Oefentoets Schoolexamen 6 Vwo 2015 Periode 1 Donderdag 7 Januari: 11:30 – 13:30 Natuurkunde Leerstof: Hoofdstukken 1, 5, 10, 11 en 12 Tijdsduur: 120 minuten Versie: A Vragen: 18 Punten: 53 Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6de druk Opmerking: Let op dat je alle vragen beantwoordt. Aantal ll: 14 VEEL SUCCES! Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) De werkelijke toets bevat minder vragen, ongeveer 18. 2p Opgave 1: Serieschakeling Twee leerlingen bouwen een schakeling met daarin de weerstand R1, een schakelaar en een spanningsbron, zie figuur 1. De spanningsbron geeft een spanning af van 20 V en weerstand R1 = 11 Ω. Vraag 1 Bereken hoe groot de stroom is als de schakelaar gesloten wordt. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. Ub = 20 V Ub = 20 V R2 R1 = 11 Ω 2p 2p Figuur 1 R1 = 11 Ω Figuur 2 Daarna bouwen de leerlingen de schakeling uit figuur 2. Vervolgens willen ze stroom meten bij weerstand R2 en de spanning die over de weerstand staat. Vraag 2 Neem figuur 2 over en teken daarin de meters die de spanning en de stroomsterkte van weerstand R2 meten. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. Als de schakelaar gesloten wordt, blijkt de stroom door R2 gelijk te zijn aan 0,86 A. Vraag 3 Leg met behulp van een wet van Kirchhoff uit hoe groot de stroom door R1 dan is. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. 4p Vraag 4 Bereken hoe groot de weerstand R2 is. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. 3p Vraag 5 Bereken hoeveel elektronen de weerstand R2 passeren in 6,4 seconden. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. 2 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) Opgave 2: Schildklierbehandeling Lees het artikel hieronder. Behandeling van te snel werkende schildklier met radioactief jodium Mensen met een te snel werkende schildklier hebben problemen met hun stofwisseling. Deze zogenaamde ziekte van Graves wordt behandeld door de patiënt radioactief jodium (jood) in te laten nemen: de zogenoemde ‘radioactieve slok’. Het zijn vooral de te snel werkende schildkliercellen die het jodium opnemen. Deze cellen worden beschadigd door de straling die ze dan absorberen. Daardoor gaat de schildklier na enige tijd weer normaal functioneren. Deze methode wordt al dertig jaar als een veilige behandeling toegepast. De patiënten kunnen meestal dezelfde dag weer naar huis. Wel moet men enkele voorzorgsmaatregelen in acht nemen, zoals: de eerste dagen twee keer achter elkaar de wc doortrekken en gedurende enkele weken geen baby’s op schoot nemen. 3p In de ‘radioactieve slok’ zit de isotoop I-131 die β-straling en γ-straling uitzendt. Vraag 6 Geef de vervalreactie van I-131. 131 53đŧ 3p 2p 3p → −10đ + 131 54đđ Tussen de productie van het radioactieve jodium en het toedienen aan een patiënt zit normaal 24 uur. Vraag 7 Bereken hoeveel % van het jodium in die periode al vervallen is. Gebruik de formule N(t) = N0 â(1/2)n met n = t/t1/2 De halveringstijd t1/2 is 8 dagen, 24 uur is 1 dag. Hieruit volgt dat n = 1/8. Invullen in de formule geeft N(t) = N0 â(1/2)0,125 = N0 â 0,917. Dit betekent dat er nog 91,7 % over is, er is dus 8,3% vervallen. De straling beschadigt de schildkliercellen die het hardst werken. Vraag 8 Leg uit welke straling, de β-straling of de γ-straling, vooral verantwoordelijk is voor die beschadiging. Het is de β-straling, deze wordt geabsorbeerd en geeft dan zijn energie af. De γstraling verlaat het lichaam omdat het doordringend vermogen van deze straling heel groot is. In de tekst staat dat behandelde patiënten geen baby’s op schoot mogen nemen. Vraag 9 Leg uit welk risico de baby’s dan lopen. Omdat de baby nog niet volgroeid is, is schade aan het dna veel gevaarlijker dan bij volwassen personen. Als er dus γ-straling die niet door de behandelde persoon wordt opgenomen, opgenomen wordt door de baby, is veel eerder de stralingsnorm bereikt. 3 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) D (Gy) Zodra het I-131 in de schildklier is opgenomen (op t = 0 d), absorbeert de schildklier stralingsenergie. Zolang de schildklier straling absorbeert, neemt de totaal ontvangen dosis D toe. Dit is weergegeven in het D,t-diagram hieronder. 140 120 100 80 60 40 20 0 0 10 20 30 t (dagen) 3p Onder de effectieve halveringstijd van radioactief materiaal verstaan we de tijd waarin de activiteit ervan in het lichaam (in dit geval in de schildklier) tot de helft is afgenomen. De effectieve halveringstijd van I-131 is kleiner dan de ‘gewone’ halveringstijd die in Binas staat omdat het jodium ook via biologische weg langzaam uit de schildklier verdwijnt. Vraag 11 Leg met behulp van de grafiek hierboven uit dat de effectieve halveringstijd van I-131 zes dagen is. In het diagram is te zien dat deze naar een maximale energie gaat van 120 Gy. Bij 6 dagen is te zien dat al de helft van de totale hoeveelheid energie is opgenomen. Dat betekent dat dan ook het aantal deeltjes dat vervalt de helft is van het totaal aantal deeltjes dat vervalt. Maar dan is ook de activiteit de helft van de oorspronkelijke activiteit. In het diagram hieronder is het verloop van de stralingsdosis D van de schildklier getekend in de eerste paar uur nadat het I-131 is opgenomen. D (Gy) 2p Op het tijdstip t = 20 d is de activiteit van het I-131 in de schildklier lager dan op het tijdstip t = 2 d. Vraag 10 Leg uit hoe dit uit de grafiek hierboven blijkt. Je ziet dat de grafiek afvlakt, dat betekent dat er per tijdseenheid minder energie wordt opgenomen. Minder energie opgenomen betekent dat er minder deeltjes met energie per tijdseenheid op het lichaam vallen, dus minder activiteit. 5 4 3 2 1 0 0 5 10 t (uur) 4 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) 3p 5p In die eerste paar uur mag de activiteit van het I-131 als constant worden beschouwd. Vraag 12 Stel een formule op die het verband geeft tussen de dosis en de tijd en geef de eenheid van de constante die in de formule voorkomt. Het verband is recht evenredig. Het hellingsgetal is 4,5/8,0 = 0,56 Gy/uur. De formule is dan D = 0,56 t (met de tijd in uren) of D = 0,00016 t (met de tijd in s) Per verval van een I-131 kern wordt 3,0·10–14 J aan stralingsenergie door de schildklier geabsorbeerd. De massa van de schildklier is 45 g. Vraag 13 Bereken de activiteit van het I-131 in de periode die in het diagram hierboven is weergegeven. Bepaal daartoe eerst de hoeveelheid stralingsenergie die de schildklier per uur absorbeert. In 8 uren is de dosis 4,5 Gy. Voor de dosis geldt: D = E/m. De formule invullen geeft 4,5 = E /0,045 -> dus E = 0,2025 J. Elk foton geeft 3,0·10–14 J aan stralingsenergie. Het totaal aantal fotonen is dan 0,2025/3,0·10–14 = 6,75 ·1012 Dit aantal wordt bereikt in 8 uren. In 1 s is dat dan: 6,75 ·1012/(8 x 3600) = 2,43 ·108 De activiteit is dan ook 2,43 ·108 Bq 5 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) 2p 4p Opgave 4: Het lampje Op een spanningsbron wordt een lampje aangesloten, zie figuur 4. De leerlingen hebben een (I,U)-karakteristiek van het lampje, zie figuur 5. Dat betekent dat ze bij elke spanning weten hoe groot de stroom is die door het lampje en de weerstand. Vraag 14 Leg uit aan de hand van de karakteristiek of de weerstand van het lampje ohms is. Bij een ohmse weerstand zou de lijn recht moeten zijn en door de oorsprong, de weerstand hangt dan namelijk niet af van de temperatuur. Het rendement van het lampje is 25% als de spanning 8,0 V is. Vraag 15 Bepaal hoeveel Joule licht de lamp levert als deze 1,2 uur aanstaat. Om de energie uit te rekenen bepalen we eerst het vermogen P. Voor het vermogen geldt P = U · I = 8 x 0,88 = 7,04 W. Voor de totale energie geldt E = P ·t = 7,04 x 1,2 x 3600 = 30.413 J. Het rendement is echter 25%, dus aan licht krijgen we 7,6 kJ. U b = 8,0 V I (A) L1 Lampje U (V) Figuur 4 Figuur 5 Opgave 5: Broodrooster Een broodrooster maakt gebruik van gloeistaven. Vrij snel na het inschakelen zijn de gloeistaven roodgloeiend. Ze geven dan hun warmte volledig af in de vorm van straling. Tijdens het roosteren hebben de staven een constante temperatuur. De stralingsenergie die één zo'n gloeistaaf per seconde afgeeft, wordt gegeven door de formule: đđ đĄđđđđđđ = 3,20 · 10−10 · đ 4 3p waarin T de temperatuur van de gloeistaaf in kelvin is. Vraag 16 Bereken de temperatuur in graden Celsius van een gloeistaaf met een elektrisch vermogen van 375 W tijdens het roosteren. Als je er vanuit gaat dat alle elektrische energie warmte is geworden krijg je 375 = 3,20 · 10−10 · đ 4 4 đ = √375⁄3,20 · 10−10 = 3,42 · 103 0đļ Het broodrooster is aangesloten op een groep die gezekerd is met een zekering van 16 A. 6 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) 4p Vraag 17 Bereken hoeveel gloeistaven er maximaal in deze broodrooster kunnen zitten. Het broodrooster is aangesloten op het stopcontact. Voor het vermogen geldt: P = U · I -> 375 = 230· I -> dus I = 1,63 A voor elke staaf in de rooster. De stroom mag niet groter worden dan 16 A. Er kunnen dus maximaal 9 staven in het rooster zitten. Bij 10 staven is de stroom 16,3 A. 7 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) 2p 2p Opgave 6: De zonnebloem Een zonnebloem groeit snel. Globaal gesproken is in de eerste weken van de groei de groeisnelheid đŖ(đĄ) evenredig met de hoogte â(đĄ). De evenredigheidsconstante is C. De grootheid t is hierbij de tijd in weken. In de onderstaande tabel is het bijbehorende model weergegeven. Vraag 18 Leg uit welke rol de startwaarden in het model spelen. Dit zijn de waarde die de computer inleest voordat hij het model gaat doorrekenen. In het model is regel 2 niet afgemaakt. Deze regel geeft aan wat de hoogte van de zonnebloem is in het verloop van de tijd. Vraag 19 Maak regel 2 van het model af zodat voor elk tijdstip de juiste hoogte berekend wordt. Model Startwaarden 1. đŖ = đļ â â h = 0,1 C = 1,1 t=0 dt = 0,1 2. â = â + v â dt 3. đĄ = đĄ + đđĄ 2p 2p 3p Opgave 7: ronddraaien op aarde De aarde draaide vroeger sneller rond zijn as dan nu. Stel dat de middelpuntzoekende kracht op een steen uit het begin van de aarde op de evenaar gelijk was aan 2,13 N. Vraag 20 Leg uit of de middelpuntzoekende kracht in deze situatie arbeid verricht. Nee de middelpuntzoekende kracht staat loodrecht op de baan en dan is er geen arbeid. De energie van de steen verandert tijdens het ronddraaien niet. Vraag 21 Leg uit wie de middelpuntzoekende kracht levert op de steen. Dat is een gedeelte van de zwaartekracht die niet wordt opgeheven door de normaalkracht. De massa van de steen is 7,60 kg. Vraag 22 Bereken hoe in die tijd een dag op aarde zou duren. đđŖ 2 Er geldt: đšđđđ§ = đ , hierbij is đšđđđ§ = 2,13 , đ = 7,60 đđ đ đđ đđ đ đĄđđđđ đŖđđ đđ đđđđđ đđ 6,378 â 106 đ Gegevens invullen geeft een snelheid waarmee de steen beweegt. v = 1337 m/s De baan die hij maakt is een cirkel als hij met de aarde meebeweegt. De cirkel heeft een omtrek van 2πr = 40 â 106 . De tijd nodig voor dit rondje is t = s/v = 29 â 103 đ = 8,3 đĸđđđ 2p Een emmer water met een massa van 1,65 kg wordt aan een touw van 60 cm lengte in een horizontale cirkelbaan rondgeslingerd met een snelheid van 2,4 m/s. Er komt tijdens het slingeren geen water uit de emmer. Vraag 23 Leg uit waarom het water niet uit de emmer komt. 8 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) Het water wil rechtdoor en komt daardoor tegen de achterkant van de emmer terecht. Dan duwt het water tegen de achterkant tegelijkertijd door actie = reactie duwt het water terug. Dit levert dan de middelpuntenzoekende kracht op. 3p Vraag 24 Bereken de spankracht in het touw waarmee de emmer wordt rondgedraaid. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. 9 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) Opgave 7: Massaspectrometer Lood in ertsen uit mijnen bestaat voornamelijk uit de isotopen lood-206, lood-207 en lood-208. De herkomst van lood in loden voorwerpen is daarom vaak te bepalen uit de verhouding waarin deze isotopen voorkomen. Om na te gaan of een bepaalde isotoop in een stofmengsel aanwezig is, kan een massaspectrometer gebruikt worden. In figuur 6 wordt een massaspectrometer schematisch weergegeven. Figuur 6 3p 3p Het stofmengsel wordt eerst gasvormig gemaakt en daarna onder lage druk in de ionisatieruimte (1) gebracht. De geïoniseerde moleculen of atomen komen vervolgens in een vacuümruimte (2). Hierin worden ze door een elektrisch veld versneld. In ruimte (3) worden ze door een magnetisch veld afgebogen en ten slotte in punt Q gedetecteerd. Een mengsel met éénwaardige positieve ionen van lood-206, lood-207 en lood-208 komt met een te verwaarlozen beginsnelheid in ruimte (2). De ionen worden in het elektrisch veld tussen de platen A en B versneld. Tussen B en P veranderen de snelheden niet meer. Vraag 25 Beredeneer welke van de drie isotopen in P de grootste snelheid heeft. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. Vervolgens worden de deeltjes afgebogen door het magnetisch veld. De ionen doorlopen een halve cirkelbaan. Vraag 26 Bepaal in de figuur de richting van het magnetisch veld in ruimte (3). Geef daartoe eerst in punt S de richtingen aan van de snelheid en de lorentzkracht. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. In punt Q worden de ionen gedetecteerd. Uit de sterkte van het magnetisch veld B en de versnelspanning UAB kan worden afgeleid om welke isotoop het gaat. De massa van een isotoop kan worden berekend met de volgende formule: 10 Oefentoets voor schoolexamen 1 • natuurkunde (6 Vwo) B 2 qr 2 2U AB Hierin is: B de sterkte van het magnetisch veld; q de lading van het ion; r de straal van de cirkelbaan; UAB de versnelspanning. Vraag 27 Leid deze formule af uit formules die in Binas staan. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. mīŊ 3p De sterkte van het magnetisch veld wordt ingesteld op 0,182 T. De afstand PQ bedraagt 56,0 cm. 4p 3p Vraag 28 Bereken de versnelspanning waarbij lood-207-ionen in de detector in punt Q terechtkomen. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. Opgave 8: Sateliet Een satelliet in een cirkelbaan rond de aarde heeft kinetische energie Ek en gravitatie-energie Eg. Vraag 29 Toon aan dat de kinetische energie van een satelliet (massa m) in een baan met straal r rond de aarde (massa M) gegeven wordt door: đâđ đ¸k = ½ â đē â đ Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. 5p Vraag 30 Bereken de energietoename van een satelliet met een massa van 300 kg bij lancering vanaf een plaats op de evenaar naar een cirkelbaan op 500 km hoogte boven het aardoppervlak. Zie voorlopig het antwoordenblad van de leerlingen, antwoorden zijn daar gecontroleerd door mij. Einde 11