrokkenheid even sterk blijft. De sterke en
duurzame betrokkenheid van allochtone jongeren op de moslim identiteit past in een
mogelijke trend naar etnicisering van de islam in Nederland. De ‘etnische’ islam van
moslim jongeren vormt een breuk met de traditionele import ‘islam van de vaders’ en
staat centraal in de vormgeving van hun etnische identiteit in de Nederlandse
context.
Ten derde hangen standpunten pro of contra in de hoofddoekjeskwestie significant
samen met de subjectieve betrokkenheid van jongeren op hun moslim zijn. Tegelijk
zijn allochtone jongeren echter sterk verdeeld over de hoofddoekjeskwestie. Slechts
één op drie Turken en één op twee Marokkanen zijn pro hoofddoekjes. Daarbij zijn
vrouwen aanmerkelijk minder gewonnen voor hoofddoekjes dan mannen. Meer
algemeen zijn blijkbaar heel wat jongeren met een sterke religieuze identificatie toch
gekant tegen het verplicht dragen van hoofddoekjes.
Ten vierde en ten laatste vertaalt een hoge subjectieve betrokkenheid op de moslim
identiteit zich niet altijd in actieve participatie van jongeren in de religieuze sfeer. Zo
heeft de informele participatie aan activiteiten van religieuze organisaties een
minderheidsaandeel in de totale participatie van allochtone jongeren. De meeste
jongeren brengen meer tijd door in sport- en ontspanningsclubs dan in de moskee.
Globaal genomen participeren allochtone jongeren meer dan autochtone en doen zij
dat wat meer in de etnische dan in de Nederlandse sfeer. De drempel om te
participeren in de Nederlandse sfeer is het hoogst voor laag opgeleide jongeren,
nieuwkomers en vrouwen.
Het totaalbeeld dat uit onze exploratieve analyses van de identiteitsbeleving naar
voren komt, is dat allochtone jongeren in groten getale kiezen voor een moslim
identiteit naast andere identificaties, bijv. als Rotterdammer. Een sterke
betrokkenheid op hun moslim-zijn gaat echter samen met onderlinge discussies en
meningsverschillen, bijv. omtrent de hoofddoekjeskwestie, en vertaalt zich lang niet
altijd in een actieve inzet voor religieuze activiteiten en organisaties. De veelheid aan
47
standpunten en activiteiten van jongeren die schuilgaat achter de vrijwel
eenstemmige identificatie als moslim, past binnen een bewuste en selectieve keuze
van jongeren voor een etnische islam in de maak, ook wel te noemen: ‘made in
Holland’.
48
Hoofdstuk 4.
Politieke betekenis van de islam
De islam heeft ook een politieke betekenis als maatschappijvisie met een claim op
politieke erkenning en inspraak. Daarom volgt hier een exploratieve analyse van de
politieke connotaties van de islam in de ogen van allochtone jongeren. Waar
mogelijk zijn autochtone standpunten over godsdienst en politiek als referentiepunt
gebruikt.
Voordat nader ingegaan wordt op de politieke betekenis van de islam, is het van
belang om de islam te situeren tegen de achtergrond van het bredere ‘subjectieve
politieke landschap’ waarin jongeren zich oriënteren. In de Nederlandse politieke
context vormen politiek-religieuze ideeën, organisaties en acties immers slechts één
mogelijke manier van aan politiek doen naast andere. Vandaar de vraag naar het
aandeel van de islam in het geheel van de politieke keuzen van allochtone jongeren.
Niet alleen vertegenwoordigt de islam maar één mogelijke politieke keuze naast
andere, politiek is ook maar één aspect van de islam. Moslims zijn typisch verdeeld
over de politieke missie van de islam. Tenslotte is het goed om voor ogen te houden
dat, nog afgezien van politieke voorkeuren en opvattingen over islam en politiek,
slechts een minderheid van jongeren überhaupt politiek geïnformeerd of
geïnteresseerd is. De situering van de politieke islam in het bredere politieke profiel
van allochtone jongeren – in vergelijking met autochtonen – blijft noodzakelijk erg
beperkt binnen het bestek van dit deelrapport, maar zal nog verder worden
uitgewerkt in de vervolgrapportage.
Tegen deze bredere achtergrond hebben we een eerste exploratieve analyse
gemaakt van de politieke betekenis van de islam voor allochtone jongeren. Daartoe
wordt de politieke islam enerzijds bezien binnen de Nederlandse context, en
anderzijds gerelateerd aan de nationale context van Turkije of Marokko. De politieke
islam van allochtonen is immers ten dele een afspiegeling van het politiek-religieuze
landschap in de herkomstlanden. Ten dele ook is de islam een voor de hand liggend
middel voor politieke mobilisatie van de moslim minderheid in Nederland. Dit
onderscheid tussen de Nederlandse context en de politieke context van het
herkomstland is van groot belang voor een goede inschatting van de Nederlandse
situatie. Voor een deel impliceert de aanwezigheid van Turken en Marokkanen in
Nederland onvermijdelijk de import van politieke problemen en spanningen uit
Turkije en Marokko. Zo vormen politieke houdingen van Turkse en Marokkaanse
jongeren ten aanzien van Turkije of Marokko een redelijke afspiegeling van het
actuele Turkse of Marokkaanse politieke landschap. Voor een ander deel echter
worden allochtone jongeren politiek gesocialiseerd binnen de gevestigde
democratische en pluralistische politieke cultuur in Nederland. De centrale vraag in
dit hoofdstuk is dan ook: In hoeverre is de politieke islam van allochtone jongeren in
Nederland een plurale islam? Of omgekeerd, in hoeverre krijgt een islamistische of
fundamentalistische variant van de politieke islam in Nederland voet aan de grond?
Waar een plurale islam in principe aansluiting kan vinden bij het Nederlandse
politieke landschap, staat de islamistische invulling van de politieke islam daar haaks
op.
49
In het publieke debat over de islam in Nederland is aan autochtone zijde enige
ongerustheid gerezen over de mogelijke opkomst en omvang van zogenaamd
fundamentalistische ideeën en organisaties onder allochtonen. Het mag duidelijk zijn
dat fundamentalisme, verder ook islamisme genoemd, allerminst synoniem is met de
politieke islam. In de Europese context vertegenwoordigt het islamisme veeleer een
extreem minderheidsstandpunt binnen de politieke islam in zijn algemeenheid. In het
Rotterdam Survey is de categorie ‘fundamentalisme’ opgevat en gemeten als de
subgroep van politiek-religieuze tendenzen die aantoonbaar afwijzend staan
tegenover politiek pluralisme. Fundamentalisme is overigens breder dan alleen maar
islamisme.12 Zo bestaat ook aan autochtone zijde een marginale fundamentalistische
variant van het christelijk geloof, die zich afzet tegen een gematigde christendemocratische hoofdstroom. Tenslotte moeten zowel allochtone als autochtone
uitgaven van fundamentalisme ook nog worden onderscheiden van extreem rechts.
Onder extreem-rechts verstaan we de afwijzing op nationalistische of racistische
gronden van een pluralistische maatschappij-visie. Tussen de beide stromingen, die
in Nederland ook aan autochtone zijde zijn vertegenwoordigd, bestaat weinig of
geen overlap: CD en CP86 zijn exponenten van extreem rechts, GPV, SGP en RPF
van christelijk fundamentalisme, zij het in uiteenlopende gradaties. Ook in de Turkse
context is maar weinig overlap te vinden tussen de extreem-rechtse nationalisten
(MHP) en de islamisten (FP). In het licht van de geschetste begripsafbakening, wordt
de vraag naar een islamistisch potentieel in Nederland geherformuleerd in een meer
algemene comparatieve vraagstelling: In welke mate zijn allochtone en autochtone
jongeren ontvankelijk voor ondemocratische politieke organisaties en actievormen
op religieuze, nationalistische of racistische basis? De exploratieve analyses in dit
deelrapport vormen slechts een eerste aanzet tot het beantwoorden van deze
complexe vraagstelling.
12
Kepel, G. (1991). La revanche de Dieu. Paris: Seuil.
50
4.1
Politiek
Er zijn voor allochtone moslimjongeren in Rotterdam verschillende politieke wegen
om politieke doelen te bereiken. De islam is één van deze mogelijkheden. Dat er
naast de islam door de Turkse en Marokkaanse jongeren uit Rotterdam meer en
andere politieke middelen en doelen verkozen worden, blijkt uit het volgende.
Belangenbehartiging. In het Rotterdam Jongeren Survey is gevraagd wat
allochtone jongeren de beste manier vinden ‘om de belangen van
Turken/Marokkanen in Rotterdam te verdedigen’. Hierbij konden zij kiezen tussen
vier mogelijkheden: ‘deelnemen in Turkse/Marokkaanse organisaties, deelnemen in
Nederlandse organisaties, samenwerken met allochtonen in interculturele
organisaties of samenwerken met moslims in religieuze organisaties’. In de volgende
figuur (figuur 4.1) wordt de antwoordverdeling op deze vraag weergegeven.
Figuur 4.1: Belangenbehartiging door samenwerking met...
60
52.8
Percentage
41.6
40
32.3
28.5
20.6
20
9.4
9.3
5.5
0
Marokkaanse/Turkse Nederlandse organisaties
organisaties
Marokkanen
interculturele
organisaties
religieuze/Islamitische
organisaties
Turken
De beste manier om politieke belangen te verdedigen is, volgens zowel de Turkse
als de Marokkaanse jongeren (resp. 42% en 53%), het samenwerken in
interculturele organisaties. Op de tweede plaats kiest 32 % van de Turken en 29%
van de Marokkanen voor Nederlandse organisaties. Een kleine groep kiest
vervolgens voor etnische organisaties (resp. 21% en 9%). Opvallend is hier het
verschil tussen Turken en Marokkanen: Turken zien meer heil in etnische
organisaties dan Marokkanen. Tenslotte kiest een zeer kleine groep voor religieuze
organisaties (Turken: 6%, Marokkanen 9%). Geconcludeerd kan worden dat zowel
Marokkanen als Turken met het oog op politieke belangenbehartiging voornamelijk
pragmatisch interculturele en Nederlandse vormen van politieke organisatie
verkiezen boven religieuze of etnische organisatievormen.
51
Politieke doelen. Hiernaast is aan allochtone jongeren gevraagd welke politieke
doelen zij voor Turken of Marokkanen in Rotterdam van belang achten. Zij konden
hierbij kiezen tussen de volgende beleidsdoelen: ‘meer banen, meer plaatsen om te
bidden, beter onderwijs, en meer Turkse/Marokkaanse taalles op school. Wat vinden
zij het allerbelangrijkst en wat komt voor hen op de tweede plaats?’ Zij konden een
eerste en tweede keuze aangeven. In de volgende twee figuren (4.2 en 4.3) worden
de politieke doelen van Turken en Marokkanen weergegeven.
Figuur 4.2: Doelen van Turken in Rotterdam
100
90
Percentages
80
30.9
70
60
50
44
40
30
20
56.1
32.5
10
10.1
0
5
meer banen
11
3.9
meer bidplaatsen
beter onderwijs
eerste keuze
tweede keuze
meer Turkse
taalles op school
Figuur 4.3: Doelen van Marokkanen in Rotterdam
90
80
Percentages
70
23.7
60
50
48
40
30
59.4
20
14.6
20.9
10
10.3
0
meer banen
8.3
6.2
meer bidplaatsen
beter onderwijs
eerste keuze
tweede keuze
meer Marokkaanse
taalles op school
Gevraagd naar hun politieke agenda geven Turken en Marokkanen dus duidelijk
prioriteit aan sociale doelen (beter onderwijs en meer banen) boven etnische of
religieuze doelen (lessen allochtone talen of bidplaatsen). Bij de Turkse groep is het
belangrijkste doel ‘beter onderwijs’ (56%) en op de tweede plaats komt ‘meer banen’
(33%). Bij de Marokkanen worden beide doelen in omgedraaide volgorde van belang
geacht (meer banen: 59% en beter onderwijs 21%). Hiernaast kiezen iets meer
Marokkanen dan Turken als eerste voor ‘meer bidplaatsen’ (10% Marokkanen
52
tegenover 5% Turken). Lessen in Turkse of Arabische taal op school wordt in beide
groepen van minder belang geacht.
Samenvatting politiek. Al met al kan geconcludeerd worden dat de islam als
politiek middel en/of doel een minderheidsaandeel heeft in het subjectieve politieke
landschap van Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam. Turken en
Marokkanen verkiezen interculturele en Nederlandse organisaties boven etnische en
religieuze organisaties, en sociale doelen boven etnische en religieuze doelen.
4.2
Typologie: pluralisten en islamisten
In hoeverre moet de islam/religie volgens de respondenten invloed hebben op de
politiek? Gevraagd is aan zowel de Turken, de Marokkanen als de Nederlanders wat
hun standpunt is op dit gebied. De vraag luidde: ‘Welke van de volgende
standpunten sluit het beste aan bij uw mening?’ Op grond van de gekozen
standpunten kan de volgende typologie onderscheiden worden.
-
-
-
Type 1 zijn de a-politieken. Zij zien de islam/ het geloof als een persoonlijke zaak
(gekozen standpunt is: ‘islam/geloof is een persoonlijke zaak tussen de gelovige
en God’)
Type 2 zijn de pluralisten. De islam/ het geloof is volgens hen een politieke visie
naast andere (‘gekozen standpunt is: islam/geloof moet een stem hebben in
maatschappelijke en politieke aangelegenheden, net zoals andere godsdienstige
en politieke gezindten’)
Type 3 zijn de islamisten of fundi’s: Zij zien de islam / het geloof als enige basis
voor politiek (gekozen standpunt is: ‘politiek moet enkel en alleen op islam/geloof
gebaseerd zijn’)
In figuur 4.4 wordt de typologie weergegeven. Geconcludeerd kan worden dat het
grootste deel van de jongeren (59% van de Marokkanen, 57% van de Turken en
80% van de autochtonen) vindt dat de islam/het geloof een persoonlijke zaak is
tussen God en de gelovige (type 1). Een iets kleiner deel vindt dat het geloof een
politieke visie is naast andere (30% van de Marokkanen, 27% van de Turken en
15% van de Nederlanders). Zij nemen een pluralistisch standpunt in (type 2).
Tenslotte vindt slechts een zeer kleine minderheid van zowel de allochtonen als de
autochtonen dat de islam/het geloof de enige basis moet zijn van de politiek (1% van
de Marokkanen, 3% van de Turken en 4% van de Nederlanders). Dit is in een
notendop het islamistische of fundamentalistische standpunt (type 3). Omdat deze
laatste groep statistisch te gering is, kunnen hierover verder geen uitspraken gedaan
worden. In de volgende paragrafen (partijvoorkeur en actiebereidheid) wordt
gepoogd om op grond van meerdere indicatoren enig inzicht te krijgen in de aard en
omvang van deze kleine harde kern. Let op: bij de autochtonen is bij het
onderscheiden van de typologie gebruik gemaakt van de representatieve weging en
niet van de comparatieve weging. Hiernaast heeft van de Marokkanen bijna 10%
geen antwoord gegeven en van de Turken bijna 14%.
53
Figuur 4.4: Islam en politiek - typologie
100
1.4
2.5
32.9
31.3
65.7
66.2
Marokkanen
Turken
3.6
90
80
15.5
Percentage
70
60
50
80.9
40
30
20
10
0
Nederlanders
politiek moet enkel en alleen op geloof gebaseerd zijn
geloof moet politieke stem hebben
geloof is persoonlijke zaak tussen God en gelovige
Samenvatting. Het grootste gedeelte van de betrokkenen vindt dat het geloof een
persoonlijke zaak is tussen God en de gelovige. De groep Nederlanders die deze
mening deelt, is groter dan de groep Turken en de groep Marokkanen. Hiernaast
vindt ongeveer één op drie Marokkanen en Turken, en ongeveer één op vijf
Nederlanders dat het geloof een politieke stem moet hebben. Het overgrote deel van
hen geeft een pluralistische invulling aan de politieke rol van de islam / het geloof.
4.3
Politieke kennis
In Nederland hebben we een grote verscheidenheid aan politieke partijen.
Momenteel bestaat de regering uit 3 partijen: PvdA, VVD en D66: het zogenaamde
(tweede) paarse kabinet. Dat de politieke kennis van de (voornamelijk laag
opgeleide) autochtone en allochtone respondenten tamelijk beperkt is, blijkt uit de
antwoorden die zij gaven op de volgende vraag: ‘Op dit moment maken drie politieke
partijen deel uit van de Nederlandse regering. Kunt u de namen van één van deze
partijen noemen, en van de tweede en de derde’? In figuur 4.5 worden de
percentages van jongeren weergegeven die de drie regeringspartijen correct wisten
te benoemen, uitgesplitst naar opleidingsniveau.
54
Figuur 4.5: Politieke kennis Nederland: 3
regeringspartijen correct genoemd in fuctie van opleiding
70
64.6
60
Percentage
50
40
28.9
30
24.3
20.3
20
11.3
9
10
0
Marokkanen
Turken
laag
Nederlanders
hoog
Gemiddeld noemt van de Marokkaanse jongeren slechts 15% en van de Turkse
jongeren slechts 14% de drie regeringspartijen correct. Bij de Nederlandse groep is
dit percentage een stuk hoger (41%) maar nog steeds laag. Er is echter een zeer
significant effect van opleiding op de politieke partijkennis (F(1,843) = 52.45;
p<.0001). Hoog opgeleide jongeren zijn beter in staat de correcte regeringspartijen
op te noemen dan laag opgeleide jongeren.
Wat betreft de politieke kennis van het herkomstland, werd aan allochtone jongeren
gevraagd of zij vier politieke partijen in het herkomstland konden noemen. Er blijkt
een groot verschil tussen de Turkse en de Marokkaanse jongeren te zijn (zie figuur
4.6). De politieke kennis van Turken over Turkije is opvallend hoog: 93% noemt één
of meer Turkse partijen correct; 62% zelfs vier of meer partijen. De politieke kennis
van Marokkanen over Marokko is daarentegen zeer klein: slechts 15% noemt één of
meer Marokkaanse partijen correct, en 5% vier of meer partijen.
Figuur 4.6: Kennis van politieke partijen in herkomstland:
aantal partijen genoemd
90
85.3
80
70
Percentage
62.2
60
50
40
30
20
10
12.9
6.5
5.3
11.1
7.3
2.9
1.5
4.9
0
0 partijen
1 partij
2 partijen
Marokkanen
55
3 partijen
Turken
4 partijen
Samenvatting politieke kennis. Gebleken is dat de politieke kennis van het
Nederlandse partijenstelsel tamelijk laag is. De autochtonen zijn wat beter op de
hoogte van de Nederlandse politiek dan de allochtonen. Opleiding speelt bij alle
groepen een belangrijke rol. De politieke kennis van hoog opgeleiden is aanzienlijk
groter dan van laag opgeleiden. Hiernaast is er een verschil tussen Turken en
Marokkanen wat betreft hun politieke kennis van het herkomstland: Turken zijn
aanzienlijk beter op de hoogte van het politieke partijenstelsel in het herkomstland
dan Marokkanen (zie deel 2).
4.4
Politieke actiebereidheid
Om een empirische inschatting te maken van de omvang van een ‘hard core’ van
jongeren die makkelijk vatbaar is voor extreem-rechts nationalisme of islamisme, is
in eerste instantie gevraagd naar de mate van illegale actiebereidheid. Hierbij
beschouwen we allochtone of autochtone jongeren die bereid zijn om de wet te
overtreden omwille van islam of natie, door bijv. schade aan te richten of geweld te
gebruiken, als niet goed gesocialiseerd binnen een pluralistische politieke cultuur.
Meting actiebereidheid. Met het oog op de meting van Politieke Actiebereidheid, is
aan autochtone en allochtone jongeren de volgende vraag voorgelegd:
‘Mensen die het niet eens zijn met de gang van zaken in Nederland hebben
verschillende middelen om druk uit te oefenen of om zich te verzetten. Bent u voor of
tegen het gebruik van de volgende middelen?’
Deze algemene vraag naar politieke actiebereidheid is ontleend aan het
Nederlandse Kiezers Onderzoek, en aangevuld met het Politieke Motieven
experiment. Jongeren zijn ad random toegewezen aan drie condities (between
subjects): deze condities staan voor een religieus, een nationaal, en een universeel
politiek motief. Het universele motief geldt als basislijn of controleconditie, waartegen
de mate van actiebereidheid omwille van de islam of de natie kan worden afgezet.
‘Welke van de volgende middelen zou u willen gebruiken, als het erom gaat …’
- ‘de islam te helpen verdedigen’ (bij Turkse en Marokkaanse jongeren)
- ‘het nationale belang van Turkije [Marokko] [Nederland] te helpen verdedigen’
(resp. bij Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren)
- ‘op te komen voor de mensenrechten’ (bij Turkse, Marokkaanse en autochtone
jongeren)
De mate van actiebereidheid is gemeten op basis van een lijst van politieke
actiemiddelen. Jongeren kregen daarbij zowel legale als illegale actiemiddelen
aangeboden (within subjects). Zij moesten telkens aangeven of zij voor- of
tegenstanders van een actiemiddel zijn. De mate van actiebereidheid is gescoord
van 1 (zeker niet gebruiken) via 2 (onbeslist) tot en met 3 (zeker wel gebruiken).
De schaal Legale Actiebereidheid is gebaseerd op de gemiddelde actiebereidheid
ten aanzien van de volgende drie actiemiddelen:
- ‘een petitie ondertekenen – meedoen aan een handtekeningenactie’
- ‘meelopen in een demonstratie – betoging of mars’
- ‘geld geven voor een actie’
De schaal Illegale Actiebereidheid is gebaseerd op de gemiddelde actiebereidheid
ten aanzien van de volgende twee actiemiddelen:
56
- ‘beschadigen van eigendom’
- ‘gebruiken van geweld’
Het Politieke Motieven experiment beoogt een toetsing van het surplus effect van de
islam en/of de natie als politieke motieven op de acceptatie van legale en illegale
vormen van politieke actie. De bereidheid om geweld te gebruiken is daarbij één
indicator van illegale actiebereidheid.
Antwoordverdeling. Figuur 4.7 toont de algemene mate van actiebereidheid van
Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren voor legale en illegale actiemiddelen,
ongeacht politieke motieven. Wat betreft de legale actiemiddelen zegt 60% van de
Marokkanen, 54% van de Turken, en 41% van de autochtonen bereid te zijn om
petities te ondertekenen; 41% van de Marokkanen, 29% van de Turken en 19% van
de autochtonen is bereid te demonstreren; 57% van de Marokkanen, 27% van de
Turken en 28% van de autochtonen is bereid geld te geven. Wat betreft de illegale
actiemiddelen, zegt 6% van de Marokkanen, 5% van de Turken en 4% van de
autochtonen bereid te zijn eigendom te beschadigen; en 7% van de Marokkanen,
7% van de Turken en 5% van de autochtonen is bereid fysiek geweld te gebruiken.
(Let op: de non-respons van de Marokkanen op de afzonderlijke variabelen
(verschillende actiemiddelen) is resp. 12%, 12%, 14%, 15% en 12%)
Figuur 4.7: Actiebereidheid algemeen
70
60.2
60
57
% zou dit zeker doen
53.6
50
41.1
41.4
40
29.3
30
27.3
28
18.9
20
10
6
5.1
7.4
4.2
7.2
5.4
0
meedoen aan
handtekeningactie
deelnemen aan
demonstratie
geld geven voor
actie
Marokkanen
Turken
eigendom
beschadigen
gebruiken van
geweld
Nederlanders
Samengevat is de algemene mate van politieke actiebereidheid aan de hoge kant
voor wat betreft de legale actiemiddelen. Vooral Marokkaanse jongeren vallen op
door een hoge politieke actiebereidheid. Jongeren zijn het meest actiebereid als het
gaat om petities, gevolgd door demonstraties en geld geven. Zoals te verwachten,
wijst de overgrote meerderheid van zowel allochtone als autochtone jongeren
illegale actiemiddelen af. Als het gaat om schade aanrichten of fysiek geweld
gebruiken voor politieke doeleinden, is nog slechts een goede 5% van de jongeren
bereid mee te doen.
57
Experiment Politieke Motieven. Zijn er significante effecten van politieke motieven
op legale en illegale vormen van politieke actie? Voor Marokkanen wordt een
significant effect gevonden van politieke motieven op legale actiebereidheid
(F(2,233) = 6.62; p <.01). Er is echter geen significant effect op het gebruik van
illegale middelen. Marokkaanse jongeren zijn meer actiebereid voor de islam dan
voor het Marokkaanse nationale belang of voor de mensenrechten. Dit geldt echter
alleen voor het gebruik van legale middelen. Voor Turken worden geen effecten van
nationale of religieuze motieven gevonden. Voor autochtonen is er wel een
significant effect van politieke motieven op legale actiebereidheid (F(2,284) = 47.05;
p <.0001), maar niet op het gebruik van illegale middelen. Autochtone jongeren zijn
aanzienlijk meer actiebereid voor de mensenrechten dan voor het Nederlandse
nationale belang. Figuur 4.8 toont de proporties van Marokkaanse, Turkse en
autochtone jongeren die gebruik willen maken van legale actiemiddelen in functie
van politieke motieven.
Figuur 4.8: Legale actiemiddelen - motieven
70
% zou dit zeker doen
60
59.6
50
40
39.2
41.2
38.5
33
29.1
30
28.4
21.7
20
10
0
Marokkanen
Turken
Islam
Nederlanders
nationaal belang mensenrechten
Gemiddeld zegt 60% van de Marokkanen bereid te zijn tot legale politieke actie voor
de islam, tegenover 39% voor Marokko en voor de mensenrechten. Bij de Turken is
dat resp. 29% voor de islam, 33% voor Turkije en 28% voor de mensenrechten. Bij
autochtonen tenslotte is 22% bereid tot legale actie voor Nederland tegenover 41%
voor de mensenrechten.
Samengevat zijn alleen de Marokkaanse jongeren aanzienlijk meer actiebereid voor
de islam dan voor andere politieke motieven. Bovendien is dit islam-effect beperkt tot
legale actiemiddelen zoals petities, demonstraties en donaties. Gemiddeld zijn zes
op tien Marokkaanse jongeren bereid tot legale politieke actie voor de islam
tegenover krap vier op tien voor Marokko of de mensenrechten. Turkse jongeren zijn
niet meer actiebereid voor de islam of de natie dan voor de mensenrechten.
Ongeacht het politieke motief zijn gemiddeld ongeveer drie op de tien Turken bereid
tot legale actie. Tenslotte zijn autochtone jongeren beduidend meer bereid tot legale
58
actie voor de mensenrechten dan voor het nationale belang. Zo willen vier op tien
jongeren legaal actie voeren voor de mensenrechten, tegenover twee op tien voor
Nederland.
Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen in politieke
actiebereidheid? Met betrekking tot legale vormen van politieke actie, wordt een
significant effect van etnische herkomst gevonden (F(2,814) = 23.36; p <.0001).
Marokkanen zijn het meest bereid tot legale actie, gevolgd door Turken, en
autochtonen het minst. Er worden geen significante etnische verschillen gevonden in
illegale vormen van politieke actie.
Speelt sociale diversiteit een rol in de politieke actiebereidheid van jongeren? Ten
aanzien van legale vormen van politieke actie wordt een significante interactie van
etniciteit en sekse gevonden. Allochtone mannen tonen zich meer bereid tot legale
actie dan vrouwen, terwijl omgekeerd autochtone vrouwen meer actiebereid zijn dan
mannen. Ten aanzien van illegale politieke acties worden significante effecten
gevonden van sekse (F(1,812) = 8.62; p <.01) en leeftijd (F(1,812) = 9.04; p <.01).
Mannen zijn gemiddeld minder terughoudend ten aanzien van illegale acties dan
vrouwen, en Turkse en Marokkaanse jongeren onder 25 jaar minder dan ouderen.
Van de Nederlandse jongeren is juist de oudere groep wat minder terughoudend (zie
figuur 4.9). Tenslotte is er nog een significante tweede-orde interactie van etnische
herkomst met sekse en leeftijd (F(2,812) = 5.01; p <.01). Leeftijdsverschil speelt
vooral bij allochtone en minder bij autochtone jongeren, terwijl sekseverschil vooral
speelt tussen Turkse jongens en meisjes.
Figuur 4.9: Actiebereidheid illegaal in functie van leeftijd
1.4
1.35
1.34
1.32
Gemiddelde
1.3
1.24
1.25
1.2
1.199
1.196
1.14
1.15
1.1
1.05
1
Marokkanen
Turken
Nederlanders
18-25 jaar 26-30 jaar
Analyses geweldbereidheid. Specifiek voor wat betreft het politiek gemotiveerd
gebruik van fysiek geweld wordt een gelijkaardig patroon gevonden als voor illegale
actiebereidheid in meer algemene zin. Er zijn geen significante effecten van politieke
motieven of etnische verschillen gevonden. De islam heeft vrijwel geen invloed op
geweldbereidheid van allochtone jongeren, en allochtonen verschillen ook nauwelijks
59
van autochtone jongeren op het punt van geweldbereidheid. Wel zijn er significante
effecten van sekse (F(1,800) = 9.28; p <.01) en leeftijd (F(1,800) = 13.18; p <.0001).
Opnieuw zijn jongens minder terughoudend ten aanzien van fysiek geweld dan
meisjes; en allochtone jongeren onder 25 jaar ook minder dan de ouderen. Bij
Nederlandse jongeren is er nauwelijks verschil tussen de leeftijdsgroepen.
Samenvatting poltieke actiebereidheid. De meting van politieke actiebereidheid
en het experiment met politieke motieven tonen twee opvallende tendenzen aan.
Ten eerste ligt de politieke actiebereidheid van jongeren, althans voor wat betreft
legale pressiemiddelen zoals petities, demonstraties en donaties, opvallend hoog.
Die actiebereidheid strekt zich echter nadrukkelijk niet uit tot illegale actievormen. Zo
bijv. zijn vier tot zes van de tien jongeren in Rotterdam bereid om zo nodig verzet
aan te tekenen tegen de politieke gang van zaken door middel van petities; twee tot
vier op tien jongeren zeggen zelfs bereid te zijn om daarvoor de straat op te gaan.
De beperkte interesse van jongeren in de ‘conventionele politiek’ van partijen en
beleid gaat dus blijkbaar samen met een grote aanspreekbaarheid op informele
politieke participatie. Deze discrepantie is groter voor allochtone dan voor
autochtone jongeren, en dan vooral voor Marokkanen. Marokkaanse jongeren zijn
immers het meest bereid tot legale politieke acties, Turken al een stuk minder, en
autochtonen nog wat minder. De grotere ontvankelijkheid van allochtone jongeren
voor informele politieke participatie moet wellicht in het licht worden gezien van de
beperkte formele politieke rechten van (niet-Nederlandse) allochtonen. Zo heeft een
deel van deze jongeren wel lokaal maar geen landelijk stemrecht.
Ten tweede wijst de meting van illegale actiebereidheid op een kleine ‘harde kern’
van om en nabij de 5% allochtone én autochtone jongeren, die zeggen bereid te zijn
tot illegale politieke actie, inclusief fysiek geweld. Opvallend is dat op het vlak van
illegale actiebereidheid noch etnische verschillen worden gevonden tussen
autochtonen en moslim jongeren, noch ideologische verschillen tussen religieuze,
nationale of universalistische typen van politieke motieven. Daarmee wordt meteen
ook de autochtone beeldvorming over het vermeende samengaan van islam en
geweld weerlegd (zie hoofdstuk 1). Het Rotterdam Survey vindt immers geen enkele
empirische associatie van islam met politiek geweld, althans niet voor moslim
jongeren in de Nederlandse politieke context. Wat is er dan wel aan de hand? Het
gaat hier overduidelijk niet om etnisch of politiek georganiseerd geweld, maar om
een klein aantal jongeren, vooral jongens onder 25 jaar, autochtoon of allochtoon,
die bereid zijn om de wet te overtreden, en die daarvoor geen politieke of etnischculturele motieven nodig hebben.
4.5
Islamistische en nationalistische organisaties
Naast de meting van politieke actiebereidheid heeft het Rotterdam Survey nog op
een andere manier gepoogd om een empirische indicatie te geven van het
onderscheid tussen pluralisten enerzijds en islamisten of ‘fundi’s’ anderzijds. Daartoe
is met name gekeken naar de ontvankelijkheid van islamistische en extreem-rechtse
politieke organisaties onder allochtone jongeren in Nederland.
60
Alleen voor Turkse jongeren in Nederland kan dit via survey onderzoek bij
benadering in kaart worden gebracht, met dien verstande dat het hier altijd gaat om
de politieke zelf-percepties en zelf-presentaties van respondenten. Aan
Marokkaanse zijde zijn pluralistische en islamistische tendensen binnen de politieke
islam te weinig politiek uitgekristalliseerd en georganiseerd om een enigszins
zinvolle bevraging toe te laten. Het vervolg van onze exploratieve analyse beperkt
zich dus tot Turkse politiek-religieuze organisaties in Nederland. Daarmee is
nadrukkelijk niet gezegd dat het islamisme een specifiek Turks product zou zijn.
Vanuit de politieke aanbodzijde geredeneerd zijn vanuit Turkije én vanuit de
Arabische wereld zowel pluralistische als islamistische varianten van de politieke
islam in Europa actief.13 Alleen is de georganiseerde politieke islam onder
Marokkaanse jongeren in Nederland meer diffuus en ook minder manifest aanwezig.
Dit verschil in politieke organisatie en expressie hangt ook samen met een nog erg
prille en voorzichtige democratische opening in Marokko.14
Het Rotterdam Survey maakt een onderscheid tussen de effectieve aanhang van
politiek-religieuze organisaties bij jongeren enerzijds, en hun wervingspotentieel
anderzijds. Tot de aanhang van een organisatie wordt alleen een ‘harde kern’ van
overtuigde volgelingen gerekend. Het potentieel daarentegen omvat alle jongeren
die zich voor een deel door een organisatie aangesproken voelen. Hoewel de ene
organisatie er al beter in slaagt om haar wervingspotentieel te benutten dan de
andere, wordt het volledige potentieel zelden of nooit gerealiseerd. De aanhang en
het wervingspotentieel samen geven dus slechts bij benadering een beeld van het
maximale marktaandeel van een organisatie.
Meting aanhang en wervingspotentieel. Met het oog op een schatting van de
aanhang van Turkse islamistische en nationalistische organisaties in Nederland, is
aan Turkse jongeren de volgende vraag voorgelegd:
‘In Nederland zijn verschillende politieke of religieuze Turkse organisaties actief.
Kunt u aangeven of u wel of niet bekend bent met de volgende organisaties?’ (indien
bekend) ‘Kunt u zeggen of u zich in deze organisatie goed herkent, of maar voor een
deel, of helemaal niet?’ Jongeren die zich goed herkennen in een organisatie,
worden tot de effectieve aanhang (of harde kern) gerekend; jongeren die zich maar
voor een deel herkennen, maken het wervingspotentieel van een organisatie uit.
Deze vraag is beantwoord voor een (onvolledige) lijst van zowel democratische als
islamistische en nationalistische (extreem-rechtse) gezindten en organisaties. De
selectie is gebaseerd op de Nederlandse en Rotterdamse aanbodzijde.15
- ‘Diyanet [TICF Turks-Islamitische Culturele Federatie en ISN Islamitische
Stichting Nederland]’
- ‘Milli Görüs [HMGT Hollanda Milli Görüs Teskilati en NIF Nederlandse
Islamitische Federatie]’
- ‘Kaplan [ITHF Islam Tevhid Hareketleri Federasyonu]’
- ‘Suleymanli [SICN Stichting Islamitisch Centrum Nederland]’
- ‘Nurcu [Cemaat i Nur]’
- ‘Alevitisch [HAK-DER Nederlandse federatie van Alevitische en Bektashi sociaalculturele verenigingen]’
13
Roy, O. (1999). Vers un islam européen. Paris: Editions Esprit/Seuil.
Daoud, Z. & Abderrahim, K. (2000). Le Maroc change-t-il vraiment? Le Monde Diplomatique, Février 2000, p.14.
Shadid, W.A.R. & Koningsveld, P.S. (reds). Islam in Dutch society: current developments and future prospects. Kampen:
Kok-Pharos. Voor Rotterdam: Sunier, T. (1997). Islam in beweging. Amsterdam: het Spinhuis.
14
15
61
‘Turkse Federatie [HTDF Hollanda Türk Dernekleri Federasyonu]’ Turksislamitische Federatie [Türk-Islam Federasyonu]’
Diyanet is de officiële institutie die van staatswege de Turkse islam
vertegenwoordigt. Milli Görüs is islamistisch en gelieerd aan de Turkse FP (Fazilet
Partisi), de feitelijke opvolger van de verboden RP (Refah Partisi). Kaplan is een
extreme islamistische splinterbeweging, die anders dan Milli Görüs de parlementaire
weg naar politieke vertegenwoordiging afwijst. Süleymanlilar en Nurcular zijn
conservatieve religieuze broederschappen, die vooral bindingen hebben met
democratisch rechts in Turkije. Alevieten behoren tot een liberale islamitische
stroming, die traditioneel vooral politieke banden onderhoudt met democratisch links
in Turkije. Alevieten hebben zowel Turkse als Koerdische aanhang. De Turkse
Federatie (HTDF) en de Turks-Islamitische Federatie (Türk-Islam Federasyonu)
tenslotte zijn nationalistische organisaties, gelieerd aan de extreem-rechtse MHP
(Milliyetci Hareket Partisi) in Turkije. Turkse nationalisten noemen zichzelf vanouds
ook wel idealisten (Ulkücü) of grijze wolven, hoewel de MHP ‘nieuwe stijl’ in Turkije
zich graag distantieert van haar gewelddadige oude imago.16 Met het oog op onze
vraagstelling worden in wat volgt alleen de aanhang en het potentieel van
islamistische (Milli Görüs en Kaplan) en nationalistische organisaties (Turkse
Federatie en Turks-islamitische Federatie) besproken. Onderstaande kaders geven
een korte profielschets van de belangrijkste islamistische en nationalistische
organisaties.
-
Milli Görüs. De Turkse beweging Milli Görüs is gesticht door Erbakan, en propageert een
modernistische islam. Milli Gorüs keert zich af van overheersende westerse invloeden,
waarden en normen, en kant zich tegen de officiële scheiding van kerk en staat in Turkije
(met name de ‘laïciteit’ van de Turkse staat, zoals die bijv. blijkt uit het wettelijk verbod op
hoofddoekjes in openbare plaatsen). De Turkse islamisten beogen een economisch,
cultureel en politiek reveil van Turkije op basis van de islam. Daartoe moet de Turkse staat
en samenleving de islamitische waarden en rechtsorde (Sharia) omarmen. Het gaat dus om
een islamisme met een nationale missie: de islam moet Turkije opnieuw groot maken. In de
Europese context tekent zich echter sinds het eind van de jaren ’80 een succesvolle ‘Euroislamistische wending’ af. Zo organiseerde Milli Görüs vanaf 1987 een reeks
spraakmakende conferenties over problemen van moslims in Europa in aanwezigheid van
Erbakan. Het gevolg van deze ‘restyling’ is in de Nederlandse context alvast geslaagd, voor
zover een grotere openheid van de Turkse islamisten naar de Nederlandse samenleving kan
worden vastgesteld. Deze grotere openheid gaat gepaard met een betere aansluiting bij
tweede-generatie jongeren in Nederland, inclusief hoger opgeleide Turkse jongeren.17 Het
Euro-islamisme van Milli Görüs speelt immers in op een meer algemene betrokkenheid van
veel Turkse jongeren op hun moslim zijn als etnische identiteit in Nederland. Ook in Turkije
heeft de islamistische partij (FP), als grootste oppositiepartij tegenover een nationalistische
Turkse regering, een wending gemaakt ten gunste van aansluiting bij de Europese Unie.
Turkse Federatie. De Turkse nationalisten, grijze wolven of idealisten zoals zij zichzelf
noemen, zijn gesticht door Türkes en hangen een pan-turkse ideologie aan. Het gaat om
een expansief Turks nationalisme op een (mythologische) raciale basis, dat naast de huidige
staat Turkije ook gekerstende of geïslamiseerde ‘Turkse volkeren’ in Centraal Azië en de
Balkan omvat. De ‘idealisten’ hebben hun hoogtepunt gekend aan het eind van de jaren ’70,
toen zij zowel in Turkije als in Europa sterk georganiseerd waren, en ook in staat waren om
aanzienlijke druk uit te oefenen op Turkse migranten. In de gepolariseerde publieke arena
16
17
‘The elections are over. What comes next?’ Turkey Update, 22 april 1999. http://www.turkeyupdate.com
Sunier (1997). Ibidem.
62
van toen hebben zij vooral een reputatie opgebouwd als vechtersbazen in
straatconfrontaties met linkse militanten en syndicalisten. Daaraan kwam een einde door de
coup van 1980 in Turkije. Met een toenemende politieke openheid in Turkije vanaf 1985
doen de nationalisten opnieuw hun intrede in het politieke landschap, zowel in Turkije en in
Europa. De nieuwe Turks-islamitische synthese waar de Turks-islamitische Federatie voor
staat, is gebaseerd op dezelfde racistische en nationalistische ideologie, maar met een
islamitische verpakking eromheen. Zo doen wervende slogans van de nationalisten beroep
op de islam als legitimering van hun nationalistische boodschap (bijv. de natie als ‘Turks
lichaam met een islamitische ziel’). De nationalisten hebben echter weinig of niets gemeen
met de Turkse islamisten, voor zover hun ideologisch uitgangspunt niet de islam is maar wel
een racistisch nationalisme. Tot voor kort had extreem-rechts een marginale positie in het
Turkse partijpolitieke landschap. In de Turkse verkiezingen van 1999 wisten zij echter munt
te slaan uit de Koerdische kwestie om een grote electorale doorbraak te forceren. Op dit
moment maakt extreem rechts zelfs deel uit van de Turkse regering.
Antwoordverdeling. Figuur 4.10 toont de aanhang en het wervingspotentieel van
Turkse politiek-religieuze organisaties bij Turkse jongeren in Nederland. Als we
kijken naar de aanhang van politiek-religieuze Turkse organisaties in Nederland, dan
staat de officiële islam van Diyanet het sterkst met 13%, gevolgd door de islamisten
van Milli Görüs met 5% en de nationalisten van de Turkse en Turks-Islamitische
Federaties met 4% aanhang. Dan komen Suleymanci, Nurcu en Alevitische
verenigingen met resp. 3%, 2% en 1% aanhang. Helemaal achteraan komt de
radicaal islamistische Kaplan beweging met 1% aanhang. Als we vervolgens het
blikveld verruimen naar het wervingspotentieel van deze organisaties, dan blijven
dezelfde krachtsverhoudingen bestaan. Koploper is het officiële Diyanet met 31%
potentieel, op een afstand gevolgd door het islamistische Milli Görüs met 13% en de
nationalisten met 12%. Daarna komen Süleymanli, Nurcu en Alevitische
verenigingen met resp. 10%, 11 % en 4% wervingspotentieel. De islamistische
splinterbeweging Kaplan sluit opnieuw de rij met 2%.
63
Figuur 4.10: Herkenning Turkse politiek-religieuze
organisaties in Nederland
Kaplan movement (ITHF)
96.9
Alevitisch HAK-DER
94.6
4.4
Nurcu
10.9
86.7
Suleymanli
10.1
86.8
TIF / HTDF
3.9
Milli Gorus
5.1
Diyanet
83.9
12.2
82.2
12.7
12.9
0
10
56.1
31
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Percentage
goed herkennen
deels herkennen
niet herkennen
Multivariate analyse. Er is met name bij de nationalisten (Turkse Federatie en
Turks-islamitische Federatie) een sekse-effect (F(1,280) = 10.132; p<.01). Mannen
zijn over-vertegenwoordigd en vrouwen onder-vertegenwoordigd in de aanhang van
de nationalisten. Ook is er een randsignificant generatie-effect (F1,280) = 4.366; p
<.05). De 1e generatie is relatief oververtegenwoordigd en de tweede generatie
ondervertegenwoordigd. Bij de islamisten (Milli Görüs) is er alleen een
randsignificant effect van sekse (F(1,281) = 4.73; p<.05). Mannen zijn oververtegenwoordigd in de aanhang van Milli Görüs. Er is echter geen generatie-effect.
Samenvatting islamistische en nationalistische organisaties. De exploratieve
analyse van politiek-religieuze Turkse organisaties geeft bij benadering een beeld
van de aanhang en het wervingspotentieel van islamistische en nationalistische
tendenzen onder Turkse jongeren in Rotterdam. Op basis van het Rotterdam Survey
kunnen islamistische organisaties rekenen op een beperkte aanhang van 5% tot 6%
van de Turkse jongeren in Rotterdam. De nationalistische tendens heeft eveneens
een beperkte aanhang van 4% van de Turkse jongeren. Al met al zegt ongeveer 5%
van alle Turkse jongeren in Rotterdam zich goed te herkennen in islamistische
organisaties, en ongeveer evenveel jongeren herkennen zich goed in extreem
rechts. Verder spreken islamistische en nationalistische organisaties elk een
maximaal potentieel aan van ruim 10% van de Turkse jongeren, die zich naar eigen
zeggen slechts ten dele kunnen herkennen in deze organisaties. Een belangrijk
verschil tussen beide tendenzen is tenslotte dat islamistische organisaties even goed
de tweede generatie als de eerste generatie aanspreken, terwijl nationalistische
organisaties vooral de eerste generatie aanspreken. Vrouwen voelen zich door beide
tendenzen wat minder aangesproken dan mannen. Dit profiel vormt overigens een
gedeeltelijke afspiegeling van de onderscheiden sociaal-demografische kenmerken
van de overeenkomstige electoraten in Turkije. Waar de islamistische partij FP ook
64
een belangrijke grootstedelijke en middenklasse aanhang heeft, zou de
nationalistische partij MHP vooral jonge, vaak werkloze, mannen uit rurale regio’s
aantrekken, waar overigens ook de meeste Turkse allochtonen in Nederland
vandaan komen.18 Maar de voornaamste bevinding is wel dat nationalistische en
islamistische Turkse organisaties in Rotterdam op basis van onze gegevens al bij al
een beperkte aanhang van ongeveer 5% van de Turkse jongeren
vertegenwoordigen, en een maximaal wervingspotentieel van ruim 10%. De
aanhang van deze organisaties weerspiegelt in eerste instantie de politieke
aanbodzijde van Turkse organisaties in Nederland. Organisaties als Milli Görüs en
de Turkse en Turks-islamitische Federaties zijn immers, naast andere politiekreligieuze organisaties, ook lokaal actief in Rotterdam. In tweede instantie vormt de
harde kern van islamisten en nationalisten onder Turkse allochtonen ook een
gedeeltelijke afspiegeling van wat zich afspeelt in Turkije. De nationalistische
aanhang onder Turkse jongeren in Rotterdam staat ook in het teken van het
nationalistische reveil rond de Koerdische kwestie in de laatste Turkse verkiezingen.
Het veldwerk voor het Rotterdam Survey viel immers qua timing samen met de
nationalistische verkiezingscampagne en de nieuwe regeringsvorming in Turkije.
Onderstaand kader schetst daarom kort de actuele politieke context in Turkije bij
wijze van achtergrondinformatie.
Politiek in Turkije. Een goed begrip van de aanhang voor islamistische en extreem-rechtse
organisaties in Nederland is alleen mogelijk tegen de achtergrond van politieke breuklijnen
en gebeurtenissen in Turkije. De aanbodzijde van politiek-religieuze Turkse organisaties in
Rotterdam is immers nauw gelieerd aan het partijpolitieke landschap in Turkije. De aanhang
van deze politiek-religieuze organisaties bij Turkse jongeren in Nederland vormt dan ook ten
dele een afspiegeling van de politieke krachtsverhoudingen in Turkije. De laatste
verkiezingen in Turkije in de lente van 1999 hebben de politieke kaarten in Turkije grondig
herschud in het voordeel van de extreem-rechtse nationalisten, die als grote overwinnaars
uit de verkiezingsstrijd zijn gekomen. De aanbodzijde van het Turkse partijpolitieke
landschap is dus tijdens het veldwerk (lente 1999) grondig gewijzigd, onder meer naar
aanleiding van een nationalistische opleving rond de Koerdische kwestie.19 Aan het begin
van het veldwerk is de Koerdische verzetsleider Öçalan opgepakt. In maart-april voeren de
triomferende sociaal-democraten van Ecevit (DSP) een nationalistische
verkiezingscampagne. In mei-juni vormen de winnende sociaal-democraten (DSP 22%) een
nieuwe regering samen met de nationalisten (MHP 18%) en het centrum-rechtse ANAP
(13%). De verkiezingen van april 1999 brachten een sterke doorbraak voor de nationalisten,
die in de verkiezingen van 1995 nog onder de 10% drempel voor toelating tot het parlement
bleven. De grote verliezer van de laatste verkiezingen zijn de islamisten (FP 15%), die in
1995 de verkiezingen hadden gewonnen met 21%. De rivaliserende centrum-rechtse
partijen zijn afgestraft met een verdere afkalving (DYP 12% en ANAP 13%), terwijl ter
linkerzijde de tweede sociaal-democratische partij (CHP 9%) zelfs niet de 10%-drempel
haalde. Het pro-Koerdische HADEP (5%) tenslotte profiteerde vooral in Oost-Turkije van de
nationalistische polarisatie, waar het in meerdere steden de burgemeesterssherp veroverde,
maar is nationaal onder de 10% drempel gebleven. De nationalistische mobilisatie rond de
Koerdische kwestie en het grondig hertekende politieke landschap in Turkije, met name de
implosie van het politieke centrum, de terugval van de islamisten, en de sterke electorale
doorbraak en de regeringsdeelname van extreem rechts, zijn ongetwijfeld van invloed
geweest op het Rotterdam Survey.
18
19
‘Dancing with wolves: nationalism wins the day’ Turkey Update, 21 april 1999. http://www.turkeyupdate.com
‘Verkiezingen Turkije’. NRC dossier 21 april 1999. http://www.nrc.nl/W2/Lab/Turkije/
65
4.6
Partijvoorkeuren
Voor een evenwichtig beeld van de politieke socialisatie van Turkse jongeren in
Nederland is het tot slot van belang om tegenover de aanhang van islamistische en
nationalistische Turkse organisaties (en de daaraan gelieerde partijen in Turkije) ook
de Turkse aanhang van democratische partijen in Nederland te plaatsen. Daarom
wordt in deze laatste paragraaf een beeld geschetst van de partijpolitieke
voorkeuren van allochtone en autochtone jongeren in Nederland. Zo wordt enerzijds
de maat genomen van het democratische politieke tegenwicht dat aanwezig is onder
allochtone jongeren. Anderzijds wordt de harde kern van fundamentalisten onder
allochtone Rotterdammers gespiegeld aan haar autochtone tegenhanger in de
aanhang van onder meer extreem rechts onder autochtone Rotterdammers.
In het licht van de vraagstelling is het van belang een onderscheid te maken tussen
democratische of pluralistische partijen enerzijds, en fundamentalistische en
extreem-rechtse partijen anderzijds. Met een racistische ideologie staan CD en
CP86 voor de Nederlandse variant van extreem rechts. De christelijke
splinterpartijen GPV, SGP en RPF in Nederland van hun kant kunnen aantrekkelijk
zijn voor een harde kern van ‘fundamentalisten’ van christelijke signatuur die zich
niet herkennen in het christen-democratische CDA20. Bij de meting van politieke
partijvoorkeuren maakt het Rotterdam Survey een onderscheid tussen de effectieve
aanhang van een partij enerzijds, en haar electoraal potentieel anderzijds. Tot de
effectieve aanhang worden alleen jongeren gerekend met een enkelvoudige
voorkeur voor een partij. Merk op dat hier bij wijze van uitzondering een
representatieve weging van autochtone Nederlanders is gehanteerd, in plaats van
de comparatieve weging (met een overwicht van laag opgeleiden als
vergelijkingsgroep voor allochtonen).
Meting aanhang. Met het oog op de meting van partijvoorkeuren is aan allochtone
en autochtone jongeren de volgende vraag voorgelegd:
‘Met welke politieke partij of partijen in Nederland voelt u zich het meest verwant? U
kunt meerdere partijen noemen.’
- ‘VVD’
- ‘D66’
- ‘PvdA’
- ‘GroenLinks’
- ‘Socialistische Partij’
- ‘GPV, SGP, RPF’
- ‘CD’
- ‘CP’86’
- ‘Andere’
Merk op dat deze vraag geen stemintenties meet en dus niet het feitelijke
stemgedrag van allochtone en autochtone jongeren per definitie voorspelt.
Antwoordverdeling. Figuren 4.11, 4.12 en 4.13 tonen de Marokkaanse, Turkse en
autochtone aanhang van politieke partijen in Nederland op basis van het Rotterdam
20
Zie A.Fermin (1997). Nederlandse politieke partijen over minderhedenbeleid, 1977-1955. Migrant en Stad.Amsterdam:
Thesis Publishers.
66
Survey. Van de Marokkaanse jongeren heeft 43% geen uitgesproken partijvoorkeur.
Verder is de PvdA veruit de grootste partij onder Marokkaanse jongeren met een
aanhang van 23%, gevolgd door GroenLinks met 17%. VVD, CDA en SP zijn elk
goed voor 1%. Andere partijen hebben geen noemenswaardige aanhang.
Figuur 4.11: Enkelvoudige partijvoorkeur Marokkanen
geen voorkeur
43.1
CP '86
CD
GPV,SGP, RPF
SP
1.2
GroenLinks
17.3
1.2
CDA
23.3
PvdA
D66
0.4
VVD
1.2
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Van de Turkse jongeren heeft 51% geen uitgesproken partijvoorkeur. Verder hebben
de VVD en de PvdA de grootste aanhang met elk 13% en 12% van de Turkse
jongeren. CDA is goed voor 6%, D66 en GroenLinks voor 3%, de SP voor 1%.
Andere partijen hebben geen aanhang.
Figuur 4.12: Enkelvoudige partijvoorkeur Turken
geen voorkeur
50.5
CP '86
CD
GPV,SGP, RPF
SP
0.7
GroenLinks
2.7
CDA
6
PvdA
12.3
D66
3.3
VVD
13.3
0
10
20
67
30
Percentages
40
50
60
Van de autochtone jongeren tenslotte heeft 24% geen voorkeur voor een partij.
PvdA en VVD hebben de grootste aanhang met 13% en 12%, gevolgd door
Groenlinks met 10%. Daarna komt D66 met 6%. Het CDA en de combinatie van
GPV, SGP, RPF zijn elk goed voor een aanhang van 3%, de SP voor 2% en de
combinatie CD en CP’86 voor 1%. Zo heeft extreem rechts onder autochtone
jongeren een aanhang van 1% (enkelvoudige voorkeur) en een bijkomend potentieel
van 2% (meervoudige voorkeuren). Alles samen gaat het dus om maximaal 3% van
de autochtone Rotterdammers. De christelijke partijen GPV, SGP, RPF van hun kant
staan voor een effectieve aanhang van 3% en een bijkomend potentieel van 1%,
alles samen dus goed voor maximaal 4% van de autochtone jongeren.
Figuur 4.13: Enkelvoudige partijvoorkeur Nederlanders
geen voorkeur
23.8
CP '86
0.7
CD
0.3
GPV,SGP, RPF
3.1
SP
1.7
GroenLinks
10
CDA
3.1
PvdA
12.7
D66
5.5
VVD
12.1
0
5
10
15
20
25
Percentages
Samenvatting partijvoorkeuren. Dit overzicht van partijvoorkeuren in vogelvlucht
laat een drietal voorlopige conclusies toe. Een eerste conclusie is de opvallend lage
politieke betrokkenheid van jongeren in het algemeen, en van allochtonen in het
bijzonder. Ongeveer één op twee allochtone jongeren, tegenover één op vier
autochtonen, spreekt geen enkele politieke voorkeur uit. Het grote aantal politiek
dakloze jongeren, althans in conventionele partijpolitieke termen, ligt in het
verlengde van een erg beperkte politieke kennis (zie hierboven).
Een tweede conclusie is dat de jongeren die wel een politieke voorkeur uitspreken,
zich, zoals te verwachten, merendeels oriënteren op het democratische politieke
aanbod in Nederland. Op de links-rechts breuklijn richten Marokkaanse jongeren
zich gemiddeld meer op de linkerzijde, terwijl Turkse jongeren wat meer gericht zijn
op centrum-rechts. De voornaamste conclusie is echter dat alle democratische
politieke kleuren zowel bij autochtonen als allochtonen op enige aanhang kunnen
rekenen. De verdeelde politieke voorkeuren van allochtone jongeren vormen dus
een afspiegeling van het pluralistische politieke landschap in Nederland.
Een derde en laatste conclusie is dat ook onder autochtone jongeren een kleine
harde kern van enkele procenten wordt teruggevonden, die zich blijkbaar niet goed
68
thuisvoelen bij democratische of gematigde politieke partijen, en die aanspreekbaar
zijn op racistische dan wel fundamentalistisch geïnspireerde politieke
boodschappen. Zij kunnen dan ook worden beschouwd als de autochtone
tegenhanger van een harde kern van islamisten en extreme nationalisten onder
allochtone jongeren.
69
4.7
Samenvatting politieke betekenis van de islam
In dit hoofdstuk werd ingegaan op de politieke betekenis van de islam voor jongeren
in Rotterdam en op partijvoorkeuren in Nederland. Behandeld werden thematieken
als: belangenbehartiging en politieke doelen, de gewenste invloed van de islam op
de politiek, politieke kennis, actiebereidheid, islamistische en nationalistische
organisaties.
De exploratieve analyses van de politieke islam in dit hoofdstuk situeren zich binnen
het brede ‘subjectieve politieke landschap’ van allochtone jongeren in vergelijking
met autochtonen. De analyse spitst zich toe op het onderscheid tussen een
meerderheid van pluralisten en een harde kern van islamisten. De voornaamste
bevinding is het overwicht van een plurale islam bij moslim jongeren in Nederland.
Terwijl een plurale islam goed aansluit bij de democratische politieke cultuur in
Nederland, staat het radicale islamisme daar haaks op. Een tweede belangrijke
bevinding is dat zich zowel onder allochtone als autochtone jongeren een harde kern
aftekent van om en nabij de 5%, die zich niet terugvinden in de pluralistische
politieke spelregels, en die aanspreekbaar is op fundamentalistische of extreemrechts nationalistische politieke boodschappen.
Meer in het bijzonder leveren de analyses in dit hoofdstuk een zestal markante
bevindingen op.
Ten eerste heeft de politieke islam een minderheidsaandeel in de politieke
participatie van allochtone jongeren. Zo verkiest een pragmatische meerderheid van
allochtonen Nederlandse en interculturele belangenorganisaties boven etnische of
religieuze organisaties. En gevraagd naar hun persoonlijke politieke agenda, geven
allochtone jongeren prioriteit aan sociale insluiting (onderwijs en banen) boven
etnische of religieuze politieke doelen.
Ten tweede heeft de islam slechts voor een minderheid van moslim jongeren ook
een politieke missie als maatschappijvisie. Ongeveer één op drie allochtone
jongeren opteert voor een politieke islam. De meesten van hen zijn pluralisten;
slechts enkele procenten opteren voor een islamistische variant van de politieke
islam. Ook aan autochtone zijde vindt bijna één op vier jongeren dat het geloof een
politieke rol te spelen heeft. Dit bevestigt onze opvattingen dat de politieke islam in
Nederland overwegend een plurale islam is, die goed aansluit bij de Nederlandse
politieke mores.
Ten derde moet de politieke betekenis van de islam worden gerelativeerd in het licht
van de erg beperkte algemene politieke kennis en interesse bij de Rotterdamse
jongeren. Zo is niet meer dan goed één op twee autochtone jongeren en goed één
op tien allochtone jongeren in staat om de drie paarse regeringspartijen correct te
noemen. Zowel aan allochtone als aan autochtone zijde blijkt het opleidingniveau
doorslaggevend voor het politieke kennisniveau. Dit wijst op de sleutelrol voor het
onderwijs in de vorming van competente democratische burgers.
Ten vierde is de politieke actiebereidheid van jongeren geanalyseerd. Specifiek
wordt legale actiebereidheid als indicatie van democratische competentie opgevat,
terwijl de acceptatie van illegale actiemiddelen duidt op een minder geslaagde
politieke socialisatie. In het algemeen contrasteert een relatief hoge legale
actiebereidheid bij Rotterdamse jongeren met de lage interesse in conventionele
politiek. Blijkbaar zijn jongeren wel in groten getale aanspreekbaar op
onconventionele vormen van politieke actie. Daarbij zijn Marokkaanse jongeren het
70
meest bereid tot politieke actie, gevolgd door Turken en autochtonen. Marokkaanse
jongeren zijn ook meer actiebereid dan Turken als het gaat om de islam als politiek
motief te hanteren. Het gaat hier echter uitdrukkelijk om legale politieke acties zoals
petities of demonstraties. Op een ‘harde kern’ van 6 of 7% na, staan zowel
allochtone als autochtone jongeren over de hele lijn afwijzend tegenover illegale
actiemiddelen, zoals schade aanrichten of geweld gebruiken. Bovendien zijn geen
significante etnische of ideologische verschillen in geweldbereidheid terug te vinden.
Daarmee wordt meteen ook het autochtone stereotype van een specifieke verband
tussen islam en politiek geweld ontkracht.
Ten vijfde geeft de aanhang van islamistische en extreem nationalistische politieke
organisaties een bijkomende indicatie van de mate van afwijzing van pluralisme
onder allochtone jongeren. Opnieuw blijkt de aanhang van islamistische en
nationalistische Turkse organisaties in Nederland te bestaan uit een harde kern van
om en nabij de 5%, plus een wervingspotentieel van ruim 10%, zowel vor
islamistische als extreem-rechtse organisaties. Het potentieel van deze organisaties
in Nederland weerspiegelt ten dele de politieke krachtverhoudingen in Turkije, onder
meer ook een nationalistisch opbod rond de Koerdische kwestie.
Tenslotte moeten de aanhang en het groeipotentieel van extreem-rechtse en
islamistische Turkse organisaties worden gesitueerd tegenover de mate van
aansluiting van Turkse jongeren bij het democratische politieke aanbod in
Nederland. Zo vormen de verdeelde partijvoorkeuren van allochtone en autochtone
jongeren een goede afspiegeling van het pluralistische politieke landschap in
Nederland. Bovendien blijkt de harde kern van islamistische of nationalistische
allochtone jongeren een tegenhanger te hebben onder autochtone jongeren die zich
aangesproken voelen door extreem-rechtse dan wel naar fundamentalisme
neigende politieke splinterpartijen in Nederland. Tenslotte vormt het grote aantal
politiek dakloze jongeren een aandachtspunt, dat in het verlengde ligt van de
vastgestelde lage politieke kennis bij allochtonen en laag opgeleide Nederlanders.
71
72
Deel 2
Oriëntaties op de multiculturele samenleving
73
74
Hoofdstuk 5.
Cultuur en waarden
Leven ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’ Nederland langs elkaar heen? Groeien
autochtone en allochtone culturen steeds verder uit elkaar? Over dit soort vragen
leeft vooral onder autochtone Nederlanders enige ongerustheid, die tot uiting komt in
periodieke debatten over het slagen of falen van de multiculturele samenleving.
Het lijkt erop dat de (merendeels autochtoon) Nederlandse deelnemers aan dit debat
niet alleen staan met hun bezorgdheid. Onze analyses van de wederzijdse
beeldvorming rond islam en Europese waarden en leefwijzen in hoofdstuk één
wezen immers op een intercultureel spanningsveld, zowel bij allochtone als bij
autochtone jongeren. Deze bevindingen roepen als vanzelf de vraag op hoe reëel
verschillen in cultuur en waarden tussen autochtone en allochtone jongeren nu
eigenlijk zijn. Gaat het hier om extreem en/of negatief vertekende stereotypen? Of
oriënteren allochtone en autochtone jongeren zich ook daadwerkelijk op
verschillende of zelfs tegengestelde culturele waarden? Onze bevindingen roepen
ook vragen op over de mate van culturele openheid tussen autochtone en allochtone
jongeren in Nederland. Leven allochtone en autochtone jongeren in min of meer
gescheiden cultuursferen en sluiten zij zich af voor andere culturen? Of maken de
ervaringen van een waardenconflict juist deel uit van processen van intercultureel
contact en cultuurverandering?
Dit hoofdstuk ‘Cultuur en waarden’ bespreekt perspectieven van autochtone en
allochtone jongeren op multiculturaliteit. Daarbij komen achtereenvolgens
interculturele relaties en waardenverschillen tussen allochtone en autochtone
jongeren aan bod. Onder de noemer van interculturele relaties gaan we na welk
belang allochtone jongeren hechten aan de Turkse of Marokkaanse en aan de
Nederlandse cultuur; en omgekeerd in welke mate autochtone jongeren allochtone
culturen in Nederland accepteren. Onder de noemer van waardenverschillen worden
culturele afstanden tussen Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren afgemeten
aan gelijkenissen en verschillen in persoonlijke waardenoriëntaties en
familiewaarden.
Interculturele relaties spelen zich met name af tussen Turkse en Marokkaanse
minderheidsculturen enerzijds en een overwegend autochtoon Nederlandse
meerderheids-cultuur anderzijds. Daarbij worden vooral minderheidsculturen
gekenmerkt door selectief cultuurbehoud en selectieve aanpassing in interactie met
hun multiculturele omgeving. Zo staan allochtone jongeren voor de opdracht om de
Turkse of Marokkaanse cultuur die zij meekrijgen van hun ouders, te combineren
met de dominante Nederlandse cultuur in hun omgeving. De kwaliteit van
interculturele relaties is echter een samenspel van culturele adaptatie aan allochtone
zijde en acceptatie aan autochtone zijde. Daarom wordt tevens gekeken naar de
mate van acceptatie van minderheidsculturen onder autochtone jongeren.
Interculturele relaties worden mede bepaald door de mate van cultuurverschil tussen
minderheids- en meerderheidscultuur. Waarden worden vaak voorgesteld als de
‘harde kern’ van cultuur. Waarden zouden immers behoren tot dat deeltje van cultuur
75
dat de meeste weerstand biedt aan sociale veranderingen, en dat het minst
onderhandelbaar is in interculturele relaties. Op de wereldkaart van waarden
onderscheidt Nederland zich (samen met andere West-Europese landen) als sterk
‘individualistisch’ en ‘egalitair’.21 Autonomie is dan ook een belangrijk
opvoedingsdoel in de ogen van de meeste Nederlandse ouders; in man-vrouw
relaties zijn gelijke rechten en vrijheden voor vrouwen doorgaans de norm. (Let wel
het gaat hier om waarden en idealen en niet om de praktijk!)22 Sociale waarden in
Turkije en Marokko daarentegen zijn gemiddeld genomen meer ‘conformistisch’ en
hiërarchisch. Sociaal-economische modernisering en verstedelijking in Turkije gaan
gepaard met een grotere nadruk op ‘prestatiewaarden’ - echter zonder dat
verbondenheid en verplichtingen ten aanzien van familie en gemeenschap aan
belang lijken in te boeten. In dezelfde lijn leggen Turkse en Marokkaanse
familiewaarden doorgaans een grotere nadruk op eerbied en respect voor ouders en
ouderen; in man-vrouw relaties zijn meer afgebakende taken en een lagere status
binnen de familie voor vrouwen de regel.23
In de Nederlandse multiculturele samenleving komen in principe zowel allochtone als
autochtone jongeren in aanraking met uiteenlopende culturele waarden en normen.
Zo valt te verwachten dat waarden en normen die bij allochtone jongeren thuis
gelden, bijv. met betrekking tot het ouderlijk gezag of het onderscheid tussen
jongens en meisjes, niet altijd sporen met wat op school de norm is. Bovendien
wordt de direct instrumentele rol van traditioneel Turkse of Marokkaanse
familiebanden als sociale zekerheid grotendeels overgenomen door de
verzorgingsstaat. Het is dan ook een open vraag of onderscheiden cultuurpatronen
voortbestaan of misschien zelfs versterkt worden in de migratie, dan wel of sprake is
van toenemende diversiteit en verandering in de waarden van jongeren.
21
Zie bijv. Hofstede, G. (1991). Allemaal andersdenkenden. Amsterdam: Contact
Zie bijv. Rispens, J., Hermans, J.M.A. & Meeus, W. (1996). (red.). Opvoeden in Nederland. Assen: Van Gorcum.
23
Zie Kagitcibasi, C. (1996). Family and human development across cultures: A view from the other side. Hove: Erlbaum. Zie
ook Pels, T. (1998).Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland; Phalet, K. (1996). Prestatiemotivatie bij Turkse
jongeren: het aandeel van cultuur, sociale klasse en migratie. Mens en Maatschappij, 71, 329-342.
22
76
5.1
Typologie: assimilatie, integratie, separatie, marginalisatie
Welk belang hechten Turkse en Marokkaanse jongeren aan de Turkse of
Marokkaanse cultuur? En hoe belangrijk is voor hen de Nederlandse cultuur? In het
Rotterdam Survey is aan allochtone jongeren gevraagd hoeveel belang zij hechten
aan ‘cultuurbehoud’ van de Turkse of Marokkaanse minderheidscultuur enerzijds, en
aan ‘intercultureel contact’, in de zin van aanpassing aan de Nederlandse cultuur en
leefwijze, anderzijds. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen cultuurbehoud en
intercultureel contact in de privésfeer van de gezinscontext en in de publieke sfeer
van de schoolcontext. Aan autochtone jongeren is gevraagd wat zij verwachten van
allochtonen in Nederland. Vinden zij dat allochtonen zich veel of weinig moeten
aanpassen aan de Nederlandse cultuur? (intercultureel contact) En vinden zij dat
allochtone minderheidsculturen wel of niet behouden moeten blijven?
(cultuurbehoud) Daarbij is opnieuw onderscheid gemaakt tussen de privé- en de
publieke sfeer. Verder is een Categorisatie Experiment ingebouwd, zodat autochtone
jongeren op toeval dezelfde vragen hebben beantwoord voor de categorie ‘moslims’
of ‘Turken’ of ‘Marokkanen’.
Concreet zijn aan allochtone en autochtone jongeren varianten van de volgende vier
stellingen voorgelegd.
(cultuurbehoud privé) ‘Vindt u dat Marokkanen/Turken thuis in het gezin de
Marokkaanse/Turkse cultuur moeten behouden of niet?
(intercultureel contact privé) ‘Vindt u dat Marokkanen/Turken zich thuis in het
gezin moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur of niet?
(cultuurbehoud publiek) ‘Vindt u dat Marokkaanse/Turkse jongeren op school
de Marokkaanse/Turkse cultuur moeten kunnen behouden of niet?
(intercultureel contact privé) ‘Vindt u dat Marokkaanse/Turkse jongeren zich
op school moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur of niet?
Voor de vragen over cultuurbehoud liepen de antwoordcategorieën op van ‘niet
behouden’ via ‘voor een deel’ tot en met ‘helemaal behouden’; voor intercultureel
contact van ‘niet aanpassen’ via ‘voor een deel’ tot en met ‘helemaal aanpassen’.
Typologie.24 Op grond van hun houdingen tegenover cultuurbehoud en
intercultureel contact zijn allochtone jongeren ingedeeld bij vier ideaaltypen van
interculturele relaties. De typologie gaat van ‘assimilatie’ ofwel eenzijdige
aanpassing aan de dominante cultuur, over ‘integratie’ ofwel combinaties van
cultuurbehoud en intercultureel contact, tot en met ‘separatie’ ofwel eenzijdig
vasthouden aan de minderheidscultuur. Het vierde type ‘marginalisatie’ omvat de
resterende allochtonen die bij geen van beide culturen aansluiting vinden.25
Figuur 5.1 toont de voorkeuren van allochtone en autochtone jongeren voor
integratie, assimilatie, separatie of marginalisatie in de privésfeer. In de privésfeer
24
De typologie is samengesteld op grond van de volgende antwoordverdelingen: de categorie ‘assimilatie’ geeft voorrang aan
de dominante cultuur (criteria: je helemaal aanpassen en je eigen cultuur helemaal of gedeeltelijk opgeven). De ‘separatie’categorie geeft voorrang aan de minderheidscultuur (criteria: je eigen cultuur helemaal behouden en je gedeeltelijk of niet
aanpassen). De categorie ‘integratie’ hecht evenveel belang aan de minderheidscultuur als aan de dominante cultuur (criteria:
tegelijk helemaal behouden en helemaal aanpassen, ofwel tegelijk gedeeltelijk behouden en gedeeltelijk aanpassen). In de
categorie ‘marginalisatie’ zijn noch de dominante cultuur noch de minderheidscultur belangrijk (restcategorie).
25
Phalet, K. & Verkuyten, M. (2000). Acculturatiemetingen bij allochtone jongeren. In N. Bleichrodt & F. Van de Vijver (red.),
Psychologische tests bij allochtonen: Problemen en remedies. Lisse: Swets & Zeitlinger.
Berry, J.W. & Sam, D.L. (1996). Acculturation and adaptation. In J.W. Berry, M.H. Segall & C. Kagitcibasi (eds.), Handbook of
cross-cultural psychology, Vol.3, Social behavior and applications. Boston: Allyn & Bacon.
77
van het gezin kiezen Marokkaanse jongeren in de eerste plaats voor separatie (59%)
en in de tweede plaats voor integratie (33%); slechts heel weinig Marokkaanse
jongeren opteren voor assimilatie (3%) of marginalisatie (6%). Ook Turkse jongeren
kiezen in de privésfeer vooral voor separatie (64%) en vervolgens voor integratie
(30%); slechts 2% kiest voor assimilatie en 5% voor marginalisatie. Autochtone
jongeren denken daar enigszins anders over. Zij zijn ten aanzien van de privésfeer
van allochtone gezinnen verdeeld tussen twee opties: integratie enerzijds (46%) en
separatie anderzijds (37%). Niet meer dan 11% is hier voorstander van assimilatie.
Slechts 6% ziet een uitweg in marginalisatie.
Figuur 5.1: Typologie van interculturele relaties in de
privesfeer
100
4.9
5.5
6.3
80
Percentages
37
59.3
63.6
60
40
45.8
20
0
32.5
29.9
2.6
1.9
10.9
Marokkanen
Turken
Nederlanders
assimilatie
integratie
separatie
marginalisatie
Figuur 5.2 toont de voorkeuren van allochtone en autochtone jongeren voor de vier
typen van interculturele relaties in de publieke sfeer van de schoolcontext. In de
publieke sfeer geeft een meerderheid van Marokkaanse jongeren de voorkeur aan
integratie (62%); hiernaast kiest 19% voor assimilatie, 16% voor separatie, en
slechts 4% voor marginalisatie. Ook een meerderheid van Turkse jongeren kiest in
de publieke sfeer voor integratie (58%); hiernaast kiest 21% voor separatie, 17%
voor assimilatie, en slechts 5% voor marginalisatie. Aan autochtone zijde zijn
jongeren opnieuw verdeeld tussen twee opties: enerzijds assimilatie (50%) en
anderzijds integratie (44%). Hiernaast opteert slechts 4% voor separatie en 2% voor
marginalisatie.
Univariate variantie-analyse. De algemene indeling van autochtone jongeren bij de
vier typen van interculturele relaties in de publieke sfeer moet worden genuanceerd
in het licht van de significante verschillen in autochtone houdingen die zijn gevonden
tegenover moslims, Marokkanen en Turken. Op basis van variantie-analyses van het
Categorisatie Experiment tonen autochtone jongeren zich minder voorstander van
cultuurbehoud in de publieke sfeer tegenover moslims, iets meer tegenover
Marokkanen, en nog iets meer tegenover Turken (F(2,272) = 3.46; p<.01). In
dezelfde lijn verwachten autochtonen wat meer aanpassing aan de Nederlandse
78
cultuur van moslims dan van Marokkanen en Turken (F(2,278) = 3.43; p<.05).
Samengevat moeten moslims zich in de ogen van de autochtonen meer aanpassen
aan de Nederlandse publieke cultuur dan Turken en Marokkanen.
Figuur 5.2: Typologie van interculturele relaties in
publieke sfeer
100
3.5
4.8
16.3
3.9
20.5
80
Percentages
43.7
60
61.5
58
40
50.1
20
18.7
16.7
Marokkanen
Turken
0
assimilatie
integratie
separatie
Nederlanders
marginalisatie
T-toetsen privé- en publieke sfeer. Maken allochtone en autochtone jongeren in
hun houdingen tegenover cultuurbehoud en intercultureel contact het verwachte
onderscheid tussen privésfeer en publieke sfeer? Uit beide figuren tezamen blijkt dat
zowel de autochtonen als de allochtonen een onderscheid maken tussen de twee
leefsferen. Het onderscheid is significant voor allochtonen en autochtonen op basis
van t-toetsen van verschillen in gemiddelden tussen publiek en privé. Zo hechten
Marokkanen (t = 12.35; p<.0001), Turken (t = 12.51; p<.0001) en autochtonen (t =
14.69; p<.0001) meer belang aan cultuurbehoud in de privésfeer dan in de publieke
sfeer. Andersom hechten Marokkanen (t = 9.73; p<.0001), Turken (t = 11.58;
p<.0001) en autochtonen (t = 15.45; p<.0001) meer belang aan intercultureel contact
in de publieke sfeer dan in de privésfeer. Samengevat blijkt in de privésfeer het
behouden van de Turkse of Marokkaanse cultuur méér, en het aanpassen aan de
Nederlandse cultuur mínder gewenst dan in de publieke sfeer.
Samengevat voor beide figuren is een meerderheid van allochtone jongeren bereid
om in de publieke sfeer af te dingen op de Turkse of Marokkaanse cultuur en zich
ook of vooral te richten op de Nederlandse cultuur. In de publieke sfeer opteert bijna
twee derden van de allochtonen voor integratie, of een combinatie van
cultuurbehoud en intercultureel contact. Daartegenover staat een verdeelde
minderheid van bijna één op vijf allochtone jongeren die kiezen voor assimilatie, of
zich eenzijdig richten op de Nederlandse cultuur; en aan de andere kant ongeveer
evenveel allochtone jongeren die kiezen voor separatie, of zich eenzijdig richten op
de Turkse of Marokkaanse cultuur. Aan autochtone zijde zijn jongeren ongeveer
gelijk verdeeld tussen voorstanders van assimilatie en van integratie. Het moge
duidelijk zijn dat het integratie-type van interculturele relaties de grootste gemene
deler is tussen allochtone en autochtone culturele keuzen.
79
In de privésfeer wordt cultuurbehoud belangrijker en intercultureel contact minder
belangrijk gevonden door zowel allochtonen als autochtonen. Zo opteert een
meerderheid van tweederde van de allochtonen hier voor separatie, of eenzijdig
cultuurbehoud, tegenover een minderheid van bijna éénderde, die ook in de
gezinscontext kiest voor integratie; assimilatie is geen optie. Aan autochtone zijde
zijn jongeren verdeeld tussen voorstanders van integratie en separatie met een licht
overwicht voor integratie. In grote lijnen zijn allochtonen en autochtonen het met
elkaar eens over een ruime culturele keuzevrijheid in de privésfeer.
Antwoordverdelingen cultuurbehoud en intercultureel contact. In wat volgt zijn
cultuurbehoud en intercultureel contact in de twee leefsferen samengevoegd in
samengestelde indices voor ‘Cultuurbehoud’ en ‘Intercultureel Contact’. De figuren
5.3 en 5.4 tonen de antwoordverdelingen voor de gemiddelde voorkeur voor
Cultuurbehoud en Intercultureel Contact. Vinden jongeren dat de Turkse of
Marokkaanse cultuur in Nederland helemaal, voor een deel, of niet behouden moet
worden? Bij de Marokkaanse jongeren is 21% voorstander van volledig
cultuurbehoud; een meerderheid (74%) opteert voor gedeeltelijk cultuurbehoud; en
slechts 5% wijst cultuurbehoud helemaal af. Bij de Turkse jongeren is dat
respectievelijk 30%, 66%, en 4%. Bij de autochtone jongeren tenslotte is slechts 6%
voorstander van volledig behoud van de Turkse of Marokkaanse cultuur in
Nederland; een meerderheid van 70% opteert voor gedeeltelijk behouden; en 24%
wijst cultuurbehoud helemaal af. En vinden jongeren dat Turken of Marokkanen zich
in Nederland helemaal moeten aanpassen, voor een deel moeten aanpassen of niet
moeten aanpassen? Bij de Marokkanen is slechts 4% voorstander van volledige
aanpassing aan de Nederlandse cultuur, een meerderheid (71%) opteert voor
gedeeltelijke aanpassing en hiernaast vindt 24% dat zij zich niet moeten aanpassen.
Bij de Turken bedragen deze percentages respectievelijk 3%, 73% en 24%. Bij de
autochtone jongeren is tenslotte 11% voorstander van totale aanpassing van Turken
en Marokkanen aan de Nederlandse cultuur, een meerderheid van 74% opteert voor
gedeeltelijke aanpassing en 15% vindt dat Turken en Marokkanen zich niet moeten
aanpassen.
Figuur 5.3: Mate van gewenst cultuurbehoud
100
4.2
4.8
23.9
Percentages
80
60
65.8
74.5
69.7
40
20
30
20.7
6.4
0
Marokkanen
helemaal behouden
Turken
voor een deel behouden
80
Nederlanders
niet behouden
Figuur 5.4: Mate van gewenst intercultureel contact
100
14.6
24.
24.
71.
72.
4.4
3.3
Marokkanen
Turken
Percentages
80
60
74.3
40
20
0
helemaal aanpassen
11.
voor een deel aanpassen
Nederlanders
niet aanpassen
Samengevat is een meerderheid van ruim twee op drie allochtonen en twee op drie
autochtonen voorstander van gedeeltelijk cultuurbehoud. Een minderheid van één
op vijf Marokkanen en bijna één op drie Turken verkiest volledig cultuurbehoud.
Omgekeerd staat een minderheid van één op vier autochtone jongeren afwijzend
tegenover elke vorm van cultuurbehoud. Wat betreft intercultureel contact kiest een
meerderheid van ruim twee op drie allochtonen en drie op vier autochtonen voor
gedeeltelijke aanpassing.
Multivariate analyses van cultuurbehoud en intercultureel contact. Wat betreft
Cultuurbehoud zijn er significante etnische verschillen (F(2,835)=53.83; p<.0001).
Turken kiezen meer voor het behoud van de Turkse cultuur dan Marokkanen voor de
Marokkaanse cultuur; autochtonen zijn het minst voorstander van cultuurbehoud (zie
figuur 5.3). Hiernaast wordt een significant interactie-effect gevonden van etnische
herkomst en opleiding (F(2,835)=5.70; p<.01). Hoog opgeleide allochtonen hechten
minder belang aan cultuurbehoud dan laag opgeleiden. Aan autochtone kant zijn
hoog opgeleiden meer voorstander van cultuurbehoud voor allochtonen, en laag
opgeleiden minder. Wat betreft Intercultureel Contact is eveneens een significant
etnisch verschil gevonden (F(2,837)=22.98; p<.0001). De autochtonen vinden dat
Turken en Marokkanen zich meer moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur
dan dat Turken en Marokkanen dit zelf vinden. Verder is er een significant interactieeffect van etnische herkomst en sekse (F(2,837)=5.85; p<.01). Allochtone vrouwen
zijn meer gericht op intercultureel contact met de Nederlandse cultuur dan mannen;
en autochtone mannen vinden, meer dan vrouwen, dat allochtonen zich moeten
aanpassen.
Samenvattend hechten autochtone jongeren systematisch minder belang aan
cultuurbehoud, en meer aan intercultureel contact, dan allochtone jongeren. Verder
vinden Turkse jongeren cultuurbehoud nog belangrijker dan Marokkanen. Onderwijs
en sekse spelen ook een rol. Zo hechten hoog opgeleide allochtone jongeren minder
belang aan de Turkse of Marokkaanse cultuur dan laag opgeleiden. Allochtone
vrouwen staan meer open voor intercultureel contact dan mannen. Aan autochtone
81
zijde is er meer acceptatie van de Turkse of Marokkaanse cultuur bij hoog
opgeleiden dan bij laag opgeleiden.
Samenvatting interculturele relaties. Welk belang hechten allochtone jongeren
aan de Turkse of Marokkaanse cultuur en aan de Nederlandse cultuur? De
houdingen van allochtonen ten aanzien van cultuurbehoud (van de Turkse of
Marokkaanse cultuur) en cultuurcontact (met de Nederlandse cultuur) werden
vergeleken met de verwachtingen van autochtonen. Vinden autochtone jongeren dat
allochtonen de Turkse of Marokkaanse cultuur moeten behouden, of moeten zij zich
aan de Nederlandse cultuur aanpassen, of een combinatie van beide? Op grond van
hun houdingen zijn de jongeren ingedeeld bij vier ideaaltypen van interculturele
relaties. De typologie gaat van ‘assimilatie’ ofwel eenzijdige aanpassing aan de
dominante cultuur, over ‘integratie’ ofwel combinaties van cultuurbehoud en
intercultureel contact, tot en met ‘separatie’ ofwel eenzijdig vasthouden aan de
minderheidscultuur. Het vierde type ‘marginalisatie’ omvat de resterende allochtonen
die bij geen van beide culturen aansluiting vinden
Een eerste conclusie uit de analyses is dat de meeste allochtone jongeren zich voor
een deel willen aanpassen aan de Nederlandse cultuur (in de publieke sfeer) en
tegelijk een deel van de Turkse of Marokkaanse cultuur willen behouden (vooral in
de privésfeer). De voorkeur van allochtonen voor integratie sluit probleemloos aan bij
de verwachtingen van een groot deel van de autochtone jongeren. Vooral met
betrekking tot cultuurbehoud in de publieke sfeer lopen de meningen echter uiteen,
zowel tussen autochtonen en allochtonen als tussen autochtonen onderling. Zo wijst
één op twee autochtonen elke vorm van cultuurbehoud in de publieke sfeer af, wat
voor de meeste allochtonen ‘een brug te ver’ is. Dat laatste wijst erop dat de
aanwezigheid van Turkse, Marokkaanse of islamitische minderheidsculturen in de
publieke sfeer omstreden is.
Ten tweede trekken zowel allochtonen als autochtonen een duidelijke lijn tussen
culturele keuzen in de privésfeer van het gezin en in de publieke sfeer van de
school. Allochtone jongeren zijn bereid af te dingen op de minderheidscultuur en zich
voor een deel aan te passen aan de Nederlandse cultuur in de publieke sfeer. Van
hun kant accepteren autochtone jongeren dat de Turkse of Marokkaanse cultuur een
belangrijke plaats inneemt in de privésfeer van allochtone gezinnen.
Een derde conclusie betreft de rol van onderwijskansen in interculturele relaties. Zo
hechten allochtone jongeren minder belang aan cultuurbehoud naarmate ze langer
en hoger onderwijs volgen in Nederland. Langer en hoger onderwijs voor autochtone
jongeren bevordert dan weer de acceptatie van andere culturen. Kortom, onderwijs
draagt ertoe bij dat allochtonen en autochtonen meer naar elkaar toegroeien.
Tenslotte wijzen sekseverschillen op een mogelijke ‘brugfunctie’ van vrouwen in
interculturele relaties. Zo staan allochtone vrouwen meer open voor cultuurcontact
met hun (dominant) Nederlandse omgeving dan mannen. Autochtone vrouwen van
hun kant leggen de lat voor cultuurcontact met allochtonen ook minder hoog dan
mannen. Vrouwen tonen dus van twee kanten meer culturele openheid dan mannen.
82
5.2
Persoonlijke waardenoriëntaties
Om de oriëntaties van jongeren ten aanzien van een aantal persoonlijke waarden en
maatschappelijke idealen in kaart te brengen, is de jongeren in het Rotterdam
Survey een waardenlijst voorgelegd. De jongeren moesten aangeven hoe belangrijk
elke waarde voor hen persoonlijk is ‘als leidraad in hun leven’: niet zo belangrijk,
redelijk belangrijk, belangrijk, erg belangrijk of uiterst belangrijk.26
Factoroplossing. Simultane Componenten Analyse in de drie vergelijkingsgroepen
levert een gemeenschappelijke twee-factorenoplossing op (verklaarde varianties
34% voor Marokkanen, 35% voor Turken en 36% voor autochtonen). De waarden
van allochtone en autochtone jongeren zijn georganiseerd rondom twee bipolaire
dimensies27. Dit betekent dat personen die waarden op de ene pool (bijv. traditie)
van groot belang achten, waarden op de tegenovergestelde pool (bijv. autonomie)
doorgaans van minder groot belang achten.
De eerste bipolaire dimensie Conformisme versus Autonomiewaarden is gebaseerd
op een eerste waardenconflict tussen twee tegengestelde waardenclusters:
Conformisme enerzijds en Autonomiewaarden anderzijds.
Conformisme omvat drie waarden:
‘Eerbied voor ouders en ouderen [in de zin van respect tonen]’
‘Gehoorzaamheid [in de zin van regels volgen, plichten nakomen]’
‘Respect voor traditie [in de zin van behoud van goede oude gebruiken]’
Autonomie omvat twee waarden:
‘Onafhankelijkheid [in de zin van vertrouwen op jezelf, zelfstandig zijn]’
‘Keuze voor eigen doelen [in de zin van eigen keuzen maken]’
De tweede bipolaire dimensie Egalitarisme versus Prestatiewaarden is gebaseerd op
een tweede waardenconflict tussen tegengestelde waardenclusters: Egalitarisme
enerzijds en Prestatiewaarden anderzijds.
Egalitarisme omvat drie waarden:
‘Gelijkheid [in de zin van gelijke kansen voor iedereen]’
‘Sociale rechtvaardigheid [in de zin van herstel van onrecht en het zorgen
voor zwakkeren]’
‘Verkleining van de kloof tussen rijk en arm’
Prestatie omvat drie waarden:
‘Ambitie [in de zin van hard werken om vooruit te komen]’
‘Bekwaamheid [in de zin van doeltreffendheid en efficiëntie]’
‘Succes [in de zin van slagen, je doel bereiken]’
Betrouwbaarheid. De (unipolaire) waardenschalen Conformisme, Autonomiewaarden, Egalitarisme en Prestatiewaarden hebben een goede betrouwbaarheid in
de drie vergelijkingsgroepen op basis van interne consistentie (Conformisme: .64
voor Turken, .72 voor Marokkanen en .65 voor autochtonen; Autonomie: .61 voor
Turken, .79 voor Marokkanen en .58 voor autochtonen; Egalitarisme: .67 voor
26
Om verschillen in antwoordstijl weg te werken werden alle analyses uitgevoerd op gecentreerde scores rond het individuele
gemiddelde. Op basis van exploratieve factoranalyses per vergelijkingsgroep zijn uiteindelijk 11 (van de 16) waarden met een
vergelijkbare betekenis bij Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren geselecteerd voor verdere analyses.
27
Bipolariteit verwijst naar een motivationeel conflict tussen tegengestelde waarden, die dan op tegenovergestelde polen van
dezelfde waardendimensie terecht komen.
83
Turken, .64 voor Marokkanen en .60 voor autochtonen; Prestatiegericht-heid: .62
voor Turken, .79 voor Marokkanen en .72 voor autochtonen).
Antwoordverdelingen. Figuur 5.5 toont de antwoordverdelingen voor autochtonen,
Turken en Marokkanen op de bipolaire waardendimensie conformisme versus
autonomiewaarden.
Figuur 5.5: Houding ten aanzien van waarden;
Conformisme versus Autonomie
Nederlanders
8.4
Turken 3.9
Marokkanen 3.1
0
34.5
29
20.6
38.8
21
28
28.3
45.3
20
40
8.4
26.1
60
80
4.5
100
Percentages
veel meer conformistisch
meer conformistisch
even conformistisch als autonoom
meer autonoom
veel meer autonoom
Wie een voorkeur heeft voor conformisme boven autonomie, komt aan de linkerzijde
van figuur 5.5 terecht; en omgekeerd, wie zich aan de rechterzijde bevindt, geeft de
voorkeur aan autonomie-waarden.
Op de eerste dimensie Conformisme versus Autonomie-waarden (zie figuur 5.5)
verkiest 9% van de autochtone jongeren conformistische waarden (1% zeer
conformistisch en 8% een beetje conformistisch); 35% heeft geen voorkeur; en een
meerderheid van 57% geeft de voorkeur aan autonomiewaarden (29% een beetje en
28% zeer autonoom). Op dezelfde dimensie verkiest 25% van de Turkse jongeren
conformisme (4% zeer conformistisch en 21% een beetje conformistisch); 39 %
heeft geen voorkeur; en 37% kiest voor autonomie-waarden (28% een beetje en 7%
zeer autonoom). Van de Marokkaanse jongeren verkiest 24% conformistische
waarden (3% zeer conformistisch en 21% een beetje conformistisch); 45% heeft
geen voorkeur; en 31% kiest voor autonomie-waarden (26% een beetje en 5% zeer
autonoom).
Figuur 5.6 toont de antwoordverdelingen van autochtonen, Turken en Marokkanen
op de tweede waardendimensie egalitarisme versus prestatiewaarden. Wie een
voorkeur heeft voor gelijkheid boven presteren bevindt zich aan de linkerzijde van
84
figuur 5.6; en omgekeerd, wie voorrang geeft aan presteren boven gelijkheid bevindt
zich aan de rechterzijde.
Figuur 5.6: Houding ten aanzien van waarden;
Egalitairisme verus Prestatiegerichtheid
Nederlanders
13.2
27.7
Turken 4.8
Marokkanen 3.8
0
34.3
29.9
22.1
46.9
20
15.9
53.8
20
40
18.3
60
80
2.7
2.5
4.1
100
Percentages
veel meer egalitair
meer egalitair
even egalitair als prestatiegericht
meer prestatiegericht
veel meer prestatiegericht
Op de tweede dimensie Egalitarisme versus Prestatiegerichtheid (zie figuur 5.6)
verkiest 41% van de autochtonen egalitaire waarden (13% zeer egalitair en 28% een
beetje egalitair); 34% heeft geen voorkeur; en 25% geeft voorrang aan prestatiewaarden (22% een beetje en 3% zeer prestatiegericht). Van de Turkse jongeren
verkiest 35% egalitaire waarden (5% zeer egalitair en 30% een beetje egalitair); 47%
heeft geen voorkeur; en 18% verkiest prestatie-waarden (16% een beetje en 2%
zeer prestatiegericht). Op dezelfde dimensie heeft 24% van de Marokkaanse
jongeren voorkeur voor gelijkheid (4% zeer egalitair en 20% een beetje egalitair);
54% heeft geen voorkeur; en 22% verkiest prestatiegerichte waarden (18% een
beetje en 4% zeer prestatiegericht).
Samenvatting. Voor wat betreft de eerste tegenstelling tussen conformisme en
autonomie-waarden valt vooral de gelijkenis op tussen autochtone, Turkse en
Marokkaanse waardenoriëntaties. Zowel allochtone als autochtone jongeren geven
immers wat meer voorrang aan autonomie-waarden dan aan conformistische
waarden. Tegelijk zijn autochtone jongeren echter meer eensgezind in hun voorkeur
voor autonomie en zijn allochtone jongeren meer verdeeld tussen autonomie en
conformisme. Zo staat tegenover ruim één op twee autochtone jongeren met een
uitgesproken voorkeur voor autonomie-waarden ongeveer één op drie allochtone
jongeren met een zelfde voorkeur.
Voor wat betreft de tweede tegenstelling tussen egalitarisme en prestatie-waarden
wordt opnieuw meer gelijkenis dan verschil gevonden tussen autochtone, Turkse en
85
Marokkaanse waardenoriëntaties. Zowel autochtone als allochtone jongeren geven
wat meer prioriteit aan gelijkheid boven prestatie-waarden. Tegelijk zijn er echter
graduele verschillen, waarbij autochtonen het meest egalitair zijn, Turken wat
minder, en Marokkanen het minst. Zo heeft iets minder dan de helft van de
autochtonen een uitgesproken voorkeur voor gelijkheid boven presteren, tegenover
één op drie Turken, en één op vier Marokkanen.
Multivariate analyse. Zijn er significante etnische verschillen tussen de persoonlijke
waardenoriëntaties van autochtone, Turkse en Marokkaanse jongeren? Er is een
zeer significant effect van etnische herkomst op de dimensie ConformismeAutonomie (F(2,801)=43.92; p<.0001). Autochtone jongeren hebben gemiddeld de
grootste voorkeur voor autonomie, Turken minder, en Marokkanen het minst. Ook is
er een randsignificant effect van etnische herkomst op EgalitarismePrestatiegerichtheid (F(2,801=4.40; p<0.05). Nederlanders en Turken hebben
gemiddeld wat meer voorkeur voor gelijkheid dan Marokkanen.
Is er sprake van sociale diversiteit? Op de dimensie Conformisme-Autonomie is een
zeer significant effect van opleiding gevonden (F(2,801)=18.35, p<0.0001). Hoog
opgeleiden hebben een grotere voorkeur voor autonomie dan laag opgeleiden (zie
figuur 5.7). Voor allochtonen is er op deze dimensie tevens een randsignificant
generatie-effect (F(1,512)=4.86, p<0.05). De tweede generatie heeft wat meer
voorkeur voor autonomie dan de eerste generatie allochtonen.
Figuur 5.7: Houding ten aanzien van Conformisme (-)
versus Autonomie (+) in functie van Opleiding
1.13
1.2
1
Gemiddelde
0.8
0.58
0.6
0.33
0.4
0.2
0.16
0
0
0
-0.2
-0.4
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
86
Op de dimensie Egalitarisme-Prestatiegerichtheid zijn er significante effecten van
sekse (F(2,801)=11.53, p<.001) en van leeftijd (F(2,801)=16.14, p<.0001). Vrouwen
hebben wat meer voorkeur voor gelijkheid dan mannen; en jongvolwassenen (26- tot
30-jarigen) ook meer dan jongeren (18- tot 25-jarigen) (zie figuur 5.8).
Figuur 5.8: Houding ten aanzien van Egalitarisme (versus Prestatiegerichtheid (+) in functie van
leeftijdsgroepen
0.2
0.1
0
0
0
Gemiddelde
-0.1
-0.11
-0.11
-0.21
-0.2
-0.3
-0.4
-0.51
-0.5
-0.6
Marokkanen
Turken
18-25 jaar
Nederlanders
26-30 jaar
Samengevat lokaliseert cultuurverschil in waarden zich vooral op de tegenstelling
tussen conformisme en autonomiewaarden. Zo zijn Nederlanders het meest
individualistisch, gevolgd door Turken, en vervolgens Marokkanen. Los van
cultuurverschillen geldt ook dat hoger opgeleiden meer individualistisch zijn en laag
opgeleiden meer conformistisch. Voor de tegenstelling tussen egalitarisme en
prestatiewaarden blijkt sekseverschil meer doorslaggevend dan cultuurverschil. Het
meest opvallend is hier de grote ‘generatiekloof’ aan allochtone zijde tussen de
egalitaire eind-twintigers en de prestatiegerichte begin-twintigers.
Samenvatting persoonlijke waarden. Hoeveel belang hechten allochtone en
autochtone jongeren aan centrale waarden zoals gelijkheid, autonomie, prestatie en
traditie? Is er sprake van een waardenconflict tussen allochtone en autochtone
jongeren, of vinden zij elkaar in gedeelde sociale waarden?
Ten eerste kan geconcludeerd worden dat cultuurverschillen tussen allochtone en
autochtone jongeren gradueel van aard zijn. Zowel allochtone als autochtone
jongeren vinden autonomie een beetje of veel belangrijker dan conformisme, en alle
jongeren zijn meer gericht op gelijkheid dan op prestatiewaarden. Er is dus zeker
geen sprake van een cultuurconflict tussen tegengestelde waardenoriëntaties van
jongeren. Samengevat komen autochtonen uit onze analyses naar voren als wat
meer individualistisch (voorkeur voor autonomie) en egalitair (voorkeur voor
gelijkheid) dan Turken en Marokkanen. Dit komt overeen met bevindingen uit
87
internationale waardenstudies. Opvallend is dat autochtonen in ons onderzoek (dat
zich weliswaar richt tot overwegend laag opgeleide jongeren) niet, zoals prof. dr. D.
Kohnstamm onlangs veronderstelde28, meer op prestaties gericht zijn dan Turken en
Marokkanen. Integendeel, zowel Turken als Marokkanen hechten gemiddeld wat
meer belang aan prestatiegerichtheid dan autochtonen.
Cultuurverschil moet verder worden genuanceerd in het licht van een aanzienlijke
mate van sociale verdeeldheid binnen etnische groepen. Zo blijken naast sekse- en
leeftijdsverschillen, vooral onderwijs, en in mindere mate ook het generatieverschil,
van invloed te zijn op persoonlijke waardenoriëntaties. Voor zover jongeren met een
hoger opleidingsniveau aanzienlijk meer individualistisch en minder conformistisch
zijn dan lager opgeleiden, lijkt vooral het onderwijs een sleutelrol te spelen in de
‘individualisering’ van allochtone culturen en waarden. Denkbaar is overigens ook
dat waardenoriëntaties contextgebonden zijn en dus mogelijk per situatie deels
verschillen. Dit is in dit onderzoek niet nagegaan.
28
In de Volkskrant van 31maart 2000
88
5.3
Familiewaarden
Hoe zien allochtone en autochtone jongeren de ideale band tussen ouders en
kinderen? En de ideale relatie tussen man en vrouw? Familiewaarden bepalen in
belangrijke mate de relaties tussen generaties en seksen binnen het gezin. Zij
verschillen tussen culturen. In het eerste hoofdstuk werd ingegaan op de
beeldvorming van allochtonen ten aanzien van westerse of Europese waarden en
leefwijzen, en andersom ook van autochtonen ten aanzien van islamitische waarden.
De conclusie hiervan was dat zowel aan allochtone als aan autochtone zijde een
spanning werd ervaren tussen islamitische en Europese familiewaarden. In deze
paragraaf gaan we hierop wat dieper in. Om welke familiewaarden gaat het en wat
zijn de verschillende oriëntaties van allochtone en autochtone jongeren op dit
gebied? Om dit in kaart te brengen is aan allochtone en autochtone jongeren een
aantal stellingen over familiewaarden voorgelegd. Jongeren moesten bij elke stelling
aangeven of zij het helemaal oneens, oneens, ertussenin, eens of helemaal eens
waren. De vijf stellingen zijn gekozen omdat zij op basis van internationaal
vergelijkend onderzoek sterk blijken te discrimineren tussen culturen.29
Factoroplossing. Simultane Componenten Analyse in de drie vergelijkingsgroepen
levert een gemeenschappelijke twee-factorenoplossing op (verklaarde varianties
59% voor Marokkanen, 64% voor Turken en 53% voor autochtonen). Blijkbaar zijn
de oriëntaties betreffende familiewaarden georganiseerd rondom twee dimensies.
De eerste dimensie Traditionele familiewaarden betreft de relatie tussen ouders en
kinderen. Deze dimensie omvat drie ‘traditionele’ waarden: dat kleine kinderen thuis
bij hun moeder horen, dat ongehuwde kinderen thuis bij hun ouders moeten wonen,
dat volwassen kinderen hun bejaarde ouders zelf moeten verzorgen. Wie het eens is
met de volgende drie stellingen scoort dus hoog op ‘traditionele familiewaarden’:
‘Kinderen kunnen het beste bij hun ouders blijven wonen totdat ze trouwen’
‘Bejaarde ouders kunnen beter bij hun kinderen wonen dan in het
bejaardentehuis’
‘Het is het beste voor kleine kinderen als ze de hele dag bij hun moeder zijn’
De tweede dimensie Vrije Partnerkeuze betreft de relatie tussen man en vrouw.
Deze dimensie omvat twee ‘vrije’ waarden: vrije partnerkeuze en seksualiteit voor
ongehuwde meisjes. Wie het eens is met de volgende twee stellingen scoort dus
hoog op de meer algemene waarde ‘vrijheid van partnerkeuze’.
‘Ouders moeten zich niet mengen in de partnerkeuze voor het huwelijk van
hun kinderen’
‘Een ongehuwd meisje moet een relatie kunnen hebben met een jongen, ook
als ze later niet met elkaar trouwen’
Betrouwbaarheid. De waardenschalen Traditionele Familiewaarden en Vrije
Partnerkeuze hebben, gezien het geringe aantal indicatoren en de vergelijkbaarheid
tussen de groepen, een redelijke tot goede betrouwbaarheid in de drie groepen
(Opvoeding: .50 voor Marokkanen, .58 voor Turken en .30 voor autochtonen;
Partnerkeuze:.48 voor Marokkanen, .53 voor Turken en .49 voor autochtonen).
29
Triandis, H. (1995). Individualism and collectivism. Boulder, CO: Westview Press.
89
Antwoordverdelingen. Figuur 5.9 toont de antwoordverdelingen van Marokkaanse,
Turkse en autochtone jongeren op de schaal Traditionele Familiewaarden. Wie het
eens is met een traditionele opvatting van de ouder-kind band (wie vindt dat kleine
kinderen bij hun moeder thuis horen, ongehuwde kinderen bij hun ouders, en
bejaarde ouders bij hun volwassen kinderen) komt aan de rechterzijde van de figuur
terecht; wie het daar niet mee eens is bevindt zich aan de linkerzijde van de figuur.
Figuur 5.9: Houding ten aanzien van traditionele
Familiewaarden
Nederlanders
5.2
Turken
1.5
Marokkanen
3.4
0
49.8
12.4
32.3
12.8
10
36.8
38.2
15.6
42.4
20
30
8.2
40
36.2
50
60
70
5.2
80
90
100
Percentages
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Een kleine minderheid (16%) van de Marokkaanse jongeren is het oneens met
traditionele waarden in de relatie tussen ouders en kinderen (3% helemaal oneens,
13% oneens); 42% is onbeslist; en 41% is voorstander van een traditionele ouderkind relatie (36% eens, 5% helemaal eens). Ook van de Turkse jongeren is slechts
een kleine minderheid van 14% het oneens met traditionele familiewaarden (2%
helemaal oneens, 12% oneens); 32% is onbeslist; en een meerderheid van 54%
geeft wel de voorkeur aan een traditionele ouder-kind relatie (38% eens, 16%
helemaal eens). De verdeling bij de autochtonen ligt heel anders: een meerderheid
van 55% is het niet eens met traditionele familiewaarden (5% helemaal oneens, 50%
oneens); 37% is onbeslist; en slechts 8% is voorstander (zie hiervoor figuur 5.9).
Figuur 5.10 toont de antwoordverdelingen van jongeren op de schaal voor Vrije
Partnerkeuze. Wie het eens is met de vrijheid van partnerkeuze (dus wie voor
zelfstandige partnerkeuze en vrije omgang met de partner is) bevindt zich aan de
rechterzijde van de figuur; wie het daarmee oneens is komt aan de linkerzijde
terecht. Van de Marokkaanse jongeren is een kwart (24%) geen voorstander van
vrije partnerkeuze (5% helemaal oneens, 19% oneens). Hiernaast is 43% onbeslist;
en een derde (33%) pleit voor vrijheid van partnerkeuze (25% eens,8% helemaal
eens). Van de Turken is eveneens een minderheid (24%) tegen vrije partnerkeuze
(6% helemaal oneens, 18% oneens); 36% is onbeslist; en een kleine helft (40%) is
voorstander van vrije partnerkeuze (24% eens, 16% helemaal eens). Ook hier weer
ligt de verdeling van de autochtonen anders. Slechts 2% is tegen (1% helemaal
oneens, 1% oneens); 11% is onbeslist; en de overgrote meerderheid (87%) geeft de
90
voorkeur aan vrije partnerkeuze en vrije omgang voor ongehuwde meisjes (39%
eens, 48% helemaal eens).
Figuur 5.10: Familiewaarden; vrijheid in relatie tot
partner?
Nederlanders
11.4
38.6
Turken
5.6
18.4
Marokkanen
5.3
18.9
0
10
47.8
36.3
23.6
42.7
20
30
40
16.1
24.9
50
60
70
80
8.2
90
100
Percentages
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Samengevat scharen allochtone jongeren zich in meerderheid achter traditionele
familiewaarden in de ouder-kind relatie. Zo vindt bijna één op twee Marokkanen en
ruim één op twee Turken dat moeders thuis moeten blijven bij kleine kinderen, dat
ongehuwde kinderen bij hun ouders moeten wonen, en dat volwassen kinderen hun
bejaarde ouders in huis moeten nemen. Ruim één op tien allochtonen is tegen dit
traditionele patroon en de rest zit hier tussenin. Aan autochtone zijde daarentegen is
nog niet één op tien jongeren onverdeeld voorstander van traditionele
familiewaarden in de ouder-kind relatie.
Omgekeerd is aan autochtone zijde bijna niemand tegen vrije partnerkeuze en vrije
seksuele omgang tussen jongens en meisjes. Onder allochtone jongeren zijn de
meningen echter verdeeld met een licht overwicht in het voordeel van vrije
partnerkeuze en omgang. Eén op twee Marokkanen en bijna één op twee Turken
zijn gewonnen voor meer vrijheid in partnerkeuze en een vrijere omgang voor
ongehuwde meisjes. Een kwart van de allochtone jongeren is hiertegen gekant. De
anderen nemen een middenpositie in.
Multivariate analyses. Zijn er op de schaal Traditionele familiewaarden significante
etnische verschillen? Er is een zeer significant effect van etnische herkomst
(F(2,840)=115.73; p<.0001). Turken zijn het meest traditioneel wat betreft de ouderkind relatie; Marokkanen zijn wat minder traditioneel dan Turken; en autochtonen zijn
het minst traditioneel.
91
Figuur 5.11: Traditionaliteit familiewaarden
in functie van opleiding
4
3.67
3.5
3.28
3.36
3.19
3
Gemiddelde
2.6
2.5
2.33
2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Figuur 5.12: Traditionaliteit familiewaarden
in functie van migratiegeneratie
3.8
3.68
3.7
3.6
Gemiddelde
3.5
3.4
3.39
3.39
3.3
3.2
3.1
3.08
3
2.9
2.8
2.7
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Is er sprake van sociale diversiteit in traditionele familiewaarden? Er is een
significant effect van opleiding (F(840)=17.81; p<.0001). Laag opgeleiden zijn
traditioneler dan hoog opgeleiden (zie figuur 5.11) Hiernaast is er een significant
interactie-effect van etnische herkomst en sekse (F(2,840)=5.55; p<.0001). Bij
autochtonen en Marokkanen zijn mannen traditioneler dan vrouwen; bij de Turken is
dit andersom. Turkse vrouwen zijn hierbij het meest traditioneel en autochtone
vrouwen het minst. Bij de allochtonen is er tenslotte nog een significant effect van
migratiegeneratie (F(1,552)=7.79; p<.01). De eerste generatie is traditioneler dan de
tweede generatie (zie figuur 5.12).
92
Worden er significante etnische verschillen gevonden in de opvattingen van jongeren
over Vrije Partnerkeuze? Er is een zeer significant effect van etnische herkomst op
Partnerkeuze (F(2,839)=122.65; p<.0001). Marokkanen zijn het minst gewonnen
voor vrije partnerkeuze, op de voet gevolgd door de Turken. Het meest vrijdenkend
zijn de autochtonen. Hiernaast is er sprake van sociale diversiteit. Er is een
significant interactie-effect van sekse, opleiding en leeftijd op Vrije Partnerkeuze
(F(2,839)=14.18; p<.0001). De grootste voorstanders van vrije partnerkeuze en
omgang zijn de hoog opgeleide jonge vrouwen, en omgekeerd zijn laag opgeleide
oude mannen de grootste tegenstanders. Hiernaast is alleen bij de allochtonen een
significant effect van sekse (F(1,550)=7.53; p<.01) en migratiegeneratie
(F(1,550)=16.07; p<.0001) gevonden (zie figuur 5.13). Allochtone vrouwen zijn meer
voorstander van vrije partnerkeuze en vrije omgang dan mannen, en de tweede
generatie meer dan de eerste generatie. Hiernaast is er een significant interactieeffect van migratiegeneratie en sekse(F(1,550)=6.93; p<.01). Tweede-generatie
vrouwen zijn het meest gewonnen voor vrije partnerkeuze en vrije omgang met hun
partner, en vrouwen van de eerste generatie zijn daar het meest tegen gekant. De
mannen scoren hier tussenin, maar de tweede generatie heeft hierover wel vrijere
opvattingen dan de eerste.
Figuur 5.13: Vrijheid partnerkeuze en omgang in functie
van migratiegeneratie
3.5
3.27
3.22
3
2.88
Gemiddelde
2.69
2.5
2
1.5
1
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samenvattend kan gezegd worden dat allochtonen, zowel wat betreft de relatie
tussen ouders en kinderen als wat betreft de relatie tussen mannen en vrouwen, een
traditioneler waardenpatroon aanhangen dan autochtonen. Zo zijn allochtone
jongeren veel meer voorstander van traditionele familiewaarden in de zin van
traditionele relaties tussen ouders en kinderen. Tegelijk zijn zij aanzienlijk minder
voorstander van vrije partnerkeuze en vrije omgang met de partner dan hun
autochtone leeftijdsgenoten. Tegelijk is er zeker geen eensgezindheid over
traditionele familiewaarden onder allochtone jongeren. Zo zijn Turken wat
traditioneler dan Marokkanen in de relatie tussen ouders en kinderen, en andersom
wat vrijer in de keuze van en omgang met een partner. Ook onderwijs en sekse
spelen een rol. Hoger opgeleiden hechten wat minder belang aan traditionele
familiewaarden in de ouder-kind relatie dan laag opgeleiden. Verder hechten
93
vrouwen meer belang aan vrije partnerkeuze dan mannen, met tweede-generatie
vrouwen in de voorhoede.
Samenvatting familiewaarden. Onze analyse van de wederzijdse beeldvorming
tussen allochtone en autochtone jongeren in Rotterdam wijst op een intercultureel
spanningsveld dat zich toespitst op familiewaarden. In de ogen van autochtone
jongeren is de islamitische opvoeding van kinderen te autoritair en worden moslim
vrouwen onderdrukt. Andersom menen allochtone jongeren dat de Europese
opvoeding van kinderen te permissief is en dat westerse vrouwen teveel vrijheden
hebben. We vroegen ons af hoe ver deze stereotypen afzitten van de
familiewaarden die jongeren voor zichzelf belangrijk vinden. Hoe zien allochtone en
autochtone jongeren de ideale relatie tussen ouders en kinderen? En de ideale manvrouw relatie? Zijn er aanwijzingen van een waardenconflict tussen Turkse of
Marokkaanse en Nederlandse familiewaarden?
Ten eerste wijzen de standpunten van allochtone en autochtone jongeren over wat
wel of niet wenselijk is in ouder-kind en man-vrouw relaties inderdaad op
verschillende en soms tegengestelde patronen van familiewaarden. De tegenstelling
is het meest uitgesproken voor wat betreft een ‘harde kern’ van traditionele
familiewaarden. Zo is ongeveer één op twee allochtone jongeren voorstander van
een traditioneel patroon van wederzijdse afhankelijkheid en verplichtingen tussen
ouders en kinderen. Autochtone jongeren verlangen meer onafhankelijkheid in de
relatie tussen ouders en kinderen. Concreet vinden Turkse en Marokkaanse
jongeren meer dan autochtonen dat moeders thuis moeten blijven bij kleine
kinderen, dat ongehuwde kinderen thuis bij de ouders moeten wonen, en dat
bejaarde ouders moeten inwonen bij hun kinderen. Dit ligt in de lijn van de grotere
verbondenheid tussen generaties (‘intergenerational togetherness’) in traditionele
Turkse en Marokkaanse familiesystemen. Solidariteit tussen generaties is ook een
effectief ‘social support’ systeem in de migratie, zeker als allochtonen maar een
beperkte toegang hebben tot sociale voorzieningen in het gastland.
Ten tweede tekent een gelijkaardige tegenstelling zich af tussen allochtone en
autochtone standpunten over vrije partnerkeuze en vrije omgang in man-vrouw
relaties. Allochtone jongeren zien, meer dan autochtonen, een rol voor de ouders in
de partnerkeuze en stellen zich ook terughoudender op tegenover intieme relaties
voor ongehuwde meisjes. Voor autochtone jongeren daarentegen zijn vrije
partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en meisjes zoiets als verworven
rechten. Hoe zijn de standpunten concreet verdeeld? Hoewel de meningen onder
allochtone jongeren verdeeld zijn, is toch nog een kwart van de allochtone jongeren
gekant tegen vrije partnerkeuze. Daartegenover staat echter een overwicht van bijna
één op twee Turken en één op drie Marokkanen die voor vrije partnerkeuze zijn. De
combinatie van relatieve eensgezindheid rond de traditionele ouder-kind band en
grote verdeeldheid rond vrije partnerkeuze onder allochtone jongeren staat
ongetwijfeld garant voor moeilijke evenwichtsoefeningen, vooral voor allochtone
meisjes. Het lijkt immers niet gemakkelijk om tegelijk je meer vrije opvattingen over
man-vrouw relaties in de praktijk om te zetten en de traditionele band met je
ouderszeker te stellen.
Tenslotte blijkt er onder autochtone jongeren een opvallende eensgezindheid te zijn
rondom overwegend individualistische familiewaarden. De meeste autochtone
jongeren zijn het eens over een aanzienlijke mate van individuele onafhankelijkheid
in de ouder-kind relatie en vrijheid in de man-vrouw relatie. Onder allochtone
94
jongeren daarentegen zijn de meningen meer verdeeld en dan met name wat betreft
Partnerkeuze. Vooral onderwijs, en voor allochtonen ook verblijfsduur, zijn van
invloed op meningsverschillen over familiewaarden bij allochtone jongeren. Z o
hechten jongeren die langer en hoger onderwijs volgen wat minder belang aan
traditionele familiewaarden, en bij allochtonen de tweede generatie minder dan de
eerste generatie. Aan allochtone zijde speelt ook het generatieverschil mee in
combinatie met sekse. Zo zijn tweede-generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen
de grootste voorstanders van vrije partnerkeuze. Eerste generatie vrouwen zijn juist
het meest terughoudend. Zij zijn mogelijk als huwelijkspartner voor de tweede
generatie geselecteerd op hun traditionele opvoeding.30 Hiertegenover staat dat
Turkse vrouwen weer het meest traditioneel zijn op het gebied van familiewaarden.
De vastgestelde meningsverschillen tussen allochtone mannen en vrouwen en
tussen hoog en laag opgeleiden tonen aan dat de ideaalbeelden van de ouder-kind
en de man-vrouw relatie in allochtone gezinnen wel degelijk ter discussie staan. Met
name het onderwijs blijkt een cruciale rol te spelen in het scheppen van een grotere
keuzeruimte voor allochtone jongeren, die tegelijk aanvaardbaar is in de ogen van
de ouders31.
30
Zie Lesthaeghe, R. (red.). Diversiteit in verandering. Brussel; VUB Press
Chris Timmerman (1997), ‘Turkse jonge vrouwen in België, islam en nationalisme: onderwijs maakt het verschil’, In
Migrantenstudies 13e jaargang, nr 3.
31
95
5.4
Samenvatting Cultuur en Waarden
In dit hoofdstuk zijn aspecten van de culturele dimensie van de multiculturele
samenleving behandeld. Daarbij is de aandacht in de eerste plaats uitgegaan naar
allochtone en autochtone visies op interculturele relaties. In de tweede plaats is een
schetsmatig beeld gegeven van culturele diversiteit en verandering in de
persoonlijke waarden en familiewaarden van allochtone en autochtone jongeren.
Om een beeld te krijgen van de interculturele relaties tussen allochtonen en
autochtonen in Rotterdam is aan jongeren gevraagd welk belang zij hechten aan de
Turkse of Marokkaanse cultuur en aan de Nederlandse cultuur. Een eerste
constatering is dat de meeste allochtone jongeren zich voor een deel willen
aanpassen aan de Nederlandse cultuur, en tegelijk voor een deel de Turkse of
Marokkaanse minderheidscultuur willen behouden en doorgeven. Zij investeren dus
dubbel in cultuur, in die zin dat zij in (minstens) twee cultuursferen willen meedenken
en meeleven. Zo kiest tezamen ongeveer driekwart van de Turkse en Marokkaanse
jongeren voor integratie of – in veel mindere mate – voor assimilatie in de publieke
sfeer. De voorkeur van allochtone jongeren voor integratie sluit mooi aan bij de
verwachtingen van bijna één op twee autochtone jongeren, die eveneens
voorstander zijn van integratie. Daartegenover staat één op twee autochtonen die in
de publieke sfeer volledige assimilatie verwacht, wat voor de meeste allochtonen
dan weer een stap te ver is. Anderzijds stellen we wel vast dat allochtonen en
autochtonen elkaar vinden in een scherp onderscheid tussen culturele keuzen in de
privésfeer en in de publieke sfeer. Zo zijn allochtone jongeren significant meer
gericht op de Nederlandse cultuur, en ook meer bereid om af te dingen op de Turkse
of Marokkaanse cultuur in de publieke sfeer dan in de privésfeer. Zo ook accepteren
autochtone jongeren de centrale plaats van de Turkse of Marokkaanse
minderheidscultuur in de privésfeer van allochtone gezinnen.
Hoe groot zijn de culturele afstanden die jongeren moeten overbruggen om zich in
meerdere cultuursferen te bewegen? Waarden worden vaak gezien als de ‘harde
kern’ van culturen. Dat verschillende gemeenschappen in de multiculturele
samenleving vaak een sterke eigendomsclaim maken op ‘vaste waarden’ die niet
makkelijk veranderbaar of onderhandelbaar zijn, is niet nieuw. Recent is de publieke
aandacht vooral uitgegaan naar een vermeende tegenstelling tussen islamitische en
westerse culturen. Zo bevestigt de wederzijdse beeldvorming tussen autochtone en
allochtone jongeren een normatief spanningsveld tussen ‘islamitische’ en ‘Europese’
waarden en leefwijzen. Die spanning loopt het hoogste op rond familiewaarden,
zoals de opvoeding van kinderen en de rechten van vrouwen (zie hoofdstuk 1).
Volgens onze bevindingen tekent zich een eerste tegenstelling af tussen autochtone
en allochtone familiewaarden die de band tussen ouders en kinderen bepalen. Een
meerderheid van allochtone jongeren schaart zich achter het traditionele patroon van
wederzijdse afhankelijkheid en verplichtingen tussen ouders en kinderen. Concreet
vindt ongeveer één op twee Turkse en Marokkaanse jongeren dat moeders thuis
moeten blijven voor kleine kinderen, dat ongehuwde kinderen bij hun ouders moeten
wonen, en dat volwassen kinderen zelf voor hun bejaarde ouders moeten zorgen. Bij
autochtone jongeren is nog niet één op tien het daarmee eens, terwijl één op drie
deze traditionele opvattingen het voordeel van de twijfel geeft.
Een tweede tegenstelling kenmerkt allochtone en autochtone standpunten over vrije
partnerkeuze en vrije omgang in man-vrouw relaties. Waar vrije partnerkeuze voor
96
de overgrote meerderheid van autochtone jongeren een ‘verworven recht’ is, zijn de
meningen van allochtone jongeren erg verdeeld. Concreet is ongeveer één op vier
allochtone jongeren gekant tegen vrijheid van partnerkeuze en vrije omgang voor
ongehuwde meisjes. Daartegenover staan bijna één op twee Turken en één op drie
Marokkanen die vinden dat ouders zich niet moeten mengen in de partnerkeuze en
dat meisjes een vriend mogen hebben. Hieruit kunnen we concluderen dat een
relatieve eensgezindheid rond traditionele familiewaarden tussen ouders en kinderen
samengaat met grote meningsverschillen rond meer of minder vrijheid in man-vrouw
relaties. Hoewel het onderzoek zich alleen op jongeren richt, doet dit patroon toch
een kleine aardverschuiving vermoeden, en dat betekent vooral voor allochtone
meisjes een moeizaam balanceren tussen de waarden van oudere en jongere
generaties.
De scherpe tegenstelling tussen allochtone en autochtone familiewaarden moet
echter worden gerelativeerd in het licht van opvallende raakpunten in de persoonlijke
waardenoriëntaties van allochtone en autochtone jongeren. Als we kijken naar
centrale sociale waarden zoals autonomie, conformisme, gelijkheid en prestatie, dan
komen daaruit vooral graduele cultuurverschillen naar voren. Zo vinden zowel
allochtone als autochtone jongeren sociale gelijkheid belangrijker dan presteren.
Daarbij zijn allochtonen zeker niet minder prestatiegericht dan hun autochtone
leeftijdgenoten. Zo ook vinden zowel autochtonen als allochtonen persoonlijke
autonomie een beetje of veel belangrijker dan conformisme. Wel zijn allochtone
jongeren meer dan autochtonen verdeeld tussen tegengestelde keuzen voor
autonomie en conformisme.
De laatste en misschien wel de belangrijkste conclusie uit onze analyses betreft de
structurele factoren die van invloed zijn op de cultuur en waarden van jongeren. Ten
eerste speelt onderwijs een sleutelrol in de interculturele relaties tussen allochtonen
en autochtonen. Naarmate allochtone jongeren langer en hoger onderwijs volgen,
hechten zij minder belang aan het behoud van de Turkse of Marokkaanse
minderheidscultuur, zijn zij meer gericht op autonomie en ook minder conformistisch,
en stellen zij zich losser op tegenover traditionele familiewaarden. We concluderen
hieruit dat meer en beter onderwijs bijdraagt tot individualisering, en zodoende de
waardenoriëntaties van allochtone en autochtone jongeren dichter bij elkaar brengt.
Vooral succes op school vergroot de culturele keuzeruimte voor allochtone jongeren.
Ten tweede spelen ook sekseverschillen, in combinatie met verschillen in opleiding
en verblijfsduur, een beslissende rol. Zo staan Turkse en Marokkaanse meisjes
meer dan jongens open voor intercultureel contact; hebben zij meer egalitaire
waarden, en zijn vooral jonge hoog opgeleide meisjes meer voorstander van vrije
partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en meisjes. Hun grootste tegenspelers
aan de conservatieve kant zijn de oudere en laag opgeleide Turkse en Marokkaanse
mannen.
97
98
Hoofdstuk 6.
Sociale contacten en discriminatie
Naast een culturele dimensie heeft de multiculturele samenleving ook een
belangrijke sociale en maatschappelijke dimensie. Deze maatschappelijke dimensie
staat centraal in dit tweede hoofdstuk over ‘Sociale contacten en discriminatie’.
Interculturele relaties, cultuur en waarden zijn immers niet alleen afhankelijk van de
culturele bagage en de persoonlijke keuzen van allochtone en autochtone jongeren.
De culturele keuzeruimte van allochtone jongeren wordt ook ingeperkt of uitgebreid
door de mate van sociale uitsluiting of aanvaarding van allochtone minderheden in
de samenleving.
In discussies over de multiculturele samenleving wordt vaak gewezen op
hardnekkige structurele problemen van etnische segregatie en sociale achterstand.32
Alle beleidsinspanningen ten spijt, kennen ook tweede-generatie jongeren nog
steeds een aanzienlijke sociale achterstand ten aanzien van hun autochtone
leeftijdsgenoten. Zoals bekend, zijn vooral Turkse en Marokkaanse jongeren
oververtegenwoordigd in het Nederlandse beroepsonderwijs; verlaten zij vaker de
school zonder einddiploma; en stromen zij minder vaak door naar hogere vormen
van voortgezet onderwijs. Niet alleen komen zij vaker zonder diploma op de
Nederlandse arbeidsmarkt terecht, zij slagen er ook moeilijker in om hun diploma’s
‘te gelde te maken’. Allochtone jongeren zijn dan ook vaker werkloos dan
autochtone; en zij zijn oververtegenwoordigd onderaan de beroepsprestige ladder.
Naast verschillen tussen allochtonen en autochtonen in sociale positie en culturele
bagage, speelt ook discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt een
aantoonbare rol.
De sociale achterstand van allochtonen gaat gepaard met een aanzienlijke mate van
etnische segregatie in centrale maatschappelijke sferen zoals school, wonen en
werken. Niet minder dan 40% van wie in Nederland als ‘etnische minderheid’ te boek
staat, leeft in één van de vier grote steden. Zo behoort één op drie Rotterdammers
tot een etnische minderheid. Bovendien zijn minderheden in Rotterdam – net zoals
in andere Europese grote steden overigens – voor een groot deel geconcentreerd in
dezelfde buurten. Zo speelde het Rotterdam Survey zich vooral af in etnisch
gekleurde en gemengde buurten als Spangen, Het Nieuwe Westen, de
Afrikaanderwijk, het Oude Westen en Hillesluis.33 In de in totaal 33 buurten die in het
onderzoek zijn opgenomen, vormen autochtone bewoners vaak een lokale
minderheid (gemiddeld 38% van de buurtbewoners34). De gemiddelde proportie
Turken en Marokkanen in deze wijken bedraagt 15% en 10% van alle
buurtbewoners.
Naast de woonbuurt heeft uiteraard ook de school een belangrijk aandeel in de
sociale leefwereld waarin jongeren opgroeien. Ook hier geldt dat allochtone
leerlingen vaak geconcentreerd zijn in dezelfde scholen en opleidingsrichtingen. Zo
32
Zie SCP (1998). Sociaal en cultureel rapport: 25 jaar sociale verandering in Nederland. Den Haag / Rijswijk: SCP. Veenman,
J. (1997). Keren de kansen? De tweede generatie allochtonen in Nederland. Rotterdam: ISEO.
33
Zie appendix voor methodologische verantwoording en achtergrond-informatie bij de trekking van buurten.
34
Dit getal betreft een gemiddelde van de getrokken buurten naar ratio van het aantal respondenten uit de betreffende buurten
99
is bijvoorbeeld niet meer dan 6% van de basisscholen in Nederland een
concentratieschool (d.w.z. een school waar meer dan de helft van de leerlingen
allochtoon is), maar in grote steden als Rotterdam geldt dat voor bijna de helft van
de scholen.
Tegen de achtergrond van deze ‘harde feiten’ worden in het Rotterdam Jongeren
Survey enkele aspecten van de subjectieve sociale leefwerelden van jongeren in
beeld gebracht. Een eerste deel van dit hoofdstuk (paragraaf 6.1) belicht het
dynamische veld van sociale contacten tussen allochtone en autochtone jongeren.
Daartoe wordt concreet gevraagd naar de mate van etnische verkaveling of
vermenging in hun vriendenkring, hun mediagebruik en hun woonbuurt. Een tweede
deel van het hoofdstuk (paragraaf 6.2) gaat in op de exclusieve dynamiek van
discriminatie en racisme. Achtereenvolgens komen daarbij ervaringen van
discriminatie, etnocentrisme en ‘racial harassment’ aan bod.
Anders dan gebruikelijk zijn in het Rotterdam Survey alle vragen zowel aan
autochtone als aan allochtone jongeren gesteld. Zonder uitspraak te doen over wie
wanneer in de fout gaat – we hebben immers alleen wat jongeren ons zelf vertellen
om op voort te bouwen – willen we in elk geval de mogelijkheid niet uitsluiten dat ook
autochtone jongeren zich in bepaalde situaties – al of niet gegrond – uitgesloten,
gediscrimineerd, of racistisch bejegend kunnen voelen. De comparatieve opzet van
het Rotterdam Jongeren Survey biedt de mogelijkheid om allochtone en autochtone
perspectieven op uitsluiting en discriminatie met elkaar te confronteren in een
interactieve benadering. Zo vergelijkt het eerste deel van dit hoofdstuk de sociale
leefwerelden van allochtone en autochtone jongeren op een continuüm van etnische
geslotenheid naar inter-etnische openheid. Zo ook worden in het tweede deel
allochtone ervaringen van etnische discriminatie en racisme afgezet tegen
autochtone ervaringen van ‘omgekeerde discriminatie’. Op dezelfde wijze wordt
autochtoon etnocentrisme afgezet tegen allochtone vormen van ‘omgekeerd
etnocentrisme’.
100
6.1 Sociale contacten
In deze paragraaf wordt het dynamische veld van sociale contacten tussen
allochtone en autochtone jongeren belicht. Daartoe wordt concreet gevraagd naar de
mate van etnische verkaveling of vermenging in hun vriendenkring, hun
mediagebruik en hun woonbuurt. Leven allochtone en autochtone jongeren in
gescheiden sociale werelden of delen zij met elkaar dezelfde etnisch gemengde
vriendengroepjes? Kijken zij naar dezelfde televisiezenders en lezen zij dezelfde
kranten, of trekken schotelantennes in het straatbeeld en Turkse kranten in de
kiosken een feitelijke etnische scheidslijn door medialand? Wonen allochtone en
autochtone jongeren graag in etnisch gemengde buurten, of hebben allochtonen
liever ‘zwarte’ en autochtonen liever ‘witte’ buurten?
6.1.1 Vrienden
Leven allochtone en autochtone jongeren in gescheiden sociale werelden? Of
ontmoeten zij elkaar in etnische gemengde vriendengroepjes? Om de sociale
leefwereld van jongeren in beeld te brengen is in het Rotterdam Survey gevraagd
naar de etnische samenstelling van hun vriendenkring. Concreet is aan Turkse en
Marokkaanse jongeren gevraagd: ‘Als u kijkt naar uw vriendenkring, zijn dat dan
meer Turken/Marokkanen of meer Nederlanders?’ De antwoordcategorieën liepen
op van ‘alleen of vooral Nederlanders’, over ‘zowel Turken/Marokkanen als
Nederlanders’, tot ‘vooral of alleen Turken/Marokkanen’. Bij autochtone jongeren is
de vraag als volgt gespiegeld: ‘Als u kijkt naar uw vriendenkring, zijn dat dan vooral
Nederlanders, of heeft u ook niet-Nederlandse vrienden? De antwoordcategorieën
liepen op van ‘alleen of vooral niet-Nederlanders’, over ‘zowel Nederlanders als nietNederlanders’ tot en met ‘vooral of alleen Nederlanders’.
Figuur 6.1: Keuze voor allochtone en autochtone vrienden
100%
13.2
80%
40.3
39.5
Percentage
35.1
60%
40%
34.2
33.8
46.9
20%
22.1
22.5
4.2
0.6
0%
Marokkanen
Turken
Alleen autochtonen
Vooral autochtonen
Zowel allochtonen als autochtonen
Vooral allochtonen
Alleen allochtonen
101
Nederlanders
In figuur 6.1 worden de antwoordverdelingen op deze vraag weergegeven. Wie
vooral allochtone vrienden heeft, komt onderaan de figuur terecht; wie vooral
autochtone vrienden heeft bovenaan; en wie een etnisch gemengde vriendenkring
heeft bevindt zich in de middenzone van de figuur.
Antwoordverdelingen. Van de Marokkaanse jongeren heeft 56% vooral of alleen
Marokkaanse vrienden (34% vooral en 22% alleen); 40% heeft een etnische
gemengde vriendenkring; en slechts 4% heeft vooral Nederlandse vrienden. Van de
Turkse jongeren heeft eveneens 56% vooral Turkse vrienden (34% vooral en 22%
alleen) en 40% een gemengde vriendenkring; en 4% vooral Nederlandse vrienden.
Van de autochtone jongeren tenslotte heeft een kleine helft (48%) vooral of alleen
Nederlandse vrienden (35% vooral en 13% alleen Nederlandse vrienden); een kleine
helft (47%) heeft een etnisch gemengde vriendenkring; en 5% zegt vooral nietNederlandse vrienden te hebben.
Samengevat vormen de vriendenkringen van allochtone en autochtone jongeren
elkaars spiegelbeeld. De helft of meer van de jongeren heeft vooral of alleen
vrienden uit de etnische in-group en iets minder dan de helft heeft een etnisch
gemengde vriendenkring. Gemiddeld genomen hebben autochtone jongeren meer
Nederlandse dan allochtone vrienden. Omgekeerd hebben Turkse en Marokkaanse
jongeren meer Turkse en Marokkaanse dan Nederlandse vrienden. Slechts één op
vijf allochtone jongeren heeft uitsluitend Turkse of Marokkaanse vrienden; en niet
meer dan één op tien autochtone jongeren heeft uitsluitend Nederlandse vrienden.
De doorsnee vriendenkring van zowel allochtone als autochtone jongeren is dus
etnisch gemengd.
Multivariate analyses. Er zijn geen significante etnische verschillen tussen Turken,
Marokkanen en autochtonen in de mate waarin zij kiezen voor vrienden uit de eigen
etnische groep. Jongeren hebben gemiddeld meer vrienden uit de etnische in-group
dan uit andere etnische groepen. Wel is er een significant interactie-effect van
opleiding en etnische herkomst (F(2,825)=5.43; p<.01) Laag opgeleide Turken en
Marokkanen hebben meer vrienden uit de eigen etnische groep - dus minder
autochtone vrienden - dan hoger opgeleiden. Bij Nederlanders is dit andersom: laag
opgeleide Nederlanders hebben juist minder vrienden uit de eigen etnische groep dus meer allochtone vrienden - dan hoger opgeleiden (zie Figuur 6.2).
102
Figuur 6.2: Etnische Vriendschap in functie van opleiding
4
3.9
3.89
3.85
3.8
Gemiddelde
3.7
3.65
3.6
3.55
3.52
3.5
3.44
3.4
3.3
3.2
Marokkanen
Turken
Laag opgeleid
Nederlanders
Hoog opgeleid
Wat de sociale diversiteit betreft, is bij de allochtonen sprake van een significant
effect van migratiegeneratie (F(1,536)= 18.56, p<.0001). De tweede generatie heeft
minder etnische en meer Nederlandse vrienden dan de eerste generatie (zie figuur
6.3). Dit generatieverschil wordt verder gekwalificeerd door een significant interactieeffect van sekse en migratiegeneratie (F(1,536)=7.54; p<.01). Generatieverschillen
zijn groter voor allochtone vrouwen dan voor mannen: eerste-generatie vrouwen
hebben de minste Nederlandse vrienden, en tweede-generatie vrouwen de meeste.
Figuur 6.3: Etnische vriendschap in functie van
migratiegeneratie
4.1
4
3.98
3.94
3.9
Gemiddelde
3.8
3.7
3.6
3.54
3.5
3.41
3.4
3.3
3.2
3.1
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samengevat speelt onderwijs een belangrijke rol in de keuze van vrienden.
Allochtonen die langer en hoger onderwijs volgen, ontmoeten meer autochtonen en
hebben dus ook meer autochtone vrienden. Voor autochtonen ligt dit verband
103
andersom: naarmate autochtonen langer en hoger onderwijs volgen, ontmoeten zij
juist minder allochtonen en hebben zij minder allochtone vrienden. Daarnaast speelt
verblijfsduur een rol. Tweede-generatie jongeren – en dan vooral de meisjes –
hebben meer autochtone vrienden dan hun leeftijdgenoten van de eerste generatie.
Opvallend is dat eerste-generatie vrouwen in hun sociale contacten juist het meest
etnisch gesloten zijn; tweede-generatie vrouwen daarentegen zijn het meest naar
buiten gericht.
Samenvatting vrienden. Leven allochtone en autochtone jongeren in gescheiden
sociale werelden? Of delen zij met elkaar dezelfde etnisch gemengde vriendenkring?
Een eerste conclusie uit onze exploratieve analyses van de etnische samenstelling
van de vriendenkring is dat een etnisch gemengde vriendenkring zowel voor
allochtone als voor autochtone jongeren in Rotterdam meer regel dan uitzondering
is. Zo zegt iets minder dan de helft van alle jongeren dat zij zowel allochtone als
autochtone vrienden hebben. Daar staat tegenover dat zowel allochtone als
autochtone jongeren meer vrienden kiezen uit de etnische in-group dan uit andere
etnische groepen. Terwijl ruim de helft van de allochtone jongeren vooral of alleen
Turkse of Marokkaanse vrienden heeft, zegt ook de helft van de autochtone
jongeren vooral of alleen Nederlandse vrienden te hebben. Ondanks de
overwegende keuze voor vrienden uit de eigen etnische groep, is het dus zeker niet
zo dat allochtone en autochtone jongeren in afgescheiden wereldjes leven.
Een tweede conclusie betreft de rol van onderwijs in de etnische samenstelling van
de vriendenkring. Zo blijken allochtone jongeren meer Nederlandse vrienden te
hebben naarmate ze langer en hoger onderwijs genieten of hebben genoten. Hoger
opgeleide allochtonen hebben minder vrienden uit de iegen etnische groep, hogeropgeleide autochtonen daarentegen juist meer. Dit is niet zo verwonderlijk. Laag
opgeleide allochtonen komen immers veel in aanraking met andere laag opgeleiden
(school, werk) en dus ook met andere allochtonen. Hoog opgeleide allochtonen van
hun kant komen meer in aanraking met andere hoog opgeleiden en dus meer met
Nederlanders. Voor autochtone jongeren geldt hetzelfde, maar dan andersom. Hoe
lager ze zijn opgeleid, hoe meer ze in aanraking zullen komen met allochtonen. Dit
patroon wijst op het grote belang van structurele ‘ontmoetingskansen’ voor het
ontstaan van vriendschap tussen allochtone en autochtone jongeren. Of in negatieve
zin, de concentratie van allochtone jongeren in dezelfde scholen en opleidingen
vermindert aanzienlijk de kans op inter-etnische vriendschap.
Een derde en laatste conclusie betreft de invloed van verblijfsduur in Nederland op
de keuze van vrienden of vriendinnen. Zo hebben tweede-generatie allochtonen die
in Nederland zijn opgegroeid, meer Nederlandse vrienden dan jongeren van de
eerste generatie. Dit generatieverschil is het meest zichtbaar in de vriendenkring van
allochtone vrouwen, zodat tweede-generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen de
meeste Nederlandse vriendinnen hebben. In combinatie suggereren de vastgestelde
opleidings- en generatieverschillen een systematische trend naar meer etnische
diversiteit in de sociale contacten van allochtone jongeren.
6.1.2 Mediagebruik
Kijken allochtone en autochtone jongeren naar dezelfde Nederlandse zenders en
lezen zij dezelfde kranten? Of loopt er een etnische scheidslijn door ‘medialand’?
104
Sommige Nederlanders zien in de zichtbare aanwezigheid van schotelantennes in
het straatbeeld het bewijs van een vergaande etnische verkaveling van het
medialandschap. Marokkanen en Turken in Nederland kunnen zich inderdaad
gemakkelijk op de hoogte stellen van ontwikkelingen in het land en/of de regio van
herkomst. Een breed aanbod van Turkse en – in mindere mate – Arabische zenders
is te ontvangen via schotelantennes, die in wijken waar veel buitenlanders wonen
een bekend verschijnsel in het straatbeeld zijn. Ook heel wat Turkse kranten en een
aantal Arabische kranten zijn hier gemakkelijk verkrijgbaar. Dit alles roept de vraag
op in welke mate het mediagebruik van allochtone jongeren gericht is op het aanbod
van Turkse of Arabische media dan wel op het lokale Nederlandse aanbod.
In het Rotterdam Survey is de mate van etnisch mediagebruik nagegaan aan de
hand van twee vragen. Ten eerste is aan allochtone jongeren die regelmatig tv kijken
– en dat was vrijwel iedereen - gevraagd of zij meer Nederlandse danwel meer
Turkse of Marokkaanse zenders kiezen: ‘Kijkt u meer naar Nederlandse of meer
naar Turkse/Arabische tv-zenders?’ Antwoordcategorieën liepen op van ‘alleen of
vooral Nederlandse zenders’ via ‘zowel Nederlandse als Turkse/Arabische zenders’
tot ‘vooral of alleen Turkse/Marokkaanse zenders’. Op dezelfde manier is aan
allochtone krantenlezers – slechts 20% van de Marokkanen en 19% van de Turken
gaf aan geen enkele krant te lezen – gevraagd of zij meer Nederlandse of meer
Turkse of Arabische kranten lezen: ‘Leest u meer Nederlandse of meer
Turkse/Arabische kranten?’ Antwoordcategorieën gingen van ‘alleen of vooral
Nederlandse kranten’ tot en met ‘vooral of alleen Turkse/Arabische kranten’. In de
figuren 6.4 en 6.5 worden de antwoordverdelingen op beide vragen naar etnisch
mediagebruik weergegeven.
100%
Figuur 6.4: Kijken naar Turkse/Arabische versus
Nederlandse zenders
6.9
25
16.5
Percentages
80%
60%
30.4
46.4
40%
32.2
20%
20.5
11.9
9.7
Marokkanen
Turken
0%
Alleen Nederlands
Vooral Nederlands
Zowel Nederlands als Arabisch/Turks
Vooral Arabisch/Turks
Alleen Arabisch/Turks
Antwoordverdelingen voor televisie kijken. In figuur 6.4 is zichtbaar dat slechts
een kleine groep (12%) van de Marokkaanse jongeren vooral naar Arabische tv105
zenders kijkt; 32% kijkt naar zowel Arabische als Nederlandse zenders; en een
meerderheid van 55% kijkt vooral of alleen naar Nederlandse zenders (resp. 30% en
25%). Bij de Turkse jongeren daarentegen kijkt niet minder dan 30% vooral of alleen
naar Turkse zenders (resp. 20% en 10%); hiernaast kijkt 46% zowel naar
Nederlandse als naar Turkse tv-zenders; slechts 23% kijkt vooral of alleen naar
Nederlandse tv-zenders (resp. 16% en 7%).
100%
Figuur 6.5: Lezen van Turkse/Arabische versus
Nederlandse kranten
11.1
15.8
80%
Percentages
61.3
60%
46.2
40%
19.6
20%
13.8
11.1
5.5
13.2
Marokkanen
Turken
0%
Alleen Nederlands
Vooral Nederlands
Zowel Nederlands als Arabisch/Turks
Vooral Arabisch/Turks
Alleen Arabisch/Turks
Antwoordverdeling voor kranten lezen. In figuur 6.5 is zichtbaar dat slechts een
kleine groep (8%) van de Marokkaanse jongeren alleen of voornamelijk Arabische
kranten leest (6% vooral en 2% alleen); nog een kleine groep (11%) leest zowel
Arabische als Nederlandse kranten; en veruit het grootste deel (81%) leest vooral of
alleen Nederlandse kranten (20% vooral en 61% alleen). Van de Turkse jongeren
daarentegen leest 27% vooral of alleen Turkse kranten (14% vooral en 13% alleen);
een grote groep (46%) leest zowel Turkse als Nederlandse kranten; en nog eens
27% van de Turkse jongeren leest vooral of alleen Nederlandse kranten (16% vooral
en 11% alleen).
Samengevat kijkt ongeveer één op drie Turkse jongeren alleen of vooral naar Turkse
zenders, en van alle Turkse krantenlezers leest ruim één op vier jongeren alleen of
vooral Turkse kranten. Omgekeerd kijken ruim twee op drie Turkse jongeren ook of
vooral naar Nederlandse zenders, en drie op vier Turkse krantenlezers lezen ook of
vooral Nederlandse kranten. Bij Marokkaanse jongeren daarentegen kijkt slechts
ongeveer één op tien vooral naar Arabische zenders, en minder dan één op tien
Marokkaanse krantenlezers leest alleen of vooral Arabische kranten. Een eerste
costatering is dus dat de meerderheid van zowel Turkse als Marokkaanse jongeren
ook of vooral gericht is op de Nederlandse media, zowel tv-zenders als kranten.
Tegelijk is er heel wat etnisch mediagebruik bij Turkse jongeren. Dit is minder het
geval bij hun Marokkaanse leeftijdgenoten. Turkse jongeren kijken wat meer Turkse
dan Nederlandse tv, en lezen ongeveer evenveel Turkse als Nederlandse kranten.
Marokkaanse jongeren daarentegen kijken meer Nederlandse dan Arabische tv, en
106
lezen vooral of uitsluitend Nederlandse kranten. Bijgevolg lijkt het mediagebruik van
Marokkaanse jongeren meer op dat van autochtone jongeren, terwijl Turkse
jongeren van hun kant een meer etnisch gediversifieerd lees- en kijkgedrag
vertonen.
Betrouwbaarheid. De twee variabelen ‘krant lezen’ en ‘tv-kijken’ zijn samengevoegd
tot een samengestelde schaal voor ‘Etnisch mediagebruik’ met een goede interne
consistentie (.76 voor de Marokkanen en .50 voor de Turken).
Multivariate analyses. Zijn er significante etnische verschillen tussen Marokkanen
en Turken wat betreft hun mediagedrag? Er is een zeer significant effect van
etnische herkomst op etnisch mediagebruik (F(1,545)=152.11; p<.0001). Hierbij zijn
Turken aanzienlijk meer gericht op Turkse media dan Marokkanen op Arabische
media.
Is er sprake van sociale diversiteit in het mediagebruik van allochtone jongeren? Er
zijn zeer significante effecten van opleiding (F(1,545)=25.25; p<.0001), leeftijd
(F(1,545)=13.21; p<.0001) en sekse (F(1,545)=11.48; p<.001). Laag opgeleide
allochtonen zijn meer gericht op etnische (Turkse of Arabische) media dan hoog
opgeleiden (zie figuur 6.6). Daarnaast zijn jongvolwassenen boven 25 jaar meer
etnisch gericht dan jongeren, en vrouwen wat meer dan mannen.
Figuur 6.6: Etnische media - opleiding
4
3.5
3.3
Gemiddelde
3
2.77
2.5
2.16
2
1.8
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Laag opgeleiden
Turken
Hoog opgeleiden
Voorts is er een nog een zeer significant effect van migratiegeneratie op etnisch
mediagebruik (F(1,545)=54.87; p<.0001). De eerste generatie allochtonen is
aanzienlijk meer op media uit het land van herkomst gericht dan de tweede
generatie. Hierbij komt een significant interactie-effect tussen migratiegeneratie en
sekse (F(1,545)=6.81; p<.01). Vrouwen van de eerste generatie zijn het meest
etnisch georiënteerd in hun mediagebruik, op behoorlijke afstand gevolgd door
eerste- en tweede-generatie mannen; en tweede-generatie vrouwen zijn juist het
minst op etnische media en het meest op de Nederlandse media gericht (zie figuur
6.7).
107
Figuur 6.7: Etnische media in functie van
migratiegeneratie x sekse
3.5
3.31
3
2.53
Gemiddelde
2.5
2.32
2.25
2
1.5
1
0.5
0
mannen
vrouwen
1e generatie
2e generatie
Samengevat is de meest opvallende bevinding dat Turkse jongeren in vergelijking
met Marokkaanse jongeren meer georiënteerd zijn op de media uit het herkomstland
en minder op de Nederlandse media. Dit etnisch verschil wordt echter doorkruist
door significante sociale verschillen in mediagebruik. Zo spelen onderwijs en
verblijfsduur een belangrijke rol. Hoger opgeleide allochtonen zijn meer gericht op
Nederlandse media dan lager opgeleiden en de tweede generatie meer dan de
eerste generatie. Dit generatieverschil is het grootst voor vrouwen.
Samenvatting media. Kijken allochtone jongeren naar dezelfde zenders als
autochtonen en lezen zij dezelfde kranten? Of leven allochtonen door hun etnisch
kijk- en leesgedrag virtueel in andere landen? Dat laatste is zeker niet het geval, al
zou je wel kunnen stellen dat heel wat allochtonen door hun gediversifieerd kijk- en
leesgedrag in meer dan één land leven. Een eerste conclusie uit onze analyses is
echter dat de meeste allochtonen zich in hun kijk- en leesgedrag ook of vooral op
Nederland richten. Daarnaast hebben etnische media een meer of minder groot
aandeel in hun mediagebruik.
Een tweede conclusie betreft de opvallende verschillen tussen het Turkse en het
Marokkaanse mediagebruik. Zoals bekend, zijn Turkse jongeren – in vergelijking met
Marokkaanse jongeren – meer gericht op kranten en zenders uit het herkomstland.35
Het Turkse mediagebruik getuigt van een volgehouden band met Turkije binnen de
Turkse gemeenschap in Nederland. Daarnaast komt het verschil tussen Turken en
Marokkanen waarschijnlijk voor een deel op rekening van het minder brede aanbod
en de grotere taalbarrière aan Marokkaanse zijde. De taalkennis van de meeste
Marokkaanse jongeren beperkt zich immers tot Berberse en/of MarokkaansArabische spreektalen. Daardoor is hun feitelijke toegang tot informatie uit het
35
Nederlandse Programma Stichting en Rijks Voorlichtingsdienst (1998): Mediagebruik etnische publieksgroepen 1998. Een
onderzoek onder Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Chinese en Molukse publieksgroepen van 18 jaar en ouder.
108
herkomstland erg beperkt. Beperkte toegang gaat tevens gepaard met een zeer
beperkte kennis en interesse ten aanzien van Marokko onder Marokkaanse
jongeren. Dit contrasteert sterk met de opvallend grote kennis en interesse ten
aanzien van Turkije onder Turkse jongeren.36
Ten derde moeten etnische verschillen in mediagebruik worden gerelativeerd in het
licht van de grote invloed van onderwijs en verblijfsduur in Nederland. Zo blijkt dat
langer en hoger onderwijs de oriëntatie van allochtone jongeren op de Nederlandse
media bevordert. Daarnaast stellen we een verschuiving vast in het mediagebruik
van eerste- en tweede-generatie allochtonen. Tweede-generatie jongeren die
grotendeels in Nederland zijn opgegroeid, zijn meer gericht op Nederlandse media,
met tweede-generatie vrouwen als voortrekkers van deze generationele trend. In
combinatie wijzen opleidings- en generatieverschillen – ook voor wat betreft het
mediagebruik bij allochtone jongeren – op een trend naar meer etnische diversiteit.
Vooral Turkse jongeren lijken met hun transnationaal kijk- en leesgedrag naadloos
aan te sluiten op de nieuwste ontwikkelingen in ‘medialand’ ...
6.1.3 Buurten
Wonen allochtone en autochtone jongeren graag in gemengde buurten? Of
verkiezen autochtone jongeren zogenaamde ‘witte’ buurten en allochtone jongeren
‘zwarte’ buurten? In deze paragraaf worden subjectieve en objectieve indicatoren
van de etnische samenstelling van buurten gerelateerd aan de subjectieve
buurtbeleving van jongeren37 Zo willen we eerst te weten komen of allochtone en
autochtone jongeren verschillen in hun percepties en evaluaties van dezelfde
buurten. En ten tweede vragen we ons af of de positieve of negatieve beleving van
zogenaamde ‘concentratiebuurten’ samenhangt met subjectieve percepties en/of
objectieve kenmerken van deze buurten.
Daartoe hebben allochtone en autochtone jongeren subjectieve schattingen gegeven
van het aandeel van Turken, Marokkanen en Nederlanders in hun buurt. Op basis
van de antwoordpatronen hebben we een subjectieve etnische kaart van Rotterdam
getekend, die we vervolgens naast de ‘objectieve’ of officiële etnische statistieken
kunnen leggen. Concreet zijn aan allochtone jongeren de volgende vragen
voorgelegd: ‘Hoeveel procent van de mensen in uw buurt, dus hoeveel op de
honderd, zijn volgens uw schatting van Turkse/Marokkaanse herkomst?’ En:
‘Hoeveel procent van de mensen in uw buurt, dus hoeveel op de honderd, zijn
volgens uw schatting van Nederlandse herkomst?’
Aan autochtone jongeren zijn dezelfde vragen voorgelegd, maar bij de vraag naar
het percentage Turken en/of Marokkanen is een experiment ingebouwd. Het
Categorisatie Experiment zit als volgt in elkaar. Op toeval is aan één op drie
autochtone respondenten gevraagd om het percentage Turken in de buurt te
schatten; één op drie heeft het percentage Marokkanen geschat; en nog eens één
op drie het percentage moslims in de buurt. Maken autochtone Nederlanders in hun
36
Zie bijv. politieke kennisvragen in paragraaf 4.3 van dit rapport.
Objectieve gegevens over de etnische samenstelling van buurten zijn gebaseerd op de ‘Demografische gegevens 1999’.
Rotterdam: COS (Centrum Onderzoek & Statistiek).
37
109
subjectieve percepties van de buurt onderscheid tussen verschillende etnische en
religieuze categorieën?
Voorafgaand aan deze schattingen hebben alle jongeren ook nog een algemene
evaluatie van de buurt gegeven. Concreet is aan allochtone en autochtone jongeren
gevraagd hoe tevreden zij zijn met de buurt waarin ze wonen. ‘In het algemeen, vindt
u dit een goede buurt, een redelijk goede buurt, of niet zo’n goede buurt om in te
wonen?’ De antwoordcategorieën lopen op van ‘niet zo goed’ tot ‘goed’.
Antwoordverdelingen voor de lokale aanwezigheid van de etnische in-group.
Figuur 6.8 toont de gemiddelde subjectieve en objectieve percentages met
betrekking tot de aanwezigheid van de etnische in-group in de buurt. In het bijzonder
zijn de subjectieve schattingen door Marokkaanse, Turkse en autochtone jongeren
afgezet tegen de objectieve percentages Marokkanen, Turken en Nederlanders in
hun buurt. Zowel bij allochtone als bij autochtone jongeren is het subjectieve
percentage duidelijk hoger dan het objectieve percentage van de etnische in-group
in de buurt (zie figuur 6.8). Gemiddeld schatten Marokkaanse jongeren de
aanwezigheid van Marokkanen in de buurt op 33% tegenover een objectief cijfer van
10%. Turkse jongeren schatten de aanwezigheid van de Turkse groep gemiddeld op
48% van de buurtbewoners, terwijl dit percentage objectief gezien slechts 15% is.
Nederlanders maken een meer accurate schatting. Zij schatten de lokale
aanwezigheid van Nederlanders op 54% tegenover een objectief percentage van
38%.
Figuur 6.8: Lokale objectieve en subjectieve aanwezigheid
van etnische in-group
60
53.74
50
47.93
38.36
Percentages
40
33.34
30
20
15.16
10.17
10
0
Marokkanen
Turken
Gemiddeld subjectief %
Nederlanders
Gemiddeld objectief %
T-toetsen. T-toetsen van verschil van gemiddelden bevestigen dat Marokkaanse
jongeren (t=-16.84; p<.0001), Turkse jongeren (t=-22.09; p<.0001) en autochtone
jongeren (t=-9.34; p<.0001) het percentage buurtbewoners uit de etnische in-group
significant overschatten.
110
Samengevat voelen autochtone jongeren zich dus krap in de meerderheid in hun
buurt; Turken voelen zich maar net in de minderheid; alleen Marokkanen zien
zichzelf duidelijk als een minderheid in hun buurt. Maar de meest opvallende
bevinding is wel dat zowel allochtone als autochtone jongeren systematisch de
lokale aanwezigheid van de etnische in-group overschatten. Zo schatten
Marokkaanse en Turkse jongeren de aanwezigheid van Marokkanen en Turken in
hun buurt ongeveer drie maal hoger in dan objectief het geval is. Hoewel autochtone
jongeren minder extreem zijn in hun overschatting van de Nederlandse
aanwezigheid, zijn zij tegelijk de enige groep die van een (lokale) numerieke
minderheid een subjectieve meerderheid maakt. De verklaring voor deze
overschatting van de in-group kan vooral gezocht worden in het bekende
verschijnsel ‘in-group bias’, oftewel vertekening in het voordeel van de etnische ingroup. Dit is deels een perceptueel gegeven: je gaat meer om met je in-group en
overschat dus de aanwezigheid van die groep in de buurt, en deels het gevolg van
etnocentrisme: men is door de band geneigd om de in-group groter, beter,
belangrijker te vinden dan de out-group. Het verschil tussen allochtonen en
autochtonen wat betreft de mate van overschatting van de eigen etnische groep kan
beïnvloed zijn door de leeftijdsverdeling van allochtonen en autochtonen in de wijk.
De allochtone bevolking in Nederland, en ook in Rotterdam, is gemiddeld jonger dan
de autochtone bevolking en kan om deze reden ook meer het straatbeeld bepalen
daar jongeren vaak uithuiziger zijn dan ouderen.
Antwoordverdelingen voor de lokale aanwezigheid van etnische out-groups.
Figuur 6.9 toont de gemiddelde subjectieve en objectieve percentages met
betrekking tot de aanwezigheid van andere etnische groepen in de buurt. Enerzijds
zijn subjectieve schattingen van het percentage Nederlanders in de buurt door
Turkse en Marokkaanse jongeren afgezet tegen het ‘objectieve’ percentage
Nederlanders. Anderzijds zijn subjectieve schattingen van het percentage Turken en
Marokkanen in de buurt door autochtone jongeren afgezet tegen het ‘objectieve’
percentage Turken plus Marokkanen. Zowel allochtone als autochtone jongeren
bleken aardig accuraat in hun inschatting van de aanwezigheid van de etnische outgroup – dus van elkaars aanwezigheid! – in de buurt (zie figuur 2.9). Gemiddeld
schatten Marokkaanse jongeren de aanwezigheid van Nederlanders in de buurt op
37% en Turkse jongeren op 30%, tegenover een objectief cijfer van 36%.
Autochtone jongeren van hun kant schatten de lokale aanwezigheid van Turken en
Marokkanen gemiddeld op 25% tegenover een objectief percentage van 24%.
111
Figuur 6.9: Lokale subjectieve en objectieve aanwezigheid
van etnische out-group
40
37.1
36.56
35.68
35
29.92
30
24.63
Percentage
25
24.05
20
15
10
5
0
Marokkanen
Turken
Gemiddeld subjectief %
Nederlanders
Gemiddeld objectief %
T-toetsen. T-toetsen van verschil in gemiddelden tonen aan dat alleen Turkse
jongeren het percentage Nederlanders in hun buurt significant onderschatten (t=
4.54; p<.0001). Marokkaanse en autochtone schattingen daarentegen wijken niet
significant af van de objectieve percentages.
Variantie-analyse van het Categorisatie Experiment. Op basis van univariate
variantie-analyse kan geen enkel significant effect van categorisatie worden
vastgesteld. Met andere woorden, in hun ‘subjectieve etnische kaart’ van Rotterdam
maken autochtone jongeren geen onderscheid tussen Turken, Marokkanen en
moslims. In hun ogen vormen Turken, Marokkanen en/of moslims één en dezelfde
diffuse etnische out-group. Dit terwijl objectief gezien het percentage moslims
minstens de som zou moeten zijn van de percentages Turken en Marokkanen.38
Samengevat schatten allochtonen en autochtonen elkaars aanwezigheid in de buurt
redelijk accuraat in. Daarbij moeten echter twee kanttekeningen worden gemaakt.
Ten eerste blijken Turkse jongeren de Nederlandse aanwezigheid in hun buurt
significant te onderschatten, al kan hierbij een rol spelen dat zich onder de
autochtonen relatief veel ouderen bevinden, die minder het straatbeeld bepalen. Ten
tweede blijkt uit het Categorisatie Experiment dat autochtone jongeren geen
onderscheid maken tussen Turken, Marokkanen en moslims in hun buurt.
Antwoordverdelingen voor de algemene buurtevaluaties. Figuur 6.10 laat de
antwoordverdelingen van de algemene buurtevaluaties van Marokkaanse, Turkse en
autochtone jongeren zien. Van de Marokkaanse jongeren vindt 36% de buurt goed,
43% redelijk goed en 21% niet zo goed. Bij Turkse jongeren bedragen deze
38
Omdat autochtonen geen onderscheid maken tussen Turken en Marokkanen zijn in onze analyses hun schattingen
gemiddeld over categorieën, en vergeleken met objectieve percentages Turken plus Marokkanen.
112
percentages in gelijke volgorde 43%, 27% en 30%; en bij autochtone jongeren 36%,
47% en 17%.
Figuur 6.10: Algemene buurtevaluatie
100%
90%
16.7
21
29.9
80%
70%
Percentage
60%
46.7
43
27.4
50%
40%
30%
20%
42.7
36.6
36
10%
0%
Marokkanen
Turken
goed
redelijk goed
Nederlanders
niet zo goed
Multivariate analyses. Er zijn geen significante etnische of sociale verschillen
gevonden in de buurtevaluaties van allochtone en autochtone jongeren. Dit wijst op
een opvallende sociale consensus tussen allochtone en autochtone buurtbewoners
met betrekking tot de kwaliteit van hun buurt.
Correlaties. Hoe hangt de subjectieve en/of objectieve etnische samenstelling van
de buurt samen met de tevredenheid van jongeren over de kwaliteit van hun buurt?
Zowel voor allochtone als voor autochtone jongeren worden significant positieve
correlaties gevonden tussen de subjectieve kwaliteit van een buurt en de subjectieve
percentages Nederlanders in de buurt. Naarmate jongeren de Nederlandse
aanwezigheid in hun buurt hoger inschatten, zijn zij meer tevreden (r = .30; p< .01
voor Marokkanen; r = .31; p < .01 voor Turken; r = .42; p < .01 voor autochtonen).
Omgekeerd worden bij autochtonen en bij Turken significant negatieve correlaties
gevonden tussen de subjectieve kwaliteit van een buurt en de subjectieve
percentages allochtonen in de buurt. Naarmate zij de aanwezigheid van Turken of
allochtonen in hun buurt hoger inschatten, zijn zij minder tevreden (r =-.25; p < .01
voor Turken; r =-.21; p <.01 voor autochtonen). Alleen voor autochtone jongeren
worden deze subjectieve verbanden ook teruggevonden op basis van objectieve
percentages. Zo zijn autochtone jongeren meer tevreden over buurten waar objectief
gezien meer Nederlanders wonen (r = .23; p <.01), en minder tevreden over buurten
waar meer Turken en Marokkanen wonen (r =-.17; p <.01).
Samengevat beoordelen zowel allochtone als autochtone jongeren de buurt waarin
zij wonen over het algemeen als een redelijk goede of een goede buurt. Een
minderheid van krap één op vijf autochtonen, ruim één op vijf Marokkanen en bijna
113
één op drie Turken woont niet graag in hun buurt. Waarmee hangt ontevredenheid
samen? Ten eerste zijn er geen belangrijke etnische verschillen tussen allochtone
en autochtone evaluaties van de buurtkwaliteit. Ten tweede hangen allochtone én
autochtone buurtevaluaties vooral samen met de ‘subjectieve etnische kaart’ van
buurten. Kort gezegd zijn allochtone en autochtone jongeren het erover eens dat
‘goede’ buurten ‘witte’ buurten zijn. Of in negatieve zin, noch allochtone, noch
autochtone jongeren wonen graag in buurten die zij ervaren als concentratiebuurten.
Samenvatting buurten. Wonen allochtone en autochtone jongeren graag in etnisch
gemengde buurten? Zowel allochtone als autochtone jongeren in dit onderzoek
wonen in etnisch gemengde buurten, en het overgrote deel is redelijk tot ronduit
tevreden over de kwaliteit van hun buurt. Bovendien is er geen significant verschil in
tevredenheid tussen allochtone en autochtone jongeren. Het is dus zeker niet zo dat
autochtone jongeren minder graag in etnisch gemengde buurten wonen dan
allochtonen; en andersom wonen allochtonen daar niet meer of minder graag dan
autochtonen.
Anderzijds is een minderheid van zowel allochtone als autochtone jongeren
ontevreden over de buurt waarin ze wonen. Het gaat dan om ongeveer één op vijf
autochtone en Marokkaanse jongeren en bijna één op drie Turkse jongeren.
Waarmee hangen verschillen in tevredenheid samen? Uit onze exploratieve
analyses blijkt dat de subjectieve kwaliteit van de buurt sterk samenhangt met wat
we de subjectieve ‘etnische kaart’ hebben genoemd. Daarbij stellen we vast dat
allochtone en autochtone jongeren zich ten dele op een andere ‘etnische kaart’
oriënteren, wanneer zij dezelfde buurten beoordelen. Ten eerste overschatten zowel
allochtone als autochtone jongeren het aandeel van de etnische in-group in de
buurtbevolking. Zo overschatten allochtone jongeren de aanwezigheid van Turken
en Marokkanen in de buurt; autochtone jongeren van hun kant overschatten de
lokale aanwezigheid van Nederlanders. Waarschijnlijk speelt het buurtleven van
jongeren zich toch vooral binnen de etnische in-group af, zodat tegengestelde
etnische claims op de lokale sociale ruimte systematisch worden uitvergroot.
Interessant daarbij is dat allochtonen – en dan vooral Turken – het meest extreem
zijn in hun overschattingen, terwijl autochtonen net genoeg overschatten om de
lokale verhouding minderheid-meerderheid in hun voordeel te laten kantelen.
Ten tweede zijn zowel allochtone als autochtone jongeren vrij accuraat in het
inschatten van elkaars aanwezigheid in de buurt. Alleen Turkse jongeren blijken de
aanwezigheid van autochtonen significant te onderschatten. De Turkse ‘etnische
kaart’ van Rotterdam is dus systematisch vertekend in beide richtingen: te veel
Turken en te weinig Nederlanders! Verder moet de accuraatheid van autochtone
percepties worden gerelativeerd, voor zover zij geen onderscheid maken tussen
Turken, Marokkanen en moslims. Op de autochtone ‘etnische kaart’ van Rotterdam
vormen Turken, Marokkanen en moslims samen één onspecifieke etnische outgroup.
Hoe hangt de subjectieve etnische kaart samen met de meer of minder positieve
beleving van etnisch gemengde buurten? Als algemene regel ervaren zowel
allochtone als autochtone jongeren ‘witte’ buurten als ‘goede’ buurten. Dit patroon is
in tegenspraak met het wijdverbreide idee dat allochtonen graag ‘gezellig bij elkaar’
zouden wonen in concentratiebuurten. In plaats van een gewilde etnische
scheidslijn, tonen deze resultaten dus veeleer een ongewilde kwalitatieve scheidslijn
tussen betere ‘witte’ buurten en minder goede ‘zwarte’ buurten.
114
Hier hoort echter meteen de kanttekening bij dat de termen ‘witte’ en ‘zwarte’
buurten misleidend zijn, voor zover het niet om een harde tweedeling gaat maar om
een subjectieve glijdende grens tussen gemengde buurten met meer of met minder
Nederlanders. Daarom is een meer genuanceerde conclusie uit dit onderzoek dat
zowel allochtone als autochtone jongeren tevreden zijn over de kwaliteit van de buurt
waarin zij wonen maar dat zij de voorkeur geven aan wijken waarvan zij het
percentage autochtone bewoners hoger inschatten.
115
6. 2 Discriminatie
Naast sociale contacten maakt ook de exclusieve dynamiek van discriminatie en
racisme deel uit van de leefwereld van jongeren. Achtereenvolgens komen in dit
hoofdstuk de ervaringen van discriminatie, etnocentrisme en ‘racial harassment’ aan
bod. Hoe en in welke situaties ervaren jongeren etnische discriminatie? Hoe
etnocentrisch zijn autochtone en allochtone jongeren? En hebben zij wel eens te
maken met ‘racial harassment’? Uitsluiting en discriminatie worden daarbij opgevat
als een product van wederzijdse interactiepatronen tussen allochtone minderheden
en een autochtone meerderheid. Eenzijdige benaderingen, waarin alle autochtonen
als potentiële ‘racistische’ boosdoeners worden gebrandmerkt, en waarin omgekeerd
alle allochtonen worden gestigmatiseerd als slachtoffers van discriminatie, doen ons
inziens geen recht aan de wijze waarop sociale ongelijkheid en etnische
scheidslijnen op het terrein worden ervaren en uitgespeeld.39
6.2.1 Ervaren discriminatie
Hoe vaak en in welke situaties ervaren jongeren discriminatie? In wat volgt wordt
een beeld geschetst van de mate van feitelijk ervaren discriminatie door jongeren.
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen persoonlijk ervaren discriminatie
(word je zelf gediscrimineerd?) en ervaringen van structurele discriminatie op
groepsniveau (worden Turken of Marokkanen volgens jou gediscrimineerd?). Aan
Turkse en Marokkaanse jongeren in het Rotterdam Survey is ten eerste gevraagd
naar de mate van persoonlijk ervaren discriminatie: ‘In het algemeen gesproken, hoe
vaak heeft u het gevoel dat u gediscrimineerd wordt omdat u Marokkaans/Turks
bent?’ Aan autochtone jongeren is gevraagd naar hun percepties van de
persoonlijke discriminatie van allochtonen: ‘In het algemeen gesproken, hoe vaak
denkt u dat allochtonen gediscrimineerd worden?’
Ten tweede is gevraagd naar ervaringen van structurele discriminatie op
groepsniveau. Zowel aan allochtonen als aan autochtonen zijn vijf stellingen
voorgelegd met betrekking tot structurele discriminatie in verschillende
maatschappelijke contexten. De vijf contexten zijn: de verwaarlozing van de
woonbuurt (minder goed onderhoud), het optreden van de politie (meer controles),
de sociale voorzieningen door de overheid (langer wachten), het onderwijs (strenger
behandeld worden), en het bedrijfsleven (vaker ontslagen worden). De
antwoordschaal liep op van ‘helemaal oneens’ via ‘oneens’, ‘ertussenin’ en ‘eens’ tot
en met ‘helemaal eens’. 40
De discriminatie-vragen zijn op twee manieren gespiegeld bij autochtone jongeren,
die op toeval één van beide varianten kregen aangeboden: één op twee autochtonen
kreeg de vraag of Nederlanders als groep gediscrimineerd worden in dezelfde vijf
contexten (bijv. door de overheid, etc.); en één op twee kreeg de vraag of allochtone
groepen in hun ogen gediscrimineerd worden in elk van de vijf contexten. De eerste
variant betreft de ervaring van ‘omgekeerde discriminatie van autochtonen’, de
tweede variant de ‘waargenomen discriminatie van allochtonen’.
39
Zie Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press. Zie ook Verkuyten,
M. (1997). Redelijk racisme: Gesprekken over allochtonen. Amsterdam: Amsterdam University Press.
40
Zie ook Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press.
116
Concreet zijn aan allochtone en autochtone jongeren verschillende varianten van de
volgende vijf stellingen voorgelegd:
‘Als er ergens iets verkeerds gebeurt, dan worden Marokkanen/Turken
[Nederlanders/allochtonen] altijd als eerste [eerder] gecontroleerd door de
politie [dan allochtonen/Nederlanders]’
‘Als Marokkanen/Turken [Nederlanders/Allochtonen] iets nodig hebben van de
overheid, dan moeten zij altijd langer wachten dan de Nederlanders
[allochtonen/Nederlanders]’
‘Straten waar vooral Marokkanen/Turken [Nederlanders/allochtonen] wonen,
worden minder goed onderhouden door de gemeente dan straten waar vooral
Nederlanders [allochtonen/Nederlanders] wonen’
‘Áls het met een bedrijf slecht gaat dan zijn Marokkanen/Turken
[Nederlanders/allochtonen] als eerste [eerder] het slachtoffer [dan
allochtonen/Nederlanders]’
‘Marokkaanse/Turkse [Nederlandse/allochtone] jongeren op school worden
strenger behandeld dan Nederlandse [allochtone/Nederlandse] jongeren’
Figuur 6.11: Persoonlijk ervaren discriminatie door
allochtonen en percepties van autochtonen
100%
3.3
3.9
90%
10.9
12.2
7
80%
28.6
Percentages
70%
60%
50.2
56.4
50%
40%
55.8
30%
20%
35.6
27.5
10%
8.6
0%
Marokkanen
Turken
Nooit
Af en toe
Regelmatig
Nederlanders over allochtonen
Vaak
Antwoordverdelingen voor persoonlijk ervaren discriminatie. In figuur 6.11 kan
men de antwoordverdelingen zien voor wat betreft de persoonlijk ervaren
discriminatie. Zo geeft 14% van de Marokkaanse jongeren aan regelmatig of vaak
persoonlijk gediscrimineerd te worden (3% vaak en 11% regelmatig); 50% zegt af en
toe persoonlijk gediscrimineerd te worden; en 36% voelt zich nooit persoonlijk
gediscrimineerd. Zo ook voelt 16% van de Turkse jongeren zich regelmatig of vaak
persoonlijke gediscrimineerd (4% vaak en 12% regelmatig); 56% af en toe; en 28%
nooit. Gevraagd naar hun percepties schatten autochtone Nederlanders het
vóórkomen van persoonlijke discriminatie hoger in dan allochtonen zelf. Zo vindt
36% dat allochtonen regelmatig of vaak persoonlijk worden gediscrimineerd, 56%
vindt dat dit af en toe het geval is; 8% nooit. Wanneer bij de vraag naar percepties
van discriminatie concreet werd doorgevraagd naar de situaties waarin allochtonen
117
gediscrimineerd worden, noemden autochtone jongeren op de eerste plaats de
dagelijkse omgang (70%), op de gedeelde tweede plaats sollicitaties (48%) en café’s
en disco’s (48%), en op de vierde plaats de school (32%). Hieruit komt een beeld
naar voren van incidentele persoonlijke discriminatie jegens allochtonen als een
‘normaal’ (in de zin van veel voorkomend!) onderdeel van de dagelijkse sociale
leefwereld van jongeren.
Samengevat voelt een kleine groep van ruim één op tien allochtone jongeren zich
regelmatig persoonlijk gediscrimineerd; meer dan de helft voelt zich af en toe
persoonlijk gediscrimineerd; en ongeveer één op drie zegt zich nooit persoonlijk
gediscrimineerd te voelen. Hoewel dus een meerderheid aangeeft wel eens
persoonlijk gediscrimineerd te zijn, is dit slechts voor een kleine minderheid een
systematisch gegeven. Daarmee schatten allochtone jongeren de mate waarin zij
persoonlijk gediscrimineerd worden een stuk lager in dan autochtonen, volgens wie
de persoonlijke discriminatie van allochtonen veel vaker vóórkomt.
Univariate variantie-analyse. Er is een significant verschil tussen allochtone
ervaringen van persoonlijke discriminatie en autochtone percepties (F(2,825)=37.89;
p<.0001). Autochtone jongeren denken dat allochtonen vaker persoonlijk
gediscrimineerd worden dan Turken en Marokkanen zelf aangeven.
Multivariate analyses. In multivariate variantie-analyse van persoonlijke ervaringen
van discriminatie door allochtone jongeren wordt geen significant etnisch verschil
tussen Turken en Marokkanen gevonden. Wat betreft sociale diversiteit onder
allochtonen, wordt alleen een significant effect van sekse gevonden
(F(1,542)=15.18; p<.0001). Allochtone mannen voelen zich vaker persoonlijk
gediscrimineerd dan vrouwen.
Samengevat blijkt de persoonlijk ervaren discriminatie aan allochtone zijde niet af te
hangen van specifieke etnische of sociale kenmerken – op een sekseverschil in het
nadeel van mannen na. Anders gezegd, Turken en Marokkanen, hoger- en lager
opgeleiden, eerste en tweede generaties … zijn ‘lotgenoten’ in hun ervaringen van
persoonlijke discriminatie.
Factoroplossing voor ervaringen van structurele discriminatie. Simultane
Componenten Analyse met de vijf stellingen over structurele discriminatie op
groepsniveau levert bij allochtone jongeren een goede één-factoroplossing. Blijkbaar
is structurele discriminatie over contexten heen georganiseerd rondom één
gemeenschappelijke dimensie ‘ervaringen van structurele discriminatie’ (verklaarde
variantie 45% voor Marokkanen; 46% voor Turken). Factoranalyse bij autochtone
jongeren levert voor beide varianten, ‘omgekeerde discriminatie autochtonen’ en
‘waargenomen discriminatie allochtonen’, eveneens een goede één-factor oplossing
op (verklaarde varianties 47% en 45%).
Betrouwbaarheid. De structurele discriminatieschaal heeft een goede interne
consistentie (.75 bij Marokkanen, .70 bij Turken, en bij autochtonen .73 voor
omgekeerde discriminatie, en .69 voor waargenomen discriminatie).
Antwoordverdelingen. In figuur 6.12 worden de antwoordverdelingen op de
dimensie structurele discriminatie weergegeven. In totaal is 26% van de
Marokkaanse jongeren het oneens met de stellingen (3% helemaal oneens, 23%
118
oneens): zij ervaren geen structurele discriminatie. Bijna de helft van de Marokkanen
(46%) is onbeslist; en 28% ervaart wel structurele discriminatie (25% eens, 3%
helemaal eens). Van de Turkse jongeren ervaart 32% geen structurele discriminatie
(3% helemaal oneens, 29% oneens), 47% is onbeslist; en 21% ervaart wel
structurele discriminatie (18% eens, 3% helemaal eens). Van de autochtone
jongeren zegt een meerderheid van 71% geen structurele discriminatie te ervaren
(14% helemaal oneens, 57% oneens); 27% twijfelt hieraan; en slechts 2% voelt zich
wel structureel gediscrimineerd. Hiernaast meent 49% van de autochtone jongeren
dat allochtonen niet structureel gediscrimineerd worden (6% helemaal oneens, 43%
oneens); 47% twijfelt hieraan; en slechts 4% meent dat allochtonen wel structureel
gediscrimineerd worden. Let op: de Marokkaanse non-respons op vier van de vijf
vragen varieert tussen 13% en 15%. Op één vraag is de non-respons bij de
autochtonen 10%.
Figuur 6.12: Ervaringen van structurele discriminatie van
allochtonen versus omgekeerde en waargenomen
discriminatie bij autochtonen
Nederlanders over
Nederlanders
14.3
Nederlanders over
allochtonen
57.2
5.6
Turken
3.1
Marokkanen
3.2
0
27
43.1
28.6
46.6
23.2
10
2.3 2.1
46.9
18.2
46.1
20
30
40
24.4
50
60
3.5
3.1
70
80
90
eens
helemaal eens
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
Samengevat zijn de meningen van allochtone jongeren over structurele discriminatie
verdeeld. Bij Marokkanen vindt ruim een kwart dat zij over de hele lijn structureel
gediscrimineerd worden; een kwart vindt van niet; en krap de helft zit daar ergens
tussenin. Bij Turken vindt toch nog ruim één op vijf van wel; één op drie vindt van
niet; en opnieuw krap de helft bevindt zich daar tussenin. Opvallend is ook de grote
grijze zone van sporadische gevallen of ‘randgevallen’.
Als we vervolgens kijken naar ervaringen van ‘omgekeerde discriminatie’ bij
autochtone jongeren, dan vindt ruim tweederde dat autochtonen helemaal niet
gediscrimineerd worden, tegenover krap één op drie jongeren die hier niet zo zeker
van is. Gegeven de ongelijke maatschappelijke verhouding tussen meerderheid en
minderheden, is het niet zo verwonderlijk dat autochtone jongeren zelf nauwelijks
structurele discriminatie ervaren.
Als we tenslotte kijken naar de ‘waargenomen discriminatie’ door autochtone
jongeren, dan blijkt nagenoeg niemand te vinden dat allochtonen over de hele lijn
structureel gediscrimineerd worden; iets minder dan de helft vindt zelfs dat
allochtonen helemaal niet gediscrimineerd worden; de andere helft is daar niet zo
119
zeker van. Uit het voorgaande is reeds gebleken dat autochtone jongeren de
discriminatie van allochtonen vooral op het persoonlijk vlak situeren. Anders dan
allochtonen zelf, zien autochtone jongeren discriminatie jegens allochtonen meer als
een incidenteel verschijnsel dan als een structureel gegeven.
Contextverschillen. De meting van structurele discriminatie laat een aanvullende
exploratieve analyse van contextverschillen toe. Deze contextuele analyse is
gebaseerd op de rangordening van vijf maatschappelijke terreinen in functie van de
frequentie van ervaringen van discriminatie. De vijf terreinen waren de
verwaarlozing van de woonbuurt, het optreden van de politie, de sociale
voorzieningen van overheidswege, het onderwijs en het bedrijfsleven.
Etnische contextverschillen suggereren naast kwantitatieve verschillen in de mate
van ervaren discriminatie door allochtonen en autochtonen, vooral ook kwalitatieve
verschillen in vormen van ervaren discriminatie. Zo ervaren Turkse jongeren de
meeste discriminatie door verwaarlozing van de woonbuurt (minder goed
onderhoud), gevolgd door het optreden van de politie (meer politiecontroles), en de
sociale voorzieningen van overheidswege (langer wachten). Marokkaanse jongeren
van hun kant ervaren veruit de meeste discriminatie door het optreden van de politie
(meer controles), gevolgd door de verwaarlozing van de woonbuurt (minder goed
onderhoud), en het bedrijfsleven (vaker ontslagen worden). Interessant is tenslotte
dat autochtone jongeren nagenoeg uitsluitend discriminatie ervaren door de
Nederlandse overheid, met name langer wachten op sociale voorzieningen in
vergelijking met allochtonen.
Univariate variantie-analyse. Univariate variantie-analyse toont een significant
verschil aan tussen de mate van structurele discriminatie in de ervaringen van
allochtonen en in de percepties van autochtonen. Autochtone jongeren schatten de
structurele discriminatie van allochtonen significant lager in dan allochtonen zelf
aangeven (F(2,712)=21.27; p<.0001). Blijkbaar zien allochtone jongeren
discriminatie meer als een structureel gegeven en minder persoonlijk, terwijl dat bij
autochtone jongeren net andersom ligt. Zij zien juist minder structurele discriminatie
en meer persoonlijke discriminatie jegens allochtonen.
Multivariate Analyses. Zijn er etnische verschillen in ervaringen van structurele
discriminatie? Zoals te verwachten, is er een significant verschil tussen de
ervaringen van allochtonen en autochtonen. Autochtone jongeren ervaren
aanmerkelijk minder discriminatie dan allochtonen (F(2,679)=54.23; p<.0001). Er
wordt echter geen significant verschil gevonden tussen Turken en Marokkanen
onderling. Is er sprake van sociale diversiteit? Er is alleen een significant interactieeffect van opleiding en etnische herkomst (F(2,679)=7.98; p<.0001). Aan autochtone
zijde ervaren laag opgeleide jongeren meer discriminatie dan hoger opgeleiden; aan
allochtone zijde echter maakt opleiding geen verschil.
Samengevat ervaren autochtone jongeren, zoals te verwachten, aanmerkelijk minder
structurele discriminatie dan allochtone jongeren. De ervaring van omgekeerde
discriminatie hangt wel samen met het opleidingsniveau. Lageropgeleide
autochtonen voelen zich meer gediscrimineerd in vergelijking met hoog opgeleide
autochtonen. Tenslotte bevestigt het ontbreken van etnische of sociale verschillen in
ervaren discriminatie onder allochtone jongeren het ‘lotgenootschap’ van Turken en
Marokkanen als etnische minderheden.
120
Samenvatting discriminatie. De centrale vraag in deze paragraaf was in welke
vormen en contexten jongeren discriminatie ervaren. Nieuw was vooral de spiegeling
van allochtone ervaringen van discriminatie aan het perspectief van autochtone
jongeren op discriminatie. Vinden autochtone jongeren dat allochtonen in Nederland
vaak gediscrimineerd worden? Of vinden zij integendeel dat ze zelf slachtoffer zijn
van ‘omgekeerde discriminatie’ in het voordeel van allochtonen?
Een eerste constatering is dat een meerderheid van allochtone jongeren meent af en
toe of in sommige situaties gediscrimineerd te worden, maar slechts een minderheid
vindt dat zij regelmatig of over de hele lijn gediscrimineerd worden. Opvallend is de
grote grijze zone van ‘randgevallen’ in het antwoordpatroon van zowel allochtone als
autochtone jongeren. Dit patroon weerspiegelt een reële marge van onzekerheid
rond impliciete of moeilijk aantoonbare discriminerende motieven of procedures.
Een tweede voorlopige conclusie is dat allochtone en autochtone jongeren aan het
verschijnsel discriminatie een andere invulling geven. Voor allochtone jongeren is de
ervaring van discriminatie vooral een structureel gegeven waar zij als groep mee te
maken krijgen ‘zonder aanzien des persoons’. Zo rapporteren allochtone jongeren
meer structurele dan persoonlijke discriminatie. De onderschatting van persoonlijke
discriminatie in minderheidsgroepen is een bekend voorbeeld van wat ook wel de
‘illusie van persoonlijke onkwetsbaarheid’ wordt genoemd.41 Niemand is graag zielig.
Bovendien blijkt het niet alleen psychologisch maar ook maatschappelijk effectiever
om discriminatie op groepsniveau te situeren. ‘Niet ik als persoon, maar wij als
Marokkanen, als vrouwen … worden gediscrimineerd.’ De structurele
probleemdefinitie leent zich immers beter tot collectief verweer: ‘eendracht maakt
macht’.
Autochtone jongeren van hun kant zien discriminatie van allochtonen in Nederland
vooral als een incidenteel gegeven in de persoonlijk leefsfeer. Zij denken daarbij
vooral aan face-to-face interacties in de dagelijkse omgang, in het uitgaansleven, of
in de schoolcontext. Gevraagd naar hun percepties van discriminatie ten aanzien
van allochtonen, rapporteren autochtone jongeren dan ook meer persoonlijke dan
structurele discriminatie. Autochtone jongeren schatten de persoonlijke discriminatie
van allochtonen zelfs een stuk hoger in dan allochtonen zelf dat doen. Andersom
schatten zij de structurele discriminatie van allochtonen een stuk lager in dan
allochtonen zelf aangeven. Waarschijnlijk is het, vanuit het standpunt van de
meerderheid bekeken, juist makkelijker om discriminatie in de persoonlijke sfeer te
situeren. Structurele vormen van discriminatie zijn immers strijdig met de publieke
legitimiteit van centrale instituties in de Nederlandse samenleving.
Ten derde is ook gekeken naar ervaringen van ‘omgekeerde discriminatie’ bij
autochtone jongeren. De autochtone jongeren in het Rotterdam Survey zijn immers
vaak lokaal in de minderheid ten opzichte van allochtonen in de buurt en/of op
school. Niettemin blijken de meeste autochtone jongeren zich helemaal niet
gediscrimineerd te voelen ten opzichte van allochtonen. Waarschijnlijk helpt het dat
zij zich op hun subjectieve ‘etnische kaart’ nog net een meerderheid voelen!
Marokkanen, Turken en autochtonen verschillen tenslotte niet alleen in de mate van
ervaren discriminatie, maar ook in de meest voorkomende contexten waarin zij
discriminatie ervaren. Zo ervaren Turken de meeste discriminatie in de buurtcontext,
41
Ruggiero, K. M. & Taylor, D. M. (1995). Coping with discrimination: How disadvantaged group members perceive the
discrimination that confronts them. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 826-838.
121
Marokkanen in de context van politiecontroles, en autochtonen in de context van
sociale voorzieningen door de overheid. Dit laatste wijst op het subjectieve gevoel bij
een minderheid van vooral laag opgeleide autochtone jongeren dat allochtonen door
de overheid worden ‘voorgetrokken’ op het vlak van sociale voorzieningen zoals
uitkeringen, huisvesting etc.
6.2.2 Etnocentrisme
Hoe etnocentrisch zijn autochtone jongeren? En is er ook sprake van
etnocentrisme42bij allochtone jongeren? In het Rotterdam Jongeren Survey zijn de
mate van etnocentrisme bij autochtone en bij allochtone jongeren gemeten aan de
hand van twee vragen. Enerzijds is aan alle jongeren gevraagd hoe positief of
negatief hun gevoelens zijn ten aanzien van de etnische in-group. Deze vraag
indiceert de ‘in-group evaluatie’. Anderzijds is gevraagd hoe positief of negatief hun
gevoelens ten aanzien van andere etnische groepen zijn. Deze vraag indiceert de
‘out-group evaluatie’. In het bijzonder hebben allochtone jongeren bij deze vraag hun
gevoelens tegenover Nederlanders aangegeven; en autochtone jongeren hun
gevoelens tegenover Turken en Marokkanen. Deze groepsevaluaties geven een
schetsmatig beeld van de subjectieve ‘etnische ladder’ van allochtone en autochtone
jongeren. Naarmate etnische groepen positiever gewaardeerd worden, krijgen zij
een hogere plaats op de etnische ladder, en andersom. 43
De Etnocentrisme schaal is gebaseerd op verschilscores tussen in-group en outgroup evaluaties. Etnocentrisch zijn autochtone jongeren die Nederlanders (als ingroup) boven Turken of Marokkanen plaatsen. Hetzelfde geldt voor allochtone
jongeren die Turken of Marokkanen (als in-group) boven Nederlanders plaatsen.
‘Omgekeerd etnocentrisme’ is één mogelijke reactie van minderheden op ervaringen
van discriminatie, waarbij de minderheidsgroep zichzelf symbolisch boven de
dominante groep plaatst: ‘Marokkanen of Turken zijn beter dan Nederlanders’. Een
andere mogelijke reactie is niet etnocentrisch: ‘Marokkanen of Turken zijn gelijk aan
Nederlanders.’ De tegenovergestelde reactie plaatst de dominante groep boven de
minderheidsgroep: ‘Nederlanders zijn beter dan Turken of Marokkanen’. Deze
laatste reactie staat bekend als de typische ‘minderheidsreactie’.
Concreet is aan alle jongeren een zogenaamde ‘gevoelsthermometer’ voorgelegd:
‘Hoe denkt u over Nederlanders [Turken/Marokkanen/allochtonen]? U mag iedere
temperatuur tussen 0°en 100° gebruiken, maar u moet wel één getal kiezen. 100°
betekent zeer warme of positieve gevoelens en 0° betekent zeer koude of negatieve
gevoelens.’
Bij autochtone jongeren was een Categorisatie Experiment ingebouwd, waarbij zij op
toeval hun gevoelens moesten aangegeven ten aanzien van Turken, Marokkanen,
42
.Etnocentrisme is vooral onderzocht bij dominante groepen of meerderheden. Etnocentrisme reacties vanuit de
minderheidsgroep worden daarom vaak aangeduid als ‘omgekeerd etnocentrisme’: een ‘etnocentrische’ minderheid plaatst de
etnische in-group boven de meerderheid. Etnocentrisme aan minderheidszijde wordt dan opgevat als reactie tegen vooroordeel
en discriminatie door de dominante meerderheid (bijv. ‘black is beautiful’ als reactie tegen racisme).
43
Hagendoorn, L. (1995). Intergroup biases in multigroup systems: The perception of ethnic hierarchies. In W. Stroebe & M.
Hewstone (eds.), European Review of Social Psychology, Vol. 6, 199-228.
122
moslims. Eenderde kreeg de vraag gesteld voor Marokkanen, eenderde over
Turken en eenderde over moslims. Autochtone jongeren maakten echter geen
specifiek etnisch onderscheid tussen Turken en Marokkanen.44 Dit experiment toont
dus opnieuw aan dat autochtone jongeren geen specifieke etnische onderscheiden
maken tussen Turken, Marokkanen en moslims, maar hen als één diffuse out-group
zien.
Figuur 6.13: Gemiddelde In-group versus out-group
evaluaties voor Marokkanen, Turken en autochtonen
80
71.46
69.62
Gemiddelde beoordeling (0-100)
70
60.89
60.21
60.12
60
49.22
50
40
30
20
10
0
Marokkanen
Turken
In-group
Nederlanders
Out-group
Antwoordverdelingen voor etnische groepsevaluaties. Figuur 6.13 toont de
gemiddelde ingroup- en outgroup-evaluaties van Marokkaanse, Turkse en
autochtone jongeren. Op de gevoelsthermometer plaatsen Marokkaanse jongeren
de Marokkanen gemiddeld op 61 graden en de Nederlanders op 60 graden. Turkse
jongeren plaatsen de Turken gemiddeld op 71 graden en de Nederlanders op 60
graden. Autochtone jongeren van hun kant plaatsen de Nederlanders gemiddeld op
70 graden en de allochtonen (Turken en Marokkanen zonder onderscheid) op 49
graden.
Samengevat beoordelen Marokkanen zowel de Marokkaanse groep als de
Nederlanders zonder onderscheid matig positief; Turken en autochtonen zijn wat
vriendelijker voor zichzelf, en beoordelen de Turken en de Nederlanders positief;
maar waar Turken voor de Nederlanders toch nog matig positieve gevoelens
hebben, zijn de gevoelens van autochtonen voor de Turken en de Marokkanen
overwegend negatief. In vergelijking met de etnische ladder van autochtone
jongeren, waarderen Marokkaanse en vooral Turkse jongeren de Marokkanen en de
Turken één of twee trapjes hoger en de Nederlanders een trapje lager.
T-toetsen (within-subjects). Bij Marokkanen wordt geen significant verschil in
gemiddelde in-group en out-group-evaluaties gevonden. Bij Turken (t=-8.49; p <.01)
en autochtonen (t=-15.76; p <.01) daarentegen worden significante verschillen
gevonden in het voordeel van de in-group. Zowel Turkse als autochtone jongeren
44
Omdat autochtonen geen onderscheid maken tussen Turken en Marokkanen zijn out-group evaluaties in verdere analyses
gemiddeld over categorieën.
123
stellen zich dus gemiddeld genomen etnocentrisch op tegenover elkaar. Marokkanen
van hun kant zijn niet etnocentrisch.
Correlaties. Op individueel niveau is er nochtans een positieve correlatie tussen ingroup en outgroup-evaluaties (r = .33; p<.01 voor Marokkanen; r = .41; p<.01 voor
Turken; r = .44; p<.01 voor autochtonen). Naarmate je persoonlijk je etnische ingroup hoger waardeert, zijn je gevoelens voor andere etnische groepen ook wat
positiever.
figuur 6.14: Etnocentrisme; etnische voorkeur voor in-group
vs. outgroup
Nederlanders
Turken
35.5
1.9 4.7
Marokkanen
4.7
0
42.6
21.6
43.9
9.8
10
36.1
49.6
20
30
40
13.3
30.5
50
60
70
80
5.4
90
100
sterk voorkeur voor out-group
matige voorkeur voor out-group
geen voorkeur voor out-group of in-group
matige voorkeur voor in-group
sterke voorkeur voor in-group
Antwoordverdelingen voor etnocentrisme. In figuur 6.14 worden de
antwoordverdelingen gegeven op de Etnocentrisme schaal. Op grond van hun
verschilscores zijn jongeren ingedeeld in vijf categorieën: jongeren met een sterke of
matige voorkeur voor de in-group (aan de rechterzijde van figuur 2.14), zonder
etnische voorkeur (in het midden van de figuur), of met een matige of sterke
voorkeur voor de out-group (aan de linkerkant). Van de Marokkaanse jongeren heeft
15% positievere gevoelens ten aanzien van Nederlanders dan van Marokkanen (5%
sterk en 10 % matig); de helft (50%) heeft geen etnische voorkeur; en 36 %
beoordeelt Marokkanen positiever dan Nederlanders (31% matig en 5% sterk). Van
de Turkse jongeren heeft 7% (2% sterk en 5% matig) positievere gevoelens ten
aanzien van Nederlanders dan van Turken; een vrij grote groep (44%) heeft geen
voorkeur voor Turken of Nederlanders; en de helft (49%) beoordeelt Turken
positiever dan Nederlanders (36% matig en 13% sterk). Van de autochtone jongeren
heeft helemaal niemand positievere gevoelens voor allochtonen (Turken en
Marokkanen) dan voor Nederlanders; 36% geeft een gelijke waardering; en een
meerderheid van 64% beoordeelt Nederlanders positiever dan Turken, Marokkanen
of moslims (43% matig en 21% sterk).
Samengevat is een behoorlijk deel van zowel allochtone als autochtone jongeren
matig tot sterk etnocentrisch in hun houding tegenover elkaar. Zo stelt tweederde
van de autochtone jongeren zich etnocentrisch op, tegenover één op twee Turkse
jongeren en één op drie Marokkaanse jongeren.
124
Multivariate analyses. Er is alleen een significant etnisch verschil in de mate van
etnocentrisme (F(2,741)=25.07; p<.0001). Marokkanen zijn het minst etnocentrisch,
Turken wat meer, en autochtonen het meest. Er zijn geen significante effecten
gevonden van sociale diversiteit.
Samengevat zijn autochtone jongeren als meerderheidsgroep meer etnocentrisch
dan allochtone jongeren. Aan allochtone zijde zijn Turken op hun beurt wat meer
etnocentrisch dan Marokkanen. Etnocentrisme hangt niet significant samen met
sociale kenmerken van jongeren.
Correlaties. Omgekeerd etnocentrisme vanuit minderheidsgroepen wordt vaak
geïnterpreteerd als een reactie tegen racisme of discriminatie door de meerderheid:
‘Turken of Marokkanen zijn niet minder maar beter dan Nederlanders’. Het
correlatiepatroon tussen de metingen van etnocentrisme en discriminatie
ondersteunt deze interpretatie, althans voor wat betreft de subjectieve ervaring van
discriminatie. Zo hangt etnocentrisme bij allochtone jongeren significant samen met
hun ervaringen van persoonlijke en structurele discriminatie (resp. r=.30; p <.01 en
r=.32; p <.01 voor Marokkanen; r=.18; p <.01 en r=.26; p<.01 voor Turken). Turkse
en Marokkaanse jongeren die zich meer persoonlijk en/of structureel
gediscrimineerd voelen, stellen zich meer etnocentrisch op. Dit verband komt vooral
op rekening van een minder positieve waardering van de Nederlanders bij
allochtonen die meer discriminatie ervaren.
Samenvatting etnocentrisme. Hoe etnocentrisch zijn allochtone en autochtone
jongeren? In deze paragraaf is in de eerste plaats gekeken hoe allochtone en
autochtone jongeren zichzelf en elkaar plaatsen op hun subjectieve ‘etnische ladder’.
Daaruit komt het volgende beeld naar voren. Autochtone jongeren waarderen
Nederlanders positief en Turken en Marokkanen licht negatief; Turken waarderen
zichzelf positief en Nederlanders matig positief; Marokkanen tenslotte waarderen
zowel zichzelf als Nederlanders matig positief. Allochtone jongeren zijn dus
gemiddeld wat milder in hun oordeel over Nederlanders dan autochtonen in hun
oordeel over Turken of Marokkanen. Verder is subjectieve etnische gelijkheid bij
Marokkaanse jongeren vooral gebaseerd op lauwe gevoelens, zowel voor
Marokkanen als voor Nederlanders.
In de tweede plaats wordt zowel bij allochtonen als bij autochtonen etnocentrisme
teruggevonden. Zo stelt de doorsnee autochtone jongere zich etnocentrisch op ten
aanzien van Turken en Marokkanen; de doorsnee Turkse jongere stelt zich
etnocentrisch op tegenover Nederlanders; alleen Marokkanen zijn eenzijdig niet
etnocentrisch. Autochtone jongeren zijn significant meer etnocentrisch dan
allochtonen, en Turken zijn op hun beurt meer etnocentrisch dan Marokkanen.
Etnocentrisme hangt niet samen met sociale kenmerken.
In de derde plaats wordt bij allochtone jongeren het verwachte verband gevonden
tussen etnocentrisme en ervaringen van persoonlijke en structurele discriminatie.
Wie zich meer gediscrimineerd voelt, stelt zich ook meer etnocentrisch op. In het
licht van de negatieve waardering van autochtonen voor Turken en Marokkanen,
werkt de etnocentrische reactie van allochtonen op ervaren discriminatie wellicht als
een soort vicieuze cirkel.
Tenslotte hangt de waardering voor de etnische in-group en voor etnische outgroups positief samen op individueel niveau. Zo blijken Turkse en Marokkaanse
125
jongeren die positiever staan tegenover Turken of Marokkanen, ook Nederlanders in
een positiever daglicht te zien. En omgekeerd, autochtone jongeren die positieve
gevoelens hebben voor Nederlanders, staan ook het minst negatief tegenover
Turken en Marokkanen. Deze bevinding ligt in de lijn van de omstreden ‘verzuilingshypothese’, die voorhoudt dat een gezonde dosis ‘in-group pride’ (of noem het
etnische eigenliefde) het beste middel is tegen zich bedreigd voelen door andere
etnische groepen. Een dergelijke aanname lag overigens ook ten grondslag aan de
ruimte die het oorspronkelijke Nederlandse minderhedenbeleid bood aan etnische
culturen en identiteiten. Onze bevindingen lijken deze aanname te ondersteunen.
6.2.3 ‘Racial harassment’
Hebben allochtone en autochtone jongeren in hun omgang met elkaar wel eens te
maken met ‘racial harassment’? Deze vraag is ontleend aan het Britse Minderheden
Survey en betreft de ervaring van verbale beledigingen (zogenaamde ‘low-level
harassment’) en/of fysieke agressie met etnisch vijandige of racistische motieven
(‘racially insulting or threatening behaviour and racially motivated violent attack’).45
Let wel, het gaat hier nadrukkelijk altijd om de subjectieve ervaringen van jongeren
op basis van zelfrapportering van fysieke of verbale agressie, en dus niet om
feitelijke gedragsgegevens!
In de Nederlandse pers en publieke opinie is de laatste jaren veel gediscussieerd
over een vermeende associatie van multiculturaliteit met criminaliteit en geweld in
onze grote steden. In het algemeen lijkt de angst voor gewelddadig gedrag door en
tegen jongeren, en daaraan gekoppeld de roep om minder agressie en meer civiliteit
op straat, op school, in cafés en disco’s … aan de orde van de dag. Daarbij lijkt een
soort omslag te hebben plaatsgevonden van een eenzijdige preoccupatie met ‘zwart’
slachtofferschap van minderheden naar ‘witte’ slachtoffers van allochtone daders. Zo
bijvoorbeeld was een tijdje terug de nationale beroering naar aanleiding van de
moord op twee Nederlandse meisjes door een Turkse jongen Gorinchem voor
sommige allochtone jongeren en hun organisaties zelfs aanleiding om zich vanuit
een collectief schuldgevoel publiek te excuseren tegenover de familie van de
slachtoffers.
In het hoofdstuk vier is reeds ingegaan op de mate van geweldbereidheid onder
jongeren. Zo werd een kleine ‘harde kern’ van om en nabij de 5% van zowel
allochtone als autochtone jongeren bereid gevonden om geweld te gebruiken
(ongeacht etnische, religieuze of andere politieke motieven).46 In deze paragraaf
wordt andersom gekeken naar de ervaringen van geweld of agressie bij jongeren.
Zijn jongeren zelf wel eens fysiek aangevallen, bedreigd of beledigd? Daarbij wordt
naar analogie met het Britse survey een onderscheid gemaakt tussen verbale
belediging of bedreiging enerzijds en fysiek agressief gedrag of geweld anderzijds.
Anders dan in het Britse survey zijn echter geen vooronderstellingen gemaakt over
(witte) daders of (etnische/racistische) motieven, maar is bij allochtone en
autochtone jongeren die in de afgelopen twee jaar een ervaring van geweld
45
Modood, T., Berthoud, R. et al. (1997). Ethnic minorities in Britain: Diversity and disadvantage. London: PSI.
Gevraagd is naar geweldbereidheid en niet naar feitelijke gewelddadigheid omwille van de bekende problemen van sociale
wenselijkheid in survey onderzoek.
46
126
rapporteren, doorgevraagd of etnische of racistische motieven daarbij wellicht, zeker
of geen rol hebben gespeeld.
Om de ervaringen van fysieke en verbale agressie bij jongeren zelf bij benadering in
kaart te brengen, is in het Rotterdam Survey een tweetal vragen gesteld: ‘Is het in de
afgelopen twee jaar wel eens gebeurd dat anderen fysiek geweld tegen u hebben
gebruikt, of niet?’ En: ‘Is het in de afgelopen twee jaar wel eens gebeurd dat anderen
u met woorden uitgescholden of beledigd hebben, of niet?’ Zo ja, dan is er verder
doorgevraagd: ‘Heeft u het gevoel dat dit is gebeurd om racistische redenen, of niet,
of weet u dat niet zeker?’ Antwoorden liepen op van ‘zeker niet’ via ‘mogelijk’ of
‘wellicht’ tot ‘zeker wel’.47
In figuur 6.15 worden de antwoordverdelingen voor Marokkaanse, Turkse en
autochtone jongeren weergegeven voor wat betreft hun algemene ervaringen van
fysieke en verbale agressie.
Figuur 6.15: Ervaringen van fysieke en verbale agressie in
het algemeen
80
75
Percentage 'ja'-zeggers
70
60
50
40
34.2
31.6
28.3
30
20
16.3
12.5
10
0
Marokkanen
Turken
Geweld
Nederlanders
Belediging
Antwoordverdelingen voor ervaringen van fysieke en verbale agressie in het
algemeen. Van de Marokkaanse jongeren zegt 16% dat in de afgelopen twee jaar
fysiek geweld tegen hem/haar gebruikt is; 34 % zegt in het afgelopen jaar beledigd
te zijn. Bij Turkse jongeren liggen deze percentages iets lager: respectievelijk 13%
en 28%. Heel wat hoger liggen deze percentages in de autochtone groep. Van de
autochtone jongeren meent 32 % dat er fysiek geweld tegen hem/haar gebruikt is;
en maar liefst 75% zegt in het afgelopen jaar verbaal beledigd te zijn geweest.
Samengevat meldt ruim één op tien allochtone jongeren één of meer ervaringen van
fysieke agressie in het afgelopen jaar, tegenover één op drie autochtone jongeren.
Ongeveer één op drie allochtone jongeren heeft in de afgelopen twee jaar verbale
agressie ervaren, tegenover maar liefst drie op vier autochtonen. Dat laatste lijkt
vooral veelzeggend over de ‘grote mond’ van de (meestal laag opgeleide)
Nederlandse jongeren in ons onderzoek en doet enige gewenning aan onderlinge
onbeleefdheden vermoeden.
47
Bij allochtone jongeren is zowel voor fysiek geweld als voor verbale beledigingen gevraagd naar racistische motieven; bij
autochtone jongeren is dat wegens tijdgebrek alleen gebeurd voor fysiek geweld.
127
Multivariate analyse. Zijn er etnische verschillen wat betreft de ervaring van fysiek
geweld? Er is een significant effect van etnische herkomst gevonden
(F(2,828)=19.15; p<.0001). Meer autochtone jongeren melden dat zij fysiek
geweldadig behandeld zijn zijn dan Turkse en Marokkaanse jongeren. Is er sprake
van sociale diversiteit in ervaringen van fysieke agressie? Er zijn significante
effecten van sekse (F(2,828)=13.37; p<.0001) en leeftijd (F(2,828)=19.88; p<.0001)
(zie figuur 6.16). Meer mannen dan vrouwen en meer jongeren (18- tot 25-jarigen)
dan jongvolwassenen (26- tot 30-jarigen) krijgen te maken met fysiek geweld.
Hiernaast is er voor allochtone jongeren een effect van migratiegeneratie
(F(1,547)=12.88; p<.0001). De tweede generatie zegt vaker fysieke agressie te
ervaren dan de eerste generatie. Wat betreft verbale agressie (beledigingen) zijn
vergelijkbare significante effecten gevonden van zowel etnische herkomst
(F(2,826)=74.17; p<.0001) als leeftijd (F(2,826)=18.53; p<.0001), en bij allochtonen
ook van migratiegeneratie (F(1,540)=7.11; p<.01). Alleen het effect van sekse valt
hier weg. Autochtonen voelen zich dus ook vaker verbaal aangevallen dan
allochtonen, jongeren vaker dan jongvolwassenen, en de tweede generatie
allochtonen vaker dan de eerste generatie.
Figuur 6.16: Fysiek geweld in functie van leef
1.6
1.37
1.4
1.2
1.23
1.2
1.18
1.1
Percentage
1.03
1
0.8
0.6
0.4
0.2
0
Marokkanen
Turken
18 - 25 jaar
Nederlanders
26 - 30 jaar
Samengevat hangt de mate waarin jongeren in het algemeen fysieke en verbale
agressie ervaren sterk samen met zowel etnische als sociale kenmerken.
Autochtonen ervaren meer fysieke en veel meer verbale agressie dan allochtonen.
Jongens en jongeren ervaren meer fysieke agressie dan meisjes en
jongvolwassenen, maar meisjes ervaren niet minder verbale agressie. En hoe langer
allochtone jongeren in Nederland wonen, hoe meer fysieke en verbale agressie zij
ervaren. Dit kan er enerzijds op wijzen dat de tweede generatie assertiever is
geworden dan de eerste generatie, zodat tweede-generatie jongeren meer voor
zichzelf opkomen en minder over zich heen laten lopen. Anderzijds kan dit ook
betekenen dat de tweede generatie meer het doelwit is van autochtone agressie,
doordat zij meer dezelfde sociale leefwereld delen en meer als concurrenten worden
128
ervaren. Waarschijnlijk gaat het om een combinatie van toegenomen aggressiviteit
bij tweede-generatie allochtonen met toegenomen concurrentiegevoelens onder
autochtone jongeren.
Betrouwbaarheid. Om ‘racial harassment’ te meten is bij allochtone jongeren die
ervaringen van fysieke of verbale agressie melden, doorgevraagd of het volgens hen
om etnisch of racistisch gemotiveerde agressie gaat. Dezelfde vraag is ook gesteld
aan autochtone jongeren in de afgelopen twee jaar die fysieke agressie hebben
ervaren. Op basis van de ervaring van fysiek of verbaal geweld en de attributie van
etnische motieven is voor allochtone jongeren een samengestelde index van ‘racial
harassment’ berekend, die een aanvaardbare betrouwbaarheid heeft (Marokkanen:
.72 en Turken .50). Opgemerkt moet worden dat niet gevraagd is door wie (welke
etnische groep) zij racistisch benaderd werden. Mogelijke daders zijn dus ook
personen uit andere etnische groepen dan Turken, Marokkanen of autochtonen of
personen binnen dezelfde minderheidsgroep (bijv. Turken door Koerden of vice
versa). In figuur 6.17 worden de antwoordverdelingen voor Turkse en Marokkaanse
jongeren gegeven voor wat betreft ‘racial harassment’ of hun specifieke ervaringen
van racistische agressie.
Antwoordverdelingen voor ‘racial harassment’. Van de Marokkaanse jongeren
heeft een meerderheid van 66% de afgelopen twee jaar geen fysieke of verbale
agressie ervaren; 34% zegt van wel. Specifiek geeft 18% aan dat de ervaren
agressie tegen hen geen racistische grondslag had; en 16% meent dat racistische
motieven mogelijk (8%) of zeker (8%) een rol hebben gespeeld. Bij de Turkse
jongeren geeft eveneens een meerderheid van 69% aan in de afgelopen twee
jaargeen fysieke of verbale agressie ervaren te hebben; 31% zegt van wel. Specifiek
zegt 15% dat zij niet om racistische redenen agressief benaderd zijn; en 16% meent
dat het mogelijk (13%) of zeker (3%) wel om racistische agressie ging.
Samengevat meldt ongeveer één op drie allochtone jongeren in de afgelopen twee
jaar verbale of fysieke agressie te hebben ervaren. Ruim de helft van de
gerapporteerde incidenten heeft volgens hen echter niets te maken met etnische of
racistische vijandigheden. Een kleine helft van de incidenten wordt wellicht of met
zekerheid als racistische agressie ervaren. Op basis van zelfrapportage ligt het
percentage allochtone jongeren dat te maken krijgt met ‘racial harassment’ in
verbale of fysieke vorm dus maximaal tegen de 15% en minimaal om en nabij de
5%.
129
Figuur 6.17: Ervaringen van racistische agress
100%
3.4
7.8
8.2
12.6
18.3
14.8
65.7
69.2
Marokkanen
Turken
Percentage
80%
60%
40%
20%
0%
wel geweld/belediging, wel racistisch
wel geweld/belediging, misschien racistisch
wel geweld/belediging, niet racistisch
geen geweld/belediging
Multivarate analyse. Er is geen significant etnisch verschil tussen Turkse en
Marokkaanse ervaringen van ‘racial harassment’. Is er sprake van sociale
diversiteit? Opnieuw worden significante effecten gevonden van sekse
(F(1,550)=11.69; p<.001), leeftijd (F(1,550)=16.78; p<.0001) en migratie-generatie
(F(1,550)=14.06; p<.0001).
Samengevat ervaren allochtone mannen gemiddeld meer ‘racial harassment’ dan
vrouwen, jongeren meer dan jongvolwassenen, en de tweede generatie meer dan de
eerste generatie. Er is dus geen verschil in de sociale verdeling van algemene en
racistische vormen van verbale of fysieke agressie in de ervaringen van allochtone
jongeren.
Antwoordverdeling voor fysieke agressie met of zonder etnisch motief. Is de
associatie van geweldervaringen met racistische motieven specifiek voor de ervaring
van allochtonen, of ervaren ook autochtone jongeren etnische vijandigheid?
Specifiek voor fysieke agressie meldt 21% van de autochtone jongeren ervaringen
van fysiek geweld zonder etnisch motief, en 11% meent dat mogelijk (4%) of zeker
(7%) sprake was van etnische motieven.
Samengevat geeft het antwoordpatroon van autochtone jongeren bij benadering aan
dat ook sprake kan zijn van omgekeerde ervaringen van etnisch gemotiveerde
fysieke agressie aan meerderheidszijde. Opvallend is dat tweederde van de
incidenten die autochtone jongeren rapporteren, niet-etnische vormen van geweld
betreffen. Hoewel enige voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van enkelvoudige
indices als vergelijkingsbasis, lijkt dit er toch op te wijzen dat slechts een marginaal
percentage van om en nabij de 5% van zowel allochtone als autochtone jongeren in
Nederland ervaring heeft met racistische agressie.
Correlaties van geweld-ervaring met geweld-bereidheid. De constatering dat
harde vormen van racistische agressie een marginaal en wederkerig (zowel
allochtoon als autochtoon) verschijnsel zijn, roept de gevoelige vraag op in welke
130
mate geweldervaring en geweldbereidheid onderling overlappen. Het lijkt
aannemelijk dat jongeren die zelf makkelijker op de vuist gaan, ook meer risico lopen
om slachtoffer te worden van geweld. Dit vermoeden krijgt enige steun vanuit
zwakke maar significant positieve correlaties tussen allochtone en autochtone
geweld-ervaringen en geweld-bereidheid (i.e. beschadiging van eigendom of fysiek
geweld om etnische, religieuze of politieke motieven, zie onze meting van illegale
actiebereidheid in hoofdstuk 4). Wie aangeeft in het afgelopen jaar fysieke agressie
ervaren te hebben, is zelf significant meer bereid om de wet te overtreden en geweld
te gebruiken (r=.16; p<.05 voor Marokkanen; r=.28; p<.01 voor Turken; r=15; p<.01
voor autochtonen). In dezelfde lijn worden bij allochtone jongeren – maar niet bij
autochtonen– significant positieve correlaties gevonden tussen ervaringen van
verbale agressie en geweldbereidheid (r=.22; p<.01 voor Marokkanen; r=.23; p<.01
voor Turken).
Samenvatting ‘racial harassment’. Hebben allochtone en autochtone jongeren wel
eens te maken met ‘racial harassment’ in hun omgang met elkaar? Vanuit deze
vraagstelling is in het Rotterdam Survey gevraagd naar ervaringen van al of niet
racistisch gemotiveerde verbale of fysieke agressie bij jongeren. Daarbij is het van
belang om voor ogen te houden dat we hier niet spreken over feiten en
verantwoordelijkheden, maar wel over subjectieve ervaringen in de ogen van
jongeren zelf!
Ten eerste is de ervaring van fysieke en verbale agressie door jongeren, zoals te
verwachten, een marginaal verschijnsel, met uitzondering van een schijnbaar opbod
aan verbale beledigingen onder autochtone jongeren. Ongeveer één op tien
allochtone jongeren heeft in de afgelopen twee jaar fysieke agressie ervaren,
tegenover één op drie autochtone leeftijdsgenoten. Een minderheid van één op drie
allochtone jongeren heeft verbale agressie ervaren, tegenover een meerderheid van
drie op vier autochtonen.
Ten tweede stelt zich de vraag wie zich vooral het doelwit van agressie voelt. Zijn
dat allochtonen of autochtonen? En welke sociale kenmerken spelen daarbij een rol?
Autochtone jongeren rapporteren aanmerkelijk meer fysieke en vooral verbale
agressie dan allochtonen. Ongeacht de etnische herkomst, komen ervaringen van
agressie echter vooral voor bij een bepaalde sociale groep. Het gaat hier om
allochtone of autochtone jongeren onder 25 jaar, waarbij jongens meer fysieke
agressie ervaren maar meisjes niet minder verbale agressie.
Ten derde vroegen we naar mogelijke racistische motieven achter verbale of fysieke
agressie. Het overgrote deel van de gerapporteerde (fysieke of verbale) incidenten
heeft volgens jongeren zelf niets te maken met raciale of etnische vijandigheid.
Rekening houdend met een reële marge van onzekerheid in de attributie van
etnische motieven, zou naar eigen zeggen tussen 5% en 15% van de Turkse en
Marokkaanse jongeren in het afgelopen jaar het doelwit zijn geweest van ‘racial
harassment’. De helft of meer van alle ervaren fysieke en verbale agressie wordt dus
niet als racistisch ervaren. Voor wat betreft fysiek geweld wordt een gelijkaardig
patroon teruggevonden aan autochtone zijde.
De ervaring van ‘racial harassment’ in relaties tussen allochtone en autochtone
jongeren in Nederland lijkt tegelijk een marginaal en wederzijds gegeven. Dat het om
ervaringen van wederzijdse agressie gaat, duidt vooral op een interactief probleem
van conflict-hantering, en niet zozeer op eenzijdige victimisering van deze of gene
131
zijde. De significante samenhang tussen ervaringen van agressie en
geweldbereidheid ondersteunt deze interpretatie. Meer dan waarschijnlijk situeert het
probleem zich in eerste instantie bij een handjevol allochtone én autochtone
jongeren met een problematische stijl van conflicthantering. Dit zijn vooral jongens
onder 25 jaar, die merendeels laag opgeleid zijn.
6.3. Samenvatting Sociale Contacten en discriminatie
In het eerste deel van dit hoofdstuk is ingegaan op de inclusieve dynamiek van
sociale contacten tussen allochtone en autochtone jongeren in de vriendenkring en
in de buurt. Daarbij was ook aandacht voor etnische diversiteit in mediagebruik. Het
tweede deel van dit hoofdstuk behandelde de uitsluitingsdynamiek van etnische
discriminatie, vooroordeel en racisme. In deze samenvatting worden de beide delen
afzonderlijk behandeld
Sociale contacten. De rode draad door onze exploratieve analyses is dat de sociale
leefwereld van Rotterdamse jongeren een etnisch gemengde wereld is. In de eerste
plaats wonen zowel allochtone als autochtone jongeren uit het onderzoek in etnisch
gemengde buurten, en de meesten van hen – vier op vijf autochtonen en
Marokkanen en ruim twee op drie Turken – wonen daar graag. Ten tweede is een
etnisch gemengde vriendenkring zowel aan allochtone als aan autochtone zijde
meer regel dan uitzondering. Bijna één op twee jongeren zegt zowel Nederlandse
als Turkse of Marokkaanse vrienden te hebben. Tenslotte geldt voor allochtone
jongeren dat zij ook in hun kijk- en leesgedrag etnische grenzen overschrijden. Bijna
alle Marokkaanse jongeren kijken ook of vooral Nederlandse zenders en lezen
Nederlandse kranten. Voorts stemmen ruim twee op drie Turkse tv-kijkers ook of
vooral af op Nederlandse zenders, en drie op vier Turkse krantenlezers lezen ook of
vooral de Nederlandse nieuwspagina’s. Wel hebben Turkse jongeren zoals bekend
makkelijker toegang tot Turkse media, en zijn zij in hun mediagebruik ook meer op
het herkomstland gericht dan bij Marokkanen het geval is.
Dit brengt ons bij een tweede conclusie. Ondanks de etnische diversiteit die de
sociale leefwereld van deze jongeren kenmerkt, ligt het zwaartepunt van hun sociale
leven doorgaans wel binnen de eigen etnische gemeenschap. Zo heeft een Turkse
jongere doorgaans meer Turkse dan Nederlandse vrienden of vriendinnen, en een
Marokkaan meer Marokkaanse dan Nederlandse. Dit is echter geen eenzijdige
etnische separatie. Ook autochtone jongeren hebben meer Nederlandse dan
allochtone vrienden. Dit symmetrische patroon van etnische voorkeuren in sociale
contacten en activiteiten wordt weerspiegeld in de ‘subjectieve etnische kaart’ van de
buurt in de ogen van jongeren. Zowel allochtone als autochtone jongeren
overschatten aanzienlijk de lokale aanwezigheid van de etnische in-group. Zo telt de
etnische kaart van Rotterdam, in de ogen van Turkse jongeren minder Nederlanders
en drie keer meer Turken dan in werkelijkheid het geval is. Ook Marokkanen
verdrievoudigen het reële aandeel van Marokkanen in hun buurt. Maar het zijn alleen
de autochtone jongeren die van een lokale minderheid van Nederlanders een nipte
meerderheid maken.
Een derde conclusie heeft vooral betrekking op de structurele factoren die van
invloed zijn op de sociale leefwereld waarin jongeren opgroeien. In de eerste plaats
132
speelt het onderwijs een belangrijke rol in de verbreding van de sociale horizon van
allochtone jongeren. Turkse en Marokkaanse jongeren die langer en hoger onderwijs
volgen, ontmoeten meer Nederlanders, gebruiken meer Nederlandse media, en
hebben ook meer Nederlandse vrienden. Dit pleit voor het belang van gemengde
scholen – geen concentratiescholen maar scholen waar ook Nederlandse leerlingen
graag en in voldoende grote aantallen komen – om inter-etnische
ontmoetingskansen en vriendschappen aan te moedigen. In de tweede plaats
vergroten ook etnisch gemengde woonbuurten – geen concentratiebuurten – de
ontmoetingskansen tussen allochtone en autochtone jongeren. Uit de analyses van
de buurtbeleving blijkt dat zowel allochtone als autochtone jongeren het liefst wonen
in gemengde buurten waar ook Nederlanders willen wonen. De subjectieve
aanwezigheid van Nederlanders in de buurt is namelijk de beste voorspeller van de
subjectieve buurtkwaliteit voor zowel Turkse, Marokkaanse als Nederlandse
bewoners. Tenslotte is het opvallend dat tweede-generatie Turkse en Marokkaanse
meisjes over de hele linie het meest open zijn in hun sociale contacten en
interessen. Zij hebben de meeste Nederlandse vriend(inn)en– naast Turkse of
Marokkaanse – en zijn ook het meest op Nederlandse zenders en kranten gericht.
Discriminatie. Een eerste constatering is dat ervaringen van discriminatie en
racisme deel uitmaken van de leefwereld van allochtone jongeren. Een meerderheid
van Turkse en Marokkaanse jongeren meent af en toe of in sommige situaties
gediscrimineerd te zijn – afhankelijk van de vorm van discriminatie gaat het over
twee derden tot drie kwart van de jongeren. Een kleine minderheid voelt zich
regelmatig of over de hele lijn gediscrimineerd – afhankelijk van de vorm van
discriminatie tussen één op zes en één op vier jongeren. De ervaringen van
discriminatie in de ogen van Turkse en Marokkaanse jongeren worden in grote lijnen
bevestigd door de autochtone jongeren in ons onderzoek. De meeste autochtone
jongeren menen dat allochtonen af en toe gediscrimineerd worden, en een
minderheid van ruim een kwart meent dat dit regelmatig of vaak het geval is. Tegelijk
geven allochtone en autochtone jongeren wel een andere invulling aan het
verschijnsel ‘discriminatie’. Opvallend is dat autochtone jongeren discriminatie vooral
in de persoonlijke leefsfeer situeren. Zij denken daarbij aan uit de hand gelopen
interacties met allochtonen in de dagelijkse omgang, bijv. op school of in cafés en
disco’s. Allochtone jongeren van hun kant zien discriminatie vooral als een
structureel gegeven. Zij voelen zich zelden persoonlijk, maar des te meer als groep
gediscrimineerd, met name in hun relatie met politie en overheid en in hun kansen in
het onderwijs en op de arbeidsmarkt.
In aansluiting bij ervaringen van discriminatie, is ook gevraagd naar ervaringen van
‘racial harassment’ bij jongeren, met name de ervaring van fysieke of verbale
agressie met racistische motieven. Kort gezegd, is ‘racial harassment’ volgens
jongeren in Rotterdam een marginaal verschijnsel. Rekening houdend met een reële
marge van onzekerheid in de attributie van raciale of etnische motieven, zou naar
eigen zeggen tussen 5% en 15% van de Turkse en Marokkaanse jongeren in de
afgelopen twee jaar het doelwit zijn geweest van racistische agressie. Daarbij zijn
twee kanttekeningen op hun plaats. Ten eerste hebben de meeste incidenten van
fysieke en verbale agressie volgens jongeren zelf niets met etnische of raciale
vijandigheid te maken. Ten tweede voelen ook autochtone jongeren zich wel eens
racistisch aangevallen, zodat ‘racial harassment’ tegelijk een marginaal en een
wederzijds verschijnsel is. Ervaringen van etnische en andere vormen van agressie
133
komen vooral voor bij een kleine kern van zowel allochtone als autochtone jongeren
onder 25 jaar met een problematische stijl van conflicthantering.
Een laatste constatering heeft betrekking op het vóórkomen van etnisch vooroordeel
in relaties tussen allochtone en autochtone jongeren. Volgens onze bevindingen
stellen autochtone jongeren zich systematisch meer etnocentrisch op tegenover
Turken en Marokkanen, dan allochtone jongeren dat doen tegenover Nederlanders.
Met etnocentrisme bedoelen we dat autochtonen Nederlanders wat hoger waarderen
dan Turken of Marokkanen op hun subjectieve ‘etnische ladder’, en omgekeerd dat
allochtonen Turken of Marokkanen hoger waarderen. Hoewel allochtonen wat milder
zijn in hun oordeel over Nederlanders dan andersom, is etnocentrisme geen
eenzijdig autochtoon euvel. Het gevoel van ‘wij-zijn-een-beetje-beter-dan-zij’ is
meestal wederzijds tussen autochtonen en Turken, maar niet tussen autochtonen en
Marokkanen. Waar hangt etnocentrisme mee samen? Aan allochtone zijde is de
beste voorspeller van het ‘wij-zijn-beter-gevoel’ de mate van ervaren discriminatie.
Wie zich meer gediscrimineerd voelt, stelt zich meer etnocentrisch op. Gegeven de
weinig positieve waardering van autochtonen voor Turken en Marokkanen, werkt
deze etnocentrische reactie meer dan waarschijnlijk als een soort vicieuze cirkel in
negatieve interacties tussen allochtonen en autochtonen. Zijn positieve ‘wijgevoelens’ dan helemaal uit den boze? Integendeel. Onze analyses tonen aan dat
allochtone jongeren die Turken of Marokkanen positiever waarderen, ook
Nederlanders in een positiever daglicht zien, en andersom. Blijkbaar is een gezonde
dosis ‘etnische eigenliefde’ een doeltreffend middel tegen gevoelens van bedreiging
door andere etnische groepen.
134
Hoofdstuk 7.
Politiek en Burgerschap
In 1991 deed de toemalige VVD-leider Bolkestein nogal wat stof opwaaien met zijn
stelling dat ‘het islamitische gedachtegoed’ zich niet laat verenigen met
democratische verworvenheden, en dat de spreekwoordelijke Nederlandse tolerantie
zich niet mag uitstrekken tot de intoleranten. Deze redenering is een variant van een
bekend restrictief discours over democratie, dat ook ooit is aangevoerd tegen de
politieke rechten van arbeiders en communisten, en waarin eerst de ideologische
maat wordt genomen van kandidaat-burgers om vervolgens te beslissen wie wel en
wie niet zonder gevaar voor de democratie tot de politieke sfeer kan worden
toegelaten. Onder de vlag van ‘burgerschap’ zijn echter ook standpunten verdedigd
die het beginsel van gelijke politieke rechten accepteren en de verantwoordelijkheid
van de overheid benadrukken voor de vorming van mondige of ‘competente’
burgers.48 Een dergelijke benadering ten aanzien van allochtonen is onlangs
opnieuw bevestigd in de Kamer naar aanleiding van kritieken op het falen van het
lokale ‘inburgeringsbeleid’. Gelijke politieke rechten en overheidsinvestering in de
vorming van competente burgers liggen ook aan de basis van onze analyses.
In dit hoofdstuk over ‘burgerschap en politiek’ worden de eerste exploratieve
analyses gepresenteerd met betrekking tot de politieke dimensie van multicultureel
burgerschap. De centrale vraag die ons hier bezighoudt, is: Hoe geven allochtone en
autochtone jongeren vorm aan burgerschap? En waar plaatsen zij zichzelf in het
Nederlandse politieke landschap? Veel allochtonen hebben een dubbelzinnige
status als burgers in Nederland. Vanuit institutioneel oogpunt hebben de
vreemdelingen onder hen immers onvolledige politieke rechten. Zo kunnen nietgenaturaliseerde Turken en Marokkanen die legaal in Nederland verblijven, wel
lokaal stemmen maar niet nationaal. Concreet betekent dit dat 55% van de
Marokkaanse jongeren en 40% van de Turkse jongeren in het Rotterdam Jongeren
Survey geen volledig stemrecht hadden.
Vanuit het oogpunt van de samenleving en de individuele burger vertaalt min of
meer volwaardig burgerschap zich in vormen en graden van politieke participatie.
Mondige burgers kunnen politieke inspraak verwerven in de (semi-)informele sfeer
via deelname in belangenorganisaties en overlegstructuren en in de formele sfeer
via deelname aan verkiezingen en vertegenwoordiging. Rekening houdend met de
beperkte toegang van de meeste allochtonen tot de formele politieke sfeer, blijkt het
moeilijk om algemene uitspraken te doen over de politieke participatiegraad van
allochtonen.49 Zo zouden opkomstcijfers van Turken bij lokale verkiezingen het
landelijk gemiddelde benaderen, maar blijft de Marokkaanse opkomst achter bij de
Turkse. Bij de laatste gemeenteraads-verkiezingen in Rotterdam lag de opkomst van
Turken op 42% en die van Marokkanen op 33%. Wel is voorzichtigheid geboden bij
het algemeniseren van ‘etnisch stemgedrag’. Er is immers sprake van aanzienlijke
verschillen in opkomstcijfers tussen steden (bijv. Rotterdam en Amsterdam) en
tussen opeenvolgende verkiezingen (1994 en 1998).
In het publieke debat over de ‘inburgering’ van allochtonen wordt de kwestie van
burgerschap in de multiculturele samenleving vaak verengd tot een kwestie van
48
Zie Van der Zwan, A. & Entzinger, H. (1994). Beleidsopvolging minderhedendebat. Advies in opdracht van de minister van
Binnenlandse zaken. Den Haag.
49
Zie Tillie, J. (2000). Rapportage onderzoek participatie minderheden gemeenteraadsverkiezingen 1998. Utrecht: Forum.
135
(primaire en secundaire) rechten.50 In democratische theorieën wordt burgerschap
echter niet alleen verbonden aan formeel gelijke rechten van staatswege, maar bijv.
ook aan de sociale samenhang en het sociaal normbesef in de samenleving, met
een modewoord ‘civic culture‘ genoemd. Volgens sommigen zouden actieve en
cohesieve sociale netwerken en organisaties in de informele sfeer de beste garantie
bieden voor het democratisch gehalte van een samenleving. Anderen verbinden
burgerschap meer met de politieke vaardigheden en oriëntaties van individuele
burgers – ook wel civiele of politieke competentie geheten.51 De sociale netwerken
en het verenigingsleven van jongeren kwamen al eerder in dit rapport aan bod. In dit
hoofdstuk gaat de aandacht uit naar aspecten van ‘competent burgerschap’ bij
allochtone en autochtone jongeren.
‘Competent burgerschap’ valt ruwweg uiteen in twee componenten. Een eerste
component is meer instrumenteel van aard en betreft de politieke competentie van
mondige en kritische burgers. Een tweede component is normatief gekleurd en
betreft de acceptatie van democratische basiswaarden zoals pluralisme en
tolerantie. Beide componenten komen in dit hoofdstuk kort aan bod.
Het eerste deel gaat in op de mate van politieke competentie en participatie bij
jongeren. Hoe politiek betrokken zijn allochtone jongeren in vergelijking met
autochtonen? Hoeveel weten zij over politiek? Praten zij erover met familie of
vrienden? … Nemen zij deel aan verkiezingen? Vervolgens worden de politieke
oriëntaties van jongeren geschetst. Zo krijgen we een beeld van het ‘subjectieve
politieke landschap’ waarin allochtone en autochtone jongeren zich oriënteren.
Concrete vragen zijn: Hoe links of rechts zijn allochtone en autochtone jongeren?
Hoeveel belang hechten zij aan rechten als vrije meningsuiting? En hoe staan zij
tegenover ethische kwesties zoals abortus en euthanasie? Tenslotte wordt gekeken
naar de steun bij jongeren voor autoritaire politieke waarden. Zijn zij voorstander van
een sterke leider of van democratie? En verdedigen zij een tolerante of ‘harde
aanpak’ van sociale problemen? Deze peiling wordt opgevat als een algemene
graadmeter van de ontvankelijkheid voor ondemocratische waarden en
boodschappen.
50
De Haan, I. (1995). Over de grenzen van de politiek. In G. Engbersen & R. Gabriels (red), Sferen van integratie. Meppel:
Boom.
51
Zie bijv. Elkin, S.L. & Soltan, K.E. (1999). Citizen competence and democratic institutions. Pennsylvania State University
Press. In Nederland, zie bijv. Fermin, A. (1997). Nederlandse politieke partijen over het minderhedenbeleid 1977 – 1995.
Amsterdam: Thesis publishers.
136
7.1 Competent burgerschap
Hoe geven allochtone en autochtone jongeren vorm aan burgerschap? Deze
paragraaf behandelt het aspect politieke competentie van burgerschap. Politieke
competentie omvat de kennis en vaardigheden van burgers ten aanzien van de
politiek. Hoewel burgers zich in hun politiek gedrag niet laten leiden door volledig
geïnformeerde rationele keuzen, vormen zij voor zichzelf wel een beeld van politieke
actoren en thema’s. Dit doen zij op grond van hun politieke interesse, informatie en
communicatie, kortom hun politieke betrokkenheid. Vanuit theorie en onderzoek over
democratisch burgerschap wordt verwacht dat de politieke betrokkenheid van
individuele burgers mede bepalend is voor de intensiteit en de kwaliteit van hun
democratische participatie.
7.1.1 Politieke betrokkenheid
Verschillen allochtone en autochtone jongeren in hun betrokkenheid bij de politiek?
De politieke betrokkenheid van jongeren wordt in kaart gebracht vanuit verschillende
clusters van variabelen in het Rotterdam Survey. Zo zijn er vragen gesteld over
politieke interesse en kennis, en over politieke communicatie en informatie (kranten).
Eerst worden per cluster van vragen de antwoordverdelingen voor Marokkaanse,
Turkse en autochtone jongeren gegeven. Vervolgens worden politieke kennis,
interesse, communicatie en informatie samengevoegd tot één betrouwbare
samengestelde index van algemene politieke betrokkenheid, die dan samen met
politieke deelname als graadmeter van ‘competent burgerschap’ wordt gebruikt.
Politieke Interesse. Hoe geïnteresseerd zijn allochtone en autochtone jongeren in
het politieke gebeuren? Vier vragen zijn gesteld aan de allochtone respondenten
over hun politieke interesse: ‘Bent u erg geïnteresseerd, een beetje, of helemaal niet
geïnteresseerd in de politiek in Marokko/Turkije; in de landelijke politiek in
Nederland; in de internationale politiek; en in de gemeentelijke politiek in Rotterdam?
Aan de autochtonen werd op dezelfde wijze gevraagd naar hun politieke interesse in
internationale, nationale en lokale politiek. De antwoordcategorieën liepen op van
‘niet geïnteresseerd’ via ‘een beetje’ tot ‘erg geïnteresseerd’. De algemene politieke
interesse wordt gemeten op basis van de samengestelde index Politieke Interesse.
Betrouwbaarheid. De index heeft een hoge interne consistentie in de drie groepen
(.85 voor de Marokkanen .83 voor de Turken en .79 voor de autochtonen).
Antwoordverdelingen. Figuur 7.1 laat de verdelingen van Marokkanen, Turken en
autochtonen naar Politieke Interesse zien. Van de Marokkanen is iets minder dan de
helft (45%) niet geïnteresseerd in politiek; de helft (49%) is een beetje
geïnteresseerd; en slechts 6% is heel erg geïnteresseerd. Van de Turken zijn vier op
tien (41%) niet geïnteresseerd in politiek; de helft (47%) is een beetje
geïnteresseerd; en 11% is zeer geïnteresseerd in politiek. Bij de autochtonen is een
derde ongeïnteresseerd (35%), meer dan de helft (56%) is een beetje
geïnteresseerd in politiek, en 9% zegt zeer geïnteresseerd te zijn.
137
Figuur 7.1: Politieke interesse
100%
5.6
11.3
8.8
90%
80%
70%
49.2
Percentage
47.3
60%
55.9
50%
40%
30%
20%
45.2
41.4
35.3
10%
0%
Marokkanen
Turken
Nederlanders
helemaal niet geïnteresseerd een beetje geïnteresseerd erg geïnteresseerd
Politieke kennis. Hoeveel weten allochtone en autochtone jongeren over politieke
partijen? Als meting van politieke kennis is aan allochtone jongeren gevraagd: ‘Kunt
u vier politieke partijen in Marokko/Turkije noemen?’ Aan zowel allochtone als
autochtone jongeren is gevraagd: ‘Op dit moment maken drie partijen deel uit van de
Nederlandse regering. Kunt u de namen van deze partijen noemen?’ De twee
vragen zijn bij de allochtonen samengevoegd in één samengestelde index van
Politieke Kennis. Bij de autochtonen wordt alleen met de tweede vraag gewerkt (In
hoofdstuk vier werden beide vragen afzonderlijk uitgewerkt).
Betrouwbaarheid. De interne consistentie van de samengestelde index voor
allochtonen bedraagt .32 voor de Marokkanen en .31 voor de Turken.
Antwoordverdelingen. Figuur 7.2 maakt de verdelingen van Marokkanen, Turken
en autochtonen naar de mate van Politieke Kennis zichtbaar. Van 30% van de
Marokkaanse jongeren is de kennis van politieke partijen nihil; van de helft (49%) is
de politieke kennis gering; en van 22% redelijk goed tot goed (16% redelijk, 6%
veel). Bij de Turkse jongeren zijn deze percentages anders verdeeld. Van slechts
5% is de kennis van politieke partijen nihil; van 14% gering; de overgrote
meerderheid (81%) heeft een redelijke (49%) of goede (32%) politieke kennis. Bij de
autochtonen heeft 17% geen kennis van de regeringspartijen, 13% een geringe
kennis; een grote meerderheid (70%) heeft een redelijke (29%) tot goede (41%)
politieke kennis.
138
Figuur 7.2: Politieke kennis
100%
5.6
90%
16.1
31.8
80%
40.9
Percentage
70%
60%
48.6
50%
29.3
49.1
40%
30%
12.9
20%
29.7
13.7
10%
16.9
5.4
0%
Marokkanen
Turken
geen kennis
weinig kennis
Nederlanders
redelijke kennis
veel kennis
Politieke communicatie. Hoe vaak praten jongeren over politiek met hun ouders en
met hun vrienden? Op het gebied van politieke communicatie zijn in het Rotterdam
Survey twee vragen gesteld: ‘Hoe vaak praat u met uw ouders over politiek?’ En:
‘Hoe vaak praat u met uw vrienden of vriendinnen over politiek?’ Het antwoord liep
op van ‘nooit’, via ‘af en toe’ en ‘regelmatig’ tot ‘vaak’. De twee variabelen zijn
samengevoegd in de samengestelde index Politieke Communicatie.
Betrouwbaarheid. De interne consistenties van de samengestelde index in de drie
groepen zijn goed (.67 voor Marokkanen, .68 voor Turken en .76 voor autochtonen).
Figuur 7.3: Politieke communicatie
100%
2.7
2.6
6.1
13.8
15.7
20.2
80%
Percentage
38.8
60%
46.8
46.4
40%
20%
44.7
34.9
27.3
0%
Marokkanen
Turken
nooit
af en toe
139
regelmatig
Nederlanders
vaak
Antwoordverdelingen. Figuur 7.3 toont hoe vaak Marokkanen, Turken en
autochtonen met hun ouders en vrienden over politiek praten. De antwoorden in de
Marokkaanse groep zijn verdeeld: een grote groep (45%) zegt nooit over politiek te
praten; 39% zegt dit af en toe te doen; 17% praat regelmatig of vaak over politiek
(14% regelmatig, 3% vaak). Bij de Turken zegt 27% nooit over politiek te praten; een
grote groep (46%) praat af en toe over politiek; en 26% regelmatig (20%) of vaak
(6%). Van de autochtonen praat 35% nooit over politiek; een grote groep (47%) zegt
dit af en toe te doen; en 19% regelmatig (16%) of vaak (3%).
Politieke informatie. Hoe goed informeren jongeren zich over de politieke
actualiteit? Als enkelvoudige index van Politieke Informatie is de frequentie van het
lezen van de krant genomen: ‘Hoe vaak leest u de krant?’ De antwoordschaal loopt
op van ‘minder dan één keer per week’, via ‘één keer per week’ en ‘meer dan een
keer per week’ tot ‘elke dag’.
Antwoordverdelingen. Figuur 7.4 toont de frequentie waarmee Marokkaanse,
Turkse en autochtone jongeren kranten lezen. De helft (50%) van de Marokkaanse
jongeren geeft aan minder dan eens per week de krant te lezen; 14% zegt dit eens
per week te doen; 23% meer dan eens per week; en 13% zegt dit elke dag te doen.
Van de Turkse jongeren zegt 33% minder dan eens per week de krant te lezen; 13%
eens per week; 34% meer dan eens per week; en 20% elke dag. Ook bij de
autochtone jongeren zijn de percentages verdeeld: 36% geeft aan nooit de krant te
lezen; 15% zegt dit af en toe te doen; 22% meer dan eens per week; en 27% zegt
elke dag de krant te lezen.
Figuur 7.4: Frequentie krant lezen
100%
90%
13
20
27
80%
23.4
Percentage
70%
60%
33.7
21.8
14
50%
15.3
40%
13.4
30%
49.6
20%
32.9
36
Turken
Nederlanders
10%
0%
Marokkanen
minder dan 1x per week
1x per week
140
meer dan 1x per week
elke dag
Politieke betrokkenheid. Hoe groot is de algemene betrokkenheid van allochtone
en autochtone jongeren bij de politiek? De vier indices voor Politieke Interesse,
Politieke Kennis, Politieke Communicatie en Politieke Informatie zijn tenslotte
samengevoegd tot één algemene schaal voor de meting van Politieke
Betrokkenheid. De antwoordverdelingen zijn samengetrokken in drie categorieën,
oplopend van ‘niet betrokken’ via ‘een beetje betrokken’ tot ‘erg betrokken’.
Betrouwbaarheid. De interne consistenties van de algemene index zijn redelijk
goed in de drie vergelijkingsgroepen (.62 voor de Marokkanen, .59 voor de Turken
en .56 voor de autochtonen).
Antwoordverdelingen. Figuur 7.5 toont de algemene betrokkenheid van
Marokkanen, Turken en autochtonen bij de politiek. Een meerderheid van de
Marokkaanse jongeren is niet politiek betrokken (54%); 42% is een beetje politiek
betrokken; slechts 4% is erg betrokken bij de politiek. Van de Turkse jongeren is
25% niet politiek betrokken; een meerderheid (56%) is een beetje politiek betrokken;
en 19% is erg politiek betrokken. Van de autochtone jongeren is 23% niet politiek
betrokken; een meerderheid (54%) is een beetje politiek betrokken; en 23% is erg
betrokken bij de politiek.
Samengevat is op basis van de algemene betrokkenheidsindex ongeveer een kwart
van de autochtone en de Turkse jongeren, en ruim de helft van de Marokkanen, niet
politiek betrokken. Verder is meer dan de helft van de autochtone en de Turkse
jongeren en minder dan de helft van de Marokkaanse jongeren een beetje
betrokken. Ongeveer één op vijf autochtone en Turkse jongeren, en nog niet één op
twintig Marokkaanse jongeren, is sterk betrokken op de politiek.
Figuur 7.5 Mate van politieke betrokkenheid
100%
4.1
18.8
22.6
80%
Percentage
41.8
60%
56
54
40%
54.1
20%
25.2
23.4
Turken
Nederlanders
0%
Marokkanen
niet betrokken
een beetje betrokken
erg betrokken
Multivariate analyses. Er is een zeer significant effect van etnische herkomst op de
mate van politieke betrokkenheid (F(2,844)=61.32; p<.0001). Marokkanen zijn het
minst politiek betrokken, gevolgd door de Turken, en de autochtonen zijn het meest
141
politiek betrokken. Hiernaast is er sprake van sociale diversiteit. Er zijn zeer
significante effecten van opleiding (F(2,844)=108.05; p<.0001) en van sekse
(F(2,844)=41.18; p<.0001). Hoog opgeleiden zijn meer politiek betrokken dan laag
opgeleiden (zie figuur 7.6), en mannen meer dan vrouwen. Ook is er een significant
effect van leeftijd (F(2,844)=18.74;p<.0001). Jongvolwassenen boven 25 jaar zijn
politiek sterker betrokken dan jongeren van 18 tot 25 jaar. Tenslotte zijn er
significante interactie-effecten van etnische herkomst met sekse (F(2,844)=4.70;
p<.01) en met leeftijd (F(2,844)=5.67; p<.01). Sekseverschil is het grootst bij Turken
en het kleinst bij autochtonen. Leeftijdsverschillen zijn het grootst bij autochtone
jongeren.
Figuur 7.6: Mate van politieke betrokkenheid
in functie van opleiding
2.5
2.35
2.12
2
Gemiddelde
1.5
1.77
1.75
1.71
1.33
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Samenvattend kan geconcludeerd worden dat Marokkanen het minst politiek
betrokken zijn, autochtonen het meest, en Turken zitten daartussenin. Ongeacht
etnische verschillen spelen onderwijs en sekse allebei een belangrijke rol. Wie meer
en hoger onderwijs volgt, is meer betrokken bij de politiek. Onderwijs stimuleert dus
de politieke interesse en kennis van jongeren, alsook hun tijdsinvestering in politieke
communicatie en informatie. Verder blijft politiek toch een beetje een mannenzaak.
Vrouwen voelen zich minder betrokken bij de politiek dan mannen. Ook leeftijd blijkt
een rol te spelen. Jongvolwassenen zijn meer politiek betrokken dan jongeren.
7.1.2 Politieke participatie
Hoe hoog ligt de opkomst van allochtone en autochtone jongeren bij verkiezingen?
En hoe goed voorspelt de politieke betrokkenheid de opkomst bij verkiezingen? De
opkomst bij verkiezingen is een klassieke graadmeter van formele politieke
participatie. In het Rotterdam Survey is aan allochtonen en autochtonen gevraagd of
zij gestemd hebben bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer. Omdat
alleen allochtonen met een Nederlands paspoort landelijk stemrecht hebben, is
142
specifiek aan allochtone jongeren ook gevraagd of zij hebben gestemd bij de laatste
gemeenteraadsverkiezingen. De specifieke partijvoorkeuren van jongeren zijnal in
hoofdstuk vier besproken.
Tweede-Kamerverkiezingen. Een groot deel van de allochtonen in ons onderzoek
heeft geen Nederlandse nationaliteit. Dit heeft tot gevolg dat maar een beperkt deel
van de respondenten mág meestemmen bij landelijke verkiezingen. Van de
Marokkaanse jongeren in ons onderzoek mocht 45% meestemmen, en van de
Turkse jongeren 60%. Alleen aan hen is de vraag voorgelegd: Heeft u gestemd bij
de laatste Tweede-Kamerverkiezingen? Hoeveel procent van al wie mag stemmen,
heeft ook daadwerkelijk gestemd?
Antwoordverdelingen. In ons onderzoek heeft 24% van de stemgerechtigde
Marokkanen voor de Tweede Kamer een stem uitgebracht. Bij de Turken was dit
32%, en bij de autochtonen 44%. Het verschil in opkomst tussen de autochtone,
Turkse en Marokkaanse jongeren is, zo blijkt uit univariate variantie-analyse,
significant (F(2,572)=7.92; p<.0001). Autochtonen stemmen het meest; Marokkanen
stemmen het minst; Turken zitten daartussenin. Multivariate analyses in functie van
positionele kenmerken waren niet mogelijk wegens de te kleine aantallen Turkse en
Marokkaanse stemgerechtigden in onze steekproef.
Gemeenteraadsverkiezingen. Aan allochtone jongeren is tevens gevraagd naar
hun opkomst bij de laatste lokale verkiezingen. ‘Zoals u weet mogen ook
Marokkanen/Turken, die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, stemmen voor de
gemeenteraadsverkiezingen. Heeft u gestemd bij de laatste
gemeenteraadsverkiezingen?’ Hoeveel procent van de Turkse en Marokkaanse
Rotterdammers in ons onderzoek heeft gestemd?
Antwoordverdelingen. In ons onderzoek geeft 21% van de Marokkaanse jongeren
aan gestemd te hebben bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen, en bij de Turken
was dit 31%52.
Multivariate analyse. Het verschil tussen de Turkse en de Marokkaanse opkomst
bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen is niet significant. Wel is er een significant
effect van opleiding op de deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen
(F(531)=8.11; p<.01). Hoog opgeleiden stemmen vaker dan laag opgeleiden (Zie
figuur 7.7 hieronder).
52
Deze percentages vertonen een discrepantie met de bevindingen vanTillie, J., die hogere percentages vond.
143
Figuur 7.7: Deelname gemeenteraadsverkiezingen
45
39.4
40
Percentage stemmers
35
30
28.4
25
20
23.3
18.8
15
10
5
0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
hoog opgeleid
Samenvattend worden voor de deelname aan landelijke verkiezingen de bekende
etnische verschillen gevonden tussen autochtonen, Turken en Marokkanen. In ons
onderzoek brachten minder Marokkaanse dan Turkse jongeren hun stem uit voor de
Tweede Kamer, en zowel Turken als Marokkanen deden dit minder dan autochtone
jongeren. Bovendien speelt bij allochtonen, zo blijkt uit de deelnamecijfers voor de
laatste gemeenteraadsverkiezingen, opleiding een belangrijke rol: meer hoog
opgeleide dan laag opgeleide jongeren hebben gestemd.
Correlaties. De algemene politieke betrokkenheid van zowel allochtone als
autochtone jongeren is een goede voorspeller van hun formele politieke participatie.
Dit blijkt uit positieve correlaties tussen politieke betrokkenheid en deelname aan de
laatste landelijke verkiezingen (r =.22; p <.05 voor Marokkanen; r =.31; p <.01 voor
Turken; r =.48; p <.01 voor autochtonen) en aan de laatste lokale verkiezingen in
Rotterdam (r =.27; p <.01 voor Marokkanen; r =.26; p <.01 voor Turken).
Samenvatting competent burgerschap. Hoe betrokken zijn allochtone en
autochtone jongeren bij het politieke gebeuren? De algemene conclusie is dat
slechts een kleine minderheid een sterke interesse toont in politieke kwesties, of het
nu gaat om de lokale, nationale of internationale politiek. In oplopende lijn zijn één
op twintig Marokkaanse jongeren, krap één op vijf Turkse jongeren, en ruim één op
vijf autochtonen erg politiek betrokken. Zij interesseren zich voor de politieke
actualiteit, lezen dagelijks kranten, weten welke partijen in Nederland meeregeren,
en discussiëren graag over politiek met hun ouders en vrienden. De grootste groep –
iets minder dan de helft van de Marokkanen en iets meer dan de helft van de Turken
en autochtonen – is matig betrokken. Blijft over: de helft van de Marokkanen en een
kwart van de Turken en de autochtonen, die helemaal niet in politiek geïnteresseerd
zijn en ook nauwelijks zijn geïnformeerd.
Dit antwoordpatroon weerspiegelt de intussen bekende etnische verschillen in
politieke betrokkenheid: autochtonen zijn het meest betrokken, Turken wat minder,
144
en Marokkanen het allerminst. Daarnaast speelt onderwijs een rol. Wie langer en
hoger onderwijs volgt, is ook in politiek opzicht beter geïnformeerd en mondiger.
Dezelfde etnische verschillen – in combinatie met het onderwijsniveau – tekenen ook
de deelname van allochtone jongeren aan verkiezingen in vergelijking met
autochtonen, uiteraard rekening houdend met het aantal stemgerechtigde
allochtonen. Tot slot blijkt de algemene politieke betrokkenheid als graadmeter van
politieke competentie, een goede voorspeller te zijn van de formele politieke
participatie van jongeren. We kunnen uit dit alles concluderen dat onderwijs de
hefboom is om allochtone en autochtone jongeren te vormen tot kritische en
competente burgers, en om langs die weg meer jongeren naar de stembus te
krijgen.
7.2
Politieke oriëntaties
In deze paragraaf wordt het ‘subjectieve politieke landschap’ geschetst waarin
allochtone en autochtone jongeren zich oriënteren bij het maken van politieke
keuzen. We vroegen ons af hoe links of rechts jongeren zijn. Hoeveel belang
hechten zij aan politieke rechten als vrijheid van meningsuiting? En hoe tolerant
stellen zij zich op in ethische kwesties als abortus en euthanasie? Ons uitgangspunt
is dat alle burgers meer of minder geoefende ‘politieke probleemoplossers’ zijn, die
zich in hun politieke keuzen laten leiden door hun subjectieve representaties van het
politieke landschap.
Om een beeld te krijgen van dit subjectieve politieke landschap, is aan jongeren in
het Rotterdam Survey gevraagd zichzelf te plaatsen op centrale ideologische
breuklijnen in de Nederlandse politiek. Daarbij geldt een onderscheid tussen
enerzijds sociaal-economisch progressieve of conservatieve standpunten en
anderzijds sociaal-culturele progressiviteit of conservatisme. De sociaaleconomische breuklijn komt overeen met de klassieke ‘links-rechts’ tegenstelling
tussen voorrang voor sociale gelijkheid danwel voor de vrije markt. De sociaalculturele breuklijn verwijst naar de ideologische tegenstelling tussen sociale orde en
individuele rechten en vrijheden.53 Aan progressieve zijde wordt nog nader
onderscheid gemaakt tussen enerzijds ‘politieke tolerantie’ (het toekennen van
gelijke rechten en vrijheden aan andersdenkenden als basisprincipe van ‘liberale
democratieën’) en anderzijds ‘ethische tolerantie’ (het toekennen van individuele
keuzevrijheid in ethische kwesties). Concreet is in het Rotterdamse onderzoek
gekeken naar de ideologische posities van autochtone en allochtone jongeren op
sociaal-economische en sociaal-culturele breuklijnen. Daartoe is gevraagd naar hun
standpunten over sociale gelijkheid (links-rechts), politieke tolerantie (vrije
meningsuiting) en ethische tolerantie (abortus en euthanasie).
7.2.1 Sociaal-economisch links-rechts
Hoe links of rechts zijn allochtone en autochtone jongeren? Als meting van
ideologische posities op de sociaal-economische links-rechts breuklijn is een
53
Felling, A. & Peeters, J. (1984). Conservatisme in Nederland nader bekeken. Mens en Maatschappij, 59, 339-362; zie ook
Swyngedouw, M., Phalet, K. & Deschouwer, K. (1999). Minderheden in Brussel. Brussel: VUB Press.
145
samengestelde index gebruikt. Deze index is gebaseerd op een tweetal vragen over
sociaal-economische gelijkheid. Ten eerste moesten jongeren aangeven of zij het
eens of oneens zijn met de volgende stelling: ‘De verschillen tussen hoge en lage
inkomens moeten kleiner worden dan ze nu zijn’. De antwoorden lopen op van
‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’ op een vijfpunts-schaal. Ten tweede moesten
zij aangeven hoeveel belang zij hechten aan ‘de verkleining van de kloof tussen rijk
en arm’. De antwoorden lopen op van ‘niet zo belangrijk’ tot ‘uiterst belangrijk’ op
een vijfpunts-schaal.
Betrouwbaarheid. De samengestelde index voor Sociaal-economische
progressiviteit heeft een aanvaardbare betrouwbaarheid op basis van de interne
consistentie in de drie vergelijkingsgroepen (.44 voor de Marokkanen, .52 voor de
Turken en .68 voor de autochtonen).
Antwoordverdelingen. Figuur 7.8 toont de antwoordverdelingen van allochtone en
autochtone jongeren op de sociaal-economische links-rechts breuklijn. Wie het eens
is met sociaal-economische gelijkheid als politiek streefdoel, wordt als ‘links’ of
sociaal-economisch progressief gecategoriseerd; wie het hier niet mee eens is, geldt
als ‘rechts’ of sociaal-economisch conservatief. Van de Marokkanen is 12% rechts te
noemen (3% helemaal oneens, 9% oneens); 32% centrum; en de grootste groep
(56%) neemt een links standpunt in (38% eens, 18% helemaal eens). Van de Turken
is 7% rechts (1% helemaal oneens, 6% oneens); 22% centrum; en een meerderheid
van 71% is links (43% eens, 28% helemaal eens). Van de autochtonen is 15%
rechts (1% helemaal oneens, 14% oneens); 22% centrum; en een meerderheid van
63% heeft een links standpunt (44% eens en 19% helemaal eens).
Samengevat situeert een meerderheid van zowel allochtone als autochtone jongeren
zich duidelijk aan de linkerzijde van de sociaal-economische links-rechts
tegenstelling. Het gaat hier in stijgende lijn om ruim één op twee Marokkanen, bijna
twee op drie autochtonen en bijna drie op vier Turken die sociaal-economische
gelijkheid bovenaan hun politieke agenda plaatsen. Daartegenover staat een ‘rechts’
minderheidsstandpunt van om en nabij één op tien allochtone en autochtone
jongeren voor wie sociaal-economische gelijkheid geen issue is.
146
Figuur 7.8: Streven naar sociaal-economische gelijkheid?
Nederlanders
14.3
Turken
Marokkanen
22.4
6.4
3.1
22.4
8.4
0
43.4
42.7
27.9
32
10
20
19.3
38.1
30
40
50
60
18.4
70
80
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Multivariate analyses. Er is een significant effect van etnische herkomst op de mate
van sociaal-economische progressiviteit (F(2,837)=11.17;p<.0001). Marokkanen
verschillen niet van autochtonen, maar Turken zijn een stuk linkser dan zowel
Marokkanen als autochtonen. Is er sprake van sociale diversiteit? Er is een
significant interactie-effect van etnische herkomst en opleiding (F(2,837)=7.08;
p<.001). Bij autochtonen en in mindere mate bij Turken zijn laag opgeleiden linkser
dan hoog opgeleiden. Bij Marokkanen maakt opleiding weinig uit (zie figuur 7.9).
Figuur 7.9: Streven naar sociaal-economische gelijkheid
in functie van opleiding
4
3.75
3.8
3.62
3.6
Gemiddelde
3.4
3.36
3.6
3.43
3.2
3.04
3
2.8
2.6
2.4
2.2
2
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Samengevat bevestigen multivariate analyses de graduele etnische verschillen in de
overwegend linkse standpunten van jongeren, met Turkse jongeren als grootste
pleitbezorgers van sociaal-economische gelijkheid, gevolgd door autochtonen, en
147
met de Marokkanen in de achterhoede. Wel schuiven hoger-opgeleide Turkse en
autochtone jongeren wat op naar rechts in vergelijking met laag opgeleiden. Dit klopt
met de bekende bevinding dat de lagere sociale klassen op sociaal-economisch vlak
meer links georiënteerd zijn.
7.2.2 Ethische tolerantie
Hoe tolerant of terughoudend stellen allochtone en autochtone jongeren zich op ten
aanzien van ethische kwesties zoals abortus en euthanasie? Ethische tolerantie is
één aspect van de sociaal-culturele breuklijn tussen conservatief en progressief
Nederland. Als meting van ethische tolerantie is een samengestelde index gebruikt,
die gebaseerd is op de standpunten van jongeren ten aanzien van twee stellingen
over euthanasie en over abortus. ‘Het moet wettelijk toegestaan zijn dat een arts
iemand die daar zelf om vraagt, iets toedient waardoor hij kan sterven. En ‘Als een
zwangere vrouw die het kind niet wil krijgen een abortus wenst, dan moet dit wettelijk
toegelaten zijn. De antwoordcategorieën lopen op van ‘helemaal oneens’ tot en met
‘helemaal eens’ op een vijfpunts-schaal.
Betrouwbaarheid. De samengestelde index voor ‘Ethische tolerantie’ vertoont een
behoorlijke interne consistentie in de drie groepen (.62 voor de Marokkanen, .55
voor de Turken en .51 voor de autochtonen).
Antwoordverdelingen. Figuur 7.10 toont de antwoordverdelingen van jongeren op
de sociaal-culturele progressief-conservatief breuklijn. Wie het eens is met de
stellingen dat abortus en euthanasie toegelaten moeten zijn, wordt als ethisch
progressief of ‘tolerant’ gezien; wie het hiermee oneens is, geldt als ethisch
conservatief of ‘terughoudend’ inzake ethische kwesties. Een meerderheid (59%)
van de Marokkaanse jongeren kiest een terughoudend standpunt (33% helemaal
oneens en 26% oneens); ongeveer een kwart (24%) een middenpositie; en 17% is
ethisch tolerant te noemen (15% eens en 2% helemaal eens). Van de Turken is 38%
terughoudend (12% helemaal oneens en 26% oneens); 30% heeft een
middenpositie; en 32 % neemt een ethisch tolerante houding aan. Van de
autochtonen is niet meer dan 11% over de hele lijn terughoudend (3% helemaal
oneens, 8% oneens); hiernaast kiest 19% een tussenpositie; en een meerderheid
van 70% is ethisch tolerant.
Samengevat nemen allochtone en autochtone jongeren duidelijk andere posities in
op de sociaal-culturele breuklijn inzake ethische kwesties. Zo zijn Marokkanen
overwegend terughoudend in hun standpunt over het recht op abortus en
euthanasie: meer dan de helft is hiertegen, tegenover minder dan één op vijf
voorstanders. Turken zijn bijna gelijk verdeeld tussen ethisch tolerante en
terughoudende standpunten: één op drie is voor het recht op abortus en euthanasie,
en ruim één op drie is ertegen. Bij autochtone jongeren tenslotte stelt een ruime
meerderheid zich ethisch tolerant op: bijna drie op vier zijn voorstander van het recht
op abortus en euthanasie, en één op tien is tegen.
148
Figuur 7.10: Tolerantie ten aanzien van ethische
vraagstukken
Nederlanders
3.3
Turken
7.9
18.9
11.6
50.2
25.8
Marokkanen
30.2
32.6
0
10
19.7
23.4
26.2
20
30
40
9
24
50
60
70
80
15
2.2
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Multivariate analyses Zijn er significante etnische verschillen in tolerantie ten
aanzien van ethische vraagstukken? Er is een zeer significant effect van etnische
herkomst (F(2,833)=114.83; p<.0001). Marokkanen zijn het minst ethisch tolerant en
autochtonen het meest. De Turken scoren gemiddeld tussen de autochtonen en de
Marokkanen in. Is er sprake van sociale diversiteit? Er zijn significante effecten van
sekse (F(2,833)=10.16; p<.001) en van opleiding (F(2,833)=8.53; p<.01). Vrouwen
zijn toleranter op ethisch vlak dan mannen, en hoog opgeleiden zijn ethisch
toleranter dan laag opgeleiden (zie figuur 7.11). Bij de allochtone respondenten is
tevens sprake van een significant effect van migratiegeneratie (F(1,545)=15.36;
p<.0001). Jongeren van de tweede generatie zijn toleranter ten aanzien van ethische
kwesties dan eerste-generatie jongeren (zie hiervoor figuur 7.12).
149
Figuur 7.11 Tolerantie ten aanzien van ethische
vraagstukken in functie van opleiding
4
3.78
3.5
3.5
2.96
3
Gemiddelde
2.6
2.5
2.19
2.13
2
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Figuur 7.12: Tolerantie ten aanzien van ethische
vraagstukken in functie van migratiegeneratie
3.5
2.97
3
2.55
2.39
Gemiddelde
2.5
2
1.96
1.5
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
1e generatie
2e generatie
Samengevat bevestigen multivariate analyses de etnische verschillen tussen een
overwegend ethisch tolerant autochtoon standpunt en een overwegend
terughoudend Marokkaans standpunt inzake ethische kwesties. Turken bevinden
zich hiertussenin en zijn gemiddeld net aan de terughoudende kant. Etnische
verschillen worden echter genuanceerd door de invloed van onderwijs en
verblijfsduur. Hoog opgeleide jongeren zijn toleranter inzake ethische kwesties dan
laag opgeleiden. Dit klopt met de algemene bevinding dat lagere sociale klassen op
sociaal-cultureel vlak meer conservatief zijn. Verder schuift de tweede generatie
allochtonen op in de richting van meer ethische tolerantie, en benadert zo het
autochtone meerderheidsstandpunt. Tenslotte speelt sekseverschil een rol. Vrouwen
stellen zich toleranter op inzake ethische kwesties dan mannen.
150
7.2.3 Politieke tolerantie
Hoe denken de Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren over politieke rechten
en vrijheden, zoals het recht op vrije meningsuiting? Politieke tolerantie is een
tweede aspect, naast ethische tolerantie, van de sociaal-culturele breuklijk tussen
conservatisme en progressiviteit. Als meting van politieke tolerantie is aan jongeren
in het Rotterdam Survey gevraagd naar hun standpunt over de volgende stelling:
’Iedereen moet in het openbaar kunnen zeggen en schrijven wat hij wil, ook al gaat
het om dingen die voor sommige mensen kwetsend zijn’. De antwoordcategorieën
lopen op van ‘helemaal oneens’ tot en met ‘helemaal eens’ op een vijfpunts-schaal.
Figuur 7.13: Tolerantie ten aanzien van vrijheid van
meningsuiting
Nederlanders
5.3
Turken
24.
10.
Marokkanen
27.
23.2
9.5
18.
0
10
30.
38.
33.
20
30
12
18.
22.
40
50
60
19.
70
80
5.5
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Antwoordverdelingen. Figuur 7.13 toont de antwoordverdelingen op de sociaalculturele breuklijn ten aanzien van politieke rechten en vrijheden. Wie het eens is
met het recht op volledige vrijheid van meningsuiting (ook als het gaat om zaken die
voor bepaalde personen of groepen kwetsend kunnen zijn!) wordt als politiek tolerant
of progressief gecategoriseerd; wie het hiermee oneens is geldt als politiek minder
tolerant of conservatief. Van de Marokkanen neemt een grote groep (52%) een
conservatief standpunt in (18% helemaal oneens, 34% oneens); 22% neemt een
middenpositie in; en een minderheid van 25% is progressief of politiek tolerant (20%
eens, 5% helemaal eens). Van de Turken is 34% conservatief (11% helemaal
oneens, 23% oneens); 10% heeft een middenpositie; en een meerderheid van 57%
is politiek tolerant (39% eens, 18% helemaal eens). Van de autochtonen tenslotte is
30% conservatief (5% helemaal oneens, 25% oneens); 28% heeft een
middenpositie; en 42% spreekt zich uit voor politieke tolerantie (30% eens, 12%
helemaal eens).
Samengevat zijn alleen de Turkse jongeren uitgesproken voorstanders van het
onvoorwaardelijke recht op vrije meningsuiting. Met meer dan de helft voor en een
derde tegen zijn de Turken meteen ook de meest politiek tolerante groep. Bij
autochtone jongeren wordt net geen meerderheid gevonden voor het recht op vrije
meningsuiting: minder dan de helft is voor en een derde is tegen. Bij Marokkaanse
151
jongeren tenslotte is een meerderheid tegen en een kwart voor. Daarmee zijn de
Marokkanen de meest conservatieve groep ten aanzien van politieke rechten en
vrijheden.
Multivariate analyse. Er is een significant effect van etnische herkomst op de mate
van politieke tolerantie (F(2,836)=19.86; p<.0001). Marokkanen zijn het minst
tolerant, Turken het meest; en autochtonen scoren er gemiddeld tussenin. Is er
sprake van sociale diversiteit? Er is een significant interactie-effect van etnische
herkomst en sekse (F(2,836)=14.11; p<.0001). Alleen bij Turken wordt een
aanzienlijk sekseverschil gevonden in de richting van meer politieke tolerantie bij
vrouwen dan bij mannen. Hierbij komt nog een significant effect van opleiding bij
allochtonen (F(1,547)=9.25; p<.01). Hoog opgeleide allochtonen zijn politiek
toleranter dan laag opgeleiden (zie figuur 7.14).
Samengevat bevestigen multivariate analyses de etnische verschillen in politieke
tolerantie, met Turken, en dan vooral Turkse vrouwen en hoog opgeleiden, op kop
als grootste voorstanders van het recht op vrije meningsuiting, gevolgd door de
autochtonen, en met de Marokkanen in de achterhoede. Onderwijs speelt alleen een
significante rol bij allochtone jongeren. Hoog opgeleide Turkse en Marokkaanse
jongeren schuiven op in de richting van meer politieke tolerantie. Dit klopt met de
bevinding dat hogere sociale klassen sociaal-cultureel progressiever zouden zijn.
Figuur 7.14: Houding ten aanzien van vrijheid van
meningsuiting in functie van opleiding
4
3.43
3.5
3.21
Gemiddelde
3
2.81
2.52
2.5
2
1.5
1
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
hoog opgeleid
Politieke tolerantie. Ten eerste kan geconcludeerd worden dat er zeker geen
sprake is van een scherpe ideologische tegenstelling tussen de posities van
allochtonen en autochtonen in het Nederlandse politieke landschap. Zo vinden
allochtone en autochtone jongeren elkaar op de sociaal-economische breuklijn, waar
zij zich vooral aan de linkerzijde plaatsen – vóór meer sociale gelijkheid. Op de
sociaal-culturele breuklijn rond politieke en ethische rechten en vrijheden liggen de
standpunten wel verder uiteen. Maar ook hier is geen sprake van een scherpe
politieke scheidslijn tussen allochtoon en autochtoon Nederland. Zo staan inzake
ethische kwesties de meer tolerante autochtonen tegenover de meer conservatieve
152
Marokkanen, maar de Turken zijn hierover verdeeld. Inzake vrije meningsuiting
staan de meer tolerante Turken tegenover de meer conservatieve Marokkanen, en
zijn vooral de autochtonen onderling verdeeld.54
In de tweede plaats moet in het licht van onze bevindingen de vaak gehoorde
opvatting dat ‘allochtonen linkser zijn dan autochtonen’ op twee punten worden
genuanceerd. Ten eerste zijn allochtonen niet zoveel linkser dan autochtone
jongeren met een vergelijkbare sociale achtergrond. Ten tweede zijn zij vooral links
op de sociaal-economische breuklijn, maar niet noodzakelijk op de sociaal-culturele
breuklijn – inzake politieke en ethische rechten en vrijheden. Zo tonen autochtone
jongeren zich sociaal-economisch en ethisch progressief, maar eerder terughoudend
ten aanzien van het recht op vrije meningsuiting. Turkse jongeren tonen zich sociaaleconomisch progressief, en stellen zich ook progressief op ten aanzien van vrije
meningsuiting, maar zijn eerder terughoudend inzake ethische kwesties.
Marokkaanse jongeren tenslotte tonen zich eveneens sociaal-economisch
progressief (hoewel in mindere mate), maar zijn sociaal-cultureel conservatief.
Tenslotte fungeert vooral het onderwijs als bepalende factor in de politieke
oriëntaties van allochtone en autochtone jongeren. Zoals te verwachten vanuit de
bekende klassenverschillen schuiven hoog opgeleiden op de sociaal-economische
breuklijn op naar rechts. Hoog opgeleide jongeren hechten wat minder belang aan
sociale gelijkheid dan laag opgeleiden, die zelf onder aan de maatschappelijke
ladder staan. Op de sociaal-culturele breuklijn daarentegen schuiven hoog
opgeleiden juist op naar de progressieve kant. Zo stellen hoog opgeleide jongeren
zich toleranter op inzake ethische kwesties dan laag opgeleiden. Hoog opgeleide
allochtone jongeren zijn ook toleranter ten aanzien van vrije meningsuiting dan laag
opgeleiden.
7.3
Autoritarisme
In welke mate is bij allochtone en autochtone jongeren steun te vinden voor
autoritaire politieke waarden? Hoeveel jongeren verkiezen bijvoorbeeld een sterke
leider boven democratie? Of een harde aanpak van sociale problemen boven de
bescherming van rechten en vrijheden? Autoritarisme is de ideologische
tegenhanger van democratische politieke waarden. Zo worden pluralisme en
tolerantie gezien als basiswaarden die ten grondslag liggen aan liberale
democratiën. Pluralisme verwijst naar de democratische waarden van overleg en
samenspraak tussen andersdenkenden. Politieke tolerantie, of het toekennen van
rechten en vrijheden aan ideologische tegenstanders, hangt hier nauw mee samen.
Burgers die minder goed gesocialiseerd zijn binnen de democratische politieke
waarden en spelregels, zijn doorgaans meer ontvankelijk voor ondemocratische
politieke standpunten.55
De autoritarisme-schaal in het Rotterdam Survey is opgesteld als graadmeter voor
die ontvankelijkheid. Autoritaire politieke waarden staan immers haaks op een
54
Mogelijk heeft de opvallende terughoudendheid van autochtonen ten aanzien van het recht op vrije meningsuiting te maken
met de Nederlandse variant van religieus en politiek pluralisme, die meer op sociale vrede dan op harde confrontaties (‘the
clash of rights’) is gebouwd. Aan Turkse zijde speelt ongetwijfeld de lange rij van politieke discussies en incidenten rond de
persvrijheid in Turkije een rol.
55
Zie Sniderman, P. & Gould, E. R. (1999). Dynamics of political values: Education and issues of tolerance. In L. Hagendoorn
& S. Nekuee (eds), Education and racism. London: Asgate.
153
democratische cultuur van overleg en samenspraak (pluralisme) en van respect voor
een ieders rechten en vrijheden (tolerantie). Concreet zijn aan jongeren in het
Rotterdam Survey vier stellingen voorgelegd. Zij moesten aangeven of zij het met
een stelling eens of oneens waren op een vijfpunts-schaal oplopend van ‘helemaal
oneens’ tot en met ‘eens’.
Factoroplossing. Simultane Componenten Analyse levert in de drie groepen een
goede één-factoroplossing. De vier stellingen zijn georganiseerd rond een
gemeenschappelijke dimensie: Autoritarisme (verklaarde varianties 43.4% voor de
Marokkanen, 45.0% voor de Turken en 51.9% voor de autochtonen).
De Autoritarisme schaal omvat de volgende stellingen:
‘De wetten moeten strenger worden toegepast, want teveel vrijheid is niet
goed voor de mensen’
‘Om de criminaliteit tegen te gaan, moeten misdadigers hardere straffen
krijgen’
‘In deze tijden hebben we een harde hand nodig om het land te besturen’
‘Een sterke leider is beter voor een land dan democratie’
Betrouwbaarheid. De schalen voor autoritarisme hebben een redelijk goede interne
consistentie voor allochtonen en een goede consistentie voor autochtonen (.55 voor
de Marokkanen, .59 voor de Turken en .71 voor de autochtonen).
Figuur 7.15: Autoritarisme
Nederlanders
8.7
Turken
6.2
Marokkanen
5.1
0
34.6
34.6
31.5
36
27.1
10
20
18.3
18.7
38.8
30
40
50
3.8
7.6
23.2
60
70
80
5.8
90
100
Percentage
helemaal oneens
oneens
ertussenin
eens
helemaal eens
Antwoordverdelingen. Figuur 7.15 toont de verdelingen van allochtone en
autochtone jongeren op de dimensie Autoritarisme. Van de Marokkanen is 32%
gekant tegen autoritaire politieke maatregelen en bestuursvormen (5% helemaal
oneens, 27% oneens); 39% is onbeslist; en 29% is voor (23% eens en 6% helemaal
eens). Van de Turken is 38% tegen autoritaire politieke waarden (6% helemaal
oneens, 32% oneens); 36% is onbeslist; en 26% is voor (18% eens en 8% helemaal
eens). Van de autochtonen tenslotte is 43% tegen (8% helemaal eens, 35% eens);
154
35 % is onbeslist; en 22% is gewonnen vóór autoritaire bestuursvormen (18% eens,
4% helemaal eens).
Samengevat tellen de drie groepen van jongeren – Marokkanen, Turken en
autochtonen – elk meer tegenstanders dan voorstanders van autoritaire politieke
waarden. Andersom is een minderheid van zowel autochtone als allochtone
jongeren wel ontvankelijk voor autoritaire ideeën. Het liberaal-democratische
tegenwicht is het grootst bij autochtonen, van wie minder dan de helft stelling neemt
tegen autoritaire waarden, tegenover ruim één op vijf voorstanders. Turken en vooral
Marokkanen zijn wat meer verdeeld tussen tegengestelde oriëntaties. Zo staat bij
Turken en Marokkanen ruim één op drie overtuigde democraten tegenover ongeveer
één op vier jongeren met een meer autoritaire oriëntatie.
Multivariate analyses. Er is een significant effect van etnische herkomst op
Autoritarisme (F(2,820)=5.56; p<.01). Marokkanen zijn het meest ontvankelijk voor
autoritaire politieke waarden, gevolgd door Turken, terwijl autochtonen het minst
ontvankelijk zijn. Is er sprake van sociale diversiteit? Er is een zeer significant effect
van opleiding op Autoritarisme (F(2,280)=31.18; p<.0001). Laag opgeleiden zijn
meer ontvankelijk voor autoritarisme dan hoog opgeleiden (zie figuur 7.16).
Hiernaast is er een significant interactie-effect van leeftijd en etnische herkomst
(F(2,820)=4.98, p<.01). Specifiek bij Turken hebben jongeren onder 25 jaar wat
meer autoritaire politieke opvattingen dan jongvolwassenen; bij Marokkanen ligt het
leeftijdsverschil andersom. Tenslotte is er bij de allochtonen een significant effect
van sekse (F(1,538)=8.39; p<.01). Vrouwen zijn wat vaker voorstander van een
autoritair bewind dan mannen.
Figuur 7.16: Houding ten aanzien van autoritarisme in
functie van opleiding
3.5
3
2.92
2.89
2.75
2.62
2.52
2.5
Gemiddelde
2.19
2
1.5
e
1
0.5
0
Marokkanen
Turken
laag opgeleid
Nederlanders
hoog opgeleid
Samengevat zijn cultuurverschillen in de steun voor autoritaire politieke waarden
beperkt. Marokkanen en in mindere mate Turken zijn wat meer ontvankelijk voor
autoritaire waarden dan autochtonen. Naast sekse- en leeftijdsverschillen, speelt
155
onderwijs opnieuw een centrale rol. Voor alle jongeren geldt dat de ontvankelijkheid
voor autoritaire politieke ideeën afneemt met een stijgend opleidingsniveau.
Autoritarisme. Jongeren met een uitgesproken autoritaire politieke oriëntatie zijn in
de minderheid ten opzichte van jongeren die autoritaire politieke waarden afwijzen.
Er zijn graduele cultuurverschillen: autochtonen zijn wat minder ontvankelijk voor
autoritaire waarden, en Turken en vooral Marokkanen wat meer.
De grootste verschillen in steun voor autoritaire waarden hangen samen met het
onderwijsniveau van jongeren, ongeacht hun etnische herkomst. Laag opgeleiden
zijn over de hele lijn meer ontvankelijk voor autoritaire politieke standpunten dan
hoog opgeleiden. Concreet stemmen laag opgeleiden meer in met de stelling dat
een sterke leider en een harde hand beter zijn voor het land dan democratie. Zij zijn
ook meer te vinden voor sociale orde en een harde repressieve aanpak van
criminaliteit. De opleidingsverschillen bevestigen opnieuw de sleutelrol van het
onderwijs in de vorming van democratische burgers.
7.4
Samenvatting Burgerschap en Politiek
In dit hoofdstuk werden allochtone en autochtone perspectieven op aspecten van
politiek en burgerschap belicht. Allereerst werd ingegaan op de politieke
betrokkenheid en participatie. Vervolgens hebben allochtone en autochtone jongeren
zichzelf geplaatst op belangrijke politieke breuklijnen, zoals sociaal-economisch
links-rechts (gelijke kansen vs. vrije markt) en sociaal-cultureel progressiefconservatief (ethische en politieke rechten en vrijheden). En tenslotte werd de
ontvankelijkheid van jongeren voor ondemocratische en autoritaire politieke
standpunten gemeten.
Politieke betrokkenheid en deelname zijn belangrijke ingrediënten van volwaardig
democratisch burgerschap. Een eerste conclusie uit onze analyses is dat de
politieke competentie, en in samenhang hiermee, de (formele) politieke participatie,
bij autochtone jongeren gemiddeld wat hoger ligt dan bij Turken en heel wat hoger
dan bij Marokkanen. Eén op twee Marokkanen en ongeveer één op vier Turkse en
autochtone jongeren is helemaal niet politiek geïnteresseerd en nauwelijks politiek
geïnformeerd. Daar moet echter onmiddellijk aan toegevoegd worden dat zowel
politieke competentie als participatie nauw samenhangen met het opleidingniveau.
Voor zowel allochtone als autochtone jongeren geldt dat wie langer en hoger
onderwijs volgt, meer interesse heeft in de politieke actualiteit, meer weet over
politieke partijen, vaker kranten leest, meer over politiek discussieert met vrienden of
ouders, en ook meer naar de stembus gaat. Onderwijs is dus de hefboom om zoveel
mogelijk allochtone én autochtone jongeren te vormen tot politiek mondige en
actieve burgers.
Burgerschap heeft echter ook een normatieve component, die verwijst naar de
politieke socialisatie en acceptatie van democratische waarden zoals pluralisme en
tolerantie. Onze analyses van de politieke waardenoriëntaties laten zowel
raakpunten als verschilpunten zien in de ideologische keuzen van allochtone en
autochtone jongeren. Zo vinden allochtone en autochtone jongeren elkaar aan de
156
linkse kant van de sociaal-economische breuklijn. Zowel allochtone jongeren als
(laag opgeleide) autochtone jongeren zijn voor meer sociale gelijkheid en minder
vrije markt. Zo ook delen allochtonen en autochtonen in groten getale de acceptatie
van democratische basiswaarden. Een meerderheid kant zich tegen uitgesproken
autoritaire politieke standpunten als zou een sterke leider en een harde hand beter
zijn voor het land dan democratie. Allochtone en autochtone standpunten zijn echter
meer verdeeld op de sociaal-culturele breuklijn rond individuele rechten en vrijheden.
Zo zijn Turken en autochtonen meer dan Marokkanen voorstander van het recht op
vrije meningsuiting. Zo ook nemen allochtonen en autochtonen tegengestelde
standpunten in inzake ethische tolerantie. Alleen autochtone jongeren zijn in
meerderheid voorstander van abortus en euthanasie.
Tot slot geldt ook op het vlak van politieke waarden dat de oriëntaties van Turkse en
Marokkaanse jongeren onderling sterk verdeeld en volop in beweging zijn. Dat blijkt
ten eerste uit een generationele trend, zodat de tweede generatie van Turken en
Marokkanen meer aansluiting vindt bij autochtone standpunten dan de eerste
generatie, bijv. inzake ethische tolerantie. Ten tweede is het onderwijsniveau van
doorslaggevend belang. Zowel allochtone als autochtone jongeren worden wat
‘rechtser’ op de sociaal-economische breuklijn, naarmate zij langer en hoger
onderwijs volgen. Op de sociaal-culturele breuklijn daarentegen worden zij juist
progressiever: hoog opgeleide jongeren stellen zich meer tolerant op ten aanzien
van ethische en politieke rechten en vrijheden, en tonen zich veel minder
ontvankelijk voor ondemocratische of autoritaire politieke ideeën. We concluderen
dat het onderwijs een sleutelrol speelt in de socialisatie van democratische waarden
zoals tolerantie en pluralisme. Meer onderwijs betekent vanzelf ook meer
ideologische overlap tussen de politieke standpunten van allochtonen en
autochtonen.
157
158
Deel 3
Islam in de multiculturele samenleving
159
160
Hoofdstuk 8
Islam in de multiculturele samenleving
In dit afsluitend hoofdstuk over ‘Islam in de multiculturele samenleving’ wordt naar
dwarsverbanden gezocht tussen deel 1 en deel 2 van dit rapport. Zo worden de
oriëntaties van jongeren op de multiculturele samenleving, zoals die naar voren
kwamen in het tweede deel, teruggekoppeld naar de betekenissen van de islam uit
het eerste deel van dit rapport.
Naar een verklarend model
Ons vertrekpunt is een zeer hoge betrokkenheid van Turkse en Marokkaanse
jongeren op de islam en de moslim identiteit. De islam blijkt niet alleen aantrekkelijk
voor laag opgeleide of eerste-generatie allochtone jongeren. De bevindingen in deel
1 van dit rapport wezen integendeel op een ‘nieuwe’ islam in de maak, die ook op
hoger opgeleide en tweede-generatie jongeren een grote aantrekkingskracht
uitoefent. Wel biedt de moslim identiteit ruimte voor een grote diversiteit aan
selectieve en creatieve invullingen van de geloofsbeleving door jongeren, die ook
nog eens verschillend kunnen uitpakken in de persoonlijke en politieke sfeer. Anders
dan de etnisch-nationale identiteit, laat de moslim identiteit zich dus niet zonder
meer vastpinnen op ‘harde’ achtergrondkenmerken zoals sociale positie of
verblijfsduur. Sociale kenmerken, zoals onderwijs en verblijfsduur, samen met
etnisch verschil en sekseverschil, zijn echter wel van invloed op de min of meer
individuele en plurale invulling van de islam.
In het licht van deze bevindingen is de relevante vraag niet zozeer wie waarom
‘kiest’ voor de moslim identiteit. Dit omdat de groep van Turkse en Marokkaanse
jongeren in ons onderzoek die zich niet godsdienstig noemen, te klein is om mee te
nemen in statistische analyses. Moslim-zijn doet zich voor als een ‘sociaal feit’ dat
eigenlijk niet ter discussie staat. Zo bezien, is de keuze vooral hoe je voor jezelf een
passende vorm geeft aan die moslim identiteit. Daarom is de centrale
verklaringsvraag: Hoe geven de sociale en etnische posities en de culturele, sociale
en politieke oriëntaties van Turkse en Marokkaanse jongeren richting aan
onderscheiden invullingen of typen van moslim-zijn in Nederland?
In wat volgt worden de typische culturele, sociale en politieke profielen achter de
persoonlijke en politieke keuzen van jongeren ten aanzien van de islam geschetst.
Tegelijk wordt de impact getoetst van meer of minder gunstige sociale posities en
etnische relaties op diezelfde keuzen. Dit gebeurt in parallelle verklarende modellen
voor de invulling van de islam in de persoonlijke levensfeer enerzijds, en in de
politieke of maatschappelijke sfeer anderzijds. Figuur 8.1 stelt alle variabelen in
beide verklarende modellen voor. Verklarende variabelen zijn de sociale en etnische
posities en de subjectieve oriëntaties van jongeren (zie deel 2). De typen van moslim
jongeren zijn de te verklaren variabelen, en worden nog nader toegelicht. Merk op
dat effecten van subjectieve oriëntaties op religieuze keuzen geen causaal
161
éénrichtingsverkeer hoeven zijn, maar wellicht een dynamiek aangeven waarin
religieuze keuzen op hun beurt de culturele en politieke oriëntaties beïnvloeden.
Figuur 8.1
Typen van moslim jongeren in de persoonlijke en politieke sfeer in functie van
etnische en sociale posities en subjectieve oriëntaties: verklarende modellen.
SUBJECTIEVE
ORIËNTATIES
CULTUUR &
WAARDEN
interculturele relaties:
cultuurbehoud en
intercultureel contact
persoonlijke waarden:
autonomie en gelijkheid
familiewaarden:
traditionele ouder-kind
relatie en vrije
partnerkeuze
ETNISCHE &
SOCIALE POSITIES
ETNISCHE
HERKOMST
OPLEIDING
SEKSE
MIGRATIE
BUURT
PERSOONLIJKE
BETEKENIS ISLAM
type 1:
‘individualisten’
type 2
‘conformisten’
SOCIALE CONTACTEN
& DISCRIMINATIE
sociale contacten:
etnische vrienden en etnisch
mediagebruik
discriminatie:
ervaringen van
discriminatie en
etnocentrisme
POLITIEKE STEUN
ISLAM
type 1:
‘ongebonden’ (exit)
type 2:
‘kritisch’ (voice)
type 3:
‘loyaal’ (loyalty)
BURGERSCHAP &
POLITIEK
politieke competentie
politieke oriëntaties:
sociaal-economisch linksrechts, vrije meningsuiting,
ethische tolerantie
politieke waarden:
autoritarisme
TYPOLOGIE
MOSLIM
JONGEREN
162
8.1
Persoonlijke betekenis van de islam: ‘individualisten’ en
‘conformisten’
Typologie. Voor wat betreft de geloofsbeleving in de persoonlijke sfeer is in het
eerste deel een drievoudig onderscheid gemaakt tussen ‘conformisten’,
‘individualisten’ en ‘ongodsdienstigen’. Deze typologie is gebaseerd op
zelfcategorisaties door jongeren (zie deel 1). Tot het type ‘ongodsdienstig’ worden
jongeren gerekend die van zichzelf zeggen ‘ik ben niet godsdienstig’ (1% Turkse en
0% Marokkaanse jongeren). Dit type is getalsmatig verwaarloosbaar en wordt dus
niet meegenomen in het verklarend model. De categorie ‘individualisten’ omvat
jongeren die naar eigen zeggen ‘niet volledig praktiserend zijn’ maar wel ‘de
godsdienst op hun persoonlijke manier beleven’. Het individualistische type van
geloofsbeleving komt overeen met de categorie van ‘de rekkelijken’ bij christenen in
Nederland. Van alle Turkse en Marokkaanse jongeren bekent ongeveer tweederde
of 65% zich tot dit type van geloofsbeleving (56% van de Marokkaanse en 74% van
de Turkse jongeren). De categorie ‘conformisten’ tenslotte groepeert jongeren die
zeggen volledig ‘de regels van de godsdienst te volgen’. Het conformistische type
van geloofsbeleving komt min of meer overeen met wat christenen in Nederland ‘de
preciezen’ noemen. Een minderheid van éénderde of 34% van de Turkse en
Marokkaanse jongeren (44% van de Marokkanen en 26% van de Turken) rekent
zichzelf tot deze categorie. Zie figuur 8.2.
Figuur 8.2: Persoonlijke betekenis islam voor moslimjongeren: individualisten en conformisten
70
60
65
Percentage
50
40
30
34
20
10
0
Conformisten
Individualisten
Wat verklaart de keuze van moslim jongeren voor de ‘individualistische’ of de
‘conformistische’ variant van geloofsbeleving? Laten geloofstypen zich rechtstreeks
voorspellen vanuit de etnische en sociale posities van moslim jongeren in de
Nederlandse samenleving? Of spelen de subjectieve oriëntaties van moslim
jongeren op cultuur, samenleving en politiek hier een doorslaggevende rol? Om
deze vragen te beantwoorden is een reeks logit modellen (logistische
regressiemodellen) getoetst, die de keuze voor het individualistische of
conformistische type van islam optimaal voorspellen.56
56
Scott Long (1997). Regression models for categorical and limited dependent variables. London: Sage.
163
Modelconstructie. In een eerste stap zijn effecten van sociale en etnische posities
getoetst, met name etnische herkomst, opleiding, sekse, migratiegeneratie, en
etnische samenstelling van de buurt. Vervolgens zijn effecten van subjectieve
oriëntaties getoetst. Onder de noemer van subjectieve oriëntaties is onderscheid
gemaakt tussen culturele, sociale en politieke profielen van moslim jongeren (voor
een uitgebreide presentatie, zie deel 2 van dit rapport). Culturele profielen omvatten
oriëntaties op cultuur en waarden, met name cultuurbehoud en intercultureel contact,
autonomie en gelijkheid, traditionele ouder-kind relaties en vrije partnerkeuze.
Sociale profielen zijn gebaseerd op sociale contacten, met name etnische vrienden
en etnisch mediagebruik, en ervaringen van discriminatie, met name structurele
discriminatie en etnocentrisme. Politieke profielen bestaan uit oriëntaties op
burgerschap en politiek, met name politieke competentie, sociaal-economisch linksrechts, vrije meningsuiting, ethische tolerantie en autoritarisme. In een laatste stap
zijn interacties van culturele, sociale en politieke oriëntaties met positionele
kenmerken getoetst. Deze toets geeft aan hoe generaliseerbaar de culturele, sociale
en politieke profielen achter typen van geloofsbeleving zijn voor Turken en
Marokkanen, hoog en laag opgeleiden, mannen en vrouwen.
Aangepastheidsmaten. Het geselecteerde logit model heeft een goede statistische
aangepastheid (G_ (9) = 102.29; p <.01) en een grote verklarende meerwaarde (ten
aanzien van de initiële loglikelihood: pseudo R_ (C&U) = .43).57 Onderstaande tabel
geeft de significante effecten weer per predictor in het geselecteerde model.
Tabel 8.1 Significante effecten in het geselecteerde model voor
‘individualisten’ versus ‘conformisten’.
Predictoren
Chi-kwadraat
Probabiliteiten
Intercept term
Etnische herkomst
Sekse
Vrijheidsgraden
1
1
1
13.09
0.77
3.18
.00
.38
.07
Intercultureel contact[*]
Traditionele familiewaarden[*]
1
1
3.19
6.51
.07
.01
Etnische vrienden[*]
1
6.15
.01
Ethische tolerantie[*]
Autoritarisme[*]
1
1
25.71
6.17
.00
.01
Intercultureel contact * Etnische herkomst
Autoritarisme * Etnische herkomst
1
1
4.19
3.67
.04
.06
[*] variabelen met asterix zijn op metrisch niveau behandeld
Modelbeschrijving. Wat betreft etnische en sociale posities, blijken effecten
merendeels tot stand te komen langs overeenkomstige verschillen in subjectieve
oriëntaties. De effecten zijn namelijk niet langer significant na toevoeging van de
57
Zie Scott Long, ibidem, p. 106.
164
subjectieve predictoren. Zo komt het verschil tussen meer ‘individualistische’ Turkse
en ‘conformistische’ Marokkaanse jongeren volledig op rekening van etnische
verschillen in waarden en houdingen. Alleen sekse heeft een additioneel netto-effect
op de religieuze keuzen van jongeren. In termen van kansverhoudingen behoren
moslim jongens wat meer tot het individualistische type dan meisjes (De kans is p
=.72 voor jongens en .62 voor meisjes tegenover een gemiddelde kans van p =.65.)
De subjectieve oriëntaties van moslim jongeren nemen echter de meeste
verklarende waarde voor hun rekening.
8.1.1 Culturele profielen
Wat zijn typische culturele profielen achter de ‘individualisten’ en de ‘conformisten’
onder de moslim jongeren? Zoals figuur 8.3 laat zien, heeft de houding van jongeren
tegenover intercultureel contact met de Nederlandse cultuur een significant effect op
de beleving van de islam. Hoe meer belang jongeren hechten aan intercultureel
contact, hoe meer zij behoren tot de ‘individualisten’. (De kans stijgt van p =.59 voor
wie laag scoort op intercultureel contact; naar .71 in het midden; tot .76 voor wie
hoog scoort.)
Figuur 8.3
Individualisten versus conformisten in functie van intercultureel contact
probabiliteit
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
Individ.
Conform.
0.2
0.1
0
laag
midden
hoog
intercultureel contact
165
probabiliteit
Figuur 8.4
Individualisten versus conformisten in functie van familiewaarden
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
Individ.
Conform.
laag
2
3
hoog
traditionele familiewaarden
Ten tweede hebben traditionele familiewaarden een significant effect op de
religieuze keuzen van moslim jongeren (zie figuur 8.4). Hoe minder belang zij
hechten aan traditionele familiewaarden, hoe meer zij kiezen voor een
individualistische invulling van de islam (De kans stijgt van .54 voor wie hoog scoort;
over .60 en .73 in het midden; tot .81 voor wie laag scoort.)
8.1.2 Sociale profielen
Wat betreft de sociale leefwereld van moslim jongeren, wordt een significant effect
gevonden van de etnische samenstelling van de vriendenkring op religieuze keuzen
(zie figuur 8.5). Hoe meer etnisch gemengd hun vriendenkring, hoe meer jongeren
tot de ‘individualisten’ behoren. (De kans stijgt van p =.51 voor jongeren met een
etnisch homogene vriendenkring; naar .66 voor jongeren met vooral etnische
vrienden heeft; tot .76 voor jongeren met een etnisch gemengde vriendenkring.)
166
probabiliteit
Figuur 8.5
Individualisten versus conformisten in functie van etnische vrienden
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
Individ.
Conform.
etnisch
gemengd
vooral
etnisch
alleen
etnisch
etnische vriendenkring
8.1.3 Politieke profielen
Wat betreft de politieke oriëntaties van moslim jongeren, werd ten eerste een zeer
significant effect van ethische tolerantie op religieuze keuzen vastgesteld. Hoe
toleranter moslim jongeren zich opstellen inzake abortus en euthanasie, hoe meer zij
een individualistische invulling geven aan de islam (zie figuur 8.6). (De kans stijgt
van .43 voor een lage ethische tolerantie; over .60, .75 en .84 in het midden; tot .92
voor een hoge ethische tolerantie.)
In de tweede plaats werd een significant effect gevonden van autoritaire politieke
waarden op de religieuze keuzen van moslim jongeren. Hoe minder ontvankelijk
jongeren zijn voor autoritaire opvattingen, dus hoe meer zij zich richten op
democratische waarden, hoe meer zij in hun geloofsbeleving behoren tot de
‘individualisten’ en niet tot de ‘conformisten’ (zie figuur 8.7). (De kans stijgt van .53
bij een hoge autoritarisme-score; over .57, .67 en .75 in het midden, tot .81 bij een
lage score voor autoritarisme).
167
probabiliteit
Figuur 8.6
Individualisten versus conformisten in functie van ethische tolerantie
1
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
Individ.
Conform.
laag
2
3
4
hoog
ethische tolerantie
probabiliteit
Figuur 8.7
Individualisten versus conformisten in functie van autoritarisme
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
Individ.
Conform.
laag
2
3
4
hoog
autoritarisme
Generaliseerbaarheid. Hoe generaliseerbaar is het geschetste culturele, sociale en
politieke profiel van de ‘individualisten’ ten opzichte van de ‘conformisten? Die
generaliseerbaarheid wordt ingeperkt door twee significante interactie-effecten. Een
eerste interactie-effect van intercultureel contact met etnische herkomst toont aan
dat culturele openheid of geslotenheid doorslaggevend is in de religieuze keuzen
van Turkse jongeren, maar nagenoeg niet speelt in de keuzen van Marokkaanse
jongeren. Specifiek bij Marokkanen gaat een sterke gerichtheid op intercultureel
contact zelfs gepaard met een lichte omslag naar meer religieus conformisme (zie
figuur 8.8). Een tweede interactie-effect van autoritarisme met etnische herkomst
toont aan dat autoritaire politieke waarden vooral richting geven aan de religieuze
keuzen van Marokkanen, en in veel mindere mate van Turken. Specifiek bij
168
Marokkanen is de ontvankelijkheid voor autoritaire politieke opvattingen een goede
voorspeller van religieus conformisme (zie figuur 8.9). De overige effecten van
subjectieve oriëntaties – met name traditionele familiewaarden, keuze voor etnische
vrienden en ethische tolerantie – zijn generaliseerbaar voor Turkse en Marokkaanse
jongeren.
probabiliteit
Figuur 8.
Individualisten versus conformisten in functie van intercultureel contact voor
Marokkanen en Turken
1
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
M_Individ.
M_Conform.
T_Individ.
T_Conform.
laag
midden
hoog
cultuurcontact
probabiliteit
Figuur 9.
Individualisten versus conformisten in functie van autoritarisme voor
Marokkanen en Turken
1
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
M_Individ.
M_Conform.
T_Individ.
T_Conform.
laag
2
3
4
autoritarisme
169
hoog
8.2
Islam en politiek: loyale, kritische en ‘ongebonden’ moslims
De persoonlijke geloofsbeleving van jongeren zegt nog niets over hun standpunten
ten aanzien van de rol van de islam in de publieke of politieke sfeer in Nederland. In
deel 1 is onder de noemer van ‘islam en politiek’ gekeken naar de aanhang onder
moslim jongeren voor fundamentalistische opvattingen (‘politiek moet enkel en alleen
op het geloof gebaseerd zijn’) en van islamistische of extreem nationalistische
organisaties. Uit onze analyses bleek dat slechts een kleine ‘harde kern’ van om en
nabij de 5% van alle moslim jongeren zich ook daadwerkelijk achter dergelijke
ideeën en organisaties schaart. De overgrote meerderheid van jongeren is ofwel
apolitiek, of geeft een pluralistische in plaats van een fundamentalistische invulling
aan de maatschappelijke rol van de islam. Vanwege het kleine aantal ‘fundi’s’ kan
deze kerngroep echter statistisch niet nader worden geanalyseerd.
Typologie. Daarom hebben we met het oog op de opbouw van verklarende
modellen voor onderscheiden invullingen van de islam in de publieke of politieke
sfeer een andere insteek genomen. Op basis van de houdingen van moslim
jongeren ten aanzien van de maatschappelijke rol van de islam in Nederland is een
onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van moslims, die we de ‘loyale’, de
‘kritische’ en de ‘ongebonden’ moslims hebben genoemd. Conceptueel is deze
driedeling gebaseerd op de bekende typologie van Hirschman58 met betrekking tot
‘loyalty’, ‘voice’ en ‘exit’ opties door leden van sociale groepen of organisaties. Met
betrekking tot de politieke islam zijn de ‘loyale’ moslims de meest gecommiteerden.
Zij geven hun onverdeelde steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de
islam in de publieke sfeer. De ‘kritische’ moslims zijn wel gecommiteerd maar
selectief in hun steun voor welbepaalde standpunten. Zij zullen proberen om binnen
de moslim gemeenschap gehoor te vinden voor hun twijfels of kritieken. De
‘ongebonden’ moslims tenslotte voelen zich niet gecommiteerd aan een politieke
missie van de islam in Nederland. Zij houden zich afzijdig of houden meerdere opties
open. Bij twijfel of meningsverschil zijn zij degenen die het eerst zullen afhaken of,
positief geformuleerd, zij zullen het meest hun licht opsteken bij andersdenkenden of
andersgelovigen.
Empirisch is de driedeling gebaseerd op het antwoordpatroon van moslim jongeren
ten aanzien van drie stellingen over islam en politiek, die op basis van externe
validering optimaal differentiëren tussen moslim jongeren onderling. De drie
stellingen hebben specifiek betrekking op de islam in de publieke sfeer en op de
Nederlandse context. Het betreft enerzijds de aanwezigheid en verspreiding van de
islam in de samenleving, zeg maar de islamisering ‘van onderop’, en anderzijds de
politieke vertegenwoordiging van de islam ‘aan de top’. Concreet is aan jongeren in
het Rotterdam Survey gevraagd of zij het eens of oneens waren met de volgende
drie stellingen. De antwoorden lopen op van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’
op een vijfpuntsschaal.
‘Moslim meisjes en vrouwen in Nederland horen buitenshuis een hoofddoekje
te dragen.’
‘Moslims hebben de plicht om ook in Nederland de islam te verspreiden.’
‘Moslims in Europese landen moeten islamitische politieke partijen oprichten.’
58
Hirschman, A.O. (1975). Exit, voice, and loyalty: responses to decline in firms, organizations, and states. Cambridge,
Massachusetts: Harvard U.P.
170
Wie het op alle drie de punten zondermeer eens is, wordt tot de categorie van de
‘loyale’ moslims gerekend. De ‘loyalen’ zijn dus voor hoofddoekjes, voor verspreiding
van de islam, en voor islamitische partijen in Nederland. Het gaat om een kleine
groep van ruim één op tien of 12% van de moslim jongeren in ons onderzoek (7%
van de Turken en 22% van de Marokkanen). Wie het met één of twee punten
oneens is, wordt tot de categorie van de ‘kritischen’ gerekend. Het gaat hier om iets
meer dan de helft of 54% van de moslim jongeren (50% van de Turken en 56% van
de Marokkanen). Wie het tenslotte met geen van de drie stellingen eens is, wordt tot
de categorie van de ‘ongebonden’ moslims gerekend. Tot deze categorie behoort
ruim één op drie of de overige 34% van de moslim jongeren (43% van de Turken en
22% van de Marokkanen) Zie voor deze verdeling figuur 8.10.
Figuur 8.10: Islam en politiek; loyale, kritische en
ongebonden moslims
60
50
54
Percentage
40
30
34
20
10
12
0
loyale moslims
kritische moslims
ongebonden moslims
Wat verklaart de verdeling van jongeren tussen het ‘loyale’, het ‘kritische’ en het
‘ongebonden’ type van moslims met betrekking tot de rol van de islam in de politieke
sfeer? Laat de typologie zich direct voorspellen vanuit de etnische en sociale
posities van moslim jongeren? Of spelen de subjectieve oriëntaties van moslim
jongeren op cultuur, samenleving en politiek een beslissende rol? Om deze vragen
te beantwoorden zijn opnieuw logit modellen (logistische regressiemodellen)
getoetst. De modellen voorspellen de indeling van moslim jongeren bij het ‘loyale’,
het ‘kritische’ of het ‘ongebonden’ type op basis van hun etnische en sociale posities
en hun culturele, sociale en politieke profielen. Het logit-model ter verklaring van de
politieke typologie is op dezelfde wijze stapsgewijs opgebouwd als het verklarende
model voor de persoonlijke geloofsbeleving (zie paragraaf 8.1).
Aangepastheidsmaten. Het geselecteerde logit model heeft een goede statistische
aangepastheid (G_ (16) = 134.50; p <.01) en een zeer grote verklarende
meerwaarde (ten aanzien van de initiële loglikelihood: pseudo R_ (C&U) = .34).59
Tabel 8.2 geeft de significante effecten per predictor in het geselecteerde model.
59
Zie Scott Long, ibidem, p. 106.
171
Tabel 8.2. Significante effecten in het geselecteerde model voor ‘loyale’,
‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen.
Predictoren
Chi-kwadraat
Probabiliteiten
Intercept term
Etnische herkomst
Vrijheidsgraden
2
2
14.80
18.33
.00
.00
Cultuurbehoud[*]
Vrije partnerkeuze[*]
2
2
9.25
13.28
.01
.00
Ervaren discriminatie
2
8.10
.09
Ethische tolerantie[*]
Vrije meningsuiting[*]
Autoritarisme[*]
2
2
2
32.04
7.04
12.88
.00
.03
.00
[*] variabelen met asterix zijn op metrisch niveau behandeld
Modelbeschrijving. Wat betreft etnische en sociale posities, blijken de meeste
effecten tot stand te komen langs overeenkomstige verschillen in subjectieve
oriëntaties. Zij zijn niet langer significant na toevoeging van de subjectieve
predictoren. Alleen etnische herkomst heeft een bijkomend netto-effect op de
politiek-religieuze keuzen van jongeren. In termen van kansverhoudingen behoren
Turken veel meer tot de ‘ongebonden’ groep (met kansen van .40 voor Turken en
.19 voor Marokkanen); wat minder tot de ‘kritische’ groep (kansen .52 voor Turken
en .62 voor Marokkanen) en veel minder tot de ‘loyale’ groep (kansen van resp. .08
en .19 voor Turken en Marokkanen). De subjectieve oriëntaties van moslim jongeren
nemen opnieuw de meeste verklarende waarde voor hun rekening.
8.2.1 Culturele profielen
Wat zijn typische culturele profielen van moslim jongeren die terecht komen in de
‘loyale’, de ‘kritische’ en de ‘ongebonden’ categorie van politiek-religieuze
opvattingen? Ten eerste werd een significant effect gevonden van de houdingen
tegenover cultuurbehoud (zie figuur 8.11). Hoe meer belang moslim jongeren
hechten aan het behoud van de Turkse of Marokkaanse minderheidscultuur, hoe
minder zij behoren tot de ‘ongebonden’ groep (met afnemende kansen van .44 bij
een lage score op cultuurbehoud; over .34 in het midden; tot .22 bij een hoge score),
en hoe meer zij behoren tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’ groep (toenemende kansen
van .50; over .56; tot .58 voor het kritische type; en van .06; over .10; tot .19 voor het
loyale type). Dus moslims die minder belang hechten aan het behoud van de Turkse
of Marokkaanse cultuur, geven ook minder politieke steun aan de verspreiding en
vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
172
Figuur 8.11. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in
functie van cultuurbehoud
0.7
probabiliteit
0.6
0.5
ongebonden
kritisch
0.4
0.3
loyaal
0.2
0.1
0
laag
midden
hoog
cultuurbehoud
Ten tweede is een significant effect vastgesteld van familiewaarden, met name de
standpunten voor of tegen vrije partnerkeuze en vrije omgang tussen jongens en
meisjes (zie figuur 8.12). Hoe meer moslim jongeren voorstander zijn van vrije
partnerkeuze, hoe meer zij behoren tot de ‘ongebonden’ groep (met toenemende
kansen van .14 bij de tegenstanders; over .17, .26 en .43; tot .53 bij de
voorstanders), en hoe minder zij behoren tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’ groep
(afnemende kansen van .68; over .67, .59 en .48; tot .41 voor het kritische type; en
van .18; over .16, .15 en .09; tot .06 voor het loyale type). Dus moslims die voor een
vrije partnerkeuze en een vrije omgang tussen mannen en vrouwen zijn, geven ook
minder politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in
Nederland.
probabiliteit
Figuur 8.12. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen
van moslim jongeren in functie van vrije partnerkeuze
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
ongebonden
kritisch
loyaal
laag
2
3
4
vrije partnerkeuze
173
hoog
8.2.2 Sociale profielen
Wat betreft de sociale leefwereld van jongeren, werd een significant effect gevonden
van ervaringen van structurele discriminatie op hun politiek-religieuze opvattingen
(zie figuur 8.13). Het effect is niet lineair, maar treedt op vanaf een kritisch punt of
‘tipping point’ tussen een matige en een hoge mate van ervaren discriminatie. Een
hoge mate van ervaren discriminatie gaat met name gepaard met een significante
omslag van de ‘ongebonden’ naar de ‘loyale’ groep binnen de moslim gemeenschap
(De kans om tot de ‘ongebonden’ groep te behoren valt terug van .32 bij zwakke en
.35 bij matige discriminatie naar .22 bij sterke discriminatie; omgekeerd springt de
kans om tot de ‘loyale’ groep te behoren omhoog van .14 bij zwakke en .08 bij
matige discriminatie naar .20 bij sterke discriminatie; de kans om tot de ‘kritische’
groep te behoren blijft ongeveer gelijk ongeacht de mate van discriminatie: resp. .54,
.57 en .58). Of in positieve zin: als moslim jongeren geen ernstige discriminatie
ervaren, geven zij minder politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging
van de islam in Nederland. Specifiek voelen zij zich minder aangesproken door de
loyale groep en zetten zij gemakkelijker de stap naar de ongebonden groep ten
aanzien van de politieke islam in de Nederlandse context. Een mogelijke
interpretatie van de omslag is het bekende ‘glass ceiling effect’ of de overgang van
geblokkeerde sociale mobiliteit naar etnische mobilisatie, die precies optreedt bij
leden van de minderheidsgroep die aanvankelijk het meest op sociale acceptatie en
mobiliteit in de dominante samenleving gericht zijn.
Figuur 8.13. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in
functie van ervaren discriminatie
0.7
probabiliteit
0.6
0.5
ongebonden
0.4
kritisch
0.3
loyaal
0.2
0.1
0
laag
midden
hoog
ervaren discriminatie
8.2.3 Politieke profielen
Wat betreft de politieke oriëntaties van moslim jongeren, wordt ten eerste een
significant effect gevonden van politieke tolerantie inzake het recht op vrije
meningsuiting (zie figuur 8.14). Hoe meer jongeren voorstander zijn van vrije
meningsuiting, hoe minder zij behoren tot de ‘loyale’ groep (met afnemende kansen
174
van .21 bij de tegenstanders; over .14, .12 en .10; tot .07 bij de voorstanders), en
hoe meer zij behoren tot de ‘kritische’ groep (toenemende kansen van .49; over .53,
.56 en .60; tot .62; de kansen om tot de ‘ongebonden’ groep te behoren blijven
ongeveer gelijk; resp. .30, .33, .32, .30 en .30). Dus moslim jongeren die meer
belang hechten aan politieke rechten en vrijheden, zoals het recht op vrije
meningsuiting, stellen zich ook kritischer op ten aanzien van de verspreiding en
vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
Figuur 8.14. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren in
functie van vrije meningsuiting
probabiliteit
0.7
0.6
0.5
0.4
ongebonden
kritisch
0.3
loyaal
0.2
0.1
0
laag
2
3
4
hoog
vrije meningsuiting
Ten tweede werd een zeer significant effect gevonden van ethische tolerantie inzake
abortus en euthanasie (zie figuur 8.15). Hoe meer jongeren zich ethisch tolerant
opstellen inzake abortus en euthanasie, hoe meer zij behoren tot de ‘ongebonden’
groep (met toenemende kansen van .10 bij de tegenstanders; over .21, .35 en .52;
tot .66 bij de voorstanders), en hoe minder zij behoren tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’
groep (afnemende kansen van .63; over .63, .57 en .45; tot .32 voor de ‘kritische’
groep; en van .27; over .16, .08 en .04; tot .01 of quasi nihil voor de ‘loyale’ groep).
Dus moslimjongeren die zich ethisch tolerant opstellen inzake abortus en
euthanasie, geven minder politieke steun aan de verspreiding en de
vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
175
Figuur 8.15. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren
in functie van ethische tolerantie
probabiliteit
0.7
0.6
0.5
0.4
ongebonden
kritisch
0.3
loyaal
0.2
0.1
0
laag
2
3
4
hoog
ethische tolerantie
Tenslotte werd een significant effect gevonden van de acceptatie van autoritaire
politieke waarden op de politiek-religieuze opvattingen van moslim jongeren (zie
figuur 8.16). Wie hoger scoort op autoritarisme, behoort aanmerkelijk minder tot de
‘ongebonden’ groep (met afnemende .48 bij de democraten; over .40, .29, en .18; tot
.15 bij de autoritairen), en behoort meer tot de ‘kritische’ of de ‘loyale’ groep. Let wel,
er is een knik in de curve bij extreme autoritaire opvattingen, die duidt op een omslag
van de ‘kritische’ naar de ‘loyale’ groep (toenemende kansen van .46; over .51 en
.58 tot .65; met een lichte terugval naar .60 voor de ‘kritische’ groep; en van .06; over
.08, .13 en .17; tot .25 voor de ‘loyale’ groep). Dus moslimjongeren die minder
ontvankelijk zijn voor autoritaire opvattingen en meer gericht zijn op democratische
waarden, geven minder politieke steun aan de verspreiding en vertegenwoordiging
van de islam in Nederland.
probabiliteit
Figuur 8.16. ‘Loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ typen van moslim jongeren
in functie van autoritarisme
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
ongebonden
kritisch
loyaal
laag
2
3
4
autoritarisme
176
hoog
Generaliseerbaarheid. Het ontbreken van significante interactie-effecten van
subjectieve oriëntaties met etnische herkomst, toont aan dat de geschetste culturele,
sociale en politieke profielen die de ‘ongebonden’, de ‘kritische’ en de ‘loyale’
groepen van elkaar onderscheiden, generaliseerbaar zijn voor Turken en
Marokkanen.
8.3 Samenvatting Islam in de multiculturele samenleving
In paragraaf 8.1 werd ingegaan op hoe de keuze van moslimjongeren voor de
‘individualistische’ of ‘conformistische’ variant voor geloofsbeleving verklaard kan
worden. In paragraaf 8.2 werd ingegaan op de vraag wat de verdeling van
moslimjongeren tussen ‘loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’ types verklaart.
Hieronder worden beide delen afzonderlijk samengevat.
Persoonlijke betekenis van de islam. Moslim jongeren zijn ingedeeld naar twee
typen van geloofsbeleving in de privésfeer: een meerderheid van ‘individualisten’ of
rekkelijken (twee op drie jongeren) zegt aan het geloof een persoonlijke invulling te
geven; een minderheid van ‘conformisten’ of preciezen (één op drie jongeren) volgt
naar eigen zeggen precies de regels van de geloofsleer. Op basis van een
omvattend logit-model met etnische en sociale posities en subjectieve oriëntaties
van jongeren als verklarende variabelen, zijn de onderscheiden profielen van de
‘individualistische’ versus de ‘conformistische’ moslim jongeren tegen elkaar afgezet.
Opvallend hierbij is dat subjectieve oriëntaties het leeuwendeel van de verklaarde
meerwaarde voor hun rekening nemen. Blijkbaar komt de invloed van positionele
kenmerken van jongeren (behalve sekseverschil) op hun religieuze keuzen tot stand
langs de subjectieve percepties en oriëntaties die met hun etnische en sociale
positie samenhangen (zie deel 2 voor exploratieve analyses van deze samenhang).
Wat zijn de onderscheiden culturele, politieke en sociale profielen achter de
‘individualisten’ en den ‘conformisten’ onder de moslim jongeren? In de eerste plaats
zijn de ‘individualisten’ onder de moslims typisch jongeren met een meer open
sociaal profiel dan de ‘conformisten’: zij zijn meer gericht op intercultureel contact en
hebben een meer gemengde etnische vriendenkring dan de ‘conformisten’. De
impact van intercultureel contact geldt met name voor Turkse jongeren. Ten tweede
zijn het jongeren met een ‘individualistisch’ waardenpatroon: zij hechten wat minder
belang aan traditionele familiewaarden, of anders gezegd, zij aanvaarden wat meer
onafhankelijkheid in de ouder-kind relatie. Ten derde zijn de ‘individualisten’ in
politiek opzicht meer ‘libertair’ en minder ‘autoritair’ dan de ‘conformisten’: zij stellen
zich ethisch minder terughoudend op inzake abortus en euthanasie en zij zijn minder
ontvankelijk voor autoritaire politieke opvattingen, of anders gezegd, zij zijn meer
voorstander van democratisch bestuur en individuele rechten en vrijheden. De
impact van autoritaire waarden geldt vooral voor Marokkaanse jongeren.
De samenhangen tussen culturele, sociale en politieke oriëntaties enerzijds en
religieuze keuzen anderzijds bevestigen in eerste instantie de grote diversiteit binnen
de Nederlandse moslim-gemeenschap en het overwicht van een geïndividualiseerde
‘nieuwe’ islam bij moslim jongeren. De culturele, sociale en politieke profielen van
moslim jongeren wijzen verder op een dubbele dynamiek. Ten eerste spelen
culturele en politieke verschilpunten die allochtone en autochtone jongeren verdelen,
blijkbaar ook een beslissende rol als scheidslijn tussen ‘individualistische’ en
177
‘conformistische’ interpretaties van de islam en de moslim identiteit. Zo vertoont het
culturele en politieke profiel van de ‘individualisten’ in vergelijking met hun
‘conformistische’ tegenspelers meer raakpunten met het doorsnee autochtone
profiel. Interculturele verschillen tussen familiewaarden en politieke waarden van
allochtonen en autochtonen lijken zich dus te verplaatsen naar discussiepunten
binnen de moslim gemeenschap in Nederland. Daarbij staat een meer
individualistische en liberale meerderheid van twee op drie ‘individualisten’
tegenover een meer conservatieve minderheid van moslim jongeren die zich
bekennen tot de ‘conformisten’.
Ten tweede blijkt uit het contrast tussen de sociale profielen van ‘individualisten’ en
‘conformisten’ de verruimende dynamiek die uitgaat van intercultureel contact en een
etnisch gemengde sociale leefwereld. Zo onderscheiden de ‘individualisten’ zich van
de ‘conformisten’ door hun bredere sociale en culturele horizon. Hieruit valt af te
leiden dat sociaal contact en culturele openheid in relaties tussen allochtone en
autochtone jongeren bijdragen tot de individualisering van de islam. Omgekeerd
gedijt religieus conformisme in een etnisch gesloten leefwereld.
Islam en politiek. Deze paragraaf betreft specifiek de religieuze keuzen van
moslimjongeren in de politieke sfeer en in de Nederlandse context. Zo zijn
moslimjongeren ingedeeld in drie typen naar gelang hun politieke steun aan de
verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland: een kleine
minderheid van ‘loyalen’ (13%) is onverdeeld voor de aanwezigheid (hoofddoekjes)
en de verspreiding (bekeringen) van de islam in de samenleving, en voor de politieke
vertegenwoordiging van de islam in Europa (islamitische partijen), een meerderheid
van ‘kritischen’ (53%) is hierover verdeeld, en een aanmerkelijke minderheid van
zogenaamde ‘ongebonden’ moslims (34%) is tegen hoofddoekjes, en tegen de
verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
Op basis van een omvattend logit-model met etnische en sociale posities en
subjectieve oriëntaties van jongeren als verklarende variabelen, zijn de
onderscheiden profielen van de ‘loyale’, de ‘kritische’ en de ‘ongebonden’ groepen
inzake politieke steun aan de islam in Nederland tegen elkaar afgezet. Opnieuw
nemen subjectieve oriëntaties de meeste verklarende meerwaarde voor hun
rekening, maar er blijft wel een significant effect van etnische herkomst over. Bij
Turken lijkt de middelpuntvliedende kracht van ‘loyalen’ en ‘kritischen’ in de richting
van de ongebonden groep sterker dan bij Marokkanen.
Wat zijn typische culturele, sociale en politieke profielen van ‘loyale’, ‘kritische’ en
‘ongebonden’ moslims? Ten eerste is de ‘ongebonden’ groep onder de moslims in
cultureel opzicht minder gericht op de Turkse of Marokkaanse cultuur dan beide
andere groepen. Wie minder belang hecht aan cultuurbehoud, is minder vaak
voorstander van de verspreiding en vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
Tegelijk blijkt de ‘ongebonden’ groep kwetsbaar te zijn voor een hoge mate van
ervaren discriminatie, die dan weer de kans vergroot op een omslag naar de ‘loyale’
kant. Wie zich in sterke mate gediscrimineerd voelt trekt zich meer terug uit de
‘ongebonden’ groep, en gaat hardere politiek-religieuze standpunten innemen.
Verder onderscheidt vooral de ongebonden groep zich van beide andere groepen
door een meer individualistisch en liberaal waardenpatroon. Op het vlak van
familiewaarden, hechten zij wat meer belang aan vrije partnerkeuze en vrije omgang
tussen jongens en meisjes. Op het vlak van politieke waarden stellen zij zich meer
libertair en democratisch op. Zo zijn zij politiek en vooral ook ethisch meer tolerant,
178
en zij zijn ook minder ontvankelijk voor autoritaire politieke waarden. Tenslotte
verschillen de ‘kritische’ meerderheid en de ‘loyale’ minderheid onder de moslim
jongeren ook onderling nog eens in hun politieke waarden. De scheidslijn tussen
‘kritischen’ en ‘loyalen’ is het meest uitgesproken op de libertair-autoritair dimensie,
met name inzake vrije meningsuiting en autoritair bestuur. Wie afwijzend staat
tegenover het recht op vrije meningsuiting, en wie meer autoritaire bestuursvormen
voorstaat, behoort opvallend vaker tot de ‘loyale’ dan tot de ‘kritische’ groep. Of in
positieve zin: de socialisatie van democratische politieke rechten en vrijheden gaat
gepaard met een meer kritische politieke houding ten aanzien van de verspreiding
en vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
De profielen achter de drie typen van moslims in de publieke sfeer bevestigen de
grote diversiteit aan politiek-religieuze opvattingen binnen de moslim gemeenschap
in Nederland, met een duidelijk overwicht van kritische en ongebonden standpunten
inzake de politieke islam bij moslimjongeren. Veder vertonen culturele, sociale en
politieke profielen van moslimjongeren opnieuw een dubbele dynamiek.
Ten eerste tonen de sociale profielen achter de politiek-religieuze opvattingen van
moslim jongeren de sociale prijs van uitsluiting en discriminatie in termen van meer
gespannen etnisch-religieuze verhoudingen. Een sterke mate van ervaren
discriminatie gaat immers gepaard met een omslag van de ‘ongebonden’ naar
‘loyale’ politieke standpunten ten aanzien van de verspreiding en
vertegenwoordiging van de islam in Nederland.
Ten tweede blijken de culturele en politieke breuklijnen die in het geding zijn in de
interculturele relaties tussen autochtonen en allochtonen, ook binnen de moslim
gemeenschap het verschil te maken tussen ‘loyale’, ‘kritische’ en ‘ongebonden’
posities, in casu ten aanzien van de maatschappelijke plaats van de islam in
Nederland. De scheidslijn loopt voornamelijk tussen een meer individualistische en
libertaire ‘ongebonden’ groep en zowel de ‘kritische’ als de ‘loyale’ moslims, en in
mindere mate ook tussen een meer conservatieve en autoritaire ‘loyale’ minderheid
en een ‘kritische’ meerderheid. We concluderen dat het culturele en politieke profiel
van de ‘ongebonden’ moslims veruit de meeste raakpunten vertoont met de
doorsnee autochtone profielen, en omgekeerd, dat de culturele afstand tussen
allochtone en autochtone standpunten wordt uitvergroot voor een onverdeeld ‘loyale’
minderheid binnen de moslim gemeenschap.
179
180
Conclusies
Het Rotterdam Jongeren Survey is opgezet vanuit de brede vraag hoe jongeren aan
allochtone en autochtone zijde de Nederlandse multiculturele samenleving ervaren.
De directe aanleiding voor het onderzoek was meer dan twee jaar geleden de
publieke discussie over het sterk gemediatiseerde - en wetenschappelijk terecht
zwaar bekritiseerde - onderzoek van Heitmeyer onder Turkse scholieren in
Duitsland.60 De thematiek van het ‘verlokkende fundamentalisme’ raakt immers aan
de preoccupatie van een deel van de Nederlandse publieke opinie met de mogelijke
opkomst en omvang van fundamentalistische ideeën en organisaties onder
allochtone jongeren in Nederland. Deze ongerustheid wordt gevoed door een
periodiek opflakkerend publiek debat over de hardnekkige problemen van etnische
segregatie en sociale uitsluiting van allochtonen in Nederlandse grote steden. Is het
Nederlandse minderhedenbeleid mislukt? Is de spreekwoordelijke Nederlandse
tolerantie een mooi woord voor struisvogelpolitiek, zoals Paul Scheffer onlangs
beweerde? Groeien allochtone en autochtone jongeren steeds verder uit elkaar? Of
zijn er toch nog enige lichtpuntjes te bekennen in het Nederlandse ‘multiculturele
drama’?
Het unieke van het Rotterdam Survey is de comparatieve opzet, waardoor onder
meer waarden, identiteiten en politieke opinies van allochtone jongeren gespiegeld
worden aan de waarden, identiteiten en standpunten van autochtone jongeren in
Rotterdam. Bovendien laat de comparatieve opzet toe om de wederzijdse
beeldvorming of stereotypen van allochtone en autochtone jongeren met elkaar te
confronteren. Daartoe zijn in het Rotterdam Jongeren Survey via
toevalssteekproeven een kleine 300 Turken en 300 Marokkanen van 18 tot 30 jaar
ondervraagd. Daarnaast is ook een maximaal vergelijkbare steekproef van
overwegend laag opgeleide autochtone Rotterdammers ondervraagd, die getrokken
zijn in dezelfde Rotterdamse stadsbuurten waar ook de meeste allochtone jongeren
wonen.
Een belangrijk onderzoeksthema was de beeldvorming en betekenis van de islam.
Centraal staat de subjectieve beleving en betekenis van de islam in de ogen van
Turkse en Marokkaanse jongeren in Rotterdam. De analyse vertrekt van de
gespannen relaties tussen moslims en niet-moslims. Zo lijkt de islam sinds de val
van de Berlijnse muur op weg om de publieke vijand nummer één te worden in de
westerse wereld. Tegelijk is de islam als tweede wereldreligie een machtig middel
voor politieke contestatie en mobilisatie, niet alleen in moslim landen, maar ook in
Europa, waar moslims een kleine maar zeer zichtbare minderheid vormen. Tegen
deze achtergrond concentreert het onderzoek zich nadrukkelijk op de subjectieve
islam van allochtone jongeren binnen de Nederlandse context.
De subjectieve islam van allochtone jongeren werd uiteengelegd in drie centrale
betekenisaspecten. Het gaat om een persoonlijke betekenis van de islam als
leidraad, een etnische betekenis van de islam als identiteit, en een politieke
betekenis van de islam als maatschappijvisie. De doorlichting van de verschillende
60
Heitmeyer, W. et al (1997). Verlockender Fundamentalismus. Suhrkamp.
181
betekenislagen laat parallelle trends zien naar individualisering en pluralisering van
een Nederlandse islam in wording. De islam van moslim jongeren levert het beeld op
van een geïndividualiseerde en plurale islam ‘made in Holland’.
- Een geïndividualiseerde islam, want een meerderheid van moslim jongeren geeft
een persoonlijke en selectieve invulling aan zijn of haar geloofsbeleving.
- Een plurale islam want de Nederlandse variant van de moslim identiteit biedt
ruimte voor discussie en meningsverschil, bijvoorbeeld pro en contra
hoofddoekjes.
- Een plurale islam ook in politiek opzicht, want een meerderheid van moslim
jongeren in Nederland is politiek pluralist en ziet de politieke islam als een
maatschappijvisie naast andere.
De vastgestelde diversiteit binnen de islam van jongeren laat zich niet vatten in de
starre stereotypen die de wederzijdse beeldvorming tussen moslims en niet-moslims
domineren. Die beeldvorming wijst op het bestaan van een intercultureel
spanningsveld tussen ‘islamitische’ en ‘westerse’ waarden en leefwijzen in de ogen
van zowel autochtone als allochtone jongeren. Dit spanningsveld is in eerste
instantie toegespitst op de wederzijdse stereotypen rond tegengestelde
familiewaarden, en is het grootst bij autochtone en allochtone jongeren met een laag
opleidingsniveau. Concreet menen veel autochtone jongeren dat moslim kinderen te
autoritair worden opgevoed en dat moslim vrouwen worden onderdrukt. Andersom
zijn evenveel moslim jongeren van mening dat de ‘westerse’ opvoeding te permissief
is en dat ‘westerse’ vrouwen teveel rechten en vrijheden hebben.
Bij de analyse van de politieke betekenis van de islam is ook aandacht besteed aan
de vraag in welke mate een fundamentalistische variant van de politieke islam bij
allochtone jongeren in Nederland voet aan de grond heeft. Daartoe is in het
bijzonder gekeken naar illegale vormen van politieke actie en naar de aanhang van
ondemocratische politiek-religieuze organisaties in Nederland. Uit de analyses komt
naar voor dat een kleine harde kern van om en bij de 5% van alle jongeren
aanspreekbaar is op fundamentalistische of extreem nationalistische politieke
boodschappen. Het gaat hier om jongeren die ofwel bereid zijn tot illegale politieke
acties, ofwel aanhanger zijn van een ondemocratische politieke organisatie of partij
op fundamentalistische of op nationalistische basis. Een dergelijke harde kern van
jongeren is zowel terug te vinden onder allochtonen als onder autochtonen. De
kennis en acceptatie van de politieke spelregels van een democratische en
pluralistische cultuur in Nederland hangt sterk samen met opleiding. Laag opgeleide
autochtone en allochtone jongeren zijn dan ook meer vatbaar voor ondemocratische
politieke tendenzen. Een belangrijke conclusie is dan ook dat de vormgeving van
een geïndividualiseerde en plurale islam en de aansluiting bij het pluralistische
politieke spel in Nederland staat of valt met meer en beter onderwijs. Een volgende
conclusie is dat Heitmeyer’s bevindingen, als zouden zo’n 30% van de Turkse
jongeren in Duitsland gevoelig zijn voor de verlokkingen van een militant
fundamentalisme, voor Nederland zeker niet opgaat. Onduidelijk is of het verschil
tussen de twee landen te wijten is aan het verschil in de gebruikte
onderzoeksmethoden, dan wel aan de mogelijkheid dat de situatie in Duitsland
werkelijk veel dramatischer is dan in Nederland. Vooralsnog houden wij het vooral
op de eerste verklaring.
182
Vervolgens is in het rapport het blikveld verruimd naar oriëntaties op de
multiculturele samenleving. Tegen de achtergrond van het maatschappelijke debat
en de bekende ‘harde feiten’ over hardnekkige problemen van sociale achterstand
en segregatie, stonden hier opnieuw de subjectieve ervaringen en standpunten van
Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren centraal. Daarbij kwamen drie
onderscheiden dimensies van de multiculturele samenleving aan bod: een culturele
dimensie met waarden, cultuurverschil en cultuurcontact; een sociale dimensie met
sociale contacten en discriminatie in de relaties tussen autochtoon en allochtoon
Rotterdam; en een politieke dimensie met burgerschap, tolerantie en democratische
waarden. Onze analyses van allochtone en autochtone visies op culturele, sociale
en politieke aspecten van multicultureel samenleven leveren een viertal opmerkelijke
conclusies op.
Ten eerste zijn Marokkanen en Turken, meer nog dan autochtone jongeren,
onderling verdeeld tussen verschillende persoonlijke waarden en politieke
opvattingen. Zo bijv. zijn hoger opgeleide Turken en Marokkanen meer gewonnen
voor democratische waarden en individuele rechten en vrijheden dan lager
opgeleiden. Zo ook schuift de tweede generatie een eind op in de richting van meer
ethische tolerantie (abortus en euthanasie). En tonen Turkse en Marokkaanse
vrouwen van de tweede generatie zich voorstanders van vrije partnerkeuze en meer
onafhankelijkheid in de ouder-kind relatie. Hun conservatieve tegenspelers zijn de
Turkse en Marokkaanse mannen, én vrouwen, van de eerste generatie.
Ten tweede zijn zowel verschilpunten als raakpunten te vinden in de persoonlijke en
politieke opvattingen en waarden van allochtone en (laagopgeleide) autochtone
jongeren. Allochtone en autochtone jongeren vinden elkaar vooral in de grote
waarde die zij hechten aan sociale gelijkheid. Zo wordt van beide kanten gelijkheid
belangrijker gevonden dan prestatiewaarden, hoewel autochtonen presteren nog wat
minder belangrijk vinden dan allochtonen. Andersom liggen allochtone en
autochtone standpunten het verst uit elkaar, daar waar het gaat om centrale
familiewaarden en ethische kwesties. Zo stellen autochtone jongeren, anders dan de
meeste Turken en vooral Marokkanen, zich in regel tolerant op ten aanzien van
abortus en euthanasie. Zo ook zijn vrije partnerkeuze en vrije omgang tussen
jongens en meisjes voor de meeste autochtone jongeren een verworven recht, maar
voor Turkse en vooral Marokkaanse jongeren een pijnlijk strijdpunt.
Ten derde is de sociale leefwereld van zowel allochtone als autochtone jongeren in
Rotterdam een etnisch gemengde wereld. In het onderzoek is aandacht besteed aan
de etnische compositie van de woonbuurt en de vriendenkring en aan etnisch
mediagebruik van jongeren. Vooral voor Turkse jongeren geldt dat zij ook in hun
lees- en kijkgedrag moeiteloos etnische grenzen overschrijden. Verder is de
doorsnee vriendenkring van zowel allochtone als autochtone jongeren eveneens
etnisch gemengd. Dit betekent bijv. dat de meeste Turkse jongeren, naast Turkse
vrienden, ook autochtone vrienden of vriendinnen hebben, en andersom, dat de
meeste autochtone jongeren in ons onderzoek ook allochtone vrienden hebben. Dit
is niet zo verwonderlijk want de meeste jongeren in ons onderzoek wonen in etnisch
gekleurde buurten en wonen daar graag. Maar zowel allochtonen als autochtonen
wonen liever in buurten waar voldoende Nederlanders wonen. Met andere woorden:
niemand woont graag in een concentratiebuurt.
183
Ten vierde maakt onderwijs het verschil. Niet alleen is een succesvolle
schoolloopbaan de koninklijke weg naar betere sociale kansen. Langer en hoger
onderwijs draagt ook bij tot een verbreding van de sociale horizon en een verruiming
van de culturele keuzemogelijkheden, in het bijzonder voor Turkse en Marokkaanse
vrouwen van de tweede generatie. Allochtone jongeren die langer en hoger
onderwijs volgt hebben meer Nederlandse – naast Turkse en Marokkaanse –
contacten en vrienden. En zowel allochtone als autochtone jongeren zijn meer
individualistisch en libertair – en minder conformistisch en autoritair – in hun
waardenoriëntaties naarmate zij langer onderwijs genieten of hebben genoten. Deze
trends naar individualisering en liberalisering van het waardenpatroon met een
stijgend opleidingsniveau, betekent meteen ook dat onderwijs dé hefboom is om
allochtone en autochtone werelden in Nederland dichter bij elkaar te brengen.
In het licht van de grote diversiteit aan waarden en meningen, is het logisch dat ook
de islam van jongeren in Nederland vele gezichten heeft. Enerzijds stelden we vast
dat de moslim identiteit een zeer brede aantrek vinden, ook bij hoogopgeleide
jongeren en jongeren van de tweede generatie. Anderzijds bleek die moslim
identiteit ruimte te bieden aan een brede waaier van selectieve en creatieve
invullingen. Het stereotype beeld van de traditionele en autoritaire ‘islam van de
vaders’ bleek alleen te kloppen voor een minderheid van ‘conformisten’ of preciezen.
De meerderheid van ‘individualisten’ of rekkelijken koos echter voor minder
traditionele familiewaarden en meer democratische en tolerante politieke
opvattingen. De onderzoeksresultaten tonen aan dat een bredere sociale horizon en
een grotere culturele openheid de beste voorspellers zijn van een meer individuele
en liberale invulling van de islam door moslim jongeren. En daarmee zijn we terug bij
de beslissende rol van onderwijs om het experiment van een ‘Nederlandse’ islam te
laten slagen. Onderwijs verbreedt immers de sociale horizon en brengt allochtone en
autochtone culturen en waarden dichter bij elkaar.
Tot slot is de vraag op zijn plaats wat onze onderzoeksresultaten kunnen bijdragen
tot een maatschappelijke debat over de multiculturele samenleving. Nog niet zo lang
geleden werd dit debat opnieuw aangezwengeld door publicist Paul Scheffer in NRC
Handelsblad. Allochtonen en autochtonen zouden langs elkaar heen leven. De
Nederlandse overheid zou rustig toezien hoe in de grote steden een allochtone
‘onderklasse’ ontstaat, die tegelijk sociaal kansloos is en cultureel onwetend over de
Nederlandse taal en geschiedenis. Anders dan publicisten en hun publiek, is Den
Haag als altijd wars van ‘multiculturele dramatiek’. Onlangs schaarde de Kamer zich
eensgezind achter nieuwe sociale investeringen die het Nederlandse integratiebeleid
en het inburgeringsbeleid voor nieuwkomers de nodige slaagkansen moeten geven.
De conclusie van de Kamer was duidelijk: de belangrijkste problemen en uitdagingen
waar de multiculturele samenleving voor staat, zijn van sociale aard, niet van
culturele. Normen en waarden liggen niet vast, Nederland is geen ‘afgesloten kast
waarin het tafelzilver wordt bewaard’ en het Nederlandse culturele erfgoed ‘is niet
door onze voorouders in de klei van dit land aangetroffen’.61 Het verleden en de
toekomst van Nederland zijn intercultureel. De vraag is niet of iedereen hier gelukkig
mee is, maar wel of iedereen in Nederland mee kan.
61
Zie Lidy Nicolassen, ‘Kamer relativeert moeizame positie van minderheden’, de Volkskrant, 22 april 2000.
184
Is hiermee de discussie gesloten en heeft Paul Scheffer definitief ongelijk gekregen?
Op grond van ons onderzoek is het antwoord: ja en nee. Paul Scheffer heeft gelijk
voor zover onaanvaardbare sociale achterstanden of tegenstellingen zich niet zelden
vertalen in etnische spanningen of in een culturele stellingenoorlog. Hij heeft ook
gelijk dat de doorsnee allochtone en autochtone waarden en opvattingen lang niet
altijd naadloos op elkaar aansluiten. Maar Paul Scheffer heeft ook ongelijk, zo blijkt
uit dit onderzoek. Ten eerste onderschat zijn analyse de culturele diversiteit en de
politieke en religieuze discussies en meningsverschillen binnen de Turkse en
Marokkaanse moslim gemeenschappen in Nederland. Ten tweede gaat zijn analyse
eenzijdig in op de twistpunten, en gaat zij voorbij aan de vele raakpunten die er ook
bestaan tussen de persoonlijke waarden en opvattingen van Turkse, Marokkaanse
en autochtone jongeren. Ten derde staat het beeld van achtergestelde ‘etnische
eilanden’ in een zee van Nederlanders nogal haaks op de reële sociale leefwereld
van jongeren in Rotterdam, waar etnische vermenging meer regel is dan
uitzondering, en waar etnische relaties op school en in de buurt doorgaans gewoon
vriendelijk van aard zijn. En tenslotte mag ook de positieve boodschap meer worden
gehoord: betere sociale kansen brengen allochtonen en autochtonen sociaal én
cultureel dichter bij elkaar. Zo blijkt langer en hoger onderwijs niet alleen de sociale
horizon te verbreden: Nederlanders en Turken of Marokkanen komen elkaar meer
tegen. Onderwijs vergroot ook de culturele keuzeruimte van Turkse en Marokkaanse
jongeren – en vooral vrouwen – op een manier die voor allochtone ouders
aanvaardbaar is: wie hard werkt en goed presteert, die kent haar plichten en kan ook
meer vrijheid aan, zo lijkt de redenering.
185
186
Bijlage 1.
Methodologische verantwoording
1 Samenvatting technisch rapport
Steekproeven. De doelgroepen van het Rotterdam Jongeren Survey waren in
eerste instantie jongeren van Turkse en Marokkaanse origine in de leeftijd van 18 tot
en met 30 jaar in Rotterdam. Daarbij werd de BiZa categorisering van etnische
minderheden als sampling frame gebruikt. In tweede instantie is de onderzoeksopzet
uitgebreid naar een vergelijkingsgroep van voornamelijk laag opgeleide autochtone
jongeren van 18 tot 30 jaar, die in dezelfde stadsbuurten wonen.
Om de vergelijkbaarheid tussen allochtone en autochtone doelgroepen te
maximaliseren is niet alleen rekening gehouden met stadsbuurten, maar zijn laag
opgeleide autochtone respondenten ook nog eens over-sampled. Het
opleidingsniveau ligt immers gemiddeld lager in allochtone populaties in vergelijking
met de autochtone populatie. Omdat geen opleidingsgegevens bekend zijn op
populatieniveau is in het autochtone gedeelte van het veldwerk een filter gebruikt,
waardoor overtallige hoger-opgeleide autochtonen (HBO of hoger) niet zijn
geïnterviewd.
Voor elke doelgroep is een toevalssteekproef getrokken uit het gemeentelijk
bevolkingsregister van Rotterdam. Zo zijn telkens 1000 adressen getrokken van
Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren en jongvolwassenen. Het streven was
om uiteindelijk 300 Turkse, 300 Marokkaanse, en 300 autochtone Nederlandse
jongeren te interviewen. De steekproef is gebaseerd op een tweetrapssteekproeftrekking van doelgroepen binnen wijken. Meer bepaald zijn op toeval 33
buurten één of meer keren getrokken. De kans voor een wijk om getrokken te
worden, was daarbij proportioneel aan het aantal Turkse en Marokkaanse bewoners
van deze wijk, zodat uiteindelijk elke Turk of Marokkaan evenveel kans had om
getrokken te worden. Bij de autochtone vergelijkingsgroep daarentegen was de kans
om getrokken te worden het grootst in buurten waar veel allochtonen wonen.
Versies en variabelen. Voor de drie verschillende etnische groepen werden drie
aangepaste vragenlijsten ontwikkeld. Voor Turken en Marokkanen werden parallelle
Nederlandse en resp. Turkse en Marokkaans-Arabische taalversies ontwikkeld.
Face-to-face interviews zijn afgenomen door meertalige allochtone of autochtone
interviewers van dezelfde etnische origine en sekse als de doelgroepen van het
onderzoek. Respondenten zijn geïnterviewd in de taal die zij verkozen. Berberstalige Marokkaanse respondenten zijn zoveel mogelijk gematcht met Berberstalige
interviewers. Omdat Rif-Berbers een mondelinge taal is, is in deze taal geen
vragenlijstversie ontwikkeld. De computer-gestuurde interviewprocedure hield in dat
aan het begin van het interview één taalversie kon worden geselecteerd, die
vervolgens gedurende het gehele interview wordt aangehouden. Uiteindelijk is 62%
van de Turkse interviews in het Turks afgenomen en 38% in het Nederlands. Het
Koerdisch werd niet gemeld, mogelijk door zelf-selectie van Koerdische interviewers
en respondenten. Van de Marokkaanse interviews is 64% in het Nederlands
187
afgenomen, 24% in het Marokkaans-Arabisch en nog eens 12% in het Berbers,
waarbij in 92% van de gevallen de Nederlandse vragenlijstversie is geactiveerd. Dit
impliceert dat bijna één op drie Marokkaanse interviews niet standaard is afgenomen
in de taal van de vragenlijst, en dat dus enige vraagtekens moeten worden geplaatst
bij de betrouwbaarheid van de Marokkaanse data.
Veldwerk NIPO en problemen datakwaliteit. Het marktonderzoekinstituut NIPO
was verantwoordelijk voor de uitvoering van het veldwerk. Daarnaast heeft de
universiteit een dertigtal autochtone interviews voor eigen rekening genomen om zelf
ook een vinger aan de pols te houden. Alle interviews (behalve deze laatste) zijn
afgenomen aan huis middels computer-assisted personal interviewing (laptops). De
interviewers zijn getraind in februari 1999. Het veldwerk liep van begin maart tot eind
juni 1999. Omdat het veldwerk door een tekort aan actieve allochtone interviewers
en een onvoldoende intensieve recrutering en begeleiding vanuit NIPO erg traag op
gang is gekomen, waren aan het begin van de zomer de vereiste aantallen
geslaagde en geldige interviews per doelgroep nog niet gehaald. Daarom is na de
zomerperiode nog een uitloop van het veldwerk voorzien van september tot
december 1999. Een deel van het veldwerk is door NIPO uitbesteed aan allochtone
onderzoeksbureaus en onvoldoende van nabij opgevolgd, waardoor achteraf de
kwaliteit van nogal wat interviews twijfelachtig bleek. Ook bleek dat de moeilijkste
subgroepen binnen de drie doelgroepen onvoldoende waren bereikt, zodat de
respondenten niet representatief waren voor de populaties.
In eerste instantie zijn ongeldige interviews zoveel mogelijk opgespoord en uit de
dataset verwijderd. Zo zijn 11 % van de Turkse interviews als ongeldig of
onbetrouwbaar bestempeld, 16% van de Marokkaanse interviews en 6 % van de
Nederlandse interviews. Hoofdreden om interviews ongeldig te verklaren was ‘te
korte interviewduur’. Interviews korter dan een halfuur werden ongeldig verklaard.
Andere mogelijke redenen om interviews als ongeldig te bestempelen waren:
nachtelijke interviews tussen 24.00 uur en 6.00 uur afgenomen en interviews die op
grond van nabellen ongeldig bleken. Hiernaast zijn interviews die op verschillende
andere punten twijfelachtig bleken, ongeldig verklaard. Twijfelpunten waren: een
groot verschil tussen gerapporteerde tijden en kloktijden, een aanvangstijd tussen
23.00 uur en 24.00 uur, discrepanties tussen gemeentelijke verblijfsduur en
gerapporteerde verblijfsduur en discrepanties tussen gerapporteerde wijkgegevens
en gemeentelijke wijkgegevens. De totale responsgegevens zien er als volgt uit:
In %
Geslaagd
Ongeldig
Geen contact
Weigering
Verkeerd
adres
Turken
58.01
10.75
4.67
21.65
4.83
Marokkanen
53.34
16.56
5.02
23.41
1.67
Nederlanders
45.17
6.23
14.95
16.20
17.45
Post-stratificatie. In tweede instantie is gebruik gemaakt van post-stratificatie (of
herweging) om problemen van non-representativiteit te verhelpen. Zo waren lager
opgeleiden over de hele linie ondervertegenwoordigd in onze steekproeven. Verder
188
waren allochtone vrouwen en autochtone mannen ondervertegenwoordigd. In
termen van leeftijd waren jongeren onder de 25 jaar relatief ondervertegenwoordigd.
Door post-stratificatie is daarom de associatiestructuur van sekse bij leeftijd voor de
Turkse en Marokkaanse steekproeven aangepast aan de populatieverdeling.
Bovendien zijn de proporties hoger en lager opgeleiden per sekse en per
leeftijdsgroep aangepast op basis van de SPVA-data van ISEO. In de ge-poststratificeerde steekproeven zijn de oververtegenwoordigde categorieën naar
beneden gewogen (W < 1) en de ondervertegenwoordigde groepen naar boven (W >
1). Bovendien is de associatiestructuur van sekse bij leeftijd bij opleiding in de
autochtone steekproef herwogen naar de gepoolde associatiestructuur in de Turkse
en Marokkaanse populaties. Dit komt neer op een matchingsprocedure waardoor de
autochtone steekproef optimaal vergelijkbaar wordt gemaakt aan de allochtone
steekproeven. Daarnaast wordt uitzonderlijk een representatieve weging van de
autochtonen gebruikt op basis van de sekse bij leeftijd structuur in de autochtone
populatie. Populatiegegevens waren afkomstig van het Centrum voor Onderzoek en
Statistiek Rotterdam (COS, 1999) en de SPVAgegevens van ISEO & SCP (1998).
Na post-stratificatie zien de steekproeven er als volgt uit:
Mannen
Laag opgeleid
Mannen
Hoog opgeleid
Vrouwen
Laag opgeleid
Vrouwen
Hoog opgeleid
Totaal
Marokkanen
Turken
Nederlanders
92
36 %
37
14%
94
37 %
33
13 %
256
100 %
74
25%
73
24 %
93
31 %
61
20 %
301
100 %
82
28%
49
17%
112
39 %
47
16 %
290
100 %
Sociaal-demografische variabelen. Hoe is de opleidingsvariabele tot stand
gekomen? Op basis van de door hen gevolgde opleidingen en behaalde diploma’s in
Nederland en/of Turkije of Marokko, werden jongeren ingedeeld in de categorieën
hoge of lage opleiding. De cut-off tussen hoog en laag opgeleiden is als volgt
bepaald.
Indien mensen een opleiding in Nederland hebben gevolgd en nu geen opleiding
volgen, telt de hoogste opleiding die zij afgemaakt hebben. Indien mensen nog een
opleiding volgen in Nederland, telt het huidige opleidingsniveau. Indien mensen in
zowel Marokko/Turkije als Nederland een opleiding hebben gevolgd, telt het
opleidingsniveau dat zij in Nederland behaald hebben. Indien mensen alleen in
Turkije of Marokko een opleiding hebben genoten, telt het opleidingsniveau uit land
van herkomst. Indien mensen in beide landen geen opleiding hebben genoten, wordt
aangenomen dat deze mensen laag opgeleid zijn.
De scheiding tussen hoog opgeleid en laag opgeleid ligt, voor diegenen die in
Nederland opleiding hebben gevolgd of volgen, tussen MAVO en HAVO. Voor de
respondenten die alleen in Turkije of Marokko een opleiding hebben genoten, ligt
189
deze splitsing respectievelijk tussen ‘orta okul’ en ‘lise’ en tussen ‘lager secundair’ en
‘hoger secundair’.
In multivariate analyses zijn naast verschillen in etnische herkomst, sekse en
opleiding, ook verschillen in leeftijd en migratiegeneratie nagegaan. Hoe zijn de
variabelen leeftijd en migratiegeneratie geconstrueerd? Vooreerst is onderscheid
gemaakt tussen een jonge en een oudere leeftijdsgroep. De cut-off ligt daarbij op 25
jaar. Dit geeft de volgende verdeling van de herwogen steekproeven naar leeftijd:
Leeftijdverdeling
18 t/m 25 jaar
26 t/m 30 jaar
Totaal
Turken
186
61.8%
115
38.2%
301
100%
Marokkanen
158
61.7%
98
38.3%
256
100%
Nederlanders
173
59.7%
117
40.3%
290
100%
Daarnaast is bij Turken en Marokkanen onderscheid gemaakt tussen 1e generatie
jongeren en 2e generatie jongeren. De 1e generatie wordt ook wel ‘anderhalfde
generatie’ genoemd. Het gaat met name om jonge nieuwkomers, die meestal
hierheen zijn gekomen om een partner van de 2e generatie te huwen. Tot deze
generatie worden gerekend: jongeren die niet in Nederland geboren zijn, ouder dan
zes jaar waren toen zij voor het eerst naar Nederland kwamen, en die later nog voor
één jaar of langer naar Turkije of Marokko zijn teruggekeerd. Tot de tweede
generatie worden gerekend: jongeren die ofwel in Nederland geboren zijn, ofwel op
zesjarige leeftijd of jonger naar Nederland gekomen zijn en later niet langer dan een
jaar naar Turkije of Marokko zijn teruggeweest. Deze ruime definitie van de tweede
generatie, met name al wie vanaf het lager onderwijs in het gastland is
gesocialiseerd en opgeleid, wordt ook gehanteerd door ISEO in het SPVA survey.62
Dit geeft de volgende verdeling van de herwogen Turkse en Marokkaanse
steekproeven naar migratiegeneratie:
Generatieverdeling
1e generatie
2e generatie
Totaal
Turken
149
49.5%
152
50.5%
301
100%
Marokkanen
148
57,8%
108
42.2%
256
100%
Arbeidsdeelname. Bij de uitvoering van de multivariate analyses is niet gekozen
voor de arbeidsdeelname van de respondenten als belangrijkste positionele
variabele maar voor hun opleidingspositie. De reden hiervoor was dat de doelgroep
van het onderzoek jongeren in de leeftijd van 18-30 jaar betrof. Hiernaast bleek een
groot aantal van onze respondenten nog schoolgaand te zijn. In de volgende tabel
worden deze percentages weergegeven.
62
Veenman, J. (1997). Keren de kansen? Assen: Van Gorcum.
190
Arbeidsdeelname
School
Turken
91
30.2%
Betaald werk/eigen 112
bedrijf
37.2%
Werkloos
28
9.3%
Huishouden
55
18.3%
Anders...
15
5%
Totaal
301
100%
Marokkanen
76
29.7%
96
37.5%
44
17.2%
24
9.4%
16
6.2%
256
100%
Autochtonen
116
40%
141
48.6%
16
5.5%
9
3.1%
8
2.8%
290
100%
Nationaliteit. Belangrijke achtergrondinfomatie bij de interpretatie van de etnische
en religieuze identiteiten van Turkse en Marokkaanse jongeren betreft de
nationaliteit op hun paspoort. Het hebben van meer dan één nationaliteit is in
Nederland mogelijk. In de onderstaande tabel worden de percentages weergegeven.
Van hen die op het moment van interviewen geen Nederlandse nationaliteit hebben,
wordt aangegeven of zij overwegen deze in de toekomst aan te vragen.
Nationaliteit
Alleen Nederlands
Turken
41
13.6%
140
46.5
111
36.9%
9
3.0%
301
100%
Zowel Nederlands als
Turks/Marokkaans
AlleenTurks/
Marokkaans*
Anders...
Totaal
Marokkanen
44
17.2%
72
28.1%
139
54.3%
1
0.4%
256
100%
* Van de Turken met alleen de Turkse nationaliteit zegt 25% misschien en 40% zeker een
aanvraag voor de Nederlandse nationaliteit te overwegen. Bij de Marokkanen bedragen
deze percentages resp. 37% en 47%.
Buurt. Ook belangrijke achtergrondinformatie bij de interpretatie van bijvoorbeeld de
sociale contacten betreft de buurten waarin de respondenten wonen (zie ook de
steekproeftrekking). In onderstaande tabel worden de aantallen respondenten per
wijk weergegeven.
Aantal respondenten
per wijk
Turken
Marokkanen
Autochtonen
Stadsdriehoek
Oude Westen
Rubroek
Agniesebuurt
Provenierswijk
0
22
6
3
4
1
15
5
4
5
1
12
9
0
2
191
Bospolder
Tussendijken
Spangen
Nieuwe Westen
Middelland
Oud-Mathenesse
Schiemond
Bergpolder
Liskwartier
Oude Noorden
Nieuw Crooswijk
Oud Crooswijk
Kralingen-West
Het Lage Land
Kleinpolder
Schiebroek
Tarwewijk
Carnisse
Oud-Charlois
Pendrecht
(Entrepot)
Bloemhof
Hillesluis
Afrikaanderwijk
Feijenoord
Noordereiland
Hoogvlliet-Noord
Hoogvliet-Zuid
13
7
18
28
13
3
3
6
3
12
3
8
15
4
10
5
11
8
2
4
3
21
26
26
3
4
6
0
12
11
14
43
17
4
2
4
1
9
4
10
8
1
4
3
7
3
3
2
2
4
20
20
5
0
5
8
18
6
23
24
9
7
5
6
3
14
10
10
21
4
9
11
8
3
5
1
1
16
23
20
3
0
3
5
Totaal
301
256
290
2
Exploratieve analyses
Meetvormen. Het merendeel van de variabelen beoogt de meting van attituden ten
aanzien van culturele, sociale en politieke thema’s. Daartoe maakt het Rotterdam
Survey gebruik van een viertal belangrijke meetvormen.
Likert-scale format. De meest gebruikelijke meetvorm bestaat uit stellingen die aan
de respondent worden voorgelegd, bijv. ‘Moslim meisjes in Nederland moeten
buitenshuis een hoofddoekje dragen’. De respondent moet dan aangeven of hij het
met een stelling ‘helemaal eens’ is, ‘eens’, ‘noch eens noch oneens’, ‘oneens’, of
‘helemaal oneens’.
Forced choice format. Een variant hierop is de verplichte keuze tussen twee
standpunten of stellingen die tegen elkaar worden afgezet, bijv. ‘Voelt u zich van
binnen meer Turk of meer Nederlander?’ De respondent moet dan een kant kiezen
op een schaal gaande van ‘helemaal Turk’ en ‘vooral Turk’ over ‘zowel Turk als
Nederlander’ tot ‘vooral’ of ‘helemaal Nederlander’.
Pick-and-order format. Nog een andere meetvorm gaat uit van een lijst met
keuzemogelijkheden, waarbij de respondent moet aangeven welke zijn eerste en zijn
tweede keuze is, bijv. ‘Tot welke groep rekent u zichzelf in de eerste plaats, en in de
tweede plaats?’ gevolgd door een lijst met mogelijke groepen: ‘Nederlanders,
Turken, Rotterdammers, Europeanen, Koerden, …’
Randomiseringen. Tenslotte is in de vragenlijsten een aantal experimenten
ingebouwd, waarbij respondenten op toeval (gerandomiseerd) een andere versie
van een zelfde variabele aangeboden krijgen. Dit is mogelijk op basis van CAPI
(computer-assisted personal interviewing). Zo bijv. kregen respondenten drie
varianten aangeboden van de variabele ‘politieke actiebereidheid’: ‘Welke van de
volgende middelen zou u willen gebruiken als het erom gaat [de islam te helpen
192
verdedigen], [het nationale belang van Turkije te helpen verdedigen] of [op te komen
voor de mensenrechten]?’. Deze vraag wordt gevolgd door een lijst met mogelijke
actiemiddelen van ‘een petitie ondertekenen’ tot en met ‘gebruik maken van geweld’.
Indicatoren en schalen. De eerste bevindingen die in dit deelrapport worden
gerapporteerd zijn gebaseerd op een aantal exploratieve analyses. De belangrijkste
analysemethoden worden hieronder kort toegelicht.
Schaalscores en antwoordverdelingen. Om tot een betrouwbare meting van een
attitude te komen, bijv. afwijzing van de islam door autochtone jongeren, worden
schalen gevormd met meerdere indicatoren. Zo is bijvoorbeeld de schaalscore voor
Culturele afwijzing gelijk aan de gemiddelde instemming met een aantal negatieve
uitspraken over de islam, bijv. ‘Moslims hebben geen respect voor de Europese
cultuur’ en ‘De islam kan niets bijdragen aan de Europese cultuur’. De gemiddelde
antwoordverdelingen geven de proporties Turken, Marokkanen of autochtonen met
een bepaalde schaalscore, bijv. 44% van de autochtone jongeren staat afwijzend
tegenover de islam (de gemiddelde antwoordkeuze is eens of helemaal eens), 41%
is onbeslist (de gemiddelde antwoordkeuze is noch eens noch oneens), en 15% is
niet afwijzend (de gemiddelde antwoordkeuze is oneens of helemaal oneens). De
proporties zijn in de regel berekend op het totaal aantal geldige antwoorden, dus
zonder de ontbrekende antwoorden. Wanneer meer dan 1 op 10 respondenten een
vraag niet heeft beantwoord, wordt hiervan wel melding gemaakt.
Exploratieve factoranalyse (EFA). Om na te gaan welke variabelen goede
indicatoren zijn van een zelfde onderliggende attitude, worden in een eerste stap
factoranalyses (EFA, met name hoofdcomponentenanalyse met varimax rotatie)
doorgevoerd op thematische clusters van variabelen voor Turken, Marokkanen en
autochtonen afzonderlijk. De factoroplossing reveleert de betekenisstructuur van een
variabelen cluster op basis van één of meer gemeenschappelijke factoren. De keuze
van het aantal factoren is deels theoriegestuurd en deels inductief op basis van de
proporties additioneel verklaarde variantie (eigenwaarden > 1). Variabelen die hoog
laden (vuistregel lambda >.30) op een zelfde factor gelden als betrouwbare en valide
indicatoren van een zelfde onderliggende attitude. Zo bijv. laden de variabelen
‘Moslims hebben geen respect …’ en ‘De islam kan niets bijdragen …’ beide hoog
op een gemeenschappelijke factor, die geïnterpreteerd wordt als ‘afwijzing van de
islam’.
Simultane component analyse (SCA). Om na te gaan of variabelen een vergelijkbare
of ‘cross-cultureel equivalente’ betekenis hebben in de drie vergelijkingsgroepen,
wordt in een tweede stap simultane componenten analyse (SCA, met name
gelijktijdige hoofdcomponentenanalyse met varimax rotatie) toegepast op de set van
variabelen die op basis van EFA als betrouwbare en valide indicatoren gelden in ten
minste twee van de drie vergelijkingsgroepen. SCA geeft één gelijktijdige
factoroplossing voor Turken, Marokkanen en autochtonen, zodat zowel de
verklaarde variantie binnen groepen als ook de gemeenschappelijke variantie over
groepen heen worden gemaximaliseerd.63 Variabelen die hoog laden op een zelfde
factor gelden als equivalente indicatoren van een zelfde onderliggende attitude voor
Turken, Marokkanen en autochtonen. Zo bijv. laden de variabelen ‘Europa heeft
geen respect voor de islamitische cultuur’ en ‘Europa kan niets bijdragen aan de
islamitische cultuur’ in allochtone groepen op een vergelijkbare factor, die
63
Kiers, H. A. (1992). SCA: A program for simultaneous component analysis. Universiteit Groningen: IEC Progamma.
193
geïnterpreteerd wordt als ‘afwijzing van de Europese cultuur’. Deze factor vormt het
spiegelbeeld van de autochtone factor ‘afwijzing van de islam’. In wat volgt worden
alleen de vergelijkbare factoren en schalen op basis van SCA gerapporteerd.
Interne consistentie (alpha). De mate van betrouwbaarheid van een vergelijkbare
schaal voor Turken, Marokkanen en autochtonen wordt aangegeven door de interneconsistentie coëfficiënten (Cronbach’s alpha) per groep. Binnen de comparatieve
onderzoeksopzet van het Rotterdam Survey is in eerste instantie geopteerd voor
maximaal equivalente schalen, met als bottomline een minimaal aanvaardbare
betrouwbaarheid in minstens twee van de drie groepen (alpha > .50).
Multivariate analyses (Anova). Om te toetsen of er een significant etnisch verschil is
tussen Turken, Marokkanen en autochtonen, bijv. zijn autochtonen significant meer
afwijzend tegenover de islam dan allochtonen tegenover Europa?, worden
multivariate analyses gedaan (Anova, meerwegs-variantie-analyse met unieke
effecten) met attituden als afhankelijke variabelen en socio-demografische
kenmerken als onafhankelijke variabelen. Het gaat daarbij altijd om het netto effect
van etnische herkomst, rekening houdend met verschillen in sociale klasse. Om de
sociale diversiteit binnen etnische groepen in beeld te brengen, worden voor elke
attitudeschaal de netto effecten getoetst van sekse (jongens vs. meisjes), opleiding
(laag vs. hoger opgeleiden), leeftijd (onder 25 jaar vs. 25 tot 10-jarigen) en
migratiegeneratie (eerste versus tweede generatie). Vanwege schaarse celvullingen
worden een eerste multivariate opzet (etniciteit * sekse * opleiding * leeftijd) en een
tweede multivariate opzet (etniciteit * sekse * opleiding * generatie) afzonderlijk
getoetst. Alleen hoofd- en interactie-effecten die minstens significant zijn op .01
niveau en die consistent zijn in beide opzetten, worden besproken.
Correlaties en t-toetsen. Correlaties geven de mate van positieve of negatieve
samenhang aan tussen verschillende attituden of gedragingen, bijv. de participatie
van allochtone jongeren in etnische organisaties en in Nederlandse organisaties.
Alleen significante correlaties op .01 niveau of hoger worden besproken. T-toetsen
geven significante verschillen in gemiddelden tussen gepaarde (‘within-subjects’
opzet) of onafhankelijke steekproeven (‘between-subjects’ opzet), bijv. is de
gemiddelde betrokkenheid van allochtone jongeren op de moslim identiteit hoger of
lager dan de betrokkenheid op de nationale identiteit als Turk of Marokkaan? Alleen
significante verschillen op .01 niveau of hoger worden gerapporteerd.
Logistische regressies. Om gelijktijdig te toetsen of sociale en etnische posities en
subjectieve oriëntaties van jongeren van invloed zijn op de betekenis van de islam in
de persoonlijke en politieke sfeer zijn logistische regressies uitgevoerd (logitmodellen). In multipele regressie worden de netto-effecten van verklarende
variabelen (posities en oriëntaties) geschat, gecontroleerd voor alle andere
variabelen in het model. Logistische regressie is gekozen omdat de afhankelijke
variabelen categorisch van aard zijn (typen van moslim jongeren). De logit-modellen
zijn stapsgewijs opgebouwd: eerst worden de hoofdeffecten van de positionele
predictoren getoetst (etnische herkomst, sekse, opleidingsniveau, migratiegeneratie
en etnische compositie van de buurt). Vervolgens worden de additionele effecten
van de subjectieve predictoren getoetst (culturele, sociale en politieke oriëntaties),
en tenslotte worden de interactie-effecten van subjectieve en positionele predictoren
getoetst (om de generaliseerbaarheid van culturele, sociale en politieke profielen na
te gaan). De globale aangepastheid van het model werd beoordeeld op basis van de
statistische aangepastheidsfunctie G_ samen met de pseudo-R_ als indicatie van de
194
verklarende waarde van het model. Voor de lokale parameters werd een ondergrens
van statistische significantie van p<.10 aangehouden.
195
Download