Een-stimulerende-bijstandsregeling-voor

advertisement
OVERWEGINGEN BIJ HET VOORSTEL
Sinds januari 2015 is op het gebied van werk, zorg en jeugd een omvangrijk deel van de rijksoverheidof provincietaken gedecentraliseerd naar onze stad. Zo ligt ook de uitvoering van de Participatiewet
waarin de oude WWB, de WSW en een deel van de Wajong zijn samengevoegd, bij de gemeente. Los
van de flinke bezuinigingen die met deze decentralisaties gepaard gaan, is het idee dat gemeenten
dichterbij inwoners staan, en daarmee een integralere kijk op de uitvoering ervan hebben. Bij met
name de Participatiewet constateren uitkeringsgerechtigden, maar ook casemanagers en werkgevers
een aantal knelpunten. Zo lopen veel uitkeringsgerechtigden tegen de complexe en vaak ook weinig
stimulerende regelgeving aan. En vinden uitvoerenden dat de Participatiewet niet voldoende
bijdraagt aan een versterking van de intrinsieke motivatie en participatie van bijstandsgerechtigden.
Daarnaast past de werkwijze niet bij de visie van WIJeindhoven waarmee de Gemeente Eindhoven
alle drie de decentralisaties vorm wil geven. Een filosofie waarbij maatwerk en samenspraak
essentiële onderdelen vormen.
AANLEIDING VAN HET INITIATIEFVOORSTEL
Uit diverse gesprekken met bijstands- gerechtigden, casemanagers, WIJgeneralisten, onderzoekers
en initiatiefnemers in de stad, blijkt een breed gedragen beeld van de huidige knelpunten in de
Participatiewet. Ook tijdens de werksessie met de fractieleden van alle partijen en externe
deskundigen kwamen wederom dezelfde aandachtspunten terug: Bijstands-gerechtigden ervaren
een gebrek in vertrouwen en beperking van hun eigen regie om stappen op de participatieladder en
zelfredzaamheidsmatrix te zetten. Door de sterke afhankelijkheidsrelatie van de gemeente, komen
woorden/regels harder binnen dan gewenst. Daarnaast zorgt de grote complexiteit aan regels, dat
deze danwel niet beklijven, danwel regelmatig leiden tot stress en daarmee verkramping. Ook
werkgevers ervaren vele sollicitatiepogingen als weinig passend bij de door hen opgestelde
vacatures. Het doel is dan ook om meer vanuit stimulans en intrinsieke motivatie te werken, en
minder vanuit verplichtingen en straffen. Daarnaast kan middels deze leertuin meer ruimte
gecreëerd worden voor de bijstandsgerechtigde en de casemanager om vanuit het perspectief van
de cliënt te kunnen handelen. Meer maatwerk.
WAT IS HET DOEL VAN DIT PROJECT?
Een bijstandsregeling, die de intrinsieke motivatie van inwoners versterkt, minder vanuit plichten
werkt, en vanuit samenspraak betaald werk en/of participatie stimuleert.
Verwachte resultaat
Inzicht in welke werkwijze de meeste positieve effecten heeft op welzijn, gezondheid, participatie en
financiën. Wat gebeurt er als de negatieve prikkels in het systeem worden weggelaten en enkel
positieve prikkels worden toegepast? Zien we een stijging in participatie, zelfredzaamheid, sociale
cohesie, kwaliteit van leven en welzijn? Middels kwantitatief en met name kwalitatief onderzoek
worden de onderliggende maatschappelijke mechanismen blootgelegd, wat leidt tot handvaten voor
onder meer de gemeente en professionals. Ook kan op basis van het onderzoek een beslissing
plaatsvinden over een mogelijke implementatie in de stad en/of adviezen aan het ministerie.
WAAROM EEN PILOT?
Ondanks de decentralisatie van de Participatiewet schrijft deze vrij gedetailleerd aan gemeenten
voor welke plichten er gelden voor bijstandsgerechtigden, welke maatregelen hierop van toepassing
zijn etc. Dit beperkt de mogelijkheden voor gemeenten om het anders aan te pakken. De
participatiewet kent echter een experimenteerartikel, en ook staatssecretaris Klijnsma geeft aan
bereid te zijn extra ruimte te bieden andere werkwijzen te onderzoeken. Overigens is de beoogde
werkwijze dusdanig anders, dat voor een kwalitatieve uitrol het verstandig zal zijn, om klein te
beginnen, hiervan te leren, en vervolgstappen te zetten. Tegelijkertijd moet zo veel mogelijk
voorkomen worden dat er rechtsongelijkheid kan ontstaan in de stad. De groep deelnemers moet
enerzijds groot en divers genoeg zijn om vergelijking mogelijk te maken, en representativiteit te
garanderen. De groep deelnemers moet anderzijds klein genoeg zijn om de kwalitatieve opzet van
het project te verzekeren.
KEUZE INWONERSGROEP: EEN WIJK
Het voordeel van een wijkgerichte aanpak is dat de integrale effecten, zoals bijv. de impact op de
sociale omgeving, kunnen worden meegenomen. Bovendien kan bekeken worden of de werkwijze bij
de ene groep beter aansluit dan bij de andere. Daarnaast werkt het ook praktischer om een WIJteam
in een nieuwe werkwijze mee te nemen. Hierbij is een aantal randvoorwaarden belangrijk:
 Het moet een representatieve doelgroep betreffen, dat betekent dat we de leertuin in een
'gemiddelde' wijk willen uitrollen. Een wijk waar verschillende doelgroepsprofielen aanwezig zijn:
jong en oud, grote en kleine afstand tot de arbeidsmarkt, hoger en lager opgeleid.

De deelname is vrijwillig. We willen de deelname volop stimuleren, omdat dat de
representativiteit ten goede komt. Maar het uitgangspunt van het project is 'samenspraak' en
dat geldt dus ook voor de keuze van deelname. Deelnemers aan het project worden dan ook
uitgebreid ingelicht over de inhoud, voorwaarden, doelen en tijdelijkheid van het project.

Wanneer deelnemers het experiment beëindigen of voltooid hebben, moeten zij zonder
problemen terug kunnen vallen op de dan geldende wet- en regelgeving.
BEGELEIDING VANUIT WIJFILOSOFIE
In Eindhoven is gekozen om het sociale beleid op een andere manier vorm te geven: WIJeindhoven.
Een nieuwe koers, waarbij de grootste belofte is dat de inwoner meer centraal staat, maatwerk
essentieel is en vanuit integraliteit gewerkt wordt. Een huishouden, een generalist, een plan.
Kenmerkende woorden hierbij zijn: eigen kracht, samenkracht en wederkerigheid. Deze filosofie
wordt doorgetrokken naar 'werk & inkomen'. En staat ook centraal in deze leertuin. De balans tussen
integraliteit en behapbaarheid van het project voor de organisatie, dient goed door het college
bewaakt te worden en bepaalt mede de keuze voor de wijk.
In deze leertuin willen we bijstandsgerechtigden zo veel mogelijk vrijwaren van de geldende
verplichtingen om zo te bekijken of een positieve benadering, zonder dwang en regeltjes, beter
werkt. Ook de maatregelenverordening wordt niet toegepast. We triggeren hiermee hun intrinsieke
motivatie. Dat wil niet zeggen, dat we bijstandsgerechtigden compleet loslaten. Juist niet. Iedereen
wordt vanuit de WIJfilosofie begeleid, waarbij in samenspraak stappen richting participatie worden
gezet. De keuze voor re-integratietrajecten wordt bijvoorbeeld in samenspraak gemaakt, evenals
mogelijke bijscholingstrajecten. Ook mag een spiegel worden voorgehouden, zolang dit bijdraagt aan
het vergroten van de intrinsieke motivatie. Deze werkwijze sluit aan bij de wens van Eindhoven om
'dingen mogelijk te maken' en ons niet te verschuilen achter richtlijnen.
Een belangrijk verschil met de huidige werkwijze op werk & inkomen is dat een inwoner in
samenspraak met een generalist integraal naar zijn specifieke situatie kijkt. Welke stappen op de
zelfredzaamheidsmatrix zijn het belangrijkste om als eerste te zetten? Een stabiele thuissituatie,
zekerheid over werk en inkomen of aan de slag met een persoonlijke hulpvraag? Hoe kan de
participatie bevorderd worden? Is de eerste stap het opbouwen van zelfvertrouwen/vaardigheden in
een vrijwilligersfunctie bij bijv. een buurtinitiatief of is solliciteren naar betaald werk zinvol? Wat
draagt bij aan iemands vaardigheden? Hoe kan iemands netwerk vergroot worden? Bij welke
vacatures van het Werkgelegenheidsteam gaat iemands hart sneller tikken? Welk (reintegratie)traject past hier het beste bij? Goede informatie over de mogelijkheden van trajecten,
opleidingen is daarbij een vereiste. Evenals toegang (bijv. intermediairfunctie) tot bijv. het
Werkgeversteam en andere organisaties (bijv. WLB, SD, Summa, KvK, MKB enz.). Naast individuele
begeleiding incl. in samenspraak doorverwijzing naar tweedelijnsspecialisten (bijv. Werkgeversteam)
kan ook groepsbegeleiding een belangrijk onderdeel vormen binnen de wijk.
FLEXIBELE VERDIENREGELING
Uit het rapport van Divosa eind juni blijkt dat slechts 9% van de bijstandsgerechtigden parttime naast
de uitkering werkt, en dat zij wel tweemaal zo snel uitstromen. Deeltijdwerk verdient daarmee een
extra stimulans. In de praktijk zien we vaak een armoedeval, in een aantal gevallen worden er
onkosten gemaakt (bijv. kleding/vervoer) en is bij mogelijk werkverlies de investering om opnieuw
een uitkering aan te vragen complex en tijdrovend. Ook zijn er praktische drempels zoals de
verschillende berekeningssystematiek van instanties (belasting vs gemeente), de onzekerheid
wanneer iemand wisselende inkomsten heeft, en de impact op andere regelingen (bijv. op
toeslagen). Uit het idee dat 'werk moet lonen' willen we kijken naar hoe een flexibele verdienregeling
opgesteld kan worden die nog meer dan de huidige mogelijkheid als positieve prikkel dient om
(deeltijd)werk aan te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan:
Een flexibele verdienregeling:
 Voor de gehele leertuinperiode in plaats van de huidige verdienregeling (vaak voor 6 maanden).

Waarbij de uitkeringsgerechtigde een percentage van de bijverdiensten mag houden en de
maximale inkomsten waar een inwoner recht heeft op (gedeeltelijke) bijstand wordt verhoogd
naar een bedrag volgend uit dit percentage (zie rekenvoorbeeld in de bijlage).

Waarbij om rechtsongelijkheid te voorkomen, ook mensen in de wijk die net boven het
bijstandsniveau zitten, meegenomen worden.
Het terugbrengen van de complexiteit:
 De uitkering bij (part)time werken boven de bijstandsnorm niet beëindigen maar blokkeren voor
de periode van de gehele leertuin.

Het vergemakkelijken van, danwel begeleiden bij, de dubbele registraties (bijv. belasting en
gemeente)
Bij de keuze voor de mate van verrekenen spelen een paar zaken een rol:
 De door de inwoner te behouden bijverdiensten moeten substantieel genoeg zijn om de
stimulerende werking ervan te garanderen.

Het bedrag kan ook weer niet te hoog zijn, om te voorkomen dat deelnemers geen aanspraak
meer kunnen maken op landelijke toeslagen zoals zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden
budget, en om bovendien de financiële haalbaarheid van het project te garanderen.

Een te grote eventuele inkomensteruggang na afloop van het project moet worden vermeden.
Wellicht kan hiervoor ook naar mogelijkheden van een revolving fund worden gekeken.
De consequenties van verschillende verreken-percentages (bijv. 40%, 60% of 80%) zouden bekeken
moeten worden door het college. Ook kan onderzocht worden of het eventuele financiële risico
afgedekt zou kunnen worden met een social impact bond.
ONDERZOEK NAAR MAATSCHAPPELIJKE EFFECTEN
Om een goed beeld te krijgen van de effecten van het project wordt een combinatie van kwalitatief
(gesprekken/interviews) en kwantitatief onderzoek voorgesteld. Hierbij kan samengewerkt worden
met de steden en onderzoeksinstellingen waar eveneens vertrouwensexperimenten (vaak in een net
wat andere vorm) worden opgezet. Het doel is om inzicht te krijgen in wat wel/niet werkt bij welke
doelgroep om zo tot praktische handvaten voor de uitvoeringspraktijk te komen. Hoe meer dit in de
eigen woorden in plaats van in onderzoekstermen gebeurt, hoe meer het zal gaan leven.
Dit onderzoek bestaat uit twee delen:
 Onderzoek naar de effecten bij de deelnemer

Onderzoek naar de effecten bij de gemeenschap
Effecten op de deelnemer
Om de effecten van het project in beeld te brengen wordt allereerst getracht aan te sluiten bij
indicatoren die worden ingezet in het sociale domein/participatiewet (bijv. instroom/uitstroom,
succes van trajecten, financiële impact). Hierdoor worden de gegevens vergelijkbaar met de
werkwijze in andere wijken. Aanvullend hierop is het ook van belang inzicht te krijgen in de ervaren
kwaliteit van leven van de deelnemers. Het doel is om inzicht te krijgen in de onderliggende
mechanismen. Daarbij dient de vraag te worden gesteld; wat vinden mensen belangrijk en wat is
voor hen kwaliteit van leven? Om voldoende focus in het onderzoek aan te brengen, kiezen we in
samenspraak met o.a. bijstandsgerechtigden, werkgevers en andere deskundigen voor een aantal
thema's. Denk hierbij aan arbeidsparticipatie/ondernemerschap, andere vormen van participatie,
klanttevredenheid, welzijn/kwaliteit van leven, gezondheid en financiële impact.
Effecten op de gemeenschap
Effecten op het individu kunnen niet los worden gezien van de effecten en ontwikkelingen van de
context waarin mensen leven. Hoe mensen zich gedragen als individu heeft invloed op de
gemeenschap, de wijk, de buurt en andersom. Met dit experiment willen we ook de effecten op de
gemeenschap inzichtelijk maken. Hierbij valt te denken aan; ervaren kwaliteit van leven van de
gemeenschap, sociale cohesie, netwerken, ervaring van de buurt/omgeving, veranderingen in sociale
structuur bijv. aantal burgerinitiatieven en wijkontwikkeling.
Duur van het project
Naast het zichtbaar maken van de individuele effecten op bijv. ervaren kwaliteit van leven,
participatie, welzijn, is inzicht in de sociale en maatschappelijke effecten in de gemeenschap
wenselijk. De leertuin zal qua duur dan ook passend moeten zijn om beide doelen inzichtelijk te
maken. De duur van het project is daarmee minimaal 2 jaar. Individuele effecten zijn mogelijk sneller
zichtbaar dan effecten in de gemeenschap.
FASERING
Middels dit initiatiefvoorstel willen we het college de opdracht geven om de raad via een RIB in het
tweede kwartaal van 2016 op de hoogte te brengen van het voorbereidingsplan waar tevens de
juridische, onderzoektechnische en financiële impact van de leertuin wordt meegenomen. Ook de
definitieve startdatum van de leertuin moet hierin terug komen. Om deelnemers aan het project niet
te benadelen is het bovendien belangrijk dat er goedkeuring vanuit het ministerie komt.
Om zicht te houden op de voortgang wil de raad daarna ieder kwartaal per raadsinformatiebrief kort
en bondig op de hoogte worden gesteld van het verloop van het project. Wellicht dat na de
werkelijke opstart incl. nulmeting, de frequentie verlaagd kan worden.
Een half jaar voor het einde van het project vragen we het college de raad uitgebreider te informeren
over de voorlopige onderzoeksresultaten en de mogelijke vervolgstappen bij afronding van de
leertuin. Indien het project succesvol blijkt, is besluitvorming over voortzetting zonder onderbreking
van belang. Voorts zal in de raad een voorstel worden besproken over uitrol mogelijkheden in de
stad. Mocht het project onverhoopt niet succesvol zijn, dienen de eventuele juridische en financiële
gevolgen voor deelnemers van het eindigen van het traject te worden afgedekt. Nazorg en de juiste
overgangsregelingen zijn hierbij van belang.
Met deze keuzen denken wij een goede stap te zetten naar een bijstandsregeling, die de intrinsieke
motivatie van inwoners versterkt, minder vanuit plichten werkt, en vanuit samenspraak betaald werk
en/of participatie stimuleert.
FINANCIERING
Dit project kan mogelijk zowel positieve als negatieve financiële gevolgen voor de gemeente hebben.
Dat is deel van het onderzoek. Direct door de verminderde controle/bureaucratie, of indirect het
door positieve prikkels eerder stimuleren tot bijstandsonafhankelijkheid. Sowieso zullen er beperkte
kosten gemaakt dienen te worden om het onderzoek op een kwalitatieve manier te laten uitvoeren.
Deze leertuin en de effectiviteitsmeting ervan kan bijv. gefinancierd worden vanuit de
Innovatiegelden van het Participatiebudget. Ook zijn er mogelijk innovatiebudgetten te vinden bij de
provincie of het Rijk. De dekking kan worden meegenomen in het voorbereidingsplan van het
college.
HERZIEN RAADSBESLUIT ONTWERP
We stellen voor het college opdracht te geven om:
1. Een leertuin voor minimaal 2 jaar voor te bereiden die als doel heeft om een bijstandsregeling te
ontwikkelen, die de intrinsieke motivatie van inwoners versterkt, minder vanuit plichten werkt,
en vanuit samenspraak betaald werk en/of participatie stimuleert.
2. Deze leertuin is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

Uitnodigen van een representatieve groep (bijna) bijstandsgerechtigden uit een bepaalde
wijk om op vrijwillige basis mee te werken aan dit project. Zo kan niet alleen de individuele
impact maar ook de impact op de sociale cohesie onderzocht worden. Bovendien krijgen we
met een brede doelgroep inzicht in welke werkwijze het beste bij welke doelgroepprofiel
past.

Deze groep te vrijwaren van verplichtingen zoals gesteld in de Participatiewet en deze groep
vanuit de filosofie van WIJeindhoven te begeleiden (maatwerk: eigen kracht, samenkracht en
wederkerigheid). Deze groep krijgt vanzelfsprekend wel toegang tot de diverse tweedelijnstrajecten (bijv. opleiding, directe baanbemiddeling Werkgeversteam).

Een flexibele verdienregeling toe te passen, waardoor de armoedeval geminimaliseerd
wordt, een positieve prikkel ontstaat, en waarbij voorkomen moet worden dat
bijstandsgerechtigden in problemen komen met hun toeslagen (bijv. huursubsidie).
Daarnaast moeten praktische drempels zoals in- en uitstromen in de bijstand, weggenomen
worden.
3. Het voorbereidingsplan voor deze leertuin uit te werken met een aantal samenwerkingspartners
en bijstandsgerechtigden in onze stad (quadruple helix). Denk hierbij aan onderzoekers, de
cliëntenraad, WIJgeneralisten, casemanagers en werkgevers.
4. Het effect van deze werkwijze kwalitatief en kwantitatief te onderzoeken op het gebied van
kwaliteit van leven, (al dan niet betaalde) participatie en financiële impact om zo de
onderliggende mechanismen bloot te leggen, ten opzichte van bestaande werkwijzen. En hierbij
samen te werken met de steden waar eveneens leertuinen op dit gebied worden opgezet.
5. De raad via een RIB in het tweede kwartaal van 2016 op de hoogte te brengen van het
voorbereidingsplan voor de leertuin, met eveneens aandacht voor de juridische, financiële en
onderzoektechnische aspecten.
BIJLAGE: REKENVOORBEELD FLEXIBELE VERDIENREGELING
Rekenvoorbeeld Flexibele Verdienregeling
Inkomen na toepassing uitkering (excl. Belastingen, toeslagen)
De flexibele verdienregeling kan als volgt worden vormgegeven:
 De bijstandsgerechtigde mag een percentage van de bijverdiensten houden.

De maximale inkomsten waar een inwoner recht op heeft, volgt uit dit percentage.

Om rechtsongelijkheid te voorkomen, dienen ook mensen die net boven het bijstandsniveau
zitten, meegenomen te worden.
De berekening is als volgt:
 Deel bijstand: bijstandsuitkering - % x inkomsten uit (parttime) werk
 Totaal inkomen: inkomsten uit werk + deel bijstand
Rekenvoorbeeld:
Een bijstandsgerechtigde, Anne, ontvangt zonder bij te verdienen nu een bijstand van 1.000 euro
(fictief bedrag). Zij weet een parttime baan te krijgen als ICT-er waar zij 500 euro verdient. Wanneer
het bijverdienpercentage op 60% zou liggen, dan mag zij van dit bedrag: 60% van 500 is 300 euro
houden. Haar bijstand wordt dan 1.000 euro min 300 euro is 700 euro. Haar totale inkomsten
worden dan 500 euro (inkomsten uit werk) plus 700 euro (bijstand) is 1.200 euro. Dus door 500 euro
te verdienen, weet Anne haar inkomsten van 1.000 euro naar
Download