Labcontact nummer 40, november 2014

advertisement
LABCONTACT
UITGAVE VAN DE LABORATORIA VAN BERNHOVEN EN HET JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS
Patiënten vragen regelmatig om Zn- en Mgbepalingen. Zijn daar indicaties voor?
Nina Tel-Karthaus, klinisch chemicus i.o.,
Jeroen Bosch Ziekenhuis
Inleiding
Voor een goede lichaamsfunctie hebben wij behoefte aan een
aantal essentiële voedingsstoffen zoals magnesium en zink.
Gezondheidbewuste patiënten zijn hier steeds vaker in geïnteresseerd en verkrijgen veelal informatie via internet. Diverse
bronnen suggereren dat zink- en magnesiumtekorten veelvuldig
voorkomen binnen de Nederlandse populatie en dat lage
waarden symptomen zoals vermoeidheid, lusteloosheid en
prikkelbaarheid kunnen verklaren. Regelmatig vragen patiënten
dus om zink- en magnesiumbepalingen. Er zijn echter geen
wetenschappelijk onderbouwde studies die een evident risico
op tekorten aantonen.
Bespreking
Magnesium
Referentiewaarden: bloed 0,70-1,00 mmol/l;
urine 3,0-5,0 mg/24 uur
Magnesium is een belangrijk mineraal binnen ons lichaam. Het
is onmisbaar voor de energieproductie, de werking van spieren
en zenuwen en voor het behoud van de stevigheid van botten.
Ongeveer 50% van het magnesium bevindt zich dan ook in de
botten, 27% in de spieren en maar 1% in ons bloed. Tevens
speelt magnesium een belangrijke rol in de regulatie van andere
elektrolyten zoals kalium en calcium. Een tekort aan magnesium
is derhalve vaak geassocieerd met verlaagde kalium- en
calciumwaarden. Als suppletie bij kalium- en calciumtekort
niet tot toenemende waarden leidt, kan een onderliggend
magnesiumgebrek een verklaring zijn. Magnesium wordt via de
voeding opgenomen. Het komt voornamelijk voor in brood,
melk(producten), noten, peulvruchten en donkergroene bladgroenten. In Nederland levert een evenwichtig voedingspatroon
dus voldoende magnesium. De hoeveelheid magnesium in ons
lichaam wordt door aanpassing van opname (via de darmen) en
uitscheiding (via de nieren) op peil gehouden. Een tekort of
teveel aan magnesium is derhalve vrijwel altijd het gevolg van
ofwel malabsorptie door de darmen of van een verstoorde nierfunctie (tabel 1).
Een tekort aan magnesium leidt tot symptomen zoals spierzwakte
(verminderde spiertonus en peesreflexen), krampen, hartritmestoornissen, toevallen, verwardheid en desoriëntatie. Klinische
verschijnselen ten gevolge van een verhoogde magnesiumconcentratie treden meestal pas op vanaf 4 mmol/l en houden
spierzwakte, verlaagde bloeddruk, verwardheid en in zeer
ernstige situaties hartstilstand in.
LABCONTACT EERSTE LIJN
Nr. 40, november 2014
Tabel 1: Oorzaken van verlaagde en verhoogde magnesiumwaarden.
Verlaagd magnesium
Verhoogd magnesium
malabsorptie (Crohn, colitis ulcerosa, coeliakie)
nierfalen
ondervoeding (ouderen, ook bij
parenterale voeding)
slecht werkende schildklier
langdurige diarree
overactieve bijschildklier
alcoholmisbruik
ontregelde diabetes (verhoogd
glucose, verzuring)
verminderde activiteit
bijschildklier
ontregelde diabetes
verhoogde diurese
Medicatie
Diuretica gebruik
Magnesium bevattende laxeermiddelen
Ciclosporine therapie (reumatoïde
artritis, psoriasis, colitis ulcerosa)
Cisplatina cytostatica
Zink
Referentiewaarden: bloed 11,0-18,0 μmol/l;
urine 6,0-19,5 μmol/24 uur
Het metaal zink behoort samen met koper, chroom en selenium
tot de essentiële sporenelementen. Zink is betrokken bij de
opbouw van eiwitten, het maakt onderdeel uit van insuline, het is
betrokken bij de juiste werking van het afweersysteem en het
speelt een rol in de groei en vernieuwing van weefsel. Zink komt
voor in vrijwel elke cel van ons lichaam, een groot gedeelte
bevindt zich in de hersenen, de spieren, de botten, de lever en
het netvlies. In ons bloed is veel zink aanwezig in de bloedcellen:
erytrocyten, leukocyten en trombocyten. Slechts 1% van de
totale zinkhoeveelheid is vrij te meten in bloedplasma. Zoals
magnesium, wordt ook zink met de voeding opgenomen. Het
komt voornamelijk voor in rood vlees, vis en zeevruchten, bruinbrood, peulvruchten en rijst. In Nederland levert een evenwichtig
voedingspatroon voldoende zink. De opname en uitscheiding
van zink en dus de bloedspiegel in ons lichaam, wordt voornamelijk door de darmen gereguleerd. Een verhoogde uitscheiding
van zink in de urine is alleen het gevolg van verhoogde plasmawaarden van zink. Een verstoorde darmfunctie staat dus
centraal bij een disbalans van zink (tabel 2).
Een zinktekort uit zich in de vorm van vermoeidheid, verminderde
eetlust, groeistilstand (kinderen), huidaandoeningen, haaruitval,
slechte wondheling en een verminderde afweerreactie. Een aantal studies laat bovendien zien dat psychiatrische patiënten
Tabel 2: Oorzaken van verlaagde en verhoogde zinkwaarden.
Verlaagd zink
Verhoogd zink
malabsorptie (Crohn, colitis ulcerosa, coeliakie)
zeer sterk verhoogde inname
(komt bijna niet voor)
ondervoeding (bv. bij parenterale
voeding)
langdurige diarree
overactieve bijschildklier
alcoholmisbruik (verhoogde
behoefte)
Definitie
Allereerst is het van belang om te begrijpen wat TDM is en in
welke situaties het kan worden toegepast. Een goede definitie van
TDM is: ‘Therapeutic Drug Monitoring is het bepalen en interpreteren van geneesmiddelconcentraties in patiëntmateriaal op basis
waarvan de dosis individueel kan worden aangepast teneinde
toxiciteit en bijwerkingen te verminderen en/of de effectiviteit van
het geneesmiddel te verhogen’.
Farmacokinetiek/Farmacodynamiek
Om te begrijpen waarom TDM zinvol en nuttig kan zijn is enige
basiskennis van de kinetiek en dynamiek van geneesmiddelen
belangrijk.
calcium, fosfaat en vezelrijke
voeding
acrodermatitis enteropathica
(zeldzame erfelijke ziekte)
sikkelcelanemie
Medicatie
Corticosteroïden
Penicillamine (therapie bij
nierstenen en ziekte van Wilson)
(depressie, ADHD etc.) gemiddeld een lager serum zinkgehalte
vertonen ten opzichte van een gezonde controlegroep. De
concentraties vallen echter binnen het referentiegebied en er
zijn geen wetenschappelijk aantoonbare therapeutische effecten
van suppletie op de ziektebeelden (info: Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu). Een verhoogde hoeveelheid zink is
enkel het gevolg van een langdurige hoge inname van zink(supplementen) en kan leiden tot maag- en darmklachten. De weinige
bekende gevallen van verhoogde zinkwaarden in Nederland
berusten op vervuilde etenswaren, bijvoorbeeld door zinkhoudende blikken.
Antwoord
Studies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
tonen aan dat een evenwichtig voedingspatroon in Nederland
voldoende hoeveelheden magnesium en zink levert. Uiterst
afwijkende eetgewoonten (alcoholisme, anorexia etc.) kunnen
daarentegen tot tekorten leiden. De relatie tussen de mate van
deficiëntie en mogelijke klinische verschijnselen zijn echter nog
onvoldoende onderzocht. De gemeten waarden dienen dan ook
altijd in relatie tot de klinische symptomen bezien te worden.
Indicaties voor de bepaling van zink in bloed bestaan in wezen
binnen de bovengenoemde risicogroepen (tabel 2). Urinebepalingen van zink hebben enkel toegevoegde waarde bij
verdenking op intoxicatie. De bepaling van magnesium in bloed
kan zinvol zijn bij de bovengenoemde ziektebeelden (tabel 1) en
bij patiënten die behandeld worden met diuretica, ciclosporine
en cytostatica. Lage kalium- en calciumwaarden zijn tevens een
goede indicatie voor de bepaling van magnesium. Metingen van
magnesium in urine kunnen voorts aanvullende informatie geven
over de oorzaak van een magnesium-disbalans in bloed.
Therapeutic Drug Monitoring
Reinier Smit, AIOS ziekenhuisfarmacie, Annemieke Vermeulen
Windsant, ziekenhuisapotheker / klinisch farmacoloog, ZANOB
Algemeen
Therapeutic Drug Monitoring (TDM) is één van de hoofdactiviteiten
die het laboratorium van ZANOB (Ziekenhuis Apotheek Noord
Oost Brabant) uitvoert. Voor o.a. patiënten van het JBZ, ziekenhuis
Bernhoven, Zorgpark Vught, huisartsen, psychiaters en alle
overige eerstelijns zorgverleners worden geneesmiddelspiegels
in het bloed bepaald.
BERNHOVEN EN JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS
Farmacokinetiek:
Met farmacokinetiek bedoelen we de effecten van het lichaam op
het geneesmiddel. Bij farmacokinetiek onderscheiden we een
viertal verschillende stappen.
Na toediening moet het geneesmiddel worden opgenomen in het
lichaam (Absorptie). Ten tweede wordt het geneesmiddel door
het lichaam verspreid (Distributie). Ten derde wordt het geneesmiddel gemetaboliseerd (Metabolisme). Het metabolisme kan
sterk variëren per geneesmiddel. Tijdens de metabolisering wordt
het geneesmiddel, ook wel de moederstof genoemd, afgebroken
tot één of meerdere metabolieten (niet alle geneesmiddelen worden
overigens gemetaboliseerd). De metabolieten kunnen bijdragen
aan het gewenste effect en dus werkzaam zijn, of geen effect
hebben, maar ook bijdragen aan eventuele ongewenste toxische
effecten.
Na metabolisering worden de moederstof en eventuele metabolieten uit het lichaam verwijderd (Excretie). Dit vindt voornamelijk
plaats via de nieren en de lever. Maar ook uitgeademde lucht,
zweet, haren etc. kunnen (werkzame) metabolieten bevatten.
Deze vier stappen, die doorlopen worden, noemen we ook wel
ADME.
Farmacodynamiek:
Met de farmacodynamiek bedoelen we de effecten die het
geneesmiddel heeft op het lichaam (exact andersom als de
farmacokinetiek), ook wel het werkingsmechanisme genoemd.
Het geneesmiddel heeft effect op het lichaam door aan te grijpen
op bijvoorbeeld receptoren in het lichaam. Hierdoor wordt het
effect bereikt dat we graag willen. Een antibioticum kan bijvoorbeeld aangrijpen op de celwand van een bacterie en daarmee de
bacterie doden. Een RAAS-remmer grijpt aan op specifieke aangrijpingspunten in de nieren enz. Niet van alle geneesmiddelen is
precies bekend wat het werkingsmechanisme is.
Voorwaarden voor TDM
Niet voor alle geneesmiddelgroepen en/of patiënten is TDM van
toegevoegde waarde. Aan het toepassen van TDM zijn een aantal
algemene voorwaarden verbonden:
• Er is een relatie tussen de geneesmiddelconcentratie en het
bijbehorend effect. Dit wordt ook wel de dosis-effectrelatie
genoemd. Op basis hiervan wordt het referentiegebied vastgesteld.
• Er is (grote) variatie tussen verschillende patiënten in de
kinetiek van het geneesmiddel.
• Het geneesmiddel heeft een smal therapeutisch gebied. Dit
geldt bijvoorbeeld voor lithium (referentiegebied 0,6-1,2
mmol/l). Overschrijding van de maximum spiegel veroorzaakt
al snel toxische effecten.
• Er is geen eenvoudige klinische parameter om het effect van
het geneesmiddel te meten.
• Er is een analysemethode beschikbaar om het geneesmiddel
te kunnen bepalen.
Redenen om TDM toe te passen
Met de algemene voorwaarden voor het toepassen van TDM in
het achterhoofd zijn er specifieke redenen te benoemen om TDM
toe te passen.
•
Patiënten met nier- en/of leverfunctiestoornissen (mogelijk
verstoorde excretie of metabolisme).
•
Twijfel aan de therapietrouw van de patiënt (er is dan sprake
van het uitblijven van absorptie).
•
Patiënten waarbij effect uitblijft of bijwerkingen optreden bij
een gebruikelijke dosering (mogelijk verstoord metabolisme).
•
Patiënten met interacties tussen verschillende (nieuwe)
geneesmiddelen.
•
Algemene controle van de therapie (bijvoorbeeld bij antiepileptica, tricyclische antidepressiva, digoxine).
•
Bijzondere patiëntcategorieën zoals kinderen, ouderen,
dialysepatiënten.
Voorbeeld 1:
Net zoals co-trimoxazol invloed heeft op de INR bij antistolling met
coumarines, kan bijvoorbeeld de interactie tussen digoxine en
macrolide antibiotica een sterke stijging van de digoxinespiegel
veroorzaken. Hierbij kan extra waakzaamheid op bijwerkingen
en/of een spiegelcontrole zinvol zijn.
Voorbeeld 2:
Een oudere patiënt welke correct is ingesteld op lithium, raakt
door warm weer gedehydreerd en ontwikkeld een nierfunctiestoornis. Hierdoor wordt lithium verminderd uitgescheiden. Bijwerkingen als tremoren, visusstoornissen, misselijkheid etc. kunnen
dan aanleiding zijn om een (extra) lithiumspiegel aan te vragen.
Voorbeeld 3:
Een patiënt die is ingesteld op valproïnezuur heeft een toegenomen
aanvalsfrequentie terwijl de dosering ongewijzigd is. De vraag rijst
of hier sprake is van een adequate spiegel? De dalspiegel blijkt
32 mg/l te zijn. Dit is onder het referentiegebied van 50-100 mg/l.
Dit kan aanleiding zijn om de mogelijke therapie(on)trouw van de
patiënt te bespreken of mogelijk een dosisverhoging toe te passen.
Belangrijke begrippen en parameters
Therapeutisch referentiegebied:
De concentratie van het geneesmiddel waarvoor is vastgesteld
dat het een therapeutisch effect sorteert. Het therapeutisch
referentiegebied staat niet altijd onomstotelijk vast (bijvoorbeeld
niet voor SSRI’s). Naast het therapeutisch referentiegebied is er bij
veel geneesmiddelen ook een toxische grens aan te geven
waarbij bijwerkingen en toxische effecten te verwachten zijn.
Top-, dal-, 12u-, 6u- spiegel:
Indien er een referentiegebied is vastgesteld voor een geneesmiddel dan geldt hiervoor meestal de regel dat een dalspiegel
geprikt moet worden.
Een correcte dalspiegel betreft bloedafname 12-24 uur na laatste
inname, of bloedafname vlak vóór de volgende inname van het
geneesmiddel.
De belangrijkste uitzonderingen hierop zijn lithium en digoxine.
Voor lithium worden 12-uurs spiegels gehanteerd. Dit is een
bloedafname 11 tot 13 uur na de laatste inname van lithium. Bij
digoxine moet minimaal 6 uur tussen de laatste inname en het
moment van bloedprikken zitten, dit betreft dan een 6-uurs spiegel.
Dit is noodzakelijk i.v.m. de trage verdeling over het lichaam.
Er wordt over een topspiegel gesproken indien er bloedafname
plaatsvindt ca 0,5-2 uur na de laatste inname van het geneesmiddel.
Innametijdstip van het geneesmiddel:
De laatste toediening van een geneesmiddel die heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de bloedafname. Het is hierbij
relevant om de exacte toedientijd te weten.
Comedicatie:
Medicatie die de patiënt gebruikt naast het middel waarvoor TDM
wordt aangevraagd. Dit kan relevant zijn bij interacties die de
spiegel van een geneesmiddel kunnen beïnvloeden.
TDM proces -van aanvraag tot uitslag-
Voor alle aanvragers van TDM geldt: TDM begint op het moment
dat er een aanvraag gedaan wordt.
Aanvraag:
Digitaal of via een papieren aanvraagformulier wordt een aanvraag
tot TDM ingediend. Het is belangrijk om bij de aanvraag relevante
gegevens te noteren als dosering, laatste tijdstip van inname,
co-medicatie en overige bijzonderheden.
Indien er met spoed een spiegel bepaald moet worden dient
hiervoor contact te worden opgenomen met de laboratoriumapotheker.
Bepaling:
Na monsterontvangst analyseert het laboratorium van ZANOB de
geneesmiddelconcentratie.
Uitslag:
Na de analyse wordt door de dienstdoende ziekenhuisapotheker
de TDM-uitslag beoordeeld. Voor een correcte beoordeling zijn
de gegevens die bij de aanvraag genoteerd zijn, van groot
belang!
De ziekenhuisapotheker zal de uitslag voorzien van een bijpassend advies. Indien noodzakelijk wordt er contact opgenomen
met de aanvragend arts.
Conclusie
TDM wordt toegepast op specifieke geneesmiddel- en patiëntgroepen. Aan TDM liggen een aantal basisprincipes ten
grondslag.
Het is van groot belang om een correcte, volledige aanvraag te
doen, zodat een goede beoordeling van de uitslag mogelijk is.
Als hieraan voldaan wordt, dan is TDM een belangrijk hulpmiddel
om tot een correcte, geïndividualiseerde therapie te komen.
Indien er nog vragen zijn over TDM of het laboratorium van
ZANOB; bel dan naar 073-5535950 of 0735535941.
Casuïstiek bij reflecterend testen:
een bicytopenie bij de huisarts
Mark Schellings, klinisch chemicus Maasstad ziekenhuis,
Rotterdam en Peter van ’t Sant, klinisch chemicus Jeroen Bosch
Ziekenhuis
Presentatie
Patiënt X meldde zich bij de huisarts in verband met een toename van gewrichtsklachten. Oriënterend laboratoriumonderzoek
van de huisarts liet geen duidelijke afwijkingen zien in relatie tot
zijn klachten; er was echter wel sprake van een leukopenie (3,0 x
109/l) en een trombopenie (86 x 109/l). Tijdens het reflecterend
testen heeft de dienstdoend klinisch chemicus op basis van
deze uitslagen een handdifferentiatie toegevoegd aan de aanvraag van de huisarts. De uitslagen staan in tabel 1.
Diagnostiek
Er is sprake van een relatieve lymfocytose met een absolute neutropenie. Ook zijn er door de analist afwijkende lymfocyten waargenomen, verdacht voor hairy-cellen. De combinatie van deze
bevindingen kunnen passen bij een hairy-cell leukemie, om
LABCONTACT EERSTEā€ˆLIJN
deze diagnose te bevestigen is echter immunofenotypering
nodig. Alvorens dit onderzoek in te zetten pleegt de klinisch
chemicus overleg met de huisarts. De huisarts geeft in deze
casus zijn goedkeuring aan dit onderzoek. De uitslagen van de
immunofenotypering bevestigen de diagnose hairy-cell leukemie.
Hematologie
uitslag
eenheid referentiewaarden
Hemoglobine
9.1
mmol/l
8.5-11
MCV
97
fl
80-100
Leukocyten
3.0 x109/l
4-10
Trombocyten
86 x109/l
150-400
Differentiatie
Neutrofiel %
34 %
40-75
Lymfocyten %
64 +
%
20-45
Monocyten %
1%
2-10
Eosinofielen %
1
%
1-5
1.5-7.5
Neutrofielen #
1.1 x109/l
1.0-3.5
Lymfocyten #
2.0
x109/l
<1.0
Monocyten #
0
x109/l
Eosinofielen #
0
x109/l
<0.2
Lymfocyten atypisch +++
Dif. opmerking
enkele hairy-cel verdachte lymfocyten aanwezig
Bespreking
De meest opvallende laboratoriumuitslag bij deze patiënt is in
eerste instantie het verlaagde trombocytenaantal (86 x 109/l).
Hoewel er bij dit aantal nog geen sprake is van een klinisch
significante bloedingsneiging (hiervoor dient het trombocytenaantal < 10 x 109/l te zijn) is het belangrijk de oorzaak, indien
onbekend, te achterhalen. In deze casus is er naast het verlaagde
trombocytenaantal ook een licht verlaagd aantal leukocyten. Er
is dus sprake van een bicytopenie (een verlaagd aantal cellen in
twee van de drie cellijnen). Een bicytopenie bij een patiënt met
relatief blanco voorgeschiedenis is een reden voor verder
onderzoek naar de oorzaak hiervan. In eerste instantie is het
zinvol om het bloedbeeld compleet te krijgen om te onderzoeken
of er mogelijk sprake is van een pancytopenie (verlaagd aantal
cellen in alle cellijnen). Daarnaast zal een handdifferentiatie van
de witte bloedcellen nuttige informatie verschaffen over de eventuele aanwezigheid van afwijkende cellen in het perifere bloed.
Er dient bij een cytopenie gedacht te worden aan een aanmaakprobleem (bv. beenmergverdringing, ernstige bouwstofdeficiënties), verhoogde afbraak (bv. hemolytische anemie) of
verlies/verbruik (bv. ernstige bloedingen) van cellen. In de huidige
casus, waar sprake is van een bicytopenie, kan er differentiaal
diagnostisch vooral worden gedacht aan een aanmaakprobleem.
De laboratoriumbepalingen van essentiële bouwstoffen
(vitamine B12, foliumzuur, ferritine (ijzervoorraad)) en een
handdifferentiatie van witte bloedcellen zullen in de meeste
gevallen de oorzaak van het probleem aan het licht brengen.
Eventueel kan gespecialiseerd onderzoek (beenmerg,
flowcytometrie) daaropvolgend plaatsvinden.
De patiënt in deze casus bleek een hairy-cell leukemie te hebben,
de oorzaak voor de bicytopenie is verdringing in het beenmerg.
Hairy-cell leukemie (HCL) is een indolent neoplasma van B-lymfocyten. Hairy-cellen hebben een ovale kern en ruim cytoplasma
met harige uitsteeksels en zijn te zien in het perifere bloed. De
ziekte is zeldzaam (ongeveer 40 patiënten per jaar in Nederland)
en wordt vooral gediagnosticeerd in oudere mannen (mediane
leeftijd 50 jaar). In totaal worden er jaarlijks ongeveer 8000
mensen gediagnosticeerd met een leukemie of lymfoom.
BERNHOVEN EN JEROEN BOSCH ZIEKENHUIS
Colofon
Redactie
Suzanne Dumont-Lutgens (arts microbioloog JBZ)
Rein Hoedemakers (klinisch chemicus JBZ)
Suzanne Mol (patholoog JBZ en Bernhoven)
Frans Peters (klinisch chemicus Bernhoven)
Peter van ’t Sant (klinisch chemicus JBZ)
Annemieke Vermeulen Windsant-van den Tweel (ziekenhuisapotheker ZANOB)
Jeroen Bosch Ziekenhuis
Laboratorium Klinische Chemie en
(073) 553 27 64
Hematologie
Laboratorium Medische Microbiologie (073) 553 28 71
Laboratorium voor Pathologie
(073) 553 27 50
Bernhoven, Uden
Klinisch Chemisch Laboratorium
(0413) 401911
Ziekenhuisapotheek Noord-Oost Brabant (ZANOB)
(073) 553 59 00
Redactieadres Labcontact
t.a.v. Peter van ‘t Sant
laboratorium KCH
p/a Jeroen Bosch Ziekenhuis
Antwoordnummer 247
5200 WB ’s-Hertogenbosch
E-mail voor Labcontact: [email protected]
Indien u de redactie een vraag wilt voorleggen ter behandeling
in Labcontact, kunt u deze zenden naar bovenstaand (e-mail)adres
Patiënten met een HCL presenteren zich meestal met vermoeidheid, zwakte, koorts en bloedingen. Vaak is er sprake van
splenomegalie en een pancytopenie. Soms wordt deze ziekte
door het laboratorium gediagnosticeerd, terwijl de patiënt zich
voor andere klachten laat behandelen. De diagnose HCL wordt
definitief bevestigd met een beenmergonderzoek, waarbij zowel
morfologie als flowcytometrie wordt uitgevoerd. Er kan sprake
zijn van een ‘dry-tap’ vanwege de reticuline fibrose van het
beenmerg, waardoor dit beenmerg niet goed kan worden
opgezogen. Hairy-cellen hebben bij flowcytometrisch onderzoek vaak een karakteristieke, sterke expressie van CD11c,
CD25 en CD103 naast de sterke expressie van B-lymfocyt
markers CD19 en CD20.
De vooruitzichten voor HCL patiënten zijn goed. Vaak is - zolang
de HCL zich niet of slechts zeer langzaam ontwikkelt - lange tijd
geen behandeling nodig. Mochten de symptomen en klachten
uiteindelijk toch aanleiding geven om met een behandeling te
beginnen, dan resulteert deze behandeling meestal in een lange
periode waarin de symptomen van leukemie zijn verdwenen. De
levensverwachtingen van HCL-patiënten en gezonde leeftijdsgenoten zijn tegenwoordig dan ook vrijwel gelijk.
Conclusie
Denk bij een (onbekende) bicytopenie aan een aanmaakprobleem, waarbij de aanwezigheid van een leukemie of lymfoom
zeker overwogen moet worden.
Download