Naam regio: Kennemerland - Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

advertisement
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Naam regio: Kennemerland
De Bergermeerpolder
1. Ligging
Kennemerland vormt het (zuid) westelijke deel van de provincie Noord-Holland. Het
gebied strekt zich uit van de Hondsbossche Zeewering tot Zandvoort, van Alkmaar tot
Vogelenzang. De begrenzing loopt als volgt: in het westen door de Noordzee, het
noorden door de Schoorlse Zeedijk, het oosten door de West-Friese Omringdijk, de
ringvaart van de Schermer en de ringvaart van de Haarlemmermeer, in het zuiden door
de provinciegrens met Zuid-Holland.
2. Karakteristiek
Het landschap van Kennemerland vertoont een grote verscheidenheid: uitgestrekte
duingebieden, dromerige poldergebieden, prachtige villawijken in Aerdenhout en
Bloemendaal, historische steden als Haarlem en Alkmaar. Het is een landschap waar de
natuur en de mens samen hun stempel op gedrukt hebben. De ligging van de strandwallen, ontstaan lang voordat de huidige duinen werden gevormd, heeft de plaats
bepaald van de huidige steden en dorpen. Ook in de prehistorie werden deze plekken al
uitgezocht om te gaan wonen, zoals blijkt uit tal van opgravingen. Kennemerland is bij
archeologen befaamd door de afwisseling van bewoningsfasen en perioden waarin zand
en klei in het gebied is afgezet. In de bodem liggen dan ook de verschillende bewoningssporen boven elkaar, afgewisseld met zeeafzettingen. De prehistorische vindplaatsen zijn
over het algemeen goed geconserveerd en vormen een belangrijke informatiebron over
de verschillende perioden in de Nederlandse prehistorie.
In de middeleeuwen was Kennemerland een dichtbevolkt en strategisch belangrijk
gebied. Haarlem was een belangrijk bestuurlijk centrum waar de graven van Holland hun
residentie hadden. Bij Alkmaar bouwde Floris V de Nieuwburg en de Middelburg, kaste-
1
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
len die het gebied moesten beschermen tegen de West-Friezen. De adellijke families
Egmond en Brederode bouwden kastelen in de binnenduinrand. Later, na de middeleeuwen, was Kennemerland de plaats waar de Linie van Beverwijk en de Stelling van
Amsterdam werden aangelegd.
De invloed van de stad Amsterdam in Kennemerland dateert al van de zeventiende eeuw.
Rijke kooplieden legden buitenplaatsen aan, die ze per boot of per trekschuit bereikten
om bij te komen van het hectische stadsleven. We zouden dit de eerste forensen kunnen
noemen, hoewel ze in die tijd nog niet dagelijks op en neer reisden naar de stad. Daarvoor was het vervoer nog niet toereikend. Dit veranderde met de komst van de spoorweg
en – later – de tram in de negentiende eeuw. Toen konden opeens veel meer mensen
zich het buitenleven veroorloven. Er werden bijna geen buitenplaatsen meer aangelegd,
het merendeel van deze bevoorrechte lieden vestigde zich in villaparken. De oudste
villaparken liggen in Zuid-Kennemerland; het zijn niet alleen de oudste, maar ook nog de
mooiste van Nederland.
Het landschap in Kennemerland is de laatste 150 jaar sterk veranderd. Zoals bij IJmuiden,
waar een rustig duingebied veranderde in een dynamisch woon- en industriegebied. En
rondom Haarlem, waar het oorspronkelijke agrarische landschap geheel door villaparken
en andere stedelijke uitbreidingen is overvleugeld.
Cultuurhistorische blikvangers
Buitenplaatsen
Villaparken
Noordzeekanaal
Kleinschalig polderland
Berger- en Egmondermeer
Dijken
Schulpvaarten
De steden Haarlem en Alkmaar
Spaarndam
De schepelenberg
Het heilige landschap bij Egmond-Binnen
3. Ontstaan van het natuurlijke landschap
Voor de vorming van Kennemerland is vooral de periode na afloop van de laatste ijstijd
van belang. Tijdens de landijsbedekking in de voorlaatste ijstijd was er door het smeltwater een diep dal uitgeslepen, ongeveer op de plek van het IJ en het Noordzeekanaal.
Dit dal zou het landschap lange tijd blijven bepalen. Toen de laatste ijstijd 10.000 jaar
geleden afgelopen was en het klimaat verbeterde begon het landijs, dat een groot deel
van Noord-Europa, Azië en Noord-Amerika bedekte, te smelten. De zeespiegel, die tijdens
de ijstijd meer dan 100 meter lager lag dan tegenwoordig, begon te stijgen en de Noordzee, die grotendeels droog had gelegen, rukte op. De zeespiegelstijging bracht met zich
mee dat ook de grondwaterspiegel steeg, en door deze vernatting ontstonden moerassen
waarin veenlagen tot ontwikkeling kwamen. We moeten ons de situatie voorstellen als
een brede moeraszone, die parallel aan de kust lag, en die – naarmate de zeespiegel
steeg – opschoof naar het oosten. Aan de zeezijde van de moeraszone werd het veen
overspoeld door de zee, die zand en klei op het veen afzette. Aan de landzijde breidde
het moeras zich verder uit en werden nieuwe veenlagen gevormd.
Zo’n 5000 jaar geleden veranderde het stromingspatroon in de Noordzee en werd er
meer zand aangevoerd. Een eerste duinenrij werd gevormd, niet op de plaats van de
huidige duinen, maar meer landinwaarts. Door de minder snelle zeespiegelstijging en de
voortdurende aanvoer van zand ontstonden er voor deze eerste duinenrij in de loop van
de tijd nieuwe reeksen duinen. Pas rond 1200 ontstonden de duinen zoals we die nu
kennen: de jonge duinen. De oude duinenrijen worden strandwallen en de laaggelegen
2
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
gebieden ertussen strandvlaktes genoemd. De bodem van deze laagten bestaat vaak uit
een dunne veen- of kleilaag.
Maar het verhaal wordt nog ingewikkelder. De strandwallen vormden namelijk geen
gesloten barrière, maar er zaten gaten in, waardoor de zee in het achterland kon doordringen. Eén van deze gaten was het “Oer-IJ” waardoor de Vecht stroomde en bij
Castricum in zee uitmondde. Omstreeks het begin van de jaartelling verzandde deze
monding en werd uiteindelijk afgesloten door een duinenreeks. De Vecht moest haar
water in het vervolg naar het noorden afvoeren.
Verder naar het noorden lag nog een zeegat, het zeegat van Bergen-Alkmaar. Via deze
opening in de duinen drong de zee diep het achterland in, tot in het huidige IJsselmeergebied. Ook langs deze diepe geul werden strandwallen gevormd, die dus niet noordzuid lopen, maar west-oost, en een heel eind het land insteken. Bergen en Zanegeest
liggen op deze strandwal. Het zeegat van Bergen-Alkmaar is al eerder gesloten dan het
Oer-IJ, namelijk ongeveer 3500 jaar geleden.
Ook later heeft de zee Noord-Holland niet met rust gelaten. In de late middeleeuwen
ontstond de Zuiderzee en drong het zeewater via het IJ en het Wijkermeer Kennemerland
binnen. En ook vanuit het noorden, via het zeegat van de Zijpe en de Rekere, deed de zee
zich voelen. Pas toen de mens zich intensief met de waterbeheersing ging bezighouden
werd de invloed van het buitenwater steeds verder teruggedrongen.
Hier en daar zijn de jonge duinen heel breed, tot meer dan drie kilometer bij Castricum
en wel vijf kilometer bij Bergen. Voor een deel is het oude landschap aan de oostkant van
de duinen overstoven door het zand van de jonge duinen. Dat is goed te zien bij BakkumNoord, waar de duinen zich over de oude middeleeuwse handelsweg (de Herenweg)
hebben uitgebreid. Met een vrij scherpe overgang gaan de jonge duinen over in een veel
vlakker, lager gelegen gebied. Bij nadere beschouwing zijn hier echter ook hoogteverschillen te zien: er liggen lage, zandige ruggen en venige laagten. De ruggen zijn oude
strandwallen uit de periode vóór de huidige, jonge duinen zijn gevormd. Deze strandwallen vormden vanouds de meest aantrekkelijke plaatsen om te gaan wonen, vandaar
dat we hier dorpen als Bakkum, Limmen en Uitgeest aantreffen. Ook de historische
steden Haarlem en Alkmaar liggen op oude strandwallen. De laagten tussen de strandwallen – de strandvlakten – waren natter, minder geschikt voor bewoning en zijn over
het algemeen open gebleven.
Aan de oostkant gaat het landschap van Kennemerland geleidelijk over in het meren- en
veenlandschap. Ten westen van Haarlem lag het Haarlemmermeer, dat in de loop van de
eeuwen steeds groter werd en tenslotte Amsterdam ging bedreigen. Verder naar het
noorden liggen het Alkmaardermeer en tal van kleinere meertjes. Kennemerland bestaat
dus uit enkele noord-zuid georiënteerde zones. Van west naar oost zijn dit: de zee, het
strand, de duinen, de binnenduinrand met strandwallen en strandvlaktes, en tenslotte het
veengebied met de meren.
3
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Het duingebied bij Zandvoort
Dit keurig geordende natuurlandschap wordt door het Noordzeekanaal doorsneden,
waardoor Kennemerland in een noordelijk en een zuidelijk deel wordt verdeeld.
4. Bewonings- en ontginningsgeschiedenis
Na afloop van de laatste ijstijd hebben perioden waarin bewoning mogelijk was en perioden
waarin de zee actief was en lagen zand en klei afzette elkaar afgewisseld. Op sommige
plaatsen liggen de resten van prehistorische en historische bewoning als lagen boven
elkaar, gescheiden door kleilagen (afgezet door de zee), in het duingebied ook door
zandlagen (afgezet door de wind). De verschillende archeologische landschappen liggen
als het ware als lagen over elkaar heen, vandaar dat we spreken van ‘gestapelde’ archeologische landschappen. Voor archeologen is deze situatie bijzonder interessant, omdat ze
aan de hand van de verschillende vondstlagen de bewoningsgeschiedenis van het gebied
goed kunnen bestuderen. De cultuurhistorische betekenis wordt nog versterkt door het
feit, dat de vindplaatsen door de diepe ligging en het hoge grondwater heel goed
bewaard zijn gebleven en zelfs plantenresten, zoals zaden en stuifmeelkorrels, behouden
zijn. Hierdoor kan niet alleen de menselijke bewoning zelf, maar ook het toenmalige
landschap gereconstrueerd worden.
4.1 Prehistorie en Romeinse tijd
De afgelopen 4000 jaar is Kennermerland al geheel permanent bewoond geweest, zoals
blijkt uit de archeologische opgravingen in het gebied. Dit wil echter niet zeggen dat de
bewoningsomstandigheden overal even gunstig waren. De grote dynamiek van zeearmen en duinen maakte dat nu weer het ene en dan weer het andere gebied bewoond
kon worden. Een voorbeeld hiervan is de Velserbroekpolder, waar prehistorische grafheuvels zijn gevonden onder een laag door de zee afgezette klei. Dergelijke grafheuvels
4
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
liggen in het Gooi duidelijk zichtbaar aan de oppervlakte, maar hier zitten ze verstopt en
onzichtbaar in de ondergrond.
Een archeologische opgraving bij IJnuiden vormt
een illustratie van de verschillende
bewoningslagen die we in de bodem van
Kennemerland, kunnen tegenkomen. De lichte
lagen geven perioden aan dat verstuiving van
duinzand optrad, de donkere lagen zijn
cultuurlagen: in deze perioden was het gebied
vochtig, raakte begroeid en werd vervolgens door
boeren in gebruik genomen. De onderste donkere
laag dateert uit de midden ijzertijd, ongeveer 400
voor Chr. De merkwaardige lichte ‘schollen’ in
deze laag zijn ploegsporen, waarbij de ploeg het
onderliggende duinzand aanboorde en
vermengde met de bovengrond. De overige
donkere lagen zijn gevormd in de Late IJzertijd, de
Romeinse tijd; de bovenste laag is die van de
middeleeuwen tot recent.
Castricum lag omstreeks het begin van de
jaartelling in het zeegat van de Oer-IJ. Bij de
opgravingen werden bewoningssporen uit de
ijzertijd, Romeinse tijd en uit de vroege middeleeuwen gevonden. Heel bijzonder zijn de
overblijfselen van een nederzetting uit de
periode 260-330. De nederzetting bestond uit
tenminste twee boerderijen met bijgebouwen
en een klein grafveld op enige tientallen meters afstand van de boerderijen. In de onmiddellijke nabijheid moeten nog een of meer boerderijen hebben gestaan uit het laatste
deel van de 4e eeuw.
In de zuidoosthoek van het Uitgeestermeer (ten noorden van de Krommeniedijk) ligt de
Krommenieër Woudpolder, die oorspronkelijk ook deel uitmaakte van het oude Oer-IJestuarium. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat hier gedurende de Romeinse
tijd boeren woonden. Het moeras dat destijds aanwezig was, werd door de boeren
ontgonnen en in gebruik genomen. Ze leefden van veeteelt, akkerbouw en ruilhandel, en
woonden in langgerekte boerderijen. Door daling van het ontgonnen land en stijging van
de zeespiegel werd het gebied te drassig voor bewoning. Het gebied werd daarom weer
verlaten. In de Middeleeuwen is het gebied opnieuw ontgonnen.
Bij graafwerkzaamheden in de duinen, bijvoorbeeld bij de aanleg van infiltratiekanalen
van de waterleidingmaatschappij, zijn op diverse plaatsen oude woonplaatsen gevonden.
Voor een deel betreft het hier prehistorische bewoning op de oude strandwallen, waarvan de resten door de vorming van de jonge duinen met zand bedekt zijn geraakt. Vanaf
ongeveer 500 na Chr. zijn hier en daar in het duingebied boerderijen gebouwd. Vaak
werden deze na verloop van tijd weer verlaten, vervielen en raakten op hun beurt
overdekt met zand.
4.2 Middeleeuwen en Nieuwe tijd
In de vroege middeleeuwen zijn de meeste steden en dorpen in Kennemerland ontstaan.
De oude strandwallen achter de duinenrijen langs de kust waren de meest geschikte
plekken om te gaan wonen. Het land werd ingericht voor het boerenbedrijf. De akkers
lagen op de hogere gronden, hooi- en weilanden in de lager gelegen strandvlaktes.
Geleidelijk werden ook de minder geschikte gronden ontgonnen, zoals de veengebieden
ten oosten van Beverwijk. Door de grote inbraken van de zee in de twaalfde en dertiende
eeuw werden de woongebieden van Kennemerland vanuit het oosten en het noorden
5
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
bedreigd. Er werden dijken aangelegd om woonplaatsen en landbouwgronden tegen het
hoge buitenwater te beschermen.
Bergerringvaart, Damlandermolen en de duinen op de achtergrond
Tussen de jonge duinen en de dichtbebouwde strandwal van Uitgeest, Heiloo, Limmen en
Alkmaar ligt één van de mooiste polderlandschappen van Nederland. In noordelijke
richting strekt dit landschap zich uit tot aan de Hondsbossche of Pettemer Zeewering. Het
is de overgang van de duinen naar de uitgestrekte veenweidegebieden verder naar het
oosten. We vinden er kleine polders, begrensd door dijken of kades, met kronkelige
sloten en vrij onregelmatige percelen. Het gebied bestaat uit een afwisseling van kleine
strandwallen, laaggelegen strandvlakten en voormalige meertjes. Deze meertjes zijn in
de loop van de zestiende eeuw drooggemalen en vormen de oudste droogmakerijen in
ons land. Enkele duinrellen lopen vanaf de jonge duinen de polders in. Hier en daar
hebben we in dit gebied een prachtig uitzicht op de duinen, zoals ten zuiden van Bergen,
waar de duinen een boog landinwaarts maken. De Philistijnse polder en Damlanderpolder liggen precies in de oksel van deze duinenrij en vormen de overgang tussen het
duingebied en de droogmakerijen Bergermeer en Egmondermeer.
Bedijking
Toen na het jaar 1000 de invloed van de zee in Kennemerland steeds groter werd gingen
de mensen zich tegen het opdringende water verdedigen door dijken aan de leggen. De
strijd tegen het water komt tot uitdrukking in de vele kaden en dijkjes, waarvan er vele
zijn aangelegd door het klooster Egmond. Veel van deze dijkjes lopen oost-west, verbinden twee strandwallen en beschermden de lager gelegen strandvlakten tegen wateroverlast. Om de gronden van Schoorl, Groet en Hargen te beschermen werd in de twaalfde
eeuw de Oudedijk (Oude Schoorlse Zeedijk) aangelegd. Verder naar het zuiden zijn
omstreeks 1250 de Evendijk en de Klaassendijk aangelegd om het lage polderland te
beschermen tegen het water van de Rekere. Langs de Rekere werden vermoedelijk ook in
de dertiende eeuw dijken gelegd, in ieder geval tot in Alkmaar, maar vermoedelijk langs
de hele loop tot de uitmonding in het Schermeer.
6
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
In de dertiende eeuw is ten oosten van Heemskerk een dam aangelegd die de verbinding
tussen het Alkmaardermeer en het Wijkermeer afsloot. Aan het eind van die eeuw werd
de Rekerdam aangelegd, ter hoogte van de plaats die nu Krabbendam heet. Door de dam
werd West-Friesland, dat tot die tijd een eiland was geweest, verbonden met het vasteland van Kennemerland.
Ten zuiden van Bergen lag de Nes- of Wiertdijk, die het dorp beschermde tegen het
opdringende water van het Bergermeer. Parallel aan de strandwal van Wimmenum,
Egmond aan den Hoef en Egmond-Binnen werd de Kromme Dijk/Kromme Hoge Dijk/
Hoge Dijk aangelegd als beveiliging van de weilanden voor het geval de Sammerpolder
onder zou lopen. Het Zomerdijkje verbond de Kromme Hoge Dijk met de geest van
Heiloo. De Zanddijk (omstreeks 1100) loopt van de geest van Noord-Bakkum naar de
geest van Limmen, en is vermoedelijk aangelegd om het gebied van de abdij van
Egmond te beschermen tegen water uit het zuiden. Tussen Castricum lag de Maer- of
Korendijk, de verbinding tussen de binnenduinrand en de geest van Uitgeest. De Lagendijk beschermt de Polder de Uitgeester- en Heemskerkerbroek.
Het water van het Wijkermeer moest beteugeld worden door de St.-Aagtendijk. In de
Wijkermeer zelf is de oude zomerkade nog goed te herkennen, die het voorland (de
Buitenlanden) van de Assendelver polders scheidde van het voormalige meer.
In het zuiden van Kennemerland werd de Hoge Spaarndammerdijk aangelegd op de
zuidoever van het IJ. De dijk liep van Amsterdam tot Spaarndam en is omstreeks 1220
opgeworpen. Tussen Spaarndam en Velsen ligt het verlengde van deze dijk, de Velserdijk.
Dit was echter niet meer dan een zomerkade, zeker toen in 1623 de Slaperdijk werd
aangelegd. Deze dijk werd gebouwd om het Hoogheemraadschap Rijnland te beschermen tegen overstromingen vanuit het noorden. Aan slapen is de dijk niet veel toegekomen, want hij is 70 keer doorgebroken!
De grootste bedijking in het noorden van Kennemerland betreft de aanleg van de
Hondsbossche Zeewering en de Pettemer Zeewering, waardoor de Zijpe en de Rekere
werden afgesloten (1597).
Droogmakerijen
Kennemerland is de bakermat van de droogmakerijen. De eerste poldermolen is gebouwd in 1408 bij Alkmaar. Van heinde en verre kwamen geïnteresseerden kijken naar
deze nieuwe vinding, die zoveel meer water kon verplaatsen dan de hand- en rosmolens
die men voor die tijd gebruikte. Een eeuw later werden de molens ook gebruikt om
meren droog te malen. We onderscheiden vier belangrijke periodes van droogmakerijen.
De eerste periode was de experimenteerfase, van 1533-1565. In deze periode werd een
aantal kleinere meertjes drooggelegd. We vinden ze allemaal in de buurt van Alkmaar.
De oudste is de Achtermeer, 35 ha groot en al in 1533 drooggemalen. Kort daarop
volgden de Dergmeer, het Kromwater, de Kerkmeer, de Greb, de Dielofsmeer, de Daalmeer, de Mare en de Oudie en de Vronermeer. Na deze kleine droogmakerijen, niet
groter dan enkele tientallen hectares, kreeg men de smaak te pakken. Tussen 1564 en
1566 werden de Egmondermeerpolder (686 ha) en de Bergermeerpolder (620 ha) drooggemalen op initiatief van Graaf Lamoraal, heer van Egmond en zijn adellijke buurman
Hendrik van Brederode, tevens Heer van Bergen.
7
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Kaart van de Egmondermeer, kopie uit 1642 van een kaart van Gerrit Dirksz. Langedijk uit
1574. Bron: Regionaal Archief Alkmaar.
Na de ervaringen die men hier opdeed konden de grote droogmakerijen in de zeventiende eeuw worden uitgevoerd, zoals de Beemster (1612), de Heerhugowaard (1630) en
de Schermer (1635). Deze grote droogmakerijen vormen de tweede fase van de geschiedenis van de droogmakerijen. Daarna volgt de fase van de droogmakerijen met behulp
van stoomgemalen in de negentiende eeuw, zoals de Haarlemmermeer en de IJpolders.
De laatse fase bestaat uit de grote droogmakerijen van het Zuiderzeeproject in de
twintigste eeuw.
De inpoldering van het IJ is van veel latere datum. In 1861 kreeg de Amsterdams Kanaalmaatschappij concessie voor het aanleggen en exploiteren van een kanaal door het IJ in
de richting van Velsen. Onderdeel van het totale project vormde het droogmaken van het
Wijkermeer en delen van het IJ in 1872 en 1873.
Bodemgebruik
Het bodemgebruik hing vroeger sterk samen met de terreingesteldheid. De akkers lagen
op de ‘geesten’, de hogere delen van de oude strandwallen. In de plattegrond van
Limmen is de structuur van het geestdorp nog prachtig te zien. De noord-zuid lopende
strandwal wordt doorsneden door de omstreeks 1830 aangelegde straatweg van Haarlem
naar Alkmaar. Verder werd het centrum van de geest gebruikt als akker- en bollenland.
De boerderijen en de andere gebouwen lag op de rand van de geest en de lager gelegen
terreindelen. Zo stonden de boerderijen op een handige plaats tussen de akkers op de
8
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
geest en de weilanden in de polders. De bebouwing is geconcentreerd in een aantal
buurtschappen, met veelzeggende namen als Westerzij, Oosterzij en Bollendorp.
De laag gelegen strandvlaktes en de veengebieden in het oosten van het gebied waren in
gebruik als grasland. Dorpjes als Zanegeest en Dorregeest lagen op kleine zandeilandjes
te midden van het veen.
De jonge duinen konden agrarisch nauwelijks gebruikt worden. Het grondwater lag doorgaans te diep en de zandlagen waren voor de meeste agrarische doeleinden en te onvruchtbaar. Toch heeft ook hier agrarische activiteit plaatsgevonden. Op lage duintjes in de binnenduinrand lagen graslanden (het mientenlandschap), midden in de duinen lagen kleine
akkers. Deze verspreid gelegen akkers wordt het zeedorpenlandschap genoemd. Vaak
worden de akkers omgeven door wallen, beplant met struiken om verstuiving tegen te gaan.
Er werden voornamelijk aardappels op geteeld die het goed deden op de schrale gronden.
Van een heel andere orde waren grootscheepse ontginningen in de duinen bij Bakkum en
Castricum. In 1770 is de boerderij ‘De Brabantse Landbouw’ ten oosten van Castricum gebouwd en werden de omringende gronden ingericht voor de landbouw. Het was een voor die
tijd groot bedrijf met dertig hectare bouwland. Tot in het begin van de twintigste eeuw is de
boerderij in bedrijf gebleven. Het succes van deze duinontginning bracht de Leidse dominee
Jan Kops tot grootse ideeën. Hij maakte in 1798 zijn plannen bekend om maar liefst 13.000
hectare duingebied te ontginnen en om te vormen tot landbouwgrond. Door de perikelen van
de Franse tijd kwam er voorlopig niets terecht van de uitvoering, maar in 1824 kwam het idee
om de duingronden te ontginnen weer te voorschijn. Het werd in een nieuw jasje gestoken
door Jonkheer Mr. Daniël T. Gevers van Endegeest. Zijn plan behelsde het ontginnen van 700
hectare duingrond tussen Heemskerk en Bakkum. Dit was het begin van de grootste ontginningsoperatie in het duingebied. De grond werd gereed gemaakt voor landbouwkundig
gebruik, onder meer door de waterbeheersing te verbeteren. Voor de afvoer van het water
werd de Hoepbeek vergraven en werden nieuwe waterlopen aangelegd, zoals het Koningskanaal. Omstreeks 1830 zijn verschillende boerderijen op de nieuw ontgonnen grond
gebouwd. Van deze boerderijen bestaat alleen Zeeveld in Bakkum-Noord nog, de andere zijn
in de loop van de tijd gesloopt. Vanaf omstreeks 1870 werd het namelijk steeds moeilijker
voor de boeren om hun hoofd boven water te houden. Door verschillende oorzaken verdroogden de duingronden en de producten brachten door de agrarische crisis van die dagen
veel te weinig op.
De geestgronden van Kennemerland waren de bakermat van de bollenteelt in ons land. De
eerste bloembollen kwamen in de zestiende eeuw in ons land. Al spoedig ontdekte men dat
ze in het milde klimaat en de zandige grond van Kennemerland goed vermeerderd konden
worden. Dit werd het begin van een cultuur die het gezicht van Nederland zou gaan bepalen.
Uiteraard is de teelt in de loop der tijden sterk veranderd en heeft een meer industrieel
karakter gekregen. De kleine bollenakkers hebben plaatsgemaakt voor grote, goed bewerkbare percelen en veel van de karakteristieke houten bollenschuren zijn afgebroken of hebben
een andere functie gekregen.
De Kennemer buitenplaatsen
Kennemerland is een gebied met een grote concentratie van buitenplaatsen tegenkomen.
Sommige van deze buitenplaatsen gaan terug op een middeleeuws huis of kasteel, zoals
Ter Coulster in Heiloo, Marquette in Heemskerk, ’t Oude Hof in Bergen en Vogelenzang in
Bloemendaal. De huidige gebouwen herinneren echter niet of nauwelijks meer aan de
middeleeuwse gebouwen van weleer. Grondige verbouwingen, soms zelfs afbraak en
nieuwbouw hebben in de loop van de eeuwen plaatsgehad om de oude gebouwen aan
te passen aan de nieuwe behoeften of mode. De meeste buitenplaatsen dateren echter
uit de zeventiende eeuw, de periode dat Amsterdamse kooplieden deze streken opzochten. Dit had te maken met de sterk verbeterde verbindingen. In 1632 werd de trekvaart
Amsterdam-Haarlem in gebruik genomen en in 1770 werd de rijweg langs de trekvaart
sterk verbeterd.. Vooral Zuid-Kennemerland profiteerde hiervan. Elswout, Huis te Manpad
en Schoonenburg zijn voorbeelden van zeventiende eeuwse buitenplaatsen. In de
9
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
achttiende eeuw (zoals Belvedere in Bloemendaal en Gliphoeve in Heemstede) en
negentiende eeuw (onder andere Duinlust en Overbeek/Lindenheuvel in Bloemendaal)
werden nog nieuwe landgoederen en buitenplaatsen aan de bestaande toegevoegd,
zodat Kennemerland, en vooral het zuidelijke deel ervan, een grote dichtheid aan riante
woonhuizen kreeg.
Bij een deftig huis hoort natuurlijk een mooi aangelegde tuin. Net als in de architectuur is
ook de tuin- en landschapsarchitectuur aan mode onderhevig. De zeventiende en begin
achttiende eeuwse tuinen werden gekenmerkt door hun formele aanleg met strenge
zichtlijnen, strak geschoren buxushaagjes en geometrische vormen. Aan het eind van de
achttiende eeuw raakt men hier op uitgekeken en deed de Engelse landschapstuin zijn
intrede. Geen strakke lijnen meer, maar slingerende paadjes, romantische boomgroepen
en verrassende doorkijkjes. Nieuwe parken werden in deze stijl aangelegd, veel oude,
formele tuinen werden aangepast, zoals Waterland en Velserbeek. Niet onbelangrijk
hierbij was dat een tuin in de Engelse landschapsstijl heel wat goedkoper in het onderhoud was dan een tuin in formele stijl. Het buitenplaatsenlandschap van Kennemerland
veranderde geheel van karakter. In de negentiende en begin twintigste eeuw ging deze
ontwikkeling door, waarbij kenners de vroege, de volle en de late landschapsstijl onderscheiden. In elk geval was er voldoende werk voor belangrijke landschapsarchitecten,
zoals Springer, Zocher en Copijn, die werden ingeschakeld om de parken van de nodige
allure te voorzien.
Koningshof bij Bloemendaal, gebouwd in 1899. Eén van de laatste buitenplaatsen die tot
dusverre in Kennemerland zijn aangelegd. De architect, A. Salm, heeft zich laten inspireren
door de negentiende eeuwse Engelse landhuisbouw. Het park in bijpassende Engelse
landschapsstijl is ontworpen door L.A. Springer.
Villaparken
Aan het eind van de negentiende eeuw kreeg het wonen buiten de grote stad een
geweldige impuls. Steeds meer mensen kunnen buiten gaan wonen door de sterk
verbeterde verbindingen. De aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem in 1839 en
vooral de aanleg van de tramlijn is hierbij heel belangrijk geweest. De tijd van het
stichten van nieuwe buitenplaatsen was zo goed als voorbij, de nieuwe chique woonvorm was de villa. Voor uitgestrekte tuinen, zoals bij de vroegere buitenplaatsen, was
geen plaats meer, maar als oplossing werd er voor gekozen de villa’s bij elkaar te
bouwen in een parkachtige omgeving: het villapark.
De eerste villaparken waren kleine uitbreidingen in of vlak bij de stad. Jannes de Haan
noemt dit in zijn boek over de villaparken in Nederland ‘urbane villaparken’. In Haarlem
10
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
werden omstreeks 1850 villa’s gebouwd op de bolwerken, naar een ontwerp van J.D.
Zocher jr. Zijn zoon, L.P. Zocher ontwierp het Frederikspark (1870), het Ripperdapark
(1873) en het Florapark (1881), allemaal gelegen bij de Haarlemmerhout.
Het Bloemendaalse Park was het eerste villapark in ons land dat buiten de stad werd
gesticht. Het werd aangelegd in 1882 en was geen doorslaand financieel succes omdat
Nederland zich toen juist in een economisch dal bevond. Het duurde dan ook een tijdje
tot er aan het tweede villapark in Bloemendaal werd begonnen: het park Duin en Daal
(1897-1898). Dit werd wel een succes. In de daarop volgende 15 jaar verscheen het ene na
het andere villapark in Bloemendaal, Aerdenhout en Heemstede.
In Kennemerland was veel grond, met name in het duingebied, in handen van grootgrondbezitters. Deze zagen de waarde van hun grond – tot die tijd vrijwel uitsluitend
gebruikt als jachtgebied – door de ontwikkeling tot villapark spectaculair stijgen. De
villaparken werden over het algemeen ontwikkeld door exploitatiemaatschappijen. Er
werd een stuk grond gekocht, het liefst op een bestaand landgoed, zodat al een landschapspark aanwezig was dat een aantrekkelijke entourage voor de nieuwe villa’s kon
vormen.
Villa in Aerdenhout
Er werden zoveel landgoederen en buitenplaatsen gesplitst en verkaveld (niet alleen in
Kennemerland, maar bijvoorbeeld ook in Den Haag en Wassenaar), dat de overheid er
paal en perk aan wilde stellen. Dit leidde tot de Natuurschoonwet (1929), waarbij werd
geregeld dat landgoedeigenaren een fiscale tegemoetkoming krijgen als ze hun landgoed intact houden.
Als er geen landgoed bemachtigd kon worden werden landbouwgronden of heideterreinen aangekocht. Er werd een architect in de arm genomen om eenheid te scheppen in
de bestaande en nog te ontwikkelen natuur en om een wegenplan te ontwerpen. De
plannen werden aan de gemeente ter goedkeuring voorgelegd. Als alles in orde was kon
de aanleg beginnen. Er werden percelen verkocht aan particulieren, die al dan niet onder
bepaalde voorwaarden konden bouwen. Vaak bouwden de exploitatiemaatschappijen –
tegenwoordig zouden we ze projectontwikkelaars noemen – villa’s in eigen beheer om ze
daarna te verkopen of te verhuren.
11
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Duin en Daal is hiervan een mooi voorbeeld. In 1824 kocht Mr. B.C. de Lange het 40 ha
grote landgoed en gaf J.D. Zocher jr. opdracht het park in de Engelse landschapsstijl aan
te leggen. Door vererving werd het landgoed gesplitst, en beide delen werden in 1897 en
1898 aangekocht door de N.V. Binnenlandsche Exploitatie Maatschappij van onroerende
Goederen. Landschapsarchitect L.A. Springer werd in de arm genomen om het wegenplan
te maken. Hij maakte een plan, waarbij hij ook de waterpartijen en weilanden aanpaste,
maar waarbij de aanleg van Zocher zoveel mogelijk werd gehandhaafd. Het landhuis zelf
werd omgevormd tot een luxe hotel, waar mogelijk geïnteresseerden in een villa konden
verblijven om de omgeving goed in zich op te nemen en zich te laten voorlichten over de
mogelijkheden die het nieuwe villapark bood. Geleidelijk werden de bouwpercelen
verkocht en konden de villa’s gebouwd worden.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw ontwikkelde Bloemendaal zich tot een
gemeente van parken, villa’s en plantsoenen. Het vestigingsklimaat, om dat moderne
woord te gebruiken, was nog gunstiger geworden door de aanleg van enkele tramlijnen,
die Bloemendaal verbonden met het spoorwegstation in Haarlem. Vanaf 1904 kon men
zelfs zonder over te stappen met de tram van Bloemendaal naar Amsterdam reizen. De
binnenduinrand van Zuid-Kennemerland veranderde totaal van karakter: het landelijke
gebied met zijn boerendorpen en buitenplaatsen werd een parklandschap voor de
welgestelden die zich hier in groten getale vestigden. De villaparken Bloemendaalsche
Park, Duin en Daal en Hoog Hartenlust behoren tot de mooiste van Nederland.
Ziekenhuizen en koloniehuizen
Het gezonde klimaat en de mooie natuur van Kennemerland worden al meer dan 150 jaar
gebruikt om de geestelijke en lichamelijke gezondheid van mensen bij te spijkeren. In de
duinen zijn verschillende ziekenhuiscomplexen gebouwd. Ze lagen vaak een eindje van
de dorpen af en functioneerden als zelfstandige eenheden, Daarom werden naast de
eigenlijke ziekenhuizen tal van andere dienst- en woonhuizen gebouwd. Deze ziekenhuizen waren kleine dorpjes op zich. Door de gaafheid en de samenhang hebben de
complexen belangrijke cultuurhistorische betekenis. Bij Castricum ligt het Provinciale
Ziekenhuis Duin en Bosch, een gebouwencomplex uit het begin van de twintigste eeuw.
Op de stafkaart van 1908 staat het aangegeven als ‘krankzinnigengesticht in aanbouw’.
Het bestond uit grote en kleine paviljoens, eetzalen en ligruimtes, kantoren en zusterhuizen. Er was zelfs een eigen kerk en een watertoren! De gebouwen lagen in een
uitgestrekt park waar de rust, de zeelucht en het zonlicht hun heilzame werk konden
verrichten. Ze zijn ontworpen door de architect F.W.M. Poggenbroek. Hij heeft een stijl
gebruikt die een beetje doet denken aan Zwitserse chalets, een stijl die in het begin van
de vorige eeuw wel vaker werd gebruikt voor gebouwen in een bosachtige omgeving.
Het hele complex is op de lijst van beschermde monumenten gezet. Het wordt niet meer
als ziekenhuis gebruikt, een deel is ingericht als appartementencomplex. In Zuid Kennemerland vinden we het voormalige Psychiatrisch Ziekenhuis Meer en Berg, waarvan het
gebouwencomplex en de tuin in het midden van de negentiende eeuw ontworpen zijn
door J.D.Zocher jr.
Behalve ziekenhuizen waren er in de duinen de zogenaamde koloniehuizen: vakantie- en
rusthuizen voor jongens en meisjes – de bleekneusjes – uit de oudere stadswijken. De
koloniehuizen werden gebouwd in de periode 1908 tot 1938 door instanties met welluidende namen als de ”Vereniging tot Bevordering van het Tijdelijke Verblijf van Kinderen in Gezonde Streken”. Bij het koloniehuis Jong Nederland in Bergen aan Zee werd een
prachtige lighal gebouwd waar de patiënten overdag – in bed gelegen – van de frisse
lucht en het gunstige licht konden profiteren. Door middel van een overkapping van
gewapend beton werden wind en regen geweerd. De lighal is gebouwd in 1937.
Stelling van Amsterdam
In 1874 werd de Vestingwet van kracht. Hierin werd vastgelegd, dat er rondom Amsterdam een kring van forten en inundatiegebieden aangelegd moest worden: de Stelling
van Amsterdam. De verdedigingslinie bestaat uit forten, batterijen, verbindende dijken,
12
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
inundatiegebieden en andere militaire werken rondom de hoofdstad. Inundatiegebieden
zijn landerijen die normaal gesproken door boeren worden gebruikt maar die in geval
van oorlogsdreiging onder water gezet konden worden. De hele stelling heeft een lengte
van maar liefst 135 kilometer en bestaat uit 49 forten, die gemiddeld ongeveer 3 kilometer uit elkaar liggen. Voor de verdedigingsgordel moesten uitgebreide werkzaamheden worden verricht: niet alleen het bouwen van de forten zelf, maar ook kaden,
sluizen en duikers ten behoeve van de inundatiegebieden.
Fort Bezuiden Spaarndam
De Stelling van Amsterdam vormde ‘s lands laatste verdedigingslinie. Vijanden die uit het
oosten kwamen stuitten eerste op de Grebbelinie in de Gelderse Vallei en kwamen
daarna bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Als die doorbroken zou worden konden de
Nederlandse legers zich terugtrekken op de Stelling. Het stelsel van waterlinies is waarschijnlijk de oorzaak geweest dat Nederland niet betrokken is geraakt bij de Eerste
Wereldoorlog. In de Tweede Wereldoorlog bleek echter dat de linies niet bestand waren
tegen de moderne manieren van oorlogsvoering. Na de oorlog werd de militaire functie
van de forten opgeheven en leidde de Stelling lange tijd een sluimerend bestaan. Tot
men begon in te zien dat de linie een buitengewoon interessante cultuurhistorische en
landschappelijke zone rond onze hoofdstad vormt. Een zone van rust en ruimte, een
aantrekkelijk contrast met de drukke stad. Ook in internationaal verband is de betekenis
van de Stelling van Amsterdam erkend: de linie is het tweede gebied in Nederland dat op
de Lijst van het Werelderfgoed van de Unesco is geplaatst.
IJmuiden en het Noordzeekanaal
Geen gebied in Kennemerland dat zo van karakter is veranderd als de omgeving van
IJmuiden.
13
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Het duingebied ten westen van Velsen omstreeks 1850, vóór de aanleg van het Noordzeekanaal
Hetzelfde gebied op de topografische kaart van ca 1995
Het Noordzeekanaal is gegraven tussen 1865 en 1872 om Amsterdam een betere verbinding met de zee te geven. Het Noordhollandsch Kanaal voldeed niet meer: het was te
lang en er konden alleen maar kleine schepen doorheen. Het Noordzeekanaal werd
vanuit het IJ door de inmiddels drooggemalen IJpolders en de Wijkermeer naar het
westen gegraven. Helemaal recht kon men niet gaan, het kanaal moest noordelijk om
Driehuis heen gelegd worden. Dit had met de breedte van de duinen te maken: ter
hoogte van Driehuis is de duinstrook meer dan 4 kilometer breed, iets ten noorden
daarvan nog geen kilometer. Een grote schutsluis sloot het kanaal af van de Noordzee (de
huidige Zuidersluis), in 1887 kwam de Middensluis klaar en in 1921 werd de Noordersluis
14
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
gebouwd. De natuurlijke verbinding tussen de Noordzee en het IJ, die zo’n tweeduizend
jaar geleden door de vorming van de duinen was verbroken, was door de mens opnieuw
tot stand gebracht. De naam IJmuiden, de monding van het IJ, is bedacht in 1890 en heeft
dus de nodige historische zeggingskracht.
Bij de sluizen gingen mensen wonen die bij het graven van het kanaal en de aanleg van
de sluizen betrokken waren. En al spoedig vestigden zich ook de eerste vissers. Schuiling
(1915) schrijft hierover: “IJmuiden is de laatste jaren zeer belangrijk geworden door de
nieuwe visschershaven, die druk deelneemt aan de stoomtrawlvisscherij. Bij de haven
behooren twee grote vischhallen (met kelders en koelinstallatie). Voor de aan- en uitvoer
van visch is IJmuiden thans verreweg de belangrijkste plaats van ons land. Industrie: drie
ijsfabrieken en de kalkzandsteenfabriek ‘de Hoge Berg’”. In de jaren ’20 van de vorige
eeuw kwam de industriële ontwikkeling goed op gang door de vestiging van de Hoogovens, een bedrijf dat nog steeds het gezicht van IJmuiden bepaalt. Ten noorden van het
Noordzeekanaal strekt het industrielandschap van het staalbedrijf zich uit. Een groot
contrast met het duinlandschap van ruim een eeuw geleden!
De Atlantikwall
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, tussen 1941 en 1945, hebben de Duitsers langs de hele
westkust van het vasteland van Europa een verdedigingslinie aangelegd: de Westwall of
Atlantikwall. De linie bestond uit ruim 15.000 grote bunkers, beschermd tegen lucht- en
tankaanvallen en daartussen kleinere bunkers voor maximaal 6 soldaten. Extra aandacht
werd besteed aan de verdediging van IJmuiden, een strategisch punt van de eerste orde.
Fort IJmuiden, in 1888 gebouwd om de uitmonding van het Noordzeekanaal in de
Noordzee te bescherming, werd gemoderniseerd, en rondom IJmuiden werd een gordel
van tankhindernissen gebouwd: drakentanden, tankgrachten en tankmuren.
Ook Zandvoort was een zwaartepunt in de verdediging. Ten zuiden van het dorp, langs
het Tilanuspad, werden maar liefst 150 bunkers gebouwd, eveneens met tankversperringen eromheen. Ook werden er loopgraven gemaakt, die voor een deel nog in het
terrein zichtbaar zijn. In 1943 werd er landinwaarts, ongeveer 1,5 km van de kust, een
tweede linie ingericht. Ook hier werden grote aantalen bunkers gebouwd, waaraan de
Bunkerberg zijn naam dankt. In de zone tussen de beide linies werden landmijnen
gelegd.
Tenslotte vinden we ook bij Castricum en Schoorl concentraties van bunkers die tot de
Atlantikwall behoren. Castricum was aangewezen als een Stützpunktgruppe. In de duinen
werden zo’n honderd bunkers gebouwd. Ten zuidwesten van het dorp stonden twee
radarstations, Freya en Grosse Elefant genaamd. Om deze radarposten te beschermen
werd achter de duinenrij een tankgracht gegraven: een diepe, acht meter brede hindernis. Op plaatsen waar men een dergelijke gracht niet kon aanleggen werden tankmuren
gebouwd. Dit zijn twee meter hoge muren van gewapend beton, die bedekt waren met
dikke lagen prikkeldraad.
Achter de duinen liggen de bunkers van het radiopeilstation bij Spaarnwoude, funderingen van radiopeilstations in de Vereenigde Harger en Pettemerpolder en een groot
aantal bunkers rondom het voormalige militaire vliegveld in de Bergermeerpolder.
4.3 Recente ontwikkelingen
Na de Tweede Wereldoorlog zijn de steden Haarlem, Beverwijk en Alkmaar, net als
vrijwel alle dorpen in Kennemerland, flink gegroeid en zijn grote delen landelijk gebied
veranderd in buitenwijken van de steden en dorpen. Na de vestiging van de Hoogovens
in 1930 is de staalmaatschappij sterk uitgegroeid en is er tussen IJmuiden en Beverwijk
een uitgestrekt industrieel landschap ontstaan.
Het toegenomen recreatieve belang van de kustzone komt tot uiting in de recreatieve
ontwikkelingen van Zandvoort, Wijk aan Zee en Egmond aan Zee. In de binnenduinrand
zijn tal van campings en complexen vakantiehuizen ingericht. In het resterende landelijke
gebied is veel van het historische karakter bewaard gebleven, dankzij het feit dat rigoureuze landinrichtingsprojecten hier niet hebben plaatsgevonden.
15
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Egmond aan de Hoef, de ruïnes van het kasteel van Egmond met het beeld van graaf
Lamoraal van Egmond.
5. Specifieke items
De steden Alkmaar en Haarlem
De oorsprong van Alkmaar ligt in een kleine nederzetting op de rand van een oude
strandwal. Een landweg, die Alkmaar verbond met de zuidelijker gelegen delen van
Kennemerland, kwam hier uit bij een waterloop, de Rekere, die zowel met de Noordzee
als met de Zuiderzee in contact stond. Een interessante plek voor de overslag van goederen, en de nederzetting ontwikkelde zich al spoedig tot een handelsplaats. Door de
ligging in het grensgebied van Kennemerland en West-Friesland, was de plaats van
strategisch belang en al snel ontwikkelde Alkmaar zich tot een belangrijke stad. In 1254
werd het stadsrecht verleend door graaf Willem II van Holland. De groei van de stad vond
in de Middel-eeuwen voornamelijk in oostelijke richting plaats. Alkmaar ontwikkelde zich
snel en werd de belangrijkste handelsplaats van Noord-Kennemerland. We kunnen ons
nu niet meer voorstellen dat de stad in die tijd vrijwel geheel door water omgeven was.
In het westen lagen de uitgestrekte waterpartijen van het Egmonder- en Bergermeer, in
het zuiden het Achtermeer, in het oosten het Voormeer en het Schermeer en in het
noordoosten het Zwijnsmeer. Alsof dat niet genoeg was stroomde ook de Rekere door de
stad, een getijdenkreek die ten noorden van Alkmaar in verbinding stond met de Zijpe.
In 1568 brak de Tachtigjarige Oorlog uit. Na de val van Haarlem, op 12 juli 1573, verzamelden zich veel Geuzen in Alkmaar. Men voorzag een belegering van de stad en in
allerijl werden nieuwe verdedigingswerken, aarden bolwerken, aangelegd. De omringende polders werden onder water gezet, waaronder de juist drooggemalen Egmonderen Bergermeerpolders. Al die moeite bleek niet voor niets: Alkmaar doorstond het beleg
van de Spanjaarden in het najaar van 1573. De bolwerken zijn in het westelijk deel van de
binnenstad bewaard gebleven en inmiddels omgevormd tot park.
De stad ontwikkelde zich tot een belangrijke handelsplaats. Aanvankelijk deed Alkmaar
zelfs mee aan de internationale handel, maar door de sterke opkomst van Amsterdam
ging het internationale aspect van de handel verloren. Alkmaar werd het regionale
16
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
centrum van de handel in en de doorvoer van agrarische producten, waaronder uiteraard
de kaas een belangrijke plaats innam. Het is dan ook geen wonder dat het centrum van
de handel, de Waag, een prominente plaats inneemt in het stadsbeeld. In 1582 werd de
Heilige Geestkapel, een veertiende eeuws gebouw, verbouwd tot waaggebouw. De gevel
werd in renaissancestijl opgetrokken en de toren werd in 1597 aan het gebouw toegevoegd. Nog steeds staat het gebouw in het teken van kaas, want het Hollands Kaasmuseum is er gevestigd.
Aan de westkant, op de oude strandwal, vinden we een parkgebied bestaande uit de
Alkmaarderhout en de Berger- of Geesterhout. Deze ‘houten’ zijn in de zeventiende eeuw
door de stad aangelegd, als wandelgebied en voor houtproductie. Toen de bolwerken
van de stad aan het eind van de negentiende eeuw hun militaire functie verloren ontstonden er plannen voor woningbouw en voor het vestigen van enkele instellingen. Voor
een verantwoorde landschappelijke inpassing werd L.A. Springer, één van de landschapsarchitecten die veel in Kennemerland gewerkt hebben, gevraagd een ontwerp voor het
gebied te maken
Haarlem is de oudste stad van Noord-Holland. Het kreeg stadsrechten in 1245, maar voor
die tijd woonden er al eeuwen mensen op deze strategische plek. De stad is ontstaan op
de plek waar de uitloper van een zandrug, een oude strandwal, en het Spaarne bij elkaar
komen. Op de strandwal liep vanouds een belangrijke handelsweg van noord naar zuid,
terwijl het Spaarne in verbinding stond met het IJ, van waaruit men per boot allerlei
belangrijke markten en productiecentra kon bereiken.
Haarlem groeide in de middeleeuwen uit tot een belangrijke nederzetting, mede omdat
de graven van Holland hier in de elfde eeuw hun bestuurlijke centrum vestigden. De
oudste kern ligt op de plaats van de Grote Markt, op enige afstand ten westen van het
Spaarne. Spoedig nadat graaf Willem II Haarlem stadsrechten had gegeven zijn de eerste
verdedigingswerken aangelegd. De stad groeide snel: in 1355 werd een nieuw stadsdeel
op de oostelijke oever van het Spaarne binnen de stadsmuur gebracht. De periode van
welvaart duurt tot aan het eind van de vijftiende eeuw. De belangrijkste vormen van
nijverheid in die tijd waren scheepswerven, brouwerijen, blekerijen en weverijen. In deze
tijd kreeg de Grote Markt zijn huidige vorm en verrezen enkele gebouwen die het
karakter van dit mooie plein bepalen: het stadhuis (oudste delen uit de tweede helft van
de veertiende eeuw), de Kleine en de Grote Vierschaar (omstreeks 1460) en uiteraard de
Sint Bavo of Grote Kerk, waarvan de bouw omstreeks 1370 is begonnen en rond 1520
werd afgerond.
17
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Het stadhuis van Haarlem
De belegering van Haarlem in de Tachtigjarige Oorlog in 1572-1573 was een ramp. Het
garnizoen werd uitgemoord en de schade aan de stad was enorm. Drie jaar later zorgde
een grote stadsbrand opnieuw voor een ravage: ongeveer een kwart van de gebouwen
moest het ontgelden. De wederopbouw van de stad kon enkele jaren later voortvarend
worden aangepakt. De Staten van Holland stonden de stad namelijk toe de in beslag
genomen gelden en goederen van de vele katholieke kloosters en kerken voor het herstel
van de stad te gebruiken. Toen was er opeens geld genoeg om de stad te herbouwen.
Aanvankelijk gebeurde dat onder leiding van stadsbouwmeester Willem Diricxz den Abt
en vanaf 1593 onder stadsarchitect Lieven de Key (omstreeks 1560-1627). Vooral deze
laatste heeft nadrukkelijk zijn stempel op gebouwen in de binnenstad gedrukt. Zo
ontwierp hij onder andere de Vleeshal aan de Grote Markt, gebouwd in 1603.
In de zeventiende eeuw ging het de stad voor de wind. De bevolking groeide snel en de
stad werd onder meer naar het noorden uitgebreid (1671-1686) volgens plannen van
Salomon de Bray, de opvolger van Lieven de Key. In de achttiende en het begin van de
negentiende eeuw raakte de economie echter in het slop en de bevolking liep snel terug.
De aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem in 1839 gaf de stad nieuwe impulsen. De
opengevallen plaatsen in de binnenstad werden weer bebouwd en in het begin van de
twintigste eeuw breidde de stad zich buiten de begrenzing van haar zeventiende eeuwse
verdedigingswerken uit.
Ten zuiden van de oude binnenstad ligt het Paviljoen Welgelegen, thans de zetel van het
Provinciaal Bestuur van Noord-Holland. Het gebouw werd omstreeks 1785 gebouwd voor
de rijke bankier Henry Hope, die er woonde en één vleugel liet inrichten om zijn omvangrijke kunstverzameling een plaats te geven. Toen de Fransen ons land binnenvielen in
1794 verhuisde de familie Hope naar Engeland. Daarna heeft Welgelegen illustere
bewoners gehad, zoals Lodewijk Napoleon en Wilhelmina van Pruisen, de weduwe van
de laatste stadhouder Willem V. Vanaf 1838 was het huis museum, tot het in 1930 in
gebruik werd genomen door de Provincie.
18
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Welgelegen ligt aan de noordkant van de Haarlemmerhout, een parkbos met een
oppervlakte van ongeveer 40 ha. Het bos is in de loop der eeuwen verschillende keren
heringericht om aan de eisen van de tijd en de heersende mode te voldoen. In opdracht
van Henry Hope werd een deel van de Hout in de Engelse landschapsstijl aangelegd. In de
negentiende eeuw heeft de beroemde landschapsarchitect J.D.Zocher jr. de hele Haarlemmerhout opnieuw ingericht, en deze aanleg is in grote lijnen bewaard gebleven. De
Haarlemmerhout is van wezenlijke betekenis voor de structuur van de stad en is daarom
opgenomen in het beschermde stadsgezicht.
De Schulpvaart bij Castricum
Op verschillende plaatsen liggen oude schelpwegen of vaarten die gebruikt werden om
schelpen te transporteren. De Schulpvaart bij Castricum is hier en mooi voorbeeld van.
Door de drooglegging van de Schermer en andere meren verdween de visserij in de
omgeving van Uitgeest en Akersloot, maar er kwam iets anders voor in de plaats: de
schelpenhandel. Vanaf de stranden van Bergen, Egmond en Castricum werden schelpen
aangevoerd en via de Schulpvaart naar Akersloot getransporteerd. Daar werden ze in
grotere schepen geladen en verder vervoerd naar de kalkbranderijen, zoals in Zwartsluis
en Huizen.
Waterwinning
Een andere belangrijke functie van de duinen is die van waterleverancier. In 1853 zette de
toenmalige kroonprins Willem de eerste schep in het duinzand voor de watervoorziening
van Amsterdam. De waterkwaliteit in de hoofdstad was beneden alle peil en het slechte
water was een bron van ziekten en epidemieën. Het plan werd gemaakt om het water uit
de duinen, dat van zeer goede kwaliteit is, te benutten. Er werden werkzaamheden
uitgevoerd om het duinwater te winnen en naar de hoofdstad te transporteren. Er zijn in
de Nederlandse duinen drie van dergelijke grote drinkwatercomplexen: bij Castricum, bij
Wassenaar en het terrein van de Amsterdamse Gemeentewaterleidingen. Al spoedig
werd er zoveel water onttrokken dat de grondwaterspiegel in het duingebied drastisch
daalde. Om het onttrokken water aan te vullen en om ervoor te zorgen dat het zoute
grondwater, dat onder de zoetwatervoorraad zit, niet in het drinkwater terecht kon
komen, werden infiltratiekanalen in de duinen aangelegd. In deze kanalen wordt rivierwater (uit de Rijn) gepompt, dat in de bodem zakt en na verloop van een aantal weken
voldoende gezuiverd is om tot drinkwater te worden verwerkt. Het water wordt dan uit
de bodem opgepompt, ondergaat een laatste zuivering en gaat op weg naar de consument. Door de infiltratiekanalen heeft het duingebied een bijzondere structuur gekregen.
De linie van Beverwijk
Ten noordwesten van Beverwijk liggen enkele verdedigingswerken die deel uitmaken van
de Linie van Beverwijk. Deze linie bestond uit 27 lunetten (aarden verdedigingswerken in
de vorm van een pijlpunt met een gracht ervoor) die in 1800 zijn aangelegd. Waarom
werd deze linie aangelegd?
Nederland had zich in 1795 ‘aangesloten’ bij Frankrijk, om ook te delen in de idealen van
vrijheid, gelijkheid en broederschap. Stadhouder Willem V was naar Engeland gevlucht.
De Engelsen vreesden de combinatie van Frankrijk en de lage landen, en probeerden
samen met Rusland het oude bewind in Nederland te herstellen. In augustus 1799
verscheen een grote vloot voor de Nederlandse kust. De bevelhebber sommeerde de
admiraal van de Nederlandse vloot en de bevelhebber van de troepen in Noord-Holland
zich onder het bevel van de stadhouder te plaatsen. Toen dat niet gebeurde werd een
Engelse troepenmacht bij Callandsoog aan land gezet. De Nederlandse troepen bij Den
Helder waren geïsoleerd geraakt en werden naar het zuiden verscheept. Prompt namen
de Engelsen Den Helder in: Nederland was zijn vlootbasis kwijt en de Russische troepen
konden in de haven aan land worden gebracht. Het Engels-Russische leger, inmiddels
gegroeid tot ongeveer 40.000 man, trok naar het zuiden. Na diverse inleidende gevechten
troffen zij op 6 oktober bij Castricum een ongeveer even groot Frans-Nederlands leger. Bij
Castricum werd één van de grootste veldslagen geleverd die ooit op Nederlands grond-
19
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
gebied is uitgevochten. Het Engels-Russische leger werd op het nippertje verslagen en
trok zich in november van dat jaar terug uit Noord-Holland. Voor die tijd werden de
dorpen in het kustgebied geplunderd en gebrandschat.
Om beter voorbereid te zijn op dergelijke invasies werd in 1800 de linie van Beverwijk
aangelegd tussen de kust en het IJ. Van de 27 lunetten zijn er 7 bewaard gebleven.
De Abdij van Egmond
In 922 werd door graaf Dirk I van Holland een Benedictijner abdij gesticht. Aanvankelijk
als vrouwenklooster, maar al spoedig werden de nonnen overgeplaatst naar Bennebroek
en kwamen er mannen in het klooster. De geschiedenis van de abdij is nauw verbonden
met de missionaris Adalbert of Aelbert, die vlakbij de abdij in de duinen begraven was en
die later een rustplaats in het klooster kreeg. Het werd een belangrijk klooster, waarin
een scriptorium was ingericht, een schrijfzaal waar oude manuscripten werden gekopieerd. En er werden ook nieuwe boeken geschreven, zoals de Egmondse annalen, een
van de belangrijkste geschiedenisboeken van de middeleeuwen.
Graaf Dirk I van Holland liet de overblijfselen van Adalbert overbrengen naar het nieuw
gebouwde klooster. Op de plaats van het oude graf ontsprong een bron met geneeskrachtig water. Volgens de annalen werd de bron al spoedig een veelbezocht bedevaartsoord en vonden veel blinden en ‘bezetenen’ hier genezing. De monniken van
Egmond hebben op deze plek in de twaalfde eeuw een kerkje gebouwd. Deze kerk is in
de zestiende eeuw door oorlogshandelingen verloren gegaan, net als de abdijgebouwen,
die in 1573 door de Geuzen zijn verwoest. De St.-Aelbertsput is gerestaureerd en de vorm
van de verdwenen kerk is weer zichtbaar gemaakt.
De St.-Aelbertsput en de contouren van het kerkje, Egmond-Binnen
Het klooster zelf kreeg een nieuwe start in de twintigste eeuw. In 1935 kwam het eerste
deel van het huidige gebouwencomplex gereed en vestigden monniken uit de St.
Paulusabdij te Oosterhout zich in Egmond. In 1950 werd de priorij verheven tot 'regale
abdij' en is het gebouwencomplex aanzienlijk uitgebreid, onder meer met een kerk. Het
kloostercomplex is ontworpen door A.J. Kropholler, B.J. Koldewey en H. Koldewey. Het is
een mooi voorbeeld van de bouwstijl van de Delftse School.
Het klooster heeft een belangrijke rol gespeeld bij de waterbeheersing in dit deel van
Kennemerland. De Zanddijk bij Limmen en de Hoge Dijk werden door of in opdracht van
de abt opgeworpen, net als de dijk om de Abtskoog bij Hargen. Deze bedijkingen vonden
20
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
plaats in het begin van de twaalfde eeuw. Aan het eind van de twaalfde eeuw werd de
Schoorlse Zeedijk aangelegd, waarbij de abdij ook betrokken was.
De Schepelenberg
Langs de Rijksstraatweg in Heemskerk, ter hoogte van de Marquettelaan, ligt een ovale
heuvel met een hoogte van ongeveer 2 meter. Dit is een bijzondere plek. De oorsprong
van de heuvel, die het Huldtoneel of de Schepelenberg wordt genoemd, ligt misschien in
de Romeinse tijd, toen de heuvel als begraafplaats diende. Volgens de overlevering
echter was het voor die tijd al een heilige plaats. In de Middeleeuwen was deze grafheuvel de plaats, waar de landsheren van Holland bij de aanvaarding van hun bestuur
werden gehuldigd. Bekend is dat Margaretha van Henegouwen in 1346 en Albrecht van
Beieren in 1358 hier zijn ingehuldigd.
Spaarndam
In de eerste helft van de dertiende eeuw werd een dam in het Spaarne gelegd, dat tot die
tijd in open verbinding had gestaan met het IJ en de Zuiderzee. Er werden spuisluizen en
een schutsluis in de dam gemaakt om de waterbeheersing in het achterliggende veengebied te kunnen regelen en om de scheepvaart naar Haarlem en het Rijnland mogelijk te
maken. Er ontstond een nederzetting bij de dam die natuurlijk Spaarndam ging heten. De
kern van het dorp is een prachtig samenspel van historische woningen, de Hervormde
kerk uit 1627, de imposante sluizencomplexen en het aan de Spaarndammerdijk gelegen
Gemeenlandshuis van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
6. Bronnen
Alberts, L.H., 1984. Landgoederen van Zuid-Kennemerland. Inventarisatie en beschrijving
van cultuurhistorische aspecten van tuinen, parken en bossen. Amsterdam.
Alders, G.P., J.G. Kruisheer, A. Schweitzer & J. van Venetien, 1998. Het ontstaan van
Beverwijk als stedelijke nederzetting. Hilversum.
Baas, H.G., 1999. Historisch-geografische inventarisatie en waardering van Kennemerland.
Een werkdocument ten behoeve van de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland.
Hoorn.
Baeyens, Gert & Jaap Duyve, 1991. Lezen in het duin. Historie en landschap van de
Amsterdamse waterleidingduinen. Amsterdam.
Berendsen, H.J.A., 1997. Landschappelijk Nederland. Assen.
Bertrand, Joan, 1980. De Runxputte en Onze Lieve Vrouw ter Nood. Schoorl.
Borger, Guus J. & Saskia Bruines 1994. Binnewaeters gewelt. 450 jaar boezembeheer in
Hollands Noorderkwartier. Edam.
Borger, Guus; Adriaan Haartsen en Paul Vesters, m.m.v. Frits Horsten, 1997. Het Groene
Hart. Een Hollands cultuurlandschap. Utrecht.
Bitter, Peter, z.j. Geworteld in de bodem. Archeologisch en historisch onderzoek van een
pottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar. Alkmaar.
Cock, J.K. de, 1965. Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de
Middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen.
Dam, Petra J.E.M. van, 2000. Status loss due to ecological succes. Landscape change and
the spread of rabbit. Vrije Universiteit Amsterdam (manuscript).
Gorter, H.P., 1986. Ruimte voor natuur. 80 jaar bezig voor de natuur van de toekomst. ’sGraveland.
Haan, Jannes de, 1986. Villaparken in Nederland. Een onderzoek aan de hand van het
villapark Duin en Daal te Bloemendaal 1897-1940. Haarlem.
Haartsen, Adriaan, 2002. Door mensen gemaakt. Cultuurhistorische waarden in NoordHolland. Haarlem.
Haartsen, Adriaan, Joke Lenten & Corrie ten Oever-van Dijk, 2000. De cultuurhistorie van
Kennemerland. Haarlem.
Harten, J.D.H., 1998. De Nederlandse buitenplaats. In: Historisch geografisch tijdschrift,
zestiende jaargang nr. 3.
21
CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s
______________________________________________
Hoven, Frank van den, 1997. De Topografische Gids van Nederland. Amersfoort.
Jansma, Klaas & Meindert Schroor, 1991. 10.000 jaar geschiedenis der Nederlanden. Lisse.
Janssen, H.L., J.M.M. Kylstra-Wielinga & B. Olde Meijerink (red), 1996. 1000 jaar kastelen
in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen
Jelles, J.G.G., 1968. Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands
duinreservaat. Arnhem.
Joode, Ton de & Peter Bernard, 1989. De mens en het water. Bruggen, sluizen en kanalen
in Nederland en België. Weert.
Kleij, E. van der, 1993. Architectuur en stedebouw in Noord-Holland 1850 – 1940. Zwolle
Klok, R.H.J., 1977. Archeologisch reisboek voor Nederland. Haarlem.
Moerman, H.J., 1956. Nederlandse plaatsnamen. Leiden.
Provinciale Planologische Dienst van Noord-Holland, 1986.De cultuurhistorische betekenis
van forten. Haarlem.
Provincie Noord-Holland, 1999. Cultuurhistorische waardenkaart Schermer. Haarlem.
Rappol, M. & C.M. Soonius (red), 1994. In de bodem van Noord-Holland. Geologie en
Archeologie. Amsterdam.
Schuiling, R., 1915. Nederland. Handboek der aardrijkskunde. Zwolle.
Schultz, E., 1992. Waterbeheersing van de Nederlandse droogmakerijen. Dissertatie, Delft.
Soonius, C.M., 1999. Noord- en Zuid-Kennemerland. Toelichting op de archeologische
Monumentenkaart.
Sneep, J.; H.A. Treu & M.Tydeman (red), 1982. Vesting. Vier eeuwen vestingbouw in
Nederland. ’s-Gravenhage.
Staatsbosbeheer, 1982. Landschapsstructuurplan Noord-Kennemerland. Utrecht.
Staatsbosbeheer, 1994. Kroonjuwelen van de Nederlandse natuur. Een keuze uit de
gebieden die Staatsbosbeheer voor het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij beheert.
Steeman, Wil, 1999. Bij Castricum begon de weg naar de vrijheid. In: NH tijdschrift voor
openbaar bestuur in Noord-Holland, nr. 4, 1999.
Stenvert, Ronald, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer mmv
Ronald Rommes, 2006. Monumenten in Nederland. Noord-Holland. Zwolle/Zeist.
Stichting voor Bodemkartering, 1981. Bodemkundige landschappen van Nederland.
Wageningen.
Til, Mark van & Joop Mourik, 1999. Hiëroglyfen in het zand. Vegetatie en landschap van
de Amsterdamse waterleidingduinen. Amsterdam
Vogel, Wim, 1995. Literaire wandelgids van Haarlem. Haarlem.
Westenberg, J., 1974. Kennemer dijkgeschiedenis. Amsterdam/Londen.
Colofon
© Copyright Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Bureau Lantschap
(auteur: A.J. Haartsen).
22
Download