CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Naam regio: Kennemerland De Bergermeerpolder 1. Ligging Kennemerland vormt het (zuid) westelijke deel van de provincie Noord-Holland. Het gebied strekt zich uit van de Hondsbossche Zeewering tot Zandvoort, van Alkmaar tot Vogelenzang. De begrenzing loopt als volgt: in het westen door de Noordzee, het noorden door de Schoorlse Zeedijk, het oosten door de West-Friese Omringdijk, de ringvaart van de Schermer en de ringvaart van de Haarlemmermeer, in het zuiden door de provinciegrens met Zuid-Holland. 2. Karakteristiek Het landschap van Kennemerland vertoont een grote verscheidenheid: uitgestrekte duingebieden, dromerige poldergebieden, prachtige villawijken in Aerdenhout en Bloemendaal, historische steden als Haarlem en Alkmaar. Het is een landschap waar de natuur en de mens samen hun stempel op gedrukt hebben. De ligging van de strandwallen, ontstaan lang voordat de huidige duinen werden gevormd, heeft de plaats bepaald van de huidige steden en dorpen. Ook in de prehistorie werden deze plekken al uitgezocht om te gaan wonen, zoals blijkt uit tal van opgravingen. Kennemerland is bij archeologen befaamd door de afwisseling van bewoningsfasen en perioden waarin zand en klei in het gebied is afgezet. In de bodem liggen dan ook de verschillende bewoningssporen boven elkaar, afgewisseld met zeeafzettingen. De prehistorische vindplaatsen zijn over het algemeen goed geconserveerd en vormen een belangrijke informatiebron over de verschillende perioden in de Nederlandse prehistorie. In de middeleeuwen was Kennemerland een dichtbevolkt en strategisch belangrijk gebied. Haarlem was een belangrijk bestuurlijk centrum waar de graven van Holland hun residentie hadden. Bij Alkmaar bouwde Floris V de Nieuwburg en de Middelburg, kaste- 1 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ len die het gebied moesten beschermen tegen de West-Friezen. De adellijke families Egmond en Brederode bouwden kastelen in de binnenduinrand. Later, na de middeleeuwen, was Kennemerland de plaats waar de Linie van Beverwijk en de Stelling van Amsterdam werden aangelegd. De invloed van de stad Amsterdam in Kennemerland dateert al van de zeventiende eeuw. Rijke kooplieden legden buitenplaatsen aan, die ze per boot of per trekschuit bereikten om bij te komen van het hectische stadsleven. We zouden dit de eerste forensen kunnen noemen, hoewel ze in die tijd nog niet dagelijks op en neer reisden naar de stad. Daarvoor was het vervoer nog niet toereikend. Dit veranderde met de komst van de spoorweg en – later – de tram in de negentiende eeuw. Toen konden opeens veel meer mensen zich het buitenleven veroorloven. Er werden bijna geen buitenplaatsen meer aangelegd, het merendeel van deze bevoorrechte lieden vestigde zich in villaparken. De oudste villaparken liggen in Zuid-Kennemerland; het zijn niet alleen de oudste, maar ook nog de mooiste van Nederland. Het landschap in Kennemerland is de laatste 150 jaar sterk veranderd. Zoals bij IJmuiden, waar een rustig duingebied veranderde in een dynamisch woon- en industriegebied. En rondom Haarlem, waar het oorspronkelijke agrarische landschap geheel door villaparken en andere stedelijke uitbreidingen is overvleugeld. Cultuurhistorische blikvangers Buitenplaatsen Villaparken Noordzeekanaal Kleinschalig polderland Berger- en Egmondermeer Dijken Schulpvaarten De steden Haarlem en Alkmaar Spaarndam De schepelenberg Het heilige landschap bij Egmond-Binnen 3. Ontstaan van het natuurlijke landschap Voor de vorming van Kennemerland is vooral de periode na afloop van de laatste ijstijd van belang. Tijdens de landijsbedekking in de voorlaatste ijstijd was er door het smeltwater een diep dal uitgeslepen, ongeveer op de plek van het IJ en het Noordzeekanaal. Dit dal zou het landschap lange tijd blijven bepalen. Toen de laatste ijstijd 10.000 jaar geleden afgelopen was en het klimaat verbeterde begon het landijs, dat een groot deel van Noord-Europa, Azië en Noord-Amerika bedekte, te smelten. De zeespiegel, die tijdens de ijstijd meer dan 100 meter lager lag dan tegenwoordig, begon te stijgen en de Noordzee, die grotendeels droog had gelegen, rukte op. De zeespiegelstijging bracht met zich mee dat ook de grondwaterspiegel steeg, en door deze vernatting ontstonden moerassen waarin veenlagen tot ontwikkeling kwamen. We moeten ons de situatie voorstellen als een brede moeraszone, die parallel aan de kust lag, en die – naarmate de zeespiegel steeg – opschoof naar het oosten. Aan de zeezijde van de moeraszone werd het veen overspoeld door de zee, die zand en klei op het veen afzette. Aan de landzijde breidde het moeras zich verder uit en werden nieuwe veenlagen gevormd. Zo’n 5000 jaar geleden veranderde het stromingspatroon in de Noordzee en werd er meer zand aangevoerd. Een eerste duinenrij werd gevormd, niet op de plaats van de huidige duinen, maar meer landinwaarts. Door de minder snelle zeespiegelstijging en de voortdurende aanvoer van zand ontstonden er voor deze eerste duinenrij in de loop van de tijd nieuwe reeksen duinen. Pas rond 1200 ontstonden de duinen zoals we die nu kennen: de jonge duinen. De oude duinenrijen worden strandwallen en de laaggelegen 2 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ gebieden ertussen strandvlaktes genoemd. De bodem van deze laagten bestaat vaak uit een dunne veen- of kleilaag. Maar het verhaal wordt nog ingewikkelder. De strandwallen vormden namelijk geen gesloten barrière, maar er zaten gaten in, waardoor de zee in het achterland kon doordringen. Eén van deze gaten was het “Oer-IJ” waardoor de Vecht stroomde en bij Castricum in zee uitmondde. Omstreeks het begin van de jaartelling verzandde deze monding en werd uiteindelijk afgesloten door een duinenreeks. De Vecht moest haar water in het vervolg naar het noorden afvoeren. Verder naar het noorden lag nog een zeegat, het zeegat van Bergen-Alkmaar. Via deze opening in de duinen drong de zee diep het achterland in, tot in het huidige IJsselmeergebied. Ook langs deze diepe geul werden strandwallen gevormd, die dus niet noordzuid lopen, maar west-oost, en een heel eind het land insteken. Bergen en Zanegeest liggen op deze strandwal. Het zeegat van Bergen-Alkmaar is al eerder gesloten dan het Oer-IJ, namelijk ongeveer 3500 jaar geleden. Ook later heeft de zee Noord-Holland niet met rust gelaten. In de late middeleeuwen ontstond de Zuiderzee en drong het zeewater via het IJ en het Wijkermeer Kennemerland binnen. En ook vanuit het noorden, via het zeegat van de Zijpe en de Rekere, deed de zee zich voelen. Pas toen de mens zich intensief met de waterbeheersing ging bezighouden werd de invloed van het buitenwater steeds verder teruggedrongen. Hier en daar zijn de jonge duinen heel breed, tot meer dan drie kilometer bij Castricum en wel vijf kilometer bij Bergen. Voor een deel is het oude landschap aan de oostkant van de duinen overstoven door het zand van de jonge duinen. Dat is goed te zien bij BakkumNoord, waar de duinen zich over de oude middeleeuwse handelsweg (de Herenweg) hebben uitgebreid. Met een vrij scherpe overgang gaan de jonge duinen over in een veel vlakker, lager gelegen gebied. Bij nadere beschouwing zijn hier echter ook hoogteverschillen te zien: er liggen lage, zandige ruggen en venige laagten. De ruggen zijn oude strandwallen uit de periode vóór de huidige, jonge duinen zijn gevormd. Deze strandwallen vormden vanouds de meest aantrekkelijke plaatsen om te gaan wonen, vandaar dat we hier dorpen als Bakkum, Limmen en Uitgeest aantreffen. Ook de historische steden Haarlem en Alkmaar liggen op oude strandwallen. De laagten tussen de strandwallen – de strandvlakten – waren natter, minder geschikt voor bewoning en zijn over het algemeen open gebleven. Aan de oostkant gaat het landschap van Kennemerland geleidelijk over in het meren- en veenlandschap. Ten westen van Haarlem lag het Haarlemmermeer, dat in de loop van de eeuwen steeds groter werd en tenslotte Amsterdam ging bedreigen. Verder naar het noorden liggen het Alkmaardermeer en tal van kleinere meertjes. Kennemerland bestaat dus uit enkele noord-zuid georiënteerde zones. Van west naar oost zijn dit: de zee, het strand, de duinen, de binnenduinrand met strandwallen en strandvlaktes, en tenslotte het veengebied met de meren. 3 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Het duingebied bij Zandvoort Dit keurig geordende natuurlandschap wordt door het Noordzeekanaal doorsneden, waardoor Kennemerland in een noordelijk en een zuidelijk deel wordt verdeeld. 4. Bewonings- en ontginningsgeschiedenis Na afloop van de laatste ijstijd hebben perioden waarin bewoning mogelijk was en perioden waarin de zee actief was en lagen zand en klei afzette elkaar afgewisseld. Op sommige plaatsen liggen de resten van prehistorische en historische bewoning als lagen boven elkaar, gescheiden door kleilagen (afgezet door de zee), in het duingebied ook door zandlagen (afgezet door de wind). De verschillende archeologische landschappen liggen als het ware als lagen over elkaar heen, vandaar dat we spreken van ‘gestapelde’ archeologische landschappen. Voor archeologen is deze situatie bijzonder interessant, omdat ze aan de hand van de verschillende vondstlagen de bewoningsgeschiedenis van het gebied goed kunnen bestuderen. De cultuurhistorische betekenis wordt nog versterkt door het feit, dat de vindplaatsen door de diepe ligging en het hoge grondwater heel goed bewaard zijn gebleven en zelfs plantenresten, zoals zaden en stuifmeelkorrels, behouden zijn. Hierdoor kan niet alleen de menselijke bewoning zelf, maar ook het toenmalige landschap gereconstrueerd worden. 4.1 Prehistorie en Romeinse tijd De afgelopen 4000 jaar is Kennermerland al geheel permanent bewoond geweest, zoals blijkt uit de archeologische opgravingen in het gebied. Dit wil echter niet zeggen dat de bewoningsomstandigheden overal even gunstig waren. De grote dynamiek van zeearmen en duinen maakte dat nu weer het ene en dan weer het andere gebied bewoond kon worden. Een voorbeeld hiervan is de Velserbroekpolder, waar prehistorische grafheuvels zijn gevonden onder een laag door de zee afgezette klei. Dergelijke grafheuvels 4 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ liggen in het Gooi duidelijk zichtbaar aan de oppervlakte, maar hier zitten ze verstopt en onzichtbaar in de ondergrond. Een archeologische opgraving bij IJnuiden vormt een illustratie van de verschillende bewoningslagen die we in de bodem van Kennemerland, kunnen tegenkomen. De lichte lagen geven perioden aan dat verstuiving van duinzand optrad, de donkere lagen zijn cultuurlagen: in deze perioden was het gebied vochtig, raakte begroeid en werd vervolgens door boeren in gebruik genomen. De onderste donkere laag dateert uit de midden ijzertijd, ongeveer 400 voor Chr. De merkwaardige lichte ‘schollen’ in deze laag zijn ploegsporen, waarbij de ploeg het onderliggende duinzand aanboorde en vermengde met de bovengrond. De overige donkere lagen zijn gevormd in de Late IJzertijd, de Romeinse tijd; de bovenste laag is die van de middeleeuwen tot recent. Castricum lag omstreeks het begin van de jaartelling in het zeegat van de Oer-IJ. Bij de opgravingen werden bewoningssporen uit de ijzertijd, Romeinse tijd en uit de vroege middeleeuwen gevonden. Heel bijzonder zijn de overblijfselen van een nederzetting uit de periode 260-330. De nederzetting bestond uit tenminste twee boerderijen met bijgebouwen en een klein grafveld op enige tientallen meters afstand van de boerderijen. In de onmiddellijke nabijheid moeten nog een of meer boerderijen hebben gestaan uit het laatste deel van de 4e eeuw. In de zuidoosthoek van het Uitgeestermeer (ten noorden van de Krommeniedijk) ligt de Krommenieër Woudpolder, die oorspronkelijk ook deel uitmaakte van het oude Oer-IJestuarium. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat hier gedurende de Romeinse tijd boeren woonden. Het moeras dat destijds aanwezig was, werd door de boeren ontgonnen en in gebruik genomen. Ze leefden van veeteelt, akkerbouw en ruilhandel, en woonden in langgerekte boerderijen. Door daling van het ontgonnen land en stijging van de zeespiegel werd het gebied te drassig voor bewoning. Het gebied werd daarom weer verlaten. In de Middeleeuwen is het gebied opnieuw ontgonnen. Bij graafwerkzaamheden in de duinen, bijvoorbeeld bij de aanleg van infiltratiekanalen van de waterleidingmaatschappij, zijn op diverse plaatsen oude woonplaatsen gevonden. Voor een deel betreft het hier prehistorische bewoning op de oude strandwallen, waarvan de resten door de vorming van de jonge duinen met zand bedekt zijn geraakt. Vanaf ongeveer 500 na Chr. zijn hier en daar in het duingebied boerderijen gebouwd. Vaak werden deze na verloop van tijd weer verlaten, vervielen en raakten op hun beurt overdekt met zand. 4.2 Middeleeuwen en Nieuwe tijd In de vroege middeleeuwen zijn de meeste steden en dorpen in Kennemerland ontstaan. De oude strandwallen achter de duinenrijen langs de kust waren de meest geschikte plekken om te gaan wonen. Het land werd ingericht voor het boerenbedrijf. De akkers lagen op de hogere gronden, hooi- en weilanden in de lager gelegen strandvlaktes. Geleidelijk werden ook de minder geschikte gronden ontgonnen, zoals de veengebieden ten oosten van Beverwijk. Door de grote inbraken van de zee in de twaalfde en dertiende eeuw werden de woongebieden van Kennemerland vanuit het oosten en het noorden 5 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ bedreigd. Er werden dijken aangelegd om woonplaatsen en landbouwgronden tegen het hoge buitenwater te beschermen. Bergerringvaart, Damlandermolen en de duinen op de achtergrond Tussen de jonge duinen en de dichtbebouwde strandwal van Uitgeest, Heiloo, Limmen en Alkmaar ligt één van de mooiste polderlandschappen van Nederland. In noordelijke richting strekt dit landschap zich uit tot aan de Hondsbossche of Pettemer Zeewering. Het is de overgang van de duinen naar de uitgestrekte veenweidegebieden verder naar het oosten. We vinden er kleine polders, begrensd door dijken of kades, met kronkelige sloten en vrij onregelmatige percelen. Het gebied bestaat uit een afwisseling van kleine strandwallen, laaggelegen strandvlakten en voormalige meertjes. Deze meertjes zijn in de loop van de zestiende eeuw drooggemalen en vormen de oudste droogmakerijen in ons land. Enkele duinrellen lopen vanaf de jonge duinen de polders in. Hier en daar hebben we in dit gebied een prachtig uitzicht op de duinen, zoals ten zuiden van Bergen, waar de duinen een boog landinwaarts maken. De Philistijnse polder en Damlanderpolder liggen precies in de oksel van deze duinenrij en vormen de overgang tussen het duingebied en de droogmakerijen Bergermeer en Egmondermeer. Bedijking Toen na het jaar 1000 de invloed van de zee in Kennemerland steeds groter werd gingen de mensen zich tegen het opdringende water verdedigen door dijken aan de leggen. De strijd tegen het water komt tot uitdrukking in de vele kaden en dijkjes, waarvan er vele zijn aangelegd door het klooster Egmond. Veel van deze dijkjes lopen oost-west, verbinden twee strandwallen en beschermden de lager gelegen strandvlakten tegen wateroverlast. Om de gronden van Schoorl, Groet en Hargen te beschermen werd in de twaalfde eeuw de Oudedijk (Oude Schoorlse Zeedijk) aangelegd. Verder naar het zuiden zijn omstreeks 1250 de Evendijk en de Klaassendijk aangelegd om het lage polderland te beschermen tegen het water van de Rekere. Langs de Rekere werden vermoedelijk ook in de dertiende eeuw dijken gelegd, in ieder geval tot in Alkmaar, maar vermoedelijk langs de hele loop tot de uitmonding in het Schermeer. 6 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ In de dertiende eeuw is ten oosten van Heemskerk een dam aangelegd die de verbinding tussen het Alkmaardermeer en het Wijkermeer afsloot. Aan het eind van die eeuw werd de Rekerdam aangelegd, ter hoogte van de plaats die nu Krabbendam heet. Door de dam werd West-Friesland, dat tot die tijd een eiland was geweest, verbonden met het vasteland van Kennemerland. Ten zuiden van Bergen lag de Nes- of Wiertdijk, die het dorp beschermde tegen het opdringende water van het Bergermeer. Parallel aan de strandwal van Wimmenum, Egmond aan den Hoef en Egmond-Binnen werd de Kromme Dijk/Kromme Hoge Dijk/ Hoge Dijk aangelegd als beveiliging van de weilanden voor het geval de Sammerpolder onder zou lopen. Het Zomerdijkje verbond de Kromme Hoge Dijk met de geest van Heiloo. De Zanddijk (omstreeks 1100) loopt van de geest van Noord-Bakkum naar de geest van Limmen, en is vermoedelijk aangelegd om het gebied van de abdij van Egmond te beschermen tegen water uit het zuiden. Tussen Castricum lag de Maer- of Korendijk, de verbinding tussen de binnenduinrand en de geest van Uitgeest. De Lagendijk beschermt de Polder de Uitgeester- en Heemskerkerbroek. Het water van het Wijkermeer moest beteugeld worden door de St.-Aagtendijk. In de Wijkermeer zelf is de oude zomerkade nog goed te herkennen, die het voorland (de Buitenlanden) van de Assendelver polders scheidde van het voormalige meer. In het zuiden van Kennemerland werd de Hoge Spaarndammerdijk aangelegd op de zuidoever van het IJ. De dijk liep van Amsterdam tot Spaarndam en is omstreeks 1220 opgeworpen. Tussen Spaarndam en Velsen ligt het verlengde van deze dijk, de Velserdijk. Dit was echter niet meer dan een zomerkade, zeker toen in 1623 de Slaperdijk werd aangelegd. Deze dijk werd gebouwd om het Hoogheemraadschap Rijnland te beschermen tegen overstromingen vanuit het noorden. Aan slapen is de dijk niet veel toegekomen, want hij is 70 keer doorgebroken! De grootste bedijking in het noorden van Kennemerland betreft de aanleg van de Hondsbossche Zeewering en de Pettemer Zeewering, waardoor de Zijpe en de Rekere werden afgesloten (1597). Droogmakerijen Kennemerland is de bakermat van de droogmakerijen. De eerste poldermolen is gebouwd in 1408 bij Alkmaar. Van heinde en verre kwamen geïnteresseerden kijken naar deze nieuwe vinding, die zoveel meer water kon verplaatsen dan de hand- en rosmolens die men voor die tijd gebruikte. Een eeuw later werden de molens ook gebruikt om meren droog te malen. We onderscheiden vier belangrijke periodes van droogmakerijen. De eerste periode was de experimenteerfase, van 1533-1565. In deze periode werd een aantal kleinere meertjes drooggelegd. We vinden ze allemaal in de buurt van Alkmaar. De oudste is de Achtermeer, 35 ha groot en al in 1533 drooggemalen. Kort daarop volgden de Dergmeer, het Kromwater, de Kerkmeer, de Greb, de Dielofsmeer, de Daalmeer, de Mare en de Oudie en de Vronermeer. Na deze kleine droogmakerijen, niet groter dan enkele tientallen hectares, kreeg men de smaak te pakken. Tussen 1564 en 1566 werden de Egmondermeerpolder (686 ha) en de Bergermeerpolder (620 ha) drooggemalen op initiatief van Graaf Lamoraal, heer van Egmond en zijn adellijke buurman Hendrik van Brederode, tevens Heer van Bergen. 7 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Kaart van de Egmondermeer, kopie uit 1642 van een kaart van Gerrit Dirksz. Langedijk uit 1574. Bron: Regionaal Archief Alkmaar. Na de ervaringen die men hier opdeed konden de grote droogmakerijen in de zeventiende eeuw worden uitgevoerd, zoals de Beemster (1612), de Heerhugowaard (1630) en de Schermer (1635). Deze grote droogmakerijen vormen de tweede fase van de geschiedenis van de droogmakerijen. Daarna volgt de fase van de droogmakerijen met behulp van stoomgemalen in de negentiende eeuw, zoals de Haarlemmermeer en de IJpolders. De laatse fase bestaat uit de grote droogmakerijen van het Zuiderzeeproject in de twintigste eeuw. De inpoldering van het IJ is van veel latere datum. In 1861 kreeg de Amsterdams Kanaalmaatschappij concessie voor het aanleggen en exploiteren van een kanaal door het IJ in de richting van Velsen. Onderdeel van het totale project vormde het droogmaken van het Wijkermeer en delen van het IJ in 1872 en 1873. Bodemgebruik Het bodemgebruik hing vroeger sterk samen met de terreingesteldheid. De akkers lagen op de ‘geesten’, de hogere delen van de oude strandwallen. In de plattegrond van Limmen is de structuur van het geestdorp nog prachtig te zien. De noord-zuid lopende strandwal wordt doorsneden door de omstreeks 1830 aangelegde straatweg van Haarlem naar Alkmaar. Verder werd het centrum van de geest gebruikt als akker- en bollenland. De boerderijen en de andere gebouwen lag op de rand van de geest en de lager gelegen terreindelen. Zo stonden de boerderijen op een handige plaats tussen de akkers op de 8 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ geest en de weilanden in de polders. De bebouwing is geconcentreerd in een aantal buurtschappen, met veelzeggende namen als Westerzij, Oosterzij en Bollendorp. De laag gelegen strandvlaktes en de veengebieden in het oosten van het gebied waren in gebruik als grasland. Dorpjes als Zanegeest en Dorregeest lagen op kleine zandeilandjes te midden van het veen. De jonge duinen konden agrarisch nauwelijks gebruikt worden. Het grondwater lag doorgaans te diep en de zandlagen waren voor de meeste agrarische doeleinden en te onvruchtbaar. Toch heeft ook hier agrarische activiteit plaatsgevonden. Op lage duintjes in de binnenduinrand lagen graslanden (het mientenlandschap), midden in de duinen lagen kleine akkers. Deze verspreid gelegen akkers wordt het zeedorpenlandschap genoemd. Vaak worden de akkers omgeven door wallen, beplant met struiken om verstuiving tegen te gaan. Er werden voornamelijk aardappels op geteeld die het goed deden op de schrale gronden. Van een heel andere orde waren grootscheepse ontginningen in de duinen bij Bakkum en Castricum. In 1770 is de boerderij ‘De Brabantse Landbouw’ ten oosten van Castricum gebouwd en werden de omringende gronden ingericht voor de landbouw. Het was een voor die tijd groot bedrijf met dertig hectare bouwland. Tot in het begin van de twintigste eeuw is de boerderij in bedrijf gebleven. Het succes van deze duinontginning bracht de Leidse dominee Jan Kops tot grootse ideeën. Hij maakte in 1798 zijn plannen bekend om maar liefst 13.000 hectare duingebied te ontginnen en om te vormen tot landbouwgrond. Door de perikelen van de Franse tijd kwam er voorlopig niets terecht van de uitvoering, maar in 1824 kwam het idee om de duingronden te ontginnen weer te voorschijn. Het werd in een nieuw jasje gestoken door Jonkheer Mr. Daniël T. Gevers van Endegeest. Zijn plan behelsde het ontginnen van 700 hectare duingrond tussen Heemskerk en Bakkum. Dit was het begin van de grootste ontginningsoperatie in het duingebied. De grond werd gereed gemaakt voor landbouwkundig gebruik, onder meer door de waterbeheersing te verbeteren. Voor de afvoer van het water werd de Hoepbeek vergraven en werden nieuwe waterlopen aangelegd, zoals het Koningskanaal. Omstreeks 1830 zijn verschillende boerderijen op de nieuw ontgonnen grond gebouwd. Van deze boerderijen bestaat alleen Zeeveld in Bakkum-Noord nog, de andere zijn in de loop van de tijd gesloopt. Vanaf omstreeks 1870 werd het namelijk steeds moeilijker voor de boeren om hun hoofd boven water te houden. Door verschillende oorzaken verdroogden de duingronden en de producten brachten door de agrarische crisis van die dagen veel te weinig op. De geestgronden van Kennemerland waren de bakermat van de bollenteelt in ons land. De eerste bloembollen kwamen in de zestiende eeuw in ons land. Al spoedig ontdekte men dat ze in het milde klimaat en de zandige grond van Kennemerland goed vermeerderd konden worden. Dit werd het begin van een cultuur die het gezicht van Nederland zou gaan bepalen. Uiteraard is de teelt in de loop der tijden sterk veranderd en heeft een meer industrieel karakter gekregen. De kleine bollenakkers hebben plaatsgemaakt voor grote, goed bewerkbare percelen en veel van de karakteristieke houten bollenschuren zijn afgebroken of hebben een andere functie gekregen. De Kennemer buitenplaatsen Kennemerland is een gebied met een grote concentratie van buitenplaatsen tegenkomen. Sommige van deze buitenplaatsen gaan terug op een middeleeuws huis of kasteel, zoals Ter Coulster in Heiloo, Marquette in Heemskerk, ’t Oude Hof in Bergen en Vogelenzang in Bloemendaal. De huidige gebouwen herinneren echter niet of nauwelijks meer aan de middeleeuwse gebouwen van weleer. Grondige verbouwingen, soms zelfs afbraak en nieuwbouw hebben in de loop van de eeuwen plaatsgehad om de oude gebouwen aan te passen aan de nieuwe behoeften of mode. De meeste buitenplaatsen dateren echter uit de zeventiende eeuw, de periode dat Amsterdamse kooplieden deze streken opzochten. Dit had te maken met de sterk verbeterde verbindingen. In 1632 werd de trekvaart Amsterdam-Haarlem in gebruik genomen en in 1770 werd de rijweg langs de trekvaart sterk verbeterd.. Vooral Zuid-Kennemerland profiteerde hiervan. Elswout, Huis te Manpad en Schoonenburg zijn voorbeelden van zeventiende eeuwse buitenplaatsen. In de 9 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ achttiende eeuw (zoals Belvedere in Bloemendaal en Gliphoeve in Heemstede) en negentiende eeuw (onder andere Duinlust en Overbeek/Lindenheuvel in Bloemendaal) werden nog nieuwe landgoederen en buitenplaatsen aan de bestaande toegevoegd, zodat Kennemerland, en vooral het zuidelijke deel ervan, een grote dichtheid aan riante woonhuizen kreeg. Bij een deftig huis hoort natuurlijk een mooi aangelegde tuin. Net als in de architectuur is ook de tuin- en landschapsarchitectuur aan mode onderhevig. De zeventiende en begin achttiende eeuwse tuinen werden gekenmerkt door hun formele aanleg met strenge zichtlijnen, strak geschoren buxushaagjes en geometrische vormen. Aan het eind van de achttiende eeuw raakt men hier op uitgekeken en deed de Engelse landschapstuin zijn intrede. Geen strakke lijnen meer, maar slingerende paadjes, romantische boomgroepen en verrassende doorkijkjes. Nieuwe parken werden in deze stijl aangelegd, veel oude, formele tuinen werden aangepast, zoals Waterland en Velserbeek. Niet onbelangrijk hierbij was dat een tuin in de Engelse landschapsstijl heel wat goedkoper in het onderhoud was dan een tuin in formele stijl. Het buitenplaatsenlandschap van Kennemerland veranderde geheel van karakter. In de negentiende en begin twintigste eeuw ging deze ontwikkeling door, waarbij kenners de vroege, de volle en de late landschapsstijl onderscheiden. In elk geval was er voldoende werk voor belangrijke landschapsarchitecten, zoals Springer, Zocher en Copijn, die werden ingeschakeld om de parken van de nodige allure te voorzien. Koningshof bij Bloemendaal, gebouwd in 1899. Eén van de laatste buitenplaatsen die tot dusverre in Kennemerland zijn aangelegd. De architect, A. Salm, heeft zich laten inspireren door de negentiende eeuwse Engelse landhuisbouw. Het park in bijpassende Engelse landschapsstijl is ontworpen door L.A. Springer. Villaparken Aan het eind van de negentiende eeuw kreeg het wonen buiten de grote stad een geweldige impuls. Steeds meer mensen kunnen buiten gaan wonen door de sterk verbeterde verbindingen. De aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem in 1839 en vooral de aanleg van de tramlijn is hierbij heel belangrijk geweest. De tijd van het stichten van nieuwe buitenplaatsen was zo goed als voorbij, de nieuwe chique woonvorm was de villa. Voor uitgestrekte tuinen, zoals bij de vroegere buitenplaatsen, was geen plaats meer, maar als oplossing werd er voor gekozen de villa’s bij elkaar te bouwen in een parkachtige omgeving: het villapark. De eerste villaparken waren kleine uitbreidingen in of vlak bij de stad. Jannes de Haan noemt dit in zijn boek over de villaparken in Nederland ‘urbane villaparken’. In Haarlem 10 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ werden omstreeks 1850 villa’s gebouwd op de bolwerken, naar een ontwerp van J.D. Zocher jr. Zijn zoon, L.P. Zocher ontwierp het Frederikspark (1870), het Ripperdapark (1873) en het Florapark (1881), allemaal gelegen bij de Haarlemmerhout. Het Bloemendaalse Park was het eerste villapark in ons land dat buiten de stad werd gesticht. Het werd aangelegd in 1882 en was geen doorslaand financieel succes omdat Nederland zich toen juist in een economisch dal bevond. Het duurde dan ook een tijdje tot er aan het tweede villapark in Bloemendaal werd begonnen: het park Duin en Daal (1897-1898). Dit werd wel een succes. In de daarop volgende 15 jaar verscheen het ene na het andere villapark in Bloemendaal, Aerdenhout en Heemstede. In Kennemerland was veel grond, met name in het duingebied, in handen van grootgrondbezitters. Deze zagen de waarde van hun grond – tot die tijd vrijwel uitsluitend gebruikt als jachtgebied – door de ontwikkeling tot villapark spectaculair stijgen. De villaparken werden over het algemeen ontwikkeld door exploitatiemaatschappijen. Er werd een stuk grond gekocht, het liefst op een bestaand landgoed, zodat al een landschapspark aanwezig was dat een aantrekkelijke entourage voor de nieuwe villa’s kon vormen. Villa in Aerdenhout Er werden zoveel landgoederen en buitenplaatsen gesplitst en verkaveld (niet alleen in Kennemerland, maar bijvoorbeeld ook in Den Haag en Wassenaar), dat de overheid er paal en perk aan wilde stellen. Dit leidde tot de Natuurschoonwet (1929), waarbij werd geregeld dat landgoedeigenaren een fiscale tegemoetkoming krijgen als ze hun landgoed intact houden. Als er geen landgoed bemachtigd kon worden werden landbouwgronden of heideterreinen aangekocht. Er werd een architect in de arm genomen om eenheid te scheppen in de bestaande en nog te ontwikkelen natuur en om een wegenplan te ontwerpen. De plannen werden aan de gemeente ter goedkeuring voorgelegd. Als alles in orde was kon de aanleg beginnen. Er werden percelen verkocht aan particulieren, die al dan niet onder bepaalde voorwaarden konden bouwen. Vaak bouwden de exploitatiemaatschappijen – tegenwoordig zouden we ze projectontwikkelaars noemen – villa’s in eigen beheer om ze daarna te verkopen of te verhuren. 11 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Duin en Daal is hiervan een mooi voorbeeld. In 1824 kocht Mr. B.C. de Lange het 40 ha grote landgoed en gaf J.D. Zocher jr. opdracht het park in de Engelse landschapsstijl aan te leggen. Door vererving werd het landgoed gesplitst, en beide delen werden in 1897 en 1898 aangekocht door de N.V. Binnenlandsche Exploitatie Maatschappij van onroerende Goederen. Landschapsarchitect L.A. Springer werd in de arm genomen om het wegenplan te maken. Hij maakte een plan, waarbij hij ook de waterpartijen en weilanden aanpaste, maar waarbij de aanleg van Zocher zoveel mogelijk werd gehandhaafd. Het landhuis zelf werd omgevormd tot een luxe hotel, waar mogelijk geïnteresseerden in een villa konden verblijven om de omgeving goed in zich op te nemen en zich te laten voorlichten over de mogelijkheden die het nieuwe villapark bood. Geleidelijk werden de bouwpercelen verkocht en konden de villa’s gebouwd worden. In de eerste decennia van de twintigste eeuw ontwikkelde Bloemendaal zich tot een gemeente van parken, villa’s en plantsoenen. Het vestigingsklimaat, om dat moderne woord te gebruiken, was nog gunstiger geworden door de aanleg van enkele tramlijnen, die Bloemendaal verbonden met het spoorwegstation in Haarlem. Vanaf 1904 kon men zelfs zonder over te stappen met de tram van Bloemendaal naar Amsterdam reizen. De binnenduinrand van Zuid-Kennemerland veranderde totaal van karakter: het landelijke gebied met zijn boerendorpen en buitenplaatsen werd een parklandschap voor de welgestelden die zich hier in groten getale vestigden. De villaparken Bloemendaalsche Park, Duin en Daal en Hoog Hartenlust behoren tot de mooiste van Nederland. Ziekenhuizen en koloniehuizen Het gezonde klimaat en de mooie natuur van Kennemerland worden al meer dan 150 jaar gebruikt om de geestelijke en lichamelijke gezondheid van mensen bij te spijkeren. In de duinen zijn verschillende ziekenhuiscomplexen gebouwd. Ze lagen vaak een eindje van de dorpen af en functioneerden als zelfstandige eenheden, Daarom werden naast de eigenlijke ziekenhuizen tal van andere dienst- en woonhuizen gebouwd. Deze ziekenhuizen waren kleine dorpjes op zich. Door de gaafheid en de samenhang hebben de complexen belangrijke cultuurhistorische betekenis. Bij Castricum ligt het Provinciale Ziekenhuis Duin en Bosch, een gebouwencomplex uit het begin van de twintigste eeuw. Op de stafkaart van 1908 staat het aangegeven als ‘krankzinnigengesticht in aanbouw’. Het bestond uit grote en kleine paviljoens, eetzalen en ligruimtes, kantoren en zusterhuizen. Er was zelfs een eigen kerk en een watertoren! De gebouwen lagen in een uitgestrekt park waar de rust, de zeelucht en het zonlicht hun heilzame werk konden verrichten. Ze zijn ontworpen door de architect F.W.M. Poggenbroek. Hij heeft een stijl gebruikt die een beetje doet denken aan Zwitserse chalets, een stijl die in het begin van de vorige eeuw wel vaker werd gebruikt voor gebouwen in een bosachtige omgeving. Het hele complex is op de lijst van beschermde monumenten gezet. Het wordt niet meer als ziekenhuis gebruikt, een deel is ingericht als appartementencomplex. In Zuid Kennemerland vinden we het voormalige Psychiatrisch Ziekenhuis Meer en Berg, waarvan het gebouwencomplex en de tuin in het midden van de negentiende eeuw ontworpen zijn door J.D.Zocher jr. Behalve ziekenhuizen waren er in de duinen de zogenaamde koloniehuizen: vakantie- en rusthuizen voor jongens en meisjes – de bleekneusjes – uit de oudere stadswijken. De koloniehuizen werden gebouwd in de periode 1908 tot 1938 door instanties met welluidende namen als de ”Vereniging tot Bevordering van het Tijdelijke Verblijf van Kinderen in Gezonde Streken”. Bij het koloniehuis Jong Nederland in Bergen aan Zee werd een prachtige lighal gebouwd waar de patiënten overdag – in bed gelegen – van de frisse lucht en het gunstige licht konden profiteren. Door middel van een overkapping van gewapend beton werden wind en regen geweerd. De lighal is gebouwd in 1937. Stelling van Amsterdam In 1874 werd de Vestingwet van kracht. Hierin werd vastgelegd, dat er rondom Amsterdam een kring van forten en inundatiegebieden aangelegd moest worden: de Stelling van Amsterdam. De verdedigingslinie bestaat uit forten, batterijen, verbindende dijken, 12 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ inundatiegebieden en andere militaire werken rondom de hoofdstad. Inundatiegebieden zijn landerijen die normaal gesproken door boeren worden gebruikt maar die in geval van oorlogsdreiging onder water gezet konden worden. De hele stelling heeft een lengte van maar liefst 135 kilometer en bestaat uit 49 forten, die gemiddeld ongeveer 3 kilometer uit elkaar liggen. Voor de verdedigingsgordel moesten uitgebreide werkzaamheden worden verricht: niet alleen het bouwen van de forten zelf, maar ook kaden, sluizen en duikers ten behoeve van de inundatiegebieden. Fort Bezuiden Spaarndam De Stelling van Amsterdam vormde ‘s lands laatste verdedigingslinie. Vijanden die uit het oosten kwamen stuitten eerste op de Grebbelinie in de Gelderse Vallei en kwamen daarna bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Als die doorbroken zou worden konden de Nederlandse legers zich terugtrekken op de Stelling. Het stelsel van waterlinies is waarschijnlijk de oorzaak geweest dat Nederland niet betrokken is geraakt bij de Eerste Wereldoorlog. In de Tweede Wereldoorlog bleek echter dat de linies niet bestand waren tegen de moderne manieren van oorlogsvoering. Na de oorlog werd de militaire functie van de forten opgeheven en leidde de Stelling lange tijd een sluimerend bestaan. Tot men begon in te zien dat de linie een buitengewoon interessante cultuurhistorische en landschappelijke zone rond onze hoofdstad vormt. Een zone van rust en ruimte, een aantrekkelijk contrast met de drukke stad. Ook in internationaal verband is de betekenis van de Stelling van Amsterdam erkend: de linie is het tweede gebied in Nederland dat op de Lijst van het Werelderfgoed van de Unesco is geplaatst. IJmuiden en het Noordzeekanaal Geen gebied in Kennemerland dat zo van karakter is veranderd als de omgeving van IJmuiden. 13 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Het duingebied ten westen van Velsen omstreeks 1850, vóór de aanleg van het Noordzeekanaal Hetzelfde gebied op de topografische kaart van ca 1995 Het Noordzeekanaal is gegraven tussen 1865 en 1872 om Amsterdam een betere verbinding met de zee te geven. Het Noordhollandsch Kanaal voldeed niet meer: het was te lang en er konden alleen maar kleine schepen doorheen. Het Noordzeekanaal werd vanuit het IJ door de inmiddels drooggemalen IJpolders en de Wijkermeer naar het westen gegraven. Helemaal recht kon men niet gaan, het kanaal moest noordelijk om Driehuis heen gelegd worden. Dit had met de breedte van de duinen te maken: ter hoogte van Driehuis is de duinstrook meer dan 4 kilometer breed, iets ten noorden daarvan nog geen kilometer. Een grote schutsluis sloot het kanaal af van de Noordzee (de huidige Zuidersluis), in 1887 kwam de Middensluis klaar en in 1921 werd de Noordersluis 14 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ gebouwd. De natuurlijke verbinding tussen de Noordzee en het IJ, die zo’n tweeduizend jaar geleden door de vorming van de duinen was verbroken, was door de mens opnieuw tot stand gebracht. De naam IJmuiden, de monding van het IJ, is bedacht in 1890 en heeft dus de nodige historische zeggingskracht. Bij de sluizen gingen mensen wonen die bij het graven van het kanaal en de aanleg van de sluizen betrokken waren. En al spoedig vestigden zich ook de eerste vissers. Schuiling (1915) schrijft hierover: “IJmuiden is de laatste jaren zeer belangrijk geworden door de nieuwe visschershaven, die druk deelneemt aan de stoomtrawlvisscherij. Bij de haven behooren twee grote vischhallen (met kelders en koelinstallatie). Voor de aan- en uitvoer van visch is IJmuiden thans verreweg de belangrijkste plaats van ons land. Industrie: drie ijsfabrieken en de kalkzandsteenfabriek ‘de Hoge Berg’”. In de jaren ’20 van de vorige eeuw kwam de industriële ontwikkeling goed op gang door de vestiging van de Hoogovens, een bedrijf dat nog steeds het gezicht van IJmuiden bepaalt. Ten noorden van het Noordzeekanaal strekt het industrielandschap van het staalbedrijf zich uit. Een groot contrast met het duinlandschap van ruim een eeuw geleden! De Atlantikwall Tijdens de Tweede Wereldoorlog, tussen 1941 en 1945, hebben de Duitsers langs de hele westkust van het vasteland van Europa een verdedigingslinie aangelegd: de Westwall of Atlantikwall. De linie bestond uit ruim 15.000 grote bunkers, beschermd tegen lucht- en tankaanvallen en daartussen kleinere bunkers voor maximaal 6 soldaten. Extra aandacht werd besteed aan de verdediging van IJmuiden, een strategisch punt van de eerste orde. Fort IJmuiden, in 1888 gebouwd om de uitmonding van het Noordzeekanaal in de Noordzee te bescherming, werd gemoderniseerd, en rondom IJmuiden werd een gordel van tankhindernissen gebouwd: drakentanden, tankgrachten en tankmuren. Ook Zandvoort was een zwaartepunt in de verdediging. Ten zuiden van het dorp, langs het Tilanuspad, werden maar liefst 150 bunkers gebouwd, eveneens met tankversperringen eromheen. Ook werden er loopgraven gemaakt, die voor een deel nog in het terrein zichtbaar zijn. In 1943 werd er landinwaarts, ongeveer 1,5 km van de kust, een tweede linie ingericht. Ook hier werden grote aantalen bunkers gebouwd, waaraan de Bunkerberg zijn naam dankt. In de zone tussen de beide linies werden landmijnen gelegd. Tenslotte vinden we ook bij Castricum en Schoorl concentraties van bunkers die tot de Atlantikwall behoren. Castricum was aangewezen als een Stützpunktgruppe. In de duinen werden zo’n honderd bunkers gebouwd. Ten zuidwesten van het dorp stonden twee radarstations, Freya en Grosse Elefant genaamd. Om deze radarposten te beschermen werd achter de duinenrij een tankgracht gegraven: een diepe, acht meter brede hindernis. Op plaatsen waar men een dergelijke gracht niet kon aanleggen werden tankmuren gebouwd. Dit zijn twee meter hoge muren van gewapend beton, die bedekt waren met dikke lagen prikkeldraad. Achter de duinen liggen de bunkers van het radiopeilstation bij Spaarnwoude, funderingen van radiopeilstations in de Vereenigde Harger en Pettemerpolder en een groot aantal bunkers rondom het voormalige militaire vliegveld in de Bergermeerpolder. 4.3 Recente ontwikkelingen Na de Tweede Wereldoorlog zijn de steden Haarlem, Beverwijk en Alkmaar, net als vrijwel alle dorpen in Kennemerland, flink gegroeid en zijn grote delen landelijk gebied veranderd in buitenwijken van de steden en dorpen. Na de vestiging van de Hoogovens in 1930 is de staalmaatschappij sterk uitgegroeid en is er tussen IJmuiden en Beverwijk een uitgestrekt industrieel landschap ontstaan. Het toegenomen recreatieve belang van de kustzone komt tot uiting in de recreatieve ontwikkelingen van Zandvoort, Wijk aan Zee en Egmond aan Zee. In de binnenduinrand zijn tal van campings en complexen vakantiehuizen ingericht. In het resterende landelijke gebied is veel van het historische karakter bewaard gebleven, dankzij het feit dat rigoureuze landinrichtingsprojecten hier niet hebben plaatsgevonden. 15 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Egmond aan de Hoef, de ruïnes van het kasteel van Egmond met het beeld van graaf Lamoraal van Egmond. 5. Specifieke items De steden Alkmaar en Haarlem De oorsprong van Alkmaar ligt in een kleine nederzetting op de rand van een oude strandwal. Een landweg, die Alkmaar verbond met de zuidelijker gelegen delen van Kennemerland, kwam hier uit bij een waterloop, de Rekere, die zowel met de Noordzee als met de Zuiderzee in contact stond. Een interessante plek voor de overslag van goederen, en de nederzetting ontwikkelde zich al spoedig tot een handelsplaats. Door de ligging in het grensgebied van Kennemerland en West-Friesland, was de plaats van strategisch belang en al snel ontwikkelde Alkmaar zich tot een belangrijke stad. In 1254 werd het stadsrecht verleend door graaf Willem II van Holland. De groei van de stad vond in de Middel-eeuwen voornamelijk in oostelijke richting plaats. Alkmaar ontwikkelde zich snel en werd de belangrijkste handelsplaats van Noord-Kennemerland. We kunnen ons nu niet meer voorstellen dat de stad in die tijd vrijwel geheel door water omgeven was. In het westen lagen de uitgestrekte waterpartijen van het Egmonder- en Bergermeer, in het zuiden het Achtermeer, in het oosten het Voormeer en het Schermeer en in het noordoosten het Zwijnsmeer. Alsof dat niet genoeg was stroomde ook de Rekere door de stad, een getijdenkreek die ten noorden van Alkmaar in verbinding stond met de Zijpe. In 1568 brak de Tachtigjarige Oorlog uit. Na de val van Haarlem, op 12 juli 1573, verzamelden zich veel Geuzen in Alkmaar. Men voorzag een belegering van de stad en in allerijl werden nieuwe verdedigingswerken, aarden bolwerken, aangelegd. De omringende polders werden onder water gezet, waaronder de juist drooggemalen Egmonderen Bergermeerpolders. Al die moeite bleek niet voor niets: Alkmaar doorstond het beleg van de Spanjaarden in het najaar van 1573. De bolwerken zijn in het westelijk deel van de binnenstad bewaard gebleven en inmiddels omgevormd tot park. De stad ontwikkelde zich tot een belangrijke handelsplaats. Aanvankelijk deed Alkmaar zelfs mee aan de internationale handel, maar door de sterke opkomst van Amsterdam ging het internationale aspect van de handel verloren. Alkmaar werd het regionale 16 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ centrum van de handel in en de doorvoer van agrarische producten, waaronder uiteraard de kaas een belangrijke plaats innam. Het is dan ook geen wonder dat het centrum van de handel, de Waag, een prominente plaats inneemt in het stadsbeeld. In 1582 werd de Heilige Geestkapel, een veertiende eeuws gebouw, verbouwd tot waaggebouw. De gevel werd in renaissancestijl opgetrokken en de toren werd in 1597 aan het gebouw toegevoegd. Nog steeds staat het gebouw in het teken van kaas, want het Hollands Kaasmuseum is er gevestigd. Aan de westkant, op de oude strandwal, vinden we een parkgebied bestaande uit de Alkmaarderhout en de Berger- of Geesterhout. Deze ‘houten’ zijn in de zeventiende eeuw door de stad aangelegd, als wandelgebied en voor houtproductie. Toen de bolwerken van de stad aan het eind van de negentiende eeuw hun militaire functie verloren ontstonden er plannen voor woningbouw en voor het vestigen van enkele instellingen. Voor een verantwoorde landschappelijke inpassing werd L.A. Springer, één van de landschapsarchitecten die veel in Kennemerland gewerkt hebben, gevraagd een ontwerp voor het gebied te maken Haarlem is de oudste stad van Noord-Holland. Het kreeg stadsrechten in 1245, maar voor die tijd woonden er al eeuwen mensen op deze strategische plek. De stad is ontstaan op de plek waar de uitloper van een zandrug, een oude strandwal, en het Spaarne bij elkaar komen. Op de strandwal liep vanouds een belangrijke handelsweg van noord naar zuid, terwijl het Spaarne in verbinding stond met het IJ, van waaruit men per boot allerlei belangrijke markten en productiecentra kon bereiken. Haarlem groeide in de middeleeuwen uit tot een belangrijke nederzetting, mede omdat de graven van Holland hier in de elfde eeuw hun bestuurlijke centrum vestigden. De oudste kern ligt op de plaats van de Grote Markt, op enige afstand ten westen van het Spaarne. Spoedig nadat graaf Willem II Haarlem stadsrechten had gegeven zijn de eerste verdedigingswerken aangelegd. De stad groeide snel: in 1355 werd een nieuw stadsdeel op de oostelijke oever van het Spaarne binnen de stadsmuur gebracht. De periode van welvaart duurt tot aan het eind van de vijftiende eeuw. De belangrijkste vormen van nijverheid in die tijd waren scheepswerven, brouwerijen, blekerijen en weverijen. In deze tijd kreeg de Grote Markt zijn huidige vorm en verrezen enkele gebouwen die het karakter van dit mooie plein bepalen: het stadhuis (oudste delen uit de tweede helft van de veertiende eeuw), de Kleine en de Grote Vierschaar (omstreeks 1460) en uiteraard de Sint Bavo of Grote Kerk, waarvan de bouw omstreeks 1370 is begonnen en rond 1520 werd afgerond. 17 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Het stadhuis van Haarlem De belegering van Haarlem in de Tachtigjarige Oorlog in 1572-1573 was een ramp. Het garnizoen werd uitgemoord en de schade aan de stad was enorm. Drie jaar later zorgde een grote stadsbrand opnieuw voor een ravage: ongeveer een kwart van de gebouwen moest het ontgelden. De wederopbouw van de stad kon enkele jaren later voortvarend worden aangepakt. De Staten van Holland stonden de stad namelijk toe de in beslag genomen gelden en goederen van de vele katholieke kloosters en kerken voor het herstel van de stad te gebruiken. Toen was er opeens geld genoeg om de stad te herbouwen. Aanvankelijk gebeurde dat onder leiding van stadsbouwmeester Willem Diricxz den Abt en vanaf 1593 onder stadsarchitect Lieven de Key (omstreeks 1560-1627). Vooral deze laatste heeft nadrukkelijk zijn stempel op gebouwen in de binnenstad gedrukt. Zo ontwierp hij onder andere de Vleeshal aan de Grote Markt, gebouwd in 1603. In de zeventiende eeuw ging het de stad voor de wind. De bevolking groeide snel en de stad werd onder meer naar het noorden uitgebreid (1671-1686) volgens plannen van Salomon de Bray, de opvolger van Lieven de Key. In de achttiende en het begin van de negentiende eeuw raakte de economie echter in het slop en de bevolking liep snel terug. De aanleg van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem in 1839 gaf de stad nieuwe impulsen. De opengevallen plaatsen in de binnenstad werden weer bebouwd en in het begin van de twintigste eeuw breidde de stad zich buiten de begrenzing van haar zeventiende eeuwse verdedigingswerken uit. Ten zuiden van de oude binnenstad ligt het Paviljoen Welgelegen, thans de zetel van het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland. Het gebouw werd omstreeks 1785 gebouwd voor de rijke bankier Henry Hope, die er woonde en één vleugel liet inrichten om zijn omvangrijke kunstverzameling een plaats te geven. Toen de Fransen ons land binnenvielen in 1794 verhuisde de familie Hope naar Engeland. Daarna heeft Welgelegen illustere bewoners gehad, zoals Lodewijk Napoleon en Wilhelmina van Pruisen, de weduwe van de laatste stadhouder Willem V. Vanaf 1838 was het huis museum, tot het in 1930 in gebruik werd genomen door de Provincie. 18 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Welgelegen ligt aan de noordkant van de Haarlemmerhout, een parkbos met een oppervlakte van ongeveer 40 ha. Het bos is in de loop der eeuwen verschillende keren heringericht om aan de eisen van de tijd en de heersende mode te voldoen. In opdracht van Henry Hope werd een deel van de Hout in de Engelse landschapsstijl aangelegd. In de negentiende eeuw heeft de beroemde landschapsarchitect J.D.Zocher jr. de hele Haarlemmerhout opnieuw ingericht, en deze aanleg is in grote lijnen bewaard gebleven. De Haarlemmerhout is van wezenlijke betekenis voor de structuur van de stad en is daarom opgenomen in het beschermde stadsgezicht. De Schulpvaart bij Castricum Op verschillende plaatsen liggen oude schelpwegen of vaarten die gebruikt werden om schelpen te transporteren. De Schulpvaart bij Castricum is hier en mooi voorbeeld van. Door de drooglegging van de Schermer en andere meren verdween de visserij in de omgeving van Uitgeest en Akersloot, maar er kwam iets anders voor in de plaats: de schelpenhandel. Vanaf de stranden van Bergen, Egmond en Castricum werden schelpen aangevoerd en via de Schulpvaart naar Akersloot getransporteerd. Daar werden ze in grotere schepen geladen en verder vervoerd naar de kalkbranderijen, zoals in Zwartsluis en Huizen. Waterwinning Een andere belangrijke functie van de duinen is die van waterleverancier. In 1853 zette de toenmalige kroonprins Willem de eerste schep in het duinzand voor de watervoorziening van Amsterdam. De waterkwaliteit in de hoofdstad was beneden alle peil en het slechte water was een bron van ziekten en epidemieën. Het plan werd gemaakt om het water uit de duinen, dat van zeer goede kwaliteit is, te benutten. Er werden werkzaamheden uitgevoerd om het duinwater te winnen en naar de hoofdstad te transporteren. Er zijn in de Nederlandse duinen drie van dergelijke grote drinkwatercomplexen: bij Castricum, bij Wassenaar en het terrein van de Amsterdamse Gemeentewaterleidingen. Al spoedig werd er zoveel water onttrokken dat de grondwaterspiegel in het duingebied drastisch daalde. Om het onttrokken water aan te vullen en om ervoor te zorgen dat het zoute grondwater, dat onder de zoetwatervoorraad zit, niet in het drinkwater terecht kon komen, werden infiltratiekanalen in de duinen aangelegd. In deze kanalen wordt rivierwater (uit de Rijn) gepompt, dat in de bodem zakt en na verloop van een aantal weken voldoende gezuiverd is om tot drinkwater te worden verwerkt. Het water wordt dan uit de bodem opgepompt, ondergaat een laatste zuivering en gaat op weg naar de consument. Door de infiltratiekanalen heeft het duingebied een bijzondere structuur gekregen. De linie van Beverwijk Ten noordwesten van Beverwijk liggen enkele verdedigingswerken die deel uitmaken van de Linie van Beverwijk. Deze linie bestond uit 27 lunetten (aarden verdedigingswerken in de vorm van een pijlpunt met een gracht ervoor) die in 1800 zijn aangelegd. Waarom werd deze linie aangelegd? Nederland had zich in 1795 ‘aangesloten’ bij Frankrijk, om ook te delen in de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Stadhouder Willem V was naar Engeland gevlucht. De Engelsen vreesden de combinatie van Frankrijk en de lage landen, en probeerden samen met Rusland het oude bewind in Nederland te herstellen. In augustus 1799 verscheen een grote vloot voor de Nederlandse kust. De bevelhebber sommeerde de admiraal van de Nederlandse vloot en de bevelhebber van de troepen in Noord-Holland zich onder het bevel van de stadhouder te plaatsen. Toen dat niet gebeurde werd een Engelse troepenmacht bij Callandsoog aan land gezet. De Nederlandse troepen bij Den Helder waren geïsoleerd geraakt en werden naar het zuiden verscheept. Prompt namen de Engelsen Den Helder in: Nederland was zijn vlootbasis kwijt en de Russische troepen konden in de haven aan land worden gebracht. Het Engels-Russische leger, inmiddels gegroeid tot ongeveer 40.000 man, trok naar het zuiden. Na diverse inleidende gevechten troffen zij op 6 oktober bij Castricum een ongeveer even groot Frans-Nederlands leger. Bij Castricum werd één van de grootste veldslagen geleverd die ooit op Nederlands grond- 19 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ gebied is uitgevochten. Het Engels-Russische leger werd op het nippertje verslagen en trok zich in november van dat jaar terug uit Noord-Holland. Voor die tijd werden de dorpen in het kustgebied geplunderd en gebrandschat. Om beter voorbereid te zijn op dergelijke invasies werd in 1800 de linie van Beverwijk aangelegd tussen de kust en het IJ. Van de 27 lunetten zijn er 7 bewaard gebleven. De Abdij van Egmond In 922 werd door graaf Dirk I van Holland een Benedictijner abdij gesticht. Aanvankelijk als vrouwenklooster, maar al spoedig werden de nonnen overgeplaatst naar Bennebroek en kwamen er mannen in het klooster. De geschiedenis van de abdij is nauw verbonden met de missionaris Adalbert of Aelbert, die vlakbij de abdij in de duinen begraven was en die later een rustplaats in het klooster kreeg. Het werd een belangrijk klooster, waarin een scriptorium was ingericht, een schrijfzaal waar oude manuscripten werden gekopieerd. En er werden ook nieuwe boeken geschreven, zoals de Egmondse annalen, een van de belangrijkste geschiedenisboeken van de middeleeuwen. Graaf Dirk I van Holland liet de overblijfselen van Adalbert overbrengen naar het nieuw gebouwde klooster. Op de plaats van het oude graf ontsprong een bron met geneeskrachtig water. Volgens de annalen werd de bron al spoedig een veelbezocht bedevaartsoord en vonden veel blinden en ‘bezetenen’ hier genezing. De monniken van Egmond hebben op deze plek in de twaalfde eeuw een kerkje gebouwd. Deze kerk is in de zestiende eeuw door oorlogshandelingen verloren gegaan, net als de abdijgebouwen, die in 1573 door de Geuzen zijn verwoest. De St.-Aelbertsput is gerestaureerd en de vorm van de verdwenen kerk is weer zichtbaar gemaakt. De St.-Aelbertsput en de contouren van het kerkje, Egmond-Binnen Het klooster zelf kreeg een nieuwe start in de twintigste eeuw. In 1935 kwam het eerste deel van het huidige gebouwencomplex gereed en vestigden monniken uit de St. Paulusabdij te Oosterhout zich in Egmond. In 1950 werd de priorij verheven tot 'regale abdij' en is het gebouwencomplex aanzienlijk uitgebreid, onder meer met een kerk. Het kloostercomplex is ontworpen door A.J. Kropholler, B.J. Koldewey en H. Koldewey. Het is een mooi voorbeeld van de bouwstijl van de Delftse School. Het klooster heeft een belangrijke rol gespeeld bij de waterbeheersing in dit deel van Kennemerland. De Zanddijk bij Limmen en de Hoge Dijk werden door of in opdracht van de abt opgeworpen, net als de dijk om de Abtskoog bij Hargen. Deze bedijkingen vonden 20 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ plaats in het begin van de twaalfde eeuw. Aan het eind van de twaalfde eeuw werd de Schoorlse Zeedijk aangelegd, waarbij de abdij ook betrokken was. De Schepelenberg Langs de Rijksstraatweg in Heemskerk, ter hoogte van de Marquettelaan, ligt een ovale heuvel met een hoogte van ongeveer 2 meter. Dit is een bijzondere plek. De oorsprong van de heuvel, die het Huldtoneel of de Schepelenberg wordt genoemd, ligt misschien in de Romeinse tijd, toen de heuvel als begraafplaats diende. Volgens de overlevering echter was het voor die tijd al een heilige plaats. In de Middeleeuwen was deze grafheuvel de plaats, waar de landsheren van Holland bij de aanvaarding van hun bestuur werden gehuldigd. Bekend is dat Margaretha van Henegouwen in 1346 en Albrecht van Beieren in 1358 hier zijn ingehuldigd. Spaarndam In de eerste helft van de dertiende eeuw werd een dam in het Spaarne gelegd, dat tot die tijd in open verbinding had gestaan met het IJ en de Zuiderzee. Er werden spuisluizen en een schutsluis in de dam gemaakt om de waterbeheersing in het achterliggende veengebied te kunnen regelen en om de scheepvaart naar Haarlem en het Rijnland mogelijk te maken. Er ontstond een nederzetting bij de dam die natuurlijk Spaarndam ging heten. De kern van het dorp is een prachtig samenspel van historische woningen, de Hervormde kerk uit 1627, de imposante sluizencomplexen en het aan de Spaarndammerdijk gelegen Gemeenlandshuis van het Hoogheemraadschap van Rijnland. 6. Bronnen Alberts, L.H., 1984. Landgoederen van Zuid-Kennemerland. Inventarisatie en beschrijving van cultuurhistorische aspecten van tuinen, parken en bossen. Amsterdam. Alders, G.P., J.G. Kruisheer, A. Schweitzer & J. van Venetien, 1998. Het ontstaan van Beverwijk als stedelijke nederzetting. Hilversum. Baas, H.G., 1999. Historisch-geografische inventarisatie en waardering van Kennemerland. Een werkdocument ten behoeve van de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland. Hoorn. Baeyens, Gert & Jaap Duyve, 1991. Lezen in het duin. Historie en landschap van de Amsterdamse waterleidingduinen. Amsterdam. Berendsen, H.J.A., 1997. Landschappelijk Nederland. Assen. Bertrand, Joan, 1980. De Runxputte en Onze Lieve Vrouw ter Nood. Schoorl. Borger, Guus J. & Saskia Bruines 1994. Binnewaeters gewelt. 450 jaar boezembeheer in Hollands Noorderkwartier. Edam. Borger, Guus; Adriaan Haartsen en Paul Vesters, m.m.v. Frits Horsten, 1997. Het Groene Hart. Een Hollands cultuurlandschap. Utrecht. Bitter, Peter, z.j. Geworteld in de bodem. Archeologisch en historisch onderzoek van een pottenbakkerij bij de Wortelsteeg in Alkmaar. Alkmaar. Cock, J.K. de, 1965. Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de Middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen. Dam, Petra J.E.M. van, 2000. Status loss due to ecological succes. Landscape change and the spread of rabbit. Vrije Universiteit Amsterdam (manuscript). Gorter, H.P., 1986. Ruimte voor natuur. 80 jaar bezig voor de natuur van de toekomst. ’sGraveland. Haan, Jannes de, 1986. Villaparken in Nederland. Een onderzoek aan de hand van het villapark Duin en Daal te Bloemendaal 1897-1940. Haarlem. Haartsen, Adriaan, 2002. Door mensen gemaakt. Cultuurhistorische waarden in NoordHolland. Haarlem. Haartsen, Adriaan, Joke Lenten & Corrie ten Oever-van Dijk, 2000. De cultuurhistorie van Kennemerland. Haarlem. Harten, J.D.H., 1998. De Nederlandse buitenplaats. In: Historisch geografisch tijdschrift, zestiende jaargang nr. 3. 21 CultGIS: beschrijvingen Noord-Hollandse regio’s ______________________________________________ Hoven, Frank van den, 1997. De Topografische Gids van Nederland. Amersfoort. Jansma, Klaas & Meindert Schroor, 1991. 10.000 jaar geschiedenis der Nederlanden. Lisse. Janssen, H.L., J.M.M. Kylstra-Wielinga & B. Olde Meijerink (red), 1996. 1000 jaar kastelen in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen Jelles, J.G.G., 1968. Geschiedenis van beheer en gebruik van het Noordhollands duinreservaat. Arnhem. Joode, Ton de & Peter Bernard, 1989. De mens en het water. Bruggen, sluizen en kanalen in Nederland en België. Weert. Kleij, E. van der, 1993. Architectuur en stedebouw in Noord-Holland 1850 – 1940. Zwolle Klok, R.H.J., 1977. Archeologisch reisboek voor Nederland. Haarlem. Moerman, H.J., 1956. Nederlandse plaatsnamen. Leiden. Provinciale Planologische Dienst van Noord-Holland, 1986.De cultuurhistorische betekenis van forten. Haarlem. Provincie Noord-Holland, 1999. Cultuurhistorische waardenkaart Schermer. Haarlem. Rappol, M. & C.M. Soonius (red), 1994. In de bodem van Noord-Holland. Geologie en Archeologie. Amsterdam. Schuiling, R., 1915. Nederland. Handboek der aardrijkskunde. Zwolle. Schultz, E., 1992. Waterbeheersing van de Nederlandse droogmakerijen. Dissertatie, Delft. Soonius, C.M., 1999. Noord- en Zuid-Kennemerland. Toelichting op de archeologische Monumentenkaart. Sneep, J.; H.A. Treu & M.Tydeman (red), 1982. Vesting. Vier eeuwen vestingbouw in Nederland. ’s-Gravenhage. Staatsbosbeheer, 1982. Landschapsstructuurplan Noord-Kennemerland. Utrecht. Staatsbosbeheer, 1994. Kroonjuwelen van de Nederlandse natuur. Een keuze uit de gebieden die Staatsbosbeheer voor het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beheert. Steeman, Wil, 1999. Bij Castricum begon de weg naar de vrijheid. In: NH tijdschrift voor openbaar bestuur in Noord-Holland, nr. 4, 1999. Stenvert, Ronald, Chris Kolman, Saskia van Ginkel-Meester, Elisabeth Stades-Vischer mmv Ronald Rommes, 2006. Monumenten in Nederland. Noord-Holland. Zwolle/Zeist. Stichting voor Bodemkartering, 1981. Bodemkundige landschappen van Nederland. Wageningen. Til, Mark van & Joop Mourik, 1999. Hiëroglyfen in het zand. Vegetatie en landschap van de Amsterdamse waterleidingduinen. Amsterdam Vogel, Wim, 1995. Literaire wandelgids van Haarlem. Haarlem. Westenberg, J., 1974. Kennemer dijkgeschiedenis. Amsterdam/Londen. Colofon © Copyright Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Bureau Lantschap (auteur: A.J. Haartsen). 22